4 Inkomen VERRIJKINGSDEEL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "4 Inkomen VERRIJKINGSDEEL"

Transcriptie

1 VERRIJKINGSDEEL 4 Inkomen 1 De inkomens verschillen 62 2 Inkomens: hoog tegenover laag 64 3 De prijsindex 66 4 De prijs van parket 68 5 Gevolgen van inflatie 7 6 Reëel en nominaal 72 7 Groei is gemakkelijk 74 Rekentrainer 76 Samenvatting en begrippen 78 Adviestoets en vervolg van leerroute Eindtoets Hoofdstuk 4 61

2 Hoofdstuk 4 Inkomen 1 De inkomens verschillen Introductievragen uit het handboek 1 a Eigen antwoord. b Eigen antwoord. c De leden van de directie kunnen beslissen over hun eigen salaris. d Arbeid en bezit. 2 a Bijv. ja, een politieagent doet moeilijker werk dan een kapper. Of: nee, als ze hetzelfde aantal uren werken, moeten ze ook evenveel verdienen. b Een voordeel: bijv. mensen worden gestimuleerd om beter werk af te leveren. Een nadeel: bijv. het is vaak oneerlijk omdat de inspanning hetzelfde is. 3 a = 1.8 per jaar b Bijv. andere inkomsten, zoals de huurtoeslag, worden lager waardoor er geen verschil met de bijstand overblijft. 4 a De premie AOW stijgt, want er zijn minder premiebetalers die voor meer AOW-uitkeringen moeten zorgen. b De AOW-uitkering daalt, want er moeten meer AOW-uitkeringen betaald worden van minder premiegeld. c Bijv. de leeftijd waarop de AOW begint verhogen, want dan stijgt het aantal premiebetalers en daalt het aantal AOW-uitkeringen. 5 a Bijv. door een deel van de productie in Polen te laten uitvoeren. b De werkgelegenheid daalt in Nederland en stijgt in Polen. Toepassen 6 In de delicatessenwinkel van Lysette kun je allerlei lekkers kopen. Ze leeft van de winst van haar bedrijf, net als alle eigenaren van een eenmanszaak. Ze is één van de acht ondernemers uit afbeelding 1. a Hoeveel winst is gemaakt door het bedrijf van de ondernemer met het hoogste inkomen? Ruim 8.. b Waarom staat Lysette ondersteboven afgebeeld? Haar bedrijf heeft verlies geleden. c De werknemers van Lysette kregen dat jaar gewoon hun loon. Waarom hadden zij geen inkomen beneden en Lysette wel? Hun loon is niet afhankelijk van de gemaakte winst. d Lysette staat niet elk jaar ondersteboven afgebeeld. Leg dit uit. In de jaren met winst staat ze rechtop. afb. 1 Jaarinkomens van ondernemers ( 1.) ,5 1 1,5 2 2,5 Lysette 7 Je gaat later zelf een inkomen verdienen. a Met welk beroep wil je later geld gaan verdienen? Eigen antwoord. b Wat verdien je met dit beroep? Leg je antwoord uit. Een laag gemiddeld hoog inkomen. Uitleg: Eigen antwoord. c Stel, je kunt kiezen tussen vervelend werk met een gemiddeld loon en leuk werk met een laag loon. Waarvoor kies je? Leg je antwoord uit. Vervelend Leuk werk. Uitleg: Bijv. vervelend werk, want dat heb ik wel over voor meer loon. Of: leuk werk, want dat vind ik belangrijker dan meer loon. 62

3 VERRIJKINGSDEEL d Stel, je kunt kiezen tussen drie dagen per week werken of vijf dagen per week werken. Met drie dagen per week verdien je genoeg om rond te komen. Waarvoor kies je? Leg je antwoord uit. Drie Vijf dagen. Uitleg: Bijv. drie dagen, want ik vind veel vrije tijd belangrijk. Of: vijf dagen, want dan verdien ik meer en kan ik meer luxe dingen kopen. afb. 2 EURO S Loon tegenover bijstand (in euro s per maand) 15 Ivo Miriam 7 8 Martin heeft het afgelopen jaar elke week 26 verdiend met zijn krantenwijk. Een vakantiebaantje leverde hem 39 extra op. Verder kreeg hij over zijn spaargeld ( 4.2) 2,5% rente. Als kleine ondernemer verkocht hij voor 32 zelf verbouwde groenten. Aan de groenteteelt waren 81 kosten verbonden. Martin werkte twaalf uur in de groentetuin. Bij een tuinder had hij 6,5 per uur kunnen verdienen. a Hoeveel inkomsten uit arbeid had Martin in het afgelopen jaar? (Tip: houd rekening met de twaalf uur werk in de groentetuin.) 12 6, = 1.82 b Hoeveel inkomsten uit bezit had Martin in het afgelopen jaar? , : 1 2,5 = Ivo (gehuwd) en Miriam (alleenstaand) hebben een bijstandsuitkering. Ze vinden een baan en verdienen genoeg, zodat hun uitkering stopt. In afbeelding 2 staat hoeveel ze er per maand in inkomen op vooruitgaan. Een deel van de vooruitgang zijn ze kwijt, doordat ze minder huurtoeslag krijgen. En de gemeentelijke belastingen worden hen niet meer kwijtgescholden. a Hoeveel gaat Ivo er per saldo per maand op vooruit? = 4 b Hoeveel gaat Miriam er per saldo per maand op vooruit? 28 7 = 21 c Wie van beiden heeft het meest last van de armoedeval? Leg je antwoord uit. Ivo, want het werk levert hem per saldo minder extra inkomen op dan Miriam. d Vind jij het verschil tussen de uitkering en het loon van Ivo aanvaardbaar? Leg je antwoord uit. Bijv. ja, hij kan in de toekomst meer loon gaan verdienen. Of: nee, want de daling van de huurtoeslag en andere nadelen zijn veel te groot. voordeel door verschil tussen loon en uitkering nadeel door daling huurtoeslag en hogere lasten 1 De vergrijzing in Nederland zal nog tientallen jaren doorgaan. De regering wil dat de AOW voor de bevolking al die jaren betaalbaar blijft. Gebruik afbeelding 3. a Waardoor zal de premie AOW steeds verder omhoog moeten? De groep premiebetalers wordt in verhouding tot de groep AOWontvangers steeds kleiner. b In welk jaar zal de vergrijzing zijn grootste omvang hebben bereikt? In 24. c Bij welke leeftijdsgroep hoor jij in dat jaar? De groep van 2-65 jaar. d De regering laat gepensioneerden nu al via de belasting meebetalen aan hun eigen AOW. Vind jij dit eerlijk van de regering? Leg je antwoord uit. Bijv. ja, want zo blijft de premie AOW betaalbaar. Of: nee, want de AOW ers hebben altijd premie AOW betaald voor anderen, nu moeten anderen dat voor hen doen. afb. 3 Omvang van verschillende leeftijdsgroepen (in % van de totale bevolking) % tot 2 jaar van 2 jaar tot 65 jaar vanaf 65 jaar Thuiswerkopdracht 4.1 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. 63

4 Hoofdstuk 4 Inkomen 2 Inkomens: hoog tegenover laag Introductievragen uit het handboek 1 a Peter: ( 32. : 1 2) = 32.64; Leonie: ( 16. : 1 2) = b = 32 c Ja, want is twee keer a Bijv. Leonie verdient te weinig om de huur te kunnen betalen, Peter verdient genoeg om de huur te kunnen betalen. b Leonie. c Bijv. hoge en lage inkomens komen dichter bij elkaar, want mensen zonder inkomen of met een laag inkomen krijgen bijstand en mensen met voldoende inkomen krijgen geen bijstand. 3 a 8.2 : = 25,6% b 2.2 : = 13,8% c Bijv. iemand met een hoog loon betaalt een hoger percentage loonheffing dan iemand met een laag loon. 4 a De eerste schijf. b 5. : 1 33,1 = c Nee, hij heeft meer voordeel, want 5. : 1 41,95 = 2.97,5. 5 a Peter: 64 : = 2%; Leonie: 64 : = 4% b Peter gaat er in verhouding minder op vooruit, want hij krijgt er een lager percentage bij dan Leonie. Toepassen 6 Jolanda en Bob zijn tweeverdieners. In het eerste staafdiagram van afbeelding 4 staan de percentages waarmee hun lonen veranderen. De overige staafdiagrammen gaan over de lonen van vijf andere koppels. Is er bij deze koppels sprake van nivellering of denivellering van de lonen? Bij Jolanda en Bob: denivellering. Bij Marloes en Menno: nivellering. Bij Valerie en Bert: denivellering. Bij Amber en Marcel: nivellering. Bij Ruben en Eric: nivellering. Bij Ramona en Tinus: denivellering. afb. 4 Loonstijging of loondaling in procenten % % Jolanda en Bob Amber en Marcel % % verandering in het laagste van de twee lonen % Marloes en Menno Ruben en Eric Valerie en Bert Ramona en Tinus verandering in het hoogste van de twee lonen 7 Tarik verdient 23. per jaar. Er wordt 4.3 loonheffing op zijn loon ingehouden. Karima verdient 62. per jaar en op haar loon wordt loonheffing ingehouden. % a Hoeveel verdienen zij na aftrek van de loonheffing? Tarik = 18.7; Karima = 4.68 b Op Karima s loon wordt een hoger percentage loonheffing ingehouden dan op Tariks loon. Hoe heet dit soort belastingheffing? Progressieve belastingheffing. c Zijn de tarieven van de loonheffing nivellerend of denivellerend? Nivellerend. d Tarik en Karima betalen ieder 4. hypotheekrente per jaar. Hoeveel procent belastingvoordeel heeft ieder van deze aftrekpost? Gebruik afbeelding 23 op bladzijde 44 van je handboek. Tariks voordeel is 41,95% van 4. en dat van Karima is 52% van 4. e Werken aftrekposten nivellerend of denivellerend? Denivellerend. 8 Het inkomen van de rijkste 1% van de huishoudens is een veelvoud van het inkomen van de armste 1% van de huishoudens (afb. 5). 64

