Hella S. Haasse, Tjalie Robinson, Pramoedya Ananta Toer en de politiek van de herinnering

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hella S. Haasse, Tjalie Robinson, Pramoedya Ananta Toer en de politiek van de herinnering"

Transcriptie

1 UvA-DARE (Digital Academic Repository) Hoe Nederland Indië leest Hella S. Haasse, Tjalie Robinson, Pramoedya Ananta Toer en de politiek van de herinnering Snelders, L.L. Link to publication License Other Citation for published version (APA): Snelders, L. L. (2018). Hoe Nederland Indië leest: Hella S. Haasse, Tjalie Robinson, Pramoedya Ananta Toer en de politiek van de herinnering. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam ( Download date: 13 Jan 2021

2 INLEIDING

3

4 Inleiding Het Hella Haasseplantsoen is gelegen aan een rustig speelpleintje in Oegstgeest. Het is een zijstraatje van de Meester F. Bordewijklaan en ligt om de hoek van de Simon Vestdijkstraat. Veilig ingebed in het pantheon van de Nederlandse canon heeft Haasse in de schrijverswijk haar plaats gekregen. Het is niet de enige stad waar een straat naar haar vernoemd is; ook in Leiderdorp, Nijmegen en Voorschoten is dat het geval. 1 Het Tjalie Robinsonduin in Den Haag en de Tjalie Robinsonstraat in Nijmegen, waar Jan Boon, alias Tjalie Robinson woonde respectievelijk geboren werd, liggen niet in schrijversbuurten. 2 In Nijmegen wordt Tjalie Robinson vergezeld door mensen die iets met Nijmegen hebben, zoals Jan Brinkhoff, een specialist in de Nijmeegse geschiedenis. Naar plekken in Nederland die vernoemd zijn naar Pramoedya Ananta Toer kunnen we lang zoeken, die zijn er bij mijn weten niet. 3 Straatnamen die vernoemd zijn naar ooit belangrijke dichters of politici lijken misschien haast lege betekenaars, maar ze zijn niet betekenisloos: ze zijn te lezen als uitingen van culturele herinnering. Ze vertellen ons iets over de manier waarop met het werk van een auteur is omgegaan en over de tijd en de context waarin dat gebeurt. Zo geven de straatnamen van Haasse, Robinson en Pramoedya niet alleen informatie over de waarde die er op een bepaald moment aan hun werk werd toegekend, maar zeggen ze ook iets over de plek die hun verhalen over de koloniale geschiedenis in Indonesië hebben gekregen in de culturele herinnering 1 Ook in Voorschoten, Leiderdorp en Nijmegen gaat het om een schrijversbuurt. In Nijmegen is de schrijverswijk nog in aanbouw. 2 Het pleintje in Den Haag werd in 2008 bij het verschijnen van Wim Willems biografie over Robinson omgedoopt tot Tjalie Robinsonduin ( Tjalie Robinson postuum geëerd ). In Nijmegen werd in 1992 ook een gevelsteen geplaatst bij het geboortehuis van Jan Boon, in de Dominicanenstraat ( Gevelsteen Tjalie Robinson onthuld ). 3 Ann Rigney begrijpt straatnamen als zogenaamde afterlives van auteurs en literatuur en opent haar boek The Afterlives of Walter Scott met plekken die naar Scott of zijn werk vernoemd zijn: het zijn er veel, op verschillende plekken in Engelssprekende landen en in verschillende culturele contexten. 15

