mevrouw J. Bolink-Nanninga

Transcriptie

1

2 MUG- Opdrachtgever Hamaland Advies MUG-publicatie Bevoegd gezag gemeente Berkelland Beheer en plaats documentatie MUG Ingenieursbureau b.v. Onderzoek meldingsnummer Tekst mevrouw A. Spoelstra Afbeeldingen de heer A. Huygen Redactie mevrouw J. Bolink-Nanninga Status definitief Autorisatie de heer drs. B. Bijl Uitgegeven door MUG Ingenieursbureau b.v. Postbus AC Leek Datum ISSN

3 INHOUDSOPGAVE Samenvatting 1 1 Inleiding Algemeen Ligging van de onderzoekslocatie Resultaten eerder onderzoek Doel van het onderzoek 5 2 Resultaten inventariserend veldonderzoek Bodemopbouw boring 1 t/m Archeologische indicatoren Aanvullende karterende boringen 7 3 Conclusie en aanbeveling Conclusie Aanbeveling 9 Literatuur 10 BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Boorprofielen Onderzoekslocatie met boorpunten

4 pagina 1 van 10 Samenvatting In november 2011 heeft MUG Ingenieursbureau in opdracht van Hamaland Advies een archeologisch booronderzoek uitgevoerd op een locatie aan Bruggertweg 1 te Beltrum, gemeente Berkelland (GE). De aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de toekomstige herinrichting van de onderzoekslocatie. De bestaande boerderij zal worden uitgebreid met een stal en een sleufsilo. Voorafgaand aan het onderhavige onderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd door Hamaland Advies. Op basis van de resultaten hiervan is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie een middelhoge trefkans heeft op het aantreffen van vindplaatsen uit diverse perioden (laatpaleolithicum tot en met de nieuwe tijd). Conform het beleid van gemeente Berkelland is geadviseerd het verwachtingsmodel te toetsen door middel van een karterend booronderzoek. Het booronderzoek is uitgevoerd op 9 november 2011 en 24 november In totaal zijn er elf boringen verricht. De onderzoekslocatie ligt in geomorfologisch opzicht op een dekzandwelving, waar van nature podzolbodems zijn ontstaan. In de loop van het holoceen is op het dekzand ook veen gegroeid. In sommige boringen is onderin de A-horizont nog een restant veen aangetroffen. In de late middeleeuwen en de nieuwe tijd is door de mens een mest- en plaggendek aangebracht ten behoeve van akkerbouw (laarpodzol-/ enkeerdgrond). De aangetroffen bodemopbouw is in drie boringen volledig verstoord tot in de top van de C-horizont (boring 7, 10 en 11). Het podzolprofiel is in de overige boringen in verschillende mate verstoord. In alle boringen is de A-horizont geroerd als gevolg van ontginning en agrarische activiteiten. In de boringen 1 t/m 4, 8 en 9 is als gevolg hiervan alleen de BC-horizont nog aanwezig. De bovenliggende podzolhorizonten zijn volledig opgenomen in de A-horizont. De verstoringen zijn waarschijnlijk het gevolg van egalisaties tijdens de ruilverkavelingen. In twee van de elf boringen (boring 5 en 6) is een intacte B-horizont aangetroffen. De zone rondom deze boringen kan op basis van de bodemopbouw worden aangemerkt als kansrijk. Alle boorkernen zijn geïnspecteerd op de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren door middel van het zeven van het sediment in een metalen zeef met een maaswijdte van 4 mm. In boring 1 is tussen 50 en 70 cm-mv een fragmentje handgevormd aardewerk aangetroffen. Het fragmentje kan gedateerd worden in de periode late ijzertijd t/m de volle middeleeuwen. Naar aanleiding van de vondst in boring 1 zijn twee aanvullende boringen (boring 10 en 11) verricht. Het doel van het aanvullende booronderzoek is bepalen in hoeverre er sprake was van een vindplaats en in welke mate deze doorloopt. Aanbeveling Binnen de onderzoekslocatie is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld door middel van een karterend booronderzoek. In de kansrijke zone waar een (grotendeels) intact bodemprofiel aanwezig is (rond boring 5 en 6), is geen vindplaats aangetroffen. De kans op het aantreffen van nog onontdekte vindplaatsen in het centrale en oostelijke gedeelte van de onderzoekslocatie wordt daarom als laag ingeschat. Om deze reden wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. In het westelijke gedeelte is in boring 1 een fragment aardewerk aangetroffen. Voorzichtigheidshalve wordt geadviseerd om de plangrens van de toekomstige stal iets naar het oosten te verleggen, zodat dit gedeelte van de onderzoekslocatie niet verder wordt verstoord. Indien de plangrens, zoals hierboven vermeld is, iets naar het oosten wordt opgeschoven, dan wordt ook hier geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bovengenoemde betreft een advies. Het besluit hieromtrent is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, gemeente Berkelland, en diens archeologisch adviseur, regionaal archeoloog de heer drs. M. Kocken.

