BERNISSE ZUIDLAND KREKEN VAN NIBBELAND. J.M. Moree

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "BERNISSE ZUIDLAND KREKEN VAN NIBBELAND. J.M. Moree"

Transcriptie

1 BERNISSE ZUIDLAND KREKEN VAN NIBBELAND Een aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen J.M. Moree BOORrapporten 414

2 BERNISSE ZUIDLAND KREKEN VAN NIBBELAND Een aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen J.M. Moree Tekeningen: G.F.H.M. Kempenaar en W. Zijl BOORrapporten Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam Ceintuurbaan 213B 3051 KC Rotterdam

3 COLOFON Titel Bernisse Zuidland Kreken van Nibbeland. Een aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen Status concept Datum september 2008 Auteur(s) J.M. Moree Tekenaar(s) Bestandsnaam G.F.H.M. Kempenaar en W. Zijl \BOORarchief\BOOR_ONDERZOEK EN RAPPORTAGE\ BOORrapporten archief\boorrapporten \ BOORrapporten 414 Bernisse Zuidland Kreken van Nibbeland\ \BOORrapport\BOORrapporten 414 Bernisse Zuidland Kreken van Nibbeland Projectcode BOORrapporten 414 Projectleider drs. J.M. Moree Projectmedewerker(s) R.D. van Dijk Meelezer - Bevoegd gezag provincie Zuid-Holland Autorisatie BOOR Autorisatie BOOR Autorisatie bevoegd gezag drs. M.M. Sier drs. A. Carmiggelt Hoofd Onderzoek en Rapportage Hoofd Beheer en Beleid provincie Zuid-Holland ISSN Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam Ceintuurbaan 213b 3051 KC Rotterdam Telefoon Fax boor@gw.rotterdam.nl Copyright BOOR Rotterdam, september 2008 Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers Het BOOR aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

4 INHOUDSOPGAVE blz. 1. INLEIDING Inleiding Plaats onderzoek binnen de archeologische monumentenzorg Administratieve gegevens AANLEIDING ONDERZOEK Plangebied Gegevens voorgaand onderzoek Gevolgen geplande werkzaamheden voor de archeologische waarden Advies voor aanvullend karterend inventariserende veldonderzoek AANVULLEND KARTEREND INVENTARISEREND VELDONDERZOEK Onderzoeksgebied Doel onderzoek Methoden Resultaten Geologie Oxidatie-reductiegrens Gaafheid bodemopbouw Archeologie CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Conclusies Gaafheid bodemopbouw Ligging Duinkerke I-oeverwal Archeologische waarden Vindplaatsen Hoogteligging archeologische waarden Aantasting archeologische waarden Aanbevelingen LITERATUUR AFKORTINGEN BIJLAGE 1: BOORSTATEN BIJLAGE 2: VINDPLAATSEN... 32

5 2000 Geologie Klimaat Landschap Vegetatie Archeologische perioden Nieuwe tijd Duinkerke III Tiel III Duinkerke II Tiel II Subatlantic koeler vochtiger Late Middeleeuwen B Late Middeleeuwen A Vroege Middeleeuwen Romeinse tijd Duinkerke I Tiel I Late IJzertijd Midden-IJzertijd Vroege IJzertijd 1000 loofbos Late Bronstijd Duinkerke 0 Tiel 0 Subboreaal koeler droger Midden-Bronstijd Vroege Bronstijd 2500 Calais IV Gorkum IV Laat Neolithicum Calais III Gorkum III Holoceen Midden-Neolithicum Calais II Gorkum II Vroeg Neolithicum 5000 Atlanticum warm vochtig Calais I Gorkum I Mesolithicum 7500 Boreaal warmer den Preboreaal warmer berk Kreftenheye Pleistoceen Late Dryas kouder toendra Laat-Paleolithicum Tijdtabel. 4

6 1. INLEIDING 1.1 Inleiding In opdracht van de gemeente Bernisse heeft het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) een aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek verricht in het plangebied Kreken van Nibbeland in Zuidland. In het gebied is woningbouw gepland; het is weergegeven in afbeelding 1. Gedurende eerder onderzoek is in het plangebied een vindplaats uit de Romeinse tijd, aangeduid met de BOOR-vindplaatscode en Archis-vondstmeldingsnummer , aangetroffen (Oude Rengerink en Vossen 2006 en Vossen, Van Kerckhove, Baetsen en La Fèber 2008). De archeologische waarden concentreren zich op de zuidelijke oeverwal van een Duinkerke I-kreek. Verondersteld wordt dat de vindplaats de gehele oeverwal in het plangebied beslaat. Het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd in twee bouwblokken binnen Kreken van Nibbeland. Het onderzoeksgebied is weergegeven in afbeeldingen 1, 2 en 3. De reden voor het onderzoek is dat door het tot nu tot verrichte onderzoek hier geen inzicht is verkregen in de exacte ligging van de oeverwalafzettingen en daarmee ook niet in de ligging van de archeologische waarden uit de Romeinse tijd. Dit inzicht is uiteraard wel nodig om vast te kunnen stellen welke delen van de vindplaats bij de inrichting van de bouwblokken met aantasting worden bedreigd en hoe hier mee om te gaan. 1.2 Plaats onderzoek binnen de archeologische monumentenzorg Het proces van archeologische monumentenzorg bestaat uit de volgende stappen. Stap 1. De inventarisatie van archeologische waarden in een plangebied. Een inventarisatie bestaat doorgaans uit het uitvoeren van een bureauonderzoek (met als doel het opstellen van het archeologisch verwachtingsmodel), gevolgd door een inventariserend veldonderzoek (met als doel het toetsen en aanvullen van het archeologisch verwachtingsmodel). Bij een inventariserend veldonderzoek kan onderscheid gemaakt worden in een verkennende fase (verifiëren archeologisch verwachtingsmodel), een karterende fase (vaststellen en begrenzen archeologische vindplaatsen) en een waarderende fase (bepalen kwaliteit van vindplaatsen). De inventarisatie resulteert in het opstellen van een (selectie)advies, aan de hand waarvan een beleidsbeslissing (meestal een selectiebesluit) kan worden genomen. Stap 2. Het selectiebesluit van het bevoegd gezag op grond van de resultaten van de inventarisatie (het beleid ten aanzien van vindplaatsen). Uitgangspunt hierbij is streven naar behoud in situ van archeologisch waardevolle vindplaatsen. Stap 3. Het uitvoeren van het selectiebesluit door: het documenteren en veiligstellen van behoudenswaardige vindplaatsen door fysieke bescherming, dan wel het documenteren en veiligstellen van behoudenswaardige - maar niet in situ te handhaven - vindplaatsen door opgraving, dan wel het verifiëren dat geen archeologische resten ongezien verloren gaan door archeologische begeleiding van de werkzaamheden in het plangebied, dan wel niets te doen. Het voorliggende rapport bevat het verslag van de tweede fase van het veldonderzoek van de inventarisatie van archeologische waarden, namelijk het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek in twee bouwblokken in het plangebied Kreken van Nibbeland in Zuidland. Het plangebied vormt het zuidwestelijke deel van een 5