5 VERRIJKINGSDEEL a In welk jaar was de verhouding tussen de inkomens van de rijkste 1% en de armste 1% van de huishoudens het laagst? 26. b Welke groep huishoudens is er in verhouding op achteruitgegaan tussen 26 en 21? De armste rijkste 1% van de huishoudens. c Stel, de regering neemt een maatregel waardoor de lijn van de rijkste 1% van de huishoudens in de grafiek gaat stijgen. Geef een voorbeeld van zo n maatregel. Bijv. uitkeringen verlagen. Ook: de progressie van de belastingtarieven verminderen, meer aftrekposten toestaan. d Stel, de regering neemt een maatregel waardoor de lijn van de rijkste 1% van de huishoudens in de grafiek gaat dalen. Geef een voorbeeld van zo n maatregel. Bijv. huursubsidie verhogen. Ook: bijstand verhogen. afb. 5 Verhouding tussen arm en rijk in Nederland, (het aantal keren dat het gemiddeld besteedbaar inkomen van de armste 1% huishoudens gaat in dat van de rijkste 1% huishoudens) 14 hoog inkomen laag inkomen armste huishoudens 9 De Amsterdamse Beethovenstraat hoort bij de duurste straten van Nederland. De gemeente wil in deze straat woningen bouwen voor ouderen. De meningen over dit plan zijn verdeeld. De buurtbewoners willen huurwoningen met een huur vanaf 2.2 per maand voor de ouderen uit de buurt. De organisaties voor ouderen willen huurwoningen die ook voor ouderen met alleen AOW betaalbaar zijn. Hierna volgen uitspraken uit interviews van buurtbewoners en van organisaties voor ouderen. 1 Ook mensen met een dikke portemonnee hebben recht op wonen in Amsterdam. 2 De keuze voor woningen met een huur vanaf 2.2 per maand is onaanvaardbaar. 3 Wij zijn bang dat deze mensen zich doodongelukkig voelen in de Beethovenstraat. a Welke groep deed welke uitspraak? uitspraak 1 De buurtbewoners ouderenorganisaties. uitspraak 2 De buurtbewoners ouderenorganisaties. uitspraak 3 De buurtbewoners ouderenorganisaties. b Komen welgestelde ouderen met een dure huurwoning in aanmerking voor huurtoeslag? Leg je antwoord uit. Nee, want de huurtoeslag wordt alleen gegeven als de huur en het inkomen van de huurder niet al te hoog zijn. c Leidt de huurtoeslag tot nivellering? Leg je antwoord uit. Ja, want bijv. alleen lagere inkomens profiteren van deze toeslag. 1 Stel, de overheid voert een nieuwe milieuheffing in. Het tarief voor iedere belastingplichtige is 6 per jaar. Joy heeft een jaarinkomen van 3.. Neville heeft een jaarinkomen van 2.. a Hoeveel procent daalt het besteedbare inkomen van Joy door de milieuheffing? 6 : 3. 1 = 2% b Hoeveel procent daalt het besteedbare inkomen van Neville? 6 : 2. 1 = 3% c Werkt de nieuwe milieuheffing nivellerend of denivellerend? Denivellerend. d Stel, Joy en Neville krijgen beiden 4 loonsverhoging. Werkt deze loonsverhoging nivellerend of denivellerend? Nivellerend. Maak rekentrainer 4A op bladzijde 76. Thuiswerkopdracht 4.2 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. 65

6 Hoofdstuk 4 Inkomen 3 De prijsindex Introductievragen uit het handboek 1 a 1,54,87 =,67 per liter b,67 :,87 1 = 77% 2 a 1. b = 77 c Het verschil tussen de indexcijfers van 1995 en 21 is gelijk aan het percentage prijsstijging in die periode. 3 a 26. b 1 88 = 12% c 1 87 = 13% 4 a 16,7 1 = 6,7% b Nee, want het prijsindexcijfer is elk jaar hoger dan in het voorafgaande jaar. 5 a Thee. b Nee, want Carry zal net als de meeste mensen niet veel geld uitgeven aan thee en daarom zal ze weinig merken van deze prijsdaling. c Bijv. de prijsverandering van een tractor, want ik koop nooit een tractor. Toepassen 6 Dennis is sinds drie jaar zelfstandig bakker. In het eerste jaar verkocht hij een waddenbrood voor 2,2. Daarna heeft hij elk jaar de prijs aangepast. In de tabel wordt het prijsverloop weergegeven door indexcijfers (afb. 6). a Welk jaar in de tabel is het basisjaar? Jaar 1. b Met hoeveel procent is de prijs van een waddenbrood veranderd in jaar 2? De prijs is 4% lager. c Met hoeveel procent is de prijs van een waddenbrood veranderd in jaar 3 ten opzichte van de prijs in jaar 1? De prijs is 5% hoger. d Voor welke prijs verkocht hij een waddenbrood in jaar 3? 2,2 + 2,2 : 1 5 = 2,31 afb. 7 7 De woningprijzen zijn gedaald, nadat ze jarenlang zijn gestegen. Gebruik afbeelding 7. a Met welk bedrag is de gemiddelde prijs van een bestaande woning gedaald tussen 28 en 211? = 21. b Hoeveel procent is de gemiddelde prijs gedaald tussen 28 en 211? Rond af op hele procenten. 21. : = 8% c De prijzen van bestaande woningen zijn gemakkelijker te vergelijken door ze in indexcijfers te geven. Neem aan dat 26 het basisjaar is. Welk indexcijfer heeft 26 dan? 1. d Wat is het indexcijfer van 211 als 26 het basisjaar is? 231. : = 97 (afgerond) Gemiddelde prijs van een bestaande woning in Nederland In 211 gingen in Nederland de meeste prijzen omhoog. Gebruik afbeelding 8. a Met hoeveel procent veranderden de prijzen van voeding en alcoholvrije dranken in 211? Ze stegen met 2,2%. b Met hoeveel procent veranderden de prijzen van kleding en schoeisel in 21? Ze daalden met,5%. c Neem het jaar 21 als basisjaar. Welk prijsindexcijfer hebben dan alcohol en tabak in 211? 1 + 3,5 = 13,5 d Neem het jaar 29 als basisjaar. Welk prijsindexcijfer heeft dan kleding en schoeisel in 21? 1,5 = 99,5 afb. 6 Prijsontwikkeling waddenbrood (indexcijfers) jaar 1 1 jaar 2 96 jaar

7 VERRIJKINGSDEEL afb. 8 Prijsveranderingen in Nederland (in procenten ten opzichte van het voorgaande jaar, bron CBS) voeding en,1 alcoholvrije dranken 2,2 alcohol en tabak 3,2 3,5 horeca 2,4 2,8 wonen, water, energie vrije tijd,1 2,6 2,7 2,9 gezondheid,4 1,2 kleding en schoeisel,5 1, 1,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 wijzigingen in 21 wijzigingen in Bekijk het staafdiagram over de prijsveranderingen in 21 en 211 nog eens (afb. 8). a Welke instelling verzamelt deze prijsveranderingen? Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). b Was er in het jaar 21 deflatie of inflatie in Nederland? Leg je antwoord uit. Deflatie Inflatie. Uitleg: de meeste prijzen stegen. c In het jaar 211 was er inflatie in Nederland. Welk percentage zal dat geweest zijn? A,4%. B 2,4%. C 3,5%. d Leg je antwoord op vraag 9c uit. De inflatie is het gemiddelde van de prijsstijgingen. Het cijfer moet tussen de laagste en de hoogste stijging in liggen. 1 De hoogte van de inflatie kan per land verschillen. Gebruik afbeelding 9. a Welk land had in 211 de hoogste inflatie? België b Hoeveel procent steeg in dat jaar het prijspeil in dat land? 13,2 1 = 3,2% c Hoe heet de verandering in het prijspeil in Japan? Deflatie. d Hoeveel procent veranderde het prijspeil in Japan in 211? 99,5 1 =,5% afb. 9 Consumentenprijsindex 211 (21 = basisjaar) 13,5 13,2 13, 13, 12,8 12,5 12,4 12,5 12, 11,5 11, 1,5 99,5 1, 99,5 99, Verenigde Staten Japan Duitsland België Nederland Eurozone 11 Erika heeft een overzicht gemaakt van haar inkomen in de afgelopen vier jaar (afb. 1). Ze heeft de ontwikkeling van haar inkomen in indexcijfers uitgedrukt. Er ontbreken twee gegevens. a Bereken haar inkomen in geld in jaar ( 28. : 1 5) = 26.6 b Wat is het ontbrekende indexcijfer van jaar 4? 3.8 : = 11 c Schrijf de uitkomsten van vraag 11a en 11b in afbeelding 1. d Hoeveel procent hoger is Erika s inkomen in jaar 4 vergeleken met haar inkomen in jaar 1? 11 1 = 1% e Stel, Erika maakt het jaar 3 tot basisjaar in de tabel. Hoeveel wordt dan het indexcijfer in jaar 4? 3.8 : = 17 (afgerond). afb. 1 Jaarinkomens van Erika jaar euro s indexcijfers Maak rekentrainer 4B op bladzijde 76. Thuiswerkopdracht 4.3 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. 67

