ONLINE INSTRUCTIEBOEK

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ONLINE INSTRUCTIEBOEK"

Transcriptie

1 T I P O 4 D O O R S G E B R U I K E N O N D E R H O U D

2 Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat. ONLINE INSTRUCTIEBOEK Het volgende symbool is weergegeven in de tekst van het Instructieboek, naast de onderwerpen waarvoor updates worden verschaft. Ga naar de website en open uw persoonlijke zone. Op de pagina Onderhoud en zorg vindt u alle informatie over uw voertuig en de link om toegang te krijgen tot elum, waar u alle details van het Instructieboek zult kunnen vinden. Of ga voor toegang tot deze informatie naar de website De elum website is gratis en zal u in de gelegenheid stellen, naast heel veel andere dingen, gemakkelijk de boorddocumenten te raadplegen van alle andere voertuigen van de Group. Veel leesplezier en goede reis!

3 Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen kunt halen. Het wordt geadviseerd het eerst helemaal te lezen voordat u voor de eerste keer de weg op gaat, om bekend te raken met de bedieningselementen en met name die elementen die betrekking hebben op de remmen, stuurinrichting en versnellingsbak, tegelijkertijd kunt u het gedrag van het voertuig op verschillende wegdekken begrijpen. In dit document vindt u een beschrijving van de speciale kenmerken en tips, evenals essentiële informatie over veilig rijden, onderhoud van en zorg voor uw voertuig. Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om ervoor te zorgen dat het aan boord van het voertuig blijft indien het verkocht mocht worden. In het bijgevoegde Garantieboekje vindt u ook een beschrijving van de Diensten die Fiat haar klanten biedt, het Garantiecertificaat en de details van de voorwaarden om de geldigheid ervan te behouden. Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van deze middelen spoedig vertrouwd zult raken met uw nieuwe auto en de service van de mensen bij Fiat zult waarderen. Veel leesplezier gewenst.. en goede reis! Dit instructieboekje beschrijft alle voertuigversies. Opties, uitrusting die bestemd is voor bepaalde markten of versies zijn niet expliciet in de tekst aangegeven: derhalve dient uitsluitend de informatie in beschouwing te worden genomen die betrekking heeft op het uitrustingsniveau, de motor en de versie die u gekocht hebt. Bijzonderheden die tijdens de fabricage van het model geïntroduceerd zijn, behalve het speciale verzoek om opties op het moment van de aanschaf, zullen aangegeven worden met de tekst (waar aanwezig). Alle in deze publicatie vermelde gegevens zijn bedoeld om u te helpen uw voertuig op de best mogelijke wijze te gebruiken. FCA Italy S.p.A. streeft naar een constante verbetering van de gefabriceerde voertuigen. Daarom behoudt zij zich het recht voor wijzigingen aan het beschreven model aan te brengen om technische en/of commerciële redenen. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat Servicenetwerk.

4 AANDACHTIG LEZEN VULINHOUDEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden". Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden". DE MOTOR STARTEN Versies met handmatige versnellingsbak (benzinemotoren): Controleer of de handrem is aangetrokken, zet de versnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai de contactsleutel naar de stand AVV en laat hem los zodra de motor start. Versies met handgeschakelde versnellingsbak (Dieselmotoren): controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai vervolgens de contactsleutel naar MAR en wacht tot het lampje uitgaat. Draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start. Versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig): controleer of de handrem is aangetrokken en of de versnellingspook in P (Parkeren) of N (vrijstand) staat, trap het rempedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai vervolgens de contactsleutel naar AVV of druk de startknop in; laat de sleutel of de knop los zodra de motor gestart is. PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet boven gras, dennennaalden of ander ontvlambaar materiaal: brandgevaar. MILIEUBESCHERMING Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met de uitlaatgasemissie, om het milieu beter te beschermen. ELEKTRISCHE ACCESSOIRES Als na aanschaf van het voertuig besloten mocht worden om elektrische accessoires toe te voegen (met het risico dat de accu langzaam ontlaadt), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Zij kunnen het totale stroomverbruik berekenen en controleren of de elektrische installatie van het voertuig geschikt is voor het extra stroomverbruik. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Een correct onderhoud van de auto is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid van de auto, zijn milieuvriendelijkheid en lage bedrijfskosten gedurende langere tijd te garanderen.

5 SYMBOLEN Sommige onderdelen van de auto zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt. Een plaatje waarop deze symbolen zijn samengevat bevindt zich onder de motorkap. VERANDERINGEN/WIJZIGINGEN AAN HET VOERTUIG BELANGRIJK Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de wegligging ervan, hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken.

6 GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK BEDIENINGSAANWIJZINGEN Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven. De afbeeldingen in het Instructieboek zijn alleen bedoeld als voorbeeld: dit betekent dat sommige details van de afbeelding niet overeen kunnen komen met de daadwerkelijke uitrusting van uw voertuig. Bovendien is het Instructieboek geschreven uitgaande van voertuigen met het stuurwiel aan de linkerkant; het is dus mogelijk dat bij voertuigen met het stuur rechts, sommige plaatsen of constructie van bedieningselementen niet de exacte afspiegeling is ten opzichte van de afbeelding. Om het hoofdstuk te vinden met de informatie die u nodig hebt, kunt u de inhoudsopgave aan het eind van dit Instructieboek raadplegen. Hoofdstukken kunnen gemakkelijk gevonden worden dankzij de speciale grafische tabbladen, aan de zijkant van elke oneven pagina. Enkele pagina's verderop vindt u een verklaring om de volgorde van de hoofdstukken en de bijbehorende symbolen op de tabbladen te leren kennen. Er is in ieder geval een aanwijzing in tekst van het betreffende hoofdstuk aan de zijkant van elke even pagina. WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN Tijdens het lezen van dit Instructieboek zult u een reeks WAARSCHUWINGEN aantreffen om handelswijzen te voorkomen die tot schade aan uw voertuig zouden kunnen leiden. Er zijn ook VOORZORGSMAATREGELEN die zorgvuldig moeten worden opgevolgd om onjuist gebruik van de onderdelen van het voertuig te voorkomen, die zouden kunnen leiden tot ongevallen of letsel. Daarom moeten alle WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN altijd zorgvuldig in acht genomen worden. WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN worden in de tekst aangegeven met de volgende symbolen: veiligheid van de inzittenden; veiligheid van het voertuig; milieubescherming. OPMERKING Deze symbolen zijn, indien nodig, naast de titel of aan het einde van elke regel weergegeven en gevolgd door een getal. Dat getal heeft betrekking op de overeenkomstige waarschuwing aan het einde van het betreffende hoofdstuk.

7 KENNISMAKING MET DE AUTO KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS MULTIMEDIA

8

9 KENNISMAKING MET DE AUTO Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier. In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven hoe uw auto gemaakt is en hoe hij werkt. Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier beschreven is. INSTRUMENTENPANEEL...8 DE SLEUTELS....9 CONTACTSLOT FIAT CODE...11 PORTIEREN...12 STOELEN HOOFDSTEUNEN...16 STUURWIEL...17 ACHTERUITKIJKSPIEGELS...18 BUITENVERLICHTING INTERIEURVERLICHTING...22 RUITENSPROEIER / WISSER...23 KLIMAATREGELING...25 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING...30 MOTORKAP...31 ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE"...32 BAGAGERUIMTE...33 VERSIE MET LPG-SYSTEEM

10 KENNISMAKING MET DE AUTO INSTRUMENTENPANEEL 1 P03036J Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op stuurwiel 5. Rechterhendel: ruitenwisser / ruitensproeier, instelling gevoeligheidsniveau regensensor 6. Uconnect 7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagier (waar aanwezig) 9. Verstelbare middelste luchtroosters 10. Dashboardkastje 11. Klimaatregeling 12. Toetsen op de middenconsole: stoelverwarming, USB-poort + AUX-stekkerpaneel, aansluiting/sigarettenaansteker 13. Contactslot 14. Frontairbag bestuurderszijde 15. Bedieningstoetsen op stuurwiel 16. Bedieningspaneel: mistlampen voor (waar aanwezig), mistlampen achter, hoogteregeling koplampen, itpms resetten, ESC UIT (waar aanwezig). 8

11 DE SLEUTELS SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING De metalen baard van de sleutel bedient: het contactslot en het portierslot aan de bestuurderszijde. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING 1) Met de metalen baard 1 fig. 2 van de sleutel kunnen de volgende sloten bediend worden: het contactslot; het slot van het bestuurdersportier J0001EM Druk op knop 2 om de metalen baard in/uit te klappen. 1) WERKING Ontgrendeling portieren en bagageruimte Druk kort op de knop : ontgrendeling van de portieren en bagageruimte, tijdgestuurde inschakeling binnenverlichting en dubbel knipperen van de richtingaanwijzers (indien aanwezig). De portieren kunnen altijd ontgrendeld worden door de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier te plaatsen. Portieren en slot van bagageruimte vergrendelen Druk kort op de knop " FIAT": vergrendeling van de portieren en de bagageruimte en eenmaal knipperen van de richtingaanwijzers (indien beschikbaar). Als een of meer portieren open zijn, worden ze niet vergrendeld. Dit wordt aangegeven door het snel knipperen van de richtingaanwijzers (waar aanwezig). De portieren worden vergrendeld ook als de achterklep open staat. De portieren kunnen altijd vergrendeld worden door de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier te plaatsen. Bagageruimte openen Druk kort op de knop om de bagageruimte op afstand te openen. De richtingaanwijzers knipperen twee maal om aan te geven dat de bagageruimte geopend is. VERZOEK OM EXTRA SLEUTELS Sleutel met afstandsbediening Het systeem kan maximaal 8 sleutels met afstandsbediening herkennen. Duplicaatsleutels Als een nieuwe sleutel met afstandsbediening nodig is, ga dan naar het Fiat Servicenetwerk en neem een identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van de auto mee. BELANGRIJK 1) Druk knop 2 alleen in wanneer de sleutel ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kleding) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbewaakt achter om te voorkomen dat iemand (bijvoorbeeld een kind) per ongeluk op de knop drukt. 9

12 KENNISMAKING MET DE AUTO BELANGRIJK 1) De elektronische onderdelen in de sleutels kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden. CONTACTSLOT WERKING De sleutel kan op drie standen worden gedraaid fig. 3: STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden, stuur geblokkeerd (met sleutel verwijderd). Sommige elektrische apparaten (bijv. centrale portiervergrendeling, enz.) kunnen blijven werken; MAR: rijstand. Alle elektrische apparaten/systemen kunnen werken; AVV: motor starten. de contactsleutel alleen verwijderd worden als de versnellingspook in P (Parkeren) staat. 2) 3) STUURSLOT Inschakelen Wanneer de sleutel in de STOP-stand staat, de sleutel verwijderen en het stuurwiel verdraaien tot het vergrendelt. BELANGRIJK Als de contactsleutel van de stand MAR naar de stand STOP is gedraaid, kan het stuurslot niet ingeschakeld worden tot de sleutel uit het contactslot is verwijderd. Uitschakelen Draai het stuur enigszins en draai de sleutel in de stand MAR. 4) 5) 6) 7) BELANGRIJK J0001EM Het contactslot is voorzien van een beveiliging: als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet de sleutel teruggedraaid worden naar de stand STOP om opnieuw te kunnen starten. Bij versies met automatische versnellingsbak (indien aanwezig) kan 2) Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit gecontroleerd worden bij het Fiat Servicenetwerk voordat er verder gereden wordt. 3) Neem de sleutel altijd mee als het voertuig wordt verlaten, om te voorkomen dat iemand onverhoeds gebruik van de bedieningselementen maakt. Vergeet niet de parkeerrem in te schakelen. Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter.

