Milieueffectrapportage. Voorpeel 5 te Odiliapeel

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Milieueffectrapportage. Voorpeel 5 te Odiliapeel"

Transcriptie

1 Milieueffectrapportage Voorpeel 5 te Odiliapeel Zaaknummer: Behoort bij besluit van het College van burgemeester en wethouders van Uden van 1 juli 2020 Teamleider dienstverlening afdeling Ruimte

2 Projectlocatie Voorpeel 5, Odiliapeel Omschrijving project Milieueffectrapportage uitbreiding en wijziging varkenshouderij Voorpeel 5 te Odiliapeel Projectnummer BRA06.MR01 Datum en versie rapportage 19 maart 2020, versie 03 Initiatiefnemer PeelPigs Voorpeel TX Odiliapeel Opdrachtnemer Agron Advies B.V. Pastoor van Schijndelstraat 33a 5469 PS Boerdonk Tel: info@agronadvies.nl Milieueffectrapportage

3 Inhoud 1. Projectgegevens Algemeen Plaats activiteit Besluit-m.e.r Te nemen besluiten Planning Motivatie activiteit Beleid en regelgeving Internationaal beleid Rijksbeleid Provinciaal beleid Waterschapsbeleid Gemeentelijk beleid Overig beleid Bestaande toestand en autonome ontwikkeling Referentiesituatie Milieuaspecten referentiesituatie en feitelijke situatie Ammoniakemissie Geuremissie- en belasting Beschrijving referentiesituatie en feitelijke situatie Geurbelasting op geurgevoelige objecten Luchtkwaliteit Fijn stof Bodem Water Water binnen de inrichting Water in de omgeving Energie Afval en afvalwater Voer Dierlijke mest Geluid Cultuurhistorische en archeologische waarden Cultuurhistorische waarden Archeologische waarden Landschap Natuur Flora en fauna Externe veiligheid Gezondheid Omschrijving voorkeursalternatief Algemeen Huisvesting en dierwelzijn varkens Ventilatie en luchtwassers Voeding Dierlijke mest Beschrijving aanlegfase/beoogde fasering en planning Planologische aspecten Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant Milieueffectrapportage

4 5.7.2 Gemeentelijk beleid Milieugevolgen voorkeursalternatief Algemeen Ammoniakemissie Geuremissie en -belasting Luchtkwaliteit Bodem Water Waterverbruik binnen de inrichting Infiltratie hemelwater Geluid Energieverbruik Afval en afvalwater Landschap, cultuurhistorie en archeologie Landschap Cultuurhistorie Archeologie Natuur Soortenbescherming Richtlijn Industriële Emissies BBT-conclusies Beleidslijn IPPC- omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij Risico s van ongevallen en abnormale omstandigheden Gezondheid Verschillende gezondheidsaspecten Maatregelen tegen insleep van dierziekten Afstanden tot gevoelige bestemmingen Monitoring maatregelen Conclusie Alternatieven Algemeen Uitvoeringsalternatief 1: gecombineerd biologisch luchtwassysteem (BWL V4) op reeds vergunde nog op te richten stallen Vergelijking alternatieven Algemeen Ammoniak- en geuremissie Ammoniakdepositie natuurgebieden Voorgrondbelasting geurgevoelige objecten Achtergrondbelasting geurgevoelige objecten Woon- en leefklimaat geurgevoelige objecten Fijn stof Energieverbruik Waterverbruik en productie spuiwater Dierwelzijn Geluid en verkeer Vergelijking alternatieven Conclusie Evaluatieprogramma en leemten in kennis Evaluatieprogramma Leemten in kennis Begrippenlijst...95 Milieueffectrapportage

5 Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6 Bijlage 7 Bijlage 8 Bijlage 9 Omgeving bedrijfslocatie Invoergegevens en resultaten berekeningen V-Stacks Vergunning Invoergegevens en resultaten berekeningen V-Stacks Gebied Invoergegevens en resultaten berekeningen ISL3a Gegevens natuurgebieden, invoergegevens en resultaten berekeningen Aerius Gegevens luchtwassystemen Plattegrondtekening Vigerende omgevingsvergunning Vigerende Vergunning Wet natuurbescherming Milieueffectrapportage

6 SAMENVATTING De initiatiefnemer is voornemens de bestaande varkenshouderij op de locatie Voorpeel 5 te Odiliapeel uit te breiden en te wijzigen ten behoeve van de huisvesting van in totaal guste en dragende zeugen, 767 kraamzeugen, 272 opfokzeugen, gespeende biggen en 3 dekberen. Hiertoe wordt de bestaande, vergunde bebouwing aangepast. Bij alle stallen wordt de stallucht behandeld door een luchtwassysteem welke de emissies van geur, fijn stof en ammoniak reduceren. Het vigerend bouwvlak biedt voldoende ruimte om de plannen tot uitvoering te brengen. In de beoogde situatie neemt het bebouwde oppervlak niet toe ten opzichte van de vergunde situatie. Gelet op de uitbreiding en wijziging van het bedrijf met meer dan 900 zeugen vleesvarkens geldt ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (Bijlage, onderdeel c, categorie C14) de verplichting een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Op grond van de Wet milieubeheer dient de beperkte procedure te worden doorlopen. De bedrijfslocatie is gelegen aan de Voorpeel 5 te Odiliapeel op de percelen, kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie V, nummer 2915, 3039, 3040, 313 en De bedrijfslocatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Uden op circa 180 meter van de Vliegbasis Volkel. De bedrijfslocatie wordt in het zuiden begrensd door een waterloop en aan de noordzijde door de weg Voorpeel. Aan de west- en oostzijde van het bedrijf bevinden zich weidegronden. Ten oosten van het bedrijf is de provinciale weg N277 gelegen. Momenteel beschikt PeelPigs (hierna: de initiatiefnemer) over een omgevingsvergunning (verleend op 6 februari 2009) voor de huisvesting van in totaal gespeende biggen, 288 kraamzeugen, guste en dragende zeugen, 4 dekberen, 480 opfokzeugen en vleesvarkens op de bedrijfslocatie Voorpeel 5 te Odiliapeel. De referentiesituatie waarvan de milieueffecten in dit besluit-mer in beeld worden gebracht, betreft de situatie zoals vergund conform de vigerende omgevingsvergunning van 6 februari 2009 voor het houden van totaal gespeende biggen, 288 kraamzeugen, guste en dragende zeugen, 4 dekberen, 480 opfokzeugen en vleesvarkens op de bedrijfslocatie Voorpeel 5 te Odiliapeel. Dit is tevens de vergunde situatie in het kader van de Wet natuurbescherming. De vergunning is 24 augustus 2015 verleend door de provincie Noord-Brabant. Naar aanleiding van het advies van het bevoegd gezag over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER is ook de feitelijke situatie in kaart gebracht. De huidige feitelijke situatie is niet gelijk aan de vergunde situatie. De gewenste situatie ofwel het voorkeursalternatief (VKA) betreft de uitbreiding en wijziging van de inrichting Voorpeel 5 te Odiliapeel ten behoeve van de huisvesting van in totaal guste en dragende zeugen, 767 kraamzeugen, 272 opfokzeugen, gespeende biggen en 3 dekberen gehuisvest binnen de inrichting. Initiatiefnemer gaat zich specialiseren in de huisvesting van zeugen. Specialisatie heeft als voordeel dat het bedrijf beter te managen is en daarnaast heeft dit ook gezondheidstechnische voordelen. Alle stallen worden voorzien van luchtwassystemen welke de emissies uit de stallen reduceren. De stallen worden aangesloten op een chemisch luchtwassysteem met een ammoniakreductie van 95%, een geurreductie van 30% en een fijn stof reductie van 35%. De belangrijkste emissies vanuit de inrichting zijn de ammoniak-, geur- en fijn stof emissie en daaraan gerelateerd endotoxine. Vergelijking van het VKA met de referentiesituatie levert het volgende op. Door de toepassing van chemische luchtwassers en de wijziging van de veebezetting neemt de ammoniakemissie af ten opzichte van de referentiesituatie. In het kader van de PAS hoeft geen beroep te Milieueffectrapportage

7 worden gedaan beschikbare ontwikkelingsruimte; ten opzichte van de vergunde situatie (Wnb) vindt in de voorkeurssituatie voor alle natuurgebieden een afname van stikstofdepositie plaats (Aerius). De geuremissie neemt in het VKA af ten opzichte van de referentiesituatie. De voorgrondbelasting op de omliggende geurgevoelige objecten neemt af. Is in de referentiesituatie nog sprake van een overbelaste situatie, in het VKA is dit knelpunt opgelost. In het VKA voldoen alle berekende geurwaarden op de geurgevoelige objecten aan de normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De achtergrondbelasting geur, die berekend is op basis van de geuremissie van alle veehouderijen in een straal van 4 kilometer rondom de bedrijfslocatie en omliggende geurgevoelige objecten binnen een straal van 2 kilometer, neemt in het VKA vergeleken met de referentiesituatie af op de geurgevoelige objecten die het dichtst bij de bedrijfsinrichting zijn gelegen. Uit de berekeningen blijkt dat op een aantal woningen de achtergrondbelasting hoger is dan de norm zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Deze woningen zijn echter op een dusdanige grote afstand gelegen dat de bijdrage vanuit het bedrijf aan de Voorpeel 5 gering is. Wat betreft verkeersbewegingen van en naar de inrichting is bij het VKA sprake van een afname van de verkeersbewegingen. Ten aanzien van fijn stof emissie en concentraties in de directe omgeving van de inrichting is een luchtkwaliteitsonderzoek opgesteld. De resultaten van de berekening van de concentratie fijn stof laten zien dat de concentraties gelijk blijven of af nemen in het VKA, wat een verbeterde situatie oplevert. De berekende waarden voldoen ruimschoots aan de wettelijke normen. Tevens neemt de bronbijdrage vanuit de bedrijfslocatie af ten opzichte van de referentiesituatie. Er worden maatregelen genomen om het energie- en waterverbruik te beperken. De grootste energieverbruiker binnen de inrichting is het ventilatiesysteem. De lucht uit de stallen wordt afgezogen door ventilatoren en vervolgens wordt de lucht door de luchtwassystemen ontdaan van ammoniak. Aansturing gebeurt middels een frequentieregelaar op de ventilatoren, in combinatie met bijschakeling van extra ventilatoren. De keuze voor dit ventilatiesysteem is gemaakt op basis van de relatief beperkte energiebehoefte van dit systeem. Ten aanzien van het gezondheidsaspect zijn de bestaande beleidsdocumenten betrokken bij de beoordeling van de effecten van het voorkeursalternatief op de volksgezondheid. Ter voorkoming van insleep van besmettelijke dierziekten wordt binnen de inrichting een hoge gezondheidsstatus nagestreefd. Door het brede scala aan protocollen en strenge hygiëne-eisen binnen het bedrijf Voorpeel 5 worden de risico s voor de volksgezondheid tot een minimum beperkt. Het bedrijf werkt hieraan, zowel door onder andere bedrijfskleding te gebruiken, alsook door een goede ongediertebestrijding en het gebruik van een hygiënesluis. Tevens kan bij ziekte van de dieren direct worden ingespeeld door medicinatie toe te dienen via zowel het voer als via het drinkwater. Door voorgenomen ontwikkeling zijn emissiepunten verder van woningen gelegen en neemt de emissie van fijn stof, deze aspecten hebben een positief effect op het aspect endotoxine. Binnen het bedrijf zijn luchtwassers aanwezig, die de stallucht zuiveren. Hiermee wordt naast de verwijdering van ammoniak uit de lucht, een groot gedeelte van de fijn stof- en geuruitstoot tegengehouden. Voor wat betreft het aspect veiligheid binnen de inrichting worden maatregelen getroffen voor werknemers. Naast het VKA is een uitvoeringsalternatief in beeld gebracht. Bij het bepalen van de te onderzoeken alternatieven is waarde gehecht aan het aspect geur. Voor dit aspect is gekozen omdat geur een van de meest beperkende factoren is bij de ontwikkeling van het bedrijf. Milieueffectrapportage

8 Uitvoeringsalternatief 1 is onderzocht waarbij de nieuw op richten, reeds vergunde stallen worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem (BWL V4). De dierenaantallen blijven gelijk, evenals de invoergegevens met betrekking tot emissiepunthoogte, stalhoogte, diameter van de uitstroomopening en de uittreedsnelheid. Dit alternatief is onderzocht omdat dit type luchtwassysteem een reëel alternatief is voor het chemisch luchtwassysteem in het voorkeursalternatief. In de volgende tabel zijn de belangrijkste milieueffecten van de referentiesituatie, feitelijke situatie, het VKA en het uitvoeringsalternatief samengevat weergegeven. Tabel 0: Vergelijking milieueffecten alternatieven Aspecten Referentiesituatie Feitelijke situatie Voorkeursalternatief Uitvoeringsalternatief Ammoniakemissie [kg NH3/jaar] Omgevingsvergunning: 634, , , ,06 Wnb-vergunning: 1.979,89 +/- +/ Ammoniakdepositie* [mol N/jaar] Sint Jansberg: 0,22 Sint Jansberg: 0,07 Sint Jansberg: 0,08 Sint Jansberg: 0,42 +/- +/ Geuremissie [oue/s] , , , ,80 +/- +/ Geurbelasting ** [oue/m³] Peelweg 28a: 10,3 Peelweg 28a: 3,0 Peelweg 28a: 5,5 Peelweg 28a: 4,8 +/- +/ Fijn stof emissie (gram/jaar) /- +/ Fijn stof verspreiding [µg/m³] Peelweg 28a: 17,88 Bronbijdrage Voorpeel 5: 0,06 Peelweg 28a: 17,84 Bronbijdrage Voorpeel 5: 0,02 Peelweg 28a: 17,87 Bronbijdrage Voorpeel 5: 0,06 Peelweg 28a: 17,85 Bronbijdrage Voorpeel 5: 0,03 +/- +/ Elektriciteitsverbruik [kwh/jaar] (feitelijke situatie) +/- +/- - - Propaanverbruik [m 3 /jaar] 60 (feitelijke situatie) / Waterverbruik (m³) (feitelijke situatie) > / Productie spuiwater luchtwassers [m³/jaar] +/ Geluid/verkeer +/- +/- + + Dierwelzijn +/- +/- +/- + ++: zeer positief effect +: positief effect +/-: geen effect -: negatief effect --: zeer negatief effect Het voorkeursalternatief (VKA) laat een afname zien in ammoniakemissie en depositie, geuremissie en belasting en fijn stof emissie- en belasting zien ten opzichte van de referentiesituatie. Deze aspecten hebben allen een positief effect op volksgezondheid en endotoxine. De ammoniakdepositie op natuurgebieden in het voorkeursalternatief hebben geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de stikstofgevoelige habitats en soorten in de Natura2000-gebieden. Om dit te beoordelen is de referentiesituatie bepaald van het bedrijf zoals opgenomen in de Beleidsregels van de provincie Noord-Brabant. Het water- en energieverbruik neemt ten opzichte van de referentiesituatie toe. Milieueffectrapportage

9 Uitvoeringsalternatief 1 ziet op de toepassing van een gecombineerd luchtwassysteem in de twee niet gerealiseerde stallen. Uitvoeringsalternatief 1 laat op de aspecten geur en fijn stof de meest verbeterde situatie zien; er is per aspect sprake van een sterke afname. Ten aanzien van fijn stofverspreiding en verspreiding van stikstofoxiden door de toename aan verkeersbewegingen zijn de verschillen tussen het VKA en uitvoeringsalternatief 1 echter klein. Uitvoeringsalternatief 1 leidt tot een toename van ammoniakdepositie op omliggende Natura2000- gebieden. De ammoniakdepositie leidt tot significante effecten op deze natuurgebieden. Het uitvoeringsalternatief leidt voor geur en fijn stof een verbetering zien ten opzichte van de referentiesituatie en het VKA. Echter leidt dit alternatief tot een toename van ammoniakdepositie. Een gecombineerd luchtwassysteem brengen hogere investeringskosten en jaarkosten met zich mee ten opzichte van het voorkeursalternatief. De extra kosten die gemaakt worden voor de toepassing van deze systemen staan niet in verhouding met enerzijds de milieuwinst die het oplevert en anderzijds met de minimale verbetering van het woon- en leefklimaat ten opzichte van het voorkeursalternatief (geurbelasting). Vanuit de Wet natuurbescherming is uitvoeringsalternatief 1 niet vergunbaar. Op basis van de weging van alle voor- en nadelen van de verschillende alternatieven de investerings- en jaarkosten en de verschillen tussen de alternatieven wordt door de initiatiefnemer gekozen voor de realisatie van het voorkeursalternatief. Voor dit alternatief wordt een aanvraag omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Uden. Milieueffectrapportage

10 Lijst van gebruikte afkortingen AmvB db(a) kwh MER m.e.r. Wnb NH3 oue PAS PM10 PM2,5 VVGB Wm Wabo Wav Wgh Wgv Rav Rgv Algemene maatregel van Bestuur Geluidsbelasting in decibel Kilowatt uur Milieueffectrapportage procedure milieueffectrapportage Wet Natuurbescherming chemische formule ammoniak Odour unit Programmatische Aanpak Stikstof Fijn stof Zeer fijn stof Verklaring van geen bedenkingen Wet milieubeheer Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wet ammoniak en veehouderij Wet geluidhinder Wet geurhinder en veehouderij Regeling ammoniak en veehouderij Regeling geurhinder en veehouderij Milieueffectrapportage

11 1. Projectgegevens 1.1 Algemeen Activiteiten: De initiatiefnemer is voornemens de bestaande varkenshouderij op de locatie Voorpeel 5 te Odiliapeel uit te breiden en te wijzigen ten behoeve van de huisvesting van in totaal guste en dragende zeugen, 767 kraamzeugen, 272 opfokzeugen, gespeende biggen en 3 dekberen. Hiertoe wordt de bestaande, vergunde bebouwing aangepast. Bij alle stallen wordt de stallucht behandeld door een luchtwassysteem welke de emissies van geur, fijn stof en ammoniak reduceren. Het vigerend bouwvlak biedt voldoende ruimte om de plannen tot uitvoering te brengen. In de beoogde situatie neemt het bebouwde oppervlak niet toe ten opzichte van de vergunde situatie. Initiatiefnemer: PeelPigs Voorpeel TX Odiliapeel Bevoegd gezag: College van burgemeester en wethouders van Uden Markt EJ Uden Postadres: Postbus AB Uden 1.2 Plaats activiteit De bedrijfslocatie is gelegen aan de Voorpeel 5 te Odiliapeel op de percelen, kadastraal bekend als gemeente Uden, sectie V, nummer 2915, 3039, 3040, 3132 en De bedrijfslocatie is gelegen in het buitengebied van de gemeente Uden op circa 180 meter van de Vliegbasis Volkel. De bedrijfslocatie wordt in het zuiden begrensd door een waterloop en aan de noordzijde door de weg Voorpeel. Aan de west- en oostzijde van het bedrijf bevinden zich weidegronden. Ten oosten van het bedrijf is de provinciale weg N277 gelegen. In de directe omgeving van de Voorpeel 5 bevinden zich voornamelijk agrarische bedrijven, enkele nietagrarische bedrijven, burgerwoningen en Vliegbasis Volkel. De volgende figuren tonen de topografische ligging van de bedrijfslocatie en een luchtfoto. In bijlage 1 zijn gegevens opgenomen ten aanzien van de omgeving van de bedrijfslocatie. 1 Milieueffectrapportage

12 Bedrijfslocatie Vliegbasis Volkel Odiliapeel Figuur 1: Topografische ligging Voorpeel 5 te Odiliapeel Bedrijfslocatie Figuur 2: Luchtfoto Voorpeel 5 te Odiliapeel 1.3 Besluit-m.e.r. De initiatiefnemer is voornemens de bestaande varkenshouderij op de locatie Voorpeel 5 te Odiliapeel uit te breiden en te wijzigen ten behoeve van de huisvesting van in totaal guste en dragende zeugen, 767 kraamzeugen, 272 opfokzeugen, gespeende biggen en 3 dekberen. Hiertoe worden bestaande en vergunde stallen gewijzigd. Voorgenomen ontwikkeling past binnen het vigerende bouwvlak. 2 Milieueffectrapportage

13 Onderdeel C.14 van het Besluit m.e.r. bepaalt dat voor oprichting, uitbreiding of wijziging van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van meer dan 900 zeugen een besluit-mer opgesteld dient te worden. Voor onderhavige ontwikkeling is het niet noodzakelijk een passende beoordeling op te stellen ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. Op grond van de Wet milieubeheer dient de beperkte procedure te worden doorlopen. Bij de beperkte procedure is met name het voortraject beknopt. De initiatiefnemer hoeft alleen schriftelijk aan het bevoegd gezag te melden dat hij voornemens is een aanvraag in te dienen die m.e.r.-plichtig is. Uit deze kennisgeving moet wel blijken dat geen passende beoordeling nodig is, anders is het niet duidelijk of de beperkte procedure gevolgd kan worden. Door initiatiefnemer is niet verzocht om advisering over het detailniveau en de reikwijdte van het MER. M.e.r.-procedure Onderstaand worden de stappen weergegeven die bij een beperkte procedure dienen te worden doorlopen: 1. Mededeling van het project De initiatiefnemer heeft op 6 juli 2018 een mededeling van het voornemen tot het opstellen van een besluit-mer in de vorm van een korte motivatie en onderbouwing dat een passende beoordeling niet noodzakelijk is bij het bevoegd gezag, de gemeente Uden, ingediend. De kennisgeving is op 15 januari 2019 naar Waterschap Aa en Maas, GGD Hart van Brabant, bureau Gezondheid, Milieu en Veiligheid (GMV), en de provincie Noord-Brabant doorgezonden. Door het Waterschap Aa en Maas en de provincie Noord-Brabant is geen advies uitgebracht. GMV heeft per brief 4 februari 2019 advies uitgebracht. De gemeente Uden heeft in haar advies over de reikwijdte en detailniveau van het MER het advies van GMV meegenomen. 2. Milieueffectrapportage (MER) Bij het doorlopen van een m.e.r.-procedure wordt een milieueffectrapportage opgesteld. De inhoudelijke vereisten worden bepaald in art (m.e.r.-plichtige besluiten). Voor de verandering is gelijktijdig met het indienen van het besluit-mer een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend. 3. Kennisgeving en terinzagelegging MER en ontwerp-omgevingsvergunning Het bevoegd gezag geeft kennis van het besluit-mer en de ontwerp-omgevingsvergunning en legt beide ter inzage. Eenieder wordt in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. 4. Zienswijzen Eenieder wordt, gedurende een periode van zes weken, in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. 5. Advisering door de Commissie m.e.r. (geen verplichting) De Commissie m.e.r. brengt advies uit over het besluit-mer binnen de termijn die ook voor de zienswijzen geldt. Het advies wordt meegenomen in het besluit-mer. Bij de beperkte m.e.r.-procedure (bij m.e.r.-plichtige vergunningen waarbij geen passende beoordeling in het kader van Natura 2000 aan de orde is) is advies door de Commissie m.e.r. over het MER niet verplicht. 6. Definitief besluit, motivering, bekendmaking en mededeling Als de besluit m.e.r.-procedure correct en volledig is doorgelopen, neemt het bevoegd gezag een definitief besluit over de omgevingsvergunning. Daarbij geeft het aan hoe rekening is gehouden met de in het besluit-mer beschreven milieugevolgen, wat is overwogen over het in het besluit-mer beschreven alternatieven en over de zienswijzen (en mogelijk over het advies van de Commissie 3 Milieueffectrapportage

14 m.e.r.). Ook geeft het bevoegd gezag aan hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. Verder wordt vastgesteld hoe en wanneer er geëvalueerd wordt. 7. Bezwaar en beroep Beroep kan worden aangetekend tegen de verleende omgevingsvergunning. 8. Evaluatie Na vaststelling van het m.e.r.-plichtige besluit dient het bevoegd gezag de daadwerkelijke milieueffecten van de voorgenomen activiteit te onderzoeken. Pas nadat het besluit-mer door het bevoegd gezag als aanvaardbaar is beoordeeld, zal de procedure aangaande de omgevingsvergunning worden voortgezet. De coördinatie van deze procedures berust bij de gemeente Uden. 1.4 Te nemen besluiten Vergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) Het betreft hier het verlenen van een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunning heeft betrekking op de activiteit milieu (artikel 2.1 lid 1 onder e sub 2 (het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting)) en de activiteit bouwen (artikel 2.1 lid 1 onder a (het bouwen van een bouwwerk)), conform artikel 2.6 Wabo. Coördinatie omgevingsvergunning en watervergunning In de huidige situatie wordt het hemelwater dat op het bestaande verharde oppervlak valt geïnfiltreerd in de bodem binnen de eigen inrichting. In de beoogde situatie is sprake van een toename van verhard oppervlak groter dan m 2 maar kleiner dan m². Een watervergunning is niet vereist voor de infiltratie van het hemelwater. Vergunning Wet natuurbescherming De Wet natuurbescherming regelt bescherming van natuurgebieden die uniek zijn voor Nederland en Europa. De provincie is verantwoordelijk voor de vergunningen die in het kader van die wet worden verleend. In het geval dat er activiteiten of projecten ondernomen worden die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor de beschermde gebieden, dient er in veel gevallen een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Een aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming wordt separaat aangevraagd bij het daarvoor bevoegde gezag en haakt dus niet aan bij de aanvraag om omgevingsvergunning. 4 Milieueffectrapportage

15 1.5 Planning De onderstaande tabel geeft een indicatieve planning van de procedurestappen. Tabel 1: Indicatieve planning Onderdeel Door Termijn / datum Mededeling van het project: de initiatiefnemer deelt Initiatiefnemer Juli 2018 schriftelijk aan het bevoegde gezag mede dat hij een project wil ondernemen dat m.e.r.-plichtig is Opstellen MER en aanvraag omgevingsvergunning Initiatiefnemer Mei 2019 Beoordeling MER en aanvraag omgevingsvergunning Gemeente Uden Mei-juli 2019 Ontwerpbesluit omgevingsvergunning Gemeente Uden Maart 2020 Openbaar maken ontwerpbesluit en MER Gemeente Uden Ter inzage gedurende 6 weken: Eventuele zienswijzen MER en ontwerpbesluit. Eenieder April 2020 Definitief besluit omgevingsvergunning en MER, openbaar maken besluit Gemeente Uden Juni - juli 2020: ter inzage gedurende 6 weken Evaluatie Gemeente Uden /initiatiefnemer Augustus Milieueffectrapportage

16 2. Motivatie activiteit Momenteel beschikt PeelPigs (hierna: de initiatiefnemer) over een omgevingsvergunning (verleend op 6 februari 2009) voor de huisvesting van in totaal gespeende biggen, 288 kraamzeugen, guste en dragende zeugen, 4 dekberen, 480 opfokzeugen en vleesvarkens op de bedrijfslocatie Voorpeel 5 te Odiliapeel. De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie de reeds vergunde en deels gerealiseerde stallen intern te wijzigen voor wat betreft de indeling en de veebezetting. Na wijziging van het bedrijf worden in totaal guste en dragende zeugen, 767 kraamzeugen, 272 opfokzeugen, gespeende biggen en 3 dekberen gehuisvest binnen de inrichting. Alle stallen worden voorzien van luchtwassystemen welke de emissies uit de stallen reduceren. Initiatiefnemer gaat zich specialiseren in de huisvesting van zeugen. Specialisatie heeft als voordeel dat het bedrijf beter te managen is en daarnaast heeft dit ook gezondheidstechnische voordelen. De nieuwe bedrijfsomvang op de locatie is een bedrijfseconomische eenheid die op een verantwoorde wijze lastenverzwaring van investeringen in milieu en welzijn beoogt. Ten opzichte van de huidige situatie levert de aanpassing van het bedrijf op diverse punten winst op voor de omgeving. Door de wijzigingen binnen het bedrijf neemt de ammoniak-, geur- en fijnstof emissie en ook belasting af. 6 6 Milieueffectrapportage

