(Brandstof) kaarsvet + zuurstof water + koolstofdioxide + energie (verbrandingsproducten)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "(Brandstof) kaarsvet + zuurstof water + koolstofdioxide + energie (verbrandingsproducten)"

Transcriptie

1 Antwoorden Biologie Thema 2 en 3 Opdracht 4 (Brandstof) kaarsvet + zuurstof water + koolstofdioxide + energie (verbrandingsproducten) Opdracht 5. practicum Opdracht 6. practicum Opdracht 7 Vraag 1. Er komt condens Vraag 2. Uitgeademde lucht bevat meer waterdamp Vraag 3. Uitgeademde lucht is warmer Opdracht 8 Vraag 1. Zuurstof komt meer voor in ingeademde lucht dan in uitgeademde Vraag 2. Koolstofdioxide komt meer voor in uitgeademde lucht Vraag 3. Edelgassen en stikstof Vraag 4. Ja, iedereen Vraag 5. Ja 16 % Opdracht 9 Vraag 1. Verbranding in je lichaam. Zuurstof + glucose water + koolstofdioxide + energie (brandstof) (verbrandingsproducten) Vraag 2. Je hebt meer zuurstof nodig voor een goede verbranding. Opdracht 10 Vraag 1. je haalt sneller adem Vraag 2. warmer Vraag 3. je haat gaat sneller kloppen. Opdracht 11 Vraag 1. er vind meer verbranding plaats. Vraag 2. je moet sneller ademen, omdat je meer zuurstof moet aanvoeren en meer koolstofdioxide afvoeren. Vraag 3. bij verbranding in je lichaam komt energie vrij. Vraag 4. het bloed moet sneller afvalproducten afvoeren en zuurstof aanvoeren.

2 Opdracht 13 Vraag 1. Neusholte, keelholte, strottenhoofd, bronchin, luchtpijptakjes en longblaasjes Vraag 2. Neusharen zorgen ervoor dat de ingeademde grove stofdeeltjes tegen gehouden worden. Vraag 3. Produceren slijm, en daaraan blijven de kleine stofdeeltjes hangen en de ziekteverwekkers. Vraag 4. Ze maken een golvende beweging zodat het slijm naar de keelholte wordt verplaatst. En dan kan worden ingeslikt. Zo komen de ziekteverwekkers niet in de longblaasjes. Vraag 5. door het neusslijmvlies wordt de ingeademde lucht vochtig, verwarmd en gezuiverd van ziekteverwekkers en stofdeeltjes. Vraag 6. Boven in de neusholte bevind zich het reukzintuig. Vraag 7. Door je neus. Opdracht 14 Vraag 1. In het strottenhoofd. Vraag 2. het afsluiten van de luchtpijp als je iets doorslikt. Vraag 3. het afsluiten van de neusholte als je iets doorslikt. Vraag 4. slikken, dan naar de mondholte Vraag 5. nee, anders ga je snurken. Vraag 6. je voedsel komt in de luchtpijp en neusholte en dan ga je hoesten om het voedsel eruit te krijgen. Opdracht de weg van de lucht bij het inademen 2. de weg van het voedsel slikken 3. de weg van het voedsel bij het verslikken Opdracht 16 Vraag 1. door de kraakbeenringen. Vraag 2. aan de bovenkant. Vraag 3. bronchin Vraag 4. slijmproducerende cellen en trilharen Opdracht 17 Vraag 1. gassen worden uit de omgeving opgenomen en afgegeven Vraag 2. tussen de longblaasjes en de longhaarvaten. Vraag 3. de gaswisseling kan snel plaatsvinden Vraag 4. de gaswisseling kan snel plaatsvinden

3 Opdracht 19 zuurstofgehalte Koolstofdioxidegehalte Bevat veel zuurstof Bevat weinig zuurstof Bevat weinig zuurstof Bevat veel zuurstof Bevat veel zuurstof Bevat weinig zuurstof Bevat weinig zuurstof Bevat veel zuurstof Opdracht 20 Vraag 1. hart, spieren en longen Vraag 2. hoe meer je iets aan je longen hebt, hoe slechter je conditie is. Dan kan je ook nooit een topatleet worden. Vraag 3. longen zijn de klein het netwerk van haarvaten is niet wijd genoeg vertakt Opdracht 21 Vraag 1. een mengsel van verschillende gassen en teerdruppeltjes Vraag 2. koolstofdioxide Vraag 3. je bloed kan minder goed zuurstof vervoeren. Vraag 4. nicotine Vraag 5. je word duizelig en misselijk en je krijgt hoofdpijn of diaree Vraag 6. als je rook inademt maar zelf niet rookt. Vraag 7. er mag niet gerookt worden in openbare gebouwen Vraag 8. longkanker en hart en vaatziekten Vraag 9. Het staat op pakjes sigaretten. Opdracht 22 Vraag 1. 35% 39% 32% 60% 90% 29 % Vraag 2. mannen ongeveer 90% en vrouwen ongeveer 39% Vraag 3. afgenomen Vraag 4. toegenomen en afgenomen, allebei dus Opdracht 24 Vraag 1. 떖 ribademhaling middenrifademing Vraag 2. een van beide

4 Opdracht 25 Vraag 1. door gewrichten Vraag 2. door kraakbeen Vraag 3. inademingstand Vraag 4. ze gaan omhoog Vraag 5. ze gaan omlaag Opdracht 26 inademen Uitademen 1. de ribben en het borstbeen bewegen omhoog 1. de ribben en het borstbeen bewegen omlaag 2. de borstholte wordt groter 2. de borstholte wordt kleiner 3. de longen worden groter 3. de longen worden kleiner 4. de lucht stroomt naar binnen 4. lucht stroomt naar buiten Opdracht 27 Vraag 1. een stevig, gespierd vlies Vraag Vraag 3. naar beneden Vraag 4. naar boven Opdracht 28 (practicum) Vraag 1. longen Vraag 2. luchtpijp Vraag 3. middenrif Vraag 4. de ballonnetjes lopen vol / inademing Vraag 5. de ballonnetjes lopen leeg / uitademing Opdracht 29 Inademen Uitademen 1. het middenrif beweegt omlaag 1. het middenrif beweegt omhoog 2. de borstholte wordt groter 2. de borstholte wordt kleiner 3. de longen worden groter 3. de longen worden kleiner 4. lucht stroomt naar binnen 4. lucht stroomt naar buiten Opdracht 31

5 Vraag 1. de hoeveelheid lucht die door volwassenen bij een rustige ademhaling wordt in en uitgeademd. Per ademhaling ong. 0,5 in en uit. Vraag 2. de hoeveelheid lucht die maximaal kan worden in en uit geademd. Vraag 3. er blijft na een diepe uitademing altijd lucht in je longen over. Vraag 4. zo veel mogelijk lucht inademen en het zelfde hoeveelheid lucht ook weer uitademen. Vraag liter Vraag 6. 6,5 liter Vraag 7. 0, ,5 = 5 liter Opdracht 32 Vraag 1. P = rustige ademhaling Q = hele diepe uitademing R = hele diepe inademing S = rustige ademhaling T = hele diepe inademing Vraag 2. A = lucht die extra kan worden ingeademd B = ademvolume C = vitale capaciteit D = lucht die extra kan worden uitgeademd E = lucht die in de longen achterblijft Opdracht 34 Vraag 1. astma, bronchitis en longemfyseem. Vraag 2. ze lijken allemaal op elkaar Vraag 3. de spiertjes in de luchtpijptakjes trekken zich samen. Het slijmvlies aan de binnenkant van de luchtwegen kan verdikt zijn. Vraag 4. ontsteking van de luchtpijp, de bronchin of van de luchtpijptakjes. Vraag 5. een ziekte waarbij de uiteinden van de luchtpijptakjes en de longblaasjes minder elastisch worden. Vraag 6. rokerige en stoffige ruimtes of contact met dieren vermijden. Vraag 7. zo kunnen er geen aanvallen bij kinderen ontstaan. Opdracht 35 Vraag 1. brandende en jeukende ogen, keel en neusgaten. Vraag 2. Stuifmeelkorrels Vraag 3. schimmelsporen Vraag 4. bij een allergie ben je overgevoelig voor 멩n of meerdere stoffen. Vraag 5. brandend gevoel, jeuk, huiduitslag en ontstekingen. Doelstelling 1

6 1. kaarsvet 2. koolstofdioxide 3. licht 4. helder kalkwater 5. het wordt troebel 6. indicator Doelstelling 2 1. juist 2. onjuist 3. onjuist 4. onjuist 5. juist Doelstelling 3 1. A 2. B 3. B 4. C Doelstelling 4 1. onjuist 2. juist 3. onjuist 4. juist 5. juist 6. juist Doelstelling 5 1. D 2. D 3. B 4. D 5. D Doelstelling 6 1. neus 2. verwarmt 3. vochtig 4. stofdeeltjes en ziekteverwekkers 5. reukzintuig Doelstelling 7

7 1. C 2. C 3. D Doelstelling 8 1. onjuist 2. juist 3. juist 4. onjuist 5. juist 6. juist 7. juist 8. onjuist Doelstelling 9 1. juist 2. juist 3. juist 4. onjuist 5. onjuist 6. juist Doelstelling B 2. B 3. C 4. D 5. A Doelstelling C 2. C 3. A Doelstelling onjuist 2. juist 3. onjuist 4. juist 5. juist 6. juist 7. juist 8. onjuist

8 Thema 2 Opdracht 1 Vraag 1. uit water Vraag 2. zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Vraag % Vraag 4. hemoglobine Vraag 5. ijzer Vraag 6.niet voldoende hemoglobine Vraag 7. ze kunnen door de wand van de kleinste bloedvaten heen. Vraag 8. als de witte bloedcellen een bacterie insluiten gaat de bacterie dood. Meestal gaan de bloedcellen dan ook dood. Pus of etter zijn dode witte bloedcellen en de gedode bacterin. Vraag 9. bloedplaatjes en bloedstolling Vraag 10. bloed in de bloedvaten stollen, bloedprop = trombose dan sluit het bloedvat af. Dan kan bloed niet verder stromen. Opdracht 2 RODE BLOEDCELLEN WITTE BLOEDCELLEN BLOEDPLAATJES Celkern Nee Ja Nee Functie Zuurstof Vernietiging ziekteverwekkers bloedstolling In mm 3 bloed Opdracht 4 Vraag 1. Per omloop komt het bloed twee keer door het hart. Vraag 2. zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht. Vraag 3. zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed. Vraag 4. het rode deel, die pompt het bloed rond. Opdracht 5 1 = aorta 2 = rechterboezem 3 = linkerkamer 4 = longslagader 5 = onderste holle ader 6 = longslagader 7 = bovenste holle ader