5 aan Nederlands-Indië. 4 5 Het verschil dat zich in de straatnamen in het klein aftekent, zal in de loop van dit proefschrift duidelijker contouren krijgen: de straatnamen zijn illustratief voor een patroon in de herinnering aan deze drie auteurs in relatie tot het koloniale verleden en het nationale narratief daarover. De Nederlandse Hella S. Haasse staat in het centrum van de literaire cultuur en haar witte perspectief op de koloniale geschiedenis heeft breed ingang gevonden. Al met haar debuut Oeroeg (1948) verwierf ze bekendheid en vanaf de jaren 80 nam Haasses status als auteur steeds verder toe, totdat ze uiteindelijk de grande dame van de Nederlandse literatuur werd genoemd een status die haar positie als vrouw benadrukt, wat we bijvoorbeeld ook terugzien in het feit dat Haasse in Leiderdorp de enige vrouw is naar wie een straat is vernoemd, de naamloze en instrumentele muzen van de Muzenstraat niet meegerekend. Tjalie Robinson (als literaire auteur ook actief onder het pseudoniem Vincent Mahieu), die in 1974 overleed, is niet zozeer als auteur, maar eerder als sociaal figuur herinnerd. Zijn Indische verhalen zijn in beperkte mate doorgedrongen tot de nationale literaire canon, terwijl ze binnen de zogenaamde Indische letteren, een categorie die door Rob Nieuwenhuys werd geïntroduceerd, een centrale plek innemen. Robinsons straatnamen zijn dan ook te vinden op plekken die duidelijk aan zijn leven zijn gekoppeld (in zijn geboorte- dan wel woonplaats) en niet aan de literatuur. De Indonesische auteur Pramoedya Ananta Toer heeft in de loop der tijd in Nederland de belangstelling van verschillende mensen en instituties gehad en verwierf vooral eind jaren 80 een vrij grote bekendheid met zijn tetralogie Aarde der mensen over de ontwikkeling van het Indonesisch nationalisme in Nederlands-Indië. De tetralogie heeft internationaal een grote verspreiding en veel erkenning gekregen (zo zijn de boeken als Penguin Pocket uitgegeven). Hoewel de tetralogie, samen met veel van zijn andere werk, uit het Indonesisch 16 4 Ik gebruik hier de namen waaronder de auteurs het meest bekend zijn. Ik zal het dus meestal over Tjalie Robinson hebben, tenzij een van zijn andere pseudoniemen of zijn eigen naam van belang is voor de analyse. De naam Pramoedya Ananta Toer zal ik af en toe afkorten tot Pramoedya en niet naar Toer of Ananta Toer. Dat is in overeenstemming met de manier waarop hij in Indonesië wordt aangeduid, waar het, anders dan in Nederland, gebruikelijk is om iemands eerste naam als aanduiding te gebruiken. Ook in de internationale studie naar zijn werk wordt Pramoedya als naam gebruikt. 5 Ik gebruik Nederlands-Indië om te verwijzen naar de periode waarin Indonesië gekoloniseerd is geweest door Nederland. Indonesië gebruik ik zowel om te verwijzen naar zowel de republiek Indonesië (uitgeroepen in 1945) als naar de langere geschiedenis van de archipel ook al zag het land er toen staatkundig gezien anders uit. Om naar de inheemse bewoners van Nederlands-Indië te verwijzen gebruik ik over het algemeen het woord Indonesiërs.

6 naar het Nederlands is vertaald, is Pramoedya amper doorgedrongen tot de Nederlandse (literaire) historiografie. Hij is als Indonesische auteur buiten het nationale narratief gebleven en zijn antikoloniale verhalen zijn vooral gelezen in het kader van een discours over de derde wereld en over dissidente schrijvers. Een Indonesisch perspectief maakt daarmee geen vanzelfsprekend onderdeel uit van de Nederlandse herinnering aan de koloniale tijd. Dat er in Nederland geen straat naar hem vernoemd is, verbaast dan ook niet. Wat betekent dat verschil in waardering en inkadering tussen de drie auteurs en hoe houdt het verband met de herinnering aan de koloniale tijd in Nederlands-Indië? Welke rol speelt de identiteit van de auteurs daarbij en welke plek krijgen de verschillende visies die ze op het koloniale verleden hebben gepresenteerd? In dit proefschrift beantwoord ik deze vragen door de receptie van Hella S. Haasse, Tjalie Robinson en Pramoedya Ananta Toer te bestuderen in het licht van de culturele herinnering aan de koloniale tijd. Eerder dan een close reading van hun literatuur, biedt dit onderzoek een discursieve analyse van de literaire cultuur: wie geeft wat uit, wie leest, bewerkt en interpreteert het, en hoe en waarom? In mijn analyse richt ik mij op ik op de politiek van de herinnering en het denken over identiteit en verschil (over ras), oftewel op de politiek van de herinnering en de politiek van het behoren. Het onderzoek richt zich op postkoloniaal (in chronologische zin) Nederland, vanaf de dekolonisatieoorlog tot nu. Voordat ik inga op de receptie van Haasse, Robinson en Pramoedya, behandel ik in deel I de conceptuele uitgangspunten en de methode van dit onderzoek. Ook in de afzonderlijke delen over de auteurs bespreek ik concepten en contexten die relevant zijn voor de betreffende casus. Met de politiek van de herinnering doel ik op de politieke processen die van invloed zijn op de vorming van de culturele herinnering aan het koloniale verleden. De culturele herinnering is een constante onderhandeling over de betekenis van het verleden in het heden, waarbij processen van in- en uitsluiting bepalen welke stemmen en perspectieven op de geschiedenis wel toegang krijgen tot een gedeelde herinnering en welke erbuiten vallen en dus worden vergeten. In die onderhandeling (of strijd) over de herinnering aan het koloniale verleden tekent zich een denken over cultureel verschil af, waarin, zo zal ik laten zien, ras een belangrijke rol speelt. Onder de noemer politiek van het behoren vat ik vragen als: 17