5 pagina 2 van 10 1 Inleiding 1.1 Algemeen De aanleiding tot het onderzoek wordt gevormd door de toekomstige herinrichting van de onderzoekslocatie. De bestaande boerderij zal worden uitgebreid met een stal en een sleufsilo. Omdat deze plannen met bodemverstorende ingrepen gepaard gaan, is er conform de Wet op de archeologische monumentenzorg een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Hamaland Advies heeft MUG Ingenieursbureau b.v., afdeling Archeologie, opdracht gegeven het archeologisch onderzoek uit te voeren. Het archeologisch onderzoek bestaat uit een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen. Voorafgaand aan het onderhavige onderzoek is door Hamaland Advies een gespecificeerd verwachtingsmodel opgesteld (Van der Kuijl, 2011). Het onderhavige onderzoek is gebaseerd op de aanbevelingen uit dit bureauonderzoek. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.2. Tabel 1.1 Overzicht van de objectgegevens Provincie Gelderland Gemeente Berkelland Plaats Beltrum Toponiem Bruggertweg 1 Kaartblad 34D Coördinaten / N / O / Z / W Grondsoort Zand Geomorfologie Dekzandwelvingen met oud bouwlanddek 1.2 Ligging van de onderzoekslocatie De onderzoekslocatie ligt in de gemeente Berkelland, iets ten noordwesten van de historische kern van Beltrum. De onderzoekslocatie ligt ten noorden van de Zwarteweg, ten westen van de Bruggertweg, ten zuiden van de Bellegoorsweg en ten oosten van de Geerdinksdijk. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 3886 m 2. De ligging van de onderzoekslocatie is weergegeven op afbeelding 1.