9 8 = hartklep 9 = linkerboezem 10 = rechterkamer 11 = harttussenwand 12 = halve maanvormige klep Opdracht 6 Vraag 1. in de borstholte, iets naar links onder het borstbeen. Vraag 2. kransslagader Vraag 3. kransader Vraag 4. de kamers pompen veel verder weg. Vraag 5. geen vette voedingsmiddelen eten en niet roken. Opdracht 7 Kleine Grote rechterkamer linkerkamer longslagader aorta longen organen longaders Holle aders linkerboezem rechterboezem Opdracht 8 Vraag 1. hecht zich aan de wand van een bloedvat en komt niet meer los. Vraag 2. bloedvatwand dikker, bloedvaten kunnen verstopt raken. Vraag 3. ader kan verstopt raken. Geen zuurstof bloedprop. Ader verkalking Vraag 4. hangt af van de grootte van het deel van de hartspier. Als het klein is, dan is het niet dodelijk. Vraag 5. door een gezonde leefwijze. Niet roken, regelmatige lichaamsbeweging en niet vet eten. Opdracht 9 Vraag 1. van het hart weg. Vraag 2. hoog Vraag 3. dik, stevig en elastisch Vraag 4. kloppend Vraag 5. diep in het lichaam Vraag 6. alleen bij het hart

10 Opdracht 10 Vraag 1. 렩n cellaag dik Vraag 2. zuurstof en voedingsstoffen. Vraag 3. zuurstof en voedingsstoffen vanuit de haarvaten vervoerd naar de cellen Vraag 4. laten bloed maar 驩 n kant op gaan. Vraag 5. slagader kan je dood bloeden Vraag 6. ader houd op een gegeven moment op met bloeden omdat het stolt. Opdracht 11 Tekening 1. linkerboezem 2. linkerkamer 3. rechterboezem 4. rechterkamer 5. aorta 6. halsslagader 7. leverslagader 8. darmslagader 9. nierslagader 10. poortader 11. haarvaten van het hoofd 12. leverhaarvaten 13. darmhaarvaten 14. nierhaarvaten 15. longaders 16. onderste holle ader 17. halsader 18. nierader 19. leverader 20. longslagader 21. longhaarvaten Opdracht 12 Vraag 1. leverslagader en de poortader Vraag 2. leverader Vraag 3. het gaat weer terug naar het hart, het is al een keer gebruikt Vraag 4. het komt van het hart af. Vraag 5. Vraag 6. longslagader en de leverslagader

11 Vraag 7. longader Opdracht 14 Vraag 1. in de buikholte links en rechts van de wervelkolom. Vlak onder het middenrif. Vraag 2. nierschors en niermerg vormen urine. Vraag 3. afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en schadelijke stoffen. Vraag 4. urine verzamelt Vraag 5. urine afgevoerd naar urineblaas. Vraag 6. de urine wordt daar tijdelijk opgeslagen Vraag 7. de afvoer van urine, daar plas je door Vraag 8. veel Vraag 9. licht Vraag 10. weinig Vraag 11. donker Opdracht 15 Vraag 1. boezems boezems kamers Vraag 2. open Vraag 3. dicht Vraag 4. kamers Vraag 5. dicht Vraag 6. druk Vraag 7. open Vraag 8. Vraag 9. longaders boezems kamers Vraag 10. open Vraag 11. dicht Opdracht 16 Vraag 1. door het samentrekken van de hartkamers. Vraag 2. lager. Linkerkamer aorta. Rechterkamer longslagader. Linkerkamer pompt weg met meer kracht. Vraag 3. grote, want die moet verder, dus daar is een grotere kracht voor nodig. Vraag 4. aders die je ziet zijn gewone aders daar is geen hartslag bij. Er is wel een hartslag te voelen in de slagaders. Opdracht bloeddruk 2. weefselvloeistof

12 3. er zijn daar veel afvalstoffen en koolstofdioxide 4. het zou terecht komen in het longblaasje 5. lymfe 6. koolstofdioxide en andere afvalstoffen word ermee vervoerd 7. water met opgeloste stoffen en witte bloedcellen 8. koolstofdioxide en andere afvalstoffen 9. als verschillende lymfevaten zich hij elkaar voegen 10. zuiveren de lymfe van o.a ziekteverwekkers 11. in de hals, oksels liezen 12. lymfeknoppen slaan het in de huid op 13. weefselvloeistof 14. ja, witte bloedcellen Opdracht stoffen die niet nodig zijn in het lichaam. 2. als er ziekteverwekkers het lichaam binnendringen 3. hij bedekt de lichaamsvreemde stoffen. 4. ja, antistof sluit de ziekteverwekkers in. 5. het duurt even voordat de witte bloedcellen voldoende antistof heeft gemaakt. 6. in kleutertijd of na een inenting 7. nee 8. als een kind de ziekte zelf heeft opgelopen 9. als iemand een inenting heeft gehad. 10. een vaccin 11. er worden dan antistoffen gemaakt die de ingespoten ziekteverwekkers kan weg halen 12. DKTP prik si een vaccinatie tegen difterie kinkhoest tetanus en polio. En een BMR prik is een prik tegen bof mazelen en rode hond. 13. omdat er zwakke ziektes worden ingent. Opdracht nee, ze kunnen beide geen bloed ontvangen 2. ja, 0 kan zowel A als B ontvangen 3. bloedgroepen A en B 4. bloedgroepen B en 0 5. bloedgroepen A AB en 0 6. bloedgroep AB Opdracht 20

13 1. er mogen geen antistoffen in het bloed zitten. 2. deze kan alle soorten bloedgroepen ontvangen. 3. het heeft geen antistoffen in het lichaam 4. deze kan alle soorten bloedgroepen doneren 5. er zitten geen antistoffen in Doelstelling 1 1. D 2. D 3. C 4. A 5. B Doelstelling 2 1. onjuist 2. onjuist 3. juist 4. onjuist 5. juist Doelstelling 3 1. juist 2. onjuist 3. juist 4. onjuist 5. juist Doelstelling 4 1. B 2. A 3. D 4. B 5. D 6. C Doelstelling 5 1. juist 2. onjuist 3. juist 4. juist 5. juist 6. onjuist

14 Doelstelling 6 1. aders 2. haarvaten 3. slagaders 4. slagaders 5. aders 6. aders 7. haarvaten 8. slagaders Doelstelling 7 1. onjuist 2. juist 3. onjuist 4. juist 5. onjuist 6. onjuist 7. juist 8. onjuist 9. juist 10. onjuist Doelstelling 8 1. B 2. C 3. C 4. B 5. C 6. C Doelstelling 9 1. A 2. B 3. A 4. A 5. A 6. A 7. B Doelstelling B 2. B 3. C

15 4. D Doelstelling onjuist 2. juist 3. juist 4. onjuist 5. onjuist 6. juist 7. onjuist Doelstelling B 2. C 3. D 4. A Antwoorden Biologie Thema 4 Opdracht 1 1 In de chromosomen zit de informatie voor erfelijke eigenschappen. 2 Het fenotype is de eigenschappen van het uiterlijk. 3 Het genotype is alle erfelijke eigenschappen. 4 Op de afbeelding is het fenotype zichtbaar. 5 Op de afbeelding is het genotype niet zichtbaar. 6 Deze bewering is onjuist omdat de kinderen hun erfelijke eigenschappen van hun ouders krijgen en niet anders om. Opdracht 2 1 Niet alle eigenschappen zijn erfelijk. 2 Ja, het uiterlijk veranderd dus het fenotype ook. 3 Hierdoor veranderd het genotype niet. 4 Ja, de kinderen erven ook eelt op de handen. 5 Nee, want dat de takken aan een kant niet goed groeien ligt aan de omgeving. 6 Het Fenotype komt stand door invloed van het genotype of het milieu. Opdracht 3 Erfelijke eigenschappen Eigenschappen die niet erfelijk zijn Behaarde bladeren Bladeren die slap hangen Bladeren met stekels Een litteken Blauwe ogen Een zwaar lichaam door speciale voeding Een wipneus Geverfde nagels

16 Krullend haar vanaf de geboorte Kort haar Rode bloemen Krullend haar door permanent Opdracht 4 1 Niet alle chromosomenparen bij een man bestaan uit twee gelijke chromosomen. 2 Ja, bij een vrouw zijn alle chromosomenparen uit twee gelijke chromosomen 3 Omdat dit chromosomenpaar uit de 2 geslachtschromosomen bestaat. 4 In een spiercel komen 2 geslachtschromosomen voor. 5 In een levercel van een man komen 2 geslachtchromosomen voor. 6 In de huidcel van een vrouw komen 2 geslachtschromosomen voor. Opdracht 5 1 In een lichaamscel komen 46 chromosomen voor. 2 In een lichaamscel van een man komen 2 geslachtschromosomen voor. 3 Er komen 23 chromosomen in een geslachtscel voor. 4 Er komt 1 geslachtschromosoom voor in een geslachtscel. 5 Ja, er kan een X chromosoom in een eicel voorkomen. 6 Nee, er kan geen Y chromosoom in een eicel voorkomen. 7 Ja, er kan een X chromosoom in een zaadcel voorkomen. 8 Ja, er kan een Y chromosoom in een zaadcel voorkomen. 9 Deze geslachtcel moet een zaadcel zijn. 10 Deze kan een eicel of een zaadcel zijn. Opdracht 6 1 Chromosomenpaar 3, omdat die verschillen van vorm 2 Lichaamscel 2 is afkomstig van een man. 3 Lichaamscel 1 is afkomstig van een vrouw. 4 Er is een eicel ontstaan bij de reductiedeling van lichaamscel 1. 5 Deze cel bevat een X chromosoom. 6 7 Hierdoor zijn spermacellen ontstaan. 8 Deze kunnen de Y of de X chromosoom bevatten. 9 Opdracht 7 1 Een bevruchte eicel bevat 46 chromosomen. 2 Een bevruchte eicel bevat 2 geslachtschromosomen. 3 In stadia 2. 4 Het geslacht ligt niet in stadium 1 vast. 5 Het geslacht ligt wel in stadium 4 vast. 6 Door de spermacel wordt het geslacht bepaald. 7 De bevruchte eicel heeft 2 geslachtschromosomen. 8 De eicel heeft een X chromosoom.