17 3. Beleid en regelgeving 3.1 Internationaal beleid Onderstaande tabel geeft een overzicht van het internationaal beleid waaraan onderhavig initiatief getoetst dient te worden. Tabel 2: Internationale wet- en regelgeving Nota, plan wet of besluit Doel van het beleid, besluit of wet/nota Betekenis voor het MER Vogel- en habitatrichtlijn De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn richtlijnen van Zie Wet natuurbescherming. de Europese Unie waarin aangegeven wordt welke soorten en natuurgebieden beschermd moeten worden door de lidstaten. De richtlijnen zijn vertaald in de Wet natuurbescherming. Richtlijn industriële emissies BREF intensieve pluimvee- en varkenshouderij Verdrag van Malta Nitraatrichtlijn Kaderrichtlijn Water De Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU, RIE, of Industrial Emissions Directive, IED) is per 1 januari 2013 geïmplementeerd in Nederlandse wet- en regelgeving. Deze richtlijn omvat een integratie van de IPPC-richtlijn met de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandingsrichtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaandioxide-industrie. De Richtlijn verplicht de lidstaten van de Europese Unie om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). Als een bedrijf onder deze Richtlijn valt, dan dienen de Beste Beschikbare Technieken (BBT) te worden toegepast. De BREF is een referentiedocument betreffende de beste beschikbare technieken voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij. De BREF gaat in op de volgende activiteiten: management van het bedrijf, bereiding van voer en voedingsstrategie, veeteelt, verzamelen en opslaan van mest, verwerking van mest binnen de inrichting, uitrijden van mest en afvalwaterzuivering. De Raad van Europa heeft op 16 januari 1992 het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgesteld. In het verdrag is vastgelegd hoe Europese Staten om dienen te gaan met het Europees archeologisch erfgoed. In de Nederlandse wet- en regelgeving zijn de uitgangspunten vertaald in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Europees milieubeleid ten aanzien van mest en mineralen krijgt gestalte in de Europese Nitraatrichtlijn (91/676 EEC). De Nitraatrichtlijn is in 1991 in werking getreden. Het doel van de Richtlijn is het verminderen en verder voorkomen van nitraatverliezen uit de landbouw om het aquatisch milieu te beschermen. Met ingang van 1 januari 2006 is een stelsel van gebruiksnormen ingevoerd, waarvan de normen afhankelijk zijn van de grondsoort en tot 2010 elk jaar verlaagd worden. Dit stelsel is neergelegd in de Meststoffenwet. De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. Deze richtlijn (2000/60/EG) gaat op termijn een aantal oude richtlijnen Aangezien het bedrijf een IPPCinrichting is dienen de installaties te voldoen aan de Richtlijn industriële emissies. Onderhavig bedrijf valt onder de categorie 6 Intensieve pluimvee en varkenshouderij. Hierop zijn de BBT-conclusies uit de BREF intensieve pluimvee- en varkenshouderij van toepassing. Tevens dient er een omgevingstoets uitgevoerd te worden op het moment dat er sprake is van een belangrijke verandering. Getoetst dient te worden of de toegepaste stalsystemen zijn opgenomen in het BREF. Er dient te worden bekeken in hoeverre verwacht wordt archeologische waarden tegen te komen. Daarnaast is het belangrijk hoe om te gaan met archeologie in relatie met de bouwwerkzaamheden. Zie Meststoffenwet. De Kaderrichtlijn Water heeft geen directe doorwerking op onderhavig initiatief. 7 7 Milieueffectrapportage

18 integreren en vervangen met de bedoeling meer eenheid in de regelgeving te brengen. 3.2 Rijksbeleid In de volgende tabel wordt een overzicht gegeven van het nationale beleid dat van toepassing is voor een intensieve veehouderij, zoals onderhavig initiatief. Tabel 3: Nationale wet- en regelgeving Nota, plan wet of besluit Doel van het beleid, besluit of wet/nota Betekenis voor het MER Wet natuurbescherming De Wet natuurbescherming (Wnb), die per 1 januari 2017 is ingegaan, vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. De Natuurbeschermingswet 1998 zorgde voor de bescherming van (natuur)gebieden en de Floraen faunawet regelde de bescherming van alle in het wild levende planten- en diersoorten, dus ook buiten de beschermde gebieden. De basis van de nieuwe wetgeving blijft in grote lijnen gelijk. De provincie is verantwoordelijk voor de vergunningen die in het kader van deze wet worden verleend. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Besluit omgevingsrecht (Bor) Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven: vogels, internationaal beschermde soorten en overige beschermde soorten. In het geval dat er activiteiten of projecten ondernomen worden die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor de beschermde gebieden, dient in veel gevallen een vergunning Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. De Wabo is op 1 oktober 2010 in werking getreden en is gericht op de vermindering van procedures en effectievere regels. Met de Wabo wordt er op het gebied van fysieke leefomgeving één nieuwe omgevingsvergunning geïntroduceerd. Met de Wabo worden 25 verschillende vergunningen, ontheffingen en aanmeldingen en hun procedures geïntegreerd. In bijlage 1 onderdeel C van het Besluit Omgevingsrecht (BOR) staat welke categorieën inrichtingen een omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu-inrichting nodig hebben of onder algemene milieuregels vallen. In onderdeel B van bijlage 1 staat welke inrichtingen, anders dan de onder deze categorieën genoemde, eveneens vergunningplichtig zijn. Onderdeel B en C zijn een combinatie van de vroegere bijlage 1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) en bijlage 1 van het Activiteitenbesluit. Tevens staat in dit Besluit beschreven welke gegevens overlegd dienen te worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De ministeriële Regeling omgevingsrecht (Mor) voorziet in nadere regels met betrekking tot In de provincie Noord-Brabant is de wet- en regelgeving vertaald in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant. Een vergunning Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd. Beoordeeld dient te worden gekeken of sprake is van significante effecten op beschermde gebieden en of een passende beoordeling noodzakelijk is. De toets in het kader van de soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb), die per 1 januari 2017 is ingegaan. Wanneer geplande activiteiten leiden tot overtredingen van de Wet natuurbescherming of wanneer de ontwikkeling negatieve effecten heeft op beschermde dier- en plantensoorten, dan is een ontheffing van de Wet natuurbescherming is noodzakelijk. Een omgevingsvergunning ten behoeve van het oprichten van de nieuwe varkensstallen (milieu, bouw, VVGB natuur) dient te worden aangevraagd. De activiteiten vallen onder de volgende categorieën: onder a en b (> 1,5 kw gezamenlijk vermogen elektromotoren en/of verbrandingsmotoren; onder a (opslag van dierlijke meststoffen); onder a (het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren). Bij de beoordeling van de activiteit dient rekening gehouden te worden 8 8 Milieueffectrapportage

19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) Activiteitenbesluit milieubeheer en Activiteitenregeling Actieplan brandveilige veestallen Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalde onderdelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). In het Mor zijn indieningsvereisten opgenomen voor aanvragen om een omgevingsvergunning. Daarnaast zijn in deze regeling ook de BBTdocumenten aangewezen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een belangrijke wet in de ruimtelijke besluitvorming van Nederland. Deze is in 2008 van kracht geworden. De Wro is het instrument om ruimtelijke behoeften als wonen, werken, recreëren, mobiliteit, water en natuur in een samenhangende benadering te verdelen. De Wro brengt een duidelijk onderscheid aan tussen beleid en normstelling. De Wro vormt het kader waarbinnen procedures en voorschriften ten aanzien van ruimtelijke plannen zijn geregeld. Het Activiteitenbesluit regelt activiteiten met een bepaalde milieurelevantie, ongeacht in welke branche deze activiteit wordt uitgevoerd. Dat betekent dat voor alle bedrijven die onder het besluit vallen dezelfde regels gelden. Dit geldt ook voor bepaalde activiteiten van vergunningplichtige bedrijven. Het Activiteitenbesluit bestaat uit een algemeen deel met voorschriften voor de inrichting als geheel en een deel met activiteiten met specifieke doelvoorschriften per activiteit. In de bijbehorende Activiteitenregeling zijn de concrete 'erkende' en verplichte maatregelen per activiteit opgenomen om aan de doelartikelen van het Activiteitenbesluit te voldoen. Het actieplan brandveilige veestallen is het vervolg op het actieplan stalbranden De afgelopen jaren zijn onder andere de wettelijke eisen voor nieuwe stallen aangescherpt, is het bewustzijn van veehouders ten aanzien van brandveiligheid vergroot en worden stalbranden beter geregistreerd. De inspanningen van de afgelopen jaren hebben nog niet geleid tot minder stalbranden en dierlijke slachtoffers. De brandveiligheid van bestaande stallen moet verbeteren. De acties worden uitgezet via de volgende programmalijnen; 1. Brandveiligere stallen (het brandveiliger maken van bestaande stallen); 2. Een brandveiligere bedrijfsvoering (bewustwording); 3. Beheersbaarheid van stalbranden (als de brand er eenmaal is, is deze te beheersen); 4. Registratie en oorzaken van stalbranden (verzameling en behoud van data); 5. Onderzoeksvragen (initiatieven en onderzoeken die bijdragen tot brandveiligere veestallen); 6. Communicatie en vertaling naar de praktijk. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Deze visie vervangt een aantal nationale nota s, waaronder de Nota ruimte. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. met de indieningsvereisten voor het aanvragen van een omgevingsvergunning. Gekeken dient te worden of het initiatief past in het ruimtelijk beleid en wetgeving zoals dat onder andere is vastgelegd in de Wro. Gekeken dient te worden welke regels uit het Activiteitenbesluit en - regeling direct van toepassing zijn op voorgenomen ontwikkeling. Bij het ontwerp van de stallen dient rekening gehouden te worden met het actieplan. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft geen specifieke eisen die voor de bedrijfslocatie van belang zijn, dit gezien het kleinschalige karakter van het plan. 9 9 Milieueffectrapportage

20 Wet milieubeheer (Wm) Wet ammoniak en veehouderij (Wav) Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Bhv) Beleidslijn IPPComgevingstoetsing ammoniak en veehouderij Directe ammoniakschade De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. De Wet milieubeheer bevat regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van milieuhygiëne. In hoofdstuk 7 van de Wet worden regels gesteld met betrekking tot een milieueffectrapportage. Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de nieuwe ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze nieuwe regelgeving kent een emissiegerichte benadering voor heel Nederland met daarnaast aanvullend beleid ter bescherming van de zeer kwetsbare gebieden. De wet is met ingang van 1 mei 2007 gewijzigd. De wijziging omvat onder andere een inperking van de te beschermen natuurgebieden en de mogelijkheid voor interne saldering. De Regeling ammoniak en veehouderij is een op de Wav gebaseerde ministeriële regeling die de emissiefactoren bevat die nodig zijn om in de vergunde en in de aangevraagde situatie de ammoniakemissie van een veehouderij te kunnen berekenen. De Rav bevat een lijst met de verschillende stalsystemen per diercategorie en de daarbij behorende ammoniakemissiefactoren. Tevens zijn hierin de maximale emissiewaarden opgenomen voor de berekening van de emissieplafonds op grond van de Wav. Met het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het besluit bepaalt dat dierenverblijven, waar emissiearme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn, op den duur emissiearm moeten zijn uitgevoerd. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde worden toegepast. Op 25 juni 2007 heeft de minister van VROM de "Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij" vastgesteld en op 26 juni 2007 is de beleidslijn toegezonden aan de Tweede Kamer. De beleidslijn is bedoeld als handreiking voor het bevoegde gezag en geeft invulling aan het begrip belangrijke verontreiniging uit de IPPC-richtlijn. Aan de hand van de beleidslijn kan het bevoegd gezag bepalen of en in welke mate vanwege de lokale milieusituatie strengere emissie-eisen dan bij toepassing van BBT in een vergunning voor een IPPC-veehouderij moeten worden opgenomen. In 1981 is het rapport Stallucht en Planten door het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) opgesteld. Uit diverse uitspraken van de Raad van State blijkt dat dit rapport gehanteerd kan worden ter beoordeling van de directe ammoniakschade door de uitstoot van ammoniak bij intensieve kippen- en varkenshouderijen. Uit dit rapport blijkt o.a. dat ter voorkoming van directe ammoniakschade een afstand van minimaal 50 meter tussen stallen en meer gevoelige planten en bomen, zoals coniferen, en een afstand van minimaal 25 meter Bij de te doorlopen procedure worden de regels zoals opgenomen in de Wet milieubeheer in acht genomen. Beoordeeld dient te worden of de bedrijfslocatie in de nabijheid is gelegen van zeer kwetsbare gebieden. Daarnaast wordt nader ingegaan op de technische kenmerken, de geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden. Bij het bepalen van de ammoniakemissie en de daaraan gekoppelde ammoniakdepositie op natuurgebieden als gevolg van de ontwikkeling op de locatie Voorpeel 5 te Odiliapeel worden emissiefactoren gehanteerd die zijn opgenomen in de Rav. In het MER wordt voor de referentiesituatie rekening gehouden met de maximale ammoniakemissiewaarden per diersoort uit het Bhv. In het MER wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de Beleidslijn. Beoordeeld dient te worden of binnen de genoemde afstanden gevoelige gewassen worden geteeld Milieueffectrapportage

21 Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) Wet luchtkwaliteit Nederlandse richtlijn bodembescherming Wet geluidhinder (Wgh) tot minder gevoelige planten en bomen moet worden aangehouden. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 (stb 2006, 531) het toetsingskader voor de omgevingsvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Voor bedrijven met dieren uit de diercategorieën met een geuremissiefactor, dient op basis van een verspreidingsmodel de geurbelasting op de omgeving te worden berekend. Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat binnen een deel van het grondgebied van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de wettelijk vastgestelde waarde. De regeling bevat een lijst met huisvestingssystemen per diercategorie met de bijbehorende geuremissiefactoren. De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de Wet luchtkwaliteit. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB) is ontwikkeld om de uitvoering van het bodembeschermingsbeleid bij bedrijfsmatige activiteiten te ondersteunen. Het uitgangspunt van de NRB is om door een doelmatige combinatie van maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren. Voor alle activiteiten die de bodem kunnen verontreinigen geldt het zorgplichtbeginsel uit de Wet bodembescherming. Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis. De geluidsproductie afkomstig van een inrichting wordt bepaald en beoordeeld aan de hand van de Circulaire industrielawaai en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. De voorgenomen activiteit moet voldoen aan de Beoordeeld wordt of voldaan wordt aan de normen zoals vastgesteld in de geurverordeningen van de gemeenten Uden, Landerd, Mill en Sint Hubert. Aan de hand van de regeling zal de geuremissie van het bedrijf op de omliggende geurgevoelige objecten worden bepaald. Aan de hand van een luchtkwaliteitsonderzoek wordt beoordeeld of onderhavig initiatief voldoet aan de betreffende normen. Voor de gewenste situatie wordt beoordeeld of bij (eventuele) bodembedreigende activiteiten afdoende bodembeschermende maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen worden in latere hoofdstukken nader beschreven. Onderhavige activiteit wordt getoetst aan de akoestische wetgeving Milieueffectrapportage

22 Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi) Wet op de Archeologische Monumentenzorg Crisis- en herstelwet Gezondheids- en welzijnswet voor dieren Besluit houders van dieren Meststoffenwet geldende criteria, zoals opgenomen in de circulaire. Het doel van het besluit is om risico s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar risico beperken. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden en is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet is een raamwet, die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Doelstelling is het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Gemeenten en provincies hebben een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen. Sinds 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet van kracht. De wet zorgt voor kortere procedures, waardoor bouwprojecten sneller kunnen worden uitgevoerd. Het gaat onder meer om de aanleg van wegen en bedrijventerreinen en de bouw van woningen en windmolenparken. Met de Crisis- en herstelwet zorgt de overheid er in economisch zware tijden voor dat de economie een impuls krijgt. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) is een Nederlandse wet die betrekking heeft op de belangen en bescherming van dieren. In de GWWD staan algemene regels die voor alle dieren gelden. De GWWD geldt voor alle dieren die door mensen gehouden worden (productiedieren, hobbydieren en gezelschapsdieren). Voor in het wild levende dieren geldt wel het verbod uit de GWWD om de dieren zonder redelijk doel pijn of letsel toe te brengen. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is een kaderwet. Dat betekent dat de wet een soort raamwerk geeft waarbinnen de uiteindelijke regels vastgesteld worden aan de hand van Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) of Ministeriële regelingen. De welzijnswetgeving voor varkens is geregeld in het Besluit houders van dieren. De Meststoffenwet in Nederland is in 1986 van kracht geworden. Hierin zijn bepalingen opgenomen tegen bescherming van de bodem als gevolg van het gebruik van meststoffen. De bepalingen omvatten het verhandelen, de afvoer en heffingen op het overschot van meststoffen Het Uitvoeringsbesluit meststoffenwet stelt regels met betrekking tot het verhandelen van meststoffen in het belang van een doelmatige afvoer van meststoffen. Beoordeeld dient te worden of het besluit betrekking heeft op het voorgenomen initiatief. Zie gemeentelijk beleid: archeologie In het kader van het MER wordt beoordeeld of het initiatief valt onder deze wet. In het kader van het MER wordt beoordeeld of het initiatief voldoet aan de eisen met betrekking tot dierwelzijn. In het kader van het MER wordt beoordeeld of het initiatief voldoet aan de eisen met betrekking tot dierwelzijn. Bij het initiatief dient men rekening te houden met een stikstofgebruiksnorm en fosfaatgebruiksnorm. 3.3 Provinciaal beleid De provincie Noord-Brabant is het bevoegd gezag als het gaat om een aantal planologische en milieukundige aspecten. De volgende tabel geeft een overzicht van de in acht te nemen provinciale regelgeving Milieueffectrapportage

23 Tabel 4: Provinciale regelgeving Nota, plan wet of besluit Doel van het beleid, besluit of wet/nota Betekenis voor het MER Brabantse omgevingsvisie Structuurvisie 2010 partiële herziening 2014 In december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Dat gaat om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan. Op 7 februari 2014 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de structuurvisie vastgesteld. Dit betreft een herziening van de Structuurvisie ruimtelijke ordening De structuurvisie is 19 maart 2014 (gelijkertijd met de Verordening ruimte 2014) in werking getreden en geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. In deze structuurvisie zijn de samenhang weergegeven tussen milieu, verkeer, vervoer en water. Daarnaast houdt de structuurvisie rekening met het provinciale economisch, sociaal- cultureel en ecologisch beleid. In het kader van het MER dient te worden beoordeeld of de visie invloed heeft op het voorgenomen initiatief. In het kader van het MER dient te worden beoordeeld of de structuurvisie invloed heeft op het voorgenomen initiatief. Interim omgevingsverordening Provinciale milieuverordening Noord- Brabant 2010 Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant Één van de onderdelen uit de herziening is de transitie naar zorgvuldige veehouderij Het uitgangspunt van de transitie is dat ontwikkelen voor veehouderijen slechts is toegestaan als in de ontwikkeling een bijdrage aan zorgvuldige veehouderij wordt geleverd. Hiertoe is de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) ontwikkeld. Dit is een instrument dat als maatlat gebruikt wordt. Getoetst wordt op de thema s volksgezondheid, dierenwelzijn en gezondheid en fysieke leefomgeving. De provincie heeft in de Omgevingsverordening regels opgesteld waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening zijn: - Ruimtelijke kwaliteit; - Stedelijke ontwikkelingen; - Natuurgebieden en andere gebieden met waarden; - Agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij; - Overige ontwikkelingen in het landelijk gebied. De Provinciale milieuverordening bevat regels en ontheffingsmogelijkheden in het kader van de Wet milieubeheer. Vanaf 11 oktober heeft de provincie Noord- Brabant de nieuwe beleidsregel vastgesteld voor het verlenen van vergunningen op grond van de Wet Natuurbescherming. Gedeputeerde Staten verlenen slechts een natuurvergunning in gevallen waarin gebruik is gemaakt van intern of extern salderen, indien vooraf zekerheid is verkregen dat minimaal de N- depositie op alle relevante hexagonen niet toeneemt ten opzichte van de N-depositie in de referentiesituatie en wordt voldaan aan de in deze beleidsregel opgenomen voorwaarden. In het kader van het MER dient te worden beoordeeld of de verordening invloed heeft op het voorgenomen initiatief. Beoordeeld dient te worden of de locatie binnen een grondwaterbeschermingsgebied is gelegen. Beoordeeld dient te worden of het initiatief voldoet aan de regels zoals vastgesteld in de Beleidsregel Milieueffectrapportage

24 Cultuurhistorische Waardenkaart Noord- Brabant De provincie koestert haar ruimtelijk erfgoed, zoals landgoederen, heidevelden, oude kloosteren fabriekscomplexen, vestingwerken, monumentale bomen en bodemvondsten. Ze ziet dit erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart 2010 (CHW). Beoordeeld dient te worden welke invloed het initiatief heeft op de cultuurhistorische waarden in de omgeving van de bedrijfslocatie. 3.4 Waterschapsbeleid Het Waterschap Aa en Maas is het bevoegd gezag als het gaat om de effecten van de beoogde ontwikkeling op de waterhuishouding van het gebied. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in achting te nemen regelgeving van het waterschap. Tabel 5: Beleid en regelgeving Waterschap Aa en Maas Nota, plan wet of besluit Doel van het beleid, besluit of wet/nota Betekenis voor het MER Watertoets De watertoets is gericht op het bewaken van de waterkwaliteit en waterkwantiteit bij ruimtelijke plannen. De toets is verplicht voor ruimtelijke plannen waarin waterbelangen spelen. De ruimtelijke procedure en aanvraag watertoets worden meestal gecoördineerd door gemeenten. In een waterparagraaf wordt uitgelegd hoe wordt omgegaan met water. Hierover brengt het waterschap een wateradvies uit. De initiatiefnemer van het plan moet hier rekening mee houden. Waterbeheerplan Gemeentelijk beleid Het Waterbeheerplan maakt inzichtelijk wat het Waterschap Aa en Maas de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede dat mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving. In het kader van het MER dient een watertoets te worden opgesteld waarin duidelijk wordt gemaakt hoe wordt omgegaan met de afvoer van hemelwater. Beoordeeld dient te worden of het initiatief binnen de beleidskaders van het waterbeheerplan past. De gemeente Uden is bevoegd gezag voor het nemen van besluiten in het kader van ruimtelijke procedures. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van het gemeentelijk beleid dat bindend is voor de initiatiefnemer. Tabel 6: Gemeentelijk beleid Nota, plan wet of besluit Doel van het beleid, besluit of wet/nota Betekenis voor het MER Omgevingsvisie Uden 2015 Bestemmingsplan Buitengebied 2014 en Partiële herziening buitengebied 2017 Verordening geurhinder en veehouderij 2016 gemeente Uden, Verordening geurhinder en veehouderij 2007 De omgevingsvisie moet fungeren als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Uden. Het geeft de richting aan van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Uden; dit zowel ten aanzien van wat er mogelijk is, als waar dat dan zou moeten of kan. Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied 2014, en Partiële herziening buitengebied 2017 van de gemeente Uden, zoals vastgesteld op respectievelijk 20 februari 2014 en 22 juni In de Verordening geurhinder en veehouderij van de gemeente Uden, gemeente Mill en Sint Hubert en gemeente Landerd wordt beschreven op welke afstand geurgevoelige objecten zich moeten bevinden van een geur producerend bedrijf en In het kader van het MER dient te worden onderzocht of onderhavige ontwikkeling past in het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in de omgevingsvisie. In het kader van het MER dient het voorgenomen initiatief te worden getoetst aan het gemeentelijk beleid als vastgelegd in het bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voorgenomen initiatief voldoet aan de normen in de geurverordening Milieueffectrapportage

25 gemeente Mill en Sint Hubert, Verordening geurhinder en veehouderij 2014 gemeente Landerd Archeologisch beleid welke normen van geurbelasting toegestaan zijn. De gemeente Uden heeft een kaart opgesteld waarin de archeologische waarden van het gebied zijn opgenomen. In het kader van het MER dient te worden onderzocht of in de omgeving archeologische waarden aanwezig zijn. 3.6 Overig beleid In deze paragraaf worden beleid en adviezen beschreven met betrekking tot het onderwerp gezondheid en intensieve veehouderij. Tabel 7: Overig beleid Nota, plan wet of besluit Doel van het beleid, besluit of wet/nota Betekenis voor het MER Onderzoek Veehouderij en gezondheid omwonenden Onderzoek Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering Onderzoek Geurhinder van veehouderij nader Het onderzoek Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) is het meest recente onderzoek (2016) en geeft inzicht in de gevolgen van wonen in de nabijheid van veehouderijbedrijven. Het onderzoek concludeert dat er sprake is van zowel negatieve als positieve effecten als gevolg van de nabijheid van veehouderijbedrijven. Zo hebben mensen die in de nabijheid wonen van een veehouderij (enkele honderden meters) minder last van astma en allergieën. Ook COPD, een chronische ziekte aan de longen, komt minder voor. Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben daar vaker of/en ernstigere complicaties van hebben. Verder is er een verband gevonden tussen wonen nabij veehouderijen en een verminderde longfunctie. Het meest waarschijnlijk is dat deze longfunctieveranderingen samenhangen met de blootstelling aan stof en micro-organismen (endotoxine) direct rond veehouderijbedrijven. In juni 2016 is het rapport Emissies van endotoxinen uit de veehouderij: emissiemetingen en verspreidingsmodellering (WUR) uitgekomen. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft aangegeven de advieswaarde voor endotoxinen (zoals door de Gezondheidsraad bepaald op 30 EU/m 3 ) te willen gaan gebruiken bij de vergunningverlening aan veehouderijen. De bedoeling is dat met deze grenswaarde de gezondheid van omwonenden van veehouderijen tegen te veel endotoxinen worden beschermd. Uit het onderzoek blijkt dat de huidige toetsingskaders voor fijn stof en geur niet voldoende beschermend zijn tegen het overschrijden van de endotoxinengrenswaarde bij pluimveebedrijven. Bij individuele varkensbedrijven is dit wel het geval. Een andere conclusie is dat stapeling van bijdragen (cumulatie van endotoxinenemissies) van meerdere veehouderijbedrijven in een relatief klein gebied niet is meegenomen in het onderzoek. In dergelijke situaties kunnen mogelijk ook andere diercategorieën dan pluimvee een overschrijding van de endotoxinegrenswaarde van 30 EU/m 3 veroorzaken. Aanbevolen wordt hier nader onderzoek naar te doen. Bureau GMV (Gezondheid, Milieu & Veiligheid) van de GGD s Brabant/Zeeland en het IRAS In het kader van het MER dient te worden beoordeeld welke eventuele gezondheidsrisico s verbonden zijn aan de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt dit onderzoek betrokken In het kader van het MER dient te worden beoordeeld welke eventuele gezondheidsrisico s verbonden zijn aan de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt dit onderzoek betrokken In het kader van het MER dient te worden beoordeeld welke eventuele Milieueffectrapportage