6 pagina 3 van / /455 Afbeelding 1. Plangebied (met een rood contour aangegeven) op de topografische kaart (bron: Topografische Dienst Nederland) 1.3 Resultaten eerder onderzoek Uit de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek blijkt dat de onderzoekslocatie in fysisch-geografisch opzicht deel uitmaakt van het dekzandgebied op het Oost-Nederlands plateau. Het dekzandgebied bestaat ter plaatse uit ruggen en koppen die worden doorsneden door lager gelegen beeken smeltwaterdalen. In de laaggelegen zones heeft van oorsprong veen gelegen, dat tegenwoordig door ontginning verdwenen is. In geomorfologisch opzicht ligt de onderzoekslocatie op een dekzandwelving, al dan niet met een oud bouwlanddek. Deze hoge gronden gaan ten noorden en zuiden van de onderzoekslocatie over in lager gelegen dekzandvlakten en beekdalen (Leerinkbeek en Hieninkbeek). In het zuidelijke gedeelte van de onderzoekslocatie komen volgens de bodemkaart (1:50.000, Stiboka 1992) laarpodzolgronden in lemig fijn zand voor (code: chn23). Deze gronden zijn typerend voor wat hoger gelegen gedeelten in het dekzandgebied. Het grondwater ligt hier dusdanig diep dat dit weinig invloed heeft op de bodemvorming. Onder invloed van regenwater zijn humus- en ijzerdeeltjes uit de bovengrond gespoeld en op enige diepte ingespoeld, waarbij de typerende podzoluitspoelings- en inspoelingshorizonten zijn gevormd. De bovengrond bestaat uit een door de mens opgebrachte plaggenlaag met een dikte van minder dan 50 cm. In het noordelijke gedeelte van de onderzoekslocatie is het opgebrachte pakket dikker dan 50 cm. De bodem wordt hier omschreven als een hoge zwarte enkeerdgrond (code: zez23). Onder het esdek is waarschijnlijk eveneens een podzolprofiel aanwezig. De onderzoekslocatie ligt in het buurschap Lintvelde, dat voor het eerst wordt vermeld in de late middeleeuwen. Lintvelde bestaat van oudsher uit een aantal verspreid liggende boerderijen en akkercomplexen (Lintveldse Es) die zich concentreerden op de dekzandopduikingen. Ten westen van de onderzoekslocatie lag een moerrassig veengebied, het Lintveldse Broek (onderdeel van het grotere Ruurlosche Broek), dat werd gebruikt als gemeenschappelijke weidegrond voor schapen. In de lager gelegen gedeelten, de Leerinkbeek, lagen weidegronden en rietlanden. Deze moerassige gebieden besloegen oorspronkelijk een grotere oppervlakte, maar werden in de loop van de nieuwe tijd geleidelijk ontgonnen. Op de kaart uit de Hottinger Atlas uit de periode is dit goed te zien. De onderzoekslocatie ligt in een akkercomplex. Ter hoogte van de onderzoekslocatie is al bebouwing aanwezig.

7 pagina 4 van 10 Afbeelding 2. De onderzoekslocatie op de Hottinger Atlas ( ). De globale ligging van de onderzoekslocatie is weergegeven met een blauwe cirkel Het dekzandgebied is sinds de vorming ervan toegankelijk voor de mens. Uit de periode steentijd tot en met de nieuwe tijd kunnen diverse vondstcomplexen worden aangetroffen. Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van gemeente Berkelland ligt de onderzoekslocatie in een zone waar een middelmatige archeologische verwachting van toepassing is. Voor deze zones geldt een onderzoeksverplichting bij ingrepen groter dan 100 m 2 en dieper dan 30 cm-mv. De verwachting voor de onderzoekslocatie is gespecificeerd in de onderstaande tabel (Van der Kuijl, 2011). Tabel 1. Gespecificeerd verwachtingsmodel Binnen de onderzoekslocatie is mogelijk sprake van verstoringen. Het gebied is in de tweede helft van de 20 e eeuw in het kader van de ruilverkaveling opnieuw verkaveld. Verder zal er sprake zijn van verstoringen als gevolg van agrarische activiteiten, zoals ploegen. Op basis van het vooronderzoek kan de bodemkundige situatie, en met name de mate van verstoring, niet tot in het gewenste detail worden vastgesteld. Het gespecificeerde verwachtingsmodel dient nader te worden verfijnd. Naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek is vervolgonderzoek karterende fase geadviseerd. Conform de onderzoekseisen van gemeente Berkelland dient het veldonderzoek te bestaan uit een karterend booronderzoek waarbij boringen worden gezet met een dichtheid van twintig boringen per hectare. Het opgeboorde materiaal dient te worden gezeefd over een maaswijdte van 4 mm. Omdat de bodemingrepen in de onderzoekslocatie circa 3889 m 2 in beslag nemen, is geadviseerd het aantal boringen terug te brengen naar minimaal acht boringen (Van der Kuijl, 2011).

8 pagina 5 van Doel van het onderzoek Het inventariserend veldonderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen. Hierbij dienen de volgende onderzoeksvragen te worden beantwoord. Vraag 1. Vraag 2. Vraag 3. Vraag 4. Vraag 5. Wat is de lokale geomorfologische en bodemkundige opbouw? Is er sprake van een intact bodemprofiel? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones aanwezig? Zijn er archeologische indicatoren aanwezig? Is er sprake van een vindplaats? Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens? Aan de hand van de gegevens van beide onderzoeken wordt nagegaan of in het plangebied archeologische waarden te verwachten zijn en of de voorgenomen ingrepen een bedreiging vormen voor het archeologische bodemarchief. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt advies uitgebracht voor een eventueel vervolgtraject door middel van vervolgonderzoek (waarderende fase) en/of planaanpassing.