13 4) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem en de garantie in gevaar brengen en het kan ook ernstige veiligheidsproblemen veroorzaken of erin resulteren dat de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. 5) Verwijder de mechanische sleutel nooit terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal automatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor auto's die gesleept worden. 6) Alvorens het voertuig te verlaten ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de wielen draaien, de eerste versnelling inschakelen bij een helling omhoog en de achteruitversnelling bij een helling omlaag. Zet de versnellingspook, bij versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig), in P (Parkeren) en druk op de startinrichting om deze op STOP te zetten. Als het voertuig op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of wiggen of stenen. Bij het verlaten van het voertuig, altijd de portieren sluiten door op het knopje op de sleutel te drukken. 7) Op versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig) is het raadzaam de versnelling in P te zetten, het rempedaal veilig los te laten en dan de motor te stoppen om de sleutel zachtjes los te laten. FIAT CODE Het Fiat Codesysteem verhindert ongeautoriseerd gebruik van het voertuig, door het starten van de motor onmogelijk te maken. Het systeem hoeft niet te worden in-/uitgeschakeld: de werking is automatisch, onafhankelijk van het feit of de portieren van het voertuig al dan niet zijn vergrendeld. Wanneer de startinrichting op MAR wordt gezet, identificeert het Fiat Codesysteem de code die door de sleutel wordt verzonden. Als de code herkend wordt als geldig, maakt het Fiat Codesysteem het starten van de motor mogelijk. Wanneer de startinrichting weer naar STOP wordt gezet, schakelt het Fiat Codesysteem de motorregeleenheid uit, zodat de motor niet gestart kan worden. Zie voor de correcte procedures om de motor te starten, de aanwijzingen in de paragraaf "De motor starten" in het hoofdstuk "Starten en rijden". ONREGELMATIGE WERKING Als de code van de sleutel, tijdens het starten, niet correct herkend wordt, wordt het pictogram op het instrumentenpaneel weergegeven (zie de aanwijzingen in paragraaf "Lampjes en berichten" in hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel"). Deze omstandigheid leidt er toe dat de motor na 2 seconden wordt uitgeschakeld. Draai in dat geval de startinrichting naar STOP en daarna naar MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan met de andere bijgeleverde sleutels. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de motor nog steeds niet gestart kan worden. Als het pictogram tijdens het rijden wordt weergegeven, betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een spanningsval). Neem, als het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk. 11

14 KENNISMAKING MET DE AUTO PORTIEREN PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT Automatische vergrendeling tijdens rijden (waar aanwezig) Als alle portieren goed gesloten zijn worden ze automatisch vergrendeld zodra het voertuig de snelheid van 20 km/h overschrijdt (functie "Autoclose"). Deze functie kan ook uitgeschakeld worden via het menu op het instrumentenpaneel. Handmatige vergrendeling/ ontgrendeling Druk op de knop getoond in fig. 4 op het centrale dashboardpaneel J0001EM LED op knop aan: portieren gesloten. LED op knop uit: portieren geopend. BELANGRIJK Het activeren van de hendel van het voorportier zorgt voor het openen van alle portieren en het achterportier. De LED wordt vervolgens uitgeschakeld als een willekeurig portier wordt geopend. PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BUITENAF De portieren vergrendelen van buitenaf Druk, bij gesloten portieren, op de knop " FIAT" op de sleutel of steek en draai de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier. Het portierslot kan in ieder geval bediend worden met alle portieren vergrendeld en de achterklep geopend (voor bepaalde versies/markten, waar aanwezig). Zodra de knop " FIAT" op de sleutel wordt ingedrukt, worden alle sloten vergrendeld, met inbegrip van het slot van de geopende achterklep. Wanneer de open achterklep gesloten wordt, wordt deze vergrendeld en kan niet meer van buitenaf geopend worden. Portieren ontgrendelen van buitenaf Druk op de knop op de sleutel of steek en draai de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier. Initialisatie mechanisme portier openen/sluiten Als de accu is losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand, dan moet het open-/sluitmechanisme als volgt opnieuw geïnitialiseerd worden: sluit alle portieren; druk op de knop van de afstandsbediening; druk op de knop van de afstandsbediening. KINDERSLOT 9) 10) Dit systeem zorgt ervoor dat de achterportieren van binnenuit niet geopend kunnen worden. Het systeem 2 fig. 5 kan alleen bij geopende portieren worden ingeschakeld: 8) 2) 3) J0008EM 12

15 stand A: kinderslot ingeschakeld (portier vergrendeld); stamd B: kinderslot uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend). Het kinderslot blijft ingeschakeld ook als de portieren elektrisch ontgrendeld worden. BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als het kinderslot is ingeschakeld. Passagierszijde voorportier en achterportier noodvergrendelingssysteem Gebruikt om portieren te vergrendelen wanneer er geen elektrische stroomvoorziening is. Breng de metalen baard van de contactsleutel in stand 1 aangeduid in fig. 5 (passagierszijde voorportier) of 1 fig. 6 (achterportiers) en draai de sleutel rechtsom en verwijder hem dan uit stand J0007EM Om de startconditie van de portiersloten te herstellen (alleen als de acculading hersteld is) druk op de knop op de afstandsbediening of de knop op het instrumentenpaneel, of steek de metalen baard van de contactsleutel in het slot aan bestuurderszijde; trek vervolgens aan de binnenhandgreep van het portier. BELANGRIJK 8) Als bij ingeschakeld kinderslot en de hiervoor beschreven vergrendelingswijze de binnenhandgreep van een achterportier wordt bediend, lukt het niet om het portier te openen, om het portier te openen moet de handgreep aan de buitenkant gebruikt worden. Bij inschakeling van de noodvergrendeling wordt de knop van de centrale portiervergrendeling/ontgrendeling niet buiten werking gesteld. 9) Laat kinderen NOOIT zonder toezicht achter in de auto, laat staan dat u de auto verlaat met ontgrendelde portieren op een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor kinderen. Kinderen kunnen zich ernstig of zelfs dodelijk verwonden. Zorg er ook voor dat kinderen de parkeerrem, het rempedaal of de pook van de automatische versnellingsbak niet per ongeluk kunnen bedienen (waar aanwezig). 10) Gebruik dit systeem altijd wanneer er kinderen worden vervoerd. Controleer na inschakeling van het kinderslot bij beide achterportieren of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken. BELANGRIJK 2) Verzeker u ervan de sleutel mee te nemen nadat een portier of de achterklep is vergrendeld, om te voorkomen dat de sleutel zelf in het voertuig wordt opgesloten. Als de sleutel binnen is opgesloten, kan hij alleen teruggekregen worden met de bijgeleverde tweede sleutel. 3) Als bij ingeschakeld kinderslot en de hiervoor beschreven vergrendelingswijze de binnenhandgreep van een achterportier wordt bediend, lukt het niet om het portier te openen, om het portier te openen moet de handgreep aan de buitenkant gebruikt worden. De knop voor centrale vergrendeling/ontgrendeling wordt door de inschakeling van de noodvergrendeling niet buiten werking gesteld. 13

16 KENNISMAKING MET DE AUTO STOELEN VOORSTOELEN MET HANDMATIGE VERSTELLING 11) 4) Afstelling in de lengte Til hendel 1 fig. 7 omhoog en duw de stoel naar voren of naar achteren. 12) BELANGRIJK Voer de verstelling uit terwijl u op de betreffende stoel zit (bestuurderszijde of passagierszijde). Verstelling rugleuning Verplaats hendel 3 om de hoek van de rugleuning af te stellen, help daarbij met de beweging van de romp (bedien de hendel tot de gewenste stand is bereikt, laat hem daarna los). Elektrisch verstelbare lendensteun (indien aanwezig) Druk, met het contactslot op MAR, op knop 1 fig. 8 om de steun van de lendenzone te verstellen, tot het maximale comfort tijdens het rijden is verkregen. ELEKTRISCHE VERWARMING VOORSTOELEN (indien aanwezig) 14) 15) Druk met de startinrichting in de stand MAR op de knoppen fig. 9 op het dashboard. 7 P BELANGRIJK Voer de verstelling uit terwijl u op de betreffende stoel zit (bestuurderszijde of passagierszijde). 8 P P Na het selecteren van de stoelverwarming, moet u twee tot vijf minuten wachten totdat het effect wordt gemerkt. BELANGRIJK Om de acculading te behouden, kan deze functie niet ingeschakeld worden als de motor uit staat. Hoogteregeling (indien aanwezig) Zet hendel 2 omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen. 14