26 onderzocht: meer hinder dan handreiking Wgv doet vermoeden? Rapport Aanvullende studies Veehouderij en gezondheid omwonenden Veehouderij en gezondheid omwonenden III (Institute for Risk Assessment Sciences) van Universiteit Utrecht onderzochten de blootstellingresponsrelatie tussen cumulatieve geurbelasting afkomstig van veehouderijen en de ervaren geurhinder bij ruim respondenten op het platteland en in kleinere kernen van Noord-Brabant en Limburg-Noord. Geurhinder werd bepaald met een vragenlijst met vragen naar hoe vaak en in welke mate geurhinder werd ervaren. Hierbij is de relatie tussen de berekende cumulatieve geurbelasting en ervaren geurhinder afgeleid. Vergelijking van de onderzoeksresultaten met de blootstellingresponsrelatie tussen cumulatieve geurbelasting en geurhinder voor concentratiegebied uit de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij laat zien dat er anno 2012 meer geurhinder gerapporteerd wordt dan te verwachten op basis van de Handreiking Wgv. In onderhavig onderzoek zijn de veehouderijbedrijfstypen varkenshouderij, rundveehouderij en pluimveehouderij meegenomen. Dit rapport geeft de uitkomsten van een nadere analyse van de data, die in de zomer van 2016 zijn gepubliceerd in de vorm van het rapport Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO). Het onderzoek is in 2017 uitgevoerd in opdracht van de ministeries van VWS en EZ. De conclusies uit het eerste VGO rapport zijn bevestigd met deze nauwkeuriger bestudering van de gegevens. Een opvallende conclusie was toen dat omwonenden van pluimveebedrijven een verhoogde kans op longontsteking hebben. Voor geitenhouderijen werd geconstateerd dat deze verhoogde kans op longontsteking ook zou kunnen spelen, maar daarvoor was eerst aanvullende analyse nodig. In dit nieuwe rapport wordt bevestigd dat ook geitenhouderijen een verhoogde kans op longontsteking veroorzaken. Bij mensen die dicht bij een veehouderij wonen, komen astma en neusallergie minder voor. In het meerjarig onderzoek naar de gezondheid van omwonenden rond veehouderijbedrijven zijn nu drie rapporten verschenen. Het eerste rapport Veehouderij en Gezondheid Omwonenden verscheen in In 2017 verscheen een tweede rapport en in september verscheen een derde rapport. Voor dat onderzoek wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de elektronische patiëntendossiers van huisartsen in het oosten van de provincie Noord-Brabant en het noorden van de provincie Limburg. Daarnaast worden vragenlijsten ingevuld en resultaten van medisch onderzoek van omwonenden gebruikt. In 2016 en 2017 bleek dat omwonenden in de nabijheid van geiten- en pluimveehouderijen een verhoogd risico hebben op het krijgen van longontsteking. In het studiegebied in Noord- Brabant en Limburg werd 50 à 60% vaker longontsteking gediagnosticeerd dan in vergelijkbare delen van Nederland met minder veehouderij. Het deelrapport Veehouderij en Gezondheid Omwonenden III laat zien dat er nog steeds een verband is tussen een verhoogd risico op longontsteking en de nabijheid van een geitenhouderij. Maar het verband tussen het wonen in de buurt van een pluimveehouderij en gezondheidsrisico s verbonden zijn aan de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt dit onderzoek betrokken. In het kader van het MER dient te worden beoordeeld welke eventuele gezondheidsrisico s verbonden zijn aan de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt dit onderzoek betrokken. In het kader van het MER dient te worden beoordeeld welke eventuele gezondheidsrisico s verbonden zijn aan de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt dit onderzoek betrokken Milieueffectrapportage

27 Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 een verhoogd risico op longontsteking is niet langer duidelijk zichtbaar, behalve bij bedrijven met vleeskuikens. Door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht is de Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0 opgesteld. Deze notitie haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende onderzoeksresultaten. De voorlopige onderzoeksresultaten zijn voor de Gezondheidsraad in 2012 aanleiding geweest om voor de algemene bevolking een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ aan het Rijk te adviseren. Deze advieswaarde wordt tevens gehanteerd in deze notitie. In 2017 en 2018 is de handreiking geactualiseerd. Dit is gebeurd naar aanleiding van de onderzoekrapporten "Veehouderij en Gezondheid Omwonenden" uit 2016 en 2017, de "Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0" en de "Memo Verordening ruimte Noord-Brabant en geitenhouderijen" uit De geactualiseerde gegevens zijn vastgelegd in de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0. In deze update van de handreiking is het stappenplan, waarmee besloten kan worden of een beoordeling of advisering door de GGD gewenst is, aangepast ten opzichte van de eerdere versie. De handreiking wordt meegenomen bij de beoordeling van de effecten van voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot het aspect volksgezondheid Milieueffectrapportage

28 4. Bestaande toestand en autonome ontwikkeling In dit hoofdstuk wordt voor de relevante milieuaspecten de bestaande milieutoestand op en rond de projectlocatie beschreven, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de autonome ontwikkeling daarvan. Gekeken wordt naar ammoniak-, geur- en fijnstof emissie. Tevens wordt gekeken naar aspecten zoals bodem, water, geluid, cultuurhistorie, landschap, natuur, flora en fauna en externe veiligheid. 4.1 Referentiesituatie In een MER worden de milieueffecten van alternatieven altijd vergeleken met de referentiesituatie. Dat is de situatie die in de toekomst zal ontstaan als het project niet doorgaat. De referentiesituatie wordt bepaald door de toestand van het milieu in de bestaande situatie en de gevolgen van de zogenaamde autonome ontwikkeling bij elkaar op te tellen. De autonome ontwikkeling omvat alle ontwikkelingen en activiteiten die met enige zekerheid zullen plaatsvinden, ook al gaat de voorgenomen activiteit niet door. Referentiesituatie De referentiesituatie in onderhavig besluit-mer betreft de huidige situatie op de locatie Voorpeel 5 te Odiliapeel, oftewel alle vergunde activiteiten die zijn gerealiseerd (of met een druk op de knop gerealiseerd kunnen worden) uitgezonderd illegale activiteiten 1. De stallen zijn deels gerealiseerd en in gebruik conform de vigerende omgevingsvergunning. De referentiesituatie waarvan de milieueffecten in dit besluit-mer in beeld worden gebracht, betreft de situatie zoals vergund conform de vigerende omgevingsvergunning van 6 februari 2009 voor het houden van totaal gespeende biggen, 288 kraamzeugen, guste en dragende zeugen, 4 dekberen, 480 opfokzeugen en vleesvarkens op de bedrijfslocatie Voorpeel 5 te Odiliapeel. Dit is tevens de vergunde situatie in het kader van de Wet natuurbescherming. De vergunning is 24 augustus 2015 verleend door de provincie Noord-Brabant. Autonome ontwikkelingen in de omgeving zijn moeilijk in te schatten. In de directe omgeving van het bedrijf zijn geen ontwikkelingen bekend aangaande verandering van bestemmingen dan wel uitbreiding of wijziging van bedrijvigheid. Derhalve wordt dit als autonome ontwikkeling gehanteerd. Het bedrijf is gelegen in een gebied waar uitbreiding van agrarische bedrijven behoort tot de mogelijkheden. Het betrekken van mogelijke uitbreidingen bij het in kaart brengen van de milieueffecten is bijna niet mogelijk en wordt in het MER dan ook niet meegenomen. In het kader van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant hoeft het bedrijf geen maatregelen te treffen. De ammoniakemissiereductie in de vergunde situatie bedraagt meer dan de vereiste 85% vanuit de Verordening. 1 Factsheet Commissie m.e.r. Referentiesituatie in MER voor bestemmingsplannen ( Milieueffectrapportage

29 De volgende tabel geeft de referentiesituatie weer. Tabel 8: Referentiesituatie (conform vergunning d.d. 6 februari 2009) Stalnr Stal gerealiseerd? Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem Aantal dieren B ja Guste en dragende zeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B ja Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B ja Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) C ja Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) C ja Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D In aanbouw Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D In aanbouw Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) E nee Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) Feitelijke situatie Naar aanleiding van het advies van het bevoegd gezag over de reikwijdte en het detailniveau van het op te stellen MER is ook de feitelijke situatie in kaart gebracht. De huidige feitelijke situatie is niet gelijk aan de vergunde situatie. De volgende tabel geeft de feitelijke situatie weer. Tabel 9: Feitelijke situatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem Aantal dieren B Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen emissiereductie (BWL ) B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% 288 emissiereductie (BWL ) B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% 4 emissiereductie (BWL ) C Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL ) C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL ) Milieuaspecten referentiesituatie en feitelijke situatie De volgende paragrafen geven de invloeden van de verschillende milieuaspecten in de referentiesituatie weer. Tevens wordt aandacht besteed aan de milieuaspecten van de feitelijke situatie. 4.3 Ammoniakemissie Referentiesituatie De vergunde situatie voldoet aan de maximale emissiewaarden zoals gesteld in het Besluit emissiearme huisvesting; deze maximale emissiefactoren worden weergegeven in de volgende tabel (laatste twee kolommen). De ammoniakemissie bedraagt 2.146,06 kg NH3 per jaar voor de referentiesituatie Milieueffectrapportage

30 Tabel 10: Ammoniakemissie referentiesituatie Stalnr Diersoort RAV code - B Guste en dragende zeugen omschrijving stalsysteem D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) C Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) E Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) Aantal dieren Kg NH3/ dier/jaar Kg NH3 totaal/jaar Max NH3/ dier/jaar Max NH3 totaal/jaar ,21 259,98 2, , ,42 120,96 2,90 835,20 4 0,28 1,12 0,28 1, ,03 162,00 0, , ,15 90,00 1,60 960, ,15 936,00 1, , ,15 72,00 1,50 720, ,15 504,00 1, ,00 Totaal 2.146,06 Totaal ,12 Feitelijke situatie De ammoniakemissie bedraagt 634,06 kg NH3 per jaar voor de feitelijke situatie. Tabel 11: Ammoniakemissie referentiesituatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem B Guste en dragende zeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie C Gespeende D Chemisch luchtwassysteem biggen 95% ammoniakemissiereductie C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie Aantal dieren Kg NH3/ dier/jaar Kg NH3 totaal/jaar ,21 259, ,42 120,96 4 0,28 1, ,03 162, ,15 90,00 Totaal 634,06 Beoordeeld dient te worden of de ammoniakemissie van de veehouderij geen significant negatieve effecten heeft op natuurgebieden. Hier wordt dieper op ingegaan in paragraaf 4.15 Natuur. Ingevolge de Beleidsregels natuurbescherming van de provincie Noord-Brabant geldt een andere referentiesituatie, deze situatie is nader uitgewerkt in paragraaf Milieueffectrapportage

31 4.4 Geuremissie- en belasting Beschrijving referentiesituatie en feitelijke situatie Referentiesituatie De geuremissie van het bedrijf bedraagt in de referentiesituatie in totaal ,2 oue/s. Tabel 12: Geuremissie referentiesituatie Stalnr Diersoort RAV code - B Guste en dragende zeugen omschrijving stalsysteem D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) C Gespeende D Chemisch luchtwassysteem 95% biggen ammoniakemissiereductie (BWL V1) C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) E Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) Aantal dieren oue/s/ dier oue/s totaal , , , , ,10 52, , , , , , , , , , ,00 Totaal ,20 Feitelijke situatie De geuremissie van het bedrijf bedraagt in de feitelijke situatie in totaal ,2 oue/s. Tabel 13: Geuremissie feitelijke situatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem B Guste en dragende zeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie C Gespeende D Chemisch luchtwassysteem 95% biggen ammoniakemissiereductie C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie Aantal dieren oue/s/ dier oue/s totaal , , , , ,10 52, , , , ,00 Totaal , Geurbelasting op geurgevoelige objecten De geurhinder op geurgevoelige objecten in zowel de kernen als in het buitengebied gelegen is bepaald op grond van de voorgrondbelasting (individuele geurbelasting) en de achtergrondbelasting (cumulatie) in het gebied. Het aspect geur wordt onderzocht en getoetst met behulp van het wettelijk voorgeschreven model om de geuroverlast van veehouderijen te berekenen, het zogenaamde V-Stacks-model (V-Stacks Vergunning en V- Stacks Gebied). Bij het bepalen van de geurnorm voor elk geurgevoelig object dat in de berekening is meegenomen, is vooral de ligging van de objecten belangrijk Milieueffectrapportage

32 Normen voorgrond geurbelasting De gemeente Uden en buurgemeenten Landerd en Gemeente Mill en Sint Hubert hebben op respectievelijk 31 maart 2016, 11 december 2014 en 13 december 2007 voor hun grondgebied een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. Verordening gemeente Uden In de verordening zijn specifieke geurnormen vastgesteld voor verschillende zones in de gemeente Uden. Volgens de bijbehorende kaart is de bedrijfslocatie gelegen binnen de zone Buitengebied, waar een geurnorm van 10,0 oue/m 3 geldt (zie volgende figuur). Bedrijfslocatie Figuur 3: Uitsnede kaart bij Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Uden Verordening gemeente Landerd De volgende figuur geeft een uitsnede van de kaart weer behorende bij de geurverordening van de gemeente Landerd Milieueffectrapportage

33 Globale situering bedrijfslocatie Figuur 4: Uitsnede kaart geurverordening gemeente Landerd Verordening gemeente Mill en Sint Hubert De volgende figuur geeft een uitsnede van de kaart weer behorende bij de geurverordening van de gemeente Mill en Sint Hubert. Globale situering bedrijfslocatie Figuur 5: Uitsnede kaart geurverordening gemeente Mill en Sint Hubert Toetsing voorgrondbelasting Middels het programma V-Stacks Vergunning is de geurbelasting op geurgevoelige objecten in de referentiesituatie bepaald. In bijlage 2 zijn de invoergegevens en de ligging van de verschillende geurgevoelige objecten opgenomen. In de volgende tabel zijn de resultaten opgenomen van de uitgevoerde berekening Milieueffectrapportage

34 Tabel 14: Voorgrondbelasting geurgevoelige objecten referentiesituatie en feitelijke situatie Adres geurgevoelig object Geurnorm Voorgrondbelasting Voorgrondbelasting (oue/m³) referentiesituatie Feitelijke situatie (oue/m³) (oue/m³) Peelweg 28a Odiliapeel 10,0 10,3 3,0 Peelweg 35 Zeeland 9,0 7,4 2,1 Peelweg 35a Zeeland 9,0 7,9 2,2 Peelweg 37 Zeeland 9,0 7,7 2,2 Peelweg 41 Zeeland 9,0 3,2 0,9 Peelweg 41a Zeeland 9,0 2,3 0,6 Spoorweg 5 Zeeland 9,0 5,8 1,7 Peelweg 24 Zeeland 9,0 11,2 3,2 Spoorweg 6 Zeeland 9,0 4,4 1,3 Peelweg 37a Zeeland 9,0 8,0 2,2 Voor Oventje 5 Zeeland 2,0 0,4 0,1 Scheisteen 19 Zeeland 1,0 0,6 0,2 Beukenlaan 45 Odiliapeel 3,0 0,4 0,1 De voorgrondbelasting op de verschillende geurgevoelige objecten in de omgeving van de bedrijfslocatie in de referentiesituatie voldoet aan de vigerende geurnormen met uitzondering van de woning aan de Peelweg 28a te Odiliapeel en de Peelweg 24 te Zeeland. Ten tijde van vergunningverlening van de vigerende vergunning bedroeg de norm op de woning Peelweg 28a 14 oue/m³ en op de woning Spoorweg oue/m³. Nadat de vergunning is verleend is door de provincie Noord-Brabant is voor de gemeente Uden en de gemeente Landerd een nieuwe geurverordening vastgesteld met daarin opgenomen lagere normen voor de geurbelasting. Afstanden Ingevolge artikel 3, tweede lid van de Wet geurhinder een veehouderij (Wgv) bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of een voormalige veehouderij (beëindigd na 19 maart 2000) ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstand van het bedrijf (emissiepunt) tot aan de dichtstbijzijnde woning, Voorpeel 1 (agrarisch bedrijfswoning) bedraagt circa 125 meter en voldoet hiermee aan de norm uit de Wgv. De woning aan Voorpeel 3 is een voormalige agrarische bedrijfswoning. De dichtstbijzijnde burgerwoning is gelegen op een afstand van circa 510 meter van de bedrijfslocatie aan de Voorpeel 5. Norm geur achtergrondbelasting Naast de voorgrondbelasting is de geurbelasting in de omgeving in kaart gebracht waarbij de aanwezige andere veehouderijbedrijven in de omgeving van het initiatief meegenomen zijn. In de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn normen opgenomen met betrekking tot cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) indien een veehouderij zich wil ontwikkelen. In de bebouwde kom bedraagt deze 12% wat overeenkomt met een achtergrondbelasting van 10 oue/m³ en voor het buitengebied 20% wat overeenkomt met een achtergrondbelasting van 20 oue/m³. De bedrijven binnen een straal van 4 kilometer afstand vanaf de bedrijfslocatie zijn meegenomen. De belasting is berekend op de geurgevoelige objecten binnen een straal van 2 kilometer afstand van de bedrijfslocatie. De geurgevoelige objecten zijn zowel gelegen binnen de bebouwde kom als erbuiten. De berekening is uitgevoerd middels het programma V-Stacks Gebied. Voor het berekenen van de achtergrondbelasting zijn de gegevens gebruikt van het Bestand Veehouderij Bedrijven van de provincie Noord-Brabant. Het bedrijf Voorpeel 5 is berekend volgens de vigerende vergunning. Voor de overige bedrijven is gerekend met het middelpunt van het bedrijf als emissiepunt Milieueffectrapportage

35 In de Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij, aanvulling: Bijlagen 6 en 7 van 1 mei 2007, is in de tabellen A en B de relatie aangeven tussen de geurbelasting en de geurhinder in concentratiegebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder als gevolg van de voorgrondbelasting en de hinder als gevolg van de achtergrondbelasting. In bijlage 7 zijn de kwaliteitscriteria voor geurhinder die het RIVM hanteert voor haar milieurapportages en toekomstverkenningen, gebaseerd op de GGD richtlijn voor geurhinder vermeld. De kwaliteit van een gebied is hierbij gekoppeld aan een percentage geurgehinderden. De belangrijkste waarden uit de bijlage 6 en 7 van de handreiking zijn de in volgende tabel weergegeven (percentages en normen hebben betrekking op concentratiegebieden waarin de gemeente Uden valt). Tabel 15: Relatie tussen het percentage geurgehinderden en voorgrond- en achtergrondbelasting voor een concentratiegebied Woon- en Leefklimaat Kans op geurhinder (%) Voorgrondbelasting ou E /m 3 Achtergrondbelasting oue/m 3 Zeer goed < 5% < 1,5 < 3 Goed ,5-3,7 3-7 Redelijk goed ,7-6, Matig , Tamelijk slecht Slecht Zeer slecht Extreem slecht > 35 > 25 > 50 Voor de volledigheid zijn ook een aantal (voormalige) agrarische bedrijfswoningen meegenomen in de berekening. De volgende tabel geeft de resultaten weer van de achtergrondbelasting op een aantal geurgevoelige objecten in de referentiesituatie en de feitelijke situatie. Ter vergelijking is gekozen voor dezelfde geurgevoelige objecten als waarop voorgrondbelasting bepaald is. Vermeld moet worden dat de achtergrondbelasting ter plaatse van bedrijfswoningen van (andere) veehouderijen niet is getoetst omdat: De geurbelasting op veel bedrijfswoningen al hoog is door het eigen bedrijf; De Wet geurhinder en veehouderij niet op bescherming van bedrijfswoningen stuurt middels normen in odour units, maar alleen op afstanden; De normen niet zijn gebaseerd op de dosis-effectrelatie voor bedrijfswoningen. Van veehouders kan een hogere acceptatie van geur worden verondersteld. Dit is gevonden in het onderzoek van Bongers, 2001 Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij. Dit onderzoek is de basis voor de Wgv. Tabel 16: Achtergrondbelasting geurgevoelige objecten referentiesituatie en feitelijke situatie Adres geurgevoelig object Norm achtergrondbelasting Verordening Noord Brabant [oue/m³ Achtergrondbelasting referentiesituatie [oue/m³] Achtergrondbelasting feitelijke situatie [oue/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 20,0 12,3 6,3 Peelweg 35 Zeeland 20,0 10,4 7,7 Peelweg 35a Zeeland 20,0 12,4 8,9 Peelweg 37 Zeeland 20,0 14,0 11,2 Peelweg 41 Zeeland 20,0 14,3 13,0 Peelweg 41a Zeeland 20,0 14,3 14,0 Spoorweg 5 Zeeland 20,0 6,6 4,5 Peelweg 24 Zeeland 20,0 12,0 6,1 Spoorweg 6 Zeeland 20,0 5,7 4,1 Peelweg 37a Zeeland 20,0 18,4 16,1 Voor Oventje 5 Zeeland 10,0 2,9 2,9 Scheisteen 19 Zeeland 10,0 5,0 5,0 Beukenlaan 45 Odiliapeel 10,0 17,0 17, Milieueffectrapportage

36 Op een aantal burgerwoningen wordt niet voldaan aan de norm zoals opgenomen in de Verordening Noord- Brabant. Dit zijn de woningen gelegen aan de Tarwestraat 10 en 14 in Langenboom en Beukenlaan 45 te Odiliapeel. De woningen aan de Tarwestraat 10 en 14 zijn gelegen op een afstand van circa 1,7 kilometer van de locatie aan de Voorpeel 5. De woning aan de Beukenlaan 54 is gelegen op een afstand van meer dan 3,0 kilometer van de bedrijfslocatie. In de direct nabijheid van deze drie woningen zijn andere veehouderijbedrijven gelegen welke een grotere bijdrage leveren aan de achtergrondbelasting dan de locatie aan de Voorpeel 5. Gezien ook de geruime afstand tot de woningen is de bijdrage aan de achtergrondbelasting zeer gering. Uit de berekening van de voorgrondbelasting blijkt dat de bijdrage vanuit het Voorpeel 5 0,5 oue /m³ bedraagt op de woning aan de Beukenlaan 54 en op de woningen aan de Tarwestraat 10 en 14 respectievelijk 1,9 en 1,8 oue /m³ bedraagt. De achtergrondbelasting op de woningen aan de Tarwestraat 10 en 14 bedraagt 20,6 oue/m³. Beoordeling milieukwaliteit De kans op geurhinder wordt bepaald uitgaande van de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting in het gebied. De voorgrondbelasting is van belang voor het bepalen van de verwachte hinder omdat uit onderzoek is gebleken dat de geurhinder als gevolg van de voorgrondbelasting hoger is dan als gevolg van de achtergrondbelasting, bij gelijke belastingen. Als vuistregel geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder als de voorgrondbelasting meer dan de helft van de achtergrondbelasting bedraagt. De volgende tabel geeft de resultaten weer van zowel de voorgrondbelasting- als de achtergrondbelastingberekening voor de referentiesituatie en het percentage geurgehinderden en de milieukwaliteit (woon- en leefklimaat). De invoergegevens en volledige resultaten van de achtergrondbelastingberekening zijn te vinden in bijlage 3. Tabel 17: Milieukwaliteit referentiesituatie Adres geurgevoelig object Voorgrondbelasting [oue/m 3 ] Achtergrondbelasting [oue/m 3 ] Percentage geurgehinderden [%] Milieukwaliteit Peelweg 28a Odiliapeel 10,3 12,3 20% Tamelijk slecht Peelweg 35 Zeeland 7,4 10,5 16% Matig Peelweg 35a Zeeland 7,9 12,4 17% Matig Peelweg 37 Zeeland 7,7 13,8 17% Matig Peelweg 41 Zeeland 3,2 14,4 16% Matig Peelweg 41a Zeeland 2,3 14,3 16% Matig Spoorweg 5 Zeeland 5,8 6,7 14% Redelijk goed Peelweg 24 Zeeland 11,2 11,7 22% Tamelijk slecht Spoorweg 6 Zeeland 4,4 5,7 11% Redelijk goed Peelweg 37a Zeeland 8,0 18,4 19% Matig Voor Oventje 5 Zeeland 0,4 2,9 5% Goed Scheisteen 19 Zeeland 0,6 5,0 7% Goed Beukenlaan 45 Odiliapeel 0, % Matig Tabel 18: Milieukwaliteit feitelijke situatie Adres geurgevoelig object Voorgrondbelasting [oue/m 3 ] Achtergrondbelasting [oue/m 3 ] Percentage geurgehinderden [%] Milieukwaliteit Peelweg 28a Odiliapeel 3,0 6,3 9% Goed Peelweg 35 Zeeland 2,1 7,7 10% Redelijk goed Peelweg 35a Zeeland 2,2 8,9 11% Redelijk goed Peelweg 37 Zeeland 2,2 11,2 13% Redelijk goed Peelweg 41 Zeeland 0,9 13,0 15% Matig Peelweg 41a Zeeland 0,6 14,0 16% Matig Spoorweg 5 Zeeland 1,7 4,5 7% Goed Peelweg 24 Zeeland 3,2 6,1 9% Goed Milieueffectrapportage

37 Spoorweg 6 Zeeland 1,3 4,1 6% Goed Peelweg 37a Zeeland 2,2 16,1 17% Matig Voor Oventje 5 Zeeland 0,1 2,9 5% Goed Scheisteen 19 Zeeland 0,2 5,0 7% Goed Beukenlaan 45 Odiliapeel 0,1 17,0 18% Matig Bij het merendeel van de geurgevoelige objecten laten de resultaten een goed tot matig woon- en leefklimaat zien. De volgende figuur geeft een visuele weergave van de achtergrondbelasting in de omgeving. Bedrijfslocatie Bedrijfslocatie Figuur 6: Visualisatie woon- en leefklimaat referentiesituatie en feitelijke situatie 4.5 Luchtkwaliteit Uit onderzoek door Alterra is gebleken dat winderosie en emissies uit de stallen de belangrijkste bronnen zijn van primair fijn stof vanuit de landbouw. De overige bronnen leveren een relatief kleine bijdrage aan de totale emissie van fijn stof. Het primair stof uit landbouwbedrijven komt voor 95% uit de stallen 2. De emissiefactoren zijn afkomstig van de lijst van het ministerie van Infrastructuur en Milieu die in maart 2019 is vastgesteld Fijn stof Voor veehouderijen is met name de emissie van fijn stof (PM10) en (PM2,5) relevant. Voor zwevende deeltjes (PM10) gelden de volgende normen: een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 μg per m³ en een 24-uursconcentratie van 50 μg per m³ die maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden. Op 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 gaan gelden en bedraagt 25 µg/m 3. Fijn stof De emissie fijn stof vanuit het bedrijf bedraagt in de referentiesituatie in totaal gram PM10 per jaar. De volgende tabel geeft een overzicht van de emissie van fijn stof (PM10) in deze situatie. 2 ASG, Activiteiten aan hotspots, emissie van fijn stof en NOx Milieueffectrapportage

38 Tabel 19: Emissie fijn stof referentiesituatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem B Guste en dragende zeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) C Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) E Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) Aantal dieren Gram PM10/ dier/jaar Gram PM10 totaal/jaar , , , , ,00 468, , , , , , , , , , ,00 Totaal ,00 De emissie fijn stof vanuit het bedrijf bedraagt in de feitelijke situatie in totaal gram PM10 per jaar. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de emissie van fijn stof (PM10) in deze situatie. Tabel 20: Emissie fijn stof feitelijke situatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem B Guste en dragende zeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie C Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie Aantal dieren Gram PM10/ dier/jaar Gram PM10 totaal/jaar , , , , ,00 468, , , , ,00 Totaal ,00 Naar verwachting 3 bedraagt de achtergrondconcentratie in ,68 en ,98 μg/m³. Om een beeld te krijgen van de uitstoot van fijn stof (PM10) in de referentiesituatie en om te zien of deze voldoet aan de normen zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit, is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd middels het programma ISL3a, versie De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 4 bijgevoegd. De volgende tabel geeft een presentatie van de resultaten van het uitgevoerd onderzoek voor fijn stof. Tabel 21: Emissie fijn stof (PM10) referentiesituatie Ontvangerpunt Concentratie PM10 Bijdrage bedrijf aan Aantal dagen referentiesituatie [µg/m³] concentratie [µg/m³] overschrijding Peelweg 28a Odiliapeel 17,88 0,06 6,2 Peelweg 35 Zeeland 17,86 0,05 6,2 Peelweg 35a Zeeland 17,86 0,04 6,2 Peelweg 37 Zeeland 18,85 0,04 6,2 Peelweg 41 Zeeland 17,94 0,01 6,3 3 (Grootschalige concentratie- en depositiekaarte17,93n Nederland) Milieueffectrapportage