17 9 De zaadcel heeft een X chromosoom. 10 De geslachtschromosomen van dit kind zijn XY. 11 De bevruchte eicel bevatte de X chromosoom en de Y chromosoom. 12 De eicel bevatte de X chromosoom. 13 De zaadcel bevatte de Y chromosoom. Opdracht 8 1 Uit 2 eicellen ontstaat een twee eiige tweeling. 2 Uit 1 eicel ontstaat een eeneiige tweeling. 3 2 zaadcellen. 4 Uit een zaadcel. Opdracht 9 1 De cellen 3,6 en 9. 2 De cellen 1,2,4,5,7 en 8. 3 De cellen 3,6,9,10 en De cellen 1,2,4,5,7 en 8. 5 De kinderen R en S. 6 Er zijn twee zaadcellen bij de bevruchting betrokken. 7 Geslachtchromosomen X en Y. 8 Geslachtschromosoom Y. 9 Geslachtschromosomen X en X. 10 Geslachtschromosoom X. 11 Geslachtschromosomen X en Y. 12 Geslachtschromosomen X en Y. 13 Geslachtschromosomen X en Y. 14 Geslachtchromosoom X. 15 Kind S is een jongen. Gewone lichaamscel XX=meisje. 46chr.>23paartjes>22+geslachtschr. Paartje geslachtcel>spermacel=23 +Y XY=jongen. >eicel = 23+X Geslachtcellen Opdracht 10 1 Deze tweeling is twee eiig. 2 Jos kan een jongen zijn. 3 Deze tweeling is twee eiig. 4 Mardjan kan een meisje zijn. 5 Deze tweeling is eeneiig.

18 6 Ze kunnen beide een meisje zijn. 7 Deze tweeling is eeneiig. 8 Nee Archie kan geen jongen zijn en Hans geen meisje. 2x het zelfde gen voor een erfelijke eigenschap= homozygoot 2 verschillende genen voor een erfelijke eigenschap=heterozygoot Dominant=winnend Recessief = verliezen Intermediair=gelijk Opdracht 11 1 Een gen is een stukje chromosoom. 2 Ieder chromosoom bevat meerdere genen. 3 2 genen per erfelijke eigenschap. 4 1 gen voor een erfelijke eigenschap. 5 Genen komen in paren voor. 6 Deze genen zijn het zelfde. 7 Door middel van gewone celdeling. 8 Deze genen zijn gelijk. 9 Nee, dat verandert niet. 10 Bij bevruchting. Opdracht 12 1 De chromosomen 1en 4 vormen een chromosomenpaar, omdat op de zelfde plaats de zelfde eigenschap hebben. 2 In cel 3, omdat er twee chromosomenparen in zitten. 3 D Opdracht 14 1 Als er twee de zelfde eigenschappen zijn. 2 Als er twee verschillende eigenschappen zijn. 3 Een gen die sterker is dan de ander. 4 Een gen die slapper is dan de ander. 5 Nee, want het zijn twee verschillende dieren Opdracht 15 1 Het fenotype is gave bladrand. 2 Deze plant is heterozygoot voor de bladrand. 3 Het gen voor een gave bladrand is dominant. 4 Het gen voor de ingesneden bladrand is recessief. Opdracht 17

19 1 Een verschillend genotype. 2 Er zijn 2 verschillende genotype mogelijk. 3 Rode bloemen: Witte bloemen: 4 Het fenotype is wit. 5 Het fenotype is zwart. 6 Het fenotype is zwart. Opdracht 18 1 Er zijn steeds 42 chromosomen weggelaten 2 Marloes 3 Marloes en Rachel. 4 Erwin is homozygoot voor de oogkleur. 5 Jos: Rechtshandig Marloes: Linkshandig Rachel: Rechtshandig Erwin: Rechtshandig 6 Het gen is recessief. 7 Jos: Blauw Marloes: Bruin Rachel: Bruin Erwin: Bruin 8 De vader is homozygoot. 9 Nee dit kun je niet afleiden. Opdracht 19 1 De recessieve gen. 2 Een persoon met dwerggroei. 3 Het genotype is: bb. 4 Het genotype is: HH. 5 Het genotype is : hh. 6 Nee. Opdracht 20 1 Met P. 2 Met F1. 3 Door de kruising van de F1. Opdracht 21 1 Het fenotype van de runderen van de F1 is zwart. 2 Het genotype van de runderen in de F1 is AA. 3 Onderlinge voortplanting van dieren in de F1 wordt weergegeven door F2. 4 Een koe in de F1 kan twee typen eicellen produceren:eicellen met het gen A en

20 eicellen met het gen a. 5 Een stier in de F1 kan twee typen zaadcellen produceren:zaadcellen met het gen A en met het gen a. P AA aa Gameten A a a a A Aa Aa A Aa Aa F1 F2 A a A AA Aa a Aa aa AAXaa=100%Aa AaXAa=3:1 AaXaa=1:1 Opdracht 23 1 AA x aa 2 De geslachtscellen van de zwarte cavia bevatten A De geslachtcellen van de witte cavia bevatten a 3 Aa 4 P AA x aa geslachtscellen A x a F1 Aa A of a x a of A A A A AA Aa A Aa Aa F2 Opdracht 24 1 Een zwarte vacht. 2 Een zwarte en witte vacht. 3 0% 4 100% 5 50% 6 50% 7 100%

21 8 0% 9 75% 10 25% 11 ja zijn er zwart en 10 zijn er wit. 13 1:2:1 14 3:1 Opdracht 25 1 Aa x aa. 2 A of a a of a 3 Aa of aa 4 P Aa x aa Geslachtscellen A of a 5 50% 6 Ja 7 50% 8 Ja 9 Allebei ongeveer 48 nakomelingen. 10 1:1 Opdracht 26 1 P Aa x Aa geslachtscellen A of a x A of a F1 A a A AA Aa A Aa aa 2 75% 3 25% planten met rode bloemen planten met witte bloemen. 6 3:1 Opdracht 27 1 De verhouding 1:1 2 3 verschillende genotypen. 3 Aa x Aa 4 Aa x aa 5 50% 6 50%

22 7 100% 8 nee te weinig nakomelingen om er een uitspraak over te doen. Opdracht :1 2 Aa x aa 3 Nee Opdracht 29 1 De verhouding 28 : 11 is ongeveer gelijk aan 3 : 1 2 Rr x Rr 3 De ruwharige gen. 4 Gladharig en ruwharig. 5 Ja. 6 aa 7 In beide de gen a. 8 aa. 9 Gladharig. 10 Nee. Opdracht 30 1 De nummers 1/3/5/7. 2 De nummers 2/4. 3 Het gen voor gladharig. 4 De honden 1/6. 5 Ja. 6 aa 1/6. Aa 3/4/5. AA 2/7. 7 Aa. 8 a. 9 Aa. 10 Aa. 11 Van de honden 2/7. Opdracht 31 Opdracht :3:1 2 50% 3 0% 4 aa x Aa. 5 3:1 6 Aa x Aa 7 Stambomen 1/3.

23 8 25% Opdracht 33 1 Nee. 2 Ja. 3 Ja. 4 Verschillende genotypen. 5 Hierbij is spraken van geslachtelijke voortplanting. 6 Door middel van mitose. 7 Bij kunstmatige selectie stellen mensen de eigenschappen samen. 8 Bij veredeling kruis je om een beter ras te krijgen stekken 2. knollen. 3. weefselkweek. 10 Omdat ze dan zeker de goeie eigenschappen krijgen. 11 Ja. 12 Nee, want er kunnen invloeden van buitenaf bij te pas komen en de fenotypes veranderen. 13 Nee. 14 In alle lichaamscellen zit de zelfde informatie. 15 Nee,want ze kunnen ook heterozygoot zijn en dan wordt 25% een andere kleur. 16 Ja. Opdracht 34 1 Een mutatie is een verandering van het genotype. 2 In geslachtscellen. 3 Een mutant is een volledig gemuteerd persoon. 4 Mutagenen straling en mutagenen stoffen. 5 Atoombom en Tsjernobiel. 6 Als dan een cel muteert dan heeft het geen gevaar voor het nageslacht. 7 Kijken of ze blootgesteld zijn aan de sraling. 8 3 chromosomen 21. Opdracht 35 1 Een gezwel ontstaat als lichaamscellen zich te snel gaan delen. 2 Kanker ontstaat doordat te dicht op elkaar zitten. 3 Bij uitzaaiing hebben de cellen zich door het lichaam verspreidt. 4 Omdat ze het niet kunnen behandelen als het is uitgezaaid. 5 Het gezwel komt op een andere plaats terug. 6 Huidkanker. 7 Longkanker. Opdracht 36 Goedaardig gezwel Kwaadaardig gezwel

24 1 Groeit het gezwel snel of langzaam? Langzaam Snel 2 Wordt de bouw van de weefsel verstoord? Nee Ja 3 Vindt uitzaaiing plaats? Nee Ja Opdracht 37 1 Bij aangetaste sperma van de vader. 2 Werken in een nucliere opwerkingsfabriek. 3 sommigeхņņņ..opgetreden. 4 Ja, want ze hebben het van hun vader gekregen. Opdracht 38 1 Omdat borstkanker erfelijk is en zij kan het ook hebben. 2 Ze kan amputatie ondergaan of controle laten doen. 3 Bij een genetisch advies wordt onderzocht of je een bepaalde erfelijke gen hebt. 4 Als iemand in de familie een erfelijke ziekte heeft 5 Zij kunnen een mutatie hebben in de geslachtscellen. Opdracht 39 1 Door echoғs door de buik te stralen zie je het kindje. 2 Bij een vlokkentest wordt een stukje weefsel van de placenta weggehaald en onderzocht. 3 Bij een vruchtwaterpunctie wordt een beetje vruchtwater weggezogen. 4 Bij de vlokkentest. 5 Met een vlokkentest. 6 Nee, omdat het de kans op een miskraam groter wordt. 7 7% 8 3% 9 Dit uitstel is niet verstandig,want hoe ouder je wordt hoe meer kans. 10 Of het baby ook besmet is. 11 Omdat het vooral bij jongens voorkomt. 12 Abortus of het kind houden Opdracht 40 1 Het gebruiken van organismen om het voedsel beter te maken. 2 Wijn, brood en bier. 3 Zuurkool en yoghurt. 4 Doordat we er meer over weten. 5 Recombinant DNA technieken is het veranderen van DNA om een bepaalde eigenschap te krijgen. 6 Als het genotype verander is. 7 Als het genotype niet veranderd is. 8 Meer en beter voedsel. 9 Veranderen van de natuur, dieren voor d proeven nodig en het recht niet hebben om de natuur te beschadigen.

