Bijlage: VVE-Kwaliteitskaarten. Groep Peuters van binnenkomst tot 3,5 jaar Peuters van 3,5 tot 4 jaar

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Bijlage: VVE-Kwaliteitskaarten. Groep Peuters van binnenkomst tot 3,5 jaar Peuters van 3,5 tot 4 jaar"

Transcriptie

1 Groep Peuters van binnenkomst tot 3,5 jaar Peuters van 3,5 tot 4 jaar Doelen Geletterdheid: - Kunnen het boek goed vasthouden. - Bekijken een boek van voor naar achteren, de bladzijden van links. naar rechts en slaan goed om. - Weten dat verhalen een opbouw hebben. - Kunnen eenvoudige vragen over een verhaal beantwoorden. - Weten dat de kaft van een boek al veel vertelt over het boek. Mondelinge taalvaardigheid en woordenschat: - Hebben een passieve woordenschat van gemiddeld 3000 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld Spreken in 3 en 4 woordzinnen. - Ontstaan van begrip voor taalregels. - Kunnen waarom-vragen stellen. - Reageren op luister- en denkvragen van de leidster bij het voorlezen van een prentenboekje. - Gebruiken taal om te krijgen wat ze willen hebben of om de eigen mening te zeggen.. Luisteren en auditieve waarneming: - Kunnen luisteren naar en reageren op geluiden uit het dagelijks leven en het gesproken woord. - Kunnen zinnen met eenvoudige structuur t/m 4 woorden onthouden en nazeggen. - Luisteren geboeid als het onderwerp in een gesprek of verhaal interessant voor hen is. - Begrijpen de hoofdzaken van wat er gezegd wordt. Hele getallen: - Beginnen hardop te tellen (akoestisch tellen). - Oriënteren zich op de tel rij t/m 5. - Kunnen met hun vingers aangeven hoe oud ze zijn. Geletterdheid: - Begrijpen de taal van voorleesboeken. - Kunnen vooraf voorspellingen doen aan de hand van de omslag en halverwege het verhaal over het verdere verloop. - Kunnen conclusies trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal. - Kunnen een verhaal navertellen met hulp van illustraties en concreet materiaal. - Worden zich bewust dat je door iets op te schrijven je iets kan onthouden of vertellen aan iemand anders. Mondelinge taalvaardigheid en woordenschat: - Hebben een passieve woordenschat van gemiddeld 4000 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld Spreken in 4-woordzinnen. - Kunnen vrijwel alle klanken goed uitspreken (evt moeite met r en sommige medeklinkercombinaties). - Hebben belangstelling voor woorden en woordbetekenissen. - Kunnen iets wat ze gezien of meegemaakt hebben onder woorden brengen. Luisteren en auditieve waarneming: - Kunnen eenvoudige, betekenisvolle opdrachten onthouden en uitvoeren. - Kunnen een rijmpje onthouden en opzeggen. - Kunnen een reeks van 3 woorden die betrekking hebben op voorwerpen uit de omgeving inprenten. - Kunnen kritisch luisteren en een fout in de zin herkennen. Hele getallen: - Kunnen goed 3 voorwerpen tellen. - Kennen een aantal cijfers en weten dat de woorden één, twee en drie 1