39 Peelweg 41a Zeeland 17,93 0,01 6,3 Spoorweg 5 Zeeland 17,44 0,01 6,1 Peelweg 24 Zeeland 17,88 0,06 6,3 Spoorweg 6 Zeeland 17,44 0,01 6,1 Voorpeel 1 Odiliapeel (voormalige) agrarische 17,97 0,16 6,3 bedrijfswoning Voorpeel 3 Odiliapeel (voormalige) agrarische 17,93 0,12 6,3 bedrijfswoning Voorpeel 2 Odiliapeel (voormalige) agrarische bedrijfswoning 17,99 0,18 6,2 Tabel 22: Emissie fijn stof (PM10) feitelijke situatie Ontvangerpunt Concentratie PM10 Bijdrage bedrijf aan Aantal dagen Feitelijke situatie [µg/m³] concentratie [µg/m³] overschrijding Peelweg 28a Odiliapeel 17,84 0,02 6,2 Peelweg 35 Zeeland 17,83 0,02 6,2 Peelweg 35a Zeeland 17,83 0,02 6,2 Peelweg 37 Zeeland 17,83 0,01 6,2 Peelweg 41 Zeeland 17,93 0,00 6,3 Peelweg 41a Zeeland 17,93 0,00 6,3 Spoorweg 5 Zeeland 17,43 0,00 6,1 Peelweg 24 Zeeland 17,84 0,02 6,2 Spoorweg 6 Zeeland 17,43 0,00 6,1 Voorpeel 1 Odiliapeel (voormalige) agrarische 17,87 0,06 6,2 bedrijfswoning Voorpeel 3 Odiliapeel (voormalige) agrarische 17,86 0,04 6,3 bedrijfswoning Voorpeel 2 Odiliapeel (voormalige) agrarische 17,87 0,06 6,2 bedrijfswoning De resultaten van de ISL3a-berekening laten zien dat de waarden voldoen aan de normen vanuit de Wet luchtkwaliteit en de normen van de WHO. Ook op de woningen gelegen in de directe omgeving van de Voorpeel 5 wordt voldaan aan beide normen. De volgende figuren geven de contouren van referentiesituatie en de feitelijke situatie. De contour van 20 µg/m³ is weergegeven. Te zien is dat geen enkele woning binnen deze contour is gelegen. referentiesituatie Feitelijke situatie Figuur 7: Visualisatie contouren PM10 referentiesituatie en feitelijke situatie Milieueffectrapportage

40 Zeer fijn stof (PM2,5) De fractie PM2,5 bevat vooral de deeltjes die ontstaan door condensatie van verbrandingsproducten of door reactie van gasvormige luchtverontreiniging. Ook stof dat, bijvoorbeeld in de vorm van roet en rook, rechtstreeks vrijkomt bij verbrandingsprocessen zoals bij transport, industrie en consumenten, bestaat vooral uit kleinere deeltjes. Stof dat vrijkomt bij mechanische bewegingen, zoals wegdekslijtage en stalemissies, betreft vooral deeltjes die groter zijn dan PM2,5. De samenstellende deeltjes van fijn stof hebben, afhankelijk van de grootte, een atmosferische verblijftijd in de orde van dagen tot weken. Daardoor kan fijn stof zich over afstanden van duizenden kilometers verplaatsen en is fijn stof een probleem op continentale schaal. Naar verwachting bedraagt de achtergrondconcentratie in ,08 μg/m³ en in ,69 μg/m³ 4. Om een beeld te krijgen van de uitstoot van zeer fijn stof (PM2,5) in de referentiesituatie en om te zien of deze voldoet aan de normen zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit, is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd middels het programma ISL3a, versie De rapportage van dit onderzoek als bijlage 4 bijgevoegd. De zeer fijn stof concentratie vanuit het bedrijf is op basis van de referentiesituatie berekend. Hierbij is uitgegaan van zeer fijn stof emissiefactoren 5. Onderstaande tabel geeft de zeer fijn stof emissie weer in de referentiesituatie. Tabel 23: Emissie zeer fijn stof (PM2,5) referentiesituatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem B Guste en dragende zeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V1) C Gespeende D Chemisch luchtwassysteem 95% biggen ammoniakemissiereductie (BWL V1) C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) D Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) E Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V1) Aantal dieren Gram PM2,5/ Gram PM2,5/ dier/jaar totaal/jaar , , , ,4 4 9,6 38, , , , , , , , , , ,0 totaal ,6 Onderstaande tabel geeft de zeer fijn stof emissie weer in de feitelijke situatie. Tabel 24: Emissie zeer fijn stof (PM2,5) feitelijke situatie Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem Aantal dieren Gram PM2,5/ Gram PM2,5/ dier/jaar totaal/jaar B Guste en D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,8 dragende zeugen emissiereductie B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% 288 8, ,4 emissiereductie B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie 4 9,6 38,4 4 (Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland) 5 Emissiefactoren methaan, lachgas en PM2,5 voor stalsystemen, inclusief toelichting, Wageningen UR Livestock Research, november Milieueffectrapportage

41 C Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie , , , ,0 totaal ,6 Onderstaande tabel geeft de resultaten weer van de berekening van de concentratie zeer fijn stof als gevolg van de referentiesituatie en de feitelijke situatie. Tabel 25: Concentratie fijn stof (PM2,5) referentiesituatie Ontvangerpunt Concentratie PM2,5 referentiesituatie [µg/m³] Concentratie PM2,5 feitelijke situatie [µg/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 10,77 10,77 Peelweg 35 Zeeland 10,77 10,77 Peelweg 35a Zeeland 10,77 10,77 Peelweg 37 Zeeland 10,77 10,77 Peelweg 41 Zeeland 10,85 10,85 Peelweg 41a Zeeland 10,85 10,85 Spoorweg 5 Zeeland 10,56 10,56 Peelweg 24 Zeeland 10,77 10,77 Spoorweg 6 Zeeland 10,56 10,56 Voorpeel 1 Odiliapeel (voormalige) agrarische 10,77 10,77 bedrijfswoning Voorpeel 3 Odiliapeel (voormalige) agrarische 10,77 10,77 bedrijfswoning Voorpeel 2 Odiliapeel (voormalige) agrarische bedrijfswoning 10,77 10,77 Er wordt voldaan aan de normen voor zeer fijn stof vanuit de Wet luchtkwaliteit. Er wordt niet voldaan aan de gestelde waarden door het WHO van 10,0. De bijdrage vanuit het bedrijf aan de achtergrondconcentratie is verwaarloosbaar, zie bijlage 4. Dubbeltelling en cumulatie In paragraaf van de Handreiking fijn stof en veehouderijen 6 wordt nadere informatie gegeven over dubbeltelling en cumulatie. De bijdrage van de intensieve veehouderij aan de concentraties fijn stof is meegenomen bij de bepaling van de grootschalige concentratiegegevens fijn stof (GCN-kaart PM10). Indien de bijdrage van een individueel bedrijf aan de fijn stof concentraties wordt berekend en deze wordt opgeteld bij de grootschalige concentratiegegevens fijn stof, treedt daarmee een dubbeltelling op. Op basis van de emissies door het individuele bedrijf kunnen de grootschalige concentratiegegevens fijn stof worden gecorrigeerd voor de gridcel waarbinnen het bedrijf is gelegen en de omliggende gridcellen. De handreiking schrijft voor dat deze dubbeltelling en cumulatie alleen relevant is in die gevallen dat de extra bijdrage van de veehouderij IBM (in betekenende mate) is en uit berekening blijkt dat de grenswaarden net niet overschreden worden. De grenswaarden worden niet overschreden waardoor het maken van een correctieberekening niet noodzakelijk is. 4.6 Bodem De mogelijk bodembedreigende activiteiten die momenteel worden verricht binnen de inrichting zijn: Afvoer van kadavers Kadavers van grotere dieren worden bewaard in een ondergrondse kadaverkoeling; Opslag van mest in mestkelder De kelders zijn dusdanig uitgevoerd zodat deze mestdicht zijn. 6 Handreiking fijn stof en veehouderijen, Agentschap NL, mei Milieueffectrapportage

42 Opslag van reinigings- en desinfectiemiddelen Desinfectie- en reinigingsmiddelen worden aangeleverd in daarvoor geschikte emballage. De opslag vindt plaats conform PGS 15. Opslag van spuiwater Spuiwater wordt opgeslagen in een polyester silo welke bestand is tegen de inwerking van spuiwater. Opslag van zwavelzuur Zwavelzuur wordt opgeslagen in een dubbelwandige tank. Opslag van medicijnen; Medicijnen worden opgeslagen in een koelkast. Opslag van diesel Diesel wordt opgeslagen in een vat welke staat opgesteld boven een lekbak. De gronden die zuidelijk van de bestaande stallen zijn gelegen waar de uitbreiding plaatsvindt zijn momenteel in gebruik als agrarische grond. Gelet op het huidige gebruik en het gebruik in het verleden kan met grote waarschijnlijkheid worden gezegd dat hier in het verleden geen bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden. 4.7 Water Water binnen de inrichting Op jaarbasis wordt in de referentiesituatie circa m³ grondwater verbruikt. Het water wordt gebruikt voor onder andere drinkwater, reiniging van de stallen, de aanwezige luchtwassers en sanitaire doeleinden. De onttrekkingscapaciteit van de grondwaterput bedraagt minder dan 10 m³ per uur. Binnen de inrichting wordt slecht beperkt leidingwater gebruikt ten behoeve van de kantine, douche en nevelkoeling Water in de omgeving Oppervlaktewater De volgende figuur toont de ligging van watergangen in de omgeving van bedrijfslocatie die in beheer zijn bij het Waterschap Aa en Maas. Ten noorden en oosten zuiden van de bedrijfslocatie zijn twee A- watergangen gelegen Milieueffectrapportage

43 Bedrijfslocatie Figuur 8: Ligging watergangen (bron: Legger Waterschap Aa en Maas) Voor de A-watergang geldt een beschermingszone van 5 meter. Onderhavige ontwikkeling vindt niet plaats binnen de beschermingszone van de watergangen; er worden geen obstakels aangebracht die het onderhoud kunnen belemmeren. Daarnaast vinden de ontwikkelingen plaats binnen de bestaande en afmetingen van de vergunde bebouwing. Grondwater Via de bodematlas van provincie Noord-Brabant zijn gegevens opgevraagd over de grondwaterstand bij de bedrijfslocatie. Uit gegevens is gebleken dat de gemiddelde hoogste waterstand zich rond de centimeter onder het maaiveld bevindt (zie figuur 9) en de gemiddelde laagste grondwaterstand rond de cm onder het maaiveld (zie figuur 10). Bedrijfslocatie Figuur 9: Gemiddelde hoogste grondwaterstand (bron: Bodematlas Noord-Brabant) Milieueffectrapportage

44 Bedrijfslocatie Figuur 10: Gemiddelde laagste grondwaterstand (bron: Wateratlas Noord-Brabant) Grondwaterbeschermingsgebieden Op een afstand van circa meter zuidoostelijk van de inrichting is een waterloop gelegen met de aanduiding behoud en herstel watersystemen. De aanduiding 'Behoud en herstel van watersystemen' heeft tot doel de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen waarbij het gebied een breedte heeft van ten minste 25 meter aan weerszijden van de waterloop. Voor onderhavige ontwikkeling vormt de hydrologische situatie van het gebied geen belemmering. Bedrijfslocatie Behoud en herstel watersystemen Reservering waterberging Figuur 11: Uitsnede kaart Water Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 4.8 Energie Binnen de inrichting wordt gebruik gemaakt van propaangas en elektriciteit. De energie wordt met name ingezet voor klimaatbeheersing Milieueffectrapportage

45 Propaangas Er wordt circa 60 m³ propaangas per jaar verbruikt in de huidige, feitelijke situatie. Dit dient ten behoeve van de sanitaire voorzieningen en voor verwarming van de stallen. Binnen de stallen wordt bij de kraamzeugen vloerverwarming toegepast, de verwarming geschiedt met behulp van een HR-ketel. De vloerverwarming is continue in werking waarmee energie wordt bespaard. Daarnaast wordt de stal bij de biggen ook met behulp van vloerverwarming verwarmd, de verwarming geschiedt met behulp van een HRketel. Indien bij de biggen extra warmte benodigd is, worden de biggen extra verwarmd met behulp van een achttiental gas heaters. Elektriciteit Momenteel wordt binnen de inrichting circa kwh per jaar opgewekt door middel van zonnepanelen. Het elektriciteitsverbruik binnen de inrichting bedraagt circa kwh in de huidige, feitelijke situatie. 4.9 Afval en afvalwater Afval In de vigerende situatie heeft men te maken met de volgende afvalstromen: Kadavers: worden zo spoedig mogelijk uit de stallen verwijderd en opgeslagen in een ondergrondse kadaverkoeling. De kadavers worden door een erkend bedrijf opgehaald, de hoeveelheid is variabel; Bedrijfsafval: wordt afgevoerd door een particulier afvalverwerkingsbedrijf. De container met een inhoud van 660 liter wordt maandelijks geleegd; Klein chemisch afval: wordt ingezameld en afgevoerd naar de gemeentewerf. De hoeveelheid is variabel. Afvalwater In de referentiesituatie heeft men te maken de volgende afvalwaterstromen: Reinigingswater stallen en spoelplaats: dit afvalwater wordt opgevangen in de drijfmestkelders (circa 600 m³ per jaar); Huishoudelijk afvalwater: wordt opgevangen en afgevoerd via het gemeentelijk riool (circa 90 m³ per jaar); Spuiwater: wordt opgeslagen in een polyester silo (circa m³/jaar (bron: vigerende vergunning)); Hemelwater: hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd middels een zaksloot Voer In de referentiesituatie wordt gebruik gemaakt van krachtvoer. In de huidige vergunning is opgenomen dat binnen het bedrijf brijvoer wordt gebruikt als voeding voor de varkens. In de feitelijke situatie wordt enkel krachtvoer toegepast. De doorzet aan krachtvoer op jaarbasis bij de vergunde veebezetting is als volgt: Voeropname per zeug per jaar is kg; Doorzet aan krachtvoer bedraagt zeugen * kilogram = ton Voeropname per opfokzeug is 750 kilogram per gemiddeld aanwezig zeug per jaar; Doorzet aan krachtvoer bedraagt 480 zeugen * 750 kilogram = 360 ton Voeropname per big per jaar is 220 kg (droge stofgehalte 88%); Doorzet aan krachtvoer bedraagt biggen * 220 kilogram = ton Voeropname per vleesvarkens per jaar is 742 kg (droge stofgehalte 88%); Doorzet aan krachtvoer bedraagt vleesvarkens * 742 kilogram = ton Doorzet aan krachtvoer op jaarbasis bedraagt in totaal: ton Milieueffectrapportage

46 Daarnaast wordt drinkwater verstrekt Dierlijke mest De opslag van mest vindt in de referentiesituatie plaats in de mestkelders onder de stallen. De opslagcapaciteit in de kelders bedraagt m³. De mest wordt deels afgevoerd naar derden en wordt deels verspreid over de eigen landbouwgronden. Als veehouder moet men ingevolge de Meststoffenwet voldoende mestopslagcapaciteit hebben. De opslagcapaciteit moet groot genoeg zijn voor de mestproductie van de dieren in de periode van 1 augustus tot 1 maart. De totale mestproductie op jaarbasis bedraagt m³ op basis van de vergunde veebezetting. Binnen het bedrijf is dan ook meer dan voldoende opslag aanwezig Geluid Geluid wordt veroorzaakt door vaste installaties binnen de inrichting (stationaire bronnen) en door geluidsbronnen die met een bepaalde regelmaat terugkomen. De inrichting is gelegen in een landelijke omgeving nabij Vliegbasis Volkel, die op zichzelf al een belangrijke geluidsbron is met een niet te verwaarlozen effect op zijn omgeving. De geluidsemissie wordt voornamelijk bepaald door: Het laden en lossen van varkens; Leegzuigen van mestkelders; Het lossen van voer, brandstoffen en overige producten; Vullen van voersilo s; Gebruik van machines en installaties; Het werken met machines en installaties binnen de inrichting; Aan- en afvoerbewegingen van auto s en vrachtwagens; Gebruik van ventilatoren, pompen en motoren; Het ophalen van kadavers. De volgende tabel maakt het aantal verkeersbewegingen inzichtelijk in de vergunde situatie 7. Tabel 26: verkeersbewegingen referentiesituatie Activiteit Frequentie Tijdsduur Aanvoer voer 5 maal per week (2 1 uur per vrachtwagen vrachten per dag)) Aanvoer bijproducten 10 maal per week (3 0,5 uur per vrachtwagen vrachten per dag) Afvoer van biggen 1 maal per maand 1 uur laadtijd Afvoer slachtzeugen 1 maal per week 1 uur laadtijd Afvoer vleesvarkens 3 maal per week 1 uur laadtijd Afvoer van mest Verdeeld over het jaar (3 30 minuten laadtijd vrachten per dag) Afvoer van mest (piek) 12 dagen per jaar ( minuten per dag vrachten per dag) Aan- of afvoer diverse 1 maal per week 30 minuten laad-/lostijd goederen Afvoer kadavers 1 maal per week 5 minuten Bezoekers 5 personenwagens per dag 2 bestelwagens per dag - 7 A.O. varkenshouderij Braks Agrarische Bedrijven BV, vestiging Voorpeel 5 te Odiliapeel, rapport B A, Adviesbureau de Haan Milieueffectrapportage

47 Op basis van de vigerende vergunning gelden ter plaatse van woningen van derden en andere geluidgevoelige bestemmingen, inzake geluid de volgende geluidnormen: 40 db(a) in de dagperiode ( uur), 35 db(a) in de avondperiode ( uur) en 30 db(a) in de nachtperiode ( uur). Als maximale geluidsniveau geldt 70 db(a) in de dagperiode, 65 db(a) in de avondperiode en 60 db(a) in de nachtperiode. In de feitelijke situatie worden geen bijproducten aan de varkens gevoerd. De bijbehorende verkeersbewegingen en losactiviteiten vinden in de feitelijke situatie dan ook niet plaats Cultuurhistorische en archeologische waarden Cultuurhistorische waarden Cultuurhistorie neemt een belangrijke plaats in in de ruimtelijke ordening. Met cultuurhistorische waarden dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden in de vorm van bescherming en behoud van deze karakteristieke gebiedswaarden. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de bedrijfslocatie gelegen binnen het gebied Peelkern (zie volgende figuur). Bedrijfslocatie Figuur 12: Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart 2010, herziening 2016 provincie Noord-Brabant De Peelkern is het centrale gedeelte van het dekzandplateau van de Peelhorst. De Peelhorst tekent zich als een verhoging van enkele meters in het landschap. De slenken aan weerszijden van de horst liggen lager. Op sommige plekken zijn de breuken als duidelijke 'traptreden" zichtbaar in het landschap. Het voormalige uitgestrekte hoogveenmoerasgebied werkte als een grote spons voor het neerslagwater. Na de vervening en ontginning resteerde een zandplateau dat grotendeels een inzijgingsgebied is dat afwatert via beekjes op de Maas. Volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant bevinden zich geen specifieke cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen of in de directe omgeving van de bedrijfslocatie Milieueffectrapportage

48 Archeologische waarden Volgens het bestemmingsplan van de gemeente Uden is de bedrijfslocatie niet gelegen in een gebied met een archeologische verwachtingswaarde (zie volgende figuur). Bedrijfslocatie Archeologische waarde Figuur 13: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Partiele herziening buitengebied 2017 gemeente Uden 4.14 Landschap Conform het landschapsbeleidsplan is het plangebied gelegen op de overgang van een tweetal deelgebieden: jonge Peelontginning met bossen en grootschalige jonge ontginningen. Het gebied jonge Peelontginning met bossen is in de tweede helft van de achttiende eeuw ontgonnen en markeert de overgang naar de echte Peel. Opvallend zijn de kleinere boselementen, voornamelijk bij vliegbasis Volkel, die deze verder overwegend agrarische zone opdeelt in enkele grote eenheden. Tevens zijn de wegen grotendeels voorzien van laanbeplantingen waardoor een open kamerstructuur ontstaat. Het gebied heeft een open karakter waarbij het gezichtsveld veelal begrensd wordt door de boscomplexen en agrarische bebouwing met erfbeplanting. De ontwikkeling van de Peelhorst kwam pas deze eeuw op gang toen een begin werd gemaakt aan de ontginning van de veengronden. Dorpen als Odiliapeel en Venhorst zijn ontginningsdorpen en hebben dus nog niet zo n lange ontwikkeling achter de rug. Dit jonge bestaan van het gebied is ook te zien in de verkaveling, die hoofdzakelijk rechtlijnig is. De overgangen van de jonge ontginningsgronden en ontginningsbossen naar de ontginningsbasis is op veel plekken te herkennen door een knik in de weg. Grootschalige jonge ontginningen zijn de primair agrarische gebieden die voor de landbouw van grote betekening zijn vanwege de goede externe productieomstandigheden. Het grondgebied is over het algemeen intensief. De meeste gronden zijn aan het eind van de vorige eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw ontgonnen. Hierbij is een zeer rationele verkaveling toegepast. De wegen hebben veelal laanbeplanting gekregen en ontsluiten de verspreid liggende agrarische bedrijven. Door de beplanting is het landschap opgedeeld in rechthoekige ruimten met beperkt doorzicht. In deze grootschalige structuur liggen diverse van de hiervoor besproken boscomplexen die voor een zekere begrenzing van de ruimte zorgen. Naast de karakteristieke grootschalige structuur van deze jonge ontginningsgebieden wordt het zicht mede bepaald door de erfbeplantingen bij de agrarische bedrijven Milieueffectrapportage

49 4.15 Natuur Natura2000 gebieden In de omgeving van de bedrijfslocatie zijn de volgende het Natura2000-gebieden gelegen: Habitatrichtlijngebied Oefelter Meent, afstand 15,1 kilometer Vogel- en habitatrichtlijngebied Deurnsche Peel en Mariapeel, afstand 20,4 kilometer In de volgende figuur wordt de ligging van de verschillende natuurgebieden weergegeven. Bedrijfslocatie Sint Jansberg Oeffelter Meent Boschhuizerbergen Deurnsche Peel en Mariapeel Maasduinen Figuur 14: Ligging Natura2000-gebieden Het bedrijf beschikt over een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Zeer kwetsbare gebieden De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. Deze regelgeving heeft als doel de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen (onder andere met het Besluit emissiearme huisvesting). Voor een aantal gebieden geldt extra beleid: het doel is de ammoniakdepositie op die gebieden - de zeer kwetsbare gebieden- te verminderen. De Wav maakt een onderscheid in veehouderijen binnen en buiten zeer kwetsbaar gebied en een zone van 250 meter daar omheen. De ligging van de dierenverblijven is bepalend voor de vraag of een veehouderij binnen of buiten de zone ligt. Als een veehouderij is gelegen in een zeer kwetsbaar gebied of in een zone van 250 meter daaromheen, kan een bedrijf slechts zeer beperkt worden opgericht of uitgebreid. In de volgende figuur zijn de zeer kwetsbare gebieden in de nabijheid van de bedrijfslocatie weergegeven. Uit deze figuur blijkt dat de locatie niet is gelegen binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde voor verzuring gevoelige gebied bedraagt circa 500 meter, ten noordwesten van de locatie Milieueffectrapportage

50 Bedrijfslocatie Zeer kwetsbaar gebied Figuur 15: Ligging zeer kwetsbare gebieden Natuurnetwerk Nederland Natuurnetwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een samenhangend geheel van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen. De bedrijfslocatie is niet gelegen nabij een natuurgebied opgenomen binnen het Natuurnetwerk Nederland of een ecologische verbindingszone (zie de volgende figuur). Het dichtstbijzijnde gebied is gelegen op een afstand van circa 60 meter zuidelijk van de bedrijfslocatie. Bedrijfslocatie Natuurnetwerk Figuur 16: Uitsnede kaart Natuurnetwerk Brabant (provincie Noord-Brabant) Ammoniakdepositie De volgende tabel geeft de ammoniakdepositie in de referentiesituatie weer ter plaatse van de omliggende natuurgebieden behorende bij Natuurnetwerk Nederland, de stikstofgevoelige habitattypen in de Habitatrichtlijngebieden en de Vogelrichtlijngebieden (Natura2000-gebieden). Zoals beschreven komt de vigerende vergunning van het bedrijf overeen met de vigerende vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming Milieueffectrapportage

51 Daarnaast is ook de referentiesituatie berekend zoals deze wordt beschreven in de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant. Op dit moment is gestart met de bouwwerkzaamheden van stal 2 en 4, de stallen zijn dus nog niet in zijn geheel gerealiseerd. In artikel 2.7 van de Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant zijn voorwaarden opgenomen over intern salderen. In het zesde lid van dit artikel is opgenomen dat bij het beoordelen van een aanvraag voor een natuurvergunning Gedeputeerde Staten als uitgangspunt hanteren dat alleen gebruik wordt gemaakt van de in de toestemming opgenomen N-emissie voor zover de capaciteit aantoonbaar feitelijk is gerealiseerd. In het negende lid is opgenomen dat Gedeputeerde Staten de referentiesituatie hanteren als uitgangspunt zonder inperking van de gerealiseerde capaciteit indien: a. op het moment van aankondiging van dit aangescherpte beleid het project nog niet volledig is gerealiseerd, maar heeft de initiatiefnemer wel aantoonbaar stappen gezet met het oog op volledige realisatie; b. op het moment van aankondiging weliswaar nog niet is aangevangen met de realisatie van een uitbreidingsproject, maar waren daarvoor wel al aantoonbaar onomkeerbare significante investeringsverplichtingen aangegaan; c. het project noodzakelijk is voor de realisatie van de doelen in een Natura 2000-gebied; d. het projecten en plannen ten aanzien van/ten behoeve van wegen, vaarwegen, spoorwegen en luchtvaart, woningbouw, duurzame energieopwekking en energieprojecten van nationaal belang betreft dan wel projecten noodzakelijk in het kader van militaire activiteiten. Stal B en C zijn gerealiseerd en in gebruik. Beschikt wordt over varkensrechten. In onderhavige situatie heeft initiatiefnemer reeds aantoonbare stappen gezet met het oog op realisatie van de stallen D en E. Stal D en E en zijn daarvoor al aantoonbaar onomkeerbare significante investeringsverplichtingen aangegaan. De volgende tabel geeft de referentiesituatie weer zoals hierboven beschreven. In stal B en C is de veebezetting naar ratio verdeeld. De varkensrechten zien op 86% van het totaal aantal te huisvesten zeugen en bijbehorende biggen binnen het bedrijf. Tabel 27: Referentiesituatie Wnb-vergunning Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem B Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem zeugen 95% emissiereductie B Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie B Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie C Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie C Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie D Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie D Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie E Vleesvarkens D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie Aantal dieren Kg NH3/ dier/jaar Kg NH3 totaal/jaar ,21 223, ,42 104,03 3 0,28 0, ,03 139,32-0, ,15 936, ,15 72, ,15 504,00 Totaal 1.979,89 De berekeningen zijn toegevoegd als bijlage Milieueffectrapportage