7 woningbouwproject in het open gebied Groot Nibbeland ten noorden van de huidige bebouwing van Zuidland. Het onderzoek is verricht door het zetten van grondboringen. Op basis van de resultaten van dit onderzoek en alle voorgaande onderzoeken wordt een selectieadvies opgesteld waarin aanbevelingen gedaan over het verdere beleid ten aanzien van de archeologische waarden in Kreken van Nibbeland. Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd conform de specificaties VS01 en VS03 van het protocol inventariserend veldonderzoek van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) versie 3.1 van het College van Archeologische Kwaliteit (CvAK). Het veldonderzoek is gerapporteerd conform specificatie VS05 van dat protocol. 1.3 Administratieve gegevens Datum september 2008 Opdrachtgever gemeente Bernisse Uitvoerder BOOR Bevoegd gezag Naam organisatie provincie Zuid-Holland Naam deskundige - Plangebied Naam Kreken van Nibbeland Gemeente Bernisse Plaats Zuidland RD-coördinaten / , / , / , / , / ARCHIS Onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code Vondstmeldingsnummers (BOOR-vindplaatscode ) (BOOR-vindplaatscode ) Opsteller onderzoek drs. J.M. Moree Plaats en beheer documentatie archief BOOR onder de projectcode BOORrapport 414. Plaats en beheer vondstmateriaal - 6

8 2. AANLEIDING ONDERZOEK 2.1 Plangebied Het plangebied Kreken van Nibbeland bevindt zich in Zuidland in de gemeente Bernisse (Afb. 1); het valt binnen kaartblad 37DZ. Het vormt het zuidwestelijke deel van een woningbouwproject in het open gebied Groot Nibbeland ten noorden van de huidige bebouwing van Zuidland, dat in het noordwesten wordt begrensd door de Haasdijk, in het zuidwesten door de Kerkweg, in het zuidoosten door de Beeldsweg en in het noordoosten door de Stationsweg. De totale oppervlakte van het woningbouwproject bedraagt ongeveer 45 ha. De nieuwe woonwijk Kreken van Nibbeland vormt de eerste fase van het nieuwbouwproject in Groot Nibbeland. De bouw neemt in januari 2009 een aanvang. De wijk zal zo n 25 hectare beslaan; het is gelegen tussen het sportcomplex Groot Nibbeland, de Kerkweg en de Beeldsweg. Het heeft de centrumcoördinaten / Het noordoostelijke deel van het nieuwbouwproject in Groot Nibbeland zal in een later stadium worden ontwikkeld. 2.2 Gegevens voorgaand onderzoek In opdracht van de gemeente Bernisse is in 2005 door Oranjewoud B.V. een bureauonderzoek en een verkennend en karterend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het gebied van het nieuwbouwproject in Groot Nibbeland (Oude Rengerink en Vossen 2006). Hierbij werden in het zuidwestelijke deel van de woningbouwlocatie - het onderhavige plangebied Kreken van Nibbeland - archeologische waarden uit de Romeinse tijd getraceerd. Deze worden aangeduid met de BOOR-vindplaatscode (Archis-vondstmeldingsnummer ). In september 2006 en in februari-maart 2007 is door het graven van proefsleuven door Oranjewoud B.V. een waarderend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd ter plekke van vindplaats (Vossen e.a. 2008) in plangebied Kreken van Nibbeland. Voor ligging van de proefsleuven zie afbeeldingen 2 en 3. Het eerste doel van het proefsleuvenonderzoek was de archeologische waarden beter in kaart te brengen. Hiertoe zijn gegevens verzameld omtrent de ligging, de omvang (horizontale begrenzing) en de diepteligging (verticale begrenzing) van de vindplaats. Een tweede doel van het onderzoek was tot een waardestelling van vindplaats te komen. Hiertoe werden gedurende het onderzoek gegevens over de fysieke kwaliteit - met de criteria gaafheid en conservering - en inhoudelijke kwaliteit - met de criteria zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit - van de archeologische resten verzameld. Van belang hierbij is dat informatie over de aard (welke complextype(n) is of zijn aanwezig) en datering wordt verkregen. Een derde doel tenslotte van het proefsleuvenonderzoek was het documenteren van die delen van vindplaats die bij het graven van de rioleringssleuven in plangebied Kreken van Nibbeland zeker zouden worden verstoord. De archeologische resten uit de Romeinse tijd bleken zich te concentreren op de zuidelijke oeverwal van een Duinkerke I-kreek. Het gaat om nederzettingssporen en om sporen van funeraire aard die wijzen op de aanwezigheid van een grafveld. Onder de nederzettingsresten bevindt zich in elk geval één gedeeltelijke plattegrond van een boerderij. Daarnaast konden ook delen van heiningen, greppels en beschoeiingen worden 7