25 Opdracht 41 1 Deze bevatten veel plantaardige eiwitten net als bij vlees. 2 De planten met het genotype AA. 3 Van een voorstander. 4 Van een voorstander. Opdracht 42 1 Van cel P van de superkoe. 2 Dit zijn gewone celdelingen. 3 Cel P heeft 60 chromosomen. 4 Cel R heeft 60 chromosomen. 5 Nee,want de chromosomen worden eruit verwijderd. 6 Nee,want het genotype is al bepaald voordat het in de draagkoe wordt geplaatst. 7 Ze hebben de zelfde chromosomen. 8 Deze kalveren hebben het zelfde geslacht. Opdracht 43 1 Tot zijn fenotype. 2 Aan de hand van zijn fenotype. 3 Verdachte nr. 11 Opdracht 44 1 Door meer goeie keien te maken die veel melk maken. 2 Kan meer en betere melk maken. 3 Als een koe niet tegen een bepaalde ziekte kan kunnen ze er allemaal niet tegen. 4 Met deze kennis kunnen de zieke genen verwijderd worden. 5 Dat de kwaliteit goed is en dat de prijs laag is. 6 Het beroep van veehouder lijkt me niks omdat je veel geld er in moet steken om bijna niks eruit te krijgen. Antwoorden Biologie Thema 5 Basisstof 1 Opdracht 1 1. Het fenotype zijn de zichtbare eigenschappen, het uiterlijk. 2. de informatie voor je erfelijke eigenschappen.

26 3. Ja 4. Nee, het genotype is niet zichtbaar 5. Chromosomen zijn lange dunne uitgerekte dradenђ ze bevatten ook informatie voor erfelijke eigenschappen. 6. De chromosomen zijn telkens 2 aan 2 gelijk paar 8. 1 paar 9. ja, dat bevat een chromosoom. 10. dat is DNA. Opdracht 2 1. Veldmuis chromosomen 3. 6 paar 4. bij de hond 5. Aardappel Opdracht 3 1. Nee, niet alle eigenschappen. 2. Het fenotype verandert wel dat worden dan krullen, maar de informatie voor sluik haar (genotype) blijft. 3. Nee, want in haar genotype zit de informatie voor sluik haar, niet krullend. 4. fenotype wel, genotype niet.

27 5. Het fenotype wordt bepaald door de informatie uit het genotype en door invloeden uit het milieu. Opdracht 4 Erfelijk Niet erfelijk Wipneus Kort haar Bladeren met stekels Krullend door permanentђ Behaarde bladeren Geverfde nagels Rode bloemenbladeren die slap hangen Krullend haar Litteken Blauwe ogen Bladeren die naar het licht zijn gericht Basisstof 2 Opdracht 5 1. een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor 1 erfelijke eigenschap. 2. Elk chromosoom bevat vele genen die komen in paren voor.

28 6. ja zijn gelijk 7. ze zijn gelijk aan die van de bevruchte eicel 8. nee, veranderd niet 9. Bevruchting Opdracht 6 1. Gen 1 en 4 2. in afbeelding 3 zijn ze juist getekend. Opdracht 7 Opdracht 8 1. nee, veranderd niet 2. ja, de samenstelling is anders 3. zijn hetzelfde 4. verschillende genotypen 5. Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van twee geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting. 6. Welk genotype de geslachtscellen hebben is afhankelijk van het toeval. Er zijn veel verschillende mogelijkheden. Basisstof 3

29 Opdracht 9 1. evolutie is een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit een eenvoudig gebouwde organismen ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan. 2. Charles Darwin 3.Dat is een voordeel als ze voedsel uit bomen moeten halen. Een nadeel bij het rennen 4. een kleinere overlevingskans, want ze kunnen niet snel vliegen, of weggaan. 5. Omdat de giraffen met een lange nek, voedsel uit de boom konden halen, en de giraffen met een korte nek niet. 6. Giraf 7. Dat er verschillende soorten zijn. 8. als de soorten van elkaar gescheiden worden, krijgen ze een andere levenswijze, waardoor ze in de loop van de jaren veranderen. Opdracht Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten. 2. Als er lucht bij komt, kan het niet hard worden de gesteenten 3. Het vel en de organen verteren, en de botten blijven over. 4. Omdat wormen geen botten hebben. 5. fossiel q ligt dieper. 6. Ze weten nu dat die dieren er echt geleefd hebben, en hoe ze eruit hebben gezien, hoe ze veranderd zijn enz.

30 Basisstof 5 Opdracht in de 21e eeuw, kwartair 2. 4,6 miljard jaar. 3. precambrium 4. devoon 5. Er was toen voldoende zuurstof. 6. Carboon 7. Perm, Jura, Trias miljoen jaar geleden. 9. Door de inslag van een rotsblok van ongeveer 10 km doorsnede, dat veroorzaakt een enorme explosie. 10. alles veranderde, de dinosaurirs hebben het niet overleefd evenals de natuur. 11. Er ontstond een nieuwe natuur, met nieuwe organismen miljoen jaar lang 13. kwartair miljoen jaar geleden Opdracht 12 1 nee, dat is niet zo

31 2. nee 3. holtedieren 4. wormen 5. gewervelden omdat ze botten hebben. 6. mossen, zijn ouder. 7. bedektzadigen Extra basisstof 6 Opdracht groei, vervanging en herstel. 2. mitose 3.DNA 4. ja 5. ja Opdracht het verminderen van aantal chromosomen in een cel 2. Meiose 3.Teelbalen en eierstokken 4. Ja het kan oneven zijn.

32 5. kan alletwee 6.geslachtscel door gewone celdeling door reductiedeling Opdracht Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van twee geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting. 2. Bij ongeslachtelijke voortplanting is het genotype van de nakomelingen gelijk aan dat van de ouders. 3. ongeslachtelijke 4.geslachtelijke 5. ongeslachtelijke 6.aardappelplanten,landbouwgewassen 7.het beste genotype kiezen om voort te planten 8. bij veredeling probeert men een combinatie van gunstige eigenschappen in een nakomeling te krijgen. 9. zo ontstaan er geen combinaties. 10. ja

33 11. ja Extra basisstof 7 Opdracht ja 2. nee 3. bestaat uit xx of xy, bepalen het geslacht paar 5. xx 6. xy Opdracht chromosomen paar ja 6. nee 7.ja 8. ja 9. zaadcel

34 10. ei of zaadcel Opdracht paar is van een man, 1 van de vrouw 3. een x 4. x 5.x of y Opdracht geslachtschromosomen 3. bevruchting 4. xx 5 xx 6 x 7 x 8 y Opdracht 20

35 Opdracht de middenhandsbeentjes 2. ellepijp en het spaakbeen 3. nee 4. ze lijken allemaal op elkaar Opdracht Stadium A 2. nee eigenlijk niet 3. Stadium C 4. Ja Forel 2. Salamander 3. schildpad 4. Vogel 5. Koe 6. Mens Opdracht Steunfunctie 2. nee

36 3.uit landzoogdieren 4. resten van poten 5. nee 6. staart 7. vertering planteneters 8. kan 9. het zou kunnen Antwoorden Biologie Thema 6: Basisstof Uit welke delen bestaat het centrale zenuwstelsel? Uit de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersenstam en de ruggenmerg. 2. Met welk deel van het centrale zenuwstelsel zijn de meeste zenuwen verbonden? Met het ruggenmerg. 3. Behoort een oogzenuw tot het centrale zenuwstelsel? Nee.

37 4. Wat is een prikkel? Een invloed uit het milieu op een organisme. 5. Wat zijn impulsen? Elektrische signalen die door zenuwen kunnen worden voortgeleid. 6. Noem twee functies van het zenuwstelsel. Impulsen verwerken die afkomstig zijn van zintuigen en de werking regelen van spieren en klieren. Opdracht 2: Zet de namen bij de tekening van afbeelding 1. Gebruik de woorden op de briefjes van afbeelding 2. Van boven naar benden: Grote hersenen prikkels kleine hersenen hersenstam impuls ruggenmerg. Basisstof 2: Zenuwcellen en zenuwen.

38 Opdracht 3: 1. Uit welke delen is een zenuwcel opgebouwd? Uit een cellichaam en uitlopers. 2. Waar liggen de cellichamen van zenuwcellen? In of vlak bij het centrale zenuwstelsel. 3. Welke drie typen zenuwcellen onderscheiden we? Gevoelszenuwcellen, Bewegingszenuwcellen, Schakelcellen. 4. Bij een bewegingszenuwcel kan een uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt wel een meter lang zijn. Geef daarvan een voorbeeld. Bijvoorbeeld een uitloper die impulsen geleidt van het cellichaam (in het ruggenmerg) naar een spier in een voet. 5. Waar liggen schakelcellen?