8 Hoofdstuk 4 Inkomen 4 De prijs van parket Introductievragen uit het handboek 1 a De vraag naar eikenhout stijgt. b De prijs van eikenhout stijgt, want de vraag naar eikenhout is groter dan het aanbod. 2 a De vraag naar luxeproducten stijgt, want er zijn meer mensen die luxeproducten kunnen betalen. b De prijs per vierkante meter parket stijgt, want de vraag is groter dan het aanbod. 3 a 2 + ( 2 : 1 5) = 21 b Verkoopprijs exclusief btw: = 51; verkoopprijs inclusief btw = 51 + ( 51 : 1 21) = 61,71 c Verkoopprijs exclusief btw: = 52; verkoopprijs inclusief btw = 52 + ( 52 : 1 21) = 62,92 4 a Verkoopprijs exclusief btw: = 54; verkoopprijs inclusief btw = 54 + ( 54 : 1 21) = 65,34 b Uit het buitenland, want er zijn maar weinig bossen met volgroeide eikenbomen in Nederland. 5 a 12 1 = 2% b Voor overige bedrijfskosten wordt een hoger bedrag in rekening gebracht. c Hierdoor gaat het btw-bedrag omhoog, want de verkoopprijs exclusief btw is hoger en over dat bedrag wordt 21% btw berekend. Toepassen 6 Lees het krantenbericht over de inflatie (afb. 11). a Hoe kan de economische crisis ervoor zorgen dat de prijzen gaan dalen? Bijv. er is dan weinig vraag naar producten en producenten moeten met lage prijzen genoegen nemen om hun producten te verkopen. b China en India hebben in de toekomst steeds meer grondstoffen nodig. Hoe kunnen daardoor de prijzen in Nederland gaan stijgen? Door de hogere vraag gaan de grondstofprijzen omhoog en daardoor gaan de importprijzen omhoog. c Wat merkt de consument van een stijging van de olieprijzen op de wereldmarkt? Bijv. de prijs van benzine gaat omhoog. afb. 2 afb. 11 Inflatie daalt en gaat dan omhoog AMSTERDAM De Nederlandse inflatie zal komend jaar dalen door de economische crisis, aldus een beleggingsspecialist van de Rabobank. Hij verwacht daarna echter weer forse prijsstijgingen. Hij zegt dat deze prijsstijgingen ontstaan door de opkomst van industriegiganten als China en India. Deze landen hebben veel grondstoffen nodig en dat zal de prijs opdrijven. Ook verwacht hij een verdere stijging van de olieprijzen op de wereldmarkt. 7 HairStyle bv is een fabrikant van haarlakken. Het bedrijf heeft te maken met de volgende kostenstijgingen. De loonkosten stijgen met 5% en de energiekosten stijgen met,5 per bus haarlak. Het bedrijf rekent de hogere kosten door in de verkoopprijs van de bussen haarlak. In afbeelding 12 staat de berekening van de oude verkoopprijs. Bereken de nieuwe verkoopprijs. Schrijf de berekening op in afbeelding 12. afb. 12 Verkoopprijs van een bus haarlak aan de groothandel grondstofkosten loonkosten energiekosten kostprijs winstmarge verkoopprijs excl. btw btw (21%) voor prijsverhoging,1,2,1 +,4,4 +,44,9 + na prijsverhoging,1,21,15,46,4,5,11 verkoopprijs incl. btw,52,

9 VERRIJKINGSDEEL 8 Het Centraal Planbureau (CPB) doet voorspellingen over de Nederlandse economie. Voor het jaar 212 voorspelde het CPB een lagere inflatie dan in het jaar 211. Gebruik afbeelding 13. a Hoeveel procent was de inflatie naar verwachting minder in 212 dan in 211? 2,5% 2% =,5% b Door welk gegeven in afbeelding 13 verwachtte het CPB een lagere inflatie voor 212? De minder sterke stijging van de invoer- en energieprijzen. c Door welke gegevens werd de daling van de inflatie in 212 voor een groot deel tenietgedaan? Door het stijgen van de loonkosten; de stijging van belastingen. Ook: de winstmarge daalde minder sterk in 212. d Uit welk gegeven kun je concluderen dat het in 211 en 212 niet zo goed ging met de economie? Bijv. de ondernemers moesten een lagere winstmarge accepteren om hun producten kwijt te raken. afb. 13 Inflatie consumptieprijzen (uitgesplitst naar oorzaak) oorzaak prijsstijging invoer en energie belastingen loonkosten winstmarge +2,25% +,5% +,25%,5% +,25% +1% +1%,25% + + totaal +2,5 % +2% 9 Michiel heeft een luxe kledingzaak, gespecialiseerd in leren kleding. Hij verkoopt mooie jacks voor een sterk verlaagde prijs. Bekijk de tekening over het verband tussen de hoogte van de prijs en de omvang van vraag en aanbod (afb. 14). a Waarom zal Michiel veel jacks verkopen? Hoe lager de prijs, des te groter de vraag. b Waarom hebben concurrenten van Michiel weinig zin om hun jacks tegen dezelfde lage prijs te verkopen? Bijv. bij een lage prijs is het moeilijk om nog winst te maken. c Michiel raakt snel door zijn voorraad jacks heen. Wat kan hij doen om de vraag te verminderen? Bijv. de prijsverlaging ongedaan maken. d Wanneer gaan de prijzen stijgen? Streep de foute woorden door. Als het aanbod de vraag groter is dan het aanbod de vraag. afb In het overzicht staat de berekening van de verkoopprijs van een nieuwbouwhuis (afb. 15). Stel, de kosten van de bouwmaterialen stijgen met 5%, de prijs van de grond en de loonkosten stijgen beide met 2,5%. De btw stijgt van 19% naar 21%. De overige kosten en de winstmarge blijven gelijk. a Hoe ziet de nieuwe berekening van de verkoopprijs eruit na deze prijsstijgingen? Schrijf de berekening op in afbeelding 15. b Met hoeveel procent stijgt de verkoopprijs inclusief btw van dit nieuwbouwhuis? Rond af op hele procenten = 16.58; : = 5% afb. 15 Verkoopprijs van een nieuwbouwhuis voor prijsverhoging na prijsverhoging aankoop grond bouwmaterialen loonkosten overige kosten kostprijs winstmarge 1% van de kostprijs verkoopprijs excl. btw btw 21% verkoopprijs incl. btw Maak rekentrainer 4C op bladzijde 76. Thuiswerkopdracht 4.4 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. 69

10 Hoofdstuk 4 Inkomen 7 5 Gevolgen van inflatie Introductievragen uit het handboek 1 a Zijn budget blijft gelijk en de prijzen van kleding stijgen. b De waarde van de euro daalt, want hij kan voor hetzelfde aantal euro s minder kopen. c Bijv. de stijging van de contributie van de sportvereniging, want daar geef ik veel geld aan uit. 2 a 6. : 1 3 = 1.8 b 4% rente, want dan vangt de rente de waardevermindering van het spaargeld op. 3 a Bijv. zijn inkomen ging omhoog en de hypotheekrente bleef gelijk. b Zijn huis brengt dan minder op dan het bedrag dat hij moet aflossen. Hij blijft met een restschuld zitten. 4 a Bijv. hij heeft de brandstofkosten dan niet volledig doorberekend in het vrachttarief en dan daalt zijn nettowinst. b Dat de stijging van de kosten niet volledig vergoed wordt door hogere verkoopprijzen. 5 a De concurrentiepositie van de Nederlandse fabriek wordt sterker, want de kleding uit Duitsland wordt duurder dan de kleding uit Nederland. b Haar concurrentiepositie wordt zwakker. Toepassen 6 Sparen is niet elk jaar even aantrekkelijk. Hoe aantrekkelijk sparen is, hangt samen met de rentestand en het inflatiepercentage. Gebruik afbeelding 16. a In welk jaar is sparen het meest aantrekkelijk als je alleen let op de rentestand? 27. b In welk jaar is sparen het meest aantrekkelijk als je alleen let op het inflatiepercentage? 29. c In welk jaar is sparen het minst aantrekkelijk als je let op de rentestand én op de inflatie? Leg je antwoord uit. In 211, want toen was het verschil tussen rentestand en inflatiepercentage het kleinst. d Kees kan zijn spaargeld ook thuis in een geldkist bewaren. Waarom is deze manier van sparen onvoordelig? De waarde van het spaargeld gaat omlaag door de inflatie en er is geen rente om dat te compenseren. afb. 16 Rente en inflatie in Nederland (groei in % ten opzichte van het voorgaande jaar) 5,5 5, 4,5 4, 3,5 3, 2,5 2, 1,5 1,, rente inflatie PROCENTEN Joost heeft een overzicht gemaakt van zijn uitgaven in het vorig jaar (afb. 17). Hij koopt dit jaar precies dezelfde producten. Toch moet hij bij elkaar meer geld betalen. a Hoeveel betaalt hij dit jaar meer dan vorig jaar? Schrijf de uitkomsten in afbeelding 17. b Hoeveel procent duurder zijn deze uitgaven van hem geworden? Rond af op één decimaal. 146 : = 2,1% c Wat is er dit jaar gebeurd met de koopkracht van de euro? Die is gedaald. afb. 17 Uitgaven van Joost uitgaven vorig jaar huur levensmiddelen kleding ontspanning boeken prijsverandering in procenten +2% +2% 2% +4% +4% verandering uitgaven in euro s totaal Een Nederlandse en een Aziatische fietsenfabrikant zijn elkaars concurrenten op de Nederlandse markt. Zij maken fietsen van dezelfde kwaliteit. Gebruik het staafdiagram (afb. 18).