7 welke verhalen over de koloniale geschiedenis komen in een nationale culturele herinnering terecht, welke worden bij een subgroep geschaard en welke vallen er helemaal buiten? Die vragen over (nationale) identiteit breng ik in verband met theorievorming over ras en kolonialisme, om zo te onderzoeken welke rol ras speelt in de Nederlandse politiek van het erbij horen. Daarbij hanteer ik een intersectioneel gezichtspunt, waarin ook de kruispunten van ras met andere categorieën als gender en klasse aandacht krijgen. De vraag naar het erbij horen hangt nauw samen met het zelfbeeld van Nederland, waarin ideeën over tolerantie en vooruitstrevendheid een grote rol spelen en ras een factor van betekenis is. Met dit onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan verschillende academische en maatschappelijke discussies. In de eerste plaats gaat dit proefschrift in gesprek met cultural memory studies, en veld waarin verschillende onderzoekers hebben gewezen op het belang van (post)koloniale herinnering als onderzoeksobject. Tot nu toe is het aantal onderzoeken waarin inzichten uit de postkoloniale theorie en memory studies worden gecombineerd, of die de koloniale herinnering als onderzoeksobject nemen, echter vrij beperkt (Rothberg, Remembering Back ). Zeker in vergelijking met het grote aantal studies naar de Holocaust, waar ook veel theorievorming binnen memory studies haar oorsprong vindt. In mijn studie neem ik postkoloniale literaire cultuur als onderwerp en gebruik ik inzichten uit de postkoloniale theorie. Daarmee sluit ik aan op onder meer het werk van Pamela Pattynama, die veel schreef over de culturele herinnering aan Nederlands-Indië, en Sarah De Mul, die in vergelijkend perspectief over colonial memory heeft geschreven (Pattynama, Bitterzoet Indië; De Mul, Colonial Memory). Daarnaast is dit onderzoek een bijdrage aan de studie naar literatuur over Nederlands-Indië. 6 De zogenoemde Indische letterkunde kent een vooral filologische onderzoekstraditie waarin relatief weinig aansluiting is gezocht met postkoloniale theorievorming en kritische theorievorming rondom ras wat samenhangt met het ontbreken van een breed gedragen postkoloniaal debat in Nederland (Boehmer en De Mul; Hoving, Polderpoko ). Het theoretisch denken over ras is daardoor lang onderontwikkeld geweest en zeker in relatie tot literatuur nog maar zelden structureel bestudeerd. Daarnaast introduceer ik een comparatief perspectief waarin 18 6 Zie voor een heldere uiteenzetting van de ontwikkeling van de Indische letterkunde en de discussie over de afbakening van de Indische letteren ook Boudewijn, Warm bloed. Ik de slotbeschouwing van dit proefschrift ga ik nader in op deze discussie.