9 gedocumenteerd. Op grond van het aardewerk wordt de boerderij voorlopig in de eerste helft van de tweede eeuw na Chr. gedateerd. De sporen van funeraire aard vertegenwoordigen de diverse stadia van het begrafenisritueel. Het betreft vier grafkuilen met crematieresten, drie brandkuilen en vier brandplekken. De sporen zijn verspreid over de oeverwal aangetroffen. Van een duidelijke scheiding tussen bewoningsareaal en grafveld is geen sprake; mogelijk bevinden de funeraire sporen zich op een iets hoger stratigrafisch niveau. Op grond van het aardewerk zijn de graven vanaf het vierde kwart van de tweede eeuw tot in de eerste helft van de derde eeuw na Chr. te dateren, jonger dus dan het materiaal van de boerderij. Vooral op basis van de ruimtelijke samenhang van goed geconserveerde bewoningssporen en funeraire sporen werd de vindplaats als behoudenswaardig gewaardeerd. In november en december 2007 is door RAAP het westelijkste deel van de Duinkerke I- oeverwal binnen het plangebied opgegraven. De locatie werd met aantasting bedreigd door het graven van een waterpartij. Ook hier werden sporen van funeraire aard - brandkuilen en vlekken met houtskool en crematieresten (mogelijk brandplekken) - aangetroffen. Gecombineerd met de gegevens van Oranjewoud B.V. betekent dit dat het grafveld zich in ieder geval over ruim 180 meter op de oeverwal uitstrekt. Het onderzoek leverde tevens een 14 meter lange rij palen en enkele losse palen op. De resultaten van de opgraving moeten nog worden uitgewerkt. 2.3 Gevolgen geplande werkzaamheden voor de archeologische waarden In twee bouwblokken in het noordoostelijke deel van het plangebied zijn huizen gepland in een zone met een zeer grote kans op de aanwezigheid van archeologische sporen uit de Romeinse tijd. De sedimenten van de Duinkerke I-kreek met de zuidelijke oeverwal met nederzettingsresten en graven uit de Romeinse tijd bevinden zich zonder twijfel binnen het areaal van de twee bouwblokken. Het door Oranjewoud uitgevoerde onderzoek gaf echter geen inzicht in de exacte ligging van de oeverwalafzettingen met archeologische waarden, waardoor niet duidelijk was in welke mate de daar geplande bodemingrepen het archeologisch bodemarchief zullen aantasten. Onderstaande informatie aangaande het aantal en de ligging van de geplande woningen, de diepteligging van achtereenvolgens bodem bouwput, kabels en leidingen, alsmede aantal en positie van de heipalen in een deel van de twee bouwblokken is afkomstig van de gemeente Bernisse. Geplande bebouwing In de twee bouwblokken zijn 48 woningen gepland. Het gaat om rijwoningen, tweeonder-een-kap woningen met garages en vrijstaande woningen met garages. In afbeeldingen 2 en 3 is de komende inrichting weergegeven. Het 0-peil Het 0-peil in de bouwblokken is nog niet definitief bekend; het komt tussen 10 en 0 cm + NAP te liggen. Hoogte maaiveld Door het opbrengen van grond zal het maaiveld tot 5 cm onder het 0-peil worden verhoogd. Dit houdt in dat het toekomstige maaiveld tussen 5 cm - NAP en 5 cm + NAP komt te liggen. 8

10 Diepteligging bodem bouwput De bouwputten zullen tot een diepte van 95 cm onder het toekomstige maaiveld worden uitgegraven. Dit houdt in dat de bodem van de bouwput tussen 90 en 100 cm - NAP komt te liggen. Diepteligging invoer kabels elektra, CAI en KPN De kabels elektra, CAI en KPN zullen vanaf een diepte van 50 cm onder het toekomstige maaiveld in de woningen worden ingevoerd. Dit houdt in dat de invoerhoogte tussen 40 en 50 cm - NAP komt te liggen. Diepteligging invoer waterleiding Boven de waterleidingen moet zich een dekking van minimaal 70 cm grond bevinden. Er zijn twee mogelijkheden. - Met een grondafdekking van 70 cm zullen de waterleidingen vanaf een diepte van 72,5 cm onder het toekomstige maaiveld in de woningen worden ingevoerd. Dit houdt in dat de invoerhoogte tussen 62,5 en 72,5 cm - NAP komt te liggen. - Een alternatief is dat de waterleidingen onder de funderingsbalk door in de woningen worden ingevoerd. De invoerhoogte zal daarbij niet dieper dan de ontgravingsdiepte van de bouwput komen te liggen. Dit houdt in dat de invoerhoogte niet dieper dan tussen 90 en 100 cm - NAP komt te liggen. Heipalen De woningen zullen worden gefundeerd op heipalen. Per woning waren voor bijvoorbeeld de bouwnummers 84 tot en met 92, 117 en 118 oorspronkelijk gemiddeld tussen 12 en 13 heipalen gepland (met heipaalkoppen tot 35 x 35 cm 2 ). Na herziening van het palenplan ten behoeve van de archeologische waarden in genoemde bouwnummers is dit aantal teruggebracht tot tussen 10 en 11 (met heipaalkoppen tot 35 x 35 cm 2 ). Het totale oppervlak van de koppen van alle geplande heipalen in deze bouwnummers is gereduceerd van 10,2 m 2 tot 8,9 m 2. Dit is een reductie van 12,8%. 2.4 Advies voor aanvullend karterend inventariserende veldonderzoek Het BOOR heeft de gemeente Bernisse geadviseerd om de ligging van de Duinkerke I- geul- en oeverwalsedimenten met archeologische sporen in de twee bouwblokken in kaart te brengen door het uitvoeren van een aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen. Door het verkregen beeld te vergelijken met de inrichtingsplannen van de bouwblokken kan worden vastgesteld welke arealen van de vindplaats bij realisatie ervan met aantasting worden bedreigd en in welke mate dit het geval is. Op basis hiervan wordt een selectieadvies opgesteld en kan het verdere beleid ten aanzien van de bedreigde archeologische waarden worden bepaald. 9

11 Oude Kadesedijk Kerkweg Bernissepad Beeldsweg Stationsweg deelplein laan laan l Langeweg Beeldsweg Trambaanlaan Burg. N. P. Kremerln. Christinastraat Beatrixstraat Julianastraat Prins straat Verloren- plein Wil Willemstraat Julianastraat plein plein Kerkweg Julianastraat Verlorenkost Prins Bernhardstraat Nijverheidstr Breedstr r t Kaart: Vlasstraat Lijnzaadstr Rootstr Weidesingel 0 250m Ooftstraat Gemeentewerken Rotterdam 2008 Schaal 1: Afb. 1. Ligging van het plangebied Kreken van Nibbeland met in donkerrood het onderzoeksgebied met de twee bouwblokken. 10

12 Legenda boringen BOOR Legenda proefsleuven Oranjewoud boorraai (veen op) Duinkerke I - dekafzettingen boring Duinkerke I-geul (veen op) Duinkerke I - dekafzettingen op D-geulafzettingen A 2A B A Duinkerke I-oeverwal ligging Duinkerke I-geul ligging Duinkerke I-oeverwal Duinkerke I - geul Duinkerke III - geul oeverwal (Duinkerke I) B B opgraving RAAP Schaal 0 50 m 1: Afb. 2. Het onderzoeksgebied met ligging boorpunten, profiel A-B, geul- en oeversedimenten (Afzettingen van Duinkerke I) en proefsleuven Oranjewoud. 11

13 Legenda archeologische waarden Legenda proefsleuven Oranjewoud Archeologische indicator onder Afzettingen van Duinkerke III: waarschijnlijk Late Middeleeuwen (veen op) Duinkerke -dekafzettingen Archeologische indicatoren in Afzettingen van Duinkerke I: Romeinse tijd (veen op) Duinkerke I -dekafzettingen op Duinkerke -geulafzettingen A 2A B Archeologische indicatoren op Hollandveen: Romeinse tijd Archeologische indicatoren op Hollandveen: Late IJzertijd of Romeinse tijd hoogste diepteligging archeologische indicatoren in boring in cm - NAP ligging Duinkerke I -geul ligging Duinkerke I -oeverwal 108 Duinkerke I -geul Duinkerke III -geul oeverwal (Duinkerke I) diepteligging funeraire sporen Romeinse tijd in cm - NAP B opgraving RAAP Schaal 0 50 m 1: Afb. 3. Het onderzoeksgebied met ligging archeologische waarden, geul- en oeverafzettingen (Afzettingen van Duinkerke I) en toekomstige inrichting

14 A noordwest B zuidoost v v m NAP I I A v v v v... 2 A 2 A m boorpunt. klei met zandlaagjes oxidatie-reductiegrens bouwvoor v klei, venig (detritus) zand veen zand met kleilaagjes vondstlaag Romeinse tijd op Hollandveen klei vondstniveau Romeinse tijd in Afzettingen van Duinkerke I Afb. 4. Profiel A-B. Voor ligging zie afbeelding 2. Legenda: 1. Klastisch pakket 1; A. Organisch pakket A; I. Antropogeen pakket I; 2. Klastisch pakket 2; 3. Klastisch pakket 3.