2 - Kunnen enkele voorwerpen groeperen. Meten: - Kunnen eenvoudige groottebegrippen herkennen en benoemen (groot-klein, warm-koud). - Kunnen tegenstellingen aangeven (jongen-meisje, warm-koud). - Kunnen kleuren rood, blauw en geel herkennen. - Kunnen zeggen hoe oud ze zijn. Meetkunde: - Kunnen de eigen belangrijkste lichaamsdelen aanwijzen (hoofd, mond, buik, oren, rug, benen, voeten). - Kunnen ronde en hoekige vormen herkennen. - Kunnen eenvoudige bouwwerken maken met vrij. - Constructiemateriaal zoals blokken. Motoriek: - Kunnen achteruit lopen en zwaaien met de armen tijdens het lopen springen van de onderste tree. - kunnen kort (2 sec) op 1 been staan. - Trappen en sturen op een driewieler. - Vangen een bal met 2 armen. - Maken grote, massale bewegingen in de ruimte. Fijne motoriek en tekenontwikkeling: - Houden potloden vast met vuistgreep. - Kunnen grote knopen dichtdoen en losmaken. - Scheuren papier tussen duim en vingers. - Kunnen goed overweg met constructiemateriaal (blokken, insteekmozaïek met grotere pinnen). - Kunnen grote vlakken en figuren inkleuren. - Ontdekken dat tekeningen iets voorstellen. Sociaal-emotionele ontwikkeling: - Weten wat wel en wat niet mag (maar gedragen zich nog niet altijd zo). - Tonen belangstelling voor andere kinderen. in een vaste volgorde staan. - Oriënteren zich op de tel rij t/m 5. - Kunnen in betekenisvolle contextsituaties één-één relaties maken met diverse voorwerpen. Meten: - Kunnen eenvoudige groottebegrippen herkennen en benoemen (groot klein, warm-koud). - Kunnen tegenstellingen aangeven (jongen-meisje, warm-koud). - Kunnen voorwerpen globaal sorteren op functie en eigenschap. - Kunnen voorwerpen globaal seriëren. - Kunnen kleuren rood, blauw en geel benoemen. - Kunnen dag en nacht benoemen. Meetkunde: - Kunnen eigen lichaamsdelen aanwijzen en de functies benoemen van zintuigen (mond, ogen, oren) - Kunnen met het eigen lichaam ruimtelijke begrippen toepassen. - Kunnen begrippen als voor, achter, op, hier, daar, binnen, buiten, naar boven/beneden, heen en terug toepassen. - Kunnen ronde en hoekige vormen benoemen. Motoriek: - Kunnen doelgerichte bewegingen maken. - Rennen en springen met (2 voeten van de grond). - Kunnen een grote bal met 2 handen opgooien en vangen. - Kunnen om de lengteas van een schuin vlak rollen. Fijne motoriek en tekenontwikkeling: - Ontwikkelen primitieve pincetgreep. - Hebben grovere handbewegingen vanuit de schouder, bovenarm en ellenboog. - Manipuleren met klein constructiemateriaal zoals lego. - Kunnen grote vlakken en figuren binnen de lijntjes inkleuren. - Tekenen veel met krabbels en ontdekken hier mensen of figuren in (kopvoeters). 2

3 - Voelen zich veilig in de groep en nemen zonder moeite afscheid van de ouder. - Hebben goed contact met de andere kinderen in de groep. - Maken oogcontact met de leidster. Zelfredzaamheid/zelfstandigheid - Zijn overdag al droog en zindelijk aan het worden. - Proberen zichzelf aan te kleden. Speelwerkgedrag: - Kunnen zelf materialen pakken en opruimen. - Kunnen zelf eenvoudige keuzes maken. - Oriënteren zich op symbolisch spel (voorwerpen krijgen een andere betekenis. - Kunnen zich goed aan duidelijke groepsregels houden. Sociaal-emotionele ontwikkeling: - Leren goed om te gaan met frustratie en tegenslagen. - Leren zichzelf steeds beter kennen. - Kunnen zichzelf onderscheiden van anderen, gelet op uiterlijke kenmerken. - Komen op voor zichzelf en kunnen zich weren in de grote groep. - Hebben goed contact met de leidster. Zelfredzaamheid/zelfstandigheid: - Gaan met hulp naar de wc en wassen zelf hun handen. - Kunnen zelf hun jas en kleding met eenvoudige sluiting aandoen. Speelwerkgedrag: - Durven om hulp te vragen en krijgen vertrouwen in zichzelf. - Kunnen anderen duidelijk maken wat ze willen. - Spelen eenvoudig doen-alsof spel en in rollen. - Doen mee met groepsactiviteiten in de kring en zingen van liedjes. 3