8 ik niet alleen Haasse en Robinson bespreek (die binnen de Indische letteren beiden bekend zijn als een belangrijke witte respectievelijk Indische postkoloniale stem), maar ook de Indonesische Pramoedya. Indonesische literatuur speelt een zeer geringe rol in de Indische letterkunde. Juist door dit comparatieve perspectief te hanteren is het mogelijk om het beeld van de koloniale herinnering in zijn complexiteit te tonen en tegenherinneringen zichtbaar te maken. Bovendien past mijn studie in een maatschappelijke en historiografische discussie over de positie van de koloniale geschiedenis. Herhaaldelijk is ervoor gepleit om de koloniale geschiedenis in het nationale geschiedverhaal van Nederland te integreren, zonder daarbij te vervallen in het ophemelen van de koloniale tijd of het apart zetten van enkele zwarte bladzijden. In plaats daarvan zouden verschillende perspectieven op de koloniale tijd moeten worden geïncorporeerd en zou ook de (lange) doorwerking van het kolonialisme aandacht moeten krijgen. Zo stelde Remco Raben onlangs bij zijn inauguratie als bijzonder hoogleraar Koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam dat het tijd is voor een emancipatie van onze koloniale geschiedenis uit de schema s die het kolonialisme en de dekolonisatie zelf hebben voortgebracht en riep emeritus hoogleraar gender en etniciteit Gloria Wekker op om in te zien welke sleutelrol de koloniale geschiedenis speelt in het zelfbeeld dat Nederland van zichzelf cultiveert als wit en onschuldig (Raben, Wie spreekt 18; Wekker, White Innocence). Die uitspraken zijn te plaatsen in een bredere maatschappelijke discussie over de (doorwerking van de) koloniale geschiedenis, waarin ook het werk van niet-academici zoals antiracisme-activisten belangrijk is. Tal van bottom-up initiatieven hebben de culturele herinnering aan het koloniale verleden bevraagd en er eerder gemarginaliseerde herinneringen voor in de plaats gesteld. 7 Ook op een andere manier wil ik met deze studie een bijdrage leveren aan maatschappelijke debatten over het koloniale verleden, door te laten zien dat de culturele herinneringen aan het koloniale verleden van invloed zijn op hedendaagse discoursen over (nationale) identiteit en cultureel verschil. Terwijl geracialiseerd denken in de kolonie een belangrijke basis 7 In relatie tot de koloniale geschiedenis in Suriname en de Caraïben kan worden gedacht aan de gang van zaken rond het NiNsee, dat in 2002 werd opgericht om de afschaffing van de slavernij te herdenken en in 2013 haar subsidie verloor (Campbell; Meershoek). Andere voorbeelden zijn de Keti Koti tafels, dialoogtafels die zich expliciet als nieuwe traditie (invented tradition) voorstellen en aan de oprichting van 19