15 3. AANVULLEND KARTEREND INVENTARISEREND VELDONDERZOEK 3.1 Onderzoeksgebied Het gebied waar het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd maakt deel uit van het plangebied Kreken van Nibbeland (zie paragraaf 2.1). Het onderzoek richtte zich op het areaal van twee bouwblokken waar gedurende het eerdere onderzoek een Duinkerke I-oeverwal met archeologische resten uit de Romeinse tijd is aangetroffen en gedeeltelijk in kaart is gebracht. Het onderzoeksgebied is weergegeven op afbeeldingen 1, 2 en Doel onderzoek Het primaire doel van het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek is informatie te verkrijgen over de ligging van de zuidelijke oeverwal van de Duinkerke I- kreek, om daarmee de arealen binnen het onderzoeksgebied met de grootste kans op de aanwezigheid van archeologische waarden in kaart te brengen. Daarnaast moet het onderzoek inzicht geven in de diepteligging en in de mate van gaafheid van de top van de oeverwalafzettingen en dienen eventuele archeologische sporen uit de Romeinse tijd en hun diepteligging in kaart te worden gebracht. Door de inrichtingsplannen van de twee bouwblokken te vergelijken met de (ruimtelijke) informatie die het karterend inventariserend veldonderzoek oplevert, kan worden vastgesteld welke delen van de vindplaats bij de inrichtingswerkzaamheden met aantasting worden bedreigd. Aan de hand van deze informatie kan het verdere beleid ten aanzien van de bedreigde archeologische waarden worden opgesteld. 3.3 Methoden Het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd door middel van het zetten van grondboringen. De werkzaamheden zijn verricht op 15, 16 en 23 mei 2008 door de heren R.D. van Dijk en J.M. Moree (beiden BOOR). Het zetten van grondboringen is een non-destructieve manier van onderzoek om archeologische vindplaatsen te lokaliseren. Een archeologische laag is in de boor herkenbaar als een zogenaamde vuile laag. Zo n laag kan bijvoorbeeld aardewerk, houtskool en/of bot bevatten. Ook afwijkingen in de reguliere bodemopbouw kunnen een goede indicatie voor menselijke activiteiten in het verleden zijn. Benadrukt moet worden dat er ook kleinschalige archeologische verschijnselen zijn die met boringen niet of nauwelijks zijn te traceren, zoals bijvoorbeeld graven of oude perceleringsgreppels. Gedurende het boren wordt tevens gelet op de geologische opbouw van de bodem. Inzicht in de bodemopbouw is noodzakelijk om beter te kunnen inschatten waar zich mogelijk archeologische waarden bevinden en om de archeologische potentie van een gebied te bepalen; zo kan er dus gerichter archeologisch onderzoek plaatsvinden. Boormethode Gedurende het onderzoek in Kreken van Nibbeland zijn in totaal 38 boringen uitgevoerd: 601 tot en met 638 (Afb. 2). Hiervan zijn er 29 in zeven raaien gezet die evenwijdig lopen met de - noordwest-zuidoost gerichte - proefsleuven 2 en 3 van het waarderend 14

16 inventariserend veldonderzoek van Oranjewoud. Door deze oriëntatie maken de raaien een hoek van 75 o met de verondersteld lengterichting van de Duinkerke I-kreek. De afstand tussen de boringen binnen een raai bedroeg 16,1 meter; de afstand tussen de raaien is zodanig gekozen dat een vlakdekkend boorgrid ontstond. Ten behoeve van zetting van de ondergrond ter plekke van de geplande wegen was al grond aangebracht in het plangebied. Hierdoor moest geregeld worden afgeweken van het beoogde grid. Omdat de proefsleuven 2 en 3 al informatie over de ligging van de oeverwal had opgeleverd, is daar niet geboord. Het boorgrid vertoont op die locaties een hiaat. Voor het verkrijgen van extra informatie over de ligging van archeologische waarden zijn acht detailboringen gezet. Om een goed beeld te krijgen van de bodemopbouw zijn de boringen door de Afzettingen van Duinkerke en het Hollandveen tot in de top van de Afzettingen van Calais gezet; het overgrote deel reikt tot vijf meter en een enkele tot zes meter onder maaiveld. Door deze boordiepte kan de ligging van de Duinkerke I-oeverwal in kaart worden gebracht, kan het bodemtraject met de grootste archeologische verwachting worden onderzocht en kan inzicht worden verkregen in de gevolgen die de inrichting van Kreken van Nibbeland heeft voor de eventueel aanwezige archeologische waarden. Tevens wordt de geologische kennis en daarmee het inzicht in de landschappelijke ontwikkeling in het verleden van het plangebied vergroot. Van een boorraai is een profiel getekend: A-B (Afb. 4). Voor het boren is gebruik gemaakt van een gutsboor met een binnendiameter van 2,5 cm. De boorkernen met de eventueel aanwezige archeologische indicatoren zijn na één of meerdere malen snijden met het boormes, al of niet in combinatie met het deels verbrokkelen ervan, met het blote oog beschreven. Voor de registratie van de boorgegevens is gebruikt van boorbeschrijvingformulieren die zijn gebaseerd op de archeologische standaard boorbeschrijvingmethode (ASB). De boorbeschrijvingen zijn als Bijlage 1 in dit rapport opgenomen. Een enkele maal is een boring opnieuw gezet om relevante delen van de kern te bemonsteren; de monsters zijn gezeefd op een zeef met een maaswijdte van 1 mm. De boorlocaties (inclusief NAP-hoogte van het maaiveld) zijn in het veld uitgezet door de heer J. de Klerk van Gemeentewerken Rotterdam, afdeling Landmeten, subafdeling Maatvoering. 3.4 Resultaten Geologie Hieronder volgt een globale beschrijving van de acht stratigrafische eenheden die in het bodemprofiel zijn onderscheiden. In het profiel van afbeelding 4 zijn zij aangegeven. De eenheden worden van onder naar boven beschreven. Voor een toelichting op de ouderdom, klimaat, landschap en archeologische periode wordt verwezen naar de Tijdtabel op bladzijde 4. Klastisch pakket 1 Van het diepst gelegen klastische pakket - klastisch pakket 1 - is alleen de bovengrens bepaald; de ondergrens is niet vastgesteld. De dikte is dus niet bekend. Het pakket bestaat in de regel uit een lichtzandige, met riet doorgroeide, humeuze klei. De bovenste centimeters van het pakket zijn veelal karakteristiek donkergrijs/zwartgrijs gekleurd. Naar onder verdwijnt het riet, wordt de klei minder humeus, zandiger en komen (plaatselijk) zandlaagjes voor. De diepst aangeboorde delen van klastisch pakket 15