4 Methode Aanvullende methode: Activiteitenplanning Piramide, Ko Totaal, Startblokken, Kaleidoscoop, Schatkist Bijvoorbeeld: Beweegkriebels, Spelend rekenen, Luisterrijk, Zit er muziek in Datum Uit VVE methode: Geletterdheid, Week 1 Week 2 Activiteiten: mondelinge taalvaardigheid en luisteren Getalbegrip, meten en meetkunde Motoriek, fijne motoriek en tekenen Sociaal-emotioneel, zelfredzaamheid en speelwerkgedrag Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten: Week 3 Week 4 4

5 Groep 1: Augustus 2011 januari 2012 (20 weken tot eind januari) Doelen Geletterdheid: - Kijken en lezen mee. - Doen alsof ze lezen en schrijven. - Kunnen een verhaal voorspellen en conclusies trekken na afloop van een verhaal. - Kunnen een verhaal navertellen met hulp van illustraties en materiaal. - Schrijven eigen naam en onzinkrabbels. Mondelinge taalvaardigheid en woordenschat: - Hebben een passieve woordenschat van gemiddeld 4750 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld Spreken in uitgebreide, enkelvoudige zinnen. - Voeren gesprekken in 1 of 1 situaties, context gebonden en over concrete voorwerpen en handelingen in het hier en nu. - Maken zinnen met verbuigingen in werkwoorden. Luisteren en auditieve waarneming: - kunnen zinnen t/m 6 woorden onthouden en nazeggen. - Kunnen eenvoudige, betekenisvolle opdrachten onthouden en uitvoeren. - Kunnen eenvoudige raadseltjes oplossen. - Kunnen kritisch luisteren en een fout in de zin herkennen. Hele getallen: - Kunnen tellen door de getallenrij tot 10 op te zeggen (asynchroon tellen). - Oriënteren zich op de tel rij tot tenminste Kunnen in betekenisvolle context één op één relaties maken met diverse voorwerpen. - Kunnen eenvoudige vergelijkingen maken (meer, minder, evenveel). Meten: - Kunnen concrete voorwerpen vergelijken op lang kort, dik en dun. - Vergelijken het gewicht van verschillende voorwerpen met de hand en met een balans. - Vergelijken inhoud op het oog en met eenvoudige maten (kopje, lepel). - Kunnen voorwerpen seriëren op grootte. - Kunnen voorwerpen classificeren op één kenmerk (kleur, vorm). - Kunnen de kleuren groen, oranje, paars en bruin herkennen en benoemen. - Gebruiken tijdsaanduidingen zoals: als het zomer is, of toen het winter was. 5

6 Meetkunde: - Kunnen lichaamsdelen bij anderen aanwijzen en de functies benoemen. - Begrijpen wat een spiegel doet. - Kunnen relaties van voorwerpen in een ruimte omschrijven en gebruiken daarbij begrippen als: voor, achter, op, boven, binnen, buiten en onder. - Kunnen de vormen bol, cilinder, kubus en balk herkennen en benoemen. - Kunnen ruimtelijke constructies nabouwen. Motoriek: - Kunnen in evenwicht over een lijn lopen. - Klimmen en springen van een bank af en huppelen door de ruimte. - Kunnen 5 sec op 1 been staan. - Kunnen een kleine bal met 2 handen vangen. Fijne motoriek en tekenontwikkeling: - Hebben een primitieve pincetgreep. - Kunnen grote kralen rijgen met een grove beweging vanuit de pols. - Kunnen zelf een rits dichtdoen. - Kunnen een blad doorknippen. - Kunnen grote vlakken en figuren binnen de lijntjes kleuren. - Tekenen met steeds meer details. Sociaal-emotionele ontwikkeling, zelfredzaamheid, speelwerkgedrag: - Leren enigszins omgaan met eigen emoties en spanningen. - Onderkennen dat andere kinderen ook gevoelens hebben. - Zijn open en spontaan naar de leerkracht toe. - Spelen in de nabijheid van anderen, naast elkaar met korte tussendoor contacten. - Kunnen zelf een beker en trommel uit de tas halen en openmaken. - Kunnen zich zelfstandig aan- en uitkleden. - Vragen om hulp. - Kunnen uit aangeboden mogelijkheden een keuze maken. - Imiteren het spel van anderen en spelen eenvoudig symbolisch spel. - Doen mee aan groepsactiviteiten in de kringen. - Kunnen kort op hun beurt wachten. - Kunnen korte tijd gericht aan en activiteit werken zonder hulp. 6