9 vormde voor de organisatie van de maatschappij (er bestond een onderscheid tussen Europeanen aan de ene kant en inlanders aan de andere kant de dubbelzinnige positie van Indo-Europeanen illustreert de complexiteit van dit systeem zie deel III, hoofdstuk 2), is het denken in termen van ras in postkoloniaal Nederland (en Europa) een taboe geworden. Het idee van kleurenblindheid en racelessness kreeg de overhand in het zelfbeeld van Europa, dat zichzelf lange tijd als tolerant en postraciaal profileerde (El-Tayeb). Dat neemt niet weg dat ras wel degelijk bepalend was bij het trekken van de grenzen tussen het eigene en het andere. De omslag in het denken over multiculturalisme illustreert dat. Aanvankelijk werd dit discours over het harmonisch samenleven van mensen met verschillende etnische identiteiten als ideaalbeeld gebruikt, terwijl dit ideaal nadat het in de decennia ervoor al onder vuur was komen te liggen vanaf het begin van de eenentwintigste eeuw failliet werd verklaard omdat het als een aanval op het eigene werd beschouwd. Bovendien ligt aan het denken in termen van multiculturalisme een culturalistisch denken in termen van eigen en ander ten grondslag dat identiteiten tot essenties reduceert (Schrover; B. Prins; Ghorashi). In de opkomst van (post)nationale ideeën over het zelf en de ander speelt ras in hedendaags Europa een grote rol. Dat die ontwikkeling niet los kan worden gezien van de geschiedenis van Nederland en Europa met kolonialisme en het bijbehorende denken over anderen is onder meer betoogd door Wekker en Gilroy en zal ook op verschillende momenten in dit proefschrift blijken (Wekker, White Innocence; Gilroy, Postcolonial Melancholia). Ik bekijk hoe koloniale discoursen over verschil doorklinken in meer hedendaagse vertogen over identiteit, ras en etniciteit die we in de receptie van Haasse, Robinson en 20 The Black Archives, een collectief dat black owned is en een collectie over zwarte geschiedenis in relatie tot Nederland beheert (The Black Archives; Keti Koti tafel). Wat betreft Nederlands-Indië richt de discussie zich onder andere op de onderbelichte slavernijgeschiedenis in de Oost en de figuur van de njai (een Indonesische concubine) (Baay, Daar werd wat gruwelijks verricht; Baay, De Njai). Een ander belangrijk thema is de rol van Nederland in de dekolonisatieoorlog (voorheen politionele acties genoemd). Dit onderwerp staat na onderzoek van onder meer historici als Gert Oostindie, Bart Luttikhuis en Rémy Limpach nu op een nationale onderzoeksagenda met de titel Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, (Oostindie, Soldaat in Indonesië; Luttikhuis en Moses (red.); Limpach). Dit initiatief heeft lof ontvangen, maar krijgt ook kritiek. Volgens onderzoeker Lizzy van Leeuwen zou het onderzoek een nationaal koloniaal schuldgevoel faciliteren, dat het leggen van verbanden met de lange doorwerking van het kolonialisme op de huidige cultuur en samenleving uit de weg gaat (Van Leeuwen, Gordelroos van Smaragd ). Het initiatief Histori Bersama [gedeelde geschiedenis] meent dat het onderzoek te weinig aandacht heeft voor de koloniale context, dat Indonesische onderzoekers niet genoeg worden gehoord en dat het onderzoek niet onafhankelijk is (Pondaag en Pattipilohy; Setyawan). Zie ook het werk van Ewald Vanvugt, die zicht heeft gericht op gewelddadige en verzwegen geschiedenissen van het Nederlands kolonialisme (Vanvugt).

10 Pramoedya aantreffen. De these die ik in deze studie wil uitwerken is dat er sprake is van compartimentalisering van de culturele herinnering aan Nederlands-Indië via de literatuur. In plaats van een herinnering waarin verschillende perspectieven samen een beeld van de koloniale geschiedenis vormen, is er sprake van het in compartimenten plaatsen van respectievelijk een wit Nederlands perspectief, een gekleurd Nederlands (ofwel Indo-Europees) perspectief en een Indonesisch perspectief. Daarbij is sprake van een paradoxale gelijktijdige aan- en afwezigheid van het koloniale verleden in de culturele herinnering. In de Nederlandse canon lijkt Nederlands-Indië een centrale plaats in te nemen (denk aan de Max Havelaar en aan De stille kracht), maar tegelijkertijd wordt de Indische letteren als een apart genre behandeld en is de Indonesische literatuur over de koloniale tijd geen onderdeel van de Nederlandse literaire geschiedschrijving en slechts marginaal in de Indische letterkunde. Een dergelijk proces van compartimentalisering heeft Paul Bijl aangewezen in de culturele herinnering aan koloniaal geweld. Herinneringen aan koloniaal geweld zijn volgens hem in een ander domein geplaatst dan herinneringen aan het leven in tempo doeloe (de goede oude tijd in de kolonie), alsof het gescheiden werelden waren, in plaats van dat ze allebei integraal deel uitmaakten van de koloniale geschiedenis en ervaring. Bijl ontleent de term compartimentalisering aan het boek Frame Analysis van Ervin Goffman, waarin de socioloog stelt dat ervaringen van het zelf worden gevormd aan de hand van compartimentalisering (Emerging Memory 137). Het effect van de compartimentalisering van koloniale ervaringen is volgens Bijl dat er geen gedeelde en sluitende interpretatie van koloniaal geweld is gevormd en dat het geweld als het ware steeds opnieuw wordt herontdekt (Emerging Memory). Andrew Goss beschreef eerder een vergelijkbaar proces als bracketing : hij stelde dat de geschiedenis van Nederlands-Indië niet geïntegreerd is in een nationaal geschiedverhaal, maar daarin als het ware tussen haakjes is geplaatst. Bovendien hebben the living memories of ex-colonials in the Netherlands daarin volgens hem de boventoon gevoerd, waarmee hij wijst op de grotendeelse afwezigheid van Indo-Europese en Indonesische perspectieven. Deze bracketing duidt er volgens Goss op dat er nog verwarring bestaat over de betekenis van het 21