52 De stikstofdepositie op de gebieden behorende bij het Natuur Netwerk is berekend met behulp van AagroStacks. Als referentiesituatie is hierbij de vergunde situatie gebruikt en is de depositie berekend in de feitelijke situatie. Voor het bepalen van de stikstofdepositie voor de referentiesituatie in het kader van de Wet natuurbescherming is het rekenprogramma Aerius gebruikt en het programma AagroStacks. Tabel 28: Ammoniakdepositie natuurgebieden op basis van referentiesituatie en uitgangssituatie Wnb-vergunning feitelijke situatie Omschrijving gebied en meetpunt Ammoniakdepositie referentiesituatie (vergunde situatie [mol N/ha/jaar] Ammoniakdepositie referentiesituatie Wnb-vergunning [mol N/ha/jaar] Ammoniakdepositie feitelijke situatie [mol N/ha/jaar] AagroStacks Aerius / AagroStacks Aerius / AagroStacks Sint Jansberg - 0,22 / 0,17 0,07 / 0,06 Maasduinen - 0,16 / 0,10 0,05 / 0,03 Rijntakken - 0,12 / 0,11 0,04 / 0,04 De Bruuk - 0,11 / 0,14 0,04 / 0,05 Zeldersche Driessen - 0,11 / 0,13 0,04 / 0,04 Oeffelter Meent - 0,09 / 0,13 0,03 / 0,04 Veluwe / 0,05 0,02 / 0,02 Boschhuizerbergen - 0,06 / 0,05 0,02 / 0,02 Deurnsche Peel & Mariapeel - 0,06 / 0,06 0,02 / 0,02 Natuur Netwerk A 46,61-15,70 Natuur Netwerk B 31,03-9,96 Natuur Netwerk C 23,75-7,98 Natuur Netwerk D 28,19-9,04 Natuur Netwerk E 20,79-6,83 Natuur Netwerk F 52,76-17,65 Natuur Netwerk G 25,04-8,24 Directe ammoniakschade In het rapport Stallucht en planten wordt gesteld dat binnen 25 meter voor zeer gevoelige gewassen en 50 meter voor gevoelige gewassen schade kan optreden door ammoniak. In de nabijheid van de bedrijfslocatie zijn echter geen plantenkwekerijen gelegen waar mogelijk directe ammoniakschade kan optreden bij de in het rapport genoemde gevoelige gewasgroepen Flora en fauna In zijn algemeenheid is bij ruimtelijke ingrepen sprake van directe, indirecte, tijdelijke en permanente effecten. Onder directe effecten worden effecten verstaan waarmee planten en dieren rechtstreeks te maken krijgen als gevolg van de nieuwbouw van de woning. Verlies van habitat en kwaliteit zijn directe effecten en bovendien permanent. Indirecte effecten betreffen onder andere verstoring, waarbij de aanwezigheid van mensen, licht en geluid een rol speelt. Verstoring tijdens de bouwwerkzaamheden zijn tijdelijk, maar verstoringen kunnen ook een permanent karakter hebben. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven: Vogels Dit betreffen alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 van de Wnb) en de onder de voormalige Flora- en faunawet benoemde vogelsoorten waarvan het nest jaarrond werd beschermd. Voor een aantal vogelsoorten geldt dat hun nesten jaarrond beschermd zijn, ook als de soort op het moment van de handeling geen gebruik maakt van het nest. Di is het geval wanneer een vogelsoort jaarlijks terugkeert naar zijn nest en niet of nauwelijks in staat is om elders in zijn leefgebied een vervangend nest te vinden of te maken Milieueffectrapportage

53 Internationaal beschermde soorten Dit betreffen alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2 van de Wnb); Overige beschermde soorten Dit betreffen soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen (paragraaf 3.3 van de Wnb). Hieronder vallen onder meer de algemene soorten die onder de voormalige Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen waren vrijgesteld. Vrijwel al deze soorten zijn door alle provincies eveneens voor ruimtelijke ingrepen vrijgesteld (een uitzondering geldt bijvoorbeeld voor de mol, die onder de Wnb niet meer is beschermd). Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten (Provinciale staten van Noord-Brabant, 2016). Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden. Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wnb worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wnb) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen. Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren. In relatie tot de Wet natuurbescherming kan over de bedrijfslocatie het volgende worden opgemerkt: De naaste omgeving heeft geen kenmerkende specifieke natuurwaarden die planologisch zijn vastgelegd en in stand dienen te worden gehouden of extra zorg behoeven. Ook liggen de gebieden behorende tot Natuur Netwerk Nederland op ruime afstand van de bedrijfslocatie; De omliggende gronden zijn reeds sinds lange tijd in gebruik als agrarische grond en worden jaarlijks intensief bewerkt (maaien, ploegen, bemesten). Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat hier beschermde soorten voorkomen; De locatie waar wordt ontwikkeld is reeds dusdanig verstoord dat hier geen beschermde dier- en plantensoorten voorkomen. Het uitvoeren van een verkennend veldonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Voor de volledigheid is onderstaand een luchtfoto weergeven. Figuur 17: Luchtfoto bedrijfslocatie Milieueffectrapportage

54 4.17 Externe veiligheid Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico s moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang en -dagverblijven. Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met dit aspect. Daartoe moeten de risico s voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten, in beeld worden gebracht. Voor de normstelling van risicovolle bedrijven moet worden aangesloten bij het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het toetsingskader is meer gedetailleerd uitgewerkt in de Regeling externe veiligheid voor inrichtingen (Revi). De eisen ten aanzien van vervoer van gevaarlijke stoffen en de daarmee samenhangende risico s zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor buisleidingen die risicovolle stoffen transporteren geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dit besluit regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten en geeft de eisen en veiligheidsafstanden voor buisleidingen die worden gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen ten opzichte van kwetsbare objecten. In de directe omgeving bevinden zich geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast is het plangebied niet gelegen in de nabijheid van buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (zie volgende figuur). Binnen de inrichting staat een propaantank opgesteld met een inhoud van 13 m³. De veiligheidsafstand voor een propaantank met een inhoud van 13 m³ bedraagt 15 meter. Binnen deze afstand zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Leiding Gasunie Propaantank Bedrijfslocati Militair luchtvaartterrein met incidenteel burgermedegebruik Figuur 18: Uitsnede risicokaart omgeving bedrijfslocatie De meest nabijgelegen risicovolle bron is een propaantank op een afstand van circa 150 meter ten westen van de bedrijfslocatie. De bedrijfslocatie is gelegen buiten de risicocontouren van deze bronnen Milieueffectrapportage

55 4.18 Gezondheid De risico s met betrekking tot volksgezondheid zijn in de referentiesituatie gelijk aan die van het voorkeursalternatief, dit omdat dezelfde diersoorten worden gehuisvest binnen de inrichting. Er wordt dan ook verwezen naar paragraaf 6.15 waarin een uitgebreide omschrijving wordt gegeven van de gezondheidsaspecten Milieueffectrapportage

56 5. Omschrijving voorkeursalternatief 5.1 Algemeen Momenteel beschikt de initiatiefnemer over een omgevingsvergunning voor de huisvesting van in totaal gespeende biggen, 288 kraamzeugen, guste en dragende zeugen, 4 dekberen, 480 opfokzeugen en vleesvarkens op de bedrijfslocatie Voorpeel 5 te Odiliapeel. Dit is tevens de vergunde situatie in het kader van de Natuurbeschermingswetvergunning, die op 24 augustus 2015 is verleend door de provincie Noord-Brabant. De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie de reeds vergunde en deels gerealiseerde stallen intern te wijzigen voor wat betreft de indeling en de veebezetting. Na wijziging van het bedrijf worden in totaal guste en dragende zeugen, 767 kraamzeugen, 272 opfokzeugen, gespeende biggen en 3 dekberen gehuisvest binnen de inrichting. Initiatiefnemer gaat zich specialiseren in de huisvesting van zeugen. Specialisatie heeft als voordeel dat het bedrijf beter te managen is en daarnaast heeft dit ook gezondheidstechnische voordelen. Alle stallen worden voorzien van luchtwassystemen welke de emissies uit de stallen reduceren. De stallen worden aangesloten op een chemisch luchtwassysteem met een ammoniakreductie van 95%, een geurreductie van 30% en een fijn stof reductie van 35%. Op het bedrijf worden (op)fokzeugen gehouden. De biggen worden na 3 tot 4 weken bij de zeug gespeend. De biggen worden verder afgemest bij gespecialiseerde vleesvarkensbedrijven. Het bedrijf voorziet deels in eigen opfok van de zeugen; er wordt dan ook een aantal afdelingen ingericht ten behoeve van de huisvesting van opfokzeugen. Regelmatig worden de stallen handmatig gereinigd en één keer per cyclus worden de hokken met een hogedrukspuit schoongespoten. Om een goede diergezondheid te bewerkstelligen, is er nauw contact met de dierenarts. Hij of zij bezoekt het bedrijf op gezette tijden om de dieren te controleren op onder andere ziekte. De werkzaamheden op het bedrijf bestaan uit het voederen en (veterinair) verzorgen van de dieren, het reinigen van de stallen en het bijhouden van de administratie. De veterinaire verzorging wordt gedaan door de ondernemer en/of zijn personeel, onder aansturing van de dierenarts binnen de hiervoor geldende wettelijke kaders. De dieren worden geheel automatisch gevoerd; de per varken te verstrekken hoeveelheid voer wordt door een automatisch voertransportsysteem bij de dieren gebracht. 5.2 Huisvesting en dierwelzijn varkens De volgende tabel geeft een overzicht van het aantal en soort dieren en het toegepaste huisvestingssysteem per stal. Het aantal dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen Milieueffectrapportage

57 Tabel 29: overzicht dieraantallen- en soorten en huisvestingssysteem Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem 1 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 2 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 3 Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4a Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie zeugen (BWL V4) 4b Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie zeugen (BWL V4) 4c Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie zeugen (BWL V4) 4c Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) Aantal dieren Huisvestingssystemen Zoals beschreven wordt in de stallen een chemisch luchtwassysteem toegepast, te weten BWL V4. Dit systeem reduceert de emissie van ammoniak met 95%, de emissie van geur met 30% en de emissie van fijn stof met 35%. De ammoniakemissie wordt beperkt door de ventilatielucht te behandelen in een chemisch luchtwassysteem. Bij het beschreven systeem bestaat de installatie uit een filterunit van het type dwarsstroom of het type tegenstroom. De wassectie bestaat uit een kolom vulmateriaal dat continu wordt bevochtigd met een aangezuurde wasvloeistof. De gezuiverde lucht verlaat vervolgens via een druppelvanger de installatie. Bij passage van de ventilatielucht door het luchtwassysteem wordt de ammoniak opgevangen in de wasvloeistof, waarna de gereinigde ventilatielucht het systeem verlaat. Door toevoeging van zwavelzuur aan de wasvloeistof, wordt de ammoniak gebonden als ammoniumsulfaat, waarna deze stof met het spuiwater wordt afgevoerd. Het voordeel van dit systeem is het hoge percentage aan reductie van ammoniak en de bedrijfszekerheid van het systeem. Nadelen die de toepassing van de luchtwasser met zich mee brengt is de productie van spuiwater en het energieverbruik van de installatie. Het dimensioneringsplan en de systeembeschrijving van de luchtwassers zijn als bijlage toegevoegd aan het MER, zie bijlage 6. Daarnaast staan doorsneden van de luchtwassers weergegeven op de plattegrondtekening evenals de plaatsing van het luchtafzuig- en luchtwassysteem. Dierwelzijn De volgende tabel geeft een overzicht van het leefoppervlak per dier per stal en daarbij de normen zoals opgenomen in het Besluit houders van dieren. Tabel 30: Leefoppervlakte varkens Stalnr Diersoort Oppervlakte per dier Norm oppervlakte volgens Besluit houders van dieren 1 Gespeende biggen (< 15 kg) 0,26-0,27 m² per dier Tot 15 kg: 0,20 m² Van 15 tot 30 kg: 0,30 m² 2 Gespeende biggen 0,3 m² per dier Tot 15 kg: 0,20 m² Van 15 tot 30 kg: 0,30 m² 3 Kraamzeugen Box: 4,5 m² Dichte vloer toom biggen minimaal 0,6 m² Toom: 0,6 m² 4a Guste en dragende zeugen 2,048 m² per dier Dicht vloeroppervlak 1,3 m² 2,025 m² per dier (groepen groter dan 40 dieren) Dicht oppervlak minimaal 1,3 m² 4b Guste en dragende zeugen 2,048 m² per dier Dicht vloeroppervlak 1,3 m² 2,25 m² per dier Dicht oppervlak minimaal 1,3 m² Milieueffectrapportage

58 4c Guste en dragende zeugen 2,048 m² per dier Dicht vloeroppervlak 1,31 m² 2,25 m² per dier Dicht oppervlak minimaal 1,3 m² 4c Opfokzeugen Groepshokken: 1 m² per dier 0,4 m² dicht oppervlak Boxen: 1,33 m² per dier Dicht vloeroppervlak: 0,55 m² Van 30 kg tot 50 kg: 0,50 m² Van 50 tot 85 kg: 0,65 m² Van 85 tot 110 kg: 0,80 m² Van meer dan 110 kg: 1,00 m² Dichte vloer tenminste 40% van minimaal voorgeschreven oppervlakte 4c Dekberen 6 m² Een beer jonger dan 12 maanden: 4 m²; Een beer van 12 maanden tot 18 maanden: 5 m²; Een beer van 18 maanden of ouder: 6 m²; Daarnaast hebben de varkens permanent beschikking over voldoende vers drinkwater en beschikken de varkens over voldoende afleidingsmateriaal. 5.3 Ventilatie en luchtwassers Klimaatregeling stallen Het klimaat in de varkensstallen wordt beheerst door geautomatiseerde ventilatie- en verwarmingssystemen. Luchtcirculatie verloopt binnen de inrichting via het plafond of via inlaatventielen in de zijgevel. De lucht wordt op een constante temperatuur gehouden door verwarmen of ventileren. Hierna wordt nader ingegaan over de wijze van ventileren (luchtinlaat en -uitlaat) bij de verschillende stallen. Ventilatie/luchtinlaat De volgende tabel geeft een weergave van het toegepaste ventilatiesysteem per stal en de maximale ventilatiecapaciteit per stal. Tabel 31: Ventilatiesysteem en -capaciteit varkensstallen Stal Nr. Diersoort Aantal dieren Max. ventilatiecapaciteit per dier [m³/uur] Gespeende biggen (< 15 kg) 2 Gespeende biggen Totaal ventilatiecapaciteit [m³/uur] Omschrijving ventilatiesysteem m³/uur Plafondventilatie, luchtinlaat naar de ruimte boven het horizontale plafond van de afdeling. De verse lucht stroomt via openingen in het plafond de afdeling in en mengt zicht met de aanwezige stallucht m³/uur Plafondventilatie, luchtinlaat naar de ruimte boven het horizontale plafond van de afdeling. De verse lucht stroomt via openingen in het plafond de afdeling in en mengt zicht met de aanwezige stallucht 3 Kraamzeugen m³/uur Luchtinlaatventielen, de lucht stroomt rechtstreeks van buiten via ventielen de afdeling in. 4a 4b Guste en dragende zeugen Guste en dragende zeugen m³/uur Luchtinlaatventielen, de lucht stroomt rechtstreeks van buiten via ventielen de afdeling in m³/uur Luchtinlaatventielen, de lucht stroomt rechtstreeks van buiten via ventielen de afdeling in. 8 Leaflets klimaatsystemen, Klimaatplatform varkenshouderij 9 Richtlijnen klimaatinstellingen, Klimaatplatform varkenshouderij Milieueffectrapportage

59 4c Guste en dragende zeugen m³/uur Luchtinlaatventielen, de lucht stroomt rechtstreeks van buiten via ventielen de afdeling in. 4c Opfokzeugen m³/uur Luchtinlaatventielen, de lucht stroomt rechtstreeks van buiten via ventielen de afdeling in. 4c Dekberen m³/uur 450 Luchtinlaatventielen, de lucht stroomt rechtstreeks van buiten via ventielen de afdeling in. Luchtwassers/ventilatoren, luchtuitlaat De ventilatoren worden in onderhavige situatie bij de luchtwassers achter het luchtwaspakket geplaatst. De volgende tabel geeft een overzicht per stal van het aantal en soort toe te passen ventilatoren. Tabel 32: Overzicht ventilatoren per luchtwasser Stal Type ventilator Aantal ventilatoren per luchtwasser Diameter per ventilator [m] Maximaal ventilatiedebiet per ventilator [m³/uur] Maximaal ventilatiedebiet totaal [m³/uur] Maximaal ventilatiedebiet benodigd per wasser 1 Ziehl Abegg 6 0,80 Circa FC080 2 Ziehl Abegg 9 0,91 Circa FC091 3 Fancom 3480P 8 0,80 Circa a Ziehl Abegg FC ,91 Circa b 4c Ziehl Abegg FC091 Ziehl Abegg FC ,91 Circa ,91 Circa Bij de bepaling van het maximale ventilatiedebiet per ventilator is een maximale weerstand gehanteerd van 100 Pascal bij de zeugenstallen en 150 Pa bij de biggenstallen. Dit om te voorkomen dat de ventilatoren op maximaal vermogen werken. Middels een berekening is de weerstand bepaald van het ventilatiesysteem van de verschillende stallen/emissiepunten. Een uitgebreide omschrijving van de ventilatoren en daarbij de weerstandberekeningen zijn toegevoegd als bijlage, zie bijlage 6. De volgende tabel geeft een overzicht van de hoogte en de oppervlakte van de uitstroomopening van de emissiepunten en van de verschillende luchtwassers. Tabel 33: Gegevens luchtwassystemen Stal Hoogte uitstroomopening [m] Oppervlak uitstroomopening [m²] Gemiddeld ventilatiedebiet [m³/s] Uittreedsnelheid bij gemiddeld ventilatiedebiet [m/s] Maximaal ventilatiedebiet [m³/s] Uittreedsnelheid bij maximaal ventilatiedebiet [m/s] 1 6,9 3,02 27,78 9,21 41,67 13,81 2 7,2 5,85 32,00 5,47 66,67 11, ,1 4,02 15,98 3,97 53,26 13,25 4a 10,3 3,25 15,47 4,76 40,00 12,30 4b 10,3 3,25 15,47 4,76 40,00 12,30 4c 10,3 3,90 21,24 5,44 54,92 14, Milieueffectrapportage

60 5.4 Voeding De varkens krijgen voer dat bestaat uit krachtvoer van een veevoederfabriek. Er worden geen bijproducten gevoerd. De opslag aan mengvoer bedraagt 224 ton. De doorzet aan krachtvoer op jaarbasis bij de zeugen is als volgt: Voeropname per zeug per jaar is kg Doorzet aan krachtvoer bedraagt zeugen * kilogram = ton. Voeropname per opfokzeug is 750 kilogram per gemiddeld aanwezig zeug per jaar Doorzet aan krachtvoer bedraagt 272 opfokzeugen * 750 kilogram = 204 ton. Verbruik biggenvoer per zeug is 835 kilogram per jaar Doorzet aan krachtvoer biggen bedraagt opfokzeugen * 835 kilogram = ton. Doorzet aan krachtvoer op jaarbasis bedraagt in totaal: ton. Daarnaast wordt drinkwater verstrekt. 5.5 Dierlijke mest Op jaarbasis wordt circa m³ mest geproduceerd. Hierbij is uitgegaan de mestproductie zoals beschreven in KWIN-V De mest wordt deels afgezet naar derden en deels afgezet op eigen gronden. Binnen de inrichting is opslag voor circa m³ in de ondergrondse mestkelders onder de varkensstallen. Hierbij is uitgegaan van het gegeven dat de putten maximaal benut kunnen worden; in de praktijk zal dit niet gebeuren. Er is opslag aanwezig voor ongeveer 1 jaar. 5.6 Beschrijving aanlegfase/beoogde fasering en planning Hieronder worden de effecten beschreven in de gebruiksfase. Tijdens de aanlegfase zijn alleen de aspecten geluid en stof van toepassing. Door de aanvoer van bouwmaterialen en vervoersbewegingen van werknemers van het bouwbedrijf zal het aantal transportbewegingen waarschijnlijk hoger liggen dan in de gebruiksfase. Na het verkrijgen van de benodigde vergunningen wordt gestart met de bouw van de nieuwe stallen. Deze bouwfase zal circa 9-12 maanden in beslag nemen. De uitstoot van fijn stof zal, door het nog niet in gebruik zijn van de nieuwe stallen, in die aanlegfase niet boven het niveau in de gebruiksfase uitkomen. De gehele aanlegfase kan worden beschouwd als een incidentele activiteit. De aanleg bestaat uit het grondwerk, waarbij de mestkelders onder het maaiveld gerealiseerd worden. Vanaf de putvloer zal opgebouwd worden, waarbij veelal gebruik gemaakt zal worden van in het werk gestort beton, prefab betonelementen, stalen hoofdconstructie en metalen sandwichpanelen. Tijdens de bouw van de stal wordt bronbemaling toegepast. Dit is een proces waarbij op verschillende plaatsen grondwater wordt opgepompt en via een leiding wordt afgevoerd, om plaatselijk en tijdelijk de grondwaterspiegel te verlagen. Dit is noodzakelijk om het waterpeil in de bodem van de bouwput zodanig te verlagen dat droog gewerkt kan worden. Indien de grondwateronttrekking meer bedraagt dan m³ per maand en de onttrekking langer duurt dan 6 maanden, dient een watervergunning bij het waterschap te worden aangevraagd Milieueffectrapportage

61 Bij bronbemaling is minimalisatie van de grondwateronttrekking door het toepassen van aangepaste bouwtechnieken en zorgvuldige planning van de uitvoering van bouwwerkzaamheden een absolute noodzaak. 5.7 Planologische aspecten Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld, vooruitlopend op de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Deze wet vervangt 26 wetten en verschillende regelsystemen op nationaal niveau. Vanwege de Omgevingswet moet ook de provincie haar regelsysteem aanpassen. Het doel van deze verordening is het bij elkaar brengen van alle regels (uit een aantal provinciale verordeningen) over de fysieke leefomgeving in één verordening. Deze verordening vervangt onder andere de Verordening ruimte Noord-Brabant. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. Er heeft daarom ook geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald onderwerp gecontinueerd moet worden. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd. Het plangebied is volgens de bijbehorende kaart grotendeels gelegen binnen landelijk gebied, stalderingsgebied en gemengd landelijk gebied (zie volgende figuur). Figuur 19: Uitsnede Basiskaart landelijk gebied Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (bedrijfslocatie rood omkaderd) In het gemengd landelijk gebied wordt onderscheid gemaakt in gebieden voor gemengde plattelandseconomie en primair agrarische gebieden. In de zone voor gemengde plattelandseconomie is multifunctioneel gebruik het beleid. De primair agrarische gebieden zijn aangewezen voor agrarische ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met de landbouwfunctie van deze zone worden geweerd Milieueffectrapportage

62 De volgende regels zijn van toepassing bij onderhavige activiteit: Artikel 2.73 Zorgvuldige veehouderij; Artikel 26 Stalderingsgebied Artikel 2.73 zorgvuldige veehouderij Lid 1 Totdat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 3.50 Aanvullende regels nieuw dierenverblijf geldt, gelet op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening, voor veehouderijen in Landelijk Gebied dat een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor een veehouderij is verboden. Lid 2 Het verbod uit het eerste lid geldt niet als bij de aanvraag voor de bouw van een dierenverblijf of een gebruikswijziging van een bestaand gebouw naar dierenverblijf aan de volgende voorwaarden is voldaan: maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij; Het initiatief voldoet aan de BZV, deze is toegevoegd als bijlage. de maatregelen onder a. in ieder geval voldoen aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regels als bedoeld in artikel 5.11 Nadere regels zorgvuldige veehouderij; de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar is in de omgeving; De ontwikkeling is inpasbaar in de omgeving, zie MER. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentagesmaatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; Aan deze voorwaarde wordt voldaan, zie bijlage met geurberekeningen. is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3; De achtergrondconcentratie in de omgeving bedraagt maximaal 18,63 een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief; Een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omgeving. Het verslag is bijgevoegd. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden. Zie onderbouwing bij toetsing regels Bestemmingsplan. Lid 3 Als bestaande oppervlakte van een dierenverblijf geldt de oppervlakte die: als dierenverblijf mag worden gebruikt krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer; en op 17 maart 2017 legaal aanwezig was, of mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende vergunning Milieueffectrapportage

63 Artikel 2.74 stalderen Lid 1 Tot het tijdstip dat een bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 3.52 Aanvullende regels stalderen geldt, gelet op artikel 4.1, derde lid, Wet ruimtelijke ordening, voor een hokdierhouderij gevestigd binnen Stalderingsgebied, dat een toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw als dierenverblijf voor hokdieren is verboden. Lid 2 Het verbod bedoeld in het eerste lid geldt niet als bij de aanvraag voor de bouw van een dierenverblijf of een gebruikswijziging naar dierenverblijf bewijs is overlegd dat: binnen het stalderingsgebied dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd; de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt: ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen; ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen; voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling. Lid 3 Als bestaande oppervlakte dierenverblijf geldt de oppervlakte die: op 17 maart 2017 legaal aanwezig was; of mag worden gebouwd krachtens een vóór 17 maart 2017 verleende omgevingsvergunning. Lid 4 Voor de toepassing van dit artikel geldt als dierenverblijf het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer. Lid 5 Het te saneren dierenverblijf bedoeld in het tweede lid onder a. voldoet aan de volgende voorwaarden: het betreft een feitelijk aanwezig, legaal opgericht dierenverblijf; het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren. Lid 6 Het bewijs dat aan de voorwaarden van het tweede lid is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten. Een stalderingsbewijs is bijgevoegd aan de aanvraag Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan Buitengebied 2014 Ter plaatse van de projectlocatie is het bestemmingsplan Buitengebied 2014 van kracht. Hierop is echter een herziening van toepassing: Partiële herziening buitengebied Milieueffectrapportage

64 Partiële herziening buitengebied 2017 Ter plaatse van de projectlocatie is het bestemmingsplan Partiële herziening buitengebied 2017 van kracht. Deze is op 22 juni 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Uden. De bedrijfslocatie heeft de enkelbestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met de functieaanduiding intensieve veehouderij en heeft een bouwvlak. De volgende gebiedsaanduidingen zijn van toepassing voor onderhavige locatie geluidzone industrie, geluidzone luchtvaart ke, luchtvaartverkeerzone - ils-zone 1, overige zone - deelgebied agrarisch, overige zone - deelgebied gemengd, overige zone - leefgebied dassen, veiligheidszone - munitie c en vrijwaringszone radar. De ontwikkeling vindt plaats binnen het vigerende bouwvlak. Bedrijfslocatie Bouwvlak Figuur 20: Uitsnede gebiedsbestemmingen Partiële herziening buitengebied 2017 Onderstaand een toetsing aan de regels van het vigerende bestemmingsplan Vergroting bedrijfsgebouwen veehouderij Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onder a voor het in gebruik nemen en bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak ten behoeve van een veehouderij ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' en 'intensieve veehouderij' met dien verstande dat: Medewerking wordt slechts verleend voor de ter plaatse toegelaten vormen van veehouderij De toegelaten vorm van veehouderij is intensieve veehouderij. De uitbreiding is bedoeld voor de bestaande varkenshouderij. Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' wordt medewerking slechts verleend indien - met behulp van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag - is aangetoond dat het bedrijf in voldoende mate grondgebonden is. De gronden zijn niet gelegen binnen een gebied aangeduid als beperkingen veehouderij. Het bepaalde in artikel 38.2 in acht wordt genomen; Zie toetsing aan artikel 38.2 de ontwikkeling is vanuit een goede leefomgeving inpasbaar in de omgeving; Milieueffectrapportage