39 Schakelcellen liggen in hun geheel in het centrale zenuwstelsel ( in de grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam of ruggenmerg ). 6. Wat is de functie van schakelcellen? Impulsen geleiden binnen het centrale zenuwstelsel. 7. Komen in je hoofd uitlopers van gevoelszenuwcellen voor? Leg je antwoord uit. Ja, bijvoorbeeld uitlopers die impulsen geleiden van zintuigcellen in je ogen naar het centrale zenuwstelsel. 8. En komen in je hoofd uitlopers van bewegingszenuwcellen voor? Leg je antwoord uit. Ja, bijvoorbeeld uitlopers die impulsen geleiden van het centrale zenuwstelsel naar de kaakspieren. 9. In afbeelding 3 is een zenuwcel die impulsen geleidt naar een spier schematisch getekend. De uitloper is op de plats van de pijl doorgesneden. Welk gevolg heeft het doorsnijden van de uitloper voor het samentrekken van het getekende deel van de spier? Het getekende deel van de spier zal zich niet meer samentrekken.

40 Opdracht 4: 1. Vul het schema in. Bij gevoelszenuwcellen van boven naar beneden: Naar het centrale zenuwstelsel toe, van zintuigcellen, naar schakelcellen, vlak bij het centrale zenuwstelsel. Bij bewegingszenuwcellen van boven naar beneden: van het centrale zenuwstelsel af, van schakelcellen, naar spiercellen of kliercellen, in het centrale zenuwstelsel. Opdracht 5: 1. Wat is een zenuw? Een bundel uitlopers van zenuwcellen. 2. Wat is de functie van het laagje om elke uitloper in een zenuw? De uitlopers van elkaar isoleren. 3. Wat is de functie van de bindweefsellaag om een zenuw? Zorgen voor bescherming van de zenuw.

41 4. In welke richting worden door een gevoelszenuw impulsen voortgeleid. Van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel. 5. In welke richting worden door een bewegingszenuw impulsen voortgeleid. Van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren. 6. In welke richting worden door een gemengde zenuw impulsen voortgeleid? Van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel en van het centrale zenuwstelsel naar de spieren of klieren. 7. Bepaalde delen van het lichaam zijn door ruggenmergszenuwen verbonden met het centrale zenuwstelsel. Welke delen van het lichaam zijn dat? Delen van de romp en van de ledematen (armen en benen). 8. Andere delen van het lichaam zijn door hersenzenuwen verbonden met het centrale zenuwstelsel. Welke delen van het lichaam zijn dat? Delen van het hoofd en van de hals.

42 9. Met welk deel van het centrale zenuwstelsel zijn de beenspieren verbonden door middel van zenuwen? Met het ruggenmerg. 10. Met welk deel van het centrale zenuwstelsel is de tong verbonden door middel van zenuwen? Met de hersenen. 11. Van welk type of van welke typen zenuwcellen zijn bij dit ongeluk uitlopers doorgesneden? Van gevoelszenuwcellen en van de bewegingszenuwcellen. Antwoorden Biologie Thema 6: Basisstof Opdracht Welk deel van de hersenen kan als voortzetting van het ruggenmerg worden beschouwd? De Hersenstam

43 2. Hoe komt het dat je je van een prikkel bewust wordt? Doordat de impulsen van deze prikkel in de grote hersenen worden verwerkt. 3. Waardoor worden de impulsen verwerkt die tot een bewuste gewaarwording leiden, in de schors of in het merg van de grote hersenen? Leg je antwoord uit. In de schors, want daar liggen de cellichamen van de schakelcellen van de grote hersenen. 4. Ik welk spraakcentrum heeft Lisanne een beschadiging opgelopen? En in welk spraakcentrum heeft Anet een beschadiging opgelopen? Sensorisch Spraakcentrum: Anet Motorisch Spraakcentrum: Lisanne 5. Liggen de gezichtscentra aan de voorkant of aan de achterkant van de grote hersenen? Aan de achterkant. 6. Er zijn mensen blind geworden nadat ze bij een val op hun achterhoofd terechtkwamen. Leg dat uit.

44 Bij een val op het achterhoofd kunnen de gezichtscentra worden beschadigd. Als daardoor in de gezichtscentra geen impulsen meer kunnen worden verwerkt, is de persoon blind geworden. 7. In afbeelding 13 is een rechterhersenhelft schematisch getekend. In welk van de aangegeven delen ontstaan de impulsen voor een gewilde beweging? In deel 1 (de schors van de hersenen). 8. Wat is de functie van de kleine hersenen? De kleine hersenen zorgen voor de coördinatie van alle bewegingen van je lichaam. 9. Bij een man zijn de kleine hersenen aangetast door een gezwel. Als deze persoon een kopje wil pakken, schiet zijn hand te ver door. Leg uit hoe dit wordt veroorzaakt. Door het gezwel werken de kleine hersenen niet goed meer. De bewegingen van deze persoon worden dan niet goed meer gecoördineerd, waardoor zijn hand bij het pakken van een kopje te ver kan doorschieten. 10. Tijdens een volleybalwedstrijd maakt speler A een smashbeweging naar rechts en tikt op het laatste moment de bal naar links. Speler B van de tegenpartij doorziet de schijnbeweging, duikt naar de juiste plek en speelt de bal naar een teamgenoot. Worden tijdens deze actie bij speler A impulsen via de hersenstam voortgeleid? En via de kleine hersenen? Bij speler A worden zowel via de hersenstam als via de kleine hersenen impulsen voortgeleid.

45 11. Worden bij speler B tijdens het spelen van de bal naar een teamgenoot impulsen via de gevoelscentra van de grote hersenen voortgeleid? En via bewegingscentra? Bij speler B worden zowel via gevoelscentra als via bewegingscentra van de grote hersenen impulsen voortgeleid. Opdracht 12: 1. Noem drie soorten stoffen die de werking van de hersenen beïnvloeden. Medicijnen, alcohol en drugs. 2. Op welke manier kan morfine pijn bestrijden? Morfine zorgt ervoor dar in de hersenen geen pijngewaarwording plaatsvindt. 3. Bij het gebruik van bepaalde medicijnen wordt afgeraden aan het verkeer deel te nemen. Leg uit waarom. Door het gebruik van bepaalde medicijnen nemen je waarnemingsvermogen en je reactievermogen af. Je merkt dingen niet op, of je merkt ze te laat op. Zeker in het verkeer is dit levensgevaarlijk.

46 4. Leg uit met behulp van afbeelding 15 waarom de regels voor beginnende bestuurders van motorvoertuigen strenger zijn. De bevolking bestaat voor 4% uit jonge mannen. Het aandeel jonge mannen (beginnende bestuurders) dat betrokken is bij alcoholverkeersslachoffers is veel groter (76%). Daarom mogen beginnende bestuurders minder alcohol in hun bloed hebben. 5. Blijkt uit de tekst dat alcohol invloed heeft op de grote hersenen? Leg je antwoord uit. Ja, want in de tekst staat dat Hans alles minder goed zag en hoorde, en dat hij traag reageerde. Bij het waarnemen en het reageren zijn de grote hersenen betrokken. 6. Blijkt uit de tekst dat alcohol invloed heeft op de kleine hersenen? Leg je antwoord uit. Ja, want in de tekst staat dat het vermogen om spieren te coördineren door de alcohol is verminderd. De kleine hersenen coördineren de bewegingen. Opdracht 13: Lees de artikelen van afbeelding 18 en 19 van je handboek en maak de zinnen af. Gebruik de woorden op de briefjes van afbeelding 17. Jongeren die vroeg beginnen met alcohol lopen meer risico's dan volwassenen die alcohol drinken. Alcohol heeft een slechte invloed op je schoolresultaten, wat voor je verdere leven gevolgen kan hebben. Jongeren gaan vaker uit dan volwassenen. Daardoor lopen zij ook meer risico's op onveilige seks en agressie. Onder invloed van alcohol komt dit nog vaker voor.

47 Alcohol in combinatie met onervarenheid is ook een extra groot risico voor de verkeersveiligheid. Door op jonge leeftijd te drinken, lopen jongeren ook meer kans om verslaafd te raken dan volwassenen. Andere lichamelijke effecten van alcohol zijn: een geremde botontwikkeling en een verstoorde seksualiteit. Je hersenen zijn tot je 24e jaar in ontwikkeling. Door overmatig drankgebruik (5 of meer glazen per keer) kan op jongere leeftijd blijvende hersenschade ontstaan waardoor je later bijvoorbeeld geheugenstoornissen kunt krijgen. Het lichaam van een jongere is ook gevoeliger oor een black out en een alcoholvergiftiging. Ben je jonger dan 16 jaar, drink dan geen alcoholhoudende dranken. Ben je 16 jaar of ouder, drink dan als jongen niet meer dan twee glazen alcoholhoudende drank per keer en als meisje niet meer dan één glas per keer. Basisstof 5: De weg die impulsen afleggen Opdracht 15: <strong style="line height: 1.5em;">Je schrijft een opstel. Je ziet plotseling dat je pen vlekt en pakt snel een andere pen. Beantwoord de volgende vragen.</strong> <strong style="line height: 1.5em;">1. Is deze handeling een bewuste reactie of een reflex? Leg je antwoord uit. </strong> Een bewuste reactie. Deze handeling treedt op nadat je hebt gezien dat de eerste pen vlekt. Deze handeling is geen vaste reactie op het zien van vlekken. 2. Beschrijf in ten minste zes stappen de weg waarlangs impulsen worden voortgeleid bij deze handeling.

48 Zintuigcellen in de ogen > gevoelszenuwcellen > schakelcellen in de hersenstam > gevoelscentra in de grote hersenen > bewegingscentra in de grote hersenen > schakelcentra in de kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg > bewegingszenuwcellen > armspieren. 3. Noem twee functies van de grote hersenstam bij deze handeling. Impulsen verwerken die afkomstig zijn van zintuigcellen in de ogen. Impulsen laten ontstaan die leiden tot het samentrekken van de armspieren 4. Wat is de functie van de kleine hersenen bij deze handeling? Alle bewegingen coördineren. 5. Wat is de functie van de hersenstam bij deze handeling? Impulsen geleiden naar de grote hersenen en van de grote hersenen weg. Opdracht 16: 1. Wat is een reflex? Een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.