7 VVE methode Piramide,Ko-Totaal,Startblokken, Kaleidoscoop, Schatkist Aanvullend: Groepsplannen Bijvoorbeeld: Map fonemisch bewustzijn, Kinderklanken, Spelend rekenen, Leefstijl, Schrijfdans, Beweegkriebels Voor welk ontwikkelingsgebied is in de afgelopen actfase een groepsplan gemaakt? Activiteitenplanning: Datum Uit VVE methode: Geletterdheid mondelinge taalvaardigheid en Getalbegrip, meten en meetkunde Motoriek, fijne motoriek en tekenen Sociaal-emotioneel zelfredzaamheid en speelwerkgedrag luisteren Week 1 Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten : Activiteiten: Week 2 Week 3 Week 4 (doorplannen t/m week 20) 7

8 Groep 1: Februari 2012 juli 2012 (20 weken) Doelen Geletterdheid: - Kunnen een verhaal navertellen met hulp van illustraties en materiaal. - Weten dat gesproken woorden kunnen worden vastgelegd. Mondelinge taalvaardigheid en woordenschat: - Hebben een passieve woordenschat van gemiddeld 5500 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld Spreken in samengestelde zinnen met enkelvoudige structuur. - Vertellen een verhaal/ gebeurtenis chronologisch met veel herhaling in enkele zinnen. - Nemen actief deel aan gesprekken in kleine en grote groep onder leiding van de leerkracht. - Leren leervragen te stellen en plannen te maken om zelf of samen naar antwoorden te zoeken. Luisteren en auditieve waarneming: - Kunnen versjes van minimaal vier regels onthouden en opzeggen. - Kunnen tweevoudige opdrachten onthouden en uitvoeren (m.b.v concreet materiaal). - Herkennen eigen naam in een zin tussen andere namen en zelfstandig naamwoorden. - Kunnen rijmzinnetjes afmaken. - Kunnen kritisch luisteren en fouten in een verhaaltje of versje horen. - Kunnen onderscheid maken tussen belangrijke en minder belangrijke informatie in een verhaal. Hele getallen: - unnen hoeveelheden tot 5 tellen met 1 op 1 aanwijzen (synchroon tellen, resultatief). - Oriënteren zich op de tel rij tot en met Kunnen in betekenisvolle context aantallen tot 10 ordenen, vergelijken en schatten. - Kunnen bij eenvoudige erbij- en eraf situaties tot 10 een strategie kiezen. Meten: - Kunnen concrete hoeveelheden vergelijken met behulp van veel weinig t/m 5. - Kunnen eenvoudig vergelijken op aantal: evenveel, meer minder met vergelijkstroken. - Vergelijken het gewicht van verschillende voorwerpen met de hand en met een balans. - Vergelijken inhoud op het oog en met eenvoudige maten (kopje, lepel). - Kunnen voorwerpen seriëren op één kenmerk (dikte, of lengte of hoogte). - Kunnen voorwerpen classificeren op één kenmerk (kleur, vorm). - Herkennen kleurnuances binnen een kleur. - Kunnen vanuit eigen belevingswereld dagritme aangeven. 8