17 1 bestaan uit zand met kleilaagjes. De overgang naar het bovenliggende organische pakket A is doorgaans vrij scherp. Klastisch pakket 1 wordt gerekend tot de Afzettingen van Calais. Organisch pakket A Op klastisch pakket 1 bevindt zich een dikke laag veen: organisch pakket A. De grootste dikte van het pakket - circa 200 cm - is waargenomen in boring 631. Er is een globale beschrijving van het veen gemaakt. In de regel bestaat de basis uit rietveen; het middendeel uit broekveen, terwijl de bovenste delen weer overwegend riethoudend zijn. Er is dus sprake van eutroof tot mesotroof veen. Van hoogveenvorming is geen sprake. De top van het veen is in enkele boringen licht veraard, hetgeen wijst op een tijdelijke ontwatering van het veen in het verleden. De ontwatering vond waarschijnlijk plaats door kreken behorend tot een Duinkerke I-geulsysteem (zie klastisch pakket 2). In een aantal boringen bevinden zich binnen organisch pakket A een of meerdere lagen klei. Gelet op de scherpe onder- en bovengrens van de lagen gaat het om kleien die zich hebben gevormd in scheuren in het veen: zogenaamde scheurkleien. De scheuren zijn ontstaan onder invloed van een Duinkerke I-geul (zie klastisch pakket 2) die zich in het veen had ingesneden. Als gevolg van de hoge dynamiek in de geul werd een deel van het omliggende veenpakket opgelicht, waarna de zo ontstane scheuren zich opvulden met klei die vanuit dezelfde geul werd aangevoerd. In de arealen van de Duinkerke I-geul is het veen verdwenen als gevolg van fluviatiele erosie. Ook in de gebieden daar net buiten zijn forse delen van het veen geërodeerd; vaak resteren daar nog maar enkele decimeters van de basis van het veen. Het veen van organisch pakket A wordt gerekend tot het Hollandveen; de scheurkleien behoren tot de Afzettingen van Duinkerke I. Antropogeen pakket I (archeologische vondstlaag) Deze plaatselijk op organisch pakket A ontwikkelde afzettingen zijn gevormd onder invloed van de mens in de Romeinse Tijd en mogelijk in de Late IJzertijd. Antropogeen pakket I bestaat veelal uit mest en venige mest, met daarin archeologisch vondstmateriaal zoals houtskool, aardewerk scherven en bot. Zie ook paragraaf De eenheid is op twee locaties aangetroffen. Deze worden aangeduid met de BOORvindplaatscode (boringen 611, 615, 630, 631, 632 en 633) en (627 en 634). De locaties met antropogeen pakket I grenzen beide aan de geulafzettingen van klastisch pakket 2 (zie afbeelding 4). Hieruit volgt dat de woonplekken zich aan een geul bevonden: aan de noordzijde en aan de zuidzijde. De geul ontwaterde in het begin van de Romeinse tijd de eraan grenzende arealen veen. Hierdoor was in deze periode, in een fase van geringe of waarschijnlijk zelfs non-sedimentatie, op beide oevers van de geul bewoning mogelijk. Het afbreken van de bewoning heeft te maken met een versterkte activiteit van de geul later in de Romeinse tijd, waarbij zowel in de geul als in de gebieden daarbuiten sedimentatie plaatsvond. In alle boringen waar het is aangetroffen, bevindt zich binnen antropogeen pakket I een scheurklei. Net als bij organisch pakket A is de scheurklei gevormd onder invloed van de Duinkerke I-geul (zie klastisch pakket 2). Klastisch pakket 2 Direct op organisch pakket A en - voor zover aanwezig - op antropogeen pakket I rust klastisch pakket 2. Binnen het pakket kunnen verschillende facies worden onderscheiden. Klastisch pakket 2 wordt gerekend tot de Afzettingen van Duinkerke I. 16

18 Geulafzettingen In de boringen 602, 605, 609, 613, 620 en 626 zijn geulafzettingen aangetroffen. Klastisch pakket 2 bestaat hier uit een matig tot sterk zandige klei (al of niet met zandlaagjes) tot een licht tot sterk kleiig zand (al of niet met kleilaagjes). In de bovenste delen van het pakket kan een traject met lichtzandig klei voorkomen. De sedimenten zijn ontstaan in een geul die zich door organisch pakket A in de ondergrond heeft ingesneden tot in de top van klastisch pakket 1. De ligging van de geulafzettingen, en daarmee ook die van de geul zelf, is aangegeven op afbeeldingen 2 en 3. In de zone met geulafzettingen bereikt klastisch pakket 2 de dikste waarden (tot meer dan 4,5 meter, boring 626). Komafzettingen Vanuit de geul is een humeuze, zandloze tot lichtzandige klei afgezet over organisch pakket A en - daar waar dit aanwezig is - over antropogeen pakket I. De kleilaag wordt geïnterpreteerd als een dek dat zich over een moeraslandschap heeft gevormd. De dikte van deze zogenaamde komklei bedraagt in de regel enkele decimeters. Oeverwalafzettingen Bij de overgangsafzettingen tussen geul- en komsedimenten bestaan opvallende verschillen tussen de arealen ten noord(west)en en die ten zuid(oost)en van de geulafzettingen. - In de boringen ten noord(west)en van de geulsedimenten (606, 610 en 621) is klastisch pakket 2 op een vergelijkbare manier ontwikkeld als de geulsedimenten: een matig tot sterk zandige klei (al of niet met zandlaagjes) tot een licht tot sterk kleiig zand (al of niet met kleilaagjes). Ook hier kan in de bovenste delen van het pakket een traject met lichtzandig klei voorkomen. De laag ligt erosief op de onderliggende sedimenten; organisch pakket A is - met uitzondering van boring hier echter (voor een deel) nog aanwezig. Klastisch pakket 2 heeft zich in genoemde boringen als oeverafzettingen ontwikkeld; een echte oeverwal heeft zich hier echter niet gevormd. - In de boringen ten zuid(oost)en van de geulsedimenten (601, 604, 608, 612, 619, 625, 629, 635 tot en met 638) is klastisch pakket 2 ontwikkeld als een matig tot sterk zandige klei, al of niet met zandlaagjes. In tegenstelling tot de boringen met geulafzettingen ontbreken trajecten met zand. Het onderliggende restant organisch pakket A is in het areaal van genoemde boringen doorgaans dikker dan in de boringen ten noord(west)en van de geulafzettingen. Opvallend is dat het bovenliggende klastisch pakket 3 hier z n dunste waarden bereikt. In boringen 604 en 625 is klastisch pakket 3 niet als een zand, maar als een zandige klei ontwikkeld; in boring 629 lijkt het zelfs te ontbreken (zie klastisch pakket 3). Klastisch pakket 2 is in genoemde boringen blijkbaar het hoogst opgeslibd en heeft zich hier ontwikkeld als een oeverwal. De ligging van de oeverwal is weergegeven in afbeeldingen 2 en 3. De hoogste ligging van klastisch pakket 2 is te vinden in boring 629 in het noordoosten van het onderzoeksgebied (39 cm - mv = 96 cm - NAP). In boring 619 en in boring 635 is op een diepte van 80 tot 92 cm - mv (133 tot 145 cm - NAP) respectievelijk cm - mv (137 tot 151 cm - NAP) een vuil niveau met houtskool aangetroffen in de top van klastisch pakket 2 (zie paragraaf Archeologie). De ligging van de boringen met oeverwalafzettingen is weergegeven in afbeelding 2. Organisch pakket B In boring 633 is op een diepte van 88 tot 93 cm - mv (143 tot 148 cm - NAP) een laag sterk humeuze klei - organisch pakket B - aangetroffen. Organisch pakket B wordt gerekend tot het Hollandveen. Gezien de stratigrafische positie - tussen klastisch pakket 2 en 3 - kunnen we te maken hebben met het zogenaamde post-romeins veen. 17