17 ACHTERBANK Gedeeltelijke uitbreiding van de bagageruimte (1/3 of 2/3) (indien aanwezig) 13) Bij het uitbreiden van de bagageruimte aan de rechterkant, kunnen er twee passagiers links op de achterbank plaatsnemen. Bij het uitbreiden van de bagageruimte aan de linkerkant kan er slechts één passagier plaatsnemen. Ga als volgt te werk: zet de hoofdsteunen van de achterstoelen helemaal naar beneden; de veiligheidsgordel midden losmaken: druk op de rode knop 2 fig. 10 die zich voorop in de zone van de sluiting bevindt, met gebruik van de losse gesp 1 en bevrijd de gesp uit de linker sluiting. Ontgrendel de veiligheidsgordel waardoor deze volledig in het spoelapparaat achter de rugleuning terugloopt; J0010EM bedien ontgrendelingsmechaniek 1 (rechts of links) fig. 11 om het gewenste gedeelte van de rugleuning in te klappen J0007EM Volledige uitbreiding van de bagageruimte Door het volledig naar voren klappen van de achterbank verkrijgt u de maximale laadruimte. Ga als volgt te werk: zet de hoofdsteunen van de achterstoelen helemaal naar beneden; bedien ontgrendelingsmechanismen 1 om de rechter en linker gedeelten van de rugleuning in te klappen, en ga te werk als hiervoor beschreven. Terugzetten van de rugleuningen 13) Til de rugleuningen op en druk de ze naar achteren zodat beide vergrendelingen hoorbaar vastklikken. Controleer visueel of de rode merktekens van de ontgrendelingsmechaniek 1 fig. 11 zijn verdwenen. Het rode merkteken geeft aan dat de rugleuning niet is vergrendeld. In de linker sluiting (zonder de rode ontgrendelingsknop op de sleuf) de eerste gesp inbrengen die zich bevindt aan het einde van de diagonale sectie van de veiligheidsgordel midden achterin. BELANGRIJK Wanneer de achterbank vanuit ingeklapte stand teruggezet wordt in de stand voor normaal gebruik, zorg er dan voor dat de veiligheidsgordels goed geplaatst zijn, zodat ze altijd beschikbaar zijn. BELANGRIJK 11) Voer de aanpassingen alleen uit wanneer de auto stilstaat. 12) Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goed geblokkeerd is door te proberen hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet geblokkeerd is, kan hij plotseling verschuiven met mogelijk controleverlies over de auto tot gevolg. 13) Zorg ervoor dat de rugleuningen aan beide zijden (niet zichtbare "rode merktekens) goed zijn vergrendeld om te voorkomen dat deze bij bruusk remmen naar voren kunnen klappen en zo eventueel de passagiers kunnen verwonden. 15

18 KENNISMAKING MET DE AUTO 14) Mensen die geen pijn op de huid voelen door vergevorderde leeftijd, chronische ziekten, diabetes, beschadiging van het ruggenmerg, medicatie, alcohol, uitputting of andere fysieke condities, moeten voorzichtig zijn met het gebruik van de stoelverwarming. Deze kan brandwonden veroorzaken zelfs bij een lage temperatuur, in het bijzonder bij gebruik voor lange periodes. 15) Plaats geen voorwerpen op de stoel of op tegen de rugleuning die de warmte kunnen isoleren, zoals een afdekking of een kussen. Het kan ervoor zorgen dat het stoelverwarmingssysteem oververhit raakt. Zitten op een oververhitte stoel kan ernstige brandwonden veroorzaken door de toename van de temperatuur op het oppervlak van de stoel. BELANGRIJK HOOFDSTEUNEN HOOFDSTEUNEN VOOR 16) Verstellen Deze kunnen op 4 hoogtestanden worden afgesteld (volledig omhoog / 2 tussenstanden / volledig omlaag). Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen altijd weer op hun plaats als ze verwijderd zijn alvorens normaal verder te rijden. HOOFDSTEUNEN ACHTER 16) Verstellen Twee hoofdsteunen aan de zijkant en een centrale (waar voorzien) kunnen in 3 standen in hoogte worden versteld (volledig omhoog / tussenstand / volledig omlaag) en zijn voorzien voor de achterbank Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. 4) De bekleding van uw voertuig is ontworpen om bestand te zijn tegen slijtage bij normaal gebruik van het voertuig. Er moeten wel enkele voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Vermijd excessief schuren tegen kledingaccessoires zoals metalen gespen en klittenband die, als ze veel druk uitoefenen in een klein gebied, zouden kunnen afbreken, met beschadiging van de bekleding als gevolg J0001EM Omlaag verstellen: druk op knop 1 fig. 12 en breng de hoofdsteun omlaag. Verwijderen Ga als volgt te werk om de hoofdsteun te verwijderen: Klap de rugleuning naar voren (om te voorkomen dat de hoofdsteun het dak raakt); druk op beide knoppen 1 and 2 fig. 12 aan de zijkanten van de twee steunen, en verwijder de hoofdsteun J0002EM Het wordt afgeraden om met personen op de achterbank met de hoofdsteunen in de ongebruikte (volledig lage) stand te reizen. 16

19 Op bepaalde versies herinnert het label getoond in fig. 13 de passagier die de achterste centrale stoel bezet eraan de hoofdsteun correct te verstellen door het omhoog te brengen naar een van de mogelijke standen. BELANGRIJK Voor maximale zichtbaarheid voor de bestuurder, worden de hoofdsteunen naar de ruststand, volledig omlaag, gebracht indien deze niet worden gebruikt. Opmerking Voor versies met opvouwbare rugsteunen achter, gebruik de ontgrendelingsmechaniek om de rugleuningen ongeveer 45 graden te vouwen om het gemakkelijker te maken de hoofdsteunen te verwijderen. BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen altijd weer op hun plaats als ze verwijderd zijn alvorens normaal verder te rijden. BELANGRIJK STUURWIEL 17) 18) INSTELLINGEN Het stuurwiel kan zowel in hoogte als axiaal versteld worden J0003EM Omlaag verstellen: druk op knop 1 fig. 14 en breng de hoofdsteun omlaag. Verwijderen Ga als volgt te werk om de hoofdsteun te verwijderen: trek de hoofdsteun tot de maximumhoogte uit; druk op knoppen 1 and 2 fig. 14 aan de zijkanten van de twee steunen, en verwijder dan de hoofdsteun. 16) De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden dat het hoofd en niet de nek er tegenaan steunt. Alleen op deze manier oefenen ze hun beschermende werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun moet weer correct op zijn plaats gezet worden, om de inzittenden in geval van een aanrijding te beschermen: volg bovenstaande aanwijzingen op J0001EM Verstel de stand door de hendel 1 fig. 15 omlaag te drukken in stand B waarna het stuurwiel in de gewenste stand kan worden versteld en daarin vergrendeld, door de hendel 1 weer in stand A te brengen. BELANGRIJK 17) De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde motor gebeuren. 17

20 KENNISMAKING MET DE AUTO 18) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. ACHTERUITKIJK- SPIEGELS BINNENSPIEGEL Handmatig verstellen Gebruik de hendel 1 fig. 16 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of anti-verblindingsstand J0001EM Elektrisch dimbare spiegel (indien aanwezig) De elektrisch dimbare spiegel kan automatisch zijn reflecterende werking wijzigen verblinding van de bestuurder fig. 17 te voorkomen. De elektrisch dimbare spiegel heeft een ON/OFF-toets om de elektrisch dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te schakelen J0002EM Bij inschakeling van de achteruit, wordt de spiegel automatisch ingesteld op de dagstand. BUITENSPIEGELS 19) Handmatig verstellen Bedien, vanuit het interieur van het voertuig, hendel 1 fig. 18 om de spiegel te verstellen J0006EM 18

21 Elektrisch verstellen De spiegels kunnen alleen worden versteld met de startinrichting in stand MAR. Ga als volgt te werk om in te stellen: kies de te verstellen zijspiegel (links of rechts) met de schakelaar 1 fig. 19; stel de spiegel af door schakelaar 2 fig. 19 in de vier richtingen te bewegen J0004EM Verwarmde spiegels Door op de knop te drukken (verwarmde achterruit) op het centrale dashboardpaneel wordt het ontwasemen/ontdooien van de externe achterruiten geactiveerd. BUITENVERLICHTING De linkerhendel 1 fig. 21 bedient de meeste soorten buitenverlichting. De buitenverlichting schakelt ook in wanneer de contactsleutel in de MAR stand staat. Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het dashboard verlicht J0003EM BELANGRIJK Handmatig inklappen Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels ingeklapt worden door ze van stand A in stand B te zetten fig ) De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor wordt de afstandswaarneming ietwat vertekend J0001EM AUTOMATISCHE FUNCTIE (Schemersensor) (waar aanwezig) Dit is een infrarood-ledsensor die samen met de regensensor werkt en die zich op de voorruit bevindt. Deze kan variaties in het buitenlicht detecteren op basis van de lichtgevoeligheid die ingesteld is in het Menu van het display of het 19

22 KENNISMAKING MET DE AUTO 20 Uconnect systeem (waar voorzien). Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de buitenverlichting automatisch in te schakelen. Inschakeling van de functie Zet de linker ring in stand. BELANGRIJK De functie kan alleen worden ingeschakeld met de startinrichting in stand MAR. Uitschakeling van de functie Om de functie uit te schakelen, de linker ring naar een andere stand dan draaien. DIMLICHT Draai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring 1 fig. 21 op. Als het dimlicht ingeschakeld wordt, wordt de dagverlichting uitgeschakeld en het stadslicht, dimlicht en kentekenverlichting worden ingeschakeld. Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. DAGRIJVERLICHTING (DRL) Dagrijverlichting 20) 21) Met de sleutel in de stand MAR en de ring in de stand gedraaid, gaan de dagverlichting, de stadsverlichting automatisch aan; de andere lampen en de binnenverlichting blijven uit. Als de dagverlichting wordt uitgeschakeld (voor bepaalde uitvoeringen/markten), gaat er bij de ring in stand geen lampje branden. MISTVOORLICHTEN (indien aanwezig) Druk op knop 1 fig. 22 om de mistlampen in te schakelen. Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het lampje op het instrumentenpaneel tegelijkertijd branden. De mistlampen voor worden ingeschakeld als het dimlicht aan is. Druk nogmaals op knop 1 om de lichten uit te schakelen J0008EM Flanklichten De functie wordt geactiveerd met het grootlicht ingeschakeld bij een snelheid lager dan 40 km/h - bij brede hoeken van de wielomwentelingen of bij het schakelen van de richtingaanwijzer gaat er een lampje branden (ingebouwd in het voorste mistlicht), die naar de zijde verwijst waarnaar gedraaid wordt en de zichthoek in het donker verlengt. MISTACHTERLICHT (indien aanwezig) Wanneer het dimlicht is ingeschakeld, kunnen deze worden ingeschakeld door het indrukken van knop 1 fig. 23. Bij brandende mistlampen gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Druk opnieuw op de knop om het uit te schakelen: het mistachterlicht schakelt ook automatisch uit bij het uitschakelen van het dimlicht of de mistlampen voor J0009EM PARKEERLICHTEN Deze lichten kunnen worden ingeschakeld met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, door de linker ring eerst naar de stand en vervolgens naar de stand.