9 - Zijn zich bewust van veranderingen en weerselementen in de seizoenen. Meetkunde: - Kunnen bewegingen en lichaamshoudingen van anderen nadoen. - Kunnen de ruimte structureren door een route na te lopen. - Kunnen puzzels en mozaïeken maken en herkennen hierin patronen en symmetrie. - Kunnen ruimtelijke constructies nabouwen. Motoriek: - Kunnen in verschillend tempo rennen. - Springen van 2 op elkaar gestapelde banken af, springen over voorwerpen die op de grond liggen en springen van mat naar mat. - Kunnen 5 sec op 1 been staan. - Kunnen een stuiterende bal vangen. - Kunnen om de lengteas van een (bijna) recht vlak rollen. Fijne motoriek en tekenontwikkeling: - Hebben een goede pen greep en pincetgreep. - Kunnen kralen rijgen met een fijnere beweging vanuit de pols. - Kunnen zelf een rits dichtdoen. - Kunnen een blad doorknippen. - Ontwikkelen een voorkeurshand. - Kunnen grote vlakken en figuren binnen de lijntjes kleuren. - Tekenen met steeds meer details. Sociaal-emotionele ontwikkeling: - Kunnen hun eigen gedrag benoemen (wat vind ik lekker/vies, wat vind ik leuk?). - Weten dat iedereen er anders uitziet. - Kunnen luisteren naar en reageren op andere kinderen. - Zijn open en spontaan naar de leerkracht toe. - Kunnen samen spelen met andere kinderen en materiaal delen (eventueel na aanmoediging. - Ontwikkelen voorkeuren voor bepaalde kinderen. Zelfredzaamheid: - Proberen zelf hun veters te strikken en moeilijke knopen dicht te doen. - Kunnen zich zelfstandig aan- en uitkleden. - Kunnen aan andere vertellen wat ze willen. - Kunnen zelf materiaal pakken en opruimen. 9

10 Speelwerkgedrag: - Tonen eigen initiatief voor thema s en rollen (begin fantasiespel). - Beginnen met samenspel. - Maken opdrachten af binnen de gestelde tijd (eventueel na aansporing). - Kunnen langere tijd gericht aan een kleine taak werken. VVE methode Piramide,Ko-Totaal, Startblokken, Kaleidoscoop, Schatkist Aanvullend: Bijvoorbeeld: Map fonemisch bewustzijn, Kinderklanken, Spelend rekenen, Leefstijl, Schrijfdans, Beweegkriebels Activiteiten planning: Uit VVE methode: Geletterdheid mondelinge taalvaardigheid en Getalbegrip, meten en meetkunde Motoriek, fijne motoriek en tekenen Sociaal-emotioneel zelfredzaamheid en speelwerkgedrag luisteren Week 1 Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten : Activiteiten: Week 23 Week 24 10

11 Groep 2: Augustus januari (20 weken tot eind januari) Doelen Geletterdheid: - Ontwikkelen belangstelling voor schrijven van letters. - Kunnen enkele woordjes als globale eenheden lezen en schrijven. - Herkennen letters uit de eigen naam in andere woorden. Mondelinge taalvaardigheid en woordenschat: - Hebben een passieve woordenschat van gemiddeld 6250 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld Gebruiken oorzakelijke bijzinnen (want, omdat...). - Gebruiken goed gevormde samengestelde zinnen en passen bijvoeglijke naamwoorden correct toe. - Kunnen nieuwe woordbetekenissen uit verhalen afleiden en actief gebruiken. - Kunnen eenvoudige werkwoordvervoegingen maken (wij liepen). - Kunnen argumenten aandragen om hun eigen mening te ondersteunen en staan open voor de mening van anderen. Luisteren en auditieve waarneming: - Kunnen meervoudige opdrachten uitvoeren zonder concreet materiaal. - Kunnen zinnen met 7 tot 9 woorden onthouden en opzeggen. - Kunnen een reeks van vier woorden in een betekenisvolle context inprenten en reproduceren. - Kunnen lange woorden in auditieve lettergrepen klappen. - Kunnen verschillen tussen geluiden herkennen (hoog/laag, hard/zacht). - Kunnen de hoofdgedachte van een verhaal of informatieve tekst weergeven. Hele getallen: - Kunnen resultatief tellen. - Kunnen de getal-symbolen t/m vijf herkennen en benoemen. - Kunnen twee rijen met evenveel voorwerpen als gelijkwaardig benoemen op basis van een mentale 1 op 1 relatie (t/m 8). - Beginnen structurerend en tellend te rekenen met kleine aantallen. Meten: - Kunnen het gewicht van verschillende voorwerpen vergelijken (met de hand en met een balans). - Kunnen inhouden vergelijken op het oog en ook via overgieten / passen met eenvoudige maten (kopje, lepel, etc). Kunnen in goede volgorde de dagen van de week en de delen van de dag opnoemen. Meetkunde: - Kunnen lichaamsdelen met hun ogen dicht aanwijzen. - Kunnen enkelvoudige bewegingsopdrachten uitvoeren en benoemen. 11