11 koloniale verleden (Goss 12, 36). De compartimentalisering in de literaire cultuur met betrekking tot Nederlands-Indië duidt volgens mij niet alleen op een gebrekkige vorming van een sluitende herinnering aan de koloniale tijd, maar ook op een constante spanning tussen politisering en depolitisering die samenhangt met een autonome visie op literatuur en cultuur. Zoals Edward Saïd heeft opgemerkt wordt cultuur vaak, naar Matthew Arnolds negentiende-eeuwse visie, gezien als the best that has been known and thought en ingezet als een source of identity die us van them kan onderscheiden (Culture and Imperialism, xiii). Het paradoxale aan dit ideaal is dat cultuur gezien wordt als iets dat los staat van de alledaagse werkelijkheid en daarmee apolitiek is, terwijl cultuur tegelijkertijd ingezet wordt in het formuleren van nationale identiteiten en bovendien sterk samenhangt met imperiale politiek (idem). Een dergelijke autonome visie op literatuur zien we in dit onderzoek regelmatig terugkeren. Zo komt het voor dat politieke betekenispotentiëlen van teksten slechts ten dele worden benut, of dat ze ondergeschikt blijven ten opzichte van dominante, meer apolitieke lezingen, zoals die van Pramoedya als universeel humanist. Als teksten wel politiek worden gelezen, dan gebeurt dat vaak op een specifieke wijze. Sommige verhalen worden expliciet gelezen als een politieke uiting, bijvoorbeeld als een verzet tegen assimilatie (in het geval van Robinson) of een verzet tegen een postkoloniaal regime (in het geval van Pramoedya). Maar dergelijke politieke lezingen blijven vaak binnen de grenzen van het compartiment, in plaats van dat ze betrokken worden op de gehele culturele herinnering aan de koloniale tijd en onderdeel worden van een postkoloniale discussie. Dat lijkt bijvoorbeeld het geval wanneer Pramoedya s werk wel wordt gelezen als een kritiek op Indonesië, maar slechts in beperkte mate als een kritiek op het Nederlands kolonialisme. In deel I ga ik dieper in op de theoretische achtergronden van de politiek van de herinnering en de politiek van het behoren die ik hierboven heb geschetst en laat ik zien hoe ik mijn materiaal heb benaderd. Ik behandel de relevante concepten uit cultural memory studies en leg uit hoe ik ras wil begrijpen in een Nederlandse context. Daarbij grijp ik terug op het werk van min of meer vergeten Nederlandse antiracistische academici dat nu een heropleving beleeft. De daaropvolgende drie delen zijn gewijd aan de auteurs waarover dit boek gaat: Hella S. Haasse (deel II), Tjalie Robinson (deel III) en Pramoedya Ananta Toer (deel IV). In het 22