23 Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Herhaal dezelfde handeling om ze uit te schakelen. VERTRAGING UITSCHAKELING KOPLAMPEN (Follow me home) Inschakelen Zet de startinrichting op STOP. Binnen 2 minuten de linkerhendel in de knippermodus van het grootlicht trekken, elke verplaatsing van de hendel komt overeen met een toename van 30 seconden vertraging op uitschakeling van koplampen tot een maximum van 210 seconden (gelijk aan 7 knipperingen). Uitschakelen Houd de linkerhendel in de knipperpositie van het grootlicht gedurende een paar seconden of zet de sleutel in de stand MAR of wacht totdat de eerder ingestelde periode is beëindigd. GROOTLICHT Duw, met de draaischakelaar in stand, de hendel naar voren naar het dashboard (stabiele stand). Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Als de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken gaan ze uit. Grootlichtsignaal Trek hendel 1 fig. 24 naar u toe, in de stabiele stand; de hendel keert terug naar de middelste stabiele stand wanneer de hendel wordt losgelaten. Wanneer het grootlicht is ingeschakeld, gaat tegelijkertijd het lampje op het instrumentenpaneel branden J0002EM RICHTINGAANWIJZERS Zet de linkerhendel 1 fig. 24 in de (stabiele) stand: omhoog: wordt de richtingaanwijzer rechts ingeschakeld; omlaag: wordt de richtingaanwijzer links ingeschakeld. Het lampje of gaat op het instrumentenpaneel knipperen. De richtingaanwijzers worden automatisch uitgeschakeld wanneer het stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer de dagrijlichten (DRL)/parkeerlichten worden ingeschakeld. HOOGTEREGELING KOPLAMPEN Hoogteregeling koplampen De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht. Druk op en op het bedieningspaneel J0003EM Het display op het instrumentenpaneel geeft een visuele indicatie van de ingestelde stand aan. Stand 0: een of twee personen op de voorstoelen; Stand 1: 4 of 5 passagiers; Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage in de bagageruimte; Stand 3: bestuurder + maximum toegestane lading uitsluitend in de bagageruimte. 21

24 KENNISMAKING MET DE AUTO BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen elke keer als het gewicht van de te vervoeren lading verandert. INSTELLING LICHTSTERKTE INSTRUMENTENPANEEL EN SYMBOLEN BEDIENINGSTOETSEN De lichtsterkte voor het instrumentenpaneel en de bedieningstoetsen kunnen worden ingesteld met het hoofdmenu op het instrumentenpaneel (zie de "Herconfigureerbaar multifunctioneel display" paragraaf). BELANGRIJK INTERIEURVER- LICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Plafondverlichting met enkel peertje Druk op de knop fig. 26 om de plafondverlichting in- en uit te schakelen: ingedrukt op 1: interieurverlichting altijd uit; ingedrukt op 2: interieurverlichting altijd aan; stand 0: het plafondlampje gaat branden wanneer een portier wordt geopend. Standen schakelaar 1: middenpositie: lampjes 2 en 5 worden in- resp. uitgeschakeld als de portieren geopend resp. gesloten worden; links ingedrukt (OFF): de lampjes 2 en 5 blijven altijd gedoofd; rechts ingedrukt ( ): de lampjes 2 en 5 blijven altijd ingeschakeld ) De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht in landen waarin het verplicht is om de lichten overdag in te schakelen, waar dit niet verplicht is, is het gebruik van de dagverlichting toegestaan. 21) De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het rijden in het donker en in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in acht. 26 F1B0043C Plafondverlichting met meer lampen Schakelaar 1 fig. 27 wordt gebruikt om de plafondverlichting in/uit te schakelen J0001EM De verlichting gaat geleidelijk aan/uit. Schakelaar 3 schakelt lampje 2 aan/uit. Schakelaar 4 schakelt lampje 5 aan/uit. Tijdregeling plafondverlichting Bij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen in het donker en op slecht verlichte plaatsen te vergemakkelijken twee tijdregelingen voorzien: Tijdregeling bij het instappen; Tijdregeling bij het uitstappen.

25 RUITENSPROEIER / WISSER Deze werken alleen met de startinrichting in de stand MAR. VOORRUITWISSERS / - SPROEIERS Werking 22) 5) 6) Ring 1 fig. 28 kan in de volgende standen gezet worden: ruitenwissers uit langzaam wissen met interval snel wissen met interval LOW langzaam continu wissen HIGH snel continu wissen MIST-functie. 28 P04146J001 Beweeg de hendel omhoog (onstabiele stand) om de MIST-functie in te schakelen: de werking wordt beperkt tot de tijd dat de hendel in deze stand wordt gehouden. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand en wordt de werking van de ruitenwissers afgebroken. Deze functie is handig om een dun laagje vuil of ochtenddauw van de voorruit te verwijderen. BELANGRIJK Met deze functie wordt de ruitensproeier niet geactiveerd; er wordt dus geen ruitensproeiervloeistof op de voorruit gesproeid. Om ruitensproeiervloeistof op de voorruit te sproeien, moet de sproeifunctie gebruikt worden. Met draaischakelaar 1 fig. 28 in stand, worden de ruitenwissers niet ingeschakeld. In stand duurt de pauze tussen de slagen van de ruitenwisser 10 seconden, ongeacht de rijsnelheid. In stand is de pauze tussen twee slagen van de ruitenwisser ingesteld volgens de rijsnelheid: naarmate de rijsnelheid toeneemt, neemt de tijd tussen twee slagen af. In stand LOW of HIGH bewegen de ruitenwissers constant, oftewel zonder pauze tussen twee slagen. "Intelligente" wis-/wasfunctie Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen. Als langer dan een halve seconde aan de hendel wordt getrokken, wordt de ruitenwisser bewogen met actieve bediening. Als de bestuurder de hendel loslaat, maakt de ruitenwisser drie slagen. Als de bediening daarna in stand staat, wordt de wascyclus na een pauze van 6 seconden afgesloten met één laatste slag. In de stand LOW of HIGH wordt de automatische wis-/wasregeling niet uitgevoerd. BELANGRIJK Als de hendel minder dan een halve seconde wordt geactiveerd, wordt alleen de ruitensproeier ingeschakeld. Laat de inschakeling van de "Automatische wis-/wasregeling" niet langer dan 30 seconden duren. Schakel de wis-/wasregeling niet in als het reservoir leeg is. Functie "Servicestand" Met deze functie kunnen de ruitenwissers worden vervangen of beschermd in omstandigheden van ijs en/of sneeuw. Hij kan alleen worden geactiveerd nadat de motor is uitgeschakeld. De "Service Position"-functie kan 23

26 KENNISMAKING MET DE AUTO expliciet worden vereist binnen twee minuten nadat de motor is uitgeschakeld, wanneer de ruitenwissers correct zijn teruggekeerd in de parkeerpositie. De functie kan worden ingeschakeld door de draaischakelaar in stand te draaien en de hendel meer dan drie keer naar boven te bewegen, naar de MIST-stand. De activeringen worden gebruikt om de ruitenwissers in de stand te plaatsen die men wil. De functie wordt gedeactiveerd wanneer het voertuig ingeschakeld is, met een wisverzoek of wanneer het voertuig rijdend is (snelheid boven de 5 Km/h). BELANGRIJK Zorg ervoor dat wanneer u de motor inschakelt, de voorruit vrij is van sneeuw of ijs, voordat u de contactsleutel omdraait. REGENSENSOR (indien aanwezig) regensensor wordt geactiveerd als de startinrichting naar MAR is gedraaid. Als geen regen wordt gedetecteerd, maakt de ruitenwisser geen slagen. Als het regent, beweegt de ruitenwisser naargelang de hoeveelheid regen gemeten door de sensor J0003EM Activering/deactivering: gebruik het displaymenu of het Uconnect systeem (waar voorzien). BELANGRIJK 5) Gebruik de ruitenwissers nooit om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook niet na de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 6) Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. 7) Schakel de regensensor nooit in tijdens een schoonmaakbeurt in een wastunnel. 8) Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit. 7) 8) De sensor wordt geactiveerd wanneer startinrichting op MAR is gedraaid en wordt gedeactiveerd in de STOP stand. Deze bevinst zich achter de achteruitkijkspiegelfig. 29, raakt de voorruit, meet de hoeveelheid regen en schakelt de automatische wisregeling van de voorruit in aan de hand van de hoeveelheid water op de ruit. De BELANGRIJK 22) Als de ruit schoongemaakt moet worden, controleren of het systeem uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP staat. 24

27 KLIMAATREGELING 1) LUCHTROOSTERS IN INTERIEUR Verstelbare uitstroomopeningen Deze bevinden zich aan de zijkanten fig. 30 en in het midden fig. 31 van het dashboard. Om ze te gebruiken: regel het middelste luchtrooster 1 om de luchtstroom daar waar nodig te richten; draai aan wieltje 2 om de luchtstroom te regelen / af te sluiten. Vaste uitstroomopeningen Tevens zijn de vaste uitstroomopeningen 3 fig. 30 beschikbaar, die de lucht omhoog en naar de zijruiten richten. Het systeem wordt gecompleteerd door een vaste middelste uitstroomopening, gesitueerd aan de onderkant van de voorruit, en de uitstroomopeningen die lucht naar de voeten van de voor- en achterpassagiers richten J0001EM J0002EM 25

28 KENNISMAKING MET DE AUTO HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING Bedieningselementen J0004EM 1 - draaiknop voor temperatuurregeling (mengen van warme en koude lucht) Rode gebied = warme lucht; Blauwe gebied = koude lucht. 2 - knop voor inschakeling/regeling ventilator: 0 = ventilator uitgeschakeld; = ventilatorsnelheid; 4 = maximum ventilatorsnelheid. 26

29 3 luchtcirculatie aan/uit schuiver; Beweeg schuiver naar stand om interne lucht te hercirculeren. Beweeg schuiver naar stand om interne luchtcirculatie uit te schakelen. 4 knop voor luchtdistributie: luchtstroom uit roosters in het midden en aan de zijkant luchtstroom uit roosters in het midden, aan de zijkant en roosters beenruimten voor/achter luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters aan de zijkant op het dashboard luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters aan de zijkant op het dashboard luchtstroom naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters op het dashboard 5 - aan/uit-knop klimaatregeling Druk op de knop 5 fig. 32 (led op knop aan) om de klimaatregeling in te schakelen. Druk opnieuw knop 5 (LED op knop gaat uit) om het klimaatregelingssysteem uit te zetten. Extra Verwarming (indien aanwezig) De extra verwarming garandeert een snellere verwarming van het interieur. Deze wordt onder koude weersomstandigheden ingeschakeld, als de volgende situaties optreden: lage buitentemperatuur; lage koelvloeistoftemperatuur; motor gestart; ventilatorsnelheid ingesteld op de 1 ste snelheid; knop 1 volledig naar rechts gedraaid in de rode sectie. De verwarming wordt uitgeschakeld als minstens een van bovengenoemde situaties niet langer wordt vastgesteld. Opmerking: Het vermogen van de elektrische verwarming wordt gemoduleerd in overeenstemming met de accuspanning. 27