49 2. Wat is een reflexboog? De weg die impulsen afleggen bij een reflex. 3. Iemand trapt op een punaise. Tijdens de reflex die daarop volgt, wordt het been omhooggetrokken. Beschrijf de reflexboog waarlangs de impulsen worden voortgeleid bij deze reflex. Zintuigcellen in de voet > gevoelszenuwcellen > schakelcellen in het ruggenmerg > bewegingszenuwcellen > beenspieren. 4. Het knipperen met de ogen wordt ooglidreflex genoemd. Deze reflex kan bijvoorbeeld optreden als iemand een slaande beweging naar je ogen maakt. Wat is in dit geval de functie van het ooglidreflex. De ogen beschermen tegen beschadiging. 5. De ooglidreflex kan ook optreden als de buitenste laag van de ogen te droog wordt. De zenuwuiteinden in de buitenste laag van het oog worden dan geprikkeld. Van welk type zenuwcellen maken deze zenuwuiteinden deel uit? Van gevoelszenuwcellen

50 6. De impulsen die de ooglidreflex laten optreden, worden door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel geleid. Welk deel van het centrale zenuwstelsel is dit? De hersenstam 7. Vier delen van het zenuwstelsel zijn: bewegingszenuwcellen gevoelszenuwcellen grote hersenen ruggenmerg. Door welke drie van deze delen worden de impulsen geleid die de omkeerreflex veroorzaken? En in welke volgorde? Gevoelszenuwcellen > Ruggenmerg > Bewegingszenuwcellen. 8. Is het mogelijk dat een patiënt tijdens de behandeling deze hand in een reflex terugtrekt? Leg je antwoord uit. Nee, want er kunnen geen impulsen via gevoelszenuwcellen naar het ruggenmerg worden geleid/. 9. Is het mogelijk dat de patiënt tijdens de behandeling deze hand bewust terugtrekt? Ja, want er kunnen wel impulsen vanuit de grote hersenen via het ruggenmerg en de bewegingszenuwcellen naar de armspieren worden geleid. (De bewegingszenuwcellen zijn niet uitgeschakeld.) Opdracht 17:

51 Streep de foute antwoorden door. De arm die links is getekend. <s>de arm die rechts is getekend</s> Ja

Antwoorden Biologie Thema 4

Antwoorden Biologie Thema 4 Antwoorden Biologie Thema 4 Antwoorden door een scholier 2182 woorden 18 januari 2005 7 433 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Opdracht 1 1 In de chromosomen zit de informatie voor

Nadere informatie

Antwoorden Biologie Thema 5

Antwoorden Biologie Thema 5 Antwoorden Biologie Thema 5 Antwoorden door een scholier 697 woorden 9 juni 2003 6,8 323 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 1 Opdracht 1 1. Het fenotype zijn de zichtbare

Nadere informatie

Antwoorden Biologie Thema 4 erfelijkheid

Antwoorden Biologie Thema 4 erfelijkheid Antwoorden Biologie Thema 4 erfelijkheid Antwoorden door een scholier 1762 woorden 24 januari 2003 7,2 298 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Opdracht 1 1 In de chromosomen zit de informatie

Nadere informatie

Antwoorden door een scholier 1825 woorden 28 februari keer beoordeeld

Antwoorden door een scholier 1825 woorden 28 februari keer beoordeeld Antwoorden door een scholier 1825 woorden 28 februari 2005 6 511 keer beoordeeld Vak Biologie Biologie Thema 5 Opdracht 1 1. Het uiterlijk is een fenotype van een organisme. 2. Alle erfelijke informatie

Nadere informatie

5,2. bs.1 Verbranding. bs 2 Ingeademde en uitgeademde lucht. Samenvatting door een scholier 1756 woorden 7 november keer beoordeeld

5,2. bs.1 Verbranding. bs 2 Ingeademde en uitgeademde lucht. Samenvatting door een scholier 1756 woorden 7 november keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1756 woorden 7 november 2009 5,2 25 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie Hoofdstuk 2 Verbranding en ademhaling bs.1 Verbranding Wat is verbranding?

Nadere informatie

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1 Boekverslag door K. 1704 woorden 10 mei 2005 6.5 317 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1 Opdracht 1 1) Bloedplasma bestaat uit 90% water, opgeloste stoffen als zouten, zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide,

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Samenvatting door Y. 1221 woorden 23 oktober 2014 5,9 7 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Doelstelling 1 De verbranding van een kaars Brandstof: stof

Nadere informatie

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen). Samenvatting door M. 1493 woorden 28 februari 2014 5 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Genotype en fenotype Veel eigenschappen zijne erfelijk. Je hebt deze eigenschappen geërfd van

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen: Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid Basisstof 1 Erfelijke eigenschappen: - Genotype: o genen liggen op de chromosomen in kernen van alle cellen o wordt bepaald op moment van de bevruchting - Fenotype: o

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 3 Verbranding en ademhaling

Samenvatting Biologie Thema 3 Verbranding en ademhaling Samenvatting Biologie Thema 3 Verbranding en ademhaling Samenvatting door een scholier 1370 woorden 8 juni 2011 5,6 79 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou H3.1 Wat is verbranding? Bij

Nadere informatie

Antwoorden door een scholier 1481 woorden 26 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

Antwoorden door een scholier 1481 woorden 26 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou Antwoorden door een scholier 1481 woorden 26 februari 2005 6 79 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Opdracht 1 practicum 1 de vlam die gaat uit als ik het potje over de kaars heen zet

Nadere informatie

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA. Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou 4.1 Fenotype Genotype = waarneembare eigenschappen van een individu = de erfelijke informatie in het DNA Genotype + milieufactoren = fenotype Erfelijke

Nadere informatie

> waterdamp < zuurstof Aan ingeademde lucht = stikstof

> waterdamp < zuurstof Aan ingeademde lucht = stikstof Biologie Samenvatting Hoofdstuk 1 1. Wat is verbranding? Brandstof: Stof die verbrandt Energie: Komt vrij tijdens verbranding --> Beweging, Warmte, Licht Verbrandingsproducten: De stoffen die ontstaan

Nadere informatie

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave Werkstuk door E. 1687 woorden 25 juni 2006 6.9 23 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Inhoudsopgave Het Bloed De Bloedsomloop De bloedvaten Uitscheiding De Hartslag Weefselvloeistof

Nadere informatie

basisstof 1 gaswisseling bij dieren om te onthouden

basisstof 1 gaswisseling bij dieren om te onthouden 1 gaswisseling bij dieren Ademhaling: opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide. Een ander woord voor ademhaling is gaswisseling. Zuurstof is nodig voor de verbranding. Koolstofdioxide komt bij

Nadere informatie

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN BASISSTOF 1 HET BLOED Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en bloedplaatjes. 55% is bloedplasma. 45% bloedcellen en bloedplaatjes. Er zijn twee soort bloedcellen: rode bloedcellen en witte bloedcellen.

Nadere informatie

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed? Naam: BLOEDSOMLOOP Bloed Een volwassen persoon heeft 5 á 6 liter bloed. Dat bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen (rode en witte) en bloedplaatjes. Als bloed een paar dagen heeft gestaan, zakken de

Nadere informatie

Verbranding bij een kaars: kaarsvet + zuurstof --> water+ koolstofdioxide (+ energie)

Verbranding bij een kaars: kaarsvet + zuurstof --> water+ koolstofdioxide (+ energie) Samenvatting door S. 894 woorden 27 januari 2014 9,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Zie bijlage (rechts) voor de afbeeldingen. Biologie Samenvatting Hoofdstuk 1 1. Wat is verbranding?

Nadere informatie

Gaswisseling. Samenvatting voor de toets

Gaswisseling. Samenvatting voor de toets Gaswisseling Samenvatting voor de toets Inhoudsopgave Gaswisseling bij verschillende diergroepen Ademhalingsstelsel Route van ingeademde lucht Longblaasjes en haarvaten Huig en strotklepje Ribademhaling

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen: Samenvatting Thema 6: Regeling Basisstof 1 Zenuwstelsel regelt processen: - regelen werking spieren en klieren - verwerking van impulsen van zintuigen Zintuigcellen: - staan onder invloed van prikkels

Nadere informatie

H.6 regeling. Samenvatting

H.6 regeling. Samenvatting H.6 regeling Samenvatting Zenuwstelsel Het zenuwstelsel bestaat uit: Centrale zenuwstelsel ( bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg Zenuwen Functies van zenuwstelsel: Verwerken

Nadere informatie

Oefen Repetitie thema Erfelijkheid

Oefen Repetitie thema Erfelijkheid Oefen Repetitie thema Erfelijkheid Als er geen punten bij een vraag staan, dan is die vraag 1 punt waard. Onderdeel A: waar of niet waar? 1. Een zichtbare eigenschap maakt deel uit van het fenotype van

Nadere informatie

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen. 4BASISSTOF De 2 havo vwo bloedvaten thema 3 De bloedsomloop opdracht 18 Vul het schema in. Kies bij 1 uit: van de organen weg naar het hart toe van het hart weg naar de organen toe. Kies bij 2 uit: hoog

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Regeling

Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting door P. 1319 woorden 20 maart 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting Regeling SE2 Het zenuwstelsel Het zenuwstelsel

Nadere informatie

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop Als er geen punten bij een vraag staan, dan is die vraag 1 punt waard. Onderdeel A: waar of niet waar? 1. Bloedplaatjes bevatten hemoglobine. 2. Het gehalte koolstofdioxide

Nadere informatie

5,5. Verslag door A woorden 2 maart keer beoordeeld. Biologie voor jou. Basisstof 1 : Wat is verbranding?

5,5. Verslag door A woorden 2 maart keer beoordeeld. Biologie voor jou. Basisstof 1 : Wat is verbranding? Verslag door A. 2709 woorden 2 maart 2014 5,5 24 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 1 : Wat is verbranding? Een auto kan rijden doordat er in de motor benzine wordt verbrand,

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2 Samenvatting door Babette 935 woorden 2 november 2014 5,5 2 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Doelstelling 1 Brandstof : de stof die verbrandt Verbrandingsproducten:

Nadere informatie

Samenvatting. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed.