12 laatste deel ( Slotbeschouwing ) plaats ik deze drie delen in vergelijkend perspectief en licht ik mijn centrale these toe dat er sprake is van compartimentalisering van de culturele herinnering aan Nederlands-Indië. De kern van dit proefschrift bestaat dus uit drie delen, die elk om één auteur draaien en op eenzelfde manier zijn opgebouwd. Na een kort inleidend hoofdstuk volgt steeds een hoofdstuk met contexten en concepten, dat als een aanvulling op deel I kan worden gelezen, maar is toegespitst op de casus in kwestie. Daarna volgt een aantal hoofdstukken waarin aan de hand van verschillende figuren de receptie van de auteur en zijn of haar werk wordt geanalyseerd. De figuren geven een beeld van de verschillende manieren waarop de auteurs zijn gelezen, geïnterpreteerd en toegeëigend en van de perspectieven op de geschiedenis die daarbij horen. Eerder dan chronologisch zijn de delen dus thematisch geordend. Sommige personen, werken en discussies keren om die reden meerdere keren terug in de verschillende delen, zoals Rudy Kousbroek, Wim Wertheim en Andries Teeuw. Deel II, Hella S. Haasse. Witheid en de (post)koloniale ruimte behandelt Haasses plaats in de literaire cultuur. De focus ligt daarbij op de manier waarop witheid (on)benoemd is in zowel de receptie van Haasses werk als in de ideeën over de Indische identiteit en de koloniale herinnering die eraan gekoppeld zijn. Het hoofdstuk met contexten en concepten richt zich daarom op de ontwikkeling van het denken over identiteit en cultureel verschil in relatie tot de culturele herinnering aan Nederlands-Indië. Eerst wordt een beeld geschetst van de opkomst van de Indische gemeenschap, vervolgens wordt doorgestoken naar het multiculturalisme als een nieuwe, postkoloniale manier van denken over identiteit. De figuren die in de daaropvolgende hoofdstukken centraal staan zijn (G)een Indisch meisje, Vriend, Historica en Reisgids. Aan de hand van die figuren werp ik onder meer nieuw licht op de receptie van Oeroeg en kijk ik hoe Haasses werk als inspiratiebron heeft gediend voor reizen naar Indonesië. Ter afsluiting van dit deel kijk ik naar een aantal toneeladaptaties van Haasses werk waarin we dezelfde patronen van (de) politisering terugzien. In deel III, Tjalie Robinson. De strijd om een gemengde identiteit zien we hoe Tjalie Robinson vooral bekend geworden is als een sociaal en politiek figuur, eerder dan als literaire auteur. We volgen de verschillende manieren waarop Robinson is gelezen: van exotiserende lezingen uit de 23

13 jaren 50 die Robinson (Vincent Mahieu) als on-nederlands kenschetsen tot de grote waardering voor Robinson als voorman van de Indische gemeenschap en de lezing van Robinson als een proto-multiculturalist in de jaren 10 van de eenentwintigste eeuw. De vraag wat de Indische (in het bijzonder Indo-Europese) identiteit is, loopt als een rode draad door dit deel, waarin ook aandacht is voor de manier waarop Robinson daar zelf over schreef. Het tweede hoofdstuk van dit deel schetst de geschiedenis van Indo-Europeanen en van de manier waarop zij als raciale categorie werden geconstrueerd. De rest van het deel is opgehangen aan de figuren Indo, de ontwikkeling van Volksdanser tot Indische Nescio, Voorvechter en Multiculturalist. In die hoofdstukken zien we hoe Robinson onder zijn verschillende heteroniemen soms uit het compartiment van de Indische letteren is gebroken om er dan weer in te worden opgenomen. Deel IV, Pramoedya Ananta Toer. (De)politisering van Nederlands-Indië draait om de Nederlandse receptie van Pramoedya Ananta Toer. Aan de hand van de figuren Voormalig gekoloniseerde, Boegbeeld voor mensenrechten, Derde wereld-auteur en Geschiedschrijver laat ik zien hoe Pramoedya op verschillende manieren is toegeëigend en hoe zijn perspectief op de koloniale geschiedenis in Nederland is gelezen. Het tweede hoofdstuk staat in het teken van conceptuele discussies over de postkolonialiteit van de Indonesische literatuur en van poëticale discussies in Indonesië over de vraag in hoeverre kunst politiek gemotiveerd moet zijn. In dit deel wordt duidelijk dat er in Pramoedya s receptie een spanning aanwezig is tussen politisering en depolitisering: de aandacht voor Pramoedya in Nederland is voor een belangrijk deel gericht op zijn status als dissidente auteur en als derde wereld-auteur, waarmee hij werd gepolitiseerd, terwijl voor zijn visie op het Nederlands kolonialisme beperkte ruimte is, waardoor depolitisering optreedt. Het laatste deel van dit proefschrift is een slotbeschouwing waarin ik de voorgaande delen in vergelijkend perspectief plaats en terugkom op mijn these dat er sprake is van compartimentalisering in de culturele herinnering aan Nederlands-Indië. Die these illustreer ik nog eens aan de hand van kleine casestudies van de afterlives van Max Havelaar, De stille kracht en een bespreking van de metaforen die gebruikt zijn om het corpus van de Indische letteren af te bakenen. 24