19 Klastisch pakket 3 De top van de natuurlijke sequentie bestaat doorgaans uit een lichtkleiig zand; in boringen 604 en 625 wordt het echter gevormd door een sterk zandige klei. Klastisch pakket 3 is in bijna het gehele onderzoeksgebied aangetroffen. In boring 629 is de Duinkerke I-oeverwal zo hoog opgeslibd dat het pakket daar niet is gevormd of - in het geval dat dit wel het geval is - in de bouwvoor is opgenomen. In het pakket komen veelvuldig doubletten in leefstand van de schelp Platte slijkgaper (Scrobicularia plana) voor. De aanwezigheid van Platte slijkgapers wijst op vorming van klastisch pakket 3 in een marien milieu. De dikte van het pakket varieert. In de regel is de laag ongeveer 50 cm dik. In de zone ter plekke van de oeverwalsedimenten behorend tot de Afzettingen van Duinkerke I (klastisch pakket 2, zie boven) is de dikte aanzienlijk geringer: tussen 10 en 25 cm in boringen 601, 608, 612 en 619. De ondergrens van het pakket is scherp, wellicht enigszins erosief in veel gevallen. Klastisch pakket 3 wordt geïnterpreteerd als een overstromingsdek. Het is afgezet in de periode voor de definitieve inpoldering van het gebied in de eerste helft van de 15 e eeuw en wordt gerekend tot de Afzettingen van Duinkerke IIIb. Geroerd pakket De toplaag van de bodem bestaat uit een pakket geroerde grond. De dikte van het pakket bedraagt doorgaans 30 tot 50 centimeter. Het betreft de bouwvoor Oxidatie-reductiegrens De oxidatie-reductiegrens in de bodem bevindt zich in klastisch pakket 2 (Afb. 4). De hoogteligging loopt uiteen van 1,75 tot 2,30 m - NAP; de gemiddelde waarde bedraagt 203 cm - NAP Gaafheid bodemopbouw De ondergrond van het onderzoeksgebied is relatief intact. Het stratigrafische niveau met (vooraf) de grootste archeologische verwachting - de top van de Afzettingen van Duinkerke I (klastisch pakket 2) - is niet of nauwelijks aangetast door latere natuurlijke processen of door bodemingrepen door de mens, zoals ploegen en het graven van sloten. Wel is nabij de Duinkerke I-geul de top van het Hollandveen (organisch pakket A), met daarop de archeologische waarden van vindplaatsen en , fors aangetast door fluviatiele erosie Archeologie Bij het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek zijn in 15 van de 38 boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Zie tabel 1 voor een overzicht van de aard, stratigrafische positie en diepteligging van de indicatoren en afbeelding 3 voor de ligging van de rake boringen en de stratigrafische positie en de (hoogste) diepteligging van de indicatoren. Op grond van de stratigrafische positie van de archeologica en het verspreidingsbeeld van de rake boringen kunnen drie vindplaatsen worden onderscheiden: , en