12 - Kunnen ruimtelijke begrippen in afbeeldingen weergeven en verwoorden. - Kunnen links en rechts vanaf het eigen lichaam aanwijzen. - Kunnen de vormen cirkel, driehoek en rechthoek herkennen en benoemen. - Kunnen vanaf een plattegrond een constructie nabouwen van wat zichtbaar is. Motoriek: - Maken goed gecoördineerde bewegingen van armen en benen bij het lopen. - Kunnen over een bank lopen met hindernissen erop(zoals blokken en hoepels). - Kunnen 10 seconden op 1 been staan. Fijne motoriek en tekenontwikkeling - Kunnen fijne en soepele bewegingen met de vingers maken (kleine kralen rijgen). - Kunnen eenvoudige lijnen en figuren uitknippen. - Kunnen zorgvuldig inkleuren. Sociaal-emotionele ontwikkeling: omgaan met jezelf, andere kinderen en volwassenen - Kunnen meerdere emoties (blij, boos) bij zichzelf onderscheiden en ermee omgaan. - Kunnen meerdere aspecten van het eigen gedrag onderscheiden (wat kan ik goed, wie vind ik aardig). - Nemen zelf initiatief voor interactie met andere kinderen en de leerkracht. Sociaal emotionele ontwikkeling: zelfstandigheid, zelfredzaamheid en speelwerkgedrag - Kunnen zelfstandig dagelijkse probleempjes oplossen. - Kunnen beredeneerde eigen keuzes maken. - Vragen alleen hulp wanneer nodig. - Kiezen bewust materiaal om mee te spelen en spelen hun eigen fantasiespel. - Kunnen lang geconcentreerd met een taak, gesplitst in deeltaken, bezig zijn. 12

13 Activiteitenplanning Datum Uit VVE methode: Geletterdheid Week 1 Week 2 Activiteiten: mondelinge taalvaardigheid en luisteren Getalbegrip, meten en meetkunde Motoriek, fijne motoriek en tekenen Sociaal-emotionele ontwikkeling Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten : Activiteiten: Week 3 Week 4 13

14 Groep 2 februari juni Doelen Geletterdheid: - Ontwikkelen interesse in klankovereenkomsten en verschillen. - Kunnen woorden in klankgroepen (lettergrepen) verdelen. - Kunnen reageren op eindrijm en beginrijm. - Kunnen fonemen als de kleinste klankeenheden in woorden onderscheiden. Mondelinge taalvaardigheid en woordenschat: - Hebben een passieve woordenschat van gemiddeld 7000 woorden en een actieve woordenschat van gemiddeld 3500 woorden. - Kunnen een samenhangend verhaal met meerdere zinnen vertellen, gebruiken de juiste morfologie, woorden en zinsopbouw. - Gebruiken logische ordening en hebben gevarieerde woordkeus bij het vertellen van een verhaal. - Vertellen verhalen met zowel eenvoudige als complexe structuren, chronologisch en met vragen en antwoorden. - Kunnen vorm- en betekenisaspecten van woorden onderscheiden. - Zijn doelgericht bezig met nieuwe woorden af te leiden om woordenschat uit te breiden. Luisteren en auditieve waarneming: - Kunnen geluiden lokaliseren. - Kunnen klanken van eenlettergrepige woorden synthetiseren (herkennen de letters). - Kunnen met eenvoudige woorden rijmen. - Kunnen een reeks van 5 woorden in een betekenisvolle context inprenten en reproduceren. - Hebben vaardigheden voor auditieve synthese van zinnen en woorden. - Kunnen kritisch luisteren en oorzaak- en gevolgrelaties aangeven. Hele getallen: - Kunnen getallen t/10 herkennen en benoemen (de getallenlijn) en schrijven de cijfers t/m Kunnen de benoemde aantallen representeren met vingers, streepjes of stippen. - Kunnen hoeveelheden op een dobbelsteen herkennen. - Kunnen voorwerpen groeperen op meerdere kenmerken, op een rij zetten en tellen. - Kunnen met behulp van representaties erbij- en eraf-vragen in betekenisvolle situaties beantwoorden. Meten: - Kunnen moeilijkere groottebegrippen herkennen en benoemen (zwaar-licht, breed-smal). - Kunnen door middel van passen en meten rangorde aanbrengen. - Kunnen voorwerpen seriëren op meer kenmerken (grootte en kleurnuance). 14

15 - Ordenen en seriëren voorwerpen waarbij verschillen van minder dan 5 mm de reeks bepalen. - Kunnen voorwerpen classificeren op twee kenmerken (kleur en vorm). - Kunnen nauwkeurige vergelijkingen maken op basis van 1 op 1 relaties. - Kunnen kleurnuances binnen een kleur herkennen en benoemen. - Kunnen eigen ervaringen naar tijd indelen (straks, morgen, gisteren), begrijpen en gebruiken termen als gisteren en eergisteren. - Hebben inzicht in hoe een dag en week qua tijd zijn ingedeeld, krijgen belangstelling voor kalenders en klokken. Meetkunde: - Kunnen asymmetrisch lichaamshoudingen nadoen vanaf een afbeelding. - Kunnen samengestelde bewegingsopdrachten uitvoeren en verwoorden. - Kunnen links en rechts toepassen op voorwerpen zonder referentie van het eigen lichaam. - Kunnen ruimtelijke constructies bouwen aan de hand van verbale opdrachten en vanaf afbeeldingen ook wat niet zichtbaar is. Motoriek: - Kunnen over een smalle balk lopen. - Bewegingspatronen zijn soepel. - Kunnen over een touwtje springen dat iemand anders draait. - Springen met 2 benen tegelijk en komen soepel neer. - Kunnen een kleine bal opgooien of stuiteren en vangen. - Hebben een voorkeurshand ontwikkeld en gooien hiermee. Fijne motoriek en tekenontwikkeling: - Hebben een goede fijne motorische coördinatie om letters en woorden te schrijven. - Kunnen veters strikken. - Kunnen cirkels uit de losse hand knippen. - Kunnen volledige menstekeningen maken en gebruiken röntgenperspectief (tekenen alles waarvan ze weten dat het er is). - Gebruiken schema s en vaste patronen bij het tekenen. Sociaal-emotionele ontwikkeling; omgaan met jezelf, andere kinderen en volwassenen: - Kunnen gevoelens (trots, schaamte) bij zichzelf onderscheiden en hebben controle over eigen gedrag. - Weten wat ze wel en niet goed hebben gedaan. - Kunnen het verschil benoemen tussen bedoelingen van zichzelf en anderen, beseffen dat er verschillen zijn in wat mensen denken, doen en willen. - Kunnen zich in anderen verplaatsen en houden rekening met anderen. - Nemen afstand van de leerkracht en worden zelfstandiger. - Sluiten wederkerige vriendschappen. 15

16 Sociaal-emotionele ontwikkeling; zelfstandigheid, zelfredzaamheid en speelwerkgedrag: - Nemen initiateven zonder hulp of aanmoediging van de leerkracht. - Werken bij het uitvoeren in hoog tempo en hebben doorzettingsvermogen. - Hebben een samenhangend spelverhaal met andere kinderen en kunnen zich in de rollen van anderen verplaatsen. - Houden zich aan de spelregels. - Voeren geheel zelfstandig een gestructureerde taak uit, hebben taakbesef, kunnen zelf een taak in deeltaken splitsen. 16

17 VVE methode Piramide, Ko-totaal, Startblokken, Kaleidoscoop, Schatkist Aanvullend: Bijvoorbeeld: Map fonemisch bewustzijn, Spelend rekenen, Leefstijl, Schrijfdans Activiteitenplanning Datum Uit VVE methode: Geletterdheid mondelinge Getalbegrip, meten en meetkunde Motoriek, fijne motoriek en tekenen Sociaal-emotionele ontwikkeling taalvaardigheid en luisteren Week 21 Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten: Activiteiten : Activiteiten: Week 22 Week 23 Week 24 17