11 VERRIJKINGSDEEL a Hoe ligt de concurrentieverhouding tussen de Nederlandse en de Aziatische fabrikant? Hun concurrentiepositie is gelijkwaardig. b Door inflatie stijgen de kosten in Nederland met 5% en in Azië met 2%. Welke invloed heeft de inflatie op de concurrentieverhouding tussen beide fabrikanten? Leg je antwoord uit. De concurrentiepositie van de Nederlandse fabrikant verslechtert, want hij moet een hogere prijs vragen dan zijn concurrent. c Welk ondernemersrisico loopt een fabrikant door de stijging van de kosten? Bijv. minder afzet, minder winst in Azië. afb. 18 De opbouw van de verkoopprijs van een fiets 25 EURO S Nederlandse fabrikant fabricagekosten verkoopkosten Aziatische fabrikant transportkosten winstmarge 9 Joke en Semir zijn tweeverdieners. Ze verdienen ieder netto 22. per jaar. Ze kopen een huis voor 18.. Ze financieren het volledige bedrag met een hypotheek. De rentelasten zijn 7.92 per jaar. a Hoeveel zijn de rentelasten in procenten van hun gezamenlijke inkomen? 7.92 : = 18% b De inkomens van Semir en Joke stijgen jaarlijks met het inflatiepercentage. Ze verdienen zes jaar later elk netto 26.. De rentelasten zijn niet veranderd. Hoeveel zijn de rentelasten na zes jaar in procenten van hun gezamenlijke inkomen? Rond af op één decimaal : = 15,2% c Op welke manier hebben Semir en Joke voordeel van de inflatie? Bijv. het wordt gemakkelijker om de schuld af te betalen, omdat de rente en schuld niet omhooggaan door de inflatie en hun inkomen wel. 1 Maak de puzzel in afbeelding 19. In sommige omschrijvingen staan puntjes. Je moet het woord bedenken dat op die plaats hoort te staan. Als je alles goed invult, lees je in de grijze kolom van boven naar beneden de naam van een belangrijk begrip uit deze paragraaf. afb. 19 Omschrijvingen: 1 Door inflatie kun je minder van je geld... 2 Het ondernemers... daalt als de inflatie voorspelbaar is. 3 Deze persoon zorgt mede voor inflatie door hogere prijzen in rekening te brengen. 4 Dit wordt onaantrekkelijker door inflatie. 5 Iemand met grote schulden, vindt inflatie... 6 Inflatie houdt in dat dit omhoog gaat. 7 Hierdoor daalt de koopkracht van het geld. 8 Bij een sterke inflatie in Nederland, wordt de... vanuit het buitenland sterker. 9 Door inflatie kan een lener dit gemakkelijker aflossen. 1 Door inflatie kunnen ondernemers moeilijker concurreren met het... 1 k o p e n 2 r i s i c o 3 o n d e r n e m e r 4 s p a r e n 5 l e u k 6 p r ij s p e i l 7 i n f l a t i e 8 c o n c u r r e n t i e 9 s c h u l d 1 b u i t e n l a n d Thuiswerkopdracht 4.5 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. 71

12 Hoofdstuk 4 Inkomen 6 Reëel en nominaal Introductievragen uit het handboek 1 a Bijv. de vakbonden kunnen acties organiseren voor betere arbeidsvoorwaarden. b 3%, want bij minder dan 3% gaat zijn koopkracht achteruit. 2 a Steven: 46 : = 2% Selma: 34,5 : = 3% Nico: 4 : 1 1 = 4% (daling) Evelien: 2,4 : 4 1 = 6% b Zijn nominale loon. 3 a Evelien. b Steven en Nico. c Selma. 4 a Zijn koopkracht steeg met 1%, want zijn loon steeg met 3% en de inflatie was 2%. b In jaar 2, want in dat jaar is het verschil tussen de nominale loonstijging en de inflatie het hoogst. 5 a Hun reële inkomen daalt met,1%. b Bijv. ja, het is terecht dat tweeverdieners met kinderen er minder op achteruitgaan dan alleenstaanden. Of: nee, mensen met bijstand gaan er vaak meer op achteruit dan mensen met hogere inkomens. Toepassen 6 Huurders en eigenaar-bewoners (bewoners van een eigen huis) hebben niet dezelfde woonlasten. a Schrijf een verschil op tussen hun woonlasten. Bijv. huurders betalen huur en eigenaarbewoners betalen rente en aflossing, OZB, premie opstalverzekering. b Stel dat de inkomens van huurders en eigenaar-bewoners met hetzelfde percentage stijgen, maar dat hun koopkracht zich ontwikkelt zoals in afbeelding 2. Welke groep heeft dan het meest last gehad van prijsstijgingen? Leg je antwoord uit. Huurders Eigenaar-bewoners. Uitleg: hun koopkracht is minder gestegen. c Waardoor kan dit verschil in koopkracht tussen beide groepen zijn veroorzaakt? Bijv. de huren zijn sterk gestegen, daar hebben eigenaarbewoners geen last van. afb. 2 EURO S 2,1 1,8 1,5 1,2,9,6,3 Ontwikkeling van de koopkracht naar woonsituatie (in een jaar),9 huurders 1,8 eigenaar-bewoners 7 De inflatie en de inkomens kunnen zich in elk land anders ontwikkelen. Gebruik de tabel (afb. 21). Met welk percentage verandert het reële inkomen in deze zes landen? Schrijf de antwoorden in de tabel. afb. 21 Inflatie en inkomen land nominaal inkomen inflatie reëel inkomen 1 +2% +3% 1% 2 +3% +1% +2% 3 +1% +1% % 4 2% +2% 4% 5 1% 2% +1% 6 +2% 1% +3% 8 De foto uit 1888 is gemaakt van een landarbeidersgezin voor hun huis ergens in Nederland (afb. 22). Zo n gezin was niet in staat om te sparen. a Hoeveel verdiende in 1888 een landarbeider per week? 1,92. b Welke vijf uitgaven van toen komen tegenwoordig niet of nauwelijks meer voor? Klompen, garen, cichorei, schapenmelk, potvet. c Een landarbeider had in 1888 een zeer laag reëel inkomen. Schrijf twee dingen uit afbeelding 22 op waaraan je dat merkt. Bijv. er was geen geld voor het kopen van een sprankje luxe, ze woonden zeer armoedig. 72

13 VERRIJKINGSDEEL afb. 22 c Met hoeveel procent steeg of daalde het nominale inkomen van mensen tussen 45 en 65 jaar? 1,9%,5% = 1,4% d Wat kan een oorzaak zijn van de ontwikkeling van de koopkracht van 65-plussers? Bijv. de pensioenen zijn minder gestegen dan de prijzen. afb. 23 Uitgaven per week van het gezin van een landarbeider (1888) huur van het huis,32 klompen (twee paar),25 garen voor het stoppen van de sokken,7 koffie en cichorei,14 schapenmelk,5 aardappelen,32 olie, soms potvet (bij de aardappelen),32 meel en mosterd,5 brood,26 brandstof, boenders, dweilen enz.,14 totaal 1,92 9 Debby verdient 1.4 per maand. De vakbond eist bij de loononderhandelingen een nominale loonsverhoging van 5%. De werkgever biedt alleen prijscompensatie aan. De inflatie is 2%. a Welk maandloon biedt de werkgever aan? ( 1.4 : 1 2) = b Welk maandloon krijgt Debby als de eis van de vakbond wordt ingewilligd? ( 1.4 : 1 5) = 1.47 c Uiteindelijk krijgt Debby er nominaal 4% loon bij. Krijgt Debby een reële loonsverhoging? Leg je antwoord uit. Ja, want de loonstijging in procenten is hoger dan de inflatie. 1 In 21 is de koopkracht van de meeste mensen in Nederland gedaald. De inflatie in dat jaar was 1,9%. Gebruik de tabel (afb. 23). a Met hoeveel procent steeg het nominale inkomen van de jongste leeftijdsgroep? 1,4% + 1,9% = 3,3% b Met hoeveel procent steeg of daalde het reële inkomen in de jongste leeftijdsgroep tot 25 jaar? 1,4%. Gemiddelde stijging van de koopkracht naar leeftijd (21, in % ten opzichte van 29) leeftijd % stijging koopkracht jaar 1, jaar, jaar,5 vanaf 65 jaar,8 11 In het budgetplan (afb. 24) staan de inkomsten en de maandelijkse budgetten van Jordi. De gegevens gaan over jaar 1. Jordi verhoogt in jaar 2 al zijn maandelijkse budgetten met 5%, want de inflatie is ook 5%. Zijn loon gaat in jaar 2 met 8% omhoog. a Maak het budgetplan van Jordi voor jaar 2. Schrijf de nieuwe bedragen naast de oude. b Hoeveel kan Jordi in jaar 2 per maand sparen als hij dezelfde uitgaven houdt als in jaar 1? = 75 c Wat gebeurt er met het reële inkomen van Jordi? Leg je antwoord uit. Zijn reële inkomen stijgt, want zijn loonstijging is hoger dan de inflatie. afb. 24 Inkomsten en budgetten van Jordi inkomsten jaar 1 jaar 2 loon budgetten jaar 1 jaar 2 huishoudelijke uitgaven 6 63 persoonlijke uitgaven vaste lasten incidentele uitgaven 4 42 totaal budgetten Maak rekentrainer 4D op bladzijde 77. Thuiswerkopdracht 4.6 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. 73

14 Hoofdstuk 4 Inkomen 7 Groei is gemakkelijk Introductievragen uit het handboek 1 a 29. b Hoger, want de groei van de productie van 23 tot 29 was veel groter dan de daling in 29. c Bijv. als de productie daalt, kunnen de mensen gezamenlijk minder kopen van hun inkomen. 2 a 23 en 29. b 23 en 29. c Bijv. als de groei daalt, verdienen mensen minder en betalen ze minder inkomstenbelasting. Ze kopen minder en betalen minder btw. Bedrijven maken minder winst en betalen minder vennootschapsbelasting. 3 a Tekening 1, want dit bedrijf maakt producten die de consumenten willen kopen. b Bijv. de overheid zorgt voor goed onderwijs en stimuleert het onderzoek naar nieuwe producten en productiemethoden. 4 a Bijv. 1 consumenten en bedrijven lenen meer en geven meer geld uit zodat de productie stijgt. 2 Bedrijven investeren meer in een betere concurrentiepositie. b Ze betaalt minder rente op haar schuld. Ze krijgt meer belastinggeld door de economische groei. c De Europese Centrale Bank (ECB). 5 a De bestedingen gaan omlaag. b Als ondernemers de prijzen verhogen, wordt het voor hen nog moeilijker om hun producten te verkopen. c Het bestrijden van de inflatie in de eurozone. Toepassen 6 Welvaart is de mate waarin iemand in zijn behoeften kan voorzien. Gebruik de informatie in het staafdiagram over de welvaart van de huishoudens in Nederland (afb. 25). a Vergelijk de jaren 1996 en 21. In welk jaar was de welvaart van de Nederlandse huishoudens het hoogst? Leg je antwoord uit. 29, want in dat jaar was het percentage huishoudens dat gemakkelijk kon rondkomen het hoogst. b Wat kan de oorzaak geweest zijn van deze verschuiving tussen 1996 en 21? Bijv. door de economische groei ging de koopkracht van Nederlandse huishoudens omhoog en daardoor werd het voor velen gemakkelijker om rond te komen. c Vergelijk de jaren 29 en 21. Zal de koopkracht van de huishoudens in 21 sterk gestegen zijn? Leg je antwoord uit met de gegevens in afbeelding 25. Nee, bijv. in 21 hadden meer mensen moeite om rond te komen van hun inkomen dan in 29. d Zal de economische groei in 21 hoog of laag zijn geweest? Leg je antwoord uit. Laag, bijv. bij een lage groei is er weinig ruimte voor koopkrachtverbetering en dat maakt het moeilijker voor mensen om rond te komen. afb. 25 PROCENTEN Financiële situatie van huishoudens (in procenten van alle huishoudens) kan gemakkelijk rondkomen kan redelijk rondkomen kan moeilijk rondkomen 7 Soms valt de economische groei tegen. Daardoor kan de staatsschuld stijgen. De volgende economische verschijnselen leggen het verband uit tussen economische groei en de staatsschuld. De tussenstappen staan echter niet in de juiste volgorde. 1 De economische groei valt tegen. 2 Het tekort op de rijksbegroting stijgt. 3 Het inkomen en de aankopen van consumenten dalen. 4 De belastingontvangsten dalen. 5 De staatsschuld stijgt. 74

15 VERRIJKINGSDEEL In welke van de onderstaande regels staan de tussenstappen in zo'n volgorde dat ze een juiste uitleg geven van het verband tussen economische groei en de staatsschuld? A B C D E F Marieke werkt bij een bedrijf dat geneesmiddelen maakt (afb. 26). Ze heeft veel succes, want ze heeft met haar collega s een nieuwe pil ontwikkeld tegen een enge ziekte. a Welk begrip wordt gebruikt voor de ontwikkeling van nieuwe producten? Innovatie. b Welke gevolgen heeft de nieuwe pil voor het bedrijf waar Marieke werkt? Bijv. de verkoop stijgt, de winst stijgt, de werkgelegenheid stijgt. c Waarom is deze vinding gunstig voor de economische groei in Nederland? Het bedrijf gaat meer verkopen en meer produceren, en dat is economische groei. afb. 26 d Arjun wil zijn bedrijf uitbreiden, maar hij moet daarvoor extra geld lenen. Waarom zal hij bij een hoge rentestand besluiten om niet te investeren in zijn bedrijf? Bij een hoge rentestand levert de extra investering minder winst of een verlies op. e Waarom is een lage rente gunstig voor de economische groei? Bij een lage rente is het goedkoper om geld te lenen en gaan ondernemers meer investeren en consumenten meer lenen en consumeren. De verkoop stijgt en er is meer economische groei. 1 Nederland maakt deel uit van de eurozone. Soms stijgen de prijzen in Nederland sneller dan het gemiddelde in de eurozone, soms stijgen ze minder snel (afb. 27). a De Europese Centrale Bank (ECB) moet de inflatie bestrijden. Op welke lijn in het diagram zal ze het meest letten? Op de lijn die de inflatie in de eurozone weergeeft. b Stel dat de ECB de rente verhoogt. Hoe kan ze daarmee de inflatie bestrijden? Hierdoor gaan bedrijven en consumenten minder kopen. Veel bedrijven proberen dan met lagere prijzen hun verkoop op peil te houden. c Veel consumenten, bedrijven en politici willen het liefst een lage rente. In welk jaar kon de ECB het meest aan die wens voldoen? Arjun levert bouwmaterialen aan aannemers. Zijn bedrijfspand, voorraden en andere bezittingen zijn 3 miljoen waard. Hij heeft dit alles gefinancierd met eigen geld en een lening van 2 miljoen. Over de lening betaalt hij 5% rente per jaar. Zonder deze lening zou zijn jaarwinst 13. zijn. a Hoeveel rente betaalt hij over de lening? Per jaar 2.. : 1 5 = 1. b Hoeveel winst heeft hij na aftrek van de rente? = 3. c Hoeveel winst zou hij hebben als de rente 4% is? 13. ( 2.. : 1 4) = 5. afb. 27 Inflatie in Nederland en de eurozone (groei in % ten opzichte van het voorgaande jaar) 4, PROCENTEN 3,5 3, 2,5 2, 1,5 1,, Nederland eurozone Maak rekentrainer 4E op bladzijde 77. Thuiswerkopdracht 4.7 staat op bladzijde 66 in je HB. Samenvatting en begrippen begint op bladzijde 78. Maak de oefentoets bij deze paragraaf. Maak de adviestoets bij dit hoofdstuk. Maak in overleg met je docent de eindtoets bij dit hoofdstuk. 75

16 Hoofdstuk 4 Inkomen Rekentrainer 4A Een deel van een getal uitdrukken in procenten Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 7 op blz. 145 Hoeveel procent inkomstenbelasting wordt afgedragen over het inkomen? Rond af op hele procenten. inkomen % % % % % % gemiddelde belastingdruk in % De oude prijs heeft het indexcijfer 1. Bereken de prijsstijging in euro s en in procenten en het nieuwe indexcijfer. oude prijs nieuwe prijs stijging in stijging in % nieuw indexcijfer 7,6 7,98,38 5% 15 4,5 4,59,9 2% ,36,36 3% 13 De oude prijs heeft het indexcijfer 1. Bereken de prijsdaling in euro s en in procenten en het nieuwe indexcijfer. oude prijs nieuwe prijs daling in daling in % nieuw indexcijfer % % 8 12,5 5 7,5 6% 4 76 Hoeveel zijn de inkomens gestegen of gedaald in euro s en in procenten? af te dragen belasting inkomen jaar 1 inkomen jaar 2 verandering in verandering in % % % , ,7 + 1,5% , ,92 + 2,7% , ,68 3,4% , ,72 11,2% 4B Indexcijfers Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 9 op blz. 146 Met hoeveel procent is de prijs gestegen of gedaald in vergelijking met het basisjaar? Geef een stijging met een plusteken en een daling met een minteken aan. indexcijfer verandering in % % 94 6% % % 43 57% 87 13% 4C Zoeken in een lijndiagram Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 13 op blz. 147 PRIJS PER KILO IN EURO S Vraag naar en aanbod van appels op een fruitmarkt 2, 1,8 1,6 1,4 1,2 1,,8,6,4,2, KILO S APPELS gevraagde hoeveelheid aangeboden hoeveelheid Beantwoord de volgende vragen met de gegevens in het lijndiagram. Hoe groot is de vraag naar appels en het aanbod van appels bij een prijs van,6 per kilo? De vraag is 1.5 kilo en het aanbod is 375 kilo. Hoeveel is het verschil tussen de vraag en het aanbod bij een prijs van,6 per kilo? 1.5 kilo 375 kilo = 675 kilo appels Hoe groot is de vraag naar appels en het aanbod van appels bij een prijs van 1,4 per kilo? De vraag is 45 kilo en het aanbod is 675 kilo.

17 VERRIJKINGSDEEL Hoeveel is het verschil tussen de vraag en het aanbod bij een prijs van 1,4 per kilo? 675 kilo 45 kilo = 225 kilo appels Hoe hoog is de verkoopopbrengst van appels op de groentemarkt bij een verkoopprijs van 1,2 per kilo? 6 1,2 = 72 4D Reëel en nominaal inkomen Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 31 op blz. 152 Met welk percentage verandert het reële inkomen? Geef met een + een stijging en met een een daling aan. verandering nominaal inkomen inflatie + of deflatie verandering reëel inkomen +2% +1,5% +,5% 1% +,6% 1,6% 3%,2% 2,8% +5% +3,2% +1,8% Met welk percentage verandert het reële inkomen? Geef met een + een stijging en met een een daling aan. nominaal inkomen jaar 1 nominaal inkomen jaar 2 +/ nominaal inkomen inflatie + of deflatie reëel inkomen % +4% 3% % +2% 5% % +1% +1% % 1% +5% 4E Groei en krimp in procenten Alle rekenvaardigheden op een rij: nr. 8 op blz. 145 Totale Nederlandse productie (in prijzen van 21) MILJARD EURO EURO Bereken de groei of krimp van de Nederlandse productie in vergelijking met het voorgaande jaar. Doe dat eerst in euro s en daarna in procenten. Gebruik het staafdiagram en rond af op één decimaal. jaar groei/krimp productie in euro s = = = = = = groei/krimp productie in procenten +1 : = +2,1 +16 : = +3,3 +2 : 52 1 = +4, +11 : = +2,1 13 : = 2,4 +6 : 52 1 = +1,2 Arbeidsproductiviteit in Nederland (omgerekend in euro s per arbeidsuur) Gebruik de gegevens in het bovenstaande lijndiagram. De arbeidsproductiviteit in Nederland is in 23: 37 per arbeidsuur. De arbeidsproductiviteit in Nederland is in 211: 45 per arbeidsuur. De arbeidsproductiviteit in Nederland is tussen 23 en 211 veranderd met: een groei van = 8 per arbeidsuur. De arbeidsproductiviteit in Nederland is tussen 28 en 29 veranderd met: een daling van = 1 per arbeidsuur. Hoeveel procent is de arbeidsproductiviteit in Nederland veranderd van 23 tot 211? Afronden op 44 één decimaal. 8 : 37 1 = 21,6%

18 Hoofdstuk 4 Inkomen Samenvatting en begrippen Samenvatting 1 De inkomens verschillen 2 Inkomens: hoog tegenover laag Bronnen van inkomen zijn: arbeid; bezit. Oorzaken van inkomensverschillen zijn: meer of minder bezittingen; langer of korter werken; gewone en uitzonderlijke prestaties; een lage of hoge opleiding; meer of minder ervaring; de macht over het eigen salaris. De opvattingen over inkomensverschillen kunnen strijdig zijn. Vóór grotere inkomensverschillen pleit: werknemers leveren betere prestaties; scholieren leren langer en ijveriger; mensen met een uitkering nemen eerder werk (geen armoedeval). Tégen grotere inkomensverschillen pleit: er kan maatschappelijke onrust ontstaan; de verschillen in prestatie rechtvaardigen geen grotere verschillen in inkomens. Gevolgen van grote inkomensverschillen tussen landen: de mensen verhuizen naar landen met de hogere lonen; bedrijven verhuizen naar landen met lagere loonkosten. Door de vergrijzing gaat er meer geld naar de AOW en de ziektekosten. Dit is geen probleem als: de uitkeringen dalen; de belastingen en sociale premies stijgen. De verhouding tussen hoge en lage inkomens: daalt bij nivellering; stijgt bij denivellering. Bij een stijging van de hoge en lage inkomens: is er nivellering als de lage inkomens in procenten het meest stijgen; is er denivellering als de hoge inkomens in procenten het meest stijgen. Nivellering ontstaat bijvoorbeeld door: sociale uitkeringen; subsidies en toeslagen voor de lagere inkomens; progressieve belastingheffing in box 1; het stijgen van lage en hoge inkomens met hetzelfde bedrag. Denivellering ontstaat bijvoorbeeld door: de aftrekposten in box 1 (bijvoorbeeld de hypotheekrente); het dalen van lage en hoge inkomens met hetzelfde bedrag. 3 De prijsindex Een verandering in een getal kun je beter beoordelen door deze verandering in procenten uit te drukken. In een reeks indexcijfers: wordt de basis weergegeven met het indexcijfer 1; geeft elk ander indexcijfer het procentuele verschil met de basis. Het CBS (Centraal Bureau van de Statistiek): rekent het gemiddelde uit van alle prijsveranderingen; geeft de veranderingen in het prijspeil weer met de consumentenprijsindex; gebruikt bij deze berekening wegingsfactoren. Hoe meer geld gezinnen besteden aan een product, hoe hoger de wegingsfactor van dat product. 78

19 VERRIJKINGSDEEL 4 De prijs van parket 6 Reëel en nominaal De vraag naar en het aanbod van een product hebben gezamenlijk invloed op de prijs, want: de prijs stijgt als de vraag groter is dan het aanbod; de prijs daalt als de vraag kleiner is dan het aanbod. De belangrijkste oorzaken van inflatie zijn: de producenten kunnen de stijgende vraag naar producten niet aan; de loonkosten stijgen; de prijzen van importproducten stijgen; de belastingtarieven stijgen; de producten van de overheid worden duurder; de winstmarges van bedrijven stijgen. Het reële inkomen wordt bepaald door: de inflatie; de stijging van het nominale inkomen. Het reële inkomen: stijgt als het nominale inkomen sterker stijgt dan de prijzen; daalt als de prijzen sterker stijgen dan het nominale inkomen. Als de stijging van het nominale inkomen ten minste gelijk is aan de inflatie, is er sprake van prijscompensatie. De verandering van de koopkracht verschilt per bevolkingsgroep. 5 Gevolgen van inflatie 7 Groei is gemakkelijk Door inflatie daalt de waarde van het geld. Nadelen van inflatie: consumenten zijn meer geld kwijt voor hun aankopen; spaarders kunnen minder kopen van hun spaargeld; ondernemers lopen meer risico; de concurrentiepositie van ondernemers die exporteren wordt zwakker (tenzij de inflatie in het buitenland hoger is). Een voordeel van inflatie: de rente en aflossing van schulden is gemakkelijker op te brengen. Door inflatie: wordt sparen minder aantrekkelijk; wordt lenen aantrekkelijker. De Nederlandse overheid wil graag economische groei. Voordelen van economische groei: de reële inkomens gaan stijgen; de mensen verdienen meer en betalen meer belasting. Economische groei wordt gestimuleerd door: beter onderwijs; onderzoek naar nieuwe producten en productiemethoden; een lagere rente. Door een lagere rente: gaan consumenten meer lenen en meer consumeren; gaan bedrijven meer lenen en meer investeren. Investeringen in nieuwe producten en productiemethoden leiden tot: een sterkere concurrentiepositie; meer vraag uit het buitenland. De Europese Centrale Bank: heeft als taak de inflatie te bestrijden; verhoogt de rente bij een stijging van de inflatie. Ga verder met begrippen op de volgende bladzijde. 79

20 Hoofdstuk 4 Inkomen Begrippen 1 De inkomens verschillen inkomensbronnen De oorzaken van iemands inkomsten: arbeid en bezit. armoedeval Het verschijnsel dat het voor mensen met een uitkering niet lonend is om te gaan werken. vergrijzing Het verschijnsel dat de groep 65-plussers sterker toeneemt dan de rest van de bevolking. 2 Inkomens: hoog tegenover laag nivelleren Mensen met een laag inkomen gaan er in verhouding meer op vooruit dan mensen met een hoog inkomen. denivelleren Mensen met een hoog inkomen gaan er in verhouding meer op vooruit dan mensen met een laag inkomen. 3 De prijsindex inflatie De gemiddelde stijging van de prijzen. deflatie De gemiddelde daling van de prijzen. consumentenprijsindex Indexcijfer dat de gemiddelde verandering van het prijspeil weergeeft. 4 De prijs van parket vraag De hoeveelheden die kopers willen kopen bij verschillende prijzen. aanbod De hoeveelheden die verkopers willen verkopen bij verschillende prijzen. 5 Gevolgen van inflatie 6 Reëel en nominaal koopkracht De hoeveelheid producten die gekocht kan worden van een hoeveelheid geld. nominaal inkomen Het inkomen in geld. prijscompensatie Het deel van de inkomensstijging dat nodig is om de koopkracht te handhaven. reëel inkomen De koopkracht van het inkomen. 7 Groei is gemakkelijk 8

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie Inflatie

Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische opdracht Economie Inflatie Praktische-opdracht door een scholier 1658 woorden 20 juni 2005 6,9 44 keer beoordeeld Vak Economie Wat is Inflatie? Wat is inflatie en wat is een prijsindexcijfer?