20 Archeologische waarden in de geul- en oeverwalsedimenten behorend tot de Afzettingen van Duinkerke I: vindplaats Alle archeologische waarden uit de Romeinse tijd die in de voorgaande onderzoeken in het plangebied Kreken van Nibbeland zijn aangetroffen in Duinkerke I-oeversedimenten (graven en nederzettingssporen) en in Duinkerke I-geulsedimenten (beschoeiingen, losse vondsten en dergelijke) worden aangeduid met de BOOR-vindplaatscode In boringen 619 en 635 van het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek is in de Duinkerke I-oeverwal op een diepte van cm - mv ( cm - NAP), respectievelijk cm - mv ( cm - NAP) een niveau met enig houtskool opgeboord. Gelet op de aard van het sediment en op de stratigrafische positie gaat het om in situ materiaal dat in de Romeinse tijd is te dateren. De sporen kunnen dan ook tot vindplaats worden gerekend. Hetzelfde geldt voor een aantal indicatoren die in de Duinkerke I-geulafzettingen zijn aangetroffen. Het gaat om een aardewerk scherf (gedraaid Romeins) uit boring 609 op een diepte van 451 cm - mv (516 cm - NAP), een aardewerk scherf (waarschijnlijk inheems-romeins) uit boring 613 op een diepte van 276 cm - mv (335 cm - NAP), laagjes mestachtig materiaal met mogelijk hooi uit boring 605 op een diepte van cm - mv ( cm - NAP) en om een laagje verspoeld houtskool uit boring 610 op een diepte van 140 cm - mv (194 cm - NAP). Binnen het areaal van is verder in boring 609 direct onder het middeleeuwse overstromingsdek een 70 cm dik pakket grijsbruin tot zwart gekleurde klei opgeboord. In de klei bevond zich een kokkel. Mogelijk gaat het om de vulling van een greppel of sloot, die ingegraven is in de Afzettingen van Duinkerke I. Waarschijnlijk is het spoor in de Late Middeleeuwen te dateren. Archeologische waarden op het Hollandveen: vindplaatsen en Op twee plaatsen zijn gedurende het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek archeologische waarden op het Hollandveen aangetroffen. Het areaal van boringen 611, 615, 630, 631, 632 en 633 wordt aangeduid met de BOOR-vindplaatscodes , dat van boringen 627 en 634 met de BOOR-vindplaatscode Vindplaats bevindt zich ten noorden en vindplaats ten zuiden van de Duinkerke I-geul. Het booronderzoek wijst uit dat op beide locaties de top van het Hollandveen onder de archeologische resten enigszins is veraard. Blijkbaar zorgde de Duinkerke I-geul in de periode voordat deze ging sedimenteren voor een goede ontwatering van de eraan grenzende stukken veen, die daardoor betreedbaar en bewoonbaar werden. In een later stadium van de geul is het veen en ook arealen van de vindplaatsen sterk aangetast door erosieve werking van het water (zie onder). De vondstlaag van beide vindplaatsen bestaat uit veen, mest en mestig veen, met daarin aardewerk, houtskool, as, onverbrand bot en bewerkt hout (17-130), respectievelijk assig materiaal en verbrand bot (17-131). In boring 611 (vindplaats ) werd door een haard geboord; in de boorkern was een niveau met handgevormd aardewerk met daarop en daaronder een enkele cm dikke laag as aanwezig. Zoals hierboven al gezegd is de vondstlaag op de vindplaatsen sterk aangetast door fluviatiele erosie. In beide boringen van vindplaats liggen de Afzettingen van Duinkerke I erosief op de vondstlaag, waardoor het zeker is dat een deel ervan is verdwenen. In boring 627 resteert 7 cm vondstlaag en in boring 634 is 14 cm over. Bij boring 634 is het hoogste voorkomen van de top van de vondstlaag van te vinden: 169 cm - mv (232 cm - NAP). In alle boringen van vindplaats is in de vondstlaag scheurklei (en in boring 621 ook scheurzand) aanwezig. Het klastisch materiaal in de scheuren is tot de Afzettingen van Duinkerke I te rekenen. Naast opsplitsing van de vondstlaag is bij de vorming van de scheuren zeker bij enkele boringen - maar waarschijnlijk bij alle - een deel ervan 19

21 Tabel 1. Boringen met archeologische indicatoren. De hoogste ligging van de archeologische waarden per boring is vet gemarkeerd. Boornr. Stratigrafische positie Archeologica Diepte cm - mv Diepte cm - NAP Onder overstromingsdek (A. van D. IIIb) Mogelijk sloot met veelal zwartige vulling In oeverwalafzettingen (A. van D. I) Puntvondst zwarte brokjes In oeverwalafzettingen (A. van D. I) Laag met houtskoolspikkels In oeverwalafzettingen (A. van D. I) Laag met houtskoolspikkels (smeerbaar) In geulafzettingen (A. van D. I) Laagjes mestachtig materiaal (hooi?) In geulafzettingen (A. van D. I) Puntvondst aardewerk (gedraaid) In geul-/oeverafzettingen (A. van D. I) Niveau met verspoeld houtskool (af komstig van ) In geulafzettingen (A. van D. I) Puntvondst aardewerk (handgevormd) Op scheurklei op vondstlaag op scheur- Vondstlaag met venig/kleiig materiaal, klei op vondstlaag op veen (Holland- aardewerk (handgevormd), houtskool veen) en as (haard) - Op scheurklei op vondstlaag op veen Vondstlaag met mest en as (Hollandveen) - Op veen (Hollandveen) Vondstlaag met veen (=basis op hoging) Op scheurklei op vondstlaag op veen Vondstlaag met veen, mest, houtskool (Hollandveen) en as - Op veen (Hollandveen) Vondstlaag met veen, houtskool, as en houtjes Op scheurklei op veen (Hollandveen) Vondstlaag bestaande uit veen met kluitjes, houtskool, rommelige takjes op scheurklei met aardewerk (handgevormd), houtskool en mestbrokje Op scheurklei op vondstlaag op licht- Vondstlaag bestaande uit een rom veraard veen (Hollandveen) melige kleilaag met aardewerk (handgevormd) en onverbrand bot - Op lichtveraard veen (Hollandveen) Vondstlaag met veen, mest, houts kool en bewerkt hout Op scheurklei op vondstlaag op licht- Vondstlaag met veen, mestig veen, veraard veen (Hollandveen) houtskool en houtjes - Op lichtveraard veen (Hollandveen) Vondstlaag met mest en aardewerk (gedraaid) Op scheurklei op veen (Hollandveen) Vondstlaag bestaande uit klei met Aardewerk (handgevormd), houtskool en houtjes Op lichtveraard veen (Hollandveen) Vondstlaag met oranje veen en hori zontale gelaagdheid Op lichtveraard veen (Hollandveen) Vondstlaag met veen, mest, assig materiaal en verbrand bot verdwenen. Bij boring 611 is het hoogste voorkomen van de top van de vondstlaag van onder maaiveld te vinden: 92 cm - mv (150 cm - NAP); bij boring 615 is de NAP-ligging van de top het hoogst: 147 cm - NAP (100 cm - mv). Beide vindplaatsen worden geïnterpreteerd als nederzettingsterreinen. Gelet op de forse hoeveelheden mest gaat het om boerderijen met erf. De haard van boring 611 duidt ongetwijfeld de locatie aan waar de boerderij van vindplaats moet worden gezocht. Op grond van het aangetroffen aardewerk - handgevormd inheems en op de draaischijf vervaardigd keramiek - kan vindplaats in de Romeinse tijd worden gedateerd. In de boorkernen van is geen aardewerk aangetroffen. Gelet op de stratigrafische positie van de vondstlaag is, naast een datering in de Romeinse tijd, ook een toewijzing aan de Late IJzertijd mogelijk. In het nabijgelegen bedrijventerrein 20

22 Harregat zijn op dit niveau archeologische waarden uit beide perioden aangetroffen (Moree 1997). De volledige omvang van de vindplaatsen is onbekend. De archeologica van strekken zich van zuidwest naar noordoost uit over een afstand van minimaal 30 meter en maximaal 48 meter en van zuidoost naar noordwest over minmaal 7 meter. 21