30 KENNISMAKING MET DE AUTO AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 33 P instellingsknop voor temperatuur passagierscompartiment; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 2 - MAX A/C functie op knop; 3 - aan-/uitknop compressor klimaatregeling; 4 - knop voor activering MAX DEF functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit); 5 - aan/uit-knop klimaatregeling; 6 - instellingsknop voor ventilatorsnelheid; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 7 - luchtverdeelknoppen; 8 - knop voor inschakeling/uitschakeling achterruitverwarming; 9 - aan/uit-knop interne luchtrecirculatie; 10 - inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking). 28

31 Stop/Start (indien aanwezig) De automatische klimaatregeling regelt het Stop&Startsysteem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid gelijk is aan 0 km/h) om een passend comfort in het interieur te garanderen. De klimaatregeling schakelt het Stop/Start met name uit als: de klimaatregeling is ingesteld op de AUTO-modus (led op de knop brandt) en de temperatuuromstandigheden in het voertuig verre van comfortabel zijn; de klimaatregeling is ingesteld op MAX A/C; de klimaatregeling is ingesteld op MAX DEF. Wanneer het Stop&Start-systeem werkt (motor afgezet en voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h), zal de klimaatregeling om inschakeling van de motor verzoeken als het comfort in het interieur snel verslechterd (of als de gebruiker om maximale koeling LO of snelle ontwaseming MAX-DEF vraagt). Wanneer het Stop&Start-systeem werkt (motor afgezet en voertuigsnelheid is gelijk aan 0 km/h), wordt de luchtstroom zo veel mogelijk beperkt, om de comfortabele toestand in het interieur langer te handhaven. De regeleenheid van de klimaatregeling probeert het door het uitschakelen van de motor verminderde comfort zo goed mogelijk te beheren (door de compressor en de motorkoelvloeistofpomp uit te schakelen). Om voorrang te geven aan de werking van de klimaatregeling, is het in elk geval mogelijk het Stop/Start-systeem uit te schakelen door de knop midden op het dashboardpaneel in te drukken. OPMERKING Onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt aanbevolen het gebruik van het Stop&Start-systeem te beperken om te voorkomen dat de compressor continu wordt in- en uitgeschakeld, waardoor de ramen snel beslaan en vochtophoping plaatsvindt, met een onaangename geur in het interieur als gevolg. OPMERKING Wanneer het Start&Stopsysteem is ingeschakeld (motor uit en voertuig stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld). BELANGRIJK 1) Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht, R134a of R1234yf. Gebruik voor het bijvullen alleen het gas dat is aangeduid op het plaatje in de motorruimte. Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de conditie van het systeem. Het smeermiddel dat voor de compressor wordt gebruikt, is ook strikt gekoppeld aan het type koelgas; raadpleeg het Fiat Servicenetwerk. 29

32 KENNISMAKING MET DE AUTO 30 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING 23) Bedieningselementen bestuurdersportier Alle ruiten kunnen bediend worden vanaf het portierpaneel aan bestuurderszijde fig J0001EM 1: linker voorruit openen/sluiten. "Continue automatisch" operatie tijdens het stadium openen/sluiten ruit; 2: rechter voorruit openen/sluiten. "Continue automatisch" operatie tijdens het stadium openen ruit; 3: inschakeling/uitschakeling elektrische bediening achterste zijruiten; 4: rechter achterruit openen/sluiten (indien aanwezig); 5: rechter achterruit openen/sluiten (indien aanwezig). Ruit openen Druk op de toetsen om de gewenste ruit fig. 35 te openen. Wanneer een van de toetsen op de voor- of achterportieren kort wordt ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen"; als de knop ingedrukt wordt gehouden, wordt de "continue automatische" werking geactiveerd (indien aanwezig). Als er opnieuw op de toets wordt gedrukt, stopt de ruit in de gewenste stand. Ruit sluiten Trek de knoppen omhoog om de gewenste ruit fig. 36 te sluiten. 35 F1B0067C 36 F1B0068C Wanneer een van de toetsen op de voor- of achterportieren kort wordt ingedrukt, beweegt de ruit in "stappen"; de "continue automatische" werking is alleen mogelijk voor de ruiten van de voorportieren aan bestuurderszijde. De achterruiten kunnen alleen in stappen gesloten worden. Achter handmatig (voor bepaalde versies/markten) Om de ruit te openen en te sluiten, gebruik de betreffende hendel 1 fig. 37.

33 MOTORKAP OPENEN Ga als volgt te werk: trek de hendel 1 fig. 38, die zich in de passagiersruimte bevindt, in de richting van de pijl; til de motorkap op en maak tegelijkertijd de steunstang 3 fig. 40 los uit de vergrendeling; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting 4 in de motorkap J0004EM BELANGRIJK 23) Oneigenlijk gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten of door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als het voertuig (voorzien van mechanische sleutel met afstandsbediening) wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers J0001EM trek de hendel 2 fig. 39 in de richting van de pijl; J0002EM J0003EM BELANGRIJK Verzeker u ervan, voordat u de motorkap opent, dat de armen van de ruitenwissers tegen de ruit liggen en dat ze niet werken. 24) 25) 26) SLUITEN 27) Ga als volgt te werk: houd de motorkap met één hand omhoog, verwijder met de andere hand de stang 3 fig. 40 uit de zitting 4 en zet hem terug in de vergrendeling; laat de motorkap tot op ongeveer 40 centimeter van de motorruimte zakken en laat hem dan vallen. 31

34 KENNISMAKING MET DE AUTO 32 Controleer of de motorkap volledig gesloten is en niet alleen met de beveiliging is vergrendeld door te proberen hem op te tillen. Als de motorkap niet perfect gesloten is, probeer dan niet erop te drukken maar open hem opnieuw en herhaal de handeling. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat. BELANGRIJK 24) Verricht deze handelingen uitsluitend bij stilstaande auto. 25) De motorkap kan plotseling omlaag vallen als de steunstang niet correct geplaatst is. 26) Gebruik beide handen om de motorkap op te tillen. Controleer voordat de motorkap wordt opgetild, of de armen van de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen, het voertuig stilstaat en de handrem goed is aangetrokken. 27) Om veiligheidsredenen moet de achterklep tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed gesloten en vergrendeld is. Mocht u tijdens het rijden merken dat de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de correcte manier. ELEKTRISCHE STUURBEK- RACHTIGING "DUALDRIVE" Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor. Met de elektrische stuurbekrachtiging kan de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel op basis van de rijomstandigheden geregeld worden. BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, is de complete werking van de stuurbekrachtiging reeds na enkele seconden beschikbaar. BELANGRIJK Tijdens parkeermanoeuvres die veel stuurbewegingen vereisen, kan het verdraaien van het stuurwiel zwaarder worden; dit is normaal en wordt veroorzaakt door een ingreep van het systeem om de motor van de elektrische stuurbekrachtiging tegen oververhitting te beschermen. In dit geval zijn er geen reparatiewerkzaamheden nodig. Wanneer de auto een volgende keer weer wordt gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal functioneren. BELANGRIJK De Dualdrive elektrische stuurbekrachtiging biedt een elektronisch dempingseffect bij het naderen van de eindaanslag. Bij sommige manoeuvreeromstandigheden kan het stuurwiel een kleine rotatie kunnen laten zien tot hij de mechanische aanslag bereikt. Dit gedrag is normaal en is bedoeld om krachtige schokken op de mechanische onderdelen in het systeem te voorkomen. IN-/UITSCHAKELING STUURBEKRACHTIGING 28) 29) Inschakelen/uitschakelen Druk op de fig. 41 knop J0001EM De inschakeling van de functie wordt gemeld door een visuele weergave (CITY) op het instrumentenpaneel of, afhankelijk van de versie, op het display. Wanneer de CITY-functie is

35 ingeschakeld, draait het stuur erg licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: daarom is deze functie bijzonder geschikt voor het rijden in de stad. BELANGRIJK 28) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem en de garantie in gevaar brengen en het kan ook ernstige veiligheidsproblemen veroorzaken of erin resulteren dat de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. 29) Zet, voordat er onderhoudswerkzaamheden verricht worden, altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het slot om de stuurkolom te vergrendelen (in het bijzonder wanneer de wielen van de auto los van de grond staan). Als dit niet mogelijk is (bijv. als de contactsleutel in de stand MAR moet staan of als de motor moet draaien), de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging verwijderen. BAGAGERUIMTE 9) BELANGRIJK Leg, tijdens de reis, geen woorwerpen op de hoedenplank want deze kunnen passagiers verwonden in het geval van een aanrijding of plotseling remmen. OPENEN 30) Opening achterportier Wanneer het centrale vergrendelsysteem ontgrendeld is, kan de achterklep van buitenaf geopend worden met gebruik van de elektrische openingshendel (waar voorzien) fig. 43 onder de hendel totdat de klik van het ontgrendelen wordt gehoord of door te drukken op de fig. 42 knop op het dashboard J0001EM Het plafondlicht in de bagageruimte gaat aan wanneer de achterklep wordt geopend; het plafondlicht gaan automatisch uit wanneer de achterklep wordt gesloten (zie ook "interne verlichting"). Als de achterklep open staat, zal de plafondverlichting automatisch uitgeschakeld worden om de accu niet te laten ontladen. Van binnenuit openen in geval van nood Ga als volgt te werk: Voor versies met opvouwbare rugleuning van de achterbank: breng de hoofdsteunen omlaag en klap de rugleuningen in; J0011EM 33

36 KENNISMAKING MET DE AUTO J0009EM om de achterklep mechanisch los te laten, met gebruik van een schroevendraaier of metalen baard van de sleutel, werk op de hendel op het aangeduide punt in fig. 44 en laat het slot los. Voor versies met vaste rugleuning van de achterbank: trek de kabel aan de linker zijde onder de achterbankkussens in fig. 45. SLUITEN Om de achterklep te sluiten, deze in het slot laten zakken totdat het vastklikt. BELANGRIJK Controleer of u in het bezit van de sleutels bent voordat u de achterklep sluit, deze wordt namelijk automatisch vergrendeld. INITIALISATIE BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand, dan moet de achterklepopening/sluiting als volgt opnieuw worden geïnitialiseerd: sluit alle portieren en de achterklep; druk op de knop " FIAT" opde afstandsbediening; druk op de knop van de afstandsbediening. STOPCONTACT ACHTER (indien aanwezig) Deze bevindt zich aan de linkerkant in de laadruimte. Het zonnescherm werkt alleen met de contactsleutel in de stand MAR. BELANGRIJK 9) Dankzij de afmetingen van de laadvloer kan een maximale capaciteit van 50 kg verkregen worden: laad geen zwaardere voorwerpen in de bagageruimte. BELANGRIJK J0010EM 30) Let op dat geen voorwerpen op de hoedenplank worden geraakt wanneer de achterklep wordt geopend. 34