9 pagina 6 van 10 2 Resultaten inventariserend veldonderzoek Het veldwerk is uitgevoerd op dinsdag 8 november 2011 en donderdag 24 november 2011 door de heer E.E.A. van der Kuijl (senior KNA-archeoloog). Conform de aanbevelingen uit het bureauonderzoek zijn er in eerste instantie negen boringen verricht (boring 1 t/m 9). Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn in een later stadium nog twee extra boringen in het westelijke gedeelte van de onderzoekslocatie gezet (boring 10 en 11). De boringen zijn zo gelijkmatig mogelijk over het plangebied verspreid. Voor de ligging van de boorpunten binnen de onderzoekslocatie verwijzen wij naar bijlage 2. De boringen zijn uitgevoerd met een mega-edelmanboor (diameter 15 cm) tot minimaal 25 cm in de onverstoorde C-horizont. Tijdens het veldonderzoek zijn de textuur en de bodemkundige horizonten beschreven (conform NEN 5104). Vervolgens zijn de boorkernen geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren (bijvoorbeeld cultuurlagen, aardewerk -, bot- en houtskoolfragmenten). Dit gebeurde door middel van het zeven van het opgeboorde materiaal per afzonderlijke horizont in een metalen zeef met een maaswijdte van 4 mm. Eventueel aanwezige archeologische indicatoren zijn beschreven in samenhang met de lithostratigrafische context en diepteligging. Hierbij is het uitgangspunt dat de archeologische indicatoren te koppelen zijn aan de bijbehorende horizont. Ten tijde van het veldwerk bestond de onderzoekslocatie uit grasland, bebouwing en verhardingen. Hierdoor was de vondstzichtbaarheid aan de oppervlakte slecht. Er is daarom geen aanvullende oppervlaktekartering uitgevoerd. 2.1 Bodemopbouw boring 1 t/m 9 Voor een uitgebreide beschrijving van de bodemopbouw per afzonderlijke boring verwijzen wij naar bijlage 1. In alle boringen is een bouwvoor aanwezig, bestaande uit matig tot sterk zand. De dikte van de bouwvoor (A-horizont) bedraagt circa 50 cm. In de boringen 3, 5, 7 en 8 ligt onder de A-horizont een laag zwart venig zand. In deze boringen betreft het een afzetting die onder natte condities is gevormd (beginnende veenvorming). In boring 7 betreft het een demping van een sloot of greppel die doorloopt tot circa 90 cm-mv en direct op het dekzand ligt. De bodemopbouw kan verder worden omschreven als verstoord, waarbij de oorspronkelijk aanwezige podzolbodem niet meer aanwezig is. In een intacte podzolbodem zijn onder de A-horizont respectievelijk een uitspoelingshorizont (E-horizont) en een inspoelingshorizont (B-horizont) aanwezig. In dit geval zijn beide horizonten echter verdwenen. Waarschijnlijk zijn ze opgenomen in de A-horizont tijdens de ontginning van het gebied en latere agrarische activiteiten. In de boringen 1 t/m 4, 8 en 9 is alleen een BC-horizont aanwezig. De BC-horizont vormt de overgang van de B-horizont naar de C-horizont en betreft hierdoor het onderste gedeelte van een podzolbodem. De C-horizont bestaat uit matig fijn dekzand (Boxtelformatie, Laagpakket van Wierden). Bij boring 5 en 6 ziet de bodem er intacter uit. Hier ligt onder de A-horizont een B-horizont, die doorloopt tot circa 75 cm-mv. De B-horizont bestaat uit een harde donkere, iets lemige zandlaag waarin roestbrokjes voorkomen. De top van de C-horizont (dekzand) bevindt zich hier op 90 cm-mv. 2.2 Archeologische indicatoren Alle boorkernen zijn geïnspecteerd op de aan- of afwezigheid van archeologische indicatoren door middel van het zeven van het sediment in een metalen zeef met een maaswijdte van 4 mm. Het opgeboorde sediment is per afzonderlijke horizont gezeefd. In boring 1 is tussen 50 en 70 cm-mv een fragmentje handgevormd aardewerk aangetroffen. Het fragmentje is reducerend gebakken en heeft een magering van zand. Vanwege de hoge fragmentatiegraad en het ontbreken van verdere diagnostische kenmerken kan dit fragment slechts globaal worden gedateerd in de periode late ijzertijd t/m de volle middeleeuwen.

10 pagina 7 van Aanvullende karterende boringen Naar aanleiding van de vondst in boring 1 zijn twee aanvullende boringen (boring 10 en 11) verricht. Het doel van het aanvullende booronderzoek is bepalen in hoeverre er sprake was van een vindplaats en in welke mate deze doorloopt. Bij boring 11 is tot 190 cm-mv sprake van een volledig verstoord bodemprofiel vanwege de aanwezigheid van een mestkelder. Bij boring 10 is sprake van een AC-profiel. De verstoring van de A-horizont loopt door tot in de top van de C-horizont. In de aanvullende boringen zijn geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen.

11 pagina 8 van 10 3 Conclusie en aanbeveling 3.1 Conclusie De onderzoekslocatie ligt op een dekzandwelving met een dun cultuurdek dat ten noordwesten van de onderzoekslocatie overgaat naar het lager gelegen dal van de Leerinkbeek. Van nature zijn er in de top van het dekzand podzolbodems ontstaan. Op basis van de resultaten van het eerder uitgevoerde bureauonderzoek kent de onderzoekslocatie een brede archeologische verwachting. Er kunnen diverse vondstcomplexen worden verwacht (met name vuursteenvindplaatsen, nederzettingen en grafvelden) uit de periode laatpaleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Door middel van het onderhavige karterend onderzoek is de verwachting getoetst en is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld. Samenvattend kunnen de vragen uit de inleiding als volgt worden beantwoord. Vraag 1. Vraag 2. Vraag 3. Vraag 4. Vraag 5. Wat is de lokale geomorfologische en bodemkundige opbouw? De onderzoekslocatie ligt in geomorfologisch opzicht op een dekzandwelving waarin van nature podzolbodems zijn ontstaan. In de loop van het holoceen heeft zich op het dekzand ook veen kunnen vormen. In enkele boringen is onderin de A-horizont nog een restant veen aangetroffen. In de late middeleeuwen en de nieuwe tijd is door de mens een mest- en plaggendek aangebracht ten behoeve van akkerbouw (laarpodzol-/enkeerdgrond). Is er sprake van een intact bodemprofiel? Zijn er in dit verband kansrijke en kansarme zones aanwezig? Twee boringen zijn volledig verstoord als gevolg van de aanwezigheid van een demping (boring 7) en een mestkelder (boring 11). In boring 10 is de bodemopbouw eveneens verstoord tot in de top van de C-horizont. Het podzolprofiel is in de overige boringen in verschillende mate verstoord. In alle boringen is de A-horizont geroerd als gevolg van ontginning en agrarische activiteiten. In de boringen 1 t/m 4, 8 en 9 is als gevolg hiervan alleen de BC-horizont nog aanwezig. De bovenliggende podzolhorizonten zijn verdwenen of volledig opgenomen in de A-horizont. De verstoringen zijn waarschijnlijk het gevolg van egalisaties tijdens de ruilverkavelingen. In twee van de elf boringen (boring 5 en 6) is een intacte B-horizont aangetroffen. De zone rondom deze boringen kan op basis van de bodemopbouw worden aangemerkt als kansrijk. Zijn er archeologische indicatoren aanwezig? In boring 1 is in de BC-horizont één fragment aardewerk aangetroffen. Naar aanleiding hiervan zijn twee aanvullende boringen gezet, met als doel het vaststellen van de aanwezigheid van een vindplaats. In deze boringen was een verstoord bodemprofiel aanwezig. In deze aanvullende boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In alle overige boringen zijn ook geen archeologische indicatoren aangetroffen. Is er sprake van een vindplaats? Nee, er is geen vindplaats aangetroffen. Komt het verwachtingsmodel overeen met de veldgegevens? Ja, zowel de geomorfologische als bodemkundige situatie komt overeen met het verwachtingsmodel. Het podzolprofiel is in twee boringen (5 en 6) nog grotendeels intact. In deze boringen zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen. In de overige boringen was sprake van een verstoring tot in de BC-horizont. Wel is in deze horizont een fragment aardewerk aangetroffen in boring 1. Naar aanleiding hiervan zijn aanvullende boringen gezet. Hieruit bleek dat er geen sprake is van een vindplaats.

12 pagina 9 van Aanbeveling Binnen de onderzoekslocatie is de aan- of afwezigheid van vindplaatsen vastgesteld door middel van een karterend booronderzoek. In de kansrijke zone waar een (grotendeels) intact bodemprofiel aanwezig is (rond boring 5 en 6), is geen vindplaats aangetroffen. De kans op het aantreffen van nog onontdekte vindplaatsen in het centrale en oostelijke gedeelte van de onderzoekslocatie wordt daarom als laag ingeschat. Om deze reden wordt er geen vervolgonderzoek aanbevolen. In het westelijke gedeelte is in boring 1 een fragment aardewerk aangetroffen. Voorzichtigheidshalve wordt geadviseerd om de plangrens van de toekomstige stal iets naar het oosten te verleggen, zodat dit gedeelte van de onderzoekslocatie niet verder wordt verstoord. Indien de plangrens, zoals hierboven vermeld is, iets naar het oosten wordt opgeschoven, dan wordt ook hier geen vervolgonderzoek aanbevolen (zie afbeelding 3). Afbeelding 3. Aanbeveling: in rood het bestaande plan voor de toekomstige stal, boring 1, waarin het fragment aardewerk is aangetroffen, is aangegeven met een ster. Met de blauwe stippellijn is de voorgestelde locatie weergegeven. De zone met daarin het fragment aardewerk valt nu buiten het te verstoren gebied Het bovengenoemde betreft een advies. Het besluit hieromtrent is te allen tijde voorbehouden aan het bevoegd gezag, gemeente Berkelland, en diens archeologisch adviseur, regionaal archeoloog de heer drs. M. Kocken. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsverg unning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van gemeente Berkelland hiervan per direct in kennis te stellen.

13 pagina 10 van 10 Literatuur Ten behoeve van dit archeologisch onderzoek is de volgende literatuur geraadpleegd: - Berendsen, H.J.A De vorming van het land. Assen. - Kuijl, E. van der, Bureauonderzoek archeologie Bruggertweg 1 te Beltrum (gemeente Berkelland) Hamaland-rapport , Hamaland Advies VOF, Zelhem. - Mulder, E.F.J. de. et al De ondergrond van Nederland. Groningen. - Stiboka, Toelichting bij de Bodemkaart 1:50.000, kaartblad 34 West. Stichting voor Bodemkartering (Stiboka), Wageningen. - Versfelt, H.J De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland. Heveskes, Groningen. Daarnaast is informatie afkomstig van de volgende websites:

14 Bijlage 1 Boorprofielen

15 boring 01 5 graszode 30 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 80 ZAND, matig fijn, zwak siltig 110 ZAND, matig grof, zwak siltig geel wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont BC-horizont. Archeologische indicatoren: aardewerk, gemengd met oerbrokjes vondst1: handgevormd aardewerk vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, C-horizont, nieuwvorming: weinig roest, roestvlekken boring 02 5 graszode 50 ZAND, matig fijn, matig siltig, zwak 70 ZAND, matig fijn, matig siltig, zwak 100 ZAND, matig fijn, zwak siltig (donker) wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont bodemk undige interpretatie: omgewerkte grond, BChorizont, leembrokjes geroerde grond scherp vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, C-horizont, nieuwvorming: roest, - roestvlekken aan de top -scherpe overgang van BC naar C boring 03 5 graszode 50 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 75 zwart (donker) 110 ZAND, matig siltig 130 ZAND, matig fijn, zwak siltig wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont sedimentaire structuur: doorworteling, plantenresten: weinig, consistentie: slap, venig zand diffuus BC-horizont vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, C-horizont, nieuwvorming: weinig roest, roestvlekken oude slootbodem

16 boring 04 5 graszode 30 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 65 ZAND, zwak siltig 80 ZAND, matig siltig 100 ZAND, matig fijn, zwak siltig geel (donker) geel wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont diffuus A-horizont, donker en licht licht geel zand gemengd vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, BC-horizont, nieuwvorming: weinig roest, roestvlekken C-horizont boring 05 5 graszode 30 ZAND, zwak siltig, zwak 50 ZAND, matig siltig 70 ZAND, zwak siltig 90 ZAND, matig fijn, zwak siltig 110 ZAND, zwak siltig (donker) (zeer donker) oranje geel bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont diffuus bodemkundige interpretatie: opgebracht, donker en licht gemengd sedimentaire structuur: doorworteling, venig zand B-horizont, twijfelachtige B-horizont kleur: oker C-horizont boring 06 5 graszode 35 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 50 ZAND, matig fijn, matig siltig 80 ZAND, matig fijn, zwak siltig 100 ZAND, zwak siltig geel oranje wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont menglaag kleur: oker mestbrokjes, B-horizont vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, C-horizont, nieuwvorming: weinig roest, roestvlekken aan de top

17 boring 07 5 graszode 40 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 90 ZAND, sterk siltig geel (zeer donker) 110 ZAND, matig fijn, matig siltig wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont venig zand leembrokjes sloot/greppel scherp vlekintensiteit: donker, mate van vlek: matig, vlekkleur: roest, C-horizont, scherpe overgang naar C- horizont boring 08 5 graszode 30 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 55 ZAND, sterk siltig zwart (zeer donker) 95 ZAND, matig fijn, matig siltig, zwak 120 ZAND, matig fijn, zwak siltig geel wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont, graszode sedimentaire structuur: doorworteling, venig zand vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, nieuwvorming: weinig roest, roestbrokjes kleur:, geel en wit zand gemengd, BC-horizont vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, C-horizont, nieuwvorming: roest, roestvlekken aan de top boring 09 5 graszode 30 ZAND, matig fijn, zwak siltig, zwak 80 ZAND, matig fijn, zwak siltig 110 ZAND, matig fijn, zwak siltig geel wit bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont diffuus gemengde grond leembrokjes, BC-horizont vlekintensiteit: donker, mate van vlek: weinig, vlekkleur: roest, C-horizont, nieuwvorming: weinig roest, roestvlekjes

18 boring ZAND, zwak siltig, zwak 90 ZAND, zwak siltig 110 ZAND, zwak siltig (donker) bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont, puin aanwezig geel nieuwvorming: weinig roest, verstoorde overgang A- naar C-horizont wit C-horizont boring ZAND, zwak siltig, zwak 120 ZAND, zwak siltig 190 ZAND, zwak siltig, zwak 210 ZAND, zeer fijn, zwak siltig (donker) geel (licht) geel bodemkundige interpretatie: bouwvoor, A-horizont nieuwvorming: weinig roest, gemengde grond nieuwvorming: weinig mangaanconcreties, gemengde grond roestbrokjes C-horizont, grondwater

19 Bijlage 2 Onderzoekslocatie met boorpunten

20 N Z fragment aardewerk in BC-horizont onderzoekslocatie 0 AHu ASp Eerste uitgave Wijz. Get. Gec. Omschrijving Datum Infra Milieu Geo-ICT Archeologie Geo-informatie Project: Opdrachtgever: Onderdeel: Projectnummer: Archeologisch onderzoek Bruggertweg 1 te Beltrum Hamaland Advies Overzicht van de onderzoekslocatie met boringen Schaal: 1:500 Formaat: A3 Bijlagenummer: 2 Zernikelaan 8 Postbus AC LEEK Tel. (0594) Fax. (0594) info@mug.nl DEFINIITIEF