Samenvatting. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed. SAMENVATTING Samenvatting doelstelling 1 Je moet de bestanddelen van bloed kunnen noemen met hun kenmerken en functies. Bloed bestaat uit bloedplasma (± 55%) en uit bloedcellen en bloedplaatjes (± 45%).

Nadere informatie

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari 2003 5,2 202 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1; samenstelling van bloed Opdr.1 1. Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en plaatjes 2.

Nadere informatie

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2 ERFELIJKHEID 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2 Afbeelding 17-1 Mensen uit elkaar houden vind je vast makkelijker. Toch hebben ook mensen veel meer overeenkomsten dan verschillen.

Nadere informatie

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling Samenvatting door een scholier 1875 woorden 28 januari 2004 5 52 keer beoordeeld Vak Methode NaSk Natuur- en scheikunde actief Pw Biologie: Thema 2: Verbranding

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie Samenvatting Biologie Erfelijkheid en Evolutie Samenvatting door een scholier 1888 woorden 16 juni 2016 6,5 5 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1 De zichtbare eigenschappen (het uiterlijk) van een

Nadere informatie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Thema: Transport HAVO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet - de bestanddelen van bloed kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken

Nadere informatie

7,3. Het zenuwstelsel. Zenuwcellen en zenuwen. Samenvatting door een scholier 1716 woorden 24 februari keer beoordeeld

7,3. Het zenuwstelsel. Zenuwcellen en zenuwen. Samenvatting door een scholier 1716 woorden 24 februari keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1716 woorden 24 februari 2008 7,3 67 keer beoordeeld Vak Biologie Biologie Samenvatting Thema 7: Regeling en gedrag Het zenuwstelsel Bij het waarnemen speelt het zenuwstelsel

Nadere informatie

1. We ademen om te leven

1. We ademen om te leven 1. We ademen om te leven Net als alle levende wezens hebben wij energie nodig om te leven. De spijsvertering zorgt ervoor dat ons lichaam de voedingsstoffen opneemt. De bloedsomloop brengt die stoffen

Nadere informatie

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel. Regeling Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: (1) Zenuwstelsel (2) Hormoonstelsel Verschillen in bouw en functie: bestaat uit functie

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan THEMA 4 REGELING EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 3 VMBO-bk Examentrainer Vragen vmbo-bk Scan In een Engelse folder staat informatie over een bepaald apparaat. Hiermee kan het centrale zenuwstelsel onderzocht

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop Samenvatting door Madelief 1197 woorden 7 februari 2018 5,2 16 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Paragraaf

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Regeling en Gedrag.

Werkstuk Biologie Regeling en Gedrag. Werkstuk Biologie Regeling en Gedrag. Werkstuk door een scholier 2029 woorden 5 oktober 2007 6,1 24 keer beoordeeld Vak Biologie 1 Het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel

Nadere informatie

7,9. Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni keer beoordeeld. Biologie thema 3. Basistof 2

7,9. Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni keer beoordeeld. Biologie thema 3. Basistof 2 Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni 2016 7,9 21 keer beoordeeld Vak Biologie Basistof 2 Het bloedvatenstelsel van de mens bestaat uit het hart en de bloedvaten. Het hart pompt het bloed

Nadere informatie

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari 2011 6,1 46 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 1: chromosomen Chromosomen: komen voor in een celkern bevindt zich de

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels Werkstuk Biologie Lichaamstelsels Werkstuk door een scholier 2239 woorden 10 oktober 2005 3,8 23 keer beoordeeld Vak Biologie Ademhaling Als je inademt, dan neem je zuurstof uit de lucht op. Als je uitademt,geef

Nadere informatie

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april 2006 6.7 33 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Erfelijkheidsmateriaal Het menselijk lichaam bestaat uit een veel organen, deze organen

Nadere informatie

Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage.

Erfelijkheid. Examen VMBO-GL en TL. biologie CSE GL en TL. Bij dit examen hoort een bijlage. Examen VMBO-GL en TL Erfelijkheid biologie CSE GL en TL Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 26 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 30 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat

Nadere informatie

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan.

Herhalingsles Het lichaam. Ademhaling. Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan. Herhalingsles Het lichaam Ademhaling Benoem de aangeduide delen op onderstaande tekeningen aan. Als we ademen, stroomt er lucht binnen in ons lichaam. Welke weg legt deze lucht af? Vul het schema aan.

Nadere informatie

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn. Opdracht door een scholier 1105 woorden 13 november 2004 5,9 55 keer beoordeeld Vak Biologie Basis erfelijkheidsleer Ik kan de bouw en functie van chromosomen beschrijven. In de kern van een cel komen

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting door M. 721 woorden 15 januari 2014 7,1 28 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Organismen Organismen is een levend wezen:

Nadere informatie

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11 1. Bij honden is het allel voor donkerbruine haarkleur (E) dominant over het allel voor witte haarkleur (e). Het allel voor kort haar (F) is dominant over het allel voor lang haar (f). Een aantal malen

Nadere informatie

SO Biologie T3: De bloedsomloop

SO Biologie T3: De bloedsomloop Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres Ivis Cambungo 24 June 2014 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/48743 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein.

Nadere informatie

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari 2014 4,3 5 keer beoordeeld Vak Biologie Bloed bestaat uit bloedplasma, in het bloedplasma drijven bloedcellen en bloedplaatjes. Waar bestaat bloedplasma

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Erfelijkheid

Samenvatting Biologie Erfelijkheid Samenvatting Biologie Erfelijkheid Samenvatting door een scholier 3283 woorden 20 november 2002 6,9 200 keer beoordeeld Vak Biologie.1 wanneer zijn eigenschappen erfelijk? - Zichtbare eigenschappen van

Nadere informatie

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen? Computeropdracht Bloedsomloop Basisstof 2, 3 en 5 Ga naar biologiepagina.nl > Havo 5 > Bloedsomloop > PC- les > computerles 1 Bekijk de animaties zorgvuldig en maak de opdrachten in de opgegeven volgorde,

Nadere informatie

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen Cijfer In te vullen voor docent In te vullen door leerling Beroepsprestatie B.P.1.3 S.B Naam leerling Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen Klas SB3O1A+B Versie 1 Datum Tijdsduur 60 minuten Naam docent

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting door I. 2669 woorden 14 december 2014 5,8 9 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie samenvatting 9.1: Lichaam à orgaanstelsels Orgaanstelsel

Nadere informatie

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5 Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5 8.1 Het werkt! Organen zijn delen van het lichaam met een bepaalde taak (hart, longen, darmen, enzovoort). De meeste organen liggen in je romp. Je kan de romp verdelen

Nadere informatie

Level 1. Vul het juiste woord in

Level 1. Vul het juiste woord in Level 1 Vul het juiste woord in Keuze uit: Gen, Allel, Locus, Dominant, Recessief, Co-dominantie, Monohybride kruising, Dihybride kruising, Autosoom, Autosomale overerving, X-chromosomale overerving, Intermediair

Nadere informatie

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN

4 HAVO thema 4 Erfelijkheid EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN Examentrainer Vragen Karyogrammen In afbeelding 1 zijn twee karyogrammen weergegeven. Deze karyogrammen zijn afkomstig van een eeneiige tweeling. Het ene kind is van het mannelijk geslacht zonder duidelijke

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen. Een erfelijke ziekte

Examentrainer. Vragen. Een erfelijke ziekte Examentrainer Vragen Een erfelijke ziekte FH is een erfelijke ziekte die het gevolg is van een mutatie in een bepaald gen. FH-patiënten hebben te veel cholesterol in hun bloed. Cholesterol zet zich vast

Nadere informatie

5,9. Werkstuk door een scholier 2073 woorden 16 juli keer beoordeeld

5,9. Werkstuk door een scholier 2073 woorden 16 juli keer beoordeeld Werkstuk door een scholier 2073 woorden 16 juli 2001 5,9 68 keer beoordeeld Vak Biologie Dit biologiewerkstuk gaat over longziekten en speciaal over taaislijmziekte. Dit is naar aanleiding van de video

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 + 9: Regeling en Gedrag

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 + 9: Regeling en Gedrag Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 + 9: Regeling en Gedrag Samenvatting door R. 858 woorden 19 juni 2014 7 7 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels

Nadere informatie

Ademhalingsstelsel vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Ademhalingsstelsel vmbo-b34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie. Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 12 July 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie http://maken.wikiwijs.nl/73603 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken van Kennisnet.

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Roken

Werkstuk Biologie Roken Werkstuk Biologie Roken Werkstuk door een scholier 2032 woorden 26 mei 2006 7,7 23 keer beoordeeld Vak Biologie HOOFDSTUK 1 WERKING VAN HET HART, DE LONGEN EN DE BLOEDSOMLOOP 3 DE WERKING VAN HET HART:

Nadere informatie

hart longen Werkboekje van...

hart longen Werkboekje van... & hart longen Werkboekje van... Woordveld woordveld Hart & Longen adem in, adem uit adem in, adem uit Om goed te kunnen werken heeft het lichaam zuurstof nodig. De ademhaling zorgt dat je lichaam zuurstof

Nadere informatie

Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3

Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3 Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3 Samenvatting door K. 1464 woorden 10 december 2012 5,6 11 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 8.1 Het werkt! Hoe werkt je lichaam? Organen: delen van het lichaam

Nadere informatie

LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK

LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK 2a LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK 2a LEERWERKBOEK BIOLOGIE VOOR JOU BIOLOGIE VOOR DE ONDERBOUW VMBO-BK AUTEURS GERARD SMITS BEN WAAS ARTEUNIS BOS ONNO KALVERDA ZESDE

Nadere informatie

Ademhalingsstelsel vmbo-b34

Ademhalingsstelsel vmbo-b34 Auteur Laatst gewijzigd Licentie Webadres VO-content 12 july 2016 CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie https://maken.wikiwijs.nl/73603 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs van

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 4:

Samenvatting Biologie Thema 4: Samenvatting door L. 717 woorden 19 juni 2013 4,8 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Samenvatting Biologie Thema 4: Zintuig Ligging Prikkel Waarneming Gezichts~ In de ogen Licht Zien

Nadere informatie

Thema 6 Gaswisseling en uitscheiding Basisstof 1

Thema 6 Gaswisseling en uitscheiding Basisstof 1 Samenvatting door een scholier 2022 woorden 18 maart 2007 6.5 100 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 1 Ademhaling Hier boven zie je het ademhalingsstelsel van de mens. Bij

Nadere informatie

REGELING. 1 G o e d g e r e g e l d. 2 Z e n u w s t e l s e l

REGELING. 1 G o e d g e r e g e l d. 2 Z e n u w s t e l s e l REGELING 1 G o e d g e r e g e l d In je lichaam gebeuren veel dingen te gelijk: je haalt adem, je beweegt je spieren, je hart klopt, reservevoedsel wordt opgeslagen, enzovoort. Het zenuwstelsel en het

Nadere informatie

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Thema: Transport VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet 5V: blz. 215 t/m

Nadere informatie

Kijk, zo klopt het! EEN KIJKJE IN JE HART INHOUD. Je hart? Hard nodig!

Kijk, zo klopt het! EEN KIJKJE IN JE HART INHOUD. Je hart? Hard nodig! N KIJKJ IN J HART Kijk, zo klopt het! Het hart van een volwassene pompt zó hard dat het in één dag een tankwagen van wel 7.000 liter kan vullen. n het hart van een kind? Dat krijgt in één dag een tankwagen

Nadere informatie

Biologie ( havo vwo )

Biologie ( havo vwo ) Tussendoelen Biologie ( havo vwo ) Biologie havo/vwo = Basis Biologische eenheid Levenskenmerk Uitleggen hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging

Nadere informatie

Uitscheiding en afweer

Uitscheiding en afweer Uitscheiding en afweer De lever: slokdarm galblaas maag 12-ving. darm dunne darm ligging van de lever Functies van de lever: bloedsuikerspiegel (glucosegehalte in bloed) op peil houden overtollige eiwitten

Nadere informatie

Level 1. Vul het juiste woord in

Level 1. Vul het juiste woord in Level 1 Vul het juiste woord in Keuze uit: Gen, Allel, Locus, Dominant, Recessief, Co-dominantie, Monohybride kruising, Dihybride kruising, Autosoom, Autosomale overerving, X-chromosomale overerving, Intermediair

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1) Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1) Samenvatting door CÃ line 1065 woorden 5 juli 2016 5,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie P4 Hoofdstuk 7 1 Uniek Eigenschappen

Nadere informatie

Erfelijkheid en evolutie. Hoofdstuk 5

Erfelijkheid en evolutie. Hoofdstuk 5 Erfelijkheid en evolutie Hoofdstuk 5 Leerdoelen 5.3 Geslachtelijke voortplanting Je kunt de kenmerken van geslachtelijke voortplanting noemen Je kunt eschrijven hoe een twee-eiige tweeling en hoe een eeneiige

Nadere informatie

PTA biologie BB locatie Waldeck cohort 2015-2016-2017

PTA biologie BB locatie Waldeck cohort 2015-2016-2017 Exameneenheden biologie PTA biologie BB locatie Waldeck cohort 2015-2016-2017 BI/K/1 Oriëntatie op leren en werken BI/K/2 Basisvaardigheden BI/K/3 Leervaardigheden in het vak biologie BI/K/4 Cellen staan

Nadere informatie

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort Eindtermen biologie BI/K/1 Oriëntatie op leren en werken BI/K/2 Basisvaardigheden BI/K/3 Leervaardigheden in het vak biologie BI/K/4 Cellen staan aan de basis BI/K/5 Schimmels en bacteriën: nuttig en soms

Nadere informatie

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort Eindtermen biologie BI/K/1 Oriëntatie op leren en werken BI/K/2 Basisvaardigheden BI/K/3 Leervaardigheden in het vak biologie BI/K/4 Cellen staan aan de basis BI/K/5 Schimmels en bacteriën: nuttig en soms

Nadere informatie

Een persoon raakt opgewonden en begint te hyperventileren. Om de hyperventilatie te stoppen, pakt hij een plastic zak.

Een persoon raakt opgewonden en begint te hyperventileren. Om de hyperventilatie te stoppen, pakt hij een plastic zak. Examentrainer Vragen Hyperventilatie Het overmatig snel verversen van de lucht in de longen wordt hyperventilatie genoemd. Door bewust of onbewust snel in en uit te ademen, daalt de concentratie van CO

Nadere informatie

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: - -

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: -  - VOORKENNIS BIOLOGIE Inhoud Organen en Cellen... 2 Voortplanting... 3 Erfelijkheid... 3 Planten... 4 Verbranding en ademhaling... 5 Voeding en vertering... 5 De cursus biologie, die je voorbereidt op het

Nadere informatie

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand Paragraaf 4.1 en 4.2 Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving ader Bloedvat waarin bloed richting het hart stroomt slagader Bloedvat waarin het bloed van het hart afstroomt

Nadere informatie

Dialogen voor conceptcartoons. Verband genotype/fenotype, dominant/recessief

Dialogen voor conceptcartoons. Verband genotype/fenotype, dominant/recessief Dialogen voor conceptcartoons Verband genotype/fenotype, dominant/recessief 1 Is dit ons kind? (Zie conceptcartoon Horst Wolter op deze site.) Leermoeilijkheid (misconcept): Uiterlijke eigenschappen weerspiegelen

Nadere informatie

aerobe dissimilatie gaswisseling ademhaling

aerobe dissimilatie gaswisseling ademhaling Gaswisseling Ademhaling Het lichaam heeft energie nodig, die door de aerobe dissimilatie wordt geleverd. Voor verbranding hebben de cellen zuurstof nodig. Na de verbranding geven de cellen koolstofdioxide

Nadere informatie

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.10.1

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.10.1 BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEAMEN 2016 V15.10.1 De vakinformatie in dit document is vastgesteld door het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het CvTE is verantwoordelijk voor de afname van

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Transport

Samenvatting Biologie Transport Samenvatting Biologie Transport Samenvatting door een scholier 1385 woorden 5 april 2006 8,2 8 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Hoofdstuk Transport Basisstof 1: De bloedsomloop Bloedsomloop:

Nadere informatie

WAT IS KANKER? KANKERCENTRUM. Onco_alg_008

WAT IS KANKER? KANKERCENTRUM. Onco_alg_008 WAT IS KANKER? KANKERCENTRUM Onco_alg_008 WAT VINDT U TERUG IN DEZE BROCHURE 01 Inleiding 3 02 Celindeling 3 03 Het lymfestelsel 4 WAT IS KANKER? 2 01 INLEIDING Kanker is een verzamelnaam voor meer dan

Nadere informatie

Verslag Biologie Drosophila Melanogaste

Verslag Biologie Drosophila Melanogaste Verslag Biologie Drosophila Melanogaste Verslag door A. 1772 woorden 3 januari 2013 5,4 5 keer beoordeeld Vak Biologie Alles om ons heen leeft. We leven en planten ons voort. Bij die voortplanting worden

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 6

Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting door Saar 879 woorden 10 april 2018 0 keer beoordeeld Vak Biologie Aantekeningen Biologie P3: Homeostase en regelkringen: Bij meercellige organismen: de cellen

Nadere informatie

Examenopgaven VMBO-BB 2003

Examenopgaven VMBO-BB 2003 Examenopgaven VMBO-BB 2003 tijdvak 2 dinsdag 17 juni 11.30 13.00 uur BIOLOGIE CSE BB Naam kandidaat Kandidaatnummer Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje. Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen

Nadere informatie

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6 Samenvatting door een scholier 1512 woorden 3 mei 2005 5,8 22 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Thema 6 Gaswisseling en uitscheiding Basisstof 1 Het

Nadere informatie

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het Samenvatting door R. 1946 woorden 10 maart 2016 7 37 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Bio samenvatting H9 9.1 WAT WORDT ER BINNENIN JE LICHAAM GEREGELD? Je lichaam probeert vanbinnen om constant

Nadere informatie

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou Samenvatting door E. 1393 woorden 6 december 2016 6,4 18 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Thema 4: Erfelijkheid 5-HTTPLR gen heeft invloed op de hoeveelheid geluk die je ervaart.

Nadere informatie

Newsletter April 2013

Newsletter April 2013 1. Inleiding Met het thema van deze nieuwsbrief willen we ons richten op de fundamenten van het fokken: de basisgenetica. Want of je het nu wil of niet. dit is ook de basis voor een succesvolle fok! Misschien

Nadere informatie

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs VOORBLAD EXAMENOPGAVE Toetsdatum: Vakcode: BIO Vak: Biologie voorbeeldexamen Tijdsduur: 2 uur en 30 minuten - De volgende hulpmiddelen zijn toegestaan bij het

Nadere informatie

Afdrukken pagina 2-19 dubbelzijdig formaat A4 naar behoefte kunnen lege A4-pagina s worden tussengevoegd

Afdrukken pagina 2-19 dubbelzijdig formaat A4 naar behoefte kunnen lege A4-pagina s worden tussengevoegd Gebruiksaanwijzing leerdagboek Exempel De klop van jouw hart Afdrukken pagina 2-19 dubbelzijdig formaat A4 naar behoefte kunnen lege A4-pagina s worden tussengevoegd Aanwijzingen Schrijf- en tekenruimte

Nadere informatie

OPDRACHT EMBRYONALE BLOEDSOMLOOP. Gebruik voor deze opdracht je Binas en basisstof 1 van je boek.

OPDRACHT EMBRYONALE BLOEDSOMLOOP. Gebruik voor deze opdracht je Binas en basisstof 1 van je boek. OPDRACHT EMBRYONALE BLOEDSOMLOOP Gebruik voor deze opdracht je Binas en basisstof 1 van je boek. Zeven organen van een normale bloedsomloop zijn: Hoofd longen hart lever darm nieren benen 1. Van de zeven

Nadere informatie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie Inleiding Wat goed dat je hebt doorgezet naar de volgende cursus! Je wilt dus nog meer te weten komen over hoe je lichaam precies in elkaar zit en hoe het werkt! En dat precies is wat je in deze cursus

Nadere informatie