37 VERSIE MET LPG-SYSTEEM (indien aanwezig) 31) 32) 10) 11) 12) 13) INLEIDING De LPG-uitvoering heeft twee brandstoftoevoersystemen: een voor benzine en een voor LPG. PASSIEVE VEILIGHEID/ ACTIEVE VEILIGHEID Passieve veiligheid De auto heeft dezelfde passieve veiligheidsspecificaties als andere uitvoeringen. Met name zijn de bevestigingen van de tank (die in de ruimte voor het noodreservewiel zit) zodanig ontworpen dat ze botsproeven doorstaan in overeenstemming met de veiligheidsstandaards van Fiat. Bij het rijden op LPG stroomt het gas (in vloeibare staat) afkomstig uit de tank, via de speciale leiding naar de drukregelaar. Hierin bevindt zich een veiligheidsmagneetklep die de LPG-stroom onderbreekt als de sleutel uit het contact wordt gehaald of wanneer de bestuurder overschakelt op het andere brandstoftoevoersysteem (keuze van benzinetoevoer). Samen met de magneetklep van de regelaar, zorgt een tweede magneetklep in de tank ervoor dat de LPG-leiding aan de uitgang van de tank wordt gesloten. De twee magneetkleppen zijn aangesloten op het systeem voor brandstofafsluiting (Fire Protection System). De LPG-tank voldoet aan de huidige wettelijke voorschriften van de landen waar de auto wordt verkocht. Actieve veiligheid De auto heeft dezelfde actieve veiligheidskenmerken als de andere versies. Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt geadviseerd als volgt te werk te gaan als het voertuig lange tijd niet gebruikt wordt of als het voertuig verplaatst wordt in een noodgeval na pech of een ongeval: de bevestigingselementen 1 fig. 46 los te maken en vervolgens het deksel 2 te verwijderen; draai de LPG-kraan dicht door de ring 1 fig. 47 rechtsom te draaien; zet het deksel terug en draai de bevestigingen weer vast. 46 PGL6J PGL00003 BELANGRIJK Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van de werking op LPG naar de werking op benzine en ga onmiddellijk naar het Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten. 35

38 KENNISMAKING MET DE AUTO LPG-TANK De auto heeft een onder druk staande tank voor de opslag van LPG in vloeibare staat. Deze is toroïdaal en is in de ruimte voor het reservewiel geplaatst en is op passende wijze beschermd. Certificatie LPG-TANK De LPG tank is gecertificeerd in overeenstemming met de geldende voorschriften. In Italië heeft de tank een levensduur van 10 jaar vanaf de kentekenregistratiedatum van de auto. Als de auto in een ander land dan Italië is geregistreerd, kunnen de duur en test- en inspectieprocedures van de LPG-tank variëren, afhankelijk van de wettelijke voorschriften die in dat land van kracht zijn. Ga in ieder geval, als de tijdslimiet in uw land verstreken is, naar een Fiat dealer om de tank te laten vervangen. LPG-/ BENZINESCHAKELAAR Deze motor loopt normaal op LPG behalve tijdens het starten, dan werkt hij op benzine. De omschakeling naar LPG vindt automatisch plaats. Het lampje 1 fig. 48 op het instrumentenpaneel gaat uit. 48 PGL00022 Druk op de knop op het instrumentenpaneel fig. 49 als u op benzine wilt rijden. De overschakeling is correct verricht als de led boven de knop gaat branden. 49 PGL6J0032 Onafhankelijk van het laatst gebruikte brandstoftoevoersysteem, zal het systeem bij de volgende keer dat de motor gestart wordt, na de aanvankelijke benzinefase, automatisch overschakelen naar LPG. De streepjes 2 fig. 50 op het display geven het LPG-niveau in de tank aan. 50 PGL00023 Om te garanderen dat de omschakeling in volstrekte veiligheid plaatsvindt, hangt de daadwerkelijke omschakeling naar het gewenste brandstofsysteem af van de omstandigheden waaronder de auto gebruikt wordt, en hoeft dus niet onmiddellijk te zijn. De omschakeling wordt bevestigd door het aan-/uitgaan van het groene lampje op het instrumentenpaneel. Opmerking Wanneer om omschakeling verzocht wordt kan er een metaalachtig geluid van de kleppen gehoord worden als deze het circuit onder druk zetten. Bij de omschakellogica zoals hierboven beschreven, is een vertraging tussen 36

39 het tikkende geluid van de kleppen en het uitgaan van het lampje op het instrumentenpaneel volstrekt normaal. Bovendien kan, bij het starten bij een buitentemperatuur lager dan circa -10 C, wegens de voorverwarming van de drukregelaar de omschakeltijd van benzine naar LPG langer zijn. Druk bij stilstaande auto en met lopende motor of terwijl u rijdt op de knop fig. 50 op het instrumentenpaneel om van de ene naar de andere brandstof over te schakelen. 14) 15) LPG-BRANDSTOFRESERVE Wanneer de resterende hoeveelheid LPG onder 1/5 van de tankinhoud komt: blijft het eerste streepje op het display 1 fig. 51 branden; 51 PGL00024 gaat het gele lampje 2 op het instrumentenpaneel branden; klinkt er een geluidssignaal. Het knipperen op het display gaat door tot de volgende LPG-tankbeurt, ook als de motor op benzine loopt. Als de LPG op is, schakelt het systeem automatisch over naar benzine en gaat het lampje 1 fig. 48 op het instrumentenpaneel branden. MELDING STORING VAN HET SYSTEEM Bij een storing in het LPG-systeem wordt het symbool weergegeven en worden alle peilstreepjes uitgeschakeld. Neem in dat geval zo snel mogelijk contact op met een Fiat Servicenetwerk, en rijd verder op benzine. TANKEN 16) 17) LPG Maximale vulcapaciteit (inclusief reserve): 42 liter. Er is bij de waarde reeds rekening gehouden met de 80% vullimiet van de tank en de resthoeveelheid die nodig is voor de opvoering; deze waarde vertegenwoordigt de maximum toelaatbare vulinhoud. Bovendien kan deze maximuminhoud, na herhaaldelijk tanken, afwijken wegens verschillen tussen de toevoerdrukwaarden bij de tankstations, pompen met verschillende toevoer-/blokkeringswaarden, of een tank die niet helemaal leeg is. BELANGRIJK Om een inconsistente weergave van de LPG-meter op het instrumentenpaneel te voorkomen, is het raadzaam om bij elke tankbeurt minstens 10 liter te tanken. BELANGRIJK 31) Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijke beperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto's die rijden op gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie. 32) Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van werking op LPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk naar een Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten. 37

40 KENNISMAKING MET DE AUTO BELANGRIJK 10) De auto is uitgerust met een gasvormig LPG inspuitsysteem dat speciaal ontworpen is voor deze auto: daarom is het absoluut verboden de configuratie van het systeem of de componenten ervan te wijzigen. Het gebruik van andere componenten of materialen zou kunnen leiden tot een slechte werking en verminderde veiligheid; neem dus in geval van problemen altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. Volg, om beschadiging aan onderdelen van het gassysteem te voorkomen, wanneer het voertuig wordt gesleept of opgekrikt, de aanwijzingen op die beschreven zijn in de paragraaf "Slepen van het voertuig" van het Instructieboek. 11) Het systeem werkt op temperaturen tussen -20 C en 100 C. 12) Bij gebruik van een lakoven moet de LPG-tank uit de auto verwijderd worden en later weer worden gemonteerd bij het Fiat Servicenetwerk. Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt geadviseerd als volgt te werk te gaan als de auto langere tijd niet gebruikt wordt of als het voertuig verplaatst wordt in een noodgeval na panne of een ongeval: draai de bevestigingselementen van de LPG-tank los en verwijder de tank. Draai de LPG-kraan dicht door de ringmoer rechtsom te draaien (zie "Passieve/actieve veiligheid"). Zet het deksel terug en draai de bevestigingen weer vast. 13) Wanneer om omschakeling verzocht wordt kan er een metaalachtig geluid van de kleppen gehoord worden als deze het circuit onder druk zetten. Bij de omschakellogica zoals hierboven beschreven, is een vertraging tussen het tikkende geluid van de kleppen en het uitgaan van het lampje op het instrumentenpaneel volstrekt normaal. 14) Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes tijdens het starten van de motor. 15) In bijzondere gebruiksomstandigheden, zoals starten en de werking op LPG met een laag propaangehalte bij lage buitentemperaturen, kan het systeem tijdelijk omschakelen naar de werking op benzine, zonder dat er op het display een indicatie verschijnt of een lampje gaat branden. Als het LPG-niveau in de tank laag is of als er hoge prestaties gevraagd worden (bijv. inhalen, volgeladen auto, steile hellingen) kan het systeem automatisch overschakelen naar werking op benzine om het vereiste motorvermogen te garanderen; het groene lampje op het instrumentenpaneel gaat branden om dit aan te geven. Wanneer bovengenoemde omstandigheden niet langer aanwezig zijn, keert het systeem automatisch terug naar werking op LPG en gaat het groene lampje uit. Om bovenbeschreven automatische omschakeling te verkrijgen, moet u zich ervan verzekeren dat er altijd voldoende brandstof in de benzinetank zit. 16) Het strikt verboden is om additieven in LPG te gebruiken. Het wordt geadviseerd zo nu en dan (minstens één keer elke zes maanden), de LPG in de tank volledig op te maken en bij de volgende tankbeurt te controleren of de maximuminhoud van 42 liter (inclusief reserve) (met een tolerantie van 1 liter) niet overschreden wordt. Als het niveau de 42 liter (inclusief reserve) overschrijdt, neem dan onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 17) Gebruik uitsluitend LPG voor motorvoertuigen. 38

41 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken. BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN...40 DISPLAY...43 BOORDCOMPUTER...46 EOBD-SYSTEEM (European On Board Diagnosis)...47 LAMPJES EN BERICHTEN