65 de ontwikkeling is inpasbaar in de leefomgeving. Door voorgenomen ontwikkeling neemt bijvoorbeeld de geurbelasting in de omgeving af. de vergroting milieuhygiënisch uitvoerbaar is; de vergroting is milieuhygienisch uitvoerbaar. Een en ander is uitgebreid getoetst in het MER afwijking mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen; de vergroting leidt niet tot aantasting van de gebruiks- en ontwikelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen het bepaalde in lid c mag éénmaal per tien jaar per bouwvlak buiten beschouwing blijven voor uitbreidingen van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde kleiner dan 100 m². niet van toepassing 38.2 Verordening Ruimte 2014 Indien dat in Hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) is aangegeven neemt het bevoegd gezag bij het toepassen van de betreffende afwijkings- en wijzigingsregels de volgende bepalingen in acht: a. Medewerking wordt slechts verleend indien voldaan wordt aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij en Nadere regels zoals op basis van de Verordening Ruimte 2014 zijn vastgesteld, zoals deze gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke aanvraag; Het initiatief voldoet aan de BZV, deze is toegevoegd als bijlage aan de aanvraag omgevingsvergunning. b. medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de kans op geurhinder, waarbij uitsluitend de achtergrondbelasting wordt beschouwd, op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert; Aan deze voorwaarde wordt voldaan, zie bijlage met geurberekeningen. c. Medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 μg/m³; De achtergrondconcentratie in de omgeving bedraagt maximaal 18,63 d. Medewerking wordt slechts verleend indien een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omwonenden, voorafgaand aan de definitieve planvorming en gericht op het betrekken van belangen van omwonenden bij de planontwikkeling, en waarvan een schriftelijk verslag beschikbaar is; Een zorgvuldige dialoog is gevoerd met de omgeving. Het verslag is bijgevoegd. e. Medewerking wordt slechts verleend indien is aangetoond dat de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en de aspecten zoals benoemd in artikel 3.1 lid 3 van de Verordening Ruimte 2014, inpasbaar is in de omgeving. De ontwikkeling is inpasbaar in de omgeving, zie verder deze rapportage Milieueffectrapportage

66 6. Milieugevolgen voorkeursalternatief 6.1 Algemeen De belangrijkste effecten op het milieu en de omgeving vanuit het varkensbedrijf aan Voorpeel 5 te Odiliapeel worden veroorzaakt door emissie van ammoniak en geur vanuit de inrichting. Daarnaast zijn andere aspecten die milieutechnisch een rol (kunnen) spelen. Hierbij kan gedacht worden aan geluid, fijn stof, energie en afvalwater. Dit hoofdstuk geeft een omschrijving van de effecten van de voorgenomen activiteit op het milieu en de omgeving. 6.2 Ammoniakemissie De volgende tabel geeft een overzicht van de ammoniakemissie bij het voorkeursalternatief. De ammoniakemissie bedraagt in totaal kilogram per jaar. Tabel 34: Overzicht ammoniakemissie voorkeursalternatief Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem 1 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 2 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 3 Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4a Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4b Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) Aantal dieren Kg NH3/ dier/jaar Kg NH3 totaal/jaar ,03 249, ,03 288, ,42 322, ,21 201, ,21 201, ,21 245, ,15 40,80 3 0,28 0,84 Totaal 1.550, Geuremissie en -belasting Geuremissie De volgende tabel geeft een overzicht van de geuremissie bij het voorkeursalternatief. De geuremissie bedraagt in totaal ,5 oue/s. Tabel 35: Overzicht geuremissie voorkeursalternatief Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem Aantal dieren oue/s/ dier oue/s totaal 1 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,50 ammoniakemissiereductie (BWL V4) 2 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,00 ammoniakemissiereductie (BWL V4) 3 Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,50 ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4a Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,00 zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4b Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,00 zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% , ,00 zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% , , Milieueffectrapportage

67 ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 3 13,10 39,30 Totaal ,50 Bij het aanleveren van het voer kan sprake zijn van geuremissie. Het mengvoer wordt aangeleverd middels vrachtwagens waarna deze in een bulksilo wordt geblazen. Er komt maximaal 40 m³ verdrijvingslucht per te lossen vrachtwagen vrij. Daarnaast kan geur vrijkomen bij de opslag van mest in de kelders onder de stallen. De geuremissie vanuit een veehouderij is de geuremissie uit de dierverblijven inclusief de daaronder gelegen kelders die worden gebruikt voor opslag van mest. De geuremissie wordt dus meegenomen in de geuremissie per dier. Geurbelasting (voorgrond) Middels het programma V-Stacks Vergunning is de geurbelasting op omliggende woningen bepaald. De volgende tabel geeft de geurbelasting weer op de omliggende geurgevoelige objecten. De berekening is als bijlage (bijlage 2) toegevoegd. Tabel 36: Voorgrond geurbelasting geurgevoelige objecten voorkeursalternatief Adres geurgevoelig object Geurnorm Voorgrondbelasting [oue/m³] voorkeursalternatief [oue/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 10,0 5,5 Peelweg 35 Zeeland 9,0 4,3 Peelweg 35a Zeeland 9,0 4,4 Peelweg 37 Zeeland 9,0 4,3 Peelweg 41 Zeeland 9,0 2,2 Peelweg 41a Zeeland 9,0 1,7 Spoorweg 5 Zeeland 9,0 3,7 Peelweg 24 Zeeland 9,0 6,0 Spoorweg 6 Zeeland 9,0 2,8 Peelweg 37a Zeeland 9,0 4,3 Voor Oventje 5 Zeeland 2,0 0,3 Scheisteen 19 Zeeland 1,0 0,4 Beukenlaan 45 Odiliapeel 3,0 0,3 Er wordt aan de normen voldaan. Ingevolge artikel 3, tweede lid van de Wet geurhinder een veehouderij (Wgv) bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of een voormalige veehouderij (beëindigd na 19 maart 2000) ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstand van het bedrijf (emissiepunt) tot aan de dichtstbijzijnde woning, Voorpeel 1 (agrarisch bedrijfswoning), bedraagt circa 125 meter en voldoet hiermee aan de norm uit de Wgv. Geurbelasting achtergrondbelasting Daarnaast is de geurbelasting in de omgeving in kaart gebracht waarbij de aanwezige andere veehouderijbedrijven in de omgeving van het initiatief tevens in de berekening meegenomen zijn. Hierbij zijn de bedrijven binnen een straal van 4 kilometer van de bedrijfslocatie meegenomen. De berekening is uitgevoerd middels het programma V-Stacks Gebied. De volgende tabel geeft een overzicht van een selectie van de resultaten. De invoergegevens zijn toegevoegd als bijlage Milieueffectrapportage

68 Tabel 37: Achtergrondbelasting geurgevoelige objecten voorkeursalternatief Adres geurgevoelig object Norm achtergrondbelasting Achtergrondbelasting Verordening Noord Brabant voorkeursalternatief [oue/m³] [oue/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 20,0 7,3 Peelweg 35 Zeeland 20,0 7,9 Peelweg 35a Zeeland 20,0 9,6 Peelweg 37 Zeeland 20,0 11,3 Peelweg 41 Zeeland 20,0 13,1 Peelweg 41a Zeeland 20,0 14,0 Spoorweg 5 Zeeland 20,0 5,5 Peelweg 24 Zeeland 20,0 7,7 Spoorweg 6 Zeeland 20,0 4,8 Peelweg 37a Zeeland 20,0 16,1 Voor Oventje 5 Zeeland 10,0 2,9 Scheisteen 19 Zeeland 10,0 5,0 Beukenlaan 45 Odiliapeel 10,0 17,0 Tarwestraat 10, Langenboom 20,0 20,6 Tarwestraat 14, Langenboom 20,0 20,6 Bovenstaande berekende geurwaarden voldoen aan de streefwaarden uit de gemeentelijke gebiedsvisie en de norm die in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant is opgenomen als voorwaarde voor uitbreidingen van en toename van dierenverblijven. Ten opzichte van de referentiesituatie verbetert de milieukwaliteit of deze blijft gelijk. Op een tweetal woningen is de achtergrondbelasting hoger dan de norm zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant, dit betreffen de woningen aan de Tarwestraat 10 en 14 en de Beukenlaan 45 is. In onderhavige situatie is geen sprake van een toename van bebouwd oppervlakte, toetsing aan de regelgeving met betrekking tot geur zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening is dan ook niet aan de orde. De bijdrage vanuit het bedrijf op de woning is zeer gering. De belasting vanuit het bedrijf Voorpeel 5 op de woning aan de Tarwestraat 10 en 14 bedraagt 1,2 oue/m³ en op de woning aan de Beukenlaan 45 0,3 oue/m³. Beoordeling milieukwaliteit De volgende tabel geeft per geurgevoelig object de bepalende geurbelasting (vetgedrukt), het percentage geurgehinderden en de milieukwaliteit in de situatie van het voorkeursalternatief. Tabel 38: Milieukwaliteit geurgevoelige objecten voorkeursalternatief Adres geurgevoelig object Voorgrondbelasting Achtergrondbelasting Percentage Milieukwaliteit [oue/m 3 ] [oue/m 3 ] geurgehinderden [%] Peelweg 28a Odiliapeel 5,5 7,3 13% Redelijk goed Peelweg 35 Zeeland 4,2 7,9 11% Redelijk goed Peelweg 35a Zeeland 4,4 9,6 12% Redelijk goed Peelweg 37 Zeeland 4,3 11,3 13% Redelijk goed Peelweg 41 Zeeland 2,3 13,1 15% Matig Peelweg 41a Zeeland 1,6 14,0 16% Matig Spoorweg 5 Zeeland 3,7 5,5 10% Redelijk goed Peelweg 24 Zeeland 6,0 7,7 14% Redelijk goed Spoorweg 6 Zeeland 2,8 4,8 8% Goed Peelweg 37a Zeeland 4,3 16,1 17% Matig Voor Oventje 5 Zeeland 0,3 2,9 5% Goed Scheisteen 19 Zeeland 0,4 5,0 7% Goed Beukenlaan 45 Odiliapeel 0,3 17,0 18% Matig Tarwestraat 10, Langenboom 1,2 20,6 20% Tamelijk slecht Tarwestraat 14, Langenboom 1,2 20,6 20% Tamelijk slecht Milieueffectrapportage

69 De volgende figuur visualiseert het woon- en leefklimaat in de voorkeurssituatie, die wordt vergeleken met de referentiesituatie. Bedrijfslocatie Bedrijfslocatie Referentiesituatie Voorkeursalternatief Figuur 21: Woon- en leefklimaat voorkeursalternatief, vergeleken met de referentiesituatie 6.4 Luchtkwaliteit Fijn stof emissie De volgende tabel geeft een overzicht van de fijn stofemissie bij het voorkeursalternatief. Tabel 39: Overzicht fijn stofemissie voorkeursalternatief PM10 Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem 1 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 2 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 3 Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4a Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4b Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Guste en dragende D Chemisch luchtwassysteem 95% zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) Aantal dieren Gram PM10/ dier/jaar Gram PM10 totaal/jaar , , , , , , , , , , , , , ,00 351,00 Totaal ,00 In het voorkeursalternatief bedraagt de uitstoot van fijn stof gram per jaar. In de referentiesituatie is sprake van een fijn stof emissie van gram per jaar. Dit betekent dat de verwachte totale jaarlijkse uitstoot van fijn stof met gram afneemt ten opzichte van de referentiesituatie. De volgende tabel geeft een weergave van de emissie van zeer fijn stof in het voorkeursalternatief Milieueffectrapportage

70 Tabel 40: Overzicht fijn stofemissie voorkeursalternatief PM2,5 Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem 1 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 2 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 3 Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4a Guste en D Chemisch luchtwassysteem 95% dragende zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4b Guste en D Chemisch luchtwassysteem 95% dragende zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Guste en D Chemisch luchtwassysteem 95% dragende zeugen ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Opfokzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) 4c Dekberen D 2.3 Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) Aantal dieren Gram PM2,5/ dier/jaar Gram PM2,5 totaal/jaar , , , , , , , , , , , , , ,0 3 9,9 29,7 Totaal ,2 Verkeersbewegingen Daarnaast dragen verkeersbewegingen binnen de inrichting en van en naar de inrichting bij aan de emissie van fijn stof. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de inrichting is dusdanig klein dat deze geen significante bijdrage leveren aan de totale emissie van fijn stof vanuit de inrichting. In paragraaf 6.7 wordt het aantal verkeersbewegingen in de voorkeurssituatie in beeld gebracht. Zoals beschreven in paragraaf 4.4 is er sprake van emissies naar de lucht. Emissie van fijn stof wordt veroorzaakt door de huisvesting van varkens en verkeersbewegingen en de emissie van NOx door verkeersbewegingen van en naar de inrichting. Tevens kan het vullen van de silo s met krachtvoer emissie van fijn stof veroorzaken. De ontluchting is echter voorzien van stofvangers en het lossen van voeders is van korte duur. Gesteld kan worden dat de bijdrage van emissie van fijn stof nihil is. Luchtkwaliteitsonderzoek Een luchtkwaliteitsonderzoek is uitgevoerd voor zowel PM10 en PM2,5 middels het programma ISL3a versie 2018 om aan te tonen dat voldaan kan worden aan de normen zoals opgenomen in de Wet luchtkwaliteit en de fijn stof norm in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De volgende tabellen geven een presentatie van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek. Voor een uitgebreid overzicht wordt verwezen naar de rapportage die als bijlage is toegevoegd aan het MER, zie bijlage 4. Tabel 41: Resultaten fijn stof berekening voorkeursalternatief Ontvangerpunt Concentratie PM10 voorkeursalternatief [µg/m³] Bijdrage bedrijf concentratie PM10 Aantal dagen overschrijding etmaal gemiddelde van 50 µg/m³ PM10 Peelweg 28a Odiliapeel 17,87 0,06 6,2 Peelweg 35 Zeeland 17,86 0,05 6,2 Peelweg 35a Zeeland 17,86 0,04 6,2 Peelweg 37 Zeeland 17,85 0,04 6,2 Peelweg 41 Zeeland 17,94 0,02 6,3 Peelweg 41a Zeeland 17,94 0,01 6,3 Spoorweg 5 Zeeland 17,44 0,02 6,1 Peelweg 24 Zeeland 17,87 0,06 6, Milieueffectrapportage

71 Spoorweg 6 Zeeland 17,44 0,01 6,1 Voorpeel 1 Odiliapeel 17,92 0,11 6,3 Voorpeel 3 Odiliapeel 17,90 0,08 6,3 Voorpeel 2 Odiliapeel 17,96 0,14 6,2 De norm voor de maximale concentratie aan fijn stof bedraagt 40 μg/m³ en de norm voor het aantal overschrijdingsdagen bedraagt 35. Er wordt voldaan aan deze normen. Tevens wordt voldaan aan de gezondheidskundige norm van 20 μg/m³. Daarnaast voldoen de berekende concentraties aan fijn stof ter hoogte van de gevoelige objecten aan de norm die in de Interim omgevingsverordening wordt gesteld (31,2 μg/m³). Figuur 22: Visualisatie contouren PM10 voorkeursalternatief Tabel 42: Resultaten zeer fijn stof berekening (PM2,5) voorkeursalternatief Ontvangerpunt Concentratie PM2,5 voorkeursalternatief [µg/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 10,77 Peelweg 35 Zeeland 10,77 Peelweg 35a Zeeland 10,77 Peelweg 37 Zeeland 10,77 Peelweg 41 Zeeland 10,85 Peelweg 41a Zeeland 10,85 Spoorweg 5 Zeeland 10,56 Peelweg 24 Zeeland 10,77 Spoorweg 6 Zeeland 10,56 Voorpeel 1 Odiliapeel 10,77 Voorpeel 3 Odiliapeel 10,77 Voorpeel 2 Odiliapeel 10,77 Voldaan wordt aan de norm voor PM2, Milieueffectrapportage

72 6.5 Bodem Bodem Binnen de inrichting vinden de volgende mogelijke bodembedreigende activiteiten plaats: Opslag van drijfmest in mestkelders; Laad- en spoelplaats; Opslag van kadavers; Opslag desinfectie- en reinigingsmiddelen; Opslag van zwavelzuur; Opslag van spuiwater. De volgende maatregelen worden genomen om het risico van de mogelijke bodembedreigende activiteiten tot een minimum te beperken: Opslag van drijfmest in mestkelders en silo De kelders worden uitgevoerd conform de bepaling van de Bouwtechnische Richtlijnen Mestbassins. In deze richtlijnen zijn bodembeschermende voorzieningen voorgeschreven zodat voldoende bodembeschermingsniveau kan worden gegarandeerd. Nieuwe mestbassins (opgericht na 1 januari 2013) moeten voldoen aan eisen voor mestdichtheid van BRL 2342 (namelijk paragraaf 5.5 en hoofdstuk 6 en 7). Dat geldt voor nieuwe bovengrondse mestbassins en vanaf 1 maart 2014 ook voor nieuwe ondergrondse mestbassins (mestkelders) (artikel 3.68 lid 1 Activiteitenregeling); Laad- en spoelplaats Vrachtwagens worden gereinigd op een vloeistofkerende spoelplaats, het afvalwater loopt af naar de mestkelders; Opslag van kadavers De kadavers worden bewaard in een ondergrondse kadaverkoeling. Hierdoor wordt de eventuele overlast vanuit de omgeving verminderd. Opslag van desinfectie- en reinigingsmiddelen Desinfectie- en reinigingsmiddelen worden aangeleverd in daarvoor geschikte emballage. De opslag vindt plaats conform PGS 15 in een daarvoor bestemde kast; Opslag zwavelzuur Het zwavelzuur wordt opgeslagen in een dubbelwandige tank; Opslag van spuiwater Spuiwater wordt opgeslagen in een viertal polyester silo s welke bestand zijn tegen spuiwater. In de vergunning worden voorschriften (hoofdstuk 3 uit het Activiteitenbesluit) opgenomen om emissies naar de omgeving te beperken cq. te voorkomen. 6.6 Water Waterverbruik binnen de inrichting Grondwater Binnen de inrichting wordt grondwater gebruikt voor de volgende processen: Gebruik luchtwassers: circa m³ per jaar; Reinigen van voerinstallatie, stallen, voertuigen, voerkeuken en kadaverplaats en sanitaire voorzieningen (circa m³ per jaar); Drinkwater varkens: m³ per jaar. De capaciteit van de grondwaterpomp bedraagt minder dan 10 m³/uur, deze bron is dan ook niet vergunningplichtig Milieueffectrapportage

73 Maatregelen beperking waterverbruik Het waterverbruik wordt zoveel als mogelijk beperkt. Een hogedrukspuit wordt gebruikt ten behoeve van de reiniging van de stallen wat waterverbruik vermindert. Alvorens te reinigen wordt de stal ingeweekt wat het waterverbruik verder beperkt. Daarnaast worden de volgende maatregelen genomen: Lekkende nippels of gebarsten leidingen worden meteen hersteld; Stereotiep gedrag wordt voorkomen; Een goede klimaatregeling Infiltratie hemelwater Het hemelwater van de stallen en erfverharding wordt opgevangen en afgevoerd naar een bovengrondse bergingsvoorziening alwaar het wordt opgevangen en kan infiltreren in de bodem. Het gebruik van niet uitlogende materialen is conform het advies van de Dubo-richtlijn (Duurzaam Bouwen). Niet verontreinigd hemelwater dient in principe in de bodem geïnfiltreerd worden of afgevoerd worden naar het oppervlaktewater, ook als dat in contact is geweest met oppervlakken als daken. Bij de bouw zal geen gebruik worden gemaakt van onbehandelde uitlogende materialen zoals koper, zink en lood, teerhoudende dakbedekking (PAK s). Doordat het hemelwater niet vervuild is, is het geen probleem om het hemelwater op te vangen en te infiltreren. 6.7 Geluid In het kader van de m.e.r.-procedure is een beschrijving en kwantificering van de akoestische gevolgen van het plan beoordeeld. Daarbij is onderscheid gemaakt in de geluidemissie ten gevolge van activiteiten binnen de inrichting en in de geluidemissie ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting, voor zover dit niet is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. De factoren die een bijdrage leveren aan de geluidsproductie zijn: Aan- en afvoer diversen (medicijnen, reinigingsmiddelen, spuiwater, kadavers, afval); Aan- en afvoer varkens; Aanvoer voer; Afvoer mest; Bezoekers; Stationaire bronnen (ventilatoren van luchtwassers, voervijzels, roerwerken, kadaverkoeling en spoelplaats voertuigen). Verkeersbewegingen De volgende tabel geeft een overzicht van de verkeersbewegingen van en naar de inrichting aan. Tabel 43: Overzicht verkeersbewegingen Activiteit Frequentie Tijdsduur Aanvoer voer 5 maal per week (2 1 uur per vrachtwagen vrachten per dag)) Aanvoer bijproducten 0 maal per week (0 0,5 uur per vrachtwagen vrachten per dag) Afvoer van biggen 2 maal per week 1,5 uur laadtijd per wagen Afvoer slachtzeugen 1 maal per week 0,5 uur laadtijd Afvoer vleesvarkens 0 maal per week 0 uur laadtijd Afvoer van mest Verdeeld over het jaar (2 30 minuten laadtijd vrachten per dag) Afvoer van mest (piek) 12 dagen per jaar ( minuten per dag Milieueffectrapportage

74 vrachten per dag) Aan- of afvoer diverse 1 maal per week 30 minuten laad-/lostijd goederen Afvoer kadavers 1 maal per week 5 minuten Bezoekers 5 personenwagens per dag 2 bestelwagens per dag Energieverbruik Op het bedrijf wordt gebruik gemaakt van aardgas en propaan. De elektriciteit wordt met name ingezet voor klimaatbeheersing in stallen. De propaan wordt gebruikt voor het verwarmen van lucht. Daarnaast wordt elektriciteit ingezet voor verlichting, de voerinstallatie en ammoniak-, geur- en fijn stof reductie door middel van luchtwassers. Propaan- en elektriciteitsverbruik De volgende tabellen geven een overzicht van het totale elektriciteitsverbruik in kwh per jaar en het totale propaanverbruik in m³ per jaar in het voorkeursalternatief 10. In de varkenshouderijsector geldt dat de klimaatomstandigheden moeten zijn afgestemd op leeftijd of productiestadium van de dieren. De stal bevat diverse afdelingen met elk hun eigen gewenste klimaatomstandigheden. De nadruk in de klimaatbeheersing ligt dan ook zeer duidelijk op optimale ventilatie. Vergelijking met landelijke gemiddelden is niet eenvoudig. Reeds jaren wordt door diverse instanties getracht in beeld te brengen wat de gemiddelde energieverbruiken zijn voor de diverse agrarische subsectoren. In de volgende tabellen wordt het totale elektriciteitsverbruik in kwh per jaar en het totale propaanverbruik in liter per jaar voor de diercategorieën weergegeven. Tabel 44: Totaal propaanverbruik per jaar Diercategorie Propaangas per dierplaats [liter/jaar] Aantal dieren Totaal propaan gasverbruik [liter/jaar] Zeugen incl. biggen tot 25 kg 56, Opfokzeugen 4, Totaal [m³/jaar] Het elektriciteitsverbruik per jaar bedraagt 182 kwh per zeug (inclusief biggen) per jaar. Daarnaast verbruiken de luchtwassystemen in de stallen elektriciteit. Bovenstaand energieverbruik is bepaald aan de hand van gemiddelde binnen de varkenshouderij. Gezien de maatregelen die worden getroffen binnen de inrichting zal het verbruik lager zijn. Dit blijkt al reeds uit het verbruik in de feitelijke situatie van energie binnen de inrichting. Tabel 45: Totaal elektriciteitsverbruik per jaar Diercategorie Elektriciteit per dierplaats [kwh/jaar] Aantal zeugen Totaal elektriciteitsverbruik [kwh/jaar] Zeugen incl biggen tot 25 kg Opfokzeugen Luchtwassystemen - - Circa Totaal [kwh/jaar] Circa De volgende energiebesparende maatregelen worden genomen: Binnen de inrichting wordt isolatie toegepast waarmee in de koude perioden warmteverlies beperkt wordt. Hiermee wordt bespaard op verwarmingsenergie. In warme perioden wordt door isolatie de 10 Energiebesparing en benchmark in de agrarische sector, oktober 2011, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en innovatie Milieueffectrapportage

75 warmteopname door met name zoninstraling gereduceerd, waarmee kan worden bespaard op energie benodigd voor ventilatie. Binnen het gebouw wordt dak/plafondisolatie toegepast en wordt de (spouw)muur geïsoleerd; In de stallen wordt gebruik gemaakt van een centraal afzuigsysteem in combinatie met meetsmoorunits. Door het toepassen van een centraal afzuigkanaal wordt 60% op het energieverbruik bespaard; Bij de zuegenstallen wordt een ventilatiesysteem toegepast waarmee de lucht direct bij het dier komt daar waar het nodig is. Hierdoor kan gericht geventileerd worden en hoeft er dus minder geventileerd te worden; Binnen de inrichting worden frequentieregelaars toegepast; Periodieke controle van de klimaatcomputer door een klimaatspecialist; De lampen in de verschillende stallen worden voorzien van een automatische tijdschakelaar om te voldoen aan de eisen met betrekking tot welzijn en om energieverspilling te voorkomen; Zoals beschreven wordt kwh opgewekt aan energie door de zonnepanelen. Op de bestaande stal liggen reeds zonnepanelen. 6.9 Afval en afvalwater Afval De volgende afvalstoffen ontstaan op onderhavig bedrijf: Kadavers Kadavers worden gekoeld bewaard en afgevoerd naar een destructiebedrijf. De hoeveelheid kadavers die jaarlijks wordt afgevoerd is variabel. De kadavers worden opgeslagen en bewaarde in een ondergrondse kadaverkoeling om de overlast voor de omwonenden zoveel als mogelijk te beperken; Afvalstoffen als papier, glas en GFT Dit afval wordt zoveel als mogelijk gescheiden om het elders te recyclen. Bedrijfsafval wordt afgevoerd door een particulier afvalverwerkingsbedrijf. De container met een inhoud van 660 liter wordt maandelijks geleegd; Klein chemisch afval zoals verfblikken, spuitbussen en TL-lampen Dit afval wordt opgeslagen in een chemo-box en periodiek afgevoerd naar het gemeentelijk afvaldepot. Afvalwater Spuiwater afkomstig van de luchtwasser wordt binnen het bedrijf opgeslagen in een viertal silo s. Het spuiwater wordt afgevoerd van het bedrijf door een daartoe erkend bedrijf. De spuiwaterproductie op jaarbasis van de luchtwassers bedraagt in totaal circa 734 m³. Daarnaast komt er afvalwater vrij bij het reinigen van stallen, voerkeuken en uitloop- en laadruimten. Dit water wordt opgevangen in de aanwezige mestkelder en wordt beschouwd als organische mest. Afvalwater van huishoudelijke aard afkomstig van de kantine, hygiënesluis en toiletten worden geloosd op de mestkelder Landschap, cultuurhistorie en archeologie Landschap De wijzigingen vinden plaatsen binnen de bestaande, vergunde bebouwing. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op het landschap ten opzichte van de referentiesituatie Milieueffectrapportage