23 4. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 4.1 Conclusies Op 15, 16 en 23 mei 2008 is door het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam een aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in twee bouwblokken in het plangebied Kreken van Nibbeland. Het onderzoek is verricht door het zetten van 38 grondboringen. Gedurende eerder onderzoek is in Kreken van Nibbeland een vindplaats uit de Romeinse tijd aangetroffen (Oude Rengerink en Vossen 2006 en Vossen, Van Kerckhove, Baetsen en La Fèber 2008). De locatie wordt aangeduid met de BOOR-vindplaatscode (Archis-vondstmeldingsnummer ). De archeologische waarden concentreren zich op de zuidelijke oeverwal van een Duinkerke I-kreek. Verondersteld wordt dat de vindplaats de gehele oeverwal in het plangebied beslaat. De reden voor het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek is dat door het tot nu tot verrichte onderzoek geen inzicht was verkregen in de exacte ligging van de oeverwalafzettingen in de twee bouwblokken en daarmee ook niet in de ligging van de archeologische waarden uit de Romeinse tijd. Dit inzicht is uiteraard wel nodig om vast te kunnen stellen welke delen van vindplaats bij de inrichting van de bouwblokken met aantasting worden bedreigd en hoe hier mee om te gaan. Op basis van de resultaten van dit onderzoek en alle voorgaande onderzoeken is een selectieadvies opgesteld waarin aanbevelingen worden gedaan over het verdere beleid ten aanzien van de archeologische waarden - vindplaats en de nieuw ontdekte vindplaatsen en in Kreken van Nibbeland Gaafheid bodemopbouw Met betrekking tot de mate van gaafheid van de bodemopbouw in het onderzoeksgebied kan worden geconcludeerd dat deze redelijk intact is. Het stratigrafische niveau met (vooraf) de grootste archeologische verwachting - de top van de Afzettingen van Duinkerke I (klastisch pakket 2) - is niet aangetast door latere natuurlijke processen of door bodemingrepen door de mens, zoals ploegen en het graven van sloten. Wel is in de arealen nabij de Duinkerke I-geul de top van het Hollandveen (organisch pakket A) met daarop de archeologische waarden van de gedurende het onderzoek getraceerde vindplaatsen en fors aangetast door fluviatiele erosie Ligging Duinkerke I-oeverwal De ligging van de Duinkerke I-oeverwal met archeologische waarden uit de Romeinse tijd (vindplaats ) is nauwkeurig in kaart gebracht (Afb. 3). De boringen 602, 605, 609, 613, 620 en 626 geven de ligging van de Duinkerke I-geul aan. De Afzettingen van Duinkerke I bestaan hier uit sterk zandig materiaal. Bij de vorming van de geul is de ondergrond sterk geërodeerd; de basis van de afzettingen ligt in genoemde boringen erosief op de Afzettingen van Calais en het Hollandveen ontbreekt in de boorkernen. In de zone van de geulafzettingen bereiken de Afzettingen van Duinkerke I de dikste (tot meer dan 4,5 meter, boring 626) waarden. Uit de geulvulling zijn van forse diepte (verspoelde) archeologische indicatoren opgeboord. De boringen ten zuidoosten van de geul (601, 604, 608, 612, 619, 625, 629, 635 tot en met 638) markeren de ligging van de Duinkerke I-oeverwal. In deze boringen zijn de 22

24 Afzettingen van Duinkerke I ontwikkeld als een matig tot sterk zandige klei (al of niet met zandlaagjes). Trajecten met zand ontbreken echter in deze boringen. Onder de afzettingen is (nog) Hollandveen aanwezig. Opvallend is dat het bovenliggende middeleeuwse overstromingsdek (Afzettingen van Duinkerke IIIb) in het areaal van genoemde boringen z n dunste waarden bereikt; in boringen 604 en 625 is dit dek niet als een zand, maar als een zandige klei ontwikkeld; in boring 629 lijkt het dek zelfs te ontbreken. De Afzettingen van Duinkerke I zijn in dit areaal het hoogst opgeslibd. Het pakket heeft zich hier ontwikkeld als een oeverwal. De hoogste ligging van de oeverwalafzettingen is te vinden in boring 629 in het noordoosten van het onderzoeksgebied (39 cm - mv = 96 cm - NAP). In boring 619 en in boring 635 is op een diepte van 80 tot 92 cm - mv (133 tot 145 cm - NAP), respectievelijk cm - mv (137 tot 151 cm - NAP) een vuil niveau met houtskool aangetroffen in de oeverwalafzettingen. Benadrukt wordt dat de sedimenten van de Duinkerke I-geul en -oeverwal zich voortzetten tot in de arealen van de nieuwbouwlocatie in Groot Nibbeland ten noordoosten van plangebied Kreken van Nibbeland Archeologische waarden Vindplaatsen Bij het booronderzoek zijn in 15 van de 38 boringen archeologische indicatoren aangetroffen. Op grond van de stratigrafische positie van de archeologica en het verspreidingsbeeld van de rake boringen kunnen drie vindplaatsen worden onderscheiden: , en (Afb. 3). Vindplaats Alle archeologische waarden uit de Romeinse tijd die in de voorgaande onderzoeken in het plangebied Kreken van Nibbeland zijn aangetroffen in Duinkerke I-oeversedimenten (graven, brandkuilen, brandplekken en nederzettingssporen) en in Duinkerke I- geulsedimenten (beschoeiingen, losse vondsten en dergelijke) worden aangeduid met de BOOR-vindplaatscode De vindplaats is na het waarderend inventariserend veldonderzoek op basis van de ruimtelijke samenhang van goed geconserveerde bewoningssporen en funeraire sporen als behoudenswaardig gewaardeerd. Ook bij het aanvullend karterend inventariserend veldonderzoek zijn archeologische waarden uit de Romeinse tijd opgeboord die tot vindplaats kunnen worden gerekend. Het gaat om een niveau met enig houtskool in Duinkerke I- oeverwalsedimenten in boringen 619 en 635. Daarnaast zijn archeologische indicatoren aangetroffen in de Duinkerke I-geulafzettingen: gedraaid aardewerk (boring 609), waarschijnlijk handgevormd aardewerk (boring 613), laagjes mestachtig materiaal met mogelijk hooi (boring 605) en een laagje verspoeld houtskool, waarschijnlijk afkomstig van de hieronder beschreven vindplaats (boring 610). De archeologische waarden in de oeverwalafzettingen liggen hoger dan die in de geulafzettingen: de top van het niveau met houtskool ligt in boring 619 op 80 cm - mv (133 cm - NAP) en in boring 635 op 73 cm - mv (137 cm - NAP). Binnen het areaal van is verder in boring 609 direct onder het middeleeuwse overstromingsdek een 70 cm dik pakket grijsbruin tot zwart gekleurde klei opgeboord. Mogelijk gaat het om de vulling van een greppel of sloot, die ingegraven is in de Afzettingen van Duinkerke I. Waarschijnlijk is het spoor in de Late Middeleeuwen te dateren 23