42 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY J0001EM 1. Snelheidsmeter 2. Brandstofmeter met reservelampje 3. Display 4. Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting 5. Toerenteller. Waarschuwingslampje alleen aanwezig op dieseluitvoeringen. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 40

43 VERSIES MET HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 53 P05016J Snelheidsmeter 2. Brandstofmeter met reservelampje 3. Display 4. Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting 5. Toerenteller. Waarschuwingslampje alleen aanwezig op Dieseluitvoeringen. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 41

44 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL MULTIFUNCTIONEEL HERCONFIGUREERDBAAR DISPLAY LPG-VERSIE (voor bepaalde versies/markten) 54 PGL Snelheidsmeter 2. Digitale benzinemeter met reservelampje 3. Display 4. Digitale LPG-meter met reservelampje 5. Toerenteller. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 42

45 DISPLAY BESCHRIJVING Het voertuig is uitgerust met een display waarop nuttige informatie voor de bestuurder weergegeven kan worden tijdens het rijden. GEAR SHIFT INDICATOR De Gear Shift Indicator (GSI) adviseert de bestuurder een andere versnelling in te schakelen via een speciaal bericht op het display. Via de GSI wordt de bestuurder gewaarschuwd dat een andere versnelling brandstofbesparing kan opleveren. Wanneer het pictogram verschijnt op het display, stelt GSI voor naar een hogere versnelling te schakelen, terwijl wanneer het pictogram wordt weergegeven, stelt de GSI voor te schakelen naar een lagere versnelling. De aanduiding op het display blijft branden tot er een versnelling wordt ingeschakeld of de rijomstandigheden terugkeren naar een situatie waarin schakelen niet nodig is om het verbruik te optimaliseren. MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Op het display fig. 55 wordt de volgende informatie weergegeven: J0001EM 1: Stand hoogteregeling koplampen (alleen bij ingeschakeld dimlicht) 2: Schakelindicator (GSI) 3: Indicatie ingeschakelde versnelling 4: Tijd 5: Buitentemperatuur (voor bepaalde versies/markten) 6: Kilometerteller (weergave aantal gereden kilometers/mijlen) 7: Display van "Cruise Control" of huidige snelheid (voor versies/markten, waar voorzien) BEDIENINGSKNOPPEN Deze bevinden zich aan de linkerkant van het stuurwiel fig. 56. Hiermee kan de bestuurder de opties in het Hoofdmenu van het display selecteren en bedienen (zie paragraaf "Hoofdmenu") J0002EM / : druk de knoppen in en laat ze los voor toegang tot het hoofdmenu en om omhoog en omlaag door het menu en de submenu's te bladeren. : Kort indrukken om het menu te openen en/of naar het volgende scherm te gaan of de gekozen menuoptie te bevestigen. 43

46 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL : druk de knop in en laat hem los om terug te keren naar het vorige menu-item. : druk de knop in en laat hem los om de "Trip computer" informatie weer te geven. HOOFDMENU Het menu omvat de volgende opties: Dimmer (verlichting) "Snelheid" "Uur" (Tijd instellen) "Zoemer" (Akoestische waarschuwing) "Eenheden" (Meeteenheid) "Flank" (Flanklichten) Bag P (Airbag passagier) (indien aanwezig) "DRL" (Dagrijverlichting) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) Bag P (Airbag passagier) (indien aanwezig) Met deze functie kan de frontairbag aan passagierszijde in- of uitgeschakeld worden. Ga als volgt te werk: druk op de knop MENU OK na weergave van het bericht (Bag pass: Uit, om te deactiveren) of het bericht "Bag pass: Aan, om te activeren) door te drukken op /, druk op de knop ; op het display verschijnt een bericht met het verzoek om bevestiging; druk op de knoppen / om (Ja) te selecteren (om het inschakelen/ uitschakelen te bevestigen) of (Nee) (om te annuleren); druk kort op de knop MENU OK; er verschijnt een bevestigingsbericht van de selectie en u kunt terug naar het menuscherm. Met Passagiersbescherming uitgeschakeld gaat de LED permanent branden op het instrumentenpaneel. Opmerking Bij het Uconnect systeem worden sommige menuopties weergegeven en beheerd op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel (zie het speciale Multimedia-hoofdstuk of het supplement beschikbaar online). HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Op het display fig. 57 wordt de volgende informatie weergegeven: 57 P05016J005 1: stand hoogteregeling koplampen,indicatie gebruikte versnelling (waar aanwezig), indicatie van suggestie schakelen (GSI), buitentemperatuur, kompas (waar aanwezig), datum. 2: voertuigsnelheid, waarschuwingsberichten/alle storingsindicaties. 3: totaal aantal afgelegde kilometers (of mijlen) en pictogrammen van alle storingsindicaties. 44

47 BEDIENINGSKNOPPEN Deze bevinden zich aan de linkerkant van het stuurwiel fig. 58. Hiermee kan de bestuurder de opties in het Hoofdmenu van het display selecteren en bedienen (zie paragraaf "Hoofdmenu") J0004EM / : druk de knoppen in en laat ze los voor toegang tot het hoofdmenu en om omhoog en omlaag door het menu en de submenu's te bladeren. / : druk op de knoppen en laat ze los om toegang te krijgen tot de informatieschermen of de submenu's van een optie van het hoofdmenu. OK: druk op deze knop om toegang te krijgen tot de infoschermen of de submenu's van een optie van het hoofdmenu of om deze te selecteren. Houd de knop 1 seconde ingedrukt om de weergegeven/geselecteerde functies te resetten. HOOFDMENU Het menu omvat de volgende opties: TRIP GSI INFO VOERTUIG AUDIO (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) TELEFOON (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) NAVIGATIE (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) AANKONDIGING VOERTUIGINST. Voertuiginst. Met deze menuoptie kunnen de instellingen gewijzigd worden voor: Display; Meeteenheid; Klok & Datum; Veiligheid Veiligheid / Hulp; Lichten; Portieren+Vergrendeling Display Door het kiezen van de optie "Display" kan toegang verkregen worden tot de instellingen/informatie met betrekking tot: "Display-instellingen", "Taal", "Zie telefoon" (beschikbaar op versies en markten waar aanwezig), "Zie navigatie" (beschikbaar op versies en markten waar aanwezig), "Automatische reset trip B", "Displayverlichting". Meeteenheid Selecteer optie "Meeteenheid" om de meeteenheid te kiezen tussen: "Imperiaal", "Metrisch", "Gepersonaliseerd". Tijd en datum Selecteer optie "Klok & Datum" om de volgende instellingen te maken: "Tijd instellen", "Modus", "Datum instellen". Veiligheid Selecteer de optie "Veiligheid" om de volgende instellingen te maken: Airbag passagier (indien aanwezig), "Snelheidszoemer", "Piep veiligheidsgordels". Airbag passagier" verstelling maakt activering/deactivering van de passagiersairbag mogelijk (indien aanwezig): Passagiersbescherming uitgeschakeld: de LED gaat permanent branden op het instrumentenpaneel. Veiligheid / Hulp Selecteer de optie "Veiligheid / Hulp" om de volgende instellingen te maken: Regensensor, Waarschuwingsvolume, Park Assist, Vol. Park Assist. Lichten Selecteer de optie "Lichten" om de volgende instellingen te maken: "Welkomstverlicht", "Dagverlichting", "Flanklichten", "Koplampsensor", "Follow me". 45

48 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Portieren+Vergrendeling Selecteer de optie "Portieren+Vergrendeling" om de volgende instellingen te maken: "Autoclose", "Lichten bij sluiten", "Portier open bij uitstapp.". Opmerking Bij het Uconnect systeem worden sommige menuopties weergegeven en beheerd op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel (zie het speciale Multimedia-hoofdstuk of het supplement beschikbaar online). BOORDCOMPUTER De "Trip computer" geeft informatie over de werking van het voertuig op het display weer, wanneer de startinrichting in MAR staat. Om de parameters te resetten, de MENU OK knop op het stuur ingedrukt houden (versies met het multifunctionele display) fig. 59 of de OK knop (versies met het herconfigureerbare multifunctionele display) fig J0002EM J0004EM Opmerking De parameters "Actieradius" en "Huidig verbruik" kunnen niet worden gereset. 46

49 EOBD-SYSTEEM (European On Board Diagnosis) (indien aanwezig) Werking Het EOBD (European On Board Diagnosis) voert een voortdurende diagnose uit op die componenten van het voertuig die te maken hebben met de uitlaatgasemissie. Bovendien waarschuwt het systeem de bestuurder door het inschakelen van een waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel (en het verschijnen van een bericht op het display) wanneer deze componenten niet langer in uitstekende staat verkeren (zie paragraaf "Lampjes en berichten" in dit hoofdstuk). Het doel van het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) is: de efficiëntie van het systeem te bewaken; signaleren wanneer de emissiewaarden stijgen; de noodzaak voor het vervangen van beschadigde onderdelen aangeven. Het voertuig beschikt ook over een stekker waarmee, na aansluiting van speciale apparatuur, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor diagnose en werking van de motor kunnen worden uitgelezen. Deze controle kan ook door de verkeerspolitie worden verricht. BELANGRIJK Na de storing te hebben verholpen moet het Fiat Servicenetwerk, om het systeem volledig te controleren, tests uitvoeren en zo nodig tests op de weg die ook een lange afstandsrit kunnen vereisen. 47

50 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er klinkt een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen. Zie de informatie in dit hoofdstuk in de gevallen dat een storing wordt gemeld. BELANGRIJK De storingen die op het display worden weergegeven, kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: ernstige storingen en minder ernstige storingen. Ernstige storingen worden herhaaldelijk en langdurig weergegeven. Minder ernstige storingen worden kort herhaaldelijk weergegeven. De herhaaldelijke weergave op het display van beide categorieën kan onderbroken worden. De melding op het instrumentenpaneel blijft branden tot de oorzaak van de storing is verholpen. OPMERKING De waarschuwingslampjes en pictogrammen die hieronder zijn beschreven zijn indicatief en kunnen wijzigen op basis van de versie of de markt. Controlelampje Betekenis ONVOLDOENDE REMVLOEISTOF / PARKEERREM INGESCHAKELD Remvloeistofniveau te laag Dit lampje gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld door een lek in het remcircuit. Herstel het remvloeistofniveau, controleer daarna of het lampje gedoofd is. Als het waarschuwingslampje blijft branden, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Parkeerrem aangetrokken Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de parkeerrem is ingeschakeld. STORING STUURBEKRACHTIGING Dit waarschuwingslampje (of het symbool op het display) gaat branden wanneer de startinrichting in de stand MAR wordt gezet, maar het moet na enkele seconden doven. Als het lampje blijft branden (of het symbool op het display blijft staan), zou de elektrische stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om het voertuig te besturen. Het sturen blijft echter wel mogelijk. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. MOTOROLIEDRUK TE LAAG Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden als er niet voldoende motoroliedruk is. 18) BELANGRIJK Gebruik het voertuig niet tot de storing is verholpen. Het aangaan van het symbool geeft de hoeveelheid olie in de motor niet aan: het oliepeil moet handmatig gecontroleerd worden. 48