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD Module 4 Nu en later Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil Gevolgen van inflatie koopkracht neemt af Verslechtering internationale concurrentiepositie Bij

Nadere informatie

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Valt het mee of tegen? a Als Yara een appartement koopt moet ze een hypotheek afsluiten. Hiervoor betaalt ze iedere maand een bepaald bedrag. Dit zijn haar

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1 vwo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door M. 1189 woorden 16 november 2016 0 keer beoordeeld Vak Economie Economie, hoofdstuk 4 Loon/winst: zijn vormen van inkomen. Hierover betaal je belastingen

Nadere informatie

Hoe wordt inflatie berekend? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 1 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/V1/5.1

Hoe wordt inflatie berekend? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 1 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/V1/5.1 Hoe wordt inflatie berekend? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 1 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/V1/5.1 Als je in de examenklas van het vmbo zit, woon je waarschijnlijk nog thuis.

Nadere informatie

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Ruilen over de tijd Intertemporele substitutie Bedrijven lenen geld om te investeren

Nadere informatie

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens Overheid H2 De overheid De grote herverdeler van inkomens Ontvangsten: belasting en premies De overheid Uitgaven: uitkeringen en subsidies De grote herverdeler van inkomens 2 De Nederlandse overheid Belangrijke

Nadere informatie

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting. Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Valt het mee of tegen? a b c Als Yara een appartement koopt moet ze een hypotheek afsluiten. Hiervoor betaalt ze iedere maand een bepaald bedrag. Dit zijn haar vaste

Nadere informatie

1.4 a. 6,54 wordt afgerond 6,5 en het antwoord: 6, = b. 6,54 wordt dan 7 en het antwoord: =

1.4 a. 6,54 wordt afgerond 6,5 en het antwoord: 6, = b. 6,54 wordt dan 7 en het antwoord: = Hoofdstuk 1 Rekenen 1.1 a. Bij het afronden van 5,45 op een heel getal kijk je naar het eerste cijfer achter de komma. Dat is een 4, dus moet je naar beneden afronden. 5,45 wordt dan een 5. b. De docent

Nadere informatie

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1. Het bruto binnenlands product is gestegen met 0,9%. Het inflatiepercentage bedraagt 2,1%. Bereken de reële groei van het BBP. 2. Waarmee wordt het inflatiepercentage gemeten? 3. Lees de onderstaande

Nadere informatie

Ruilen over de tijd (havo)

Ruilen over de tijd (havo) 1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur Paragraaf 7.1 Groeit de economie? BBP = Bruto Binnenlands Product, de totale productie in een land in één jaar Nationaal inkomen = het totaal van alle inkomens in een land in één jaar Inkomen = loon, rente,

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Eindexamen economie 1 havo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) primair bij (2) directe

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0

Vraag Antwoord Scores. indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) prijs-afzetlijn bij (2) onvolkomen bij (3) proportioneel indien drie juist 2 indien twee juist 1 indien één of geen juist 0 2 maximumscore 1 TO (Q=90) = 90 30 = 2.700

Nadere informatie

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6

Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6 Markt en overheid - uitwerkingen bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 5 en 6 1 Nog niet zo lang geleden had je als boer te maken met een melkquotum. Een melkquotum betekent dat je een maximale hoeveelheid

Nadere informatie

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25

CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling. Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25 CPI = 122,5 Wat zegt dit? Hoe bereken je dit? Categorieën Aandeel Prijsstijging Optelling Voeding 40% 10% Kleding 35% -5% Overig 0 CPI 102,25 ConsumentenPrijsIndexcijfer Consumenten Prijsindexcijfer in

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

Samenvatting Economie Rekonomie

Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting Economie Rekonomie Samenvatting door een scholier 1570 woorden 24 oktober 2011 5,3 76 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Rekonomie Hoofdstuk 1 De cijfers achter de komma worden ook

Nadere informatie

Eindexamen havo economie 2013-I

Eindexamen havo economie 2013-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) monopolie bij (2) toe

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart 2015 6,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Economie in context Hoofdstuk 1 1.1 Bruto- en nettoloon Loonstrook/Salarisspecificatie -> krijg je elke

Nadere informatie

Koopkracht van 65-plussers

Koopkracht van 65-plussers Koopkracht van 65-plussers 2009-2010 Berekeningen Prinsjesdag 2009 In opdracht van de ouderenbonden UnieKBO en PCOB Nibud, september 2009 Koopkracht van 65-plussers 2009-2010 Berekeningen Prinsjesdag 2009

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juiste berekening: 47,5 27,5 100% = 72,73% 27,5

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4 Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4 Samenvatting door A. 969 woorden 18 november 2012 4 3 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Kinderen krijgen is voor ouders liefde en vreugde en de ouders

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen Samenvatting door een scholier 1329 woorden 12 maart 2004 7,8 37 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie Inkomen hoofdstuk 1: Inkomen in natura:

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen Economie module 4 Ruilen in de tijd 27 blz. werkboek = 1 ½ blz. per les H1 par 1 & 2 vb.1 O O sparen om tijd storting + rente iets te kopen goederen kopen vb.2 O O geld lenen om tijd aflossing + rente

Nadere informatie

Koopkrachtverandering van ouderen 2015-2016

Koopkrachtverandering van ouderen 2015-2016 Koopkrachtverandering van ouderen 2015-2016 Berekeningen Prinsjesdag 2015 Nibud, september 2015 Koopkrachtverandering van ouderen 2015-2016 Berekeningen Prinsjesdag 2015 Nibud, september 2015 In opdracht

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Eindexamen economie 1-2 vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Eindexamen vmbo gl/tl economie 2011 - II

Eindexamen vmbo gl/tl economie 2011 - II Beoordelingsmodel Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt 1 scorepunt toegekend. MINpunten 1 maximumscore 1 2 / 6 x 100 % = 33,3% 2 maximumscore 1 Voorbeeld van een juiste reden: Klantenbinding:

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Zakelijk boeren 1 maximumscore 1 A, B, D, E, F, H Opmerking

Nadere informatie

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten.

Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten. Samenvatting door een scholier 1593 woorden 27 juni 2003 4,4 11 keer beoordeeld Vak Economie Leerstof Economie 1: Hoofdstuk 4: Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen, nadeel: moeilijk waardeverhouding

Nadere informatie

4.1 Klaar met de opleiding

4.1 Klaar met de opleiding 4.1 Klaar met de opleiding 1. Werken in loondienst - Bij een bedrijf of bij de overheid (gemeente, provincie, ministerie); - Je krijgt loon/salaris; - Je hebt een bepaalde zekerheid, dat je werk hebt,

Nadere informatie

Examen HAVO. economie 1. tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-16.00 uur

Examen HAVO. economie 1. tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-16.00 uur Examen HAVO 2008 tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-16.00 uur economie 1 Dit examen bestaat uit 30 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 60 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten met

Nadere informatie

Absoluut Relatief = in verhouding = procentueel; procentuele verandering procentpunt; perunage, promille; juist afronden groei over groei

Absoluut Relatief = in verhouding = procentueel; procentuele verandering procentpunt; perunage, promille; juist afronden groei over groei Absoluut Relatief = in verhouding = procentueel; procentuele verandering procentpunt; perunage, promille; juist afronden groei over groei (groeifactoren) terugrekenen in de tijd (met groeifactoren) nominaal,

Nadere informatie

Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld

Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld Antwoorden Lesbrief Waar voor je geld Deze lesbrief (derde druk, 2015) is een uitgave van De Nederlandse Bank en tot stand gekomen met medewerking van Gerrit Gorter en Han van Spanje (VECON). 1. Prijzen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Samenvatting door een scholier 1037 woorden 19 augustus 2003 5,5 126 keer beoordeeld Vak Economie H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Macroniveau:

Nadere informatie

Aanpassingen lesbrieven havo

Aanpassingen lesbrieven havo Aanpassingen lesbrieven havo 2012-2013 Lesbrief Vervoer blz. 5, na 5 e regel onder foto:..is aangesloten bij TCA. Toevoegen: Vanwege het grote marktaandeel mag TCA de marktleider genoemd worden. blz. 5,

Nadere informatie

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten Antwoorden stencils OPGAVE 1 1. Nominaal Inkomen 1996 = 25,34 miljard pond x 1,536 = 38,92224 miljard pond Bevolkingsomvang 1996 = 3.340.000 x 1,03 = 3.440.200 Nominaal Inkomen per hoofd = 38,92224 miljard

Nadere informatie

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst 4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst De arbeidsvoorwaarden van veel werknemers zijn vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst. Dit is een overeenkomst die per bedrijf of bedrijfstak wordt afgesloten

Nadere informatie

Steeds meer vijftigers financieel kwetsbaar

Steeds meer vijftigers financieel kwetsbaar Maart 215 stijgt naar 91 punten Steeds meer vijftigers financieel kwetsbaar De is in het eerste kwartaal van 215 gestegen van 88 naar 91 punten. Veel huishoudens kijken positiever vooruit en verwachten

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 De werkgelegenheid verandert met

Nadere informatie

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd quiz beginner printen en uitsnijden of knippen. Bijlage

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend.