76 Cultuurhistorie Zoals beschreven in paragraaf is de bedrijfslocatie gelegen binnen de regio Peelkern. De uitbreiding van het bedrijf heeft echter geen invloed op dit cultuurhistorisch waardevolle gebied Archeologie De bebouwing wordt opgericht binnen een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. In alle omstandigheden, dus ook na vergunningverlening geldt dat indien tijdens werkzaamheden archeologische resten worden gevonden, men wettelijk verplicht is hiervan melding te maken aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Ook de gemeentelijk archeoloog wordt in dit geval op de hoogte gebracht Natuur Ammoniakdepositie is de belangrijkste factor die voor verstoring in de zeer kwetsbare gebieden en Natura2000 gebieden kan zorgen. De verstoring heeft dan betrekking op verzuring en/of vermesting van het desbetreffende gebied. Maar ook andere factoren mogen als gevolg van onderhavige activiteit geen verstoring veroorzaken in de omliggende natuurgebieden. Ammoniakdepositie op natuurgebieden De volgende tabel geeft de berekende ammoniakdepositie op de gebieden (inclusief de gebieden behorende tot Natuur Netwerk Nederland) weer; deze is berekend middels het programma AagroSactsk en/of Aerius. De invoergegevens zijn toegevoegd als bijlage 5. Tabel 46: Ammoniakdepositie voorkeursalternatief Omschrijving gebied en meetpunt Ammoniakdepositie voorkeursalternatief [mol N/ha/jaar] Ammoniakdepositie voorkeursalternatief [mol N/ha/jaar] AagroStacks Aerius / AagroStacks Sint Jansberg - 0,08 / 0,14 Maasduinen - 0,13 / 0,08 Rijntakken - 0,10 / 0,09 De Bruuk - 0,09 / 0,11 Zeldersche Driessen - 0,09 / 0,11 Oeffelter Meent - 0,08 / 0,11 Veluwe / 0,04 Boschhuizerbergen - 0,05 / 0,04 Deurnsche Peel & Mariapeel - 0,05 / 0,05 Natuur Netwerk A 33,44 - Natuur Netwerk B 21,37 - Natuur Netwerk C 13,04 - Natuur Netwerk D 16,37 - Natuur Netwerk E 11,73 - Natuur Netwerk F 28,02 - Natuur Netwerk G 13,43 - Voldaan wordt aan de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zoals vastgesteld door de provincie Noord-Brabant. Alle stallen worden voorzien van een luchtwassysteem welke de ammoniakemissie met minimaal 85% reduceert, namelijk 95% Milieueffectrapportage

77 Vergunning Wet natuurbescherming Veehouderijen zijn bij bedrijfsuitbreidingen volgens deze wet verplicht tot het hebben van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Ingevolge de Wet natuurbescherming dienen mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden voorkomen te worden. Een aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming wordt aangevraagd bij de provincie Noord-Brabant. Passende beoordeling In artikel 2.8 lid 1 Wet natuurbescherming is geregeld voor welke activiteiten een passende beoordeling verplicht is. Als uit de oriëntatiefase van een plan blijkt dat er kans is op significant negatieve effecten voor een Natura2000-gebied (dit betekent dat het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan komen), dient een passende beoordeling te worden gemaakt alvorens een vergunning wordt aangevraagd. Voor wat betreft onderhavige ontwikkeling is op voorhand uit te sluiten dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura2000-gebieden plaatsvinden als gevolg van de stikstofdepositie. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat door de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van een toename van ammoniakdepositie. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk. Stikstofdepositie als gevolg van uitbreiding Zoals blijkt uit de uitgevoerde berekeningen is geen sprake van een toename van stikstofdepositie door de voorgenomen ontwikkeling. De depositie op de omliggende natuurgebieden neemt af door de voorgenomen ontwikkeling. Overige verstorende effecten Naast mogelijk significant negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie, dienen ook andere significant negatieve effecten voorkomen te worden. Effecten ten gevolge van oppervlakteverlies en versnippering, verzuring en vermesting, verontreiniging, verstoring door geluid, licht en trilling, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en verdroging kunnen als gevolg van de ruime afstand van het bedrijf tot de natuurgebieden voorkomen worden. Natuur Netwerk Nederland Bij Natura 2000-gebieden (voor zover gelegen in de NNN) en de (overige) NNN-gebieden worden de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden voorts beschermd in het kader van het nationaal ruimtelijk beleid (PKB Nota Ruimte) door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde nee, tenzij -regime. Binnen en nabij deze gebieden zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen in principe niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten 11. De ontwikkeling vindt niet plaats in een gebied dat is aangewezen tot Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied wat behoort tot de Natuur Netwerk Nederland betreft de waterloop gelegen op een afstand van circa afstand van circa 60 meter zuidelijk van de bedrijfslocatie. Afweging lokale omstandigheden De ammoniakdepositie is de belangrijkste factor die voor verstoring in de gebieden behorende tot Natuur Netwerk Nederland kan zorgen. De verstoring heeft dan betrekking op verzuring en/of vermesting van het desbetreffende gebied. De bedrijfslocatie is gelegen buiten een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied ligt. In het kader van de Wet ammoniak en veehouderij mag een bedrijf buiten deze 250 meter zone uitbreiden in ammoniakemissie. 11 Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij, 25 juni Milieueffectrapportage

78 Er zijn geen reële inrichtingsalternatieven waarmee de stikstofdepositie verder beperkt kan worden. Het voornemen gaat namelijk uit bij de stallen van de beste bewezen staltechnieken (BBT++). Door de ontwikkeling neemt de stikstofdepositie af op omliggende natuurgebieden. Daarnaast heeft men te maken met de volgende mogelijke verstorende aspecten ten gevolgen van activiteiten en plannen op Natuur Netwerk Nederland: Verlies oppervlakte; Verandering stroomsnelheid; Geluid, licht, trilling; Verstoring door mensen, mechanische effecten; Barrièrewerking, versnippering; Introductie of uitbreiding van gebiedsvreemde soorten of genetisch gemodificeerde soorten. Door de ruime afstand ten opzichte van de gebieden zijn overige storende effecten uit te sluiten. Uitbreiding van het bedrijf leidt niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de gebieden behorende tot de Natuur Netwerk Nederland Soortenbescherming In zijn algemeenheid is bij ruimtelijke ingrepen sprake van directe, indirecte, tijdelijke en permanente effecten. Onder directe effecten worden effecten verstaan waarmee planten en dieren rechtstreeks te maken krijgen als gevolg van de bouw van de stallen. Verlies van habitat en kwaliteit zijn directe effecten en bovendien permanent. Indirecte effecten betreffen onder andere verstoring, waarbij de aanwezigheid van mensen, licht en geluid een rol speelt. Verstoring tijdens de bouwwerkzaamheden zijn tijdelijk, maar verstoringen kunnen ook een permanent karakter hebben. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven: Vogels Dit betreffen alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn (paragraaf 3.1 van de Wnb) en de onder de voormalige Flora- en faunawet benoemde vogelsoorten waarvan het nest jaarrond werd beschermd. Voor een aantal vogelsoorten geldt dat hun nesten jaarrond beschermd zijn, ook als de soort op het moment van de handeling geen gebruik maakt van het nest. Dit is het geval wanneer een vogelsoort jaarlijks terugkeert naar zijn nest en niet of nauwelijks in staat is om elders in zijn leefgebied een vervangend nest te vinden of te maken. Internationaal beschermde soorten Dit betreffen alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (paragraaf 3.2 van de Wnb); Overige beschermde soorten Dit betreffen soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen (paragraaf 3.3 van de Wnb). Hieronder vallen onder meer de algemene soorten die onder de voormalige Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen waren vrijgesteld. Vrijwel al deze soorten zijn door alle provincies eveneens voor ruimtelijke ingrepen vrijgesteld (een uitzondering geldt bijvoorbeeld voor de mol, die onder de Wnb niet meer is beschermd). Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten (Provinciale staten van Noord-Brabant, 2016). Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden. Voor soorten die ook niet in de bijlagen van de Wnb worden genoemd, fungeert de zorgplichtbepaling (artikel 1.11 Wnb) als vangnet. Op grond van deze bepaling moeten schadelijke handelingen voor alle in Milieueffectrapportage

79 het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving in beginsel achterwege worden gelaten, dan wel moeten maatregelen worden genomen om schadelijke gevolgen (zoveel mogelijk) te voorkomen. Eventuele schade aan in het wild levende planten en dieren dient beperkt te worden middels het nemen van mitigerende maatregelen. Als mitigatie niet voldoende is om schade te voorkomen is het verplicht de resterende schade te compenseren. In relatie tot de Wet natuurbescherming kan over de bedrijfslocatie het volgende worden opgemerkt: De naaste omgeving heeft geen kenmerkende specifieke natuurwaarden die planologisch zijn vastgelegd en in stand dienen te worden gehouden of extra zorg behoeven; De omliggende gronden zijn reeds sinds lange tijd in gebruik als agrarische grond en worden jaarlijks intensief bewerkt (maaien, ploegen, bemesten). Het is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat hier beschermde soorten voorkomen. De ontwikkeling heeft naar verwachting geen effecten op beschermde dier- en plantensoorten. De geplande activiteiten leiden dan ook niet tot overtredingen van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing van de wet is derhalve niet noodzakelijk. Directe ammoniakschade In het rapport Stallucht en planten wordt gesteld dat binnen 25 meter voor zeer gevoelige gewassen en 50 meter voor gevoelige gewassen schade kan optreden door ammoniak. Evenals in de referentiesituatie geldt dat in het voorkeursalternatief in de nabijheid van de bedrijfsuitbreiding geen plantenkwekerijen zijn gelegen waar mogelijk directe ammoniakschade optreedt bij eventueel aanwezige gevoelige gewasgroepen Richtlijn Industriële Emissies Richtlijn industriële emissies, Beste Beschikbare Technieken (BBT) en omgevingstoetsing De Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU, RIE, of Industrial Emissions Directive, IED) is per 1 januari 2013 geïmplementeerd in Nederlandse wet- en regelgeving. Deze richtlijn omvat een integratie van de IPPC-richtlijn met de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandingsrichtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaandioxide-industrie. De Richtlijn verplicht de lidstaten van de Europese Unie om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT). De Richtlijn vormt de opvolger van de IPPC-richtlijn. Als een bedrijf onder deze Richtlijn valt, dan dienen de Beste Beschikbare Technieken (BBT) te worden toegepast. Het bevoegd gezag dient te beoordelen of de inrichting valt binnen de werkingssfeer van de IPPC-richtlijn (96/91/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging). Indien dit het geval is, moeten de emissiegrenswaarden voor belangrijke verontreinigende stoffen (zoals ammoniak) in de milieuvergunning zijn gebaseerd op de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Hierbij dient tevens rekening te worden gehouden met de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting alsmede met de plaatselijke milieuomstandigheden (artikel 9, lid 3 en 4 van de IPPC-richtlijn). Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden, waarmee deze bepalingen zijn geïmplementeerd in de artikelen 2.14 van de Wabo, respectievelijk de artikelen 5.3 tot en met 5.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Uit deze bepalingen volgt thans rechtstreeks dat de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting evenals de lokale milieusituatie aanleiding kunnen zijn om strengere emissiegrenswaarden vast te stellen dan welke zijn gebaseerd op de BBT. Deze omgevingstoetsing kan dus leiden tot eisen die verder gaan dan de BBT. Op grond van categorie 6.6 van bijlage I van de Richtlijn Industriële Emissies kan worden geconcludeerd dat de RIE van toepassing is op installaties voor intensieve pluimvee- en varkenshouderijen met meer dan plaatsen voor pluimvee, meer dan plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) of meer dan 750 plaatsen voor zeugen. Dit betekent dat de RIE-richtlijn op de inrichting aan de Voorpeel 5 van Milieueffectrapportage

80 toepassing is. Tevens dient er een omgevingstoets uitgevoerd te worden op het moment dat er sprake is van een belangrijke verandering. BREF en BBT-conclusie Een wijziging in de Richtlijn industriële emissies ten opzichte van de IPPC-richtlijn is het gebruik van BBTconclusies. BBT-conclusies zijn onderdeel van een BREF. Voor de BREFs die zijn vastgesteld vóór 6 januari 2011 geldt, dat in afwachting van aanneming van nieuwe BBT-conclusies (volgens procedure in artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies), het hoofdstuk Best Available techniques (BAT) dat in het BREF staat, geldt als BBT-conclusies BBT-conclusies Op 15 februari 2017 zijn nieuwe BBT-conclusies vastgesteld voor de Intensieve veehouderij, tot die datum gold de BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij voor deze sector. Het uitvoeringbesluit tot vaststelling van de BBT-conclusies bevat de volgende, voor deze inrichting relevante aspecten: Milieubeheerssytemen en Goede bedrijfspraktijken (BBT 1 en 2) Deze aspecten vertalen zich In algemene zin het situeren van de activiteiten, het instrueren van personeel, het opstellen van plannen, efficiëntie van processen, het onderhouden en controleren van installaties. Hiervoor gelden de registratievoorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit en de omgevingsvergunning. Met betrekking tot de meststoffen gaat het hier om de voorwaarden die zijn opgenomen in het nationaal mestbeleid. Voerstrategieën voor pluimvee en varkens (BBT 3 en 4) De uitstoot van mineralen uit mest, waar dit aspect betrekking op heeft, is geïmplementeerd in het nationaal mestbeleid en wordt daarom niet verder getoetst. Efficiënt gebruik van water en emissies uit afvalwater (BBT 5, 6 en 7) In de BBT-conclusie wordt een aantal waterbesparende maatregelen beschreven. Het gaat hierbij om gebruik van hogedrukreinigers die zuiniger zijn bij het schoonspuiten van stallen, het ijken, controleren en onderhouden van drinkwaterinstallatie en het bijhouden van het waterverbruik. Hiervoor gelden de voorschriften zoals deze zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Verder wordt voor het waterverbruik en de besparende maatregelen verwezen naar de toetsing zoals in deze rapportage is opgenomen. Voor het uitrijden van afvalwater gelden eveneens de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Voor het lozen van afvalwater met meststoffen geldt het Besluit gebruik meststoffen. Voor afvalwater dat via de openbare riolering wordt geloosd gelden de voorschriften uit het Activiteitenbesluit, Efficiënt gebruik van energie (BBT 8) In de BBT-conclusie worden enkele aspecten als isolatiewaarden in stallen, ventilatiewijzen, warmteterugwinning en verlichting beschreven. Voor het energieverbruik en de besparende maatregelen wordt verder verwezen naar de toetsing zoals elders in deze rapportage is opgenomen. Geluidemissies (BBT 9 en 10) Om geluidsemissies te voorkomen worden algemene geluidreducerende maatregelen genomen, waardoor aan de geluidnormen kan worden voldaan. Stofemissies (BBT 11, 27 en 28) Stofemissies uit varkens- of pluimveestallen hangen nauw samen met de toegepaste huisvestingssystemen en ventilatietechnieken voor de verschillende diersoorten. De huisvestingssystemen die voor nieuwe dierenverblijven moeten worden toegepast zijn BBT. Dat betekent dat voor deze systemen al rekening is gehouden met stofemissiereductie en dat (maximale) emissiewaarden voor stof zijn vastgesteld. Deze normen heeft het Ministerie l&m vastgesteld. Er mogen geen systemen worden toegepast met een hogere Milieueffectrapportage

81 emissiewaarde dan de maximale emissiewaarde. Voor stalsystemen die al vergund zijn kunnen geen verdergaande stofemissienormen worden geëist. Monitoring van de emissie van stof vindt (indirect) plaats door middel van periodieke controle van de gehouden soorten en aantallen dieren en - de aanleg en de werking - van de huisvestingssystemen die zijn toegepast. Met betrekking tot de emissie van stof dat niet samenhangt met de toegepaste stalsystemen, zoals stof dat vrijkomt bij het vullen van voersilo's, gelden de voorschriften uit het Activiteitenbesluit. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt de emissie van fijn stof af ten opzichte van de referentiesituatie. Geuremissies (BBT 12, 13, 26 en 28) Het periodiek monitoren van geuremissies is alleen toepasbaar in die gevallen waar geurhinder bij gevoelige objecten wordt verwacht en/of is onderbouwd. Door voorgenomen ontwikkeling neemt de geurbelasting af op de omgeving, Monitoring van de geurbelasting vindt (indirect) plaats door middel van periodieke controle van de gehouden soorten en aantallen dieren en - de aanleg en de werking - van de huisvestingssystemen die zijn toegepast. Opslag van mest (BBT 14, 15 en 18) Voorkomen moet worden dat mest zich in de bodem en het grondwater kan verspreiden. Er moet daarom sprake zijn van lekdichte opslagsystemen. Voor de opslag van mest gelden de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Deze voorschriften houden voldoende rekening met de BBT-conclusies, zoals de verplichte toepassing van mestdichte opslagplaatsen en -kelders, waarbij de constructie van de kelders moeten voldoen aan bouwtechnische richtlijnen. Bij mestopslagsystemen die vergunningplichtig zijn wordt eveneens aangesloten bij de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Verwerking van mest (BBT 19) Voor het verwerken van mest wordt een aantal (combinaties) van technieken als BBT aangemerkt. Binnen het bedrijf wordt geen mest verwerkt, Ammoniakemissies uit dierenverblijven (BBT 23, 25, 28 en 30 tot en met 34) Om de emissie van ammoniak uit stallen te verminderen is een aantal BBT-conclusies opgesteld. BBT is om één of een combinatie van de genoemde technieken te gebruiken. In de BBT-conclusies zijn - voor wat betreft de diercategorieën waarvoor voldoende bewezen technieken zijn ontwikkeld - (huisvestings)systemen beschreven die voldoen aan het criterium BBT. De passende maatregelen tegen verontreiniging zijn voor de vergunninghouder hierbij niet alleen op het gebruik van de stallen van toepassing, maar ook op de kosten, de bouwwijze, het ontwerp, het onderhoud en de ontmanteling ervan. Hierbij spelen de emissies van ammoniak, geur, stof en geluid een rol, maar ook het energieverbruik en het afvalwater zijn afwegingscriteria. Verder heeft het Besluit emissiearme huisvesting als doel om - bij nieuwbouw van stallen - de emissie van ammoniak uit die stallen te verminderen. Er mogen bij nieuwbouw geen stalsystemen meer worden toegepast die een emissie van ammoniak tot gevolg hebben die hoger is dan de maximale emissiewaarde die dat besluit als norm stelt. Voor stalsystemen die al vergund en gebouwd zijn kunnen geen verdergaande stofemissienormen worden geëist. Bijeen toename van ammoniak is ook getoetst aan de 'beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij'. Bij een toename van ammoniak van meer dan kg per jaar moeten verdergaande emissiereducerende technieken worden toegepast. Bij een toename van meer dan kg ammoniak per jaar worden nog strengere emissie-eisen opgelegd. Monitoring van de emissie van ammoniak vindt (indirect) plaats door middel van periodieke controle van de gehouden soorten en aantallen dieren en - de aanleg en de werking - van de huisvestingssystemen die zijn toegepast. Bij toepassing van (nieuwe) luchtwassystemen vindt directe monitoring plaats. Uit de beoordeling van de emissie van ammoniak elders in deze rapportage blijkt dat de toegepaste systemen voldoen aan BBT Milieueffectrapportage

82 Monitoren overige parameters (BBT 29) Het waterverbruik, elektriciteitsverbruik, verbruik van brandstof en gegevens met betrekking tot aantallen dieren moeten worden bijgehouden. De plicht tot het bijhouden van deze parameters wordt standaard in een omgevingsvergunning opgenomen, voor zover dit van toepassing is op de inrichting. Aan de hand van de verzamelde gegevens kunnen al of niet maatregelen worden geëist om reducties af te dwingen. Luchtwassystemen Zoals reeds beschreven is het luchtwassysteem niet benoemd als beste beschikbare techniek in het Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Pigs and Poultry (BREF-document voor de intensieve varkens- en pluimveehouderij). De redenen dat luchtwassers niet zijn opgenomen in het BREF is de stijging van het energieverbruik en het produceren van afvalwater. Dit stalsysteem is BBT op voorwaarde dat voorschriften gesteld worden aan het energiegebruik en het afvalwater. Toename energiegebruik De toename van het energiegebruik is voor een deel toe te schrijven aan het elektriciteitsverbruik van de luchtwassers zelf en deels door extra elektriciteitsverbruik van de ventilatie. Het elektriciteitsverbruik van de luchtwassers zelf komt hoofdzakelijk voor rekening van de waswaterpomp. Het exacte verbruik is afhankelijk van het type luchtwasser. Bij een luchtwasser waarin een pomp het waswater continu over pakkingsmateriaal versproeit is het verbruik hoger dan in een lamellenfilter waarin de wasvloeistof maar een minuut per 20 minuten opgebracht wordt. Extra elektriciteitsverbruik van de ventilatie wordt veroorzaakt door: Extra drukval in het afvoerkanaal (er is meer druk nodig om de lucht door de luchtwasser heen te krijgen); Langere transportafstand als afdelingen die eerst een eigen afvoer- of emissiepunt hadden nu centraal afgezogen worden; Langere transportafstand om afstand tot luchtwasser te overbruggen. Het eerste punt wordt vooral bepaald door het type luchtwasser. Het tweede en derde punt zijn erg situatiespecifiek. Binnen de inrichting wordt gebruik gemaakt van een klimaatcomputer. Tevens wordt voorzien in een centrale afzuiging in de stallen die voorzien wordt van een regeling met meetwaaier en smoorunit en frequentieregelaars. Het aspect energie wordt verder behandeld in paragraaf 6.8. Beoordeling spuiwater Het spuiwater van een chemische luchtwasser is opgenomen in bijlage Aa van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet en mag worden afgevoerd als meststof Beleidslijn IPPC- omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij Op 25 juni 2007 is door het ministerie van VROM de beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij vastgesteld. De vastgestelde beleidslijn is bedoeld als handreiking voor het uitvoeren van de omgevingstoetsing die op grond van de IPPC-voorschriften uit de RIE ten aanzien van de ammoniakemissie vanuit veehouderijen dient te worden uitgevoerd. Met behulp van de beleidslijn kan het bevoegd gezag beslissen of en in welke mate (vanwege de lokale milieuomstandigheden) strengere emissie-eisen in de milieuvergunning moeten worden opgenomen dan de eisen die volgen uit de toepassing van BBT. De beleidslijn heeft alleen betrekking op veehouderijen die onder de werkingssfeer vallen van de IPPC en is alleen van toepassing als dergelijke veehouderijen uitbreiden in aantal dieren. Zolang een IPPC-bedrijf niet uitbreidt, kan worden volstaan met het toepassen van BBT. De omgevingstoetsing in deze beleidslijn heeft alleen betrekking op het aspect ammoniak. Wanneer in de omgeving van een veehouderij een kwetsbaar natuurgebied gelegen is, of wanneer de Milieueffectrapportage

83 achtergronddepositie ter plaatse (te) hoog is, kan aanleiding bestaan om te verlangen dat de veehouderij een lagere ammoniakemissie uitstoot dan BBT is. Kort samengevat houdt de beleidslijn het volgende in. Bij uitbreiding kan worden volstaan met toepassing van de beste beschikbare technieken, zolang de totale jaarlijkse ammoniakemissie niet meer bedraagt dan kg. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding, uitgaande van toepassing van de beste beschikbare technieken, meer dan kg, dan dient boven het meerdere een extra reductie ten opzichte van toepassing van de best beschikbare technieken te worden gerealiseerd. In tabel 1 van de beleidslijn is voor een aantal diercategorieën de vereiste reductie weergegeven. Bedraagt de jaarlijkse ammoniakemissie na uitbreiding met toepassing van de beste beschikbare technieken (tot kg), en met verdergaande technieken zoals hiervoor weergegeven (vanaf kg) meer dan kg, dan dient boven het meerdere een reductie van ongeveer 85% ten opzichte van de emissie van een traditionele stal te worden gerealiseerd. Voor IPPC-bedrijven geldt dat zij gebruik kunnen maken van de mogelijkheid intern salderen. Bestaande stallen kunnen traditioneel worden gehandhaafd indien elders op het bedrijf staltechnieken met een verdergaande ammoniakreductie worden toegepast ter compensatie. De systematiek uit de Beleidslijn is inmiddels door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een juiste toepassing van het gestelde in de IPPC- richtlijn (uitspraak d.d. 19 maart 2009, nr /1). De beleidslijn IPPC stelt dat tot het ammoniakemissie niveau van kg, de toepassing van BBT volstaat. Tot het ammoniakemissie niveau van kg, volstaat de toepassing van BBT+. Voor de emissie boven de kg ammoniak volstaat de toepassing van BBT++. Tabel 47: Overzicht emissiegrenswaarden voor diercategorieën waarvoor een maximale emissiewaarde is vastgesteld (in kg NH3/dierplaats/jaar) Rav Diercategorie Tradit. BBT/AMvB >BBT >>BBT D 1.1 Gespeende biggen 0,69 0,21 (69%) 0,21 (72%) 0,10 (85%) D 1.2 Kraamzeugen 8,3 2,9 (65%) 2,5 (70%) 1,25 (85%) D 1.3 Guste en dragende zeugen 4,2 2,6 (38%) 2,3 (45%) 0,63 (85%) D 3 Vleesvarkens e.a. 3,0 1,5 (60%) 1,1 (69%) 0,45 (85%) D 2 Dekberen 12 5,5 Trad. = BBT variabel 0,83 (85%) Alle stallen voldoen aan het criterium BBT++ en daarmee ruimschoots aan de beleidslijn IPPC. Samenhang IPPC-Omgevingstoets in relatie tot andere milieuaspecten De IPPC-richtlijn gaat uit van een integrale benadering van de milieuproblematiek. Hoewel ten aanzien van de emissie van uit stallen in de Nederlandse situatie de ammoniakemissie vaak doorslaggevend zal zijn, kunnen afhankelijk van de locale milieuaspecten zoals geur en fijn stof strengere eisen in de vergunning worden opgenomen. Ten aanzien van de geuremissie uit de dierverblijven is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Ten aanzien van de daarin gehanteerde norm is reeds rekening gehouden met de locale omgevingssituatie zodat een afzonderlijke omgevingstoetsing niet meer nodig is. Ten opzichte van de referentiesituatie neemt de achtergrondbelasting af door uitbreiding c.q. wijziging van het bedrijf en verbetert het woon- en leefklimaat. Voor fijn stof gelden Europese milieukwaliteitseisen die op grond van artikel 10 van de IPPC-richtlijn niet mogen worden overschreden. De Europese eisen zijn momenteel geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit en de daarop gebaseerde uitvoeringsmaatregelen. Het kan voorkomen dat bij uitbreiding van een 12 Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing Ammoniak en Veehouderij: Voor de diercategorie dekberen geldt dat deze altijd samen met zeugen wordt gehouden, maar dat niet bij elke emissiearme techniek ook een emissiefactor voor dekberen is bepaald. In dat geval geldt voor deze relatief onbelangrijke diercategorie (wat omvang en emissie betreft) de emissiefactor voor traditionele huisvestingssystemen als emissiegrenswaarde (5,5 kg/dierplaats/jaar) Milieueffectrapportage

84 veehouderij veel verdergaande technieken dan BBT moeten worden toegepast dan de beleidslijn vereist om te voldoen aan de genoemde wet Risico s van ongevallen en abnormale omstandigheden Uitvallen stroom Een groot risico bij een varkenshouderij vormt het uitvallen van stroom. Bij het uitvallen van de stroom zal ook het ventilatiesysteem stilvallen en geen luchtverversing meer plaatsvinden. Sterfte van varkens kan dan het gevolg zijn. Om de gevolgen van stroomuitval zoveel mogelijk te beperken is het bedrijf voorzien van een alarmeringssysteem dat medewerkers waarschuwt bij het wegvallen van stroom. Tevens is een noodstroomaggregaat opgesteld die in werking treedt indien de netspanning wegvalt. Brand Het aspect brandveiligheid wordt getoetst bij de aanvraag om een omgevingsvergunning. Voldaan moet worden aan het Bouwbesluit waarin eisen staan vermeld over de bouwwerken met betrekking tot onder andere brandveiligheid. Daarnaast zijn binnen de inrichting brandblusmiddelen opgesteld in de vorm van poederblussers. Ook zijn de stallen gecompartimenteerd. Stal 4 is opgebouwd in drie brandcompartimenten. Ook wordt elektra periodiek gekeurd en worden isolerende materialen toegepast. De volgende maatregelen worden nog extra genomen binnen het bedrijf: Er is een objectinformatiekaart aanwezig, die bij calamiteiten direct beschikbaar (opbergplaats zichtbaar en buiten stal) is voor de brandweer/hulpdiensten. Plattegrond van het bedrijf voorzien van: indeling bouwblok/stallen, toegangsdeuren, toegepaste materialen, nutsvoorzieningen, bluswaterpunt, locaties met brandgevaarlijke stoffen/activiteiten, evacuatiemogelijkheden dieren, etc.; Aanwezigheid van brandmeldapparatuur. De milieueffecten bij stalbrand ontstaan voornamelijk door het uitvallen van luchtwassers. De lucht verlaat ongereinigd de stal. Daarnaast heeft men te maken met het vrijkomen van emissies door de brand van het materiaal. Dierziekten Veehouderijbedrijven lopen het gevaar dat, van rijkswege, vervoersverboden worden opgelegd na het uitbreken van een veeziekte. Het gevolg hiervan is dat, gedurende een onbepaalde periode, geen dieren van het bedrijf mogen worden afgevoerd. Hierdoor raken stallen overvol en komt het welzijn van de dieren in gevaar. De gewenste bedrijfsopzet is volgens de nieuwste welzijnseisen conform het Besluit houders van dieren. Hierdoor kunnen genoemde vervoersverboden langer worden opgevangen, omdat er relatief meer oppervlak ter beschikking is. Daarnaast kan de samenstelling van het voer gewijzigd worden, zodat de dieren minder hard groeien. Het uitbreken van ziekten op andere bedrijven is vanuit de inrichting niet te voorkomen. Het risico van besmetting op bedrijfsniveau kan worden verkleind door het aantal bezoekers in de stallen zoveel mogelijk te beperken. Noodzakelijke bezoekers worden voorzien van bedrijfskleding en kunnen de stallen slechts betreden via een hygiënesluis. Vrachtwagens die dieren hebben geleverd, moeten - alvorens het terrein te verlaten - worden gereinigd en ontsmet op een hiervoor bestemde wasplaats Gezondheid Effecten van de intensieve veehouderij op de volksgezondheid kunnen op verschillende manieren tot stand komen. Dit kan bijvoorbeeld via direct diercontact, via de lucht, via de mest en via voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong Milieueffectrapportage

85 Besmettingsgevaar wordt geregeld in de wetgeving voor volksgezondheid. De Wabo bevat geen toetsingskader voor onderwerpen die in de wetgeving voor Volksgezondheid zijn geregeld. Wel bestaat ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets ten aanzien van besmettingsgevaar. De Wet publieke gezondheid is op 1 december 2008 in werking getreden. Hierin is ondermeer vastgelegd dat het bevoegd gezag de taak heeft om gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen te bewaken. Zij zullen zich daarbij moeten baseren op beschikbare onderzoeken Verschillende gezondheidsaspecten Hiernavolgend wordt per gezondheidskundig aspect kort ingegaan op de mogelijke invloed door uitbreiding van het bedrijf. De aspecten geur en fijn stof worden hier aangehaald; de andere aspecten (zoals ammoniakuitstoot en depositie, geluid en mest) en de maatregelen die getroffen worden om de effecten op de omgeving van het bedrijf zoveel mogelijk te beperken, zijn in dit MER reeds uitgebreid besproken. Ammoniak De intensieve veehouderij is door de hoge dierdichtheid een belangrijke ammoniakbron. Uit onderzoek blijkt dat in de laatste twintig jaar de uitstoot door intensieve veehouderij gedaald is met een factor 2. Deze daling wordt vooral veroorzaakt door het emissiearm opslaan en aanwenden van de mest, door afname in het aantal dieren en door een toename in het aandeel emissiearme huisvesting. Uit metingen van het landelijk meetnet ammoniak in natuurgebieden zijn de hoogste concentraties te vinden in de gebieden met veel intensieve veehouderij. De achtergrondconcentraties van ammoniak zijn niet dermate hoog dat hiervan door inademing direct gezondheidsproblemen ontstaan. De emissie van ammoniak draagt wel bij aan de vorming van fijn stofdeeltjes en aan het ontstaan van geurhinder. Door voorgenomen ontwikkeling neemt de emissie van ammoniak af ten opzichte van de referentiesituatie wat een positieve ontwikkeling is. Geur In het MER is de cumulatieve geurbelasting berekend. De totale geurbelasting in het buitengebied bedraagt maximaal 16,1 oue/m³ op de woningen in de directe omgeving aan de Peelweg en maximaal 17,0 oue/m³ op de kernen. Opgemerkt dient te worden dat de bebouwde kom van Odiliapeel en Zeeland op groter afstand zijn gelegen van de Voorpeel 5. De invloed van de locatie Voorpeel 5 op de kernen is dan ook zeer gering. Op basis van de normen voor het woon- en leefklimaat die zijn afgeleid uit bijlage 6 en 7 van de handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij staat een cumulatieve geurbelasting van 16,1 oue/m³ gelijk aan 17% geurgehinderden; het woon- en leefklimaat is hier te classificeren als matig. De maximale cumulatieve geurbelasting van 17,0 oue/m³ op de kern komt overeen met 18% geurgehinderden, oftewel een matig woon- en leefklimaat. Ten opzichte van de referentiesituatie neemt de cumulatieve geurbelasting in de voorkeurssituatie af. Het woon- en leefklimaat is in de omgeving van het bedrijf Voorpeel 5 verbetert hiermee. Voor de gezondheidsbeoordeling van geurbelasting veroorzaakt door intensieve veehouderijen, gebruikt de GGD de gehanteerde gezondheidskundige advieswaarde van 10 oue/m³ voor het buitengebied. De geurbelasting (voorgrondbelasting) van het bedrijf op geurgevoelige objecten niet behorende bij (voormalige) agrarische bedrijven is op de geurgevoelige objecten maximaal 6,2 oue/m³. Fijn stof Fijn stof afkomstig van stallen met een grootte tussen PM2,5-PM10 kan onder andere endotoxinen bevatten. Dit zijn stoffen, bacteriefragmenten, die vooral in hoge concentraties in de stallen zelf en bij veevoerproductie voorkomen. Voor fijn stof wordt aangenomen dat er geen drempelwaarde kan worden aangegeven waaronder geen gezondheidseffecten zullen optreden. De Wereld Gezondheidsorganisatie hanteert een gezondheidskundige advieswaarde van 20 µg/m³ voor PM Milieueffectrapportage

86 De concentratie ter plaatste van gevoelige bestemmingen in de omgeving van de Voorpeel 5 varieert na uitbreiding van het bedrijf tussen 18,47 en 19,00 µg/m³. De norm zoals vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit bedraagt voor PM10 40,0 µg/m³. Aan deze norm wordt ruimschoots voldaan. Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat de inrichting kan voldoen aan de relevante eisen/grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit. De effecten die optreden nabij gevoelige objecten blijven onder de concentraties en grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit. Het bedrijf voldoet aan NIBM; geconcludeerd kan worden dat het bedrijf niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Ten opzichte van de referentiesituatie is sprake van een afname van fijn stof emissie (jaarlijkse afname van gram). De indirecte gevolgen door de verkeersaantrekkende werking op de openbare weg leveren zeer geringe verhogingen op van de concentraties en grenswaarden (PM10 en NO2). De omvang van de emissies heeft geen invloed op de gevolgen van de relevante bronnen zoals de dierverblijven. Op grond van de Wet luchtkwaliteit, de per mei 2008 van kracht zijnde EU-richtlijn 2008/50/EG en de per 1 januari 2009 van kracht zijnde Beoordelingsrichtlijn luchtkwaliteit, kan daarom worden gesteld dat er geen belemmeringen zijn tegen de voorgenomen bedrijfsactiviteiten. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefmilieu ter plaatse van de woningen. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt de bijdrage vanuit het bedrijf aan de concentratie fijn stof af ten opzichte van de referentiesituatie. Endotoxine Volgens de afstandsgrafiek behorende bij het endotoxinen toetsingskader dient bij deze hoeveelheid fijn stof een afstand van het veehouderijbedrijf tot het dichtstbijgelegen gevoelig object van minimaal 207 meter te worden aangehouden. Bij de endotoxine beoordeling wordt in principe aangesloten bij de systematiek, zoals die geldt voor de beoordeling van fijn stof. Dit betekent dat ook bedrijfswoningen van andere veehouderijen worden aangemerkt als te beschermen objecten en dat voor de afstand uitgegaan wordt van het dichtstbijzijnde emissiepunt van een veehouderij (zie Notitie). De afstand van 207 meter geldt dan ook van het meest nabijgelegen emissiepunt tot omliggende woningen. De afstand tussen het emissiepunt en de dichtstbijgelegen woning (Voorpeel 3) bedraagt minder dan 2017 meter. Echter door voorgenomen ontwikkeling neemt de emissie van fijn stof af en wordt de afstand van de emissiepunten tot omliggende woningen vergroot. In de huidige situatie bedraagt deze afstand circa 125 meter Maatregelen tegen insleep van dierziekten Binnen een varkensbedrijf worden verschillende maatregelen genomen om insleep van dierziekten te voorkomen. Dit zijn maatregelen die bijvoorbeeld wettelijk zijn bepaald maar ook maatregelen die de ondernemer treft. Onderstaand wordt een opsomming gegeven van de hygiënemaatregelen die worden getroffen ter voorkoming van dierziekten (zoönosen): Milieuhygiënische maatregelen die worden genomen rondom de bronnen op het bedrijf Voorpeel 5 om verspreiding van ziektekiemen zoveel mogelijk te beperken zijn: 1) Integrale Keten Beheersingssystemen (IKB) Het Nederlandse bedrijfsleven heeft Integrale Keten Beheersingssystemen (IKB) ontwikkeld om garanties te kunnen geven over: de kwaliteit van het product; de herkomst van het product; de manier van produceren in alle schakels van de keten. Deelnemers aan deze regelingen zijn bedrijven waar onder andere controle plaatsvindt op: Milieueffectrapportage

87 dierenwelzijn; medicijngebruik (antibiotica); gebruik verboden stoffen; hygiëne en voedselveiligheid; transport; huisvesting. Deelname aan IKB is vrijwillig, maar niet vrijblijvend voor bedrijven in de productieketen. Binnen IKB moeten dierenarts en varkenshouder zich houden aan de positieve lijst diergeneesmiddelen voor IKB-varkensbedrijven. Dit betekent dat alleen diergeneesmiddelen die op de positieve lijst staan, mogen worden gebruikt. 2) Ongediertebestrijding Ongedierte als ratten en muizen kunnen diverse infectieziekten verspreiden tussen de verschillende diergroepen die op het bedrijf aanwezig zijn. Binnen het bedrijf is een ongediertebestrijdingsplan aanwezig. 3) Regeling Identificatie & Registratie (I&R) Ingevolge de Regeling Identificatie & Registratie is een ondernemer verplicht om de dieren te identificeren en te registreren. Bij een besmettelijke dierziekte of bij gevaar voor de volksgezondheid zijn de dieren en hun plaats van herkomst dan snel te traceren. De geregistreerde gegevens worden ook gebruikt voor de controle van subsidieaanvragen en de controle op het naleven van de mestwetgeving. In geval van het houden van varkens, dienen verplaatsingen van de dieren te worden gemeld. Deze registratie van varkens gebeurt via het I&RVL-bureau van de Gezondheidsdienst voor Dieren. De meldingen dienen binnen de wettelijke termijn van twee werkdagen te geschieden. 4) Mest Mest is een dierlijk bijproduct en valt onder categorie 2-materiaal. Via mest kunnen dierziekten worden verspreid. Daarom is met name het transport van mest aan regels gebonden. De basisverordening (EG) nr. 1069/2009 en uitvoeringsverordening (EU) nr. 142/2011 vormen de Europese basis voor dierlijke bijproducten. De uitvoeringsverordening maakt onderscheid tussen verwerkte mest en niet-verwerkte mest. De belangrijkste eisen hiervoor zijn opgenomen in bijlage XI van Verordening (EU) nr. 142/2011. Niet-verwerkte mest mag alleen vervoerd en gebruikt worden voor: uitrijden op het land: hieraan zijn specifieke regels verbonden; gebruik in een erkend technisch bedrijf, biogas- of composteerinstallatie. Voor het vervoer van mest binnen Nederland gelden de voorwaarden van de Meststoffenwet. Zo moet het transport vergezeld zijn van een Vervoersbewijs Dierlijke Meststoffen (VDM). 5) Bedrijfshygiëne Hygiënisch werken is van belang om de diergezondheid op het varkensbedrijf zo goed mogelijk onder controle te houden. Een belangrijke factor voor een goede hygiëne is disciplinair werken. De volgende preventieve maatregelen worden genomen wanneer het bedrijf wordt bezocht door derden zoals de veearts: gebruiken van bedrijfskleding; ontsmetten laarzen, gebruik van douche, wassen handen. Een bedrijfsregister wordt bijgehouden om de bezoekers aan de stal te registreren. Verder draagt de bouwkundige inrichting van de werkruimten bij aan een goede bedrijfshygiëne. Door het aanbrengen van gladde vloeren en wanden zonder kieren en richels, die gemakkelijk zijn schoon te maken, kan vuil zich niet ophopen waardoor groei van micro-organismen zoveel mogelijk wordt tegengegaan. De vloeren moeten tegelijkertijd wel voldoende stroef zijn om niet uit te glijden Milieueffectrapportage

88 Afstanden tot gevoelige bestemmingen In het in 2012 uitgebrachte RIVM rapport Infectierisico s van de veehouderij voor omwonenden is de achtergrond van het afstandsadvies van 1-2 kilometer tussen bedrijven (afkomstig uit een rapport van RIVM uit 2008) bepaald en welke risico s relevant zijn als aan die advies niet wordt voldaan. De wetenschappelijke basis van dit afstandsadvies heeft betrekking op de afstand tussen bedrijven onderling in het kader van de beheersing van dierziekten. Het is vooral gebaseerd op onderzoek naar de overdracht van specifieke typen influenza tussen pluimveebedrijven en kan niet veralgemeniseerd worden naar alle zoönosen, diersoorten en bedrijfstypen en kan evenmin worden vertaald naar een advies over afstand tussen veehouderijen en woningen. Voor wat betreft risico s in relatie tot afstand van veehouderijbedrijven kan alleen over de Q-koorts worden onderbouwd dat er een relatie bestaat tussen afstand en gezondheidsrisico s. Voor andere zoönosen kan geen relatie worden gelegd, daar onvoldoende onderzoek is verricht. Wonen in de nabijheid van MRSAbesmette bedrijven lijkt geen verhoogde risico s op te leveren. Daarnaast adviseert de GGD een afstand geval van nieuwvestiging van bedrijven danwel ontwikkeling van woonwijken, een afstand van 250 meter aan te houden om gezondheidsrisico s te verkleinen. Volgens de GGD zijn binnen deze afstand verhoogde concentraties van fijn stof, endotoxinen en veespecifieke MRSAbacterie gemeten met mogelijk negatieve gezondheidseffecten. Aangezien in onderhavig geval geen sprake is van nieuwvestiging van een bedrijf, is de afstand van 250 meter niet van toepassing Monitoring maatregelen Mitigerende en compenserende maatregelen worden gemonitord en gehandhaafd. In de omgevingsvergunning worden regels opgenomen met betrekking tot metingen die dienen te worden uitgevoerd om te bepalen of aan de normen wordt voldaan, zoals geluidsmetingen Conclusie Ter voorkoming van insleep van besmettelijke dierziekten wordt binnen de inrichting een hoge gezondheidsstatus nagestreefd. Door het brede scala aan protocollen en strenge hygiëne-eisen binnen het bedrijf Voorpeel 5 worden de risico s voor de volksgezondheid tot een minimum beperkt. Het bedrijf werkt hieraan, zowel door onder andere bedrijfskleding te gebruiken, alsook door een goede ongediertebestrijding en het gebruik van een hygiënesluis. Gezien de zeer hoge gezondheidsstatus van dit bedrijf kan het antibioticaverbruik tot een minimum beperkt worden, waarmee de resistentie van bacteriën zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Daarnaast kan bij ziekte van de dieren direct worden ingespeeld door medicinatie toe te dienen via zowel het voer als via het drinkwater. Binnen het bedrijf is een vijftal wassers aanwezig, die de stallucht zuiveren. Hiermee wordt een groot gedeelte van het fijn stof-, ammoniak- en de geuruitstoot tegengehouden. De fijn stofuitstoot in de beoogde situatie ten opzichte van de huidige situatie op het bedrijf neemt af. Effecten van fijn stof- en geuremissie komen in de verschillende hoofdstukken van dit MER uitgebreid aan bod. Voor wat betreft het aspect veiligheid binnen de inrichting worden maatregelen getroffen voor werknemers. Geconcludeerd kan worden dat door uitbreiding van het bedrijf op het gebied van ammoniak, geur, endotoxine en stof sprake is van een verbetering van de milieukwaliteit in de omgeving Milieueffectrapportage

89 7. Alternatieven 7.1 Algemeen De Wet milieubeheer schrijft voor dat naast een voorkeursalternatief ook reële alternatieven in beschouwing genomen dienen te worden. Bij het bepalen van de te onderzoeken alternatieven is waarde gehecht aan de aspecten geur, ammoniak en dierwelzijn (stalklimaat). Voor deze aspecten is gekozen omdat geur en ammoniak de meest beperkende factoren zijn bij de ontwikkeling van het bedrijf. Het aspect dierwelzijn is nader onderzocht omdat een luchtwasser een zogenaamde end-of-pipe oplossing betreft en niets doet aan het klimaat in de stal. In het voorkeursalternatief worden alle stallen voorzien van luchtwassystemen welke de emissies uit de stallen reduceren. Alle stallen worden voorzien van een chemisch luchtwassysteem (BWL V4) met een ammoniakreductie van 95%, een geurreductie van 30% en een fijn stof reductie van 35%. Een uitvoeringsalternatief wordt onderzocht waarbij de nog niet gerealiseerde stallen worden voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem (BWL V4). De dierenaantallen blijven gelijk, evenals de invoergegevens met betrekking tot emissiepunthoogte, stalhoogte, diameter van de uitstroomopening en de uittreesnelheid. Dit systeem is onderzocht omdat dit systeem hogere reducties behaalt bij de emissie van geur en fijn stof, te weten 85%. De reductie van de emissie van ammoniak bedraagt 85%. Bovenstaande heeft geleid tot het volgende uitvoeringsalternatief: gecombineerd biologisch luchtwassysteem (BWL V4) op de reeds vergunde maar nog niet gerealiseerde stallen. Om te bepalen of een alternatief reëel is, is het niet alleen belangrijk te bepalen of een alternatief bouwkundig gezien uitvoerbaar is, maar dienen ook de kosten van het toepassen van extra maatregelen in acht te worden genomen. In dit hoofdstuk wordt dit uitvoeringsalternatief onderzocht. Per milieuaspect wordt beoordeeld of geen sprake is van een significante verontreiniging en negatieve effecten op het milieu. Voor de aspecten waarvan de milieugevolgen gelijk zijn aan het voorkeursalternatief, wordt geen aparte toelichting opgenomen. 7.2 Uitvoeringsalternatief 1: gecombineerd biologisch luchtwassysteem (BWL V4) op reeds vergunde nog op te richten stallen Bij dit alternatief worden de twee vergunde maar nog niet opgericht stallen voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem (BWL V4). Ammoniak- en geuremissie De volgende tabel geeft een overzicht van de ammoniak- en geuremissie van uitvoeringsalternatief 1. Tabel 48: Ammoniak- en geuremissie uitvoeringsalternatief 1 Stalnr Diersoort RAV code - omschrijving stalsysteem Aantal dieren 1 Gespeende biggen 2 Gespeende biggen D Chemisch luchtwassysteem 95% ammoniakemissiereductie (BWL V4) D gecombineerd luchtwassysteem 85% ammoniakemissiereductie met watergordijn en biologische wasser (BWL V4) Kg NH3/ dier/jaar Kg NH3 totaal/jaar oue/s/ dier oue/s totaal ,03 249,99 5, , ,10 960,00 4, , Milieueffectrapportage

90 3 Kraamzeugen D Chemisch luchtwassysteem 95% emissiereductie (BWL V4) 4a Guste en D gecombineerd luchtwassysteem dragende 85% emissiereductie met watergordijn en zeugen biologische wasser, 85% geuremissiereductie 4b 4c Guste en dragende zeugen Guste en dragende zeugen (BWL V4) D gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, 85% geuremissiereductie (BWL V4) D gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, 85% geuremissiereductie (BWL V4) 4c Opfokzeugen D gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser (85% geuremissiereductie) (BWL V4) 4c Dekberen D gecombineerd luchtwassysteem 85% emissiereductie met watergordijn en biologische wasser, 85% geuremissiereductie (BWL V4) 767 0,42 322,14 19, , ,63 604,80 10, , ,63 604,80 10, , ,63 737,10 10, , ,45 122,40 12, ,40 3 0,83 2,49 10,30 30,90 Totaal 3.603,72 Totaal ,30 Ammoniakdepositie Van dit alternatief is de ammoniakdepositie op omliggende natuurgebieden berekend met behulp van het programma Aerius. De resultaten worden gepresenteerd in de volgende tabel. De invoergegevens en resultaten zijn toegevoegd als bijlage 5. Tabel 49: Ammoniakdepositie uitvoeringsalternatief 1 Omschrijving gebied en meetpunt Ammoniakdepositie uitvoeringsalternatief [mol N/ha/jaar] Ammoniakdepositie uitvoeringsalternatief [mol N/ha/jaar] AagroStacks Aerius / AagroStacks Sint Jansberg - 0,42 / 0,33 Maasduinen - 0,30 / 0,20 Rijntakken - 0,22 / 0,22 De Bruuk - 0,21 / 0,27 Zeldersche Driessen - 0,21 / 0,25 Oeffelter Meent - 0,18 / 0,26 Veluwe / 0,10 Boschhuizerbergen - 0,11 / 0,10 Deurnsche Peel & Mariapeel - 0,11 / 0,13 Natuur Netwerk A 83,37 - Natuur Netwerk B 52,08 - Natuur Netwerk C 28,97 - Natuur Netwerk D 36,37 - Natuur Netwerk E 26,73 - Natuur Netwerk F 61,89 - Natuur Netwerk G 30,66 - Geurbelasting (voorgrond) De voorgrondbelasting vanuit het bedrijf in het uitvoeringsalternatief 1 op omliggende geurgevoelige objecten is berekend met behulp van het programma V-Stacks Vergunning. De resultaten van de berekening worden in de volgende tabel getoond en zijn, samen met de invoergegevens, tevens als bijlage 2 toegevoegd Milieueffectrapportage

91 Tabel 50: Voorgrondbelasting geurgevoelige objecten uitvoeringsalternatief 1 Adres geurgevoelig object Geurnorm Voorgrondbelasting [oue/m³] voorkeursalternatief [oue/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 10,0 4,8 Peelweg 35 Zeeland 9,0 3,6 Peelweg 35a Zeeland 9,0 3,7 Peelweg 37 Zeeland 9,0 3,7 Peelweg 41 Zeeland 9,0 1,9 Peelweg 41a Zeeland 9,0 1,4 Spoorweg 5 Zeeland 9,0 3,1 Peelweg 24 Zeeland 9,0 5,2 Spoorweg 6 Zeeland 9,0 2,4 Peelweg 37a Zeeland 9,0 3,7 Voor Oventje 5 Zeeland 2,0 0,3 Scheisteen 19 Zeeland 1,0 0,4 Beukenlaan 45 Odiliapeel 3,0 0,3 De berekende voorgrondbelasting voldoet op alle geurgevoelige objecten aan de geldende geurnormen. Geurbelasting (achtergrond) De achtergrondbelasting vanuit het bedrijf in het uitvoeringsalternatief 1 op omliggende geurgevoelige objecten is berekend met behulp van het programma V-Stacks Gebied. De volgende tabel toont de resultaten van de berekening. Deze zijn samen met de invoergegevens te vinden in bijlage 3. Tabel 51: Achtergrondbelasting geurgevoelige objecten uitvoeringsalternatief 1 Adres geurgevoelig object Norm Vr Noord- Brabant [oue/m 3 ] Achtergrondbelasting uitvoeringsalternatief 1 [oue/m³] Peelweg 28a Odiliapeel 20,0 7,3 Peelweg 35 Zeeland 20,0 7,8 Peelweg 35a Zeeland 20,0 9,5 Peelweg 37 Zeeland 20,0 11,2 Peelweg 41 Zeeland 20,0 13,1 Peelweg 41a Zeeland 20,0 14,0 Spoorweg 5 Zeeland 20,0 5,2 Peelweg 24 Zeeland 20,0 7,1 Spoorweg 6 Zeeland 20,0 4,6 Peelweg 37a Zeeland 20,0 16,0 Voor Oventje 5 Zeeland 10,0 2,9 Scheisteen 19 Zeeland 10,0 5,0 Beukenlaan 45 Odiliapeel 10,0 17,0 De volgende tabel geeft per geurgevoelig object de bepalende geurbelasting (vetgedrukt), het percentage geurgehinderden en de milieukwaliteit Milieueffectrapportage

92 Tabel 52: Milieukwaliteit geurgevoelige objecten uitvoeringsalternatief 1 Geurgevoelig object Voorgrond Achtergrond Percentage Milieukwaliteit geurbelasting [oue/m³] geurbelasting [oue/m³] geurgehinderden [%] Peelweg 28a Odiliapeel 4,8 7,3 12% Redelijk goed Peelweg 35 Zeeland 3,6 7,8 10% Redelijk goed Peelweg 35a Zeeland 3,7 9,5 12% Redelijk goed Peelweg 37 Zeeland 3,7 11,2 13% Redelijk goed Peelweg 41 Zeeland 1,9 13,1 15% Matig Peelweg 41a Zeeland 1,4 14,0 16% Matig Spoorweg 5 Zeeland 3,1 5,2 9% Goed Peelweg 24 Zeeland 5,2 7,1 13% Redelijk goed Spoorweg 6 Zeeland 2,4 4,6 7% Goed Peelweg 37a Zeeland 3,7 16,0 17% Matig Voor Oventje 5 Zeeland 0,3 2,9 5% Goed Scheisteen 19 Zeeland 0,4 5,0 7% Goed Beukenlaan 45 Odiliapeel 0,3 17,0 18% Matig Tarwestraat 10, Langenboom 1,0 20,6 20% Tamelijk slecht Tarwestraat 14, Langenboom 1,0 20,7 20% Tamelijk slecht Bovenstaande berekende geurwaarden voldoen aan de norm die in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is opgenomen als voorwaarde voor uitbreidingen van en toename van bebouwing bij veehouderijen. Op een aantal woningen (Tarwestraat 10 en 14, Beukenlaan 45) is de achtergrondbelasting hoger dan de norm zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Ten opzichte van de referentiesituatie verbetert de milieukwaliteit of deze blijft gelijk. Daarnaast is de bijdrage van het bedrijf Voorpeel 5 aan de achtergrondbelasting zeer gering. De volgende figuur visualiseert het woon- en leefklimaat in het uitvoeringsalternatief 1. Bedrijfslocatie Figuur 23: Woon- en leefklimaat uitvoeringsalternatief 1 Emissie fijn stof Door het toepassen van gecombineerde luchtwassystemen in de bestaande en nieuw op te richten stallen neemt de emissie van fijn stof ten opzichte van het voorkeursalternatief af. De volgende tabel toont de emissie aan fijn stof in uitvoeringsalternatief Milieueffectrapportage