51 Controlelampje Betekenis STORING EBD Wanneer de waarschuwingslampjes (rood) and (geel) bij draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In dit geval kunnen de achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren waardoor de auto begint te slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk om het systeem onmiddellijk te laten controleren. BELANGRIJK 18) Als het symbool tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 49

52 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Controlelampje Betekenis VEILIGHEIDSGORDELS NIET VASTGEMAAKT Het lampje gaat continu branden wanneer bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurders- en passagierszijde (voor bepaalde versies/markten) indien een passagier aanwezig is, niet is omgelegd. Het lampje gaat knipperen en er klinkt een geluidssignaal als het voertuig rijdt en de veiligheidsgordel van de bestuurder of de passagier voorin (voor bepaalde versies/markten) indien aanwezig niet goed is vastgemaakt. Maak in dat geval de veiligheidsgordel vast. TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Het waarschuwingslampje gaat branden (of bij sommige versies verschijnt het pictogram op het display) wanneer de motor oververhit is. Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir staat. Controleer ook op de aanwezigheid van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje opnieuw gaat branden (of het pictogram verschijnt weer op het display), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden wordt gebruikt (bijv. wanneer er tijdens het rijden hoge prestaties worden gevraagd): minder snelheid en, als het lampje blijft branden, breng het voertuig tot stilstand. Stop gedurende twee of drie minuten met lopende motor en geef een beetje gas om de circulatie van de koelvloeistof te vergemakkelijken, schakel vervolgens de motor uit. Controleer of het koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is. BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele minuten te laten draaien met het gaspedaal iets ingetrapt. STORING DYNAMO Als dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer de motor draait, duidt dit op een voertuig laadsysteemstoring. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. PORTIER OPEN Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer een of meer portieren (of, voor sommige versies ook de motorkap en de laadklep) niet perfect gesloten zijn (voor versies/markten, waar voorzien). Bij geopende portieren en als de auto rijdt klinkt er een geluidssignaal. Sluit de portieren goed. 50

53 Controlelampje Betekenis STORING AIRBAG Als het lampje permanent blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem. 33) 34) BELANGRIJK 33) Als, wanneer de startinrichting naar MAR is gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners mogelijk niet in werking treden bij een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk in werking treden. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. 34) De storing van het waarschuwingslampje wordt aangegeven door het aangaan van het pictogram op het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door het knipperen van het lampje algemene storing). In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. Controlelampje Betekenis ALGEMENE STORING Wanneer dit waarschuwingslampje of symbool begint te knipperen, voor versies/markten waar voorzien, duidt dit op een fout in het airbagwaarschuwingslampje. In dit geval kan het zijn dat de airbag geen mogelijke airbagsysteemstoringen aanduidt. Neem onmiddellijk contact op met een Fiat Servicenetwerk. Wanneer dit waarschuwingslampje of symbook gaat branden, kan dit duiden op een interventie of een probleem met het brandstofafsluitsysteem of een storing in de motoroliedruksensor. 51

54 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Controlelampje Betekenis itpms Storing itpms/itpms tijdelijk uitgeschakeld Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er verschijnt ook een bericht op het display) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of defect is. Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het geval is, de reset-procedure uitvoeren na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden. Als de storingswaarschuwing zich blijft voordoen, zo snel mogelijk contact opnemen met een het Fiat Servicenetwerk. Lage bandenspanning Het waarschuwingslampje gaat continu branden om aan te geven dat de spanning van een van de banden lager is dan de aanbevolen waarde en/of dat de band langzaam leegloopt. Onder deze omstandigheden kunnen de optimale levensduur van de banden en het brandstofverbruik niet gegarandeerd worden. Het wordt geadviseerd de juiste bandenspanning te herstellen (zie paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). Voer de Resetprocedure uit zodra de normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig hersteld zijn. WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerdere lekke banden, dit kan de bestuurbaarheid van de auto in gevaar brengen. Breng het voertuig tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen. STORING ABS Het lampje gaat branden om een storing van het ABS aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem. Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk. ESC-SYSTEEM Inschakeling ESC-systeem Inwerkingtreding van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het waarschuwingslampje: dit geeft aan dat de stabiliteit en de grip van de auto in kritieke toestand verkeren. Storing ESC-systeem Als het lampje niet dooft, of blijft branden terwijl de motor loopt, is er een storing in het ESC-systeem aangetroffen. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. Storing Hill Hold Control-systeem Het lampje gaat branden om te wijzen op een storing in het Hill Holder Control-systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 52

55 Controlelampje Betekenis GEDEELTELIJKE UITSCHAKELING VAN ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN Het lampje gaat branden om aan te geven dat sommige veiligheidssystemen gedeeltelijk zijn uitgeschakeld. Wanneer de systemen weer worden ingeschakeld, gaat het lampje uit. MISTACHTERLICHT Het lampje gaat branden wanneer het mistachterlicht wordt ingeschakeld. STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM Onder normale omstandigheden, wanneer de startinrichting in MAR wordt gezet, gaat het lampje branden maar dit moet doven zodra de motor is gestart. De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur waarmee de werking van het lampje kan worden gecontroleerd. Neem in elk geval de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin u rijdt. 19) Storing inspuitsysteem Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, werkt het inspuitsysteem niet goed. Een continu brandend lampje duidt op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden tot overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik. Het lampje dooft nadat de storing is verdwenen, maar de storing wordt toch door het systeem in het geheugen opgeslagen. Onder deze omstandigheden kan met gematigde snelheid verder gereden worden, maar niet op hoge snelheid en zonder te veel van de motor te eisen. Het langdurig rijden met brandend lampje kan schade veroorzaken. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. Katalysator beschadigd Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat de katalysator beschadigd kan zijn. Laat het gaspedaal los om het motortoerental te verlagen tot het lampje stopt met knipperen. Rijd verder met gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 19) Als, wanneer de startinrichting op MAR wordt gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 53

56 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Controlelampje Betekenis VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies) Wanneer de startinrichting naar de stand MAR wordt gezet, gaat dit lampje branden. Het dooft wanneer de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. WAARSCHUWING Bij gemiddelde of hoge buitentemperatuur blijft het lampje zeer kort bijna onwaarneembaar branden. STORING VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies) Het waarschuwingslampje knippert om aan te geven dat er een storing in het voorgloeisysteem is. Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. BRANDSTOFRESERVE / BEPERKTE ACTIERADIUS Dit lampje gaat branden op het display wanneer er nog ongeveer 5 à 7 liter brandstof in de tank is. 20) LPG-RESERVE / BEPERKTE ACTIERADIUS (alleen bij LPG versies) Dit lampje gaat branden op het display wanneer er nog ongeveer 8 liter LPG in de tank is. Er klinkt een alarmsignaal en de eerste stip van de LPG-meter blijft branden. FULL BRAKE CONTROL-SYSTEEM UIT Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als het Full Brake Control-systeem wordt uitgeschakeld door de bestuurder of automatisch wordt uitgeschakeld als gevolg van een tijdelijke storing in het systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. START&STOP-SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN / UITSCHAKELEN (voor bepaalde versies/markten) Inschakelen: Er verschijnt een bericht op het display, waar voorzien, wanneer het systeem wordt ingeschakeld. Uitschakelen: Er verschijnt een waarschuwingslampje, waar voorzien, op het display wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld. 54

57 BELANGRIJK 20) Als, tijdens het rijden, het lampje gaat knipperen (of het pictogram op het display verschijnt), contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Controlelampje Betekenis STORING FIAT CODE SYSTEEM STORING Fiat CODE systeem Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden om een storing van het Fiat CODE-systeem aan te geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING PARKEERSENSOR (PARK ASSIST) Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden als er een tijdelijke storing van de parkeersensoren is. Als het probleem nog aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. WATER IN DIESELFILTER (Dieselversies) Het lampje of symbool brandt continu tijdens het rijden (en er verschijnt een bericht op het display) om de aanwezigheid van water in het Dieselfilter aan te geven. 21) 55

58 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Controlelampje Betekenis MOTOROLIE VERSLECHTERD (indien aanwezig) Dieselversies: het waarschuwingslampje of symbool gaat branden en wordt gedurende durende cycli van 3 minuten en met intervallen van 5 seconden weergegeven tot de olie ververst is. Het symbool wordt weergegeven tot het probleem is opgelost. Benzineversies: het waarschuwingslampje of symbool wordt weergegeven en verdwijnt nadat de weergavecyclus is voltooid. BELANGRIJK Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het symbool blijven knipperen zoals hiervoor is beschreven totdat de olie wordt ververst. Het knipperen van het waarschuwingslampje of het symbool moet niet als een storing in het voertuig worden beschouwd, maar wil de bestuurder erop wijzen dat de motorolie moet worden ververst na een normaal gebruik van het voertuig. De verslechtering van de motorolie wordt versneld als het voertuig veel gebruikt wordt voor korte ritten, waardoor de bedrijfstemperatuur van de motor niet bereikt kan worden. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 22) 23) DPF REINIGING bezig (Alleen Dieselversies met DPF) Het lampje of symbool gaat continu branden om te waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels regeneratie. Het lampje of symbool zal niet bij elk DPF-regeneratie branden, maar alleen als de rijomstandigheden zodanig zijn dat de bestuurder hiervan op de hoogte moet worden gebracht. Het voertuig tot aan het einde van het regeneratieproces in beweging blijven om het symbool te laten doven. Een regeneratieproces duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om het proces te voltooien worden bereikt door de voertuigsnelheid op 60 km/h te houden met een toerental van meer dan 2000 tpm. Als dit lampje of symbool gaat branden, wijst dit niet op een storing en daarom hoeft het voertuig niet naar een werkplaats te worden gebracht. 24) INSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door op de bijbehorende bedieningsknop te drukken. Als weer op de knop wordt gedrukt, verdwijnt het woord CITY. STADSLICHT EN DIMLICHT Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld. Met deze functie kunnen de koplampen gedurende 30, 60 of 90 seconden blijven branden nadat de startinrichting in de stand STOP is gezet (functie "Follow me home"). 56

59 Controlelampje Betekenis MISTVOