Dossiernummer: OMV/ Inrichtingsnummer:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Dossiernummer: OMV/ Inrichtingsnummer:"

Transcriptie

1 Dossiernummer: OMV/ Inrichtingsnummer: Ministerieel besluit over de beroepen aangetekend tegen het besluit OMGP van de deputatie van de provincie Antwerpen van 9 april 2020 houdende het deels verlenen van de vergunning aan Gustaaf Michielsen, voor het exploiteren van een pluimveebedrijf, gelegen te 2322 Minderhout, Hal 29. OMGEVINGSVERGUNNINGSAANVRAAG INCLUSIEF WIJZIGINGEN De aanvraag gaat over de bouw van een nieuwe stal voor slachtkuikenouderdieren en het verder exploiteren en veranderen van een pluimveebedrijf. De aanvraag heeft betrekking op terreinen gelegen te 2322 Minderhout, Hal 29, kadastraal bekend als: Hoogstraten, afdeling 2, sectie D, perceelnummers 414C, 414E, 414F, 414G en 416A. Oorspronkelijke aanvraag De aanvraag omvat de volgende stedenbouwkundige handelingen: Planaanduiding Stedenbouwkundige handeling Beknopte beschrijving Te regulariseren weg in klinkerverharding Te regulariseren weg in klinkerverharding openbaar domein Nieuw te bouwen eierlokaal + technische ruimte Nieuw te bouwen stal slachtkuikenouderdieren Nieuwbouw of aanleggen Nieuwbouw of aanleggen Bouwen of herbouwen Bouwen of herbouwen De aanleg van erfverhardingen (deels regularisatie) De aanleg van verhardingen op openbaar domein (regularisatie) Eierlokaal en technische ruimte van 69,7 m² De nieuwbouw van een stal (2.640,4 m²) voor slachtkuikenouderdieren met bijhorend eierlokaal en technische ruimte Nieuwe betonverharding Nieuwbouw of aanleggen 309 m² m² Nieuwe klinkerverharding openbaar domein en inbuizing Nieuw aan te leggen infiltratievoorziening Nieuwbouw of aanleggen De inbuizing van een baangracht Het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen De aanzienlijke wijziging van het reliëf in functie van de aanleg van een infiltratievoorziening 1

2 Nieuwe brandweg in steenslagverharding Nieuw te bouwen elektriciteitscabine Nieuwbouw of aanleggen Brandweg van 391 m² Nieuwbouw of aanleggen De plaatsing van een elektriciteitscabine De aanvraag omvat voor wat de ingedeelde inrichting of activiteit betreft: - de vroegtijdige hernieuwing en het veranderen van een pluimveebedrijf. De aanvraag omvat de volgende rubrieken: Rubriek Aard Omschrijving Hoeveelheid + eenheid verandering hernieuwing, herrubricering en uitbreiding met 1 verdeelslang c)2 verandering hernieuwing en uitbreiding met slachtkuikenouderdieren nieuw transformator van 160 kva kva hernieuwing stallen van 3 landbouwvoertuigen b) verandering hernieuwing, herrubricering en uitbreiding met 3,7485 ton (4.500 l) lamppetroleum en vermindering met 0,0833 ton (100 liter) mazout a schrappen ondergrondse enkelwandige tank voor l mazout voor woningverwarming nieuw 320 kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen, waarvan 200 kg reinigings- en ontsmettingsmiddelen en 120 kg voedingszuur a schrappen opslag van 65 m³ stro en hooi in een lokaal 4,9973 ton + 3,749-0,0833 ton l 320 kg -65 m³ 28.2.c)1 nieuw opslag van 34 m³ kuiswater 34 m³ a schrappen noodstroomaggregaat van 60 kw -60 kw 45.4.e)1 nieuw de opslag van 13 ton eieren 13 ton b) nieuw grondwaterwinning met een maximaal opgepompt debiet van m³/jaar en 16,5 m³/dag zodat de ingedeelde inrichting of activiteit voortaan zou omvatten: m³/jaar Rubriek Omschrijving Totale hoeveelheid Klasse verdeelslangen voor mazout c)2 stallen met plaatsen voor slachtkuikenouderdieren en 3 paarden transformator van 160 kva 160 kva stallen van 3 landbouwvoertuigen 3 3 2

3 b) 8,663 ton, waarvan 6,664 ton (8.000 liter) lamppetroleum in een tank van liter en een van liter en 1,999 ton (2.400 liter) mazout in 2 tanks van liter kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen, waarvan 200 kg reinigings- en ontsmettingsmiddelen en 120 kg voedingszuur 8,663 ton kg c)1 opslag van 34 m³ kuiswater 34 m³ e)1 de opslag van 13 ton eieren 13 ton b) grondwaterwinning met een maximaal opgepompt debiet van m³/jaar en 16,5 m³/dag m³/jaar 2 Wijzigingen van de aanvraag In eerste aanleg, op 2 januari 2020, 22 januari 2020, 29 januari 2020 en 23 maart 2020 werd de aanvraag gewijzigd met het volgende: - een aangepast erfbeplantingsplan; - bijkomende stralingswarmteberekeningen; - een aangepast milieuplan: schrapping opslag hooi en stro; - een rechtvaardiging van het aangevraagde debiet van de grondwaterwinning. Tijdens de beroepsfase, op 24 september 2020 en 9 oktober 2020, werd de aanvraag gewijzigd met het volgende: - nota naar aanleiding van de ongunstige adviezen van de afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten van het departement Omgeving en het Agentschap voor Natuur en Bos met een verduidelijking van milderende maatregelen die genomen worden om de effecten op het nabijgelegen VEN- en natuurgebied te minderen. - Aanvullende nota met betrekking tot milderende maatregelen om de effecten te milderen op het VEN- en natuurgebied. Deze wijzigingen worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. OPENBAAR ONDERZOEK EERSTE AANLEG Tijdens het openbaar onderzoek in eerste aanleg werden er 3 bezwaarschriften ingediend met betrekking tot: - De aanvraag is niet verenigbaar met: - de gewestplanbestemming landschappelijk waardevol agrarisch gebied; - de goede ruimtelijke ordening; - de visie van de stad Hoogstraten; - beleidsmatig Gewenste Ruimtelijke Structuur vastgelegd in het AGNAS (Afbakening Gebieden Natuur en Agrarische Structuur); - voorafname op het nog op te maken RUP; - impact op natuur door: - verzuring en vermesting door ammoniak- en stikstofuitstoot; - verdroging van het Merkske door grondwateronttrekking; - miskenning van het standstill-principe voor de natuur (Vlaams Natuurdecreet). Significante effecten op Natura 2000-gebieden in België en in Nederland (Noord- Brabant) zijn niet uit te sluiten; - voortoets/passende beoordeling: 3

4 - de toepassing Voortoets is onjuist en ongeldig én in strijd met de Europese Habitatrichtlijn; in de voortoets werd er geen rekening gehouden met de Natura gebieden in Nederland. De voortoets en het onderzoek gaan hieraan voorbij aan het voorzorgbeginsel; - een passende beoordeling is nodig voor het gehele project; - de opslag van petroleum en gevaarlijke producten vormt een risico voor het milieu; - gezondheidseffecten van ammoniak-, geur- en fijnstofemissies; - onbekende impact van de CO 2 -uitstoot (klimaatdoelstelling) uit het brandstofverbruik; - toename verkeersbewegingen als gevolg van uitbreiding onderzoeken; - grondwaterwinning: er wordt te veel drinkwater aangevraagd voor het aantal dieren; - de regenopvang voor de reiniging van de stallen (38 m³) is te weinig voor de behoefte; - vroegtijdige hernieuwing van niet ammoniakemissiearme stallen 1 en 2; - bedrijf moet geherlokaliseerd worden. BESTREDEN BESLUIT De deputatie van de provincie Antwerpen heeft op 9 april 2020 het besluit OMGP genomen waarbij de vergunning aan Gustaaf Michielsen, Hal 2, 2322 Minderhout, deels werd verleend, voor een pluimveebedrijf. Het volgende werd geweigerd: - een grondwaterwinningsdebiet van meer dan m³/jaar; - een vroegtijdige hernieuwing van de bestaande traditionele kippenstallen (voor stallen met plaatsen voor slachtkuikenouderdieren). BEROEP De beroepen zijn ingediend door: - het college van burgemeester en schepenen van de stad Hoogstraten, Vrijheid 149, 2320 Hoogstraten; - vzw Natuurpunt Markvallei, Wortel Kolonie 41, 2323 Hoogstraten; - Brabantse Milieufederatie, Spoorlaan 434, 5038 CH Tilburg, Nederland. Het college van burgemeester en schepenen van de stad Hoogstraten heeft de volgende beroepsargumenten: - het Vlaamse natuurbeleid is gericht op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur. Het stand-still principe is het uitgangspunt. Dit principe stelt dat de kwaliteit en de kwantiteit van de natuur in Vlaanderen er niet op mag achteruit gaan. - het college heeft op 4 april 2019 beslist om een studie te laten opmaken aangaande de emissie van ammoniak, geur en fijn stof vanuit de intensieve landbouwbedrijven en de impact hiervan op het milieu. Aan de hand van een dergelijke studie kan men de risico s en de hinder van emissie van verontreinigde stoffen in kaart brengen en op basis van objectieve gegevens een standpunt innemen over vergunningsaanvragen voor de oprichting van nieuwe, en uitbreiding of hernieuwing van bestaande, intensieve veeteeltbedrijven (klasse 1). Ook voor andere overheden kunnen deze objectieve gegevens een leidraad bieden om te oordelen over de geschiktheid van de aanvraag en of de uitbreiding al dan niet een onaanvaardbaar risico vormt voor mens en milieu. Meer zelfs, in het kader van de zorgvuldigheid lijkt het afwachten van de resultaten noodzakelijk om eventueel gunstig te oordelen over een vergunningsaanvraag. - deze zorgvuldigheid geldt des te meer daar het perceel van de vergunningsaanvrager gelegen is op meter van Habitatrichtlijngebied Heesbossen, Vallei van Marke en 4

5 Merkske, 204 meter van VEN/IVON De Vallei van het Merkske, meter van VEN/IVON De Kempense kleiputten en 296 meter van het natuurreservaat Halsche Beemden en Pimpernelgraslanden. De nabijheid van dergelijke gebieden vereisen bij de beoordeling de nodige voorzichtigheid waarbij de instandhouding van het gebied primeert. Het standstillbeginsel, zoals vervat in artikel 8 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu houdt immers in dat de situatie niet mag verslechteren. Het moet worden aangetoond dat er zekerheid is dat de gebieden hierboven vermeld niet aangetast zullen worden. Deze zekerheid is er op vandaag niet. - het bestuur moet erover waken dat het met kennis van zaken een beslissing neemt. Zolang er geen objectieve cijfers voorhanden zijn die aantonen dat de situatie niet zal verslechteren door het vergunnen van de exploitatie is het dan ook aangewezen om, als zorgvuldig handelend bestuur, een vergunningsaanvraag zoals deze in casu, waarbij het aantal pluimvee bijna verdrievoudigd wordt, te weigeren. - bij landschappelijk waardevolle gebieden moet in de eerste plaats het bestaande landschapskarakter zoveel mogelijk bewaard blijven en moet bijzondere aandacht worden besteed aan de esthetische aspecten van nieuwe inplantingen of uitbreidingen. Het doel is het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. In het landschappelijk waardevol agrarisch gebied mogen in principe alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen. - de inrichting is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en nieuwe bedrijfsinplantingen moeten dus zoveel als mogelijk aansluiten bij de bestaande gebouwen en mogen de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen. De nieuwe stal, eierlokaal en technische ruimte die de aanvrager wenst op te richten hebben echter een oppervlakte van 2.710,1 m², terwijl de oppervlakte van de reeds bestaande stallen m² bedraagt. De inplanting van de nieuwe constructie zal met andere woorden de totale oppervlakte van stallen doen stijgen tot 4.191,1 m², wat een stijging van maar liefst 183% is. Met een dermate hoge stijging van de bebouwingsdruk komt de vrijwaring van het landschap sowieso onder druk te staan en moet de toelaatbaarheid ervan, in het licht van het esthetisch criterium, des te meer met de nodige zorgvuldigheid worden afgetoetst. Deze zorgvuldigheid ontbreekt in het bestreden besluit. - door louter te wijzen op een cluster van bedrijven en te stellen dat de inrichting voldoende geïntegreerd wordt wordt niet afdoende aangetoond dat de schoonheidswaarde niet zou worden aangetast. Door zich hiertoe te beperken, schendt men het motiveringsbeginsel. - zo wordt in het bestreden besluit in de eerste plaats gewezen op het feit dat het bedrijf gelegen is binnen een cluster van bedrijven. Het feit dat er aan de noordelijke zijde van het perceel een cluster van landbouwbedrijven gelegen is doet evenwel niets af aan het gegeven dat de inrichting zich aan het uiteinde van de cluster bevindt en dat de geplande constructie net daar waar het clustergebied afgelijnd is zou insnijden in de open ruimte. Op deze manier kan stelstelmatig de hele omgeving worden volgebouwd met als argument dat het bedrijf is gelegen binnen een cluster van bedrijven. De aanwezigheid van reeds bestaande bebouwing in het landschap betekent niet dat de schoonheidswaarde van het landschap niet verder moet beschermd worden. - zowel ten oosten, ten zuiden als ten westen snijden de agrarische gebouwen nergens zo diep in het open landschap ten opzichte van de weg. De aangevraagde bebouwing verstoort op die manier het open karakter van het landschap en wordt een visueel mikpunt in de omgeving. Het open landschap en de landschapsbeleving worden derhalve op onaanvaardbare wijze geschaad. - verder gaat de deputatie nog in op de voorgestelde groeninkleding, door louter te stellen dat de aanvraag is geïntegreerd in het bestaande gebouwencomplex en voldoende in het landschap wordt geïntegreerd door de voorgestelde groenaanplantingen. Ook hier 5

6 vergeet de deputatie om een effectieve beoordeling te maken van de voorgestelde groenaanplantingen, minstens motiveert het niet waarom de groeninkleding voldoende is om het complex te integreren in het landschap. De inplantingen mogen niet van die aard zijn dat er een groene muur rond het bedrijf wordt aangelegd, waardoor de indruk wordt gewekt dat het bedrijf visueel storend is, maar dient het groen om de overgang naar het omliggende landschap te verzachten en de integratie te verbeteren. Zo werd reeds verschillende keren geoordeeld dat het opleggen van de aanleg van groenschermen op zich al een erkenning inhoudt van de aantasting van het landschap. - zoals in het advies van het college van burgemeester en schepenen werd gesteld ligt de inrichting binnen een gebied waar natuurwaarden versterkt moeten worden en de mogelijkheden voor waterberging in de Vallei van het Merkske moeten bekeken worden door middel van een RUP. Er wordt in het bestreden besluit gesteld dat de aanvraag moet worden getoetst aan de van kracht zijnde gewestplanvoorschriften. Dit neemt echter niet weg dat zorgvuldigheid is geboden wanneer kennis wordt genomen van beleidsmatige intenties. In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen stelde de Vlaamse overheid in 2008 een ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos op voor de regio Noorderkempen. Op 12 december 2008 nam de Vlaamse Regering kennis van deze visie en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor circa ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed. In het operationeel uitvoeringsprogramma is aangegeven welke gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen de Vlaamse overheid de komende jaren zal opmaken voor de afbakening van de resterende landbouw-, natuur- en bosgebieden. De functionele inpasbaarheid kan derhalve onvoldoende beoordeeld worden indien louter de van kracht zijnde gewestplanvoorschriften in rekening worden genomen. De opmaak van een RUP moet worden afgewacht alvorens een beslissing te nemen inzake een uitbreiding zoals in casu. Daarnaast kan de beleidsmatig gewenste ruimtelijke structuur ook in rekening worden genomen om tot een zorgvuldig besluit te komen. - het ruimtelijk beleid is gericht op behoud van de hoofdfunctie, maar vrijwaart voldoende ruimte voor het realiseren van een landschappelijke en ecologische basiskwaliteit die de verbindende functie mee ondersteunt. Delen van de Vallei van het Merkske zijn structuurbepalend voor de natuurlijke structuur op bovenlokaal niveau. De vallei moet worden gevrijwaard van verdere bebouwing. Dergelijke aspecten moeten ook in rekening worden genomen bij uitbreidingen van bedrijven in de onmiddellijke omgeving. De Vlaamse milieuvereniging heeft de volgende beroepsargumenten: - in het bestreden besluit werd er geen rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de gewenste ruimtelijke planning. De aangevraagde intensieve pluimveehouderij is niet verenigbaar met de bepalingen van de gewestplanbestemming landschappelijk waardevol agrarisch gebied, noch met de goede plaatselijke ruimtelijke ordening, de beleidsmatig gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Het project zal significant negatieve effecten veroorzaken voor de omliggende natuurwaarden waaronder het VEN-gebied Halsche Beemden en het Habitatgebied (Natura 2000) BE Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop. - het te vergunnen perceel ligt op amper 300 meter van het Merkske zelf, een Vlaams Speerpuntgebied in kader van de Kaderrichtlijn Water en op amper 250 meter van een kwetsbaar VEN- en IVON-gebied. Verder ligt het projectgebied op geringe afstand van het Natura 2000-gebied BE Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop (circa meter), ook hier beter gekend als Wortel Kolonie, waarschijnlijk toekomstig UNESCO-Werelderfgoed. - het nabijgelegen Merkske (300 m) is eveneens de grensrivier met Nederland. Aan de overkant van het Merkske, op Nederlands grondgebied, ligt de Castelreesche Heide dat 6

7 deel uitmaakt van de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur. Het grensoverschrijdend beekdallandschap van het Merkske is hectare groot waarvan ruim hectare in beheer van ANB, Natuurpunt en onze Nederlandse partner Staatsbosbeheer. Het gebied wordt (h)erkend als een bijzonder waardevol agrarisch cultuurlandschap. Waardevol vanwege relatief gaaf gebleven geomorfologische en historisch-geografische kenmerken van het landschap. Maar ook vanwege de zeldzame plantengroei en karakteristieke fauna. - de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of ook aangeduid als Natuurnetwerk Nederland beoogt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden te creëren dat de basis moet vormen voor het natuurbeleid in Nederland. Aanleiding voor de aanleg van de EHS was de achteruitgang van het areaal aan natuur en de biodiversiteit. De EHS betreft een netwerk van zowel grote als kleine gebieden in Nederland waar het behoud van de natuur voorrang heeft. Ook vanuit goed nabuurschap - het Merkske is de natuurlijke de grens op amper 300 meter van de vergunde pluimveestal - heeft Vlaanderen de morele plicht om intensieve veeteeltbedrijven zo ver mogelijk uit dit grensoverschrijdend weidse natuurlandschap weg te houden zodat de schoonheidswaarde intact blijft maar ook om de ammoniakinvloeden vanuit dergelijk grootschalige bedrijven op het naburige Nederlandse natuurlandschap zoveel mogelijk te vermijden en te beperken. Deze bestreden vergunning staat hier haaks op. - de natuurbeherende partijen hebben jarenlang inspanningen verricht voor herstel van het beeksysteem, om de landschappelijke en de natuurwaarde van het gebied te versterken en om vormen van extensieve recreatie (wandelen en fietsen) te stimuleren. Recent werd het grensoverschrijdend wandelpad Flirten met de grens in de Vallei van het Merkske door de provincie Antwerpen aangeduid als Wandeling van het Jaar. - verder uitbreiden van een intensief pluimveebedrijf dieper in dit gebied past niet in deze lijn en valt ons inziens ook niet te rijmen met het bestemmen van het gebied als Landschappelijk Waardevol agrarisch gebied. - het natuurgebied net over het Merkske (Nederlands grondgebied) is ook aangemerkt als stiltegebied. - op 20 december 2019 heeft Vlaams minister voor Omgeving, mevrouw Zuhal Demir, bij besluit de afbakening van het visiegebied voor het Natuurreservaat Markvallei vastgelegd (E-337). De vergunde pluimveestal valt binnen dit afgebakend visiegebied waarmee de Vlaamse overheid aangeeft dat dit Landschappelijk Waardevol Agrarisch Gebied een logisch en samenhangend geheel vormt met het VEN- en IVON-gebied en het Natuurreservaat Markvallei. En bij uitbreiding het aanpalende Nederlandse Natuurnetwerk. - het is overduidelijk dat de onmiddellijke en ruimere omgeving van de aanvraag belangrijke landschapswaarden bezit die als dusdanig door de overheid ook worden erkend. Dit blijkt ook uit het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) van de stad Hoogstraten waarin deze waardevolle beekvallei van het Merkske wordt aangeduid als natte natuurlijke drager. In het richtinggevend gedeelte wordt het Merkske aangemerkt als landschapslijn en wordt aangegeven dat verstoring van de beeldkwaliteit in landschapslijnen (zoals hier het Merkske) moet worden tegengegaan. - bijgevolg is het overduidelijk dat de geplande nieuwe stal als uitbreiding van dit nietgrondgebonden landbouwbedrijf (intensief pluimveebedrijf) hier in de beekvallei van het Merkske, dat als natte natuurlijke drager werd aangeduid, een ongunstige invloed zal hebben op de specifieke landschaps- en natuurwaarden van dit bijzonder landschappelijk zeer waardevol natuurlandschap. - de concentratie van industriële mestveebedrijven in dit Landschappelijk Waardevol Gebied ondergraven het voortbestaan van deze belangrijke wetenschappelijke natuurgebieden en landschapselementen door hun cumulatieve ammoniakemissies, verzuring en vermesting. Het is ondertussen alom geweten en gekend dat intensieve veeteelt een heel zware negatieve cumulatieve impact heeft op het landschap en de omliggende natuur. In regio s 7

8 waar de Kritische Depositielast voor de verschillende habitats vele malen wordt overschreden (zoals hier in Hoogstraten in de beekvallei) gaat de natuur en de biodiversiteit er zienderogen op achteruit en heeft het aftakelende en verarmd natuurbeeld ook een onherstelbare impact op de schoonheidswaarde van het landschap. - volgens het GRS van de stad Hoogstraten is in dit beekdal geen nieuwe noch uitbreiding van bestaande niet-grondgebonden landbouw gewenst. - de bestemming van het gewestplan, zijnde het landschappelijk waardevol agrarisch gebied, is hier duidelijk niet achterhaald. De loutere vaststelling dat het gevraagde aansluit bij de bestaande gebouwen is niet voldoende om te besluiten dat de nieuw op te richten constructies ook verenigbaar zijn met het landschappelijk waardevol gebied. - in kader van het AGNAS-proces moet hier de definitieve bestemming van het valleigebied van het Merkske nog vastgelegd worden. Het gebied werd alleszins niet herbevestigd als agrarisch gebied (geen HAG). Het perceel waar de nieuwe stal ingeplant is, ligt in een nog te herbestemmen afbakeningsgebied voor natuur en agrarische structuur. Voor de nietherbevestigde gebieden, zoals hier in de Vallei van het Merkske, moet nog een RUP opgemaakt worden. In afwachting hiervan kan dan ook geen verdere bebouwing vergund worden in de vallei. Vanuit haar zorgplicht is het aangewezen dat de overheid een standstill invoert voor intensieve veeteelt in deze kwetsbare nog te herbestemmen gebieden in afwachting van een RUP dat de definitieve bestemming hier vastlegt. - in ons bezwaar hebben we uitvoerig aangetoond op welke wijze ammoniakemissies een verzurende en vermestende impact hebben op allerlei Europees beschermde vegetaties en zo een verlies van de biodiversiteit in de ruime omgeving veroorzaken. Wij hebben duidelijk aangetoond dat op basis van wetenschappelijk onderzoek de instandhoudingsdoelstellingen van Europese habitats in het nabijgelegen Habitatgebied (Wortel Kolonie) vandaag al in slechte staat van instandhouding zijn. Dat op basis van de achtergronddeposities vastgelegd via de VLOPS-kaart vandaag al duidelijk wordt vastgesteld dat in de onmiddellijke omgeving van het huidige pluimveebedrijf de stikstofdepositie in de nabije natuurgebieden (VEN, natuurreservaat, IVON,SVZ) extreem bovenmatig is (gemiddeld méér dan 50 kg N/ha/jaar) en de Kritische Depositiewaarden voor stikstof van verschillende beschermende Natura 2000-vegetaties vandaag al meer dan het driedubbele worden overschreden. - de conclusies van het VMM-rapport (zie ons bezwaar) zijn duidelijk: Land- en tuinbouw blijft grootste bron van ammoniak (95 %), de emissie van ammoniak vertoont geen duidelijke trend in de periode (zelfs een stijging met 16%), de hoogst gemeten concentraties vinden we in de regio s met intensieve veeteelt zoals het noorden van de provincie Antwerpen, waaronder Hoogstraten. - de ammoniakuitstoot van het bestaande pluimveebedrijf bedraagt vandaag kg per jaar. In de nieuwe gevraagde situatie zou dit stijgen naar kg NH 3 /jaar (of + 83 %). Hierbij willen we ook aanstippen dat in de laatste studie van ILVO (Evaluatie van de emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof zoals opgenomen in het MER Richtlijnenboek Landbouwdieren ) op pagina 56 Analyse en Adviezen heel duidelijk wordt gesteld dat de verschillende emissiefactoren van pluimveestallen onvoldoende gekend zijn om een juist beeld te vormen van de effectieve deposities op de omgeving. Men concludeert zelfs dat de emissiefactoren van verschillende stalsystemen werden afgeleid van andere systemen of zelfs nooit werden vastgesteld. Kortom het ILVO-rapport stelt dat de aangenomen emissiewaarden voor AEA-stallen met een grote zekerheid onbetrouwbaar zijn. De effectieve emissies vanuit het bestreden project zouden bijgevolg nog hoger kunnen zijn dan de kg NH 3 /jaar die in huidige aanvraag wordt gehanteerd. - op basis van voorgaande wetenschappelijk vastgestelde aanwezige achtergronddeposities stikstof (> 50 kg N/ha/jaar), staat het natuurlijk vast dat elke vermeerdering, hoe miniem ook en hier is de vermeerdering zelfs aanzienlijk - de verzurende en vermestende impact 8

9 op nabijgelegen natuur nog verder negatief zal beïnvloeden waardoor het standstillprincipe nog verder wordt geschonden. - voor het nabijgelegen riviertje het Merkske (Vlaams Speerpuntgebied) moet de waterkwaliteit conform de Europese KRW-richtlijn in 2021 een goede kwaliteit bereiken. Vandaag is de waterkwaliteit echter nog steeds matig. Momenteel loopt hier in samenwerking met alle in het gebied aanwezige actoren zowel voor Vlaanderen als voor Nederland, een Integraal Waterproject Het Merkske. De doelstelling van dit IWP bestaat erin om te voldoen aan de Europese Kader Richtlijn Water wat specifiek voor het Merkske wil zeggen dat tegen 2021 de waterkwaliteit goed moet zijn. Het is geweten dat ammoniak niet alleen een vermestende impact heeft op de omgeving maar eveneens voor verzuring en dan specifiek de verzuring van oppervlaktewater. Landbouw (vermesting en verzuring) is een belangrijke factor die er vandaag voor zorgt dat de doelstelling van de KDR hier in dit Vlaams Speerpuntgebied nog steeds niet wordt gehaald. Een toenemende verzurende belasting afkomstig vanuit deze gevraagde landbouwuitbreiding (niet-grondgebonden en intensief), gelegen in de beekdal en in de onmiddellijke nabijheid van het Merkske zelf, ondergraaft deze ambitieuze Vlaamse doelstellingen op gebied van de noodzakelijke verbetering van de waterkwaliteit van onze groenblauwe aders. - noch in de Voortoets noch in de m.e.r.-screening werden cumulatieve effecten met andere vergunde of aangevraagde plannen op gebied van ammoniakemissies meegenomen in de evaluatie. - op basis van voorgaande kunnen we alleen concluderen dat het gevraagde project in strijd is met artikel van het DABM van 5 april 1995 dat bepaalt dat instandhouding van natuurlijke habitats een doelstelling is van het milieubeleid en dat een hoog beschermingsniveau van milieubeleid moet worden nagestreefd, onder meer berustend op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Maar ook in strijd met artikel 26bis 1 van het Natuurdecreet dat als volgt luidt: De overheid mag geen toestemming of vergunning verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.. - de Advocaat-Generaal bij het Europese Hof van Justitie heeft in de zogenaamde PAS-zaak omtrent het begrip kritische depositiewaarde of critical loads het standpunt ingenomen dat een regeling die gebaseerd is op een overschrijding van de KDW dit wil zeggen op een jaarlijkse stikstofdepositie die hoger is dan de KDW geen geschikt instrument is om vergunningen te verlenen op grond van artikel 6, lid 3 van de Habitatrichtlijn. Het is duidelijk dat het Vlaams overgangskader voor de bescherming van Europese habitats nog steeds niet op punt staat met de geldende Europese Habitatrichtlijn, wat door aanvrager ook niet wordt betwist. - artikel 36ter 4 van het natuurdecreet verplicht de vergunningverlenende overheid zelfs rechtstreeks de Europese natuurtoets uit te voeren als volgt: De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of programma moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan of het plan of programma slechts goedkeuren indien het plan of programma of de uitvoering van de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. De bevoegde overheid draagt er steeds zorg voor dat door het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan ontstaan.. - er moet in concreto en met wetenschappelijke zekerheid vaststaan dat de vergunning géén betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van het SBZ kan veroorzaken. Wanneer een SBZ in slechte staat van instandhouding verkeert, zoals in casu, betekent élke toename van de stikstofdepositie een betekenisvolle aantasting. Een loutere verwijzing naar een algemene kwantitatieve drempel is onvoldoende. - hierbij wensen wij aan te stippen mocht dit nog nodig zijn- dat het standstillbeginsel wordt geconcretiseerd in artikel 8 van het Natuurdecreet: De Vlaamse regering neemt alle 9

10 nodige maatregelen ter aanvulling van de bestaande regelgeving om over het gehele grondgebied van het Vlaams gewest de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist is voor het behoud van de natuur en om het stand-still-beginsel toe te passen zowel wat betreft de kwaliteit als de kwantiteit van de natuur. Hoewel artikel 36 ter alleen op SBZ van toepassing is en art. 26bis alleen op VEN, geldt het standstillprincipe en de zorgplicht wel voor alle natuur. - één van de belangrijke 2020 doelstellingen die Europa stelde om de klimaatverandering een halt toe te roepen, is om 20% minder broeikasgassen de lucht in te jagen ten opzichte van De belangrijkste broeikasgassen zijn CO 2, methaan (CH 4 ), lachgas en waterdamp. CO 2 is één van de belangrijkste gassen die vrijkomen bij verbranding van petroleum (=verbranding van fossiele brandstoffen). In de eerste plaats is de klimaatopwarming een energieprobleem (verbranding fossiele brandstof). Om die reden moet er dringend ingezet worden op een energietransitie willen we de klimaatopwarming een halt toe roepen. In huidige aanvraag lezen wij dat het jaarverbruik voor de verwarming van de stallen wordt geraamd op liter lamppetroleum én liter mazout (beide fossiele brandstoffen). De CO 2 uitstoot kg/liter petroleum bedraagt 2,46 kg of in totaal = circa kg CO 2 vermeerderd met kg CO 2 (6.000 liter mazout) = afgerond 66 ton CO 2. Met het burgemeestersconvenant -Kempen 2020 engageert onze gemeente zich mee voor de Europese en regionale inspanningen om de CO 2 -uitstoot te verminderen. De doelstelling hierbij is om die uitstoot op het grondgebied van Hoogstraten met minstens 20 procent terug te dringen tegen 2020, dit jaar dus. Op deze manier gaat dit niet lukken. - in gans de evaluatie van de emissiefactoren in het bestreden besluit wordt op geen enkele wijze de mogelijke gevolgen van de verbranding van deze fossiele brandstof weergegeven. De gekende emissies zijn: CO 2, PAK s, Vluchtige Organische Componenten (VOS) en fijn stof om er maar enkele te noemen. Welke emissies en hoeveel van elk wordt er precies uitgestoten bij de verbranding van deze liter lamppetroleum en liter mazout en welk is hun impact op de omgeving en omwonenden (volksgezondheid)? Ook werd er geen rekening gehouden met deze emissies (onder andere CO 2 en NO x ) en hun belangrijke impact op het klimaat (broeikasgassen) en de Europese klimaatdoelstellingen. Deze evaluatie zal de volgende jaren alleen maar aan belang winnen en zelfs noodzakelijk worden. Ook met de circa 200 transporten (of 400 heen en terug) en de emissies die hierdoor worden veroorzaakt op de omgeving werd eveneens geen rekening gehouden in de aanvraag. De globale ongunstige impact van het project op de omgeving is dus nog vele malen hoger. De aanvraag geeft hier geen enkele informatie over en is dus onvoldoende gemotiveerd. - in de aanvraag lezen we niets over chemische luchtwassers die fijn stof, geur en ammoniak naar de omgeving tot 90% kunnen reduceren. Noch over de installatie van zonnepanelen op de daken van de stallen om minstens de fossiele brandstoffen te reduceren. Deze duizenden m² dakoppervlakten blijven nu onbenut en investeert men nog steeds in verwarming via fossiele brandstoffen. - er wordt eveneens een grondwaterwinning aangevraagd met een debiet van m³ per jaar. Het gewonnen water wordt aangewend als drinkwater voor de dieren. In het huishouden wordt er tevens grondwater aangewend. Zowel AGOP-M als AOW concluderen dat er voor de kwantitatieve drinkwaterbehoefte voor de slachtkuikenmoederdieren op basis van de aanvaarde toepassingen en voor de opgegeven veestapel slechts een hoogwaardige behoefte van m³/jaar noodzakelijk is. Het bestreden besluit beperkt dan ook het gevraagde debiet tot m³/jaar. Eigenaardig genoeg werd in het bestreden besluit vastgesteld dat er vandaag voor aanwezig pluimvee geen grondwaterwinning aanwezig is maar de aanvrager bevestigt eveneens dat er geen aansluiting voor leidingwater voorzien is. Het is ons niet duidelijk hoe dit pluimveebedrijf vandaag in haar waterbehoefte wordt voorzien? Zonder enige motivatie wordt nu plots ook in de vergunning een waterbehoefte voor de overige kippen bijvergund. 10

11 - dit is gezien de belangrijkheid en de toekomstige natuurlijke ontwikkeling van dit beekdal erg belangrijk om hier geen grondwaterwinningen te vergunnen. Aan de Nederlandse kant van het Merkske, is er eveneens een oppompverbod voor grondwater. - wij oordelen dat er in de m.e.r.-screeningnota onvoldoende de mogelijke impact op het grond- en oppervlaktewater gebeurde: de bewuste m.e.r.-screening beperkt de effectbeoordeling aangaande de kwantitatieve toestand van het grondwater verdroginguitsluitend tot het compartiment grondwater. De effecten op de afvoer van het oppervlaktewater worden helemaal niet onderzocht. Nochtans zegt een vuistregel dat circa 85% tot 90% van een grondwateronttrekking ten koste gaat van de afvoer naar waterlopen ( index.php/ vuistregels/onttrekking/verdampingsreductieon trekking). De screening beperkt zich tot het slechts ten dele beschrijven van de effecten van de grondwaterwinning op de directe omgeving in enge zin. Elke bijkomende winning zal de negatieve impact zowel op het grond- als oppervlaktewatersysteem alleen maar verergeren en zeker niet verbeteren, terwijl Vlaanderen ondertussen werkt aan een anti-verdrogingsbeleid, kan het niet de bedoeling zijn om in het stroomgebied van het Merkske, waar de droogtestress groot is, nog steeds bijkomende GW-winningen toe te staan. Het Merkske is ingedeeld als ecologisch zeer kwetsbaar. - het nabijgelegen Merkske is een Vlaams Speerpuntgebied en momenteel loopt in kader van de Europese KRW hier een Integraal Waterproject om de doelstellingen van de Vlaamse Regering te behalen tegen Hoe de bouw van dergelijke kippenstal met extra grondwateronttrekkingen, bijkomende verhardingen en aanzienlijke reliëfwijzing kadert in het realiseren van dit beleid, wordt in de m.e.r.-screening nergens vermeld. Het schadelijke effect wordt niet voorkomen, beperkt of gecompenseerd, conform het decreet Integraal Waterbeleid. - de winning is gelegen in de vallei van het Merkske, die gekenmerkt is door het voorkomen op kleine diepte van pyriet. Door de oxidatie van dit pyriet (ijzersulfide) treedt bodemverzuring op, naast de belangrijke verzuring door de uitstoot van NH 3. Het is bekend dat door deze oxidatie de ingesloten zware metalen in het kristalrooster van pyriet vrijkomen en uitspoelen naar het grond- en oppervlaktewater. Vooral nikkel is een probleem, maar ook cadmium, kobalt en arseen. Studies geven aan dat op 30% van de freatische meetplaatsen de drinkwaternorm wordt overschreden. Dit leidt potentieel tot gebruiksbeperkingen van onbehandeld grondwater. - verdroging als gevolg van de daling van de grondwaterspiegel heeft uiteraard ook negatieve effecten op habitatdiversiteit en soortendiversiteit. - de bestaande stallen 1 en 2 zijn niet ammoniakemissiearm uitgevoerd. Om die reden kunnen we ons absoluut niet akkoord verklaren met een vroegtijdige hernieuwing zonder dat emissiebeperkende maatregelen opgenomen worden. - opvang reinigingswater: we lezen in de richtlijnen rond kwantitatieve waterbehoefte voor reinigen van de stallen dat hiervoor 293 m³ laagwaardig water wordt voorzien. De kippen verblijven ongeveer een jaar in de stallen waarna deze worden gereinigd met (293 m³) reinigingswater. In de aanvraag merken we echter dat er maar 34 m³ wordt voorzien voor opvang van het reinigingswater. En nog erger maar 2 m³ in elke oude stal. Ofwel is de waterbehoefte voor reiniging een overschatting (maar dit zijn officiële cijfers) ofwel is de opvangcapaciteit onvoldoende met alle vervuilende effecten op het oppervlaktewater van dien. Trouwens hoe werden deze oudere stallen vroeger gereinigd als er noch een grondwaterwinning noch leidingwater aanwezig is op het bedrijf? - in verschillende beleidsplannen en opties overweegt men om beekvalleien te versterken en te herstellen en dit met het oog op klimaatadaptatie (berging, buffering). Het lijkt ons dan ook een optie om te overwegen om oudere landbouwbedrijven (en zeker als deze niet-grondgebonden en gelegen zijn in niet-herbestemd agrarisch gebied en kwetsbare beekvalleien ) te herlokaliseren. 11

12 De Nederlandse milieuvereniging heeft de volgende beroepsargumenten: - de uitstoot van ammoniak van het veehouderijbedrijf leidt tot ernstige aantasting van natuur. Als gevolg van de stikstofdepositie treden binnen natuurgebieden verzuring en vermesting op. Habitats binnen deze gebieden hebben hier sterk onder te lijden. Significante effecten op Natura 2000-gebieden kunnen niet gegarandeerd worden uitgesloten. De grondwateronttrekking leidt tot verdere verdroging van de natte natuurparel het Merkske. De opslag van petroleum en van gevaarlijke producten vormt een risico voor het milieu. De emissies van ammoniak, geur en fijn stof hebben gevolgen voor de gezondheid van mensen. Onze bezwaren zijn niet of onvoldoende weerlegd. Het besluit is onder andere in strijd met de Europese Habitatrichtlijn. - de verleende vergunning zal een forse toename teweegbrengen van de ammoniakemissie met kg NH 3 /jaar. De huidige vergunning heeft een ammoniakemissie van kg NH 3 /jaar. In de aangevraagde situatie zal het bedrijf een uitstoot krijgen van in totaal kg NH 3 /jaar. Met dit aantal dieren en deze (toename van) ammoniakemissie zullen significante effecten op Natura 2000-gebieden in Noord-Brabant niet uit te sluiten zijn. In Nederland zijn veel natuurgebieden al ernstig overbelast. - op circa 14,7 kilometer van het bedrijf bevindt zich op Nederlands grondgebied het Natura gebied Regte Heide en Riels Laag. Op circa 13 kilometer het Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos. Op circa 20 km ligt het Natura 2000-gebied Kempenland West. De achtergronddepositie totaal stikstof op de Natura 2000-gebieden aan de andere zijde van de grens, Kempenland West en Regte Heide en Riels Laag bedraagt tussen de en mol/ha/jaar in 2018 en op het Ulvenhoutse Bos tussen en mol/ha/jaar. Deze gebieden zijn sterk overbelast met stikstofoxiden. Ook andere gebieden in Noord- Brabant zijn overbelast. De staat van instandhouding is voor alle Brabantse Natura gebieden niet op orde. Wij verwijzen naar de Kritische depositiewaarden (KDW) voor de verschillende habitattypen. - zelfs bij een stevige stikstofreductie zal de gecumuleerde zuurlast blijven bestaan. Het is net als bij een vuilnisbelt: ook als er minder afval wordt geproduceerd wordt de berg toch nog steeds hoger. - de verwachting is dat voor de middellange termijn tot 2030 een gunstige staat van instandhouding voor een groot deel van de gevoelige gebieden niet zal worden bereikt. Van de Regte Heide & Riels Laag is 181,5 ha van de 182,2 ha gevoelige habitat ernstig tot zeer ernstig overbelast. De hoogste overschrijding van de KDW is met 1766 mol. De laagste KDW bedraagt 571 mol. Van het Ulvenhoutse Bos is alle 44,6 ha gevoelige habitat overbelast, gemiddeld met 781 mol en de hoogste overschrijving bedraagt mol. De laagste KDW bedraagt mol. Van Kempenland West is 362,5 ha van de 366,1 ha gevoelige habitat overbelast, met gemiddeld 636 mol en de hoogste overschrijding bedraagt mol. De laagste KDW bedraagt 571 mol. Van de Kampina en Oisterwijkse Vennen is 524,8 van de 528 ha gevoelige habitat overbelast, met gemiddeld 569 mol en de hoogste overschrijding bedraagt mol. De laagste KDW bedraagt 429 mol. - veel gebieden en habitats zijn langdurig ernstig verzuurd en/of vermest, waardoor soorten en habitats verdwijnen of sterk achteruitgaan. Ook de verdroging speelt hierin een grote rol. Dit is aan de hand in de Kampina & Oisterwijkse Vennen, de Deurnsche Peel en Mariapeel, de Grote Peel, Kempenland West, Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux, Brabantse Wal en nog andere gebieden. In het Ulvenhoutse Bos speelt, behalve stikstof, ook de verdrogingsproblematiek een rol in de achteruitgang van het gebied. - gegeven de huidige situatie in Nederland en de Noorderkempen heeft stikstofdepositie altijd schadelijke gevolgen voor de natuurlijke kenmerken en zijn er geen maatregelen om dit te voorkomen, behalve terugdringing van de stikstofdepositie (allereerst tot aan het behalen van de KDW). Een vergunning voor uitbreiding met een toename van ammoniaken stikstofemissies had derhalve niet verleend kunnen worden. 12

13 - een ander gevolg van de vergunning, waarbij significante effecten op Natura gebieden niet zijn uit te sluiten, is de grondwaterwinning met een maximaal opgepompt debiet van m³/jaar en 16,5 m³/dag. Ook de effecten van deze nieuwe winning hadden cumulatief beoordeeld moeten worden met andere winningen. Daarnaast vindt er een verharding van het perceel plaats. Dit leidt mogelijk tot een verdere verdroging van natuur, doordat de inzijging van regenwater wordt belemmerd. Het regenwater wordt immers opgevangen voor reinigingsdoeleinden. Significante effecten op de kwetsbare habitattypen zijn hierbij niet uit te sluiten. Dit geldt zowel voor de Natura 2000-gebieden in Nederland alsook in België. Door verdroging worden de effecten van verzuring en vermesting nog versterkt. -.de erfenis van decennia luchtvervuiling nog altijd in onze natuurbodems op de droge zandgronden zijn vastgelegd in de vorm van mineralengebreken en stikstofoverschotten. Via de bodemeffecten zijn verzuring en vermesting accumulerende processen. Bij het gelijk blijven of zelfs licht dalen van de stikstofdepositie gaat de natuurkwaliteit zich niet herstellen, maar loopt het proces van aantasting juist gewoon door. - het PAS had als doel om enerzijds economische ontwikkelruimte te bieden en anderzijds ervoor te zorgen dat de overbelasting van stikstofgevoelige Habitats in veel Natura gebieden werd aangepakt ten behoeve van het behoud en herstel van de Natura gebieden. Het PAS werd onderuitgehaald door de Raad van State, vanwege het feit dat de verwachte voordelen van de maatregelen (instandhoudings-, PAS-bron-, herstelmaatregelen en autonome ontwikkelingen) niet vaststonden ten tijde van de passende beoordeling, doordat ze of nog niet uitgevoerd waren of nog geen resultaat hebben gehad, of de voordelen nog niet zeker waren, of deels nog niet van kracht waren, of doordat de verwachte voordelen niet op hexagoonniveau in kaart kunnen worden gebracht. Het PAS maakte het mogelijk om op voorhand depositieruimte toe te delen, voordat de depositiedaling werkelijk is gerealiseerd. Het PAS nam daarmee een hypotheek op de toekomst en dat is in strijd met de Habitatrichtlijn. Er moet immers vooraf de zekerheid zijn verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden door een project of plan niet worden aangetast. Deze zekerheid kon de programmatische aanpak niet bieden. Daarom moeten projecten nu weer individueel passend worden beoordeeld. - de toets die Europa vraagt op grond van artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn is dat de zekerheid is verkregen dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten. Is die zekerheid niet verkregen, dan kan geen toestemming worden verleend. - een toetsingswaarde tot 10% van de kritische depositiewaarde kan derhalve niet als aanvaardbaar worden beschouwd, nu niet uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Daarbij gaat het niet alleen om actuele habitats, maar ook om habitats die zich nog conform de instandhoudingsdoelstellingen gaan ontwikkelen. - alleen al in een straal van 1 kilometer van het bedrijf liggen er 15 intensieve veehouderijen, waarvan 7 pluimveehouderijen binnen 250 meter (Hal 34A, 36, 38A, Blauwbossen 20, 22, 24 en Schoorstraat 2). Behalve de bijdrage van de onderhavige veehouderij, moeten ook de andere stikstofbronnen in het plangebied worden meegenomen, evenals de achtergronddepositie in het gebied. - in Nederland worden er gebiedsplannen gemaakt om de stikstofoverbelasting terug te dringen, terwijl er net over de grens ontwikkelingen plaatsvinden met effecten aan de andere kant van de grens, die niet passend worden beoordeeld. De emissies van ammoniak en stikstof stoppen niet bij de grens. Derhalve moeten de Belgische overheden toetsen op gebieden over de grens op basis van Nederlandse normen. - als gevolg van de veehouderij zal er stook van de stallen voor verwarming plaatsvinden en transporten van vee, veevoer, mest en andere, waardoor er naast de uitstoot van 13

14 ammoniak door emissies vanuit de stal en bij bemesting, er ook emissies van NO x en CO 2 vrijkomen. Deze zijn niet meegenomen in de beoordeling. - het Merkske is een natte natuurparel en behoort tot het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het gebied is tevens aangewezen als stiltegebied, waarvoor er geluidsnormen van db(a) gelden. Het gebied aan Belgische zijde is aangemerkt als attentiezone stiltegebied, om ervoor te zorgen dat activiteiten in die zone geen invloed hebben op het stiltegebied zelf. De grondwateronttrekking leidt tot verdere verdroging van de natte natuurparel het Merkske en verdroging versterkt de effecten van verzuring. - de cultuurhistorische en aardkundige waarden zijn niet in de beoordeling betrokken. - de geuremissie neemt toe van Ou/s naar Ou/s. Volgens recent Nederlands onderzoek is er gezondheidsimpact op de omwonenden van veehouderijen, zelfs tot op 1 kilometer afstand van een pluimveebedrijf. Binnen 50 meter van het bedrijf liggen circa 6 woningen. In de directe nabijheid van onderhavige pluimveehouderij liggen nog 7 andere pluimveehouderijen in Hal en binnen 1 km liggen er zo n 15 veehouderijen. De cumulatieve effecten van de veehouderijen in de woonomgeving en op recreatieve verblijfsobjecten moeten over een ruimere afstand worden meegenomen. Dat is niet gebeurd. - als gevolg van de uitbreiding is er sprake van een behoorlijke toename van fijnstof (zowel PM2,5 als PM10). Fijn stof komt vrij bij het houden van pluimvee, bij ammoniakemissies en bij uitlaatgassen van transport. Een toename heeft een verslechterend leefklimaat in de omgeving van het bedrijf tot gevolg. Fijn stof heeft in hoge concentraties een negatief effect op de gezondheid en veroorzaakt luchtwegproblemen. Op 27 november 2020 werd door de Vlaamse milieuvereniging nog een aanvullend nota bezorgd naar aanleiding van het wijzigingsverzoek: - de aanvraag heeft een impact op Nederlandse en Belgische natuurgebieden. - het wijzigingsverzoek, zijnde daling van de dieraantallen en verhoging van uitstootpunten, is niet voldoende; - het verhogen van de uitstootpunten om stikstofemissies te verminderen op nabijgelegen kwetsbare natuurgebieden kan niet worden weerhouden. De vermeende daling van de vermestende en verzurende impact van de ammoniakemissies op de beschermde natuurvegetatie in en buiten het VEN-gebied door het verhogen van de uitstootpunten, is wetenschappelijk te verwaarlozen. De modelleringen kloppen dus niet, in al de 4 scenario s kan de verhoging van de uitlaatpunten niet weerhouden worden; - op geen enkele wijze wordt uitgelegd welke inputgegevens er gebruikt werden bij de berekeningstool IMPACT-modellering; - ammoniakemissies reiken veel verder dan 1,5 km, een artificiële grens die gebruikt wordt; - een vermindering van de dierenaantallen (1.000 kippen) in de bestaande stallen is niet voldoende als mitigerende maatregel. De uitstoot stijgt nog steeds met 73% ten opzichte van de huidige situatie; - de kwetsbare natuurgebieden in de ruime omgeving rond voormeld project bevinden zich vandaag al in een zeer slechte staat van instandhouding. De verzurende en vermestende emissies vanuit de omgeving in de huidige toestand kennen reeds bijdragen van meer dan 100% van de kritische lasten; - een vermeerdering van ammoniakuitstoot zal dus bijkomende schade aan het VEN veroorzaken en dit mag niet volgens artikel 26bis van het natuurdecreet van 21 oktober Dit is dus onaanvaardbaar volgens de verscherpte natuurtoets; - het is niet duidelijk hoe een onderzoek naar mogelijk emissiearm maken van oude stallen tegen 2031, zich verhoudt tot de verplichting om de schade te herstellen op de plaats zelf van de degraderende beschermde habitat in de zin van artikel 26bis van het natuurdecreet. Een louter engagement van de aanvrager volstaat niet. Er is totaal geen zekerheid hoe dit herstel zal verlopen, ook niet na 2031; 14

15 - elke kilogram ammoniak die wordt uitgestoten (NH 3 -emissie) genereert een maatschappelijke kost van 30 euro per jaar. REGELGEVEND KADER Het beroep wordt behandeld rekening houdend met de ter zake geldende wettelijke bepalingen, in het bijzonder het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning (Omgevingsvergunningendecreet), het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO), het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (Natuurdecreet), het decreet van 15 juli 2016 betreffende het Integraal Handelsvestigingsbeleid (IHB) en hun uitvoeringsbesluiten. ONTVANKELIJKHEID EN VOLLEDIGHEID BEROEP Het bestreden besluit is bekendgemaakt op 28 april 2020 op het Omgevingsloket en door aanplakking vanaf 7 mei De beroepen zijn ontvangen op 25 juni 2020, 27 juni 2020 en 1 juli 2020, en ontvankelijk verklaard op 23 juli 2020 en 31 juli De Vlaamse Regering is bevoegd om in laatste administratieve aanleg een beslissing te nemen over beroepen tegen beslissingen van de deputatie in eerste administratieve aanleg, volgens de gewone procedure. De Vlaams minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, is bevoegd om op te treden voor de Vlaamse Regering met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 2 oktober 2019 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, artikel 6; TERMIJNVERLENGING Wijziging van de aanvraag In uitvoering van artikel 64 van het Omgevingsvergunningendecreet heeft de aanvrager op 9 oktober 2020 een wijziging van de aanvraag gevraagd. Op 15 oktober 2020 werd het wijzigingsverzoek aanvaard met de organisatie van een nieuw openbaar onderzoek en een tweede adviesvraag aan de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie. Zoals bepaald in artikel 66, 2 van het Omgevingsvergunningendecreet, wordt de beslissingstermijn met 60 dagen verlengd omwille van de organisatie van een nieuw openbaar onderzoek. OPENBAAR ONDERZOEK 15

16 Het nieuwe openbaar onderzoek vond plaats van 29 oktober 2020 tot 28 november 2020 in de gemeente Hoogstraten. Er werden 2 bezwaarschriften ingediend. De bezwaren hebben samengevat betrekking op het volgende: - impact op het landschap; - impact op natuur; significante effecten op de Nederlandse en Belgische Natura gebieden zijn niet uit te sluiten; er is een passende beoordeling nodig; er is een toename van NH 3 -emissie en depositie in de natuurgebieden die reeds aangetast zijn; - de transporten zullen verhogen en hierdoor is er ook meer uitstoot van NO x en CO 2, dit moet meegenomen worden in de passende beoordeling; - effecten op het Merkse, een natuur natuurparel, door de uitstoot en de grondwaterwinning, opslag gevaarlijke stoffen; - de cumulatieve effecten van de veehouderijen in de woonomgeving en op recreatieve verblijfsobjecten moeten over een ruimere afstand worden meegenomen. Dat is niet gebeurd; - er is een toename van fijn stof en dit veroorzaakt gezondheidsproblemen; - het project is in strijd met artikel van het DABM, het standstillbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel; - de bestaande stallen in Nederland moeten stoppen op 1 januari Hier zouden ze vergund kunnen worden voor onbepaalde duur; ADVIEZEN In een bericht van 27 juli 2020 en 19 oktober 2020 bevestigt de ASTRID-veiligheidscommissie het voorwaardelijk gunstige advies van 7 januari Het subadvies van 13 augustus 2020 van de nv Fluxys Belgium aan de afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten van het departement Omgeving is voorwaardelijk gunstig. De adviezen van het Agentschap voor Natuur en Bos van 15 september 2020 en 5 oktober 2020 zijn ongunstig. Deze adviezen werden vervangen door een voorwaardelijk gunstig advies van 17 november Het advies van 2 oktober 2020 van de afdeling Operationeel Waterbeheer van de Vlaamse Milieumaatschappij is deels voorwaardelijk gunstig. In een bericht van 30 november 2020 (na het wijzigingsverzoek) werd het advies van 2 oktober 2020 bevestigd. De adviezen van 14 september 2020 en 18 november 2020 van het departement Landbouw en Visserij bevestigen het deels gunstige advies van 21 januari In berichten van 1 augustus 2020 en 19 oktober 2020 stelt de Watering De Beneden Mark het voorwaardelijk gunstige advies van 20 december 2019 te behouden. Het geïntegreerde advies van 22 september 2020 van de afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten (Ruimte en Milieu) van het departement Omgeving is ongunstig. Dit advies werd door een bericht van 18 november 2020 vervangen door een deels voorwaardelijk gunstig advies. Het advies van 8 december 2020 van de Gewestelijke Omgevingsvergunningscommissie is deels voorwaardelijk gunstig. 16

17 HOORZITTING De beroepsindieners en de aanvrager werden tijdens de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie van 6 oktober 2020 gelijktijdig gehoord en verklaarden hierbij het volgende: - beroepsindieners: - Het project is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Dit gebied onderscheidt zich van agrarisch gebied omwille van landschapszorg. Er moet dus rekening gehouden worden met de landschapszorg. - Het project sluit niet aan bij de cluster die ten noorden van het bedrijf is gelegen. Als men de dieptelijn bekijkt, dan valt de stal er buiten. De stal is gelegen in openruimtegebied. - De draagkracht van de omgeving is overschreden. Het betreft een uitbreiding van 183%, een immens volume. - Een groenscherm zou het bedrijf moeten integreren en dient niet om af te schermen. - De inrichting is daarnaast gelegen op 200 m van het VEN-gebied, m Natura Dit betreffen kwetsbare gebieden. - Het VEN-gebied Vallei van het Merkske, staat internationaal bekend om zijn ecologische waarde. Dit gebied heeft een enorme ecologische waarde. Er zijn verschillende initiatieven om het belang van dit gebied te bestendigen. Er is ook een samenwerking met Nederland voor dit gebied. Recent werd het grensoverschrijdend wandelpad Flirten met de grens in de Vallei van het Merkske door de provincie aangeduid als Wandeling van het Jaar. - Het bezoek van minister Demir heeft de belangrijkheid van dit gebied benadrukt. - Er komt een RUP voor het hele valleigebied. Er komt dan duidelijkheid over natuur en landbouw. Men wil de open ruimte bewaren. Dit project staat daar haaks op. - Nieuwe en uitbreiding van niet-grondgebonden landbouw past niet in het valleilandschap. - Met de Blue deal wil Vlaanderen minder betonnering in de open ruimte. Dit project past hier niet binnen. - De impact op Habitatrichtlijngebieden is onvoldoende onderzocht. - Op grond van artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn kan de vergunning pas verleend worden wanneer er met zekerheid geen significante effecten worden veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden. Daarbij moet rekening gehouden worden met de instandhoudingsdoelstellingen. - Op korte afstand liggen er 3 Natura 2000-gebieden/SBZ, waarvan 2 in Vlaanderen en een in Nederland, namelijk het Habitatrichtlijngebied Regte heide en Riels laag dat op 1,55 km ten noorden van het bedrijf ligt. - Het Natura 2000-gebied Kempenland-West is ten onrechte niet meegenomen in de passende beoordeling en ligt op 4 km afstand. De natte natuurparel Poppelsche Leij ligt op 210 meter. Het lijkt erop dat men ervan uitgaat dat de stikstofemissies vanuit deze veehouderij niet verder reiken dan tot 1,5 km van het bedrijf. Hoe kan het dat de stikstofemissies uit Nederlandse veehouderijbedrijven kilometers ver van het bedrijf neerkomen en de Vlaamse stikstofemissies dicht bij huis blijven? - In de passende beoordeling wordt geoordeeld dat er door de beperkte toenames van de verzurende en vermestende deposities door het project geen sprake is van significant nadelige effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde habitats en soorten voor de afgebakende Natura 2000-gebieden in België en Nederland. Dit kan men niet volgen. 17

18 - De toename van ammoniak bedraagt bijna kg per hectare per jaar, bovenop de ruim kg die er al is. En binnen al deze gebieden worden de kritische depositiewaarden voor de meest verzuring gevoelige habitattypen al fors overschreden. Met de aangevraagde vergunning zal de emissie van NH 3 en NO x meer dan verdrievoudigen en de depositie op de Regte Heide Riels Laag neemt ook fors toe. Er kan daarom niet worden gesteld dat het uitgesloten is dat er zich significant negatieve effecten zullen voordoen als gevolg van het project. - Met de Aerius calculator, de Nederlandse rekenmachine voor het berekenen van stikstofdeposities, is berekend dat er op de Natura 2000-gebieden Regte Heide en Riels Laag en Kempenland West, en ook op de Oisterwijkse vennen en Kampina stikstof vanuit het bedrijf wordt gedeponeerd. - De systematiek in Vlaanderen om de impact van de stikstofemissies te berekenen is wat de Brabantse Milieufederatie betreft ontoereikend om een aantal redenen: - Ten eerste wordt alleen het project zelf getoetst en niet in cumulatie met andere projecten. - Ten tweede is een bijdrage tot 5% van de KL/KDW op een Natura gebied toegestaan, dus met 20 bijdragen van 5% is de milieuruimte vol gedeponeerd. - Ten derde is de achtergronddepositie niet meegenomen en die ligt al fors hoger dan de KDW. Als die hoger is dan de KDW, dan is er sprake van een overbelaste situatie en komt de instandhouding van de habitats in gevaar. Het risico bestaat dan dat die habitats (onomkeerbaar) worden aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. - Ten vierde is slechts een beperkt gebied meegenomen rond de veehouderij. Ammoniakdeposities reiken véél verder dan 1,5 km. - Ten vijfde zijn niet alle emissies van de veehouderij meegenomen, zoals die van verkeer en transport en van het bemesten. - Ten zesde is voorbijgegaan aan de externe werking van Natura Het gaat hier over op Europees niveau beschermde natuur. Deze gebieden zijn geen eilanden, maar internationaal verbonden en van internationale betekenis. - Ook als er geen toename van stikstofdepositie ten opzichte van het referentieniveau zou zijn, hetgeen niet het geval is, dan is er nog altijd geen sprake van een zekerheid dat er geen significante effecten optreden. Zelfs bij het gelijk blijven of licht dalen van de stikstofdepositie gaat de aantasting van natuur door, door accumulerende processen van vermesting en verzuring in de bodem. - Het herstelvermogen van de natuur wordt steeds verder aangetast. Het is als bij een vuilnisbelt: als je er nu minder of geen vuilnis meer bij gooit, blijft de vuilnisbelt bestaan. - Uit de passende beoordeling blijkt dat de depositie als gevolg van het project zich onder meer zal voordoen op Oude eikenbossen (H9190). Dit habitattype is zeer gevoelig voor stikstof en de kritische depositiewaarde bedraagt 1071 mol per hectare per jaar of 15 kg N/ha/jaar. Nu de achtergronddepositie in het gebied al hoger is dan de kritische depositiewaarde, zijn significant negatieve effecten niet uit te sluiten. Er kunnen geen herstelmaatregelen zoals plaggen worden toegepast omdat dit zou leiden tot het tenietgaan van de betrokken habitattypen. - Door de stikstofdepositie zullen ook de natte natuurparel Poppelsche Leij en delen van het Nederlands Natuurnetwerk gevolgen ondervinden van verzuring en vermesting. - De grondwateronttrekking van het bedrijf leidt tot verdere verdroging van de natte natuurparel. Verdroging versterkt de effecten van verzuring. In natte 18

19 natuurparels en de attentiezones en de beschermingsgebieden eromheen, zijn grondwateronttrekkingen niet toegestaan. Dit leidt (cumulatief) tot verdroging. - Aanvrager - Er werd een nota ter voorbereiding van de zitting op 22 september 2020 op het Omgevingsloket geplaatst. - Het gaat hier om 2 oudere stallen. De zoon komt mee in bedrijf en daarom wordt er een nieuwe ammoniakemissiearme stal gebouwd. - In eerste aanleg waren de adviezen gunstig, behalve de gemeente Hoogstraten. Er werd een toegift gedaan om de oude stallen niet voor onbepaalde duur te vragen, maar voor een termijn tot 2031 en een debiet van m³ per jaar voor de grondwaterwinning. - Ten zuiden komen er hoogstammige bomen zodat er wordt gebufferd naar het natuurgebied. - Nu liggen allemaal gunstige adviezen voor, behalve het advies van ANB. Het advies van de afdeling GOP is gestoeld op het advies van het ANB. - Het ANB stelt dat er geen effecten op SBZ zijn en dat de bijdragen bij het VENgebied 3-5% betreft. - Volgens het richtlijnenboek landbouwdieren, bij geen significante effecten, zijn er geen milderende maatregelen dwingend. Nu wordt gesteld dat er geen argumentatie is waarom die niet worden voorzien. - Alle milderende maatregelen werden nog eens in een nota uiteengezet met enkele nieuwe maatregelen. Nieuwe maatregelen: Strooiselmateriaal, minder eiwit (fasevoeder) en all-in en out en intensief reiniging. - Binnen een straal van 300 meter zijn er tiental bedrijven aanwezig. Voor het nieuwe gebouw is gekeken naar de inplanting met dezelfde voorgevellijn als de bestaande stallen. De tussenafstand is gebaseerd op de afstand die nodig is voor de doorgang van de brandweer. - Het project is ruimtelijk inpasbaar. - Er worden heel wat maatregelen voorzien voor de buffering en infiltratie van water. Naar aanleiding van het wijzigingsverzoek en het nieuw openbaar onderzoek werd het dossier opnieuw besproken op de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie van 8 december De beroepsindieners en de aanvrager werden gelijktijdig gehoord en verklaarden het volgende: - Beroepsindieners: - Het project heeft effecten op Nederlandse en Vlaamse Natura 2000-gebieden. - Er moest een passende beoordeling worden uitgevoerd en dit is niet gebeurd. - Volgens de berekening met AERIUS komen de stilstofemissies ver buiten de 1,5 km rond het bedrijf en overlappen ze met gebieden met belangrijke natuurwaarden. - De kritische depositiewaarden stikstof worden fors overschreden. Mitigerende maatregelen kunnen dit niet voorkomen. De achtergronddepositie is hoger dan de kritische waarde, gebieden hebben ernstig te lijden onder de (reeds huidige) stikstoflasten. - Het gaat steeds slechter met de stikstofdeposities, ook voor Natura 2000-gebieden en dergelijke. - Slecht voor fauna en flora. Herstelmaatregelen kunnen maar beperkt achteruitgang tegenwerken en op korte termijn. - Ook voor de gewijzigde aanvraag is er geen beoordeling gebeurd, dit is in strijd met artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn. - Voor het VEN-gebied Vallei van het Merkse mag er geen onherstelbare schade gebeuren. Maar dit is wel zo. Namelijk een zware overbelasting, meer dan 50 kg 19

20 stikstof per hectare. Voor heide is slechts 15 kg toegestaan, er is dus al 3 keer meer stikstof aanwezig. Het is onmogelijk om natuurdoelstellingen waar te maken als de stikstof blijft toenemen. Dit is niet toelaatbaar. - Er zit ook een stikstofbom onder de grond. Door de droogte en daling van het grondwater komen nutriënten die al lang in de grond zitten nu vrij. - Er is nu dus stikstof van onder en boven. Stikstofminnende planten (onder andere netels, veelal opportunisten) nemen nu sterk toe, met verdrukking van andere bepaalde plantensoorten (specialisten). Ook insecten verdwijnen hierdoor. De biodiversiteit zal verdwijnen. - Het advies van ANB is niet gefundeerd. - Er wordt totaal voorbijgegaan aan het aspect dat het project gelegen is in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Ook de gewenste ontwikkelingen die er zijn voor het valleigebied worden genegeerd. - In de wijzigingsnota wordt gesteld dat de exploitatie niet meer rendabel is als er geen omzet wordt gehaald van 3%. Dit klopt niet, het is duidelijk dat men op de verkeerde locatie zit. Van zodra de kosten toenemen, zal het bedrijf niet meer rendabel zijn. - Aanvrager: - ANB was voorlopig ongunstig omwille van een zeer strenge interpretatie van het significantiekader. Men is hieraan tegemoetgekomen met het uitwerken van verschillende scenario s. ANB gaat akkoord met scenario 4, namelijk de verhoging van de uitstootpunten en het verminderen in dierenaantallen. - Het departement Landbouw en Visserij is ongunstig wat betreft één toegangsweg, 3 toegangswegen zijn teveel. Er zijn echter 2 soorten dieren, pluimvee en paarden. Vanuit sanitair hygiënisch oogpunt moeten deze dieren gescheiden worden. De derde ontsluitingsweg betreft een brandweg langs de stal om de helft van de gevels te kunnen bereiken. - Voor hetzelfde werk (eieren rapen van of kippen is gelijkaardig), is er wel minder omzet. Daarom kunnen er maar kippen minder in de stal om rendabel te blijven. - Er is hier geen sprake van een megastal, maar familiale landbouw. Het werk van onze familie wordt helemaal tenietgedaan. Verplaatsen naar ergens anders is niet vanzelfsprekend. Als je iets wilt doen, is er overal protest. HISTORIEK De volgende vergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit zijn gekend: overheid referentie datum besluit vervaldatum voorwerp CBS /08/2011 1/08/2031 verder exploiteren na verandering van een pluimveebedrijf De volgende bouwvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen of omgevingsvergunningen zijn gekend op de locatie van de aanvraag: /13014/ van 11 augustus 2003 van het CBS: regulariseren van het verbouwen van een woonhuis, verbouwen van pluimveestal en berging. 20

21 BESCHRIJVING LOCATIE De omgeving van de aanvraag wordt gekenmerkt door agrarisch gebied en veeteeltbedrijven. Het bedrijf is gelegen op circa 300 m van de Nederlandse grens. De aanvraag is gelegen op een afstand van circa: m van een gebied van het VEN of het IVON, De Vallei van het Merkske met gebiedsnummer 327; m van een erkend natuurreservaat Halsche Beemden en Pimpernelgraslanden ; m van een bosgebied; m van een ontginningsgebied; m een gebied van het VEN of het IVON, De Kempense kleiputten met gebiedsnummer m van een Habitatrichtlijngebied, Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske, en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop met code BE (bekend als deel van de Wortelkolonie). PLANOLOGISCHE LIGGING Plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen De aanvraag is volgens het gewestplan Turnhout, vastgesteld bij koninklijk besluit van 30 september 1977 gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. In deze zone gelden de stedenbouwkundige voorschriften zoals bepaald in artikels en van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en de gewestplannen. Deze voorschriften luiden als volgt: Artikel De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens paraagrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden. Artikel De landschappelijke waardevolle gebieden zijn gebieden waarvoor bepaalde beperkingen gelden met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen.. De aanvraag is niet gelegen binnen een gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, noch binnen een plan van aanleg, noch binnen de begrenzing van een goedgekeurde en niet-vervallen verkaveling. 21

22 Bepaling van het plan dat van toepassing is op de aanvraag De aanvraag moet beoordeeld worden aan de hand van de stedenbouwkundige voorschriften van het gewestplan Turnhout. VOORSCHRIFTEN DIE VOLGEN UIT VERORDENINGEN Op de aanvraag is de volgende gewestelijke verordening van toepassing: - het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. Op de aanvraag zijn volgende relevante gemeentelijke of provinciale bouw- en stedenbouwkundige verordeningen van toepassing: - de gemeentelijke stedenbouwkundige verordening, goedgekeurd door de deputatie op 31 juli VERPLICHTINGEN VANUIT EUROPESE REGELGEVING Milieueffectrapportage De aanvraag heeft betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III van het project-mer-besluit, meer bepaald rubriek 1.e) Intensieve veeteeltbedrijven en 10.j) Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater en de aanvraag omvat een m.e.r.- screening. Er kan thans niet worden geoordeeld dat het aangevraagde niet zal leiden tot significante milieueffecten (zie verder). BEOORDELING Gewijzigde Aanvraag De aanvraag betreft een vergunning voor de hernieuwing en uitbreiding van zijn bedrijf. De aanleiding van voorliggende aanvraag betreft de investering in de nieuwbouw van een bijkomende AEA-stal voor slachtkuikenouderdieren. Bijkomend wordt volgens de aanvraag een elektriciteitscabine geplaatst en een grondwaterwinning gevraagd om te kunnen voorzien in het drinkwater van de dieren. De aanvraag werd in de loop van de procedure in eerste aanleg aangevuld/gewijzigd als volgt: - het aanleveren van aanvullende stralingswarmteberekeningen voor de pluimveestallen; - een aanpassing van het plan, namelijk de schrapping van de opslag van 65 m³ hooi en stro. - aangeleverde argumentatie waarom een hoger debiet dan toegestaan wordt in de huidige adviezen van Vlaamse Milieumaatschappij (advies grondwater Antwerpen) VMM en Departement Omgeving (milieu advies) AGOP-milieu, toch gerechtvaardigd zou zijn voor dit bedrijf. De aanvraag werd in de beroepsfase nog gewijzigd met maatregelen inzake de effecten op het nabijgelegen VEN en natuurgebied. 22

23 Beroep Het beroep is ingediend door het college van burgemeester en schepenen, en twee milieuverenigingen en heeft betrekking op het deels verlenen van de omgevingsvergunning voor een pluimveebedrijf voor onbepaalde duur, met uitzondering van de vergunningstermijn voor de bestaande traditionele kippenstallen welke vergund blijven tot 1 augustus 2031, zijnde de einddatum van de basisvergunning. De volgende onderdelen werden geweigerd door de deputatie van de provincie Antwerpen: - een grondwaterwinningsdebiet van meer dan m³/jaar (rubriek b); - een vroegtijdige hernieuwing van de bestaande traditionele kippenstallen (voor stallen met plaatsen voor slachtkuikenouderdieren aangeduid op het uitvoeringsplan in stal 1 en stal 2) (rubriek c.2). Activiteiten Op het bedrijf worden slachtkuikenouderdieren gehouden. De jonge poeljen worden volgens de aanvraag aangevoerd op een leeftijd van 18 weken (ongeveer een maand voor de start van de legperiode). Tegelijkertijd worden volgens de aanvraag ook de hanen aangevoerd. De legperiode start volgens de aanvraag op ongeveer 22 weken. Gedurende 10 à 11 maanden produceren de kippen volgens de aanvraag de broedeieren. De eieren worden volgens de aanvraag in de broederij uitgebroed tot ééndagskuikens, die zullen opgroeien tot slachtkippen. Het aantal plaatsen voor dieren in de aangevraagde situatie is als volgt: Diersoort Vergunde toestand Wijziging Gewenste toestand Staltype Stal 1 Stal stuks pluimvee stuks pluimvee stuks pluimvee stuks pluimvee Stal stuks pluimvee Traditioneel Traditioneel P-5.4 Stal 4 3 paarden 0 3 paarden Traditioneel Geur Het vrijkomen van pluimveegeurcomponenten tijdens de uitbating van een landbouwbedrijf wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van organisch materiaal (mest) in anaërobe omstandigheden. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal geurcomponenten. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. In de vergunde situatie bedraagt de totale geuremissie OUe/s, waar deze in de gewenste situatie OUe/s zou bedragen. Deze geuremissie verspreidt zich naar de omgeving toe en vormt daar een bepaalde geurimmissie (concentratie). Deze verspreiding is voornamelijk in functie van de hoogte waarop de geuremissie plaatsvindt en de meteorologische omstandigheden. De verspreiding werd in het aanvraagdossier in kaart gebracht met behulp van IMPACT (Immission Prognosis Air Concentration Tool). De geurstudie in de vergunningsaanvraag toetst de geurimmissies die worden veroorzaakt door de geplande exploitatie aan het geurkader opgenomen in het richtlijnenboek landbouwdieren. Voor indicator- of receptorpunten in agrarisch gebied geldt een grenswaarde van 10 OU E /m³. De grenswaarde wordt gelijkgesteld aan een ernstig hinderniveau. Het ernstig hinderniveau mag, behalve in geval van overmacht, niet overschreden worden. 23

24 Volgens het advies van de GOVC zou uit de geurstudie die bij de vergunningsaanvraag werd gevoegd, blijken dat de (cumulatieve) geurimmissie-toename beperkt is bij alle indicatorwoningen. Hieruit zou volgens het advies van de GOVC volgen dat de geurimpact van de aangevraagde inrichting zogezegd tot een aanvaardbaar niveau zou worden beperkt. Door de Raad van State werd in een arrest van 2 mei 2019 geoordeeld dat de daling van geurhinder ingevolge een veehouderij niet kan worden vereenzelvigd met de vaststelling dat één en ander zou leiden tot aanvaardbare hinder (RvS 2 mei 2019, nr , Gemeente Hiers). In dezelfde zin wordt thans geoordeeld dat uit de omstandigheid dat de voorliggende vergunningsaanvraag slechts zou zorgen voor een beperkte stijging van de geurhinder geenszins kan worden afgeleid dat de geurhinder kan worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Bovendien werd door de Raad van State in een arrest van 24 januari 2019 het volgende geoordeeld (RvS 24 januari 2019, nr , Laurijssen): Uit de motivering van de bestreden beslissing blijkt dat de verwerende partij haar oordeel betreffende de aanvaardbaarheid van de geurhinder in hoofdzaak steunt op een aanvullend bijkomend geuronderzoek dat op 30 maart 2016 uitgevoerd werd. Het bestuur leidt uit deze studie af dat er, niettegenstaande een stijging van de geuremissie, op het vlak van geurimmissie een standstill wordt behouden, zodat wordt aangenomen dat het risico op geurhinder veroorzaakt door de gevraagde inrichting tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. Volgens de Raad van State kan uit het loutere feit dat de geurimmissies niet zouden stijgen niet worden afgeleid dat de geurhinder aanvaardbaar zou zijn. Er wordt opgemerkt dat de (cumulatieve) geurhinder in verschillende woningen de grenswaarde van 10 OU E /m³ ver overschrijdt (zie woningen 3, 4, 6, 8, 12 en 13). Uit de geurstudie blijkt aldus dat het bestaande klimaat inzake geurhinder het aanvaardbare sterk overschrijdt. De gevraagde uitbreiding zou de geuremissies laten stijgen van OUe/s naar OUe/s. Door deze significante stijgen zou de aanvraag minstens de bestaande overschrijdingen van de grenswaarden verder helpen bestendigen. De aanvraag zal aldus niet bijdragen tot het creëren van een aanvaardbaar geurklimaat. Derhalve wordt geoordeeld dat de geurhinder van het aangevraagde niet wordt beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Bovendien wordt opgemerkt dat uit een studie opgemaakt door het VITO: Modellering luchtkwaliteit en depositie voor Stad Hoogstraten en Wuustwezel, mei 2020 zou blijken dat de bestaande geurhinder in 2017 in het projectgebied boven de 20 OUe/m³ zou liggen (Figuur 22: P98-percentie van de geurconcentratie (in OUE/m³)) voor het jaar 2017 in de gemeenten Hoogstraten en Wuustwezel. 24

25 Eén en ander doet ernstige vragen rijzen over het bestaande geurklimaat in de omgeving van het projectgebied. De studie van VITO doen dan ook twijfelen aan de beoordeling van de geurhinder in het aanvraagdossier en in de uitgebrachte adviezen. Deze twijfel wordt niet weggenomen door enig ander element, zodat in toepassing van onder meer het redelijkheids-, zorgvuldigheids- en voorzorgsbeginsel thans niet kan worden geoordeeld dat de geurhinder die zal worden veroorzaakt door het aangevraagde project aanvaardbaar zou zijn. Impact op de natuur De exploitant vraagt de uitbreiding voor een nieuw te bouwen stal 3 met plaatsen voor slachtkuikenouderdieren. De nieuwe pluimveestal zou uitgerust zijn met het AEA-systeem P-5.4 Grondhuisvesting met mestbeluchting via buizen onder de roosters. Stal 3 zou voorzien worden van een betonvloer met daarop strooiselmateriaal waarin de dieren los worden gehouden. Een gedeelte van de vloer is verhoogd en voorzien van roosters met daaronder mestopslag. De ammoniakemissie zou worden verminderd door het beluchten van de mest onder de roosters met lucht uit een warmtewisselaar. Het ammoniakemissiefactor voor het toegepaste stalsysteem P-5.4 bedraagt 0,250 kg NH 3 per dierplaats en per jaar. Ammoniak ontstaat wanneer ureum uit de urine van de dieren wordt afgebroken door het enzym urease. Vermits ammoniak via oxidatie in de lucht en de bodem wordt omgezet in salpeterzuur 25

26 draagt het bij aan de verzuring en eutrofiering (vermesting) van het leefmilieu. Ter beperking van de ammoniakemissie moeten nieuwe stallen volgens een ammoniakemissiearm (AEA) systeem worden gebouwd. De emissie van ammoniak zou in de gewenste situatie oplopen tot maar liefst kg per jaar, ten opzichte van kg per jaar in de vergunde situatie. Het meest nabije SBZ-H Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop bevindt zich op een afstand van circa meter ten zuidoosten van de inrichting (Wortelkolonie). Binnen een straal van meter bevindt zich een deel van het VENgebied De Vallei van het Merkske, op circa 205 m ten zuiden van de inrichting, en op circa meter van VEN/IVON De Kempense kleiputten ten noordwesten van de inrichting. Uit de aanvraag blijkt dat de te verwachten depositiepluim van de stikstofemissies minstens zal reiken tot in het Vlaamse Ecologisch Netwerk-gebied De Vallei van het Merkske, erkend natuurreservaat Halsche Beemden en Pimpernelgraslanden en de nabijgelegen gronden met bestemming natuurgebied. Uit de gevoegde IMPACT-modellering blijkt minstens dat de verzurende en vermestende emissies van de exploitatie op de hierin voorkomende natuur een bijdrage kent van minder dan 10% van de kritische last (KL maximum 3,8% binnen VEN-gebied & natuurreservaat en maximum 6,6 % in natuurgebied) van de relevante habitats en regionaal belangrijke biotopen binnen de depositiepluim. In de mer-screening wordt gesteld dat alle bijdragen aan de KL beneden de 10% gelegen zijn, en dat dit zou kunnen worden gezien als een zogezegd beperkte bijdrage zodat er bijgevolg geen significante invloed zou heersen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie. Met het wijzigingsverzoeken van 24 september 2020 en 9 oktober 2020 werden de reeds genomen milderende maatregelen en bijkomende milderende maatregelen (verhoging uitstootpunten van de stallen en daling dierbezetting in bestaande stallen) voorgesteld voor de atmosferische stikstofemissies minder te laten stijgen. Deze milderende maatregelen werden ook gemodelleerd met de IMPACT-tool. In totaal werden er 4 scenario s gemodelleerd en met mekaar vergeleken in de aanvullende screeningsnota. Scenario s 1, 2 en 3 komen volgens het advies van ANB/GOVC niet in aanmerking als milderende maatregelen vermits deze louter het uitstootpunt verhogen, wat geen reële daling (lees: minder sterke stijging) inhoudt van de stikstofemissie (NH 3 kg/jaar). Bij scenario 4 wordt de dierbezetting in de traditionele stallen verminderd, wat volgens het advies van ANB/GOVC zou leiden tot een verlaging (lees: minder sterke stijging) van de stikstofemissies, namelijk tot NH 3 /jaar. In dit scenario geldt dat de bijdragen aan de kritische last van de natuurwaarden in VEN-gebied en natuurreservaat in alle gevallen minder zijn dan 5%. Volgens het advies van ANB/GOVC wordt een bijdrage van minder dan 5% als beperkt negatief beschouwd waarbij milderende maatregelen niet dwingend zouden zijn. Voor de bestaande traditionele stallen werd volgens het advies van de GOVC tijdens de vergunningsprocedure door de aanvrager ingestemd om deze niet te vergunnen voor onbepaalde duur, maar tot een maximale termijn tot 1 augustus Het is volgens het advies van de GOVC aangewezen dat de hernieuwing voor dit gedeelte wordt geweigerd. Tegen de eindtermijn van 1 augustus 2031 zou de exploitant volgens het advies van de GOVC onderzoeken hoe de bestaande stallen ook ammoniakemissiearm worden gemaakt. Hierdoor zou volgens het advies van de GOVC worden aangetoond dat men maatregelen onderneemt op lange termijn en aldus naar de toekomst toe het effect op de omgeving nog verder zal worden beperkt. Hoewel de GOVC adviseert om de vergunning te verlenen waardoor de ammoniakemissies bijna zouden verdubbelen, zou er wel kunnen worden aangenomen dat er op lange termijn geen bijkomende verslechtering zal optreden. 26

27 Volgens het advies van ANB/GOVC zou mits het toepassen van de milderende maatregelen zijn aangetoond dat de exploitatie op voldoende wijze de effecten op de natuurwaarden in VENgebied, erkend reservaat en ruimtelijk kwetsbare gebieden tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt. In het advies van ANB/GOVC wordt echter geen correcte toepassing gemaakt van de natuurtoets. Artikel 16, 1, van het Natuurbehouddecreet bepaalt immers: In het geval van een vergunningsplichtige activiteit, draagt de bevoegde overheid er zorg voor dat er geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan door de vergunning of toestemming te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of, indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat met vermijdbare schade wordt bedoeld: die schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bv. met andere materialen, op een andere plaats,...). Onvermijdbare schade is dan de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert (Parl. St. Vl.Parl , nr. 967/1, p. 17). Vermijdbare schade moet worden begrepen als schade die de aanvrager kan vermijden door het aanpassen van de gevraagde handelingen, door het nemen van bepaalde voorzorgsmaatregelen, die in de praktijk haalbaar zijn en die niet leiden tot de ondoeltreffendheid van de aanvraag. Om toepassing te maken van de natuurtoets dient geen drempelwaarde wat betreft vermijdbare schade te worden overschreden. Dit onderzoek is niet gelijk te schakelen met een passende beoordeling bij het onderzoek naar een mogelijke betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken in een speciale beschermingszone volgens artikel 36ter Natuurdecreet (RvVb 14 november 2017, nr. RvVb/A/1718/0226, Biebaut). Uit een beslissing over een vergunningsaanvraag, of minstens uit de stukken van het dossier, moet blijken dat de vergunningverlenende overheid de door artikel 16 Natuurbehouddecreet opgelegde zorgplicht is nagekomen. Overeenkomstig de aangehaalde bepaling, dient elke overheid die wordt gevat door een vergunningsaanvraag er zorg voor te dragen dat door het opleggen van voorwaarden of het weigeren van de vergunning er geen vermijdbare schade aan de natuur ontstaat (RvS 8 november 2018, nr , VZW NATUURPUNT BEHEER). In een ander arrest oordeelde de Raad van State als volgt over de zorgplicht (RvS 2 februari 2017, nr , Vermeiren eigen benadrukking): Artikel 16, 1, van het natuurbehouddecreet luidt als volgt: In het geval van een vergunningsplichtige activiteit, draagt de bevoegde overheid er zorg voor dat er geen vermijdbare schade aan de natuur kan ontstaan door de vergunning of toestemming te weigeren of door redelijkerwijze voorwaarden op te leggen om de schade te voorkomen, te beperken of, indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Die zorgplicht is onder meer opgelegd aan de deputatie wanneer zij een aanvraag tot het verkrijgen van een milieuvergunning dient te beoordelen. Als de deputatie wordt gevat door een dergelijke aanvraag, dient zij er zorg voor te dragen dat door het opleggen van voorwaarden of het weigeren van de vergunning geen vermijdbare schade aan de natuur ontstaat. 27

28 Dat de vergunningverlenende overheid de haar door artikel 16, 1, van het natuurbehouddecreet opgelegde zorgplicht is nagekomen moet blijken, zo niet uit het bestreden besluit zelf, dan toch uit de stukken van het administratief dossier. In de motivering van het bestreden besluit erkent de verwerende partij dat ter hoogte van [de habittattypes] 9120 en 91EO [...] een belangrijke bijdrage [wordt] geleverd aan de kritische last (negatief effect), aangezien deze meer dan 10% bedraagt, dat [u]it de modellering die gebeurde t.o.v. beschermde gebieden die gelegen zijn op Vlaams grondgebied, valt af te leiden dat de verzurende en vermestende depositie in zeer hoge mate in het deelgebied Wildelanden zal belanden en dat [i]n het betreffende natuurgebied [ ] soorten voor[komen] die in Nederland door de Flora- en Faunawet beschermd worden, alsook soorten die zijn opgenomen in bijlage IV van de Europese habitatrichtlijn. In zoverre de verwerende partij niettemin stelt dat de vergunde exploitatie geen significant negatief effect veroorzaakt op de in de omgeving aanwezige natuurwaarden, moet hieruit worden afgeleid dat zij aanneemt dat de beoogde activiteiten - al dan niet vermijdbare - schade aan de natuur zullen toebrengen. De bewering dat die schade niet significant wordt genoemd doet niets af aan deze vaststelling. Waar de verwerende partij er op wijst dat het bedrijf gebruik zal maken van een stalsysteem met een lagere ammoniakemissie dan het systeem P-5.4 waarvan aanvankelijk werd uitgegaan, zodat de effecten [...] beperkter [zullen] zijn dan hierboven beschreven, laat deze niet nader onderbouwde beschouwing niet toe te besluiten dat de aanpassing van het stalsysteem een herstel van de vermijdbare schade aan de natuur impliceert. Zulks is nog minder het geval nu uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat de effecten van het gewijzigde stalsysteem op de ammoniakemissie ernstig gerelativeerd moeten worden (het kengetal voor het stalsysteem daalt namelijk van 0,250 naar 0,245 kg NH3/dier/jaar). De verwijzing naar de studie van 15 oktober 2014 met betrekking tot de Stikstofbelasting. Lekestraat te Stekene is niet dienend voor het nakomen van de natuurtoets zoals bedoeld in artikel 16, 1, van het natuurbehouddecreet. Deze studie zegt immers niets over het nakomen van de zorgplicht door de vergunningverlenende overheid om bij het inwilligen van deze vergunningsaanvraag vermijdbare schade aan de natuur te voorkomen, te beperken, of indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Wel integendeel blijkt deze studie aan deze zorgplicht geheel voorbij te zijn gegaan. Uit de rechtspraak van de Raad van State moet worden afgeleid dat ammoniakemissies die als niet-significant zouden worden beoordeeld, nog steeds vermijdbare schade kunnen uitmaken in de zin van artikel 16 Natuurbehouddecreet. De geplande ammoniakemissies zullen een bijdrage zullen leveren aan de kritische last van de aanwezige habitats, onder meer aanwezig in het VEN-gebied, zelfs in het scenario 4 dat wordt weergegeven in de aanvullende screeningsnota. De depositie van verzurende en vermestende stoffen door de ammoniakemissie kunnen een nefast effect hebben op de aanwezige natuurwaarden. In het advies van ANB wordt erop gewezen dat de milieukwaliteit van het VENgebied reeds slecht is. Het blijkt ontegensprekelijk dat de bestaande stallen die niet-ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd zullen zorgen voor ammoniakemissies. Deze emissies zouden echter gedeeltelijk 28

29 kunnen worden vermeden indien deze stallen zouden worden omgevormd tot ammoniakemissiesarme stalsystemen. Op grond van het voorliggende gegevens kan dus niet worden uitgesloten dat geen emissies en dus (mogelijke) schade aan natuurwaarden zoals onder meer aanwezig in het nabije VEN-gebied kunnen worden vermeden. In toepassing van de zorgplicht van artikel 16 Natuurbehouddecreet moet de vergunning worden geweigerd. De omstandigheid dat in de toekomst mogelijk zal worden onderzocht hoe de bestaande stallen kunnen worden omgevormd doet aan het voorgaande geen afbreuk: de toets van artikel 16 Natuurbehouddecreet dient immers te gebeuren in het kader van de voorliggende vergunningsaanvraag en kan niet worden uitgesteld naar een onbepaald tijdstip in de toekomst. Tevens dient te worden vastgesteld dat uit het advies van ANB/GOVC geenszins blijkt dat het project niet zal leiden tot onvermijdbare en onherstelbare schade aan het VEN-gebied. Artikel 26bis van het Natuurbehoudsdecreet bepaalt (eigen benadrukking): 1 De overheid mag geen toestemming of vergunning verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Als voor een activiteit een kennisgeving of melding aan de overheid vereist is, dient door de kennisgever worden aangetoond dat de activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Wanneer de kennisgever dit niet gedaan heeft, dient de betrokken overheid zelf te onderzoeken of de activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Wanneer dit het geval is, wordt dit door de overheid aan de kennisgever medegedeeld bij ter post aangetekende brief binnen de eventuele wachttermijn voor het uitvoeren van de activiteit voorzien in de wetgeving in het kader waarvan de kennisgeving of de melding gebeurt of bij gebreke daaraan binnen dertig dagen na de kennisgeving of melding. De kennisgever mag pas starten met de uitvoering van de betrokken activiteit wanneer voormelde termijn verstreken is zonder dat hij een voormeld bericht van de overheid heeft ontvangen. De Vlaamse regering kan bepalen hoe moet aangetoond worden dat een activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. 2 De in 1 bedoelde overheid vraagt in de gevallen bedoeld in 1 advies aan de dienst bevoegd voor het natuurbehoud over de vraag of de betrokken activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. De Vlaamse regering kan de nadere regels vastleggen met betrekking tot de procedure die moet nageleefd worden voor het vragen van het advies. 3 In afwijking van 1 kan een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken, bij afwezigheid van een alternatief, toch worden toegelaten of uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. In dat geval dienen alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen te worden. Degene die de aanvraag, de kennisgeving of de melding bedoeld in 1 gedaan heeft en die respectievelijk een weigering of een bericht zoals bedoeld in 1, tweede lid van de betrokken overheid heeft ontvangen, richt tot deze overheid een verzoek tot het toepassen van de in deze paragraaf bedoelde afwijkingsmogelijkheid. De Vlaamse regering bepaalt de procedure voor deze aanvragen en voor het behandelen ervan. De Vlaamse regering oordeelt over het bestaan van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. 29

30 Er wordt verwezen naar het volgende arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb 29 januari 2019, nr. RvVb-A , vzw MILIEUFRONT OMER WATTEZ eigen benadrukking): Uit deze bepalingen volgt dat de overheid geen toestemming of vergunning mag verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Hieruit volgt ook dat het vergunningverlenend bestuursorgaan zich voor de vraag inzake de onvermijdbare en onherstelbare schade dient te laten adviseren door de dienst bevoegd voor het natuurbehoud, te weten het Agentschap Natuur en Bos. Het vergunningverlenend bestuursorgaan zal bij de beoordeling van een aanvraag dan ook moeten onderzoeken welke impact de aanvraag heeft voor de natuurwaarden in het VENgebied. Hierbij moet worden opgemerkt dat de ligging van het project buiten de VENgebieden, niet uitsluit dat er wel onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan worden veroorzaakt. De parlementaire voorbereiding bij het artikel 26bis Natuurdecreet omschrijft de onvermijdbare schade immers als de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. De Raad verstaat hieronder ook die handeling die een invloed of effect heeft op het VEN-gebied, ook al vindt de handeling niet plaats in het VEN-gebied zelf. Dit houdt ook de schade in die bestaat in het verhinderen van de totstandkoming van een verbinding tussen diverse VEN-gebieden. Onder de onherstelbare schade dient begrepen te worden deze schade die op de plaats van beschadiging niet meer (zonder buitensporige kosten) kan worden hersteld met een kwantitatief en kwalitatief gelijkwaardige habitat zoals deze die er vóór de beschadiging was. ( ) Tot slot moet opgemerkt worden dat artikel 26bis Natuurdecreet niet voorziet in een uitdrukkelijke schadedrempel. Elke vorm van onvermijdbare en onherstelbare schade moet in beginsel worden uitgesloten, wat inhoudt dat een kans op onvermijdbare schade en onherstelbare schade voldoende is om een vergunning te weigeren. Het is niet aan de verzoekende partij om aan te tonen dat er onvermijdbare en onherstelbare schade zou zijn. Het volstaat dat de verzoekende partij aannemelijk maakt dat er een kans bestaat dat natuurwaarden in het gedrang komen. In de rechtspraak wordt een duidelijk onderscheid gemaakt dat er slechts een vergunning kan worden verleend voor een activiteit met mogelijke effecten op een VEN-gebied, indien blijkt dat deze effecten niet leiden tot onvermijdbare en onherstelbare schade. Uit de voorliggende gegevens blijkt evenwel niet dat de voorgenomen activiteit geen onvermijdbare of onherstelbare schade aan het VEN-gebied zou kunnen veroorzaken. De ammoniakemissies van het project kunnen leiden tot verzurende en/of vermestende deposities binnen het VEN-gebied, hetgeen kan leiden tot negatieve effecten op deze natuurwaarden. Er wordt vastgesteld dat geen rekening lijkt te worden gehouden met het gegeven dat de inrichting permanent blijft opereren, en dat de natuurwaarden in het VEN-gebied derhalve permanent onderworpen zouden zijn aan een impact van de directe ammoniakemissies uit de landbouwinrichting (vgl RvVb 14 januari 2020, nr. RvVb-A , Van Cauwenberghe). Uit de conclusie in het advies van ANB/GOVC dat de effecten aanvaardbaar zouden zijn, blijkt in geen geval dat het project niet zal leiden tot onvermijdbare en onherstelbare schade. Het blijkt dan ook onvoldoende hoe dit element afdoende werd betrokken in de vergunningsaanvraag en de 30

31 uitgebrachte adviezen bij de beoordeling of de schade als herstelbare schade kan worden beschouwd. Gelet op deze onduidelijkheid omtrent de impact op het nabijgelegen VEN-gebied kan de vergunning thans niet worden verleend. Ruimtelijk verenigbaarheid (artikel van de VCRO) De projectlocatie situeert zich, volgens het gewestplan Turnhout, in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De landschappelijke waardevolle gebieden zijn gebieden waarvoor bepaalde beperkingen gelden met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen. In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd die overeenstemmen met de in grondkleur aangegeven bestemming, voor zover zij de schoonheidswaarde van het landschap niet in gevaar brengen. De aanduiding landschappelijk waardevol gebied is dus een overdruk van het landelijk gebied. Deze aanduiding overkoepelt zowel de agrarische gebieden als de bos- en natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, parkgebieden en bufferzones. In principe zijn dus dezelfde bestemmingen en handelingen toegelaten als bepaald voor de grondkleur. De bedoeling van de overdruk is in de eerste plaats het bestaande landschapskarakter zoveel mogelijk te bewaren en bijzondere aandacht te besteden aan de esthetische aspecten van nieuwe inplantingen of verbouwingen. Elke nieuwe inplanting onttrekt open ruimte en zet deze om naar bebouwde ruimte, wat in principe niet tot de versterking van de landschappelijke kwaliteit kan leiden of een integraal behoud hiervan. Om dit laatste te bekomen werd de bescherming van landschappen in het leven geroepen. De toelaatbaarheid van bouwwerken in landschappelijk waardevolle gebieden zal steeds aan een dubbel criterium moeten worden getoetst. Vooreerst moet elke aanvraag worden getoetst aan een planologisch criterium. Daarnaast moet de aanvraag worden getoetst aan een esthetisch criterium, hetwelk inhoudt dat de beoogde handelingen en werken moeten kunnen worden overeengebracht met de eisen van vrijwaring van het landschap. Volgens het advies van de GOVC zou de aangevraagde uitbreiding verenigbaar zijn met de schoonheidswaarde van het landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Met deze beoordeling kan omwille van de volgende redenen niet akkoord worden gegaan. Volgens het advies van de GOVC is de plaats reeds gedeeltelijk aangetast door de eerdere bebouwing die al op het perceel zelf werd toegestaan. Verspreid in het landschap komt volgens het advies van de GOVC agrarische bedrijfsbebouwing voor, met een schaal vergelijkbaar aan de schaal van het landbouwbedrijf in aanvraag. Een dergelijk gevraagde schaal voor een landbouwbedrijf zou volgens de GOVC geenszins vreemd in deze omgeving zijn. Tevens moet er volgens het advies van de GOVC worden ingeschat dat de oprichting van onder andere een stal en loods, op deze plaats geen ingrijpende en onherstelbare schade aan de schoonheidswaarde van het landschap zou veroorzaken. Door de schaal van het voorliggende project zou het landschap haar eigenheid en kenmerken plaatselijk niet verliezen, aldus de GOVC. Hierop wordt geantwoord dat uit de aanwezigheid van andere, zelfs grootschalige, landbouwbedrijven in de omgeving die het landschap reeds zouden aantasten geenszins kan worden besloten dat het aangevraagde verenigbaar is met de schoonheidswaarde van het 31

32 landschap (zie RvVb 25 juni 2019, nr. RvVb-S , College van burgemeester en schepenen van de gemeente Merksplas). Door de Raad werd terecht geoordeeld dat de aanwezigheid van andere grootschalige landbouwbedrijven géén vrijgeleide vormt om het waardevolle landschap verder aan te tasten. Door de Raad van State werd eveneens geoordeeld dat de aanwezigheid van infrastructuren in het landschap geen afdoende reden vormt om de schoonheidswaarde van het landschap verder aan te tasten met de inplanting van een landbouwbedrijf (zie RvS 8 november 2018, nr , VZW Natuurpunt Oost-Brabant e.a.). Uit de originele kaart van het gewestplan blijkt dat de bestaande stallen al aanwezig waren bij de inkleuring van het gebied als agrarisch gebied met de overdruk landschappelijk waardevol. Het gebied ten zuiden is volgens het gewestplan nog ongebouwd, met uitzondering van enkele (zonevreemde) woningen langs de Schoorstraat. In de huidige situatie blijkt dat de bebouwing in het gehucht Hal sterk is toegenomen ten opzichte van de situatie op de gewestplankaart, voornamelijk met (grootschalige) landbouwbedrijven. Dit maakt van het gehucht Hal een sterk bebouwd geheel met onder meer stallen, (landbouw)loodsen en serres. Deze bijkomende bebouwingen hebben zich in hoofdzaak gerealiseerd ten noorden van de bestaande inrichting en langs de bestaande wegenissen. Het gebied ten zuiden van de bestaande inrichting is gespaard gebleven van deze uitbereidingen, bijkomende verhardingen en bebouwingen. Hierdoor heeft het gebied ten zuiden van de bestaande inrichting haar onbebouwd en open karakter (grotendeels) behouden. Gelet op deze specifieke situatie valt het te verkiezen dat het bestaande open en onbebouwde landschap ten zuiden van de bestaande inrichting ook in de toekomst nog blijft behouden. Eén en ander conform de doelstelling van de aanduiding van het agrarisch gebied met de overdruk landschappelijk waardevol. De door het gewestplan aan het gebied gegeven bestemming is/was immers op de toekomst gericht, zeker wanneer die bestemming er uitdrukkelijk toe strekt om de specifieke waarden van het gebied te vrijwaren en zelfs te ontwikkelen (zie RvVb 29 maart 2016, nr. RvVb/A/1516/0863). Op deze wijze kan het open en onbebouwd karakter van het gebied ten zuiden van het gehucht Hal gevrijwaard blijven. Evenmin kan worden ingezien waarom de beoordeling in het advies van de GOVC dat de aansluiting bij het bestaande bedrijf waardoor een cluster van bebouwing zou worden gevormd, tot de vaststelling moet leiden dat het aangevraagde verenigbaar is met de schoonheidswaarde van het landschap. Een zogezegd compacte inplanting van een nieuwe stal leidt op zich niet tot de inpasbaarheid in het landschap. De Raad voor Vergunningsbetwistingen oordeelde in een arrest van 28 juni 2016 dat het feit dat de aangevraagde stallen deel zullen uitmaken van een groter geheel en dat deze compact zijn opgevat op zich geen afdoende motivering vormt betreffende de vrijwaring van de schoonheidswaarde van het landschappelijk waardevol agrarisch gebied (RvVb 28 juni 2016, nr. RvVb/A/1516/1285, Hendrickx e.a.). De zogezegde aansluiting bij de bestaande inrichting doet geen afbreuk aan de vaststelling dat er bijkomende verhardingen en bebouwing zou plaatsvinden in het landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Er wordt immers een bijkomend stal voorzien met een lengte van 97 m en een breedte van 28 meter, waardoor een grootschalige muur ontstaat in het landschappelijk waardevolle landschap. De zogezegd compacte inplanting doet geen afbreuk aan de vaststelling dat het nog steeds gaat om een nieuwe grootschalige inplanting in het landschap. De bewering in het advies van de GOVC dat het materiaalgebruik gebruikelijk zou zijn of zou zorgen voor integratie in het landschap volstaat evenmin om te kunnen besluiten dat het aangevraagde verenigbaar zou zijn met de schoonheidswaarde van het landshap (zie RvVb 16 februari 2016, nr. RvVb/A/1516/0617). 32

33 Voor de landschappelijke inpassing is het volgens het advies van de GOVC vereist dat ten zuiden van de bijkomende stal eveneens een bomenrij en haag zou worden voorzien die zo dicht mogelijk aansluit bij de stal. Uit het advies van de GOVC blijkt aldus dat de bijkomende stal ten opzichte van het zuidelijke, onbebouwde en open landschap visueel moet worden afgeschermd. Er wordt tevens voorgesteld dit als een bijkomende bijzondere vergunningsvoorwaarde op te nemen. Zonder dit bijkomende groenscherm wordt de uitbreiding klaarblijkelijk niet verenigbaar geacht met de schoonheidswaarde van het landschap. De voorgestelde voorwaarde van een bijkomend groenscherm wijst er juist op dat het aangevraagde moet worden weggestopt en de erkende en te vrijwaren schoonheidswaarde van het landschap door de aangevraagde inrichting dreigt te worden geschonden (zie RvS 8 november 2018, nr , VZW Natuurpunt Oost-Brabant e.a.). Een groenscherm rondom een landbouwbedrijf maakt juist duidelijk dat het aangevraagde de erkende en te vrijwaren schoonheidswaarde van het landschap in gevaar brengt (zie RvVb 16 februari 2016, nr. RvVb/1516/0617). Het proberen te verbergen van een landbouwinrichting draagt op zich de negatie in van de esthetische inpasbaarheid binnen het waardevolle landschap (zie RvS 21 januari 2016, nr , Vanvoorden e.a.). Het aangevraagde is niet verenigbaar met de schoonheidswaarde van het landschappelijk waardevol agrarisch gebied en strijdt aldus met de toepasselijke voorschriften. ALGEMENE CONCLUSIE: ONGUNSTIG De hinder en de effecten op mens en milieu en de risico s voor de externe veiligheid, veroorzaakt door het aangevraagde project, kunnen niet tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt. De aanvraag is niet in overeenstemming met de wettelijke bepalingen. Er bestaat bijgevolg aanleiding toe om de beroepen gegrond te verklaren en de vergunning integraal te weigeren. 33

34 BESLUIT VAN DE VLAAMS MINISTER VAN JUSTITIE EN HANDHAVING, OMGEVING, ENERGIE EN TOERISME, Artikel 1. De ontvankelijk bevonden beroepen worden gegrond verklaard. Art Aan Gustaaf Michielsen, Hal 2, 2322 Minderhout wordt de vergunning geweigerd voor de volgende stedenbouwkundige handelingen voor het de bouw van een nieuwe stal met eierlokaal en technisch lokaal, gelegen te 2322 Minderhout, Hal 29, kadastraal bekend als: Hoogstraten, afdeling 2, sectie D, perceelnummers 414C, 414E, 414F, 414G en 416A: Planaanduiding Stedenbouwkundige handeling Beknopte beschrijving Te regulariseren weg in klinkerverharding Te regulariseren weg in klinkerverharding openbaar domein Nieuw te bouwen eierlokaal + technische ruimte Nieuw te bouwen stal slachtkuikenouderdieren Nieuwbouw of aanleggen Nieuwbouw of aanleggen Bouwen of herbouwen Bouwen of herbouwen de aanleg van erfverhardingen (deels regularisatie) de aanleg van verhardingen op openbaar domein (regularisatie) Eierlokaal en technische ruimte van 69,7 m² de nieuwbouw van een stal (2.640,4 m²) voor slachtkuikenouderdieren met bijhorend eierlokaal en technische ruimte Nieuwe betonverharding Nieuwbouw of aanleggen 309 m² m² Nieuwe klinkerverharding openbaar domein en inbuizing Nieuw aan te leggen infiltratievoorziening Nieuwe brandweg in steenslagverharding Nieuw te bouwen elektriciteitscabine Nieuwbouw of aanleggen de inbuizing van een baangracht Het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen de aanzienlijke wijziging van het reliëf in functie van de aanleg van een infiltratievoorziening Nieuwbouw of aanleggen Brandweg van 391 m² Nieuwbouw of aanleggen de plaatsing van een elektriciteitscabine 2. Aan Gustaaf Michielsen, Hal 2, 2322 Minderhout wordt de vergunning geweigerd voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveebedrijf, met inrichtingsnummer , gelegen te 2322 Minderhout, Hal 29, kadastraal bekend als: Hoogstraten, afdeling 2, sectie D, perceelnummers 414C, 414E, 414F, 414G en 416A, omvattende volgende inrichtingen en activiteiten: rubriek omschrijving Hoeveelheid + eenheid 34

35 9.3.1.c) slachtkuikenouderdieren in de bestaande stallen slachtkuikenouderdieren c)2 Hernieuwing slachtkuikenouderdieren in de bestaande stallen b) Grondwaterwinning met een maximaal opgepompt debiet van 979 m³/jaar slachtkuikenouderdieren 979 m³/jaar 3. Aan Gustaaf Michielsen, Hal 2, 2322 Minderhout wordt de vergunning geweigerd voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveebedrijf met inrichtingsnummer , gelegen te 2322 Minderhout, Hal 29, kadastraal bekend als: Hoogstraten, afdeling 2, sectie D, perceelnummers 414C, 414E, 414F, 414G en 416A, omvattende volgende inrichtingen en activiteiten: Rubriek Aard Omschrijving Hoeveelheid + eenheid verandering hernieuwing, herrubricering en uitbreiding met 1 verdeelslang c)2 verandering uitbreiding met slachtkuikenouderdieren in nieuwe stal vermindering met slachtkuikenouderdieren in bestaande stallen nieuw transformator van 160 kva kva hernieuwing stallen van 3 landbouwvoertuigen b) verandering hernieuwing, herrubricering en uitbreiding met 3,7485 ton (4.500 l) lamppetroleum en vermindering met 0,0833 ton (100 liter) mazout a schrappen ondergrondse enkelwandige tank voor l mazout voor woningverwarming nieuw 320 kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen, waarvan 200 kg reinigings- en ontsmettingsmiddelen en 120 kg voedingszuur a schrappen opslag van 65 m³ stro en hooi in een lokaal 4,9973 ton + 3,749-0,0833 ton l 320 kg -65 m³ 28.2.c)1 nieuw opslag van 34 m³ kuiswater 34 m³ a schrappen noodstroomaggregaat van 60 kw -60 kw 45.4.e)1 nieuw de opslag van 13 ton eieren 13 ton b) nieuw grondwaterwinning met een maximaal opgepompt debiet van m³/jaar en 16,5 m³/dag m³/jaar 35

36 Art. 3. De plannen en het aanvraagdossier waarop dit besluit gebaseerd zijn, maken er integraal deel van uit. Brussel, Vlaams minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme Zuhal DEMIR 36