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. Beoordelingsmodel Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. Bankzaken 1 maximumscore 1 Voorbeeld van een juiste verklaring: De inflatie van 1,6% is een gemiddelde waarin de

Nadere informatie

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober 2015 6,7 9 keer beoordeeld Vak Economie De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden. Productiefactoren: arbeid, ondernemerschap, kapitaal

Nadere informatie

special MILJOENENNOTA 2014 uitgaven 267,0 miljard inkomsten 249,1 miljard De miljoenennota en uw portemonnee.

special MILJOENENNOTA 2014 uitgaven 267,0 miljard inkomsten 249,1 miljard De miljoenennota en uw portemonnee. MILJOENENNOTA 2014 special De miljoenennota en uw portemonnee. inkomsten 249,1 miljard uitgaven 267,0 miljard Het kabinet heeft op Prinsjesdag bekend gemaakt hoe de begroting, met daarin het bezuinigingspakket

Nadere informatie

CPI Statistisch Bulletin, mei 2017

CPI Statistisch Bulletin, mei 2017 CPI Statistisch Bulletin, mei 2017 Willemstad, juli 2017 Consumentenprijzen Curaçao: mei 2017 Prijzen 0,3 procent lager, vergeleken met de maand april 2017; Inflatie per mei 2017 is 0,7 procent Prijsontwikkeling

Nadere informatie

Eindexamen havo economie oud programma I

Eindexamen havo economie oud programma I Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat mensen met een hoog

Nadere informatie

Koopkrachtverandering van ouderen 2014-2015

Koopkrachtverandering van ouderen 2014-2015 Koopkrachtverandering van ouderen 2014-2015 Berekeningen Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014 Koopkrachtverandering van ouderen 2014-2015 Berekeningen Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014 In opdracht

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 1 maximumscore 2 Uit de uitleg moet blijken dat het tarief per keer legen de inwoners stimuleert om de containers minder vaak aan te bieden om daarmee lasten te besparen 1 het tarief per kilo

Nadere informatie

Koopkracht in perspectief. In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008

Koopkracht in perspectief. In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008 Koopkracht in perspectief In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden, ANBO, PCOB, Unie KBO Nibud, 2008 Koopkrachtberekeningen 2007-2008/ 2 Koopkracht in perspectief In opdracht van de gezamenlijke ouderenbonden,

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector

Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector Opgave koppeling ambtenaren particuliere sector In 1990 werden ambtenarensalarissen gekoppeld aan de gemiddelde stijging van de lonen in het bedrijfsleven. Een argument voor deze koppeling houdt verband

Nadere informatie

Economie Elementaire economie 3 VWO

Economie Elementaire economie 3 VWO Economie Elementaire economie 3 VWO Les 13 Introductie overheid Ontwerp power point: Henk Douna docent: Jeannette de Beus De komende weken: de overheid Consumenten De markt Producenten Bijvoorbeeld Goederenmarkt

Nadere informatie

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld Boekverslag door M. 1345 woorden 21 februari 2012 6 34 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Samenvatting economie hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 Paragraaf 1 Verzien in behoeften door goederen en diensten

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan 70 000 euro.

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan 70 000 euro. Grote opgave personele inkomensverdeling Blz. 1 van 4 personele inkomensverdeling Inkomensverschillen tussen personen kunnen te maken hebben met de verschillende soorten inkomen. 1 Noem drie soorten primair

Nadere informatie

UIT loonruimte en AIQ v1.1

UIT loonruimte en AIQ v1.1 Uitleg loonruimte en AIQ. 1. Wat is de AIQ? De AIQ is de arbeidsinkomensquote en geeft weer hoeveel procent van het Nationaal inkomen (totaal aan beloningen productiefactoren) uitgekeerd wordt aan arbeidsloon.

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

ANTWOORDEN HOOFDSTUK 5

ANTWOORDEN HOOFDSTUK 5 ANTWOORDEN EINDTOETS HOOFDSTUK 5 RONDKOMEN ANTWOORDEN HOOFDSTUK 5 TOETS 1 RONDKOMEN 1 Prioriteiten stellen. 2 B 3 2,55 + 2,80 = 5,35 4 52 27 : 12 + 95 : 2 + 40,50 : 3 + 25 = 203. 5 A 3; B 4; C 2; D 1.

Nadere informatie

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd

4,1. Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober keer beoordeeld. Eco H5. Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd Samenvatting door een scholier 539 woorden 11 oktober 2016 4,1 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco H5 Paragraaf 1; Gezinnen ruilen over de tijd Ruilen over de tijd Prijs = rente Financiële

Nadere informatie

Een huis kan je kopen of huren. De voordelen en nadelen tussen kopen en huren staan in tabel 1.

Een huis kan je kopen of huren. De voordelen en nadelen tussen kopen en huren staan in tabel 1. Kopen of huren. Een huis kan je kopen of huren. De voordelen en nadelen tussen kopen en huren staan in tabel 1. Tabel 1. Het verschil tussen kopen en huren. huis kopen huis huren rente en aflossing of

Nadere informatie

Sectorwerkstuk Economie Economische crisis

Sectorwerkstuk Economie Economische crisis Sectorwerkstuk Economie Economische crisis Sectorwerkstuk door A. 2214 woorden 2 februari 2013 6,6 119 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Deelvraag 1: Wat zijn de oorzaken van de Economische

Nadere informatie

Sectorwerkstuk Economie Inflatie

Sectorwerkstuk Economie Inflatie Sectorwerkstuk Economie Inflatie Sectorwerkstuk door een scholier 2560 woorden 7 januari 2007 6,3 70 keer beoordeeld Vak Economie De inflatie van Nederland en de Eurozone tussen 2000 en 2004. Inhoudsopgave:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2004-II

Eindexamen economie 1 havo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 2,6% 2 Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Eindexamen economie vmbo gl/tl 2006 - II

Eindexamen economie vmbo gl/tl 2006 - II BEOORDELINGSMODEL Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. HET GROTE ONDERNEMERSSPEL 1 B 2 A 3 maximumscore 2 Voorbeeld van een juiste berekening: Loonkosten in twee jaar:

Nadere informatie

Examen HAVO - Compex. economie 1 Compex

Examen HAVO - Compex. economie 1 Compex economie 1 Compex Examen HAVO - Compex Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 31 mei Totale examentijd 3 uur 20 06 Vragen 1 tot en met 21 In dit deel van het examen staan de vragen waarbij

Nadere informatie

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Samenvatting door R. 1396 woorden 17 februari 2014 5,4 5 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 personele inkomensverdeling Het besteedbaar uitkomen per huishouding. De besteedbarde inkomens

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Oefentoets Klas: havo 3 / vwo 3

Oefentoets Klas: havo 3 / vwo 3 Oefentoets Klas: havo 3 / vwo 3 Vak: economie Toets over: h1 en h2 Lesbrief: kopen en werken Hulpmiddelen: gewone rekenmachine DEZE OEFENTOETS BESTAAT UIT 8 OPGAVEN! Opgave 1 Begrippen 1 Noem alle productiefactoren

Nadere informatie

Lesbrief CBS, inflatie en indexcijfers

Lesbrief CBS, inflatie en indexcijfers 2COLLEGE RUIVEN Lesrief CBS, inflatie en indexijfers Consumptie PSB en JKH 2016-2017 Deze lesrief geeft extra informatie over CBS, inflatie en indexijfers die je nodig het voor je PTA-toetsen en eindexamen.

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. economie CSE KB. tijdvak 1 vrijdag 20 mei 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Examen VMBO-KB. economie CSE KB. tijdvak 1 vrijdag 20 mei 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een bijlage. Examen VMBO-KB 2016 tijdvak 1 vrijdag 20 mei 13.30-15.30 uur economie CSE KB Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 35 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 45 punten te behalen. Voor

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Parnassusplein 5 T 070 333

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door D. 1323 woorden 7 februari 2016 1 1 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 4; Aan 't werk Boek: 200% Economie 4 mavo/tl Paragraaf 1; productie

Nadere informatie

ECONOMIE VOOR VMBO BOVENBOUW. 3 vmbo - (k)gt ANTWOORDENBOEK

ECONOMIE VOOR VMBO BOVENBOUW. 3 vmbo - (k)gt ANTWOORDENBOEK ECONOMIE VOOR VMBO BOVENBOUW 3 vmbo - (k)gt ANTWOORDENBOEK Hoofdstuk 2 Het inkomen van consumenten Paragraaf 1 Welke soorten inkomens zijn er? 1 Oppassen. 2 3 Werken in de horeca mag je pas na je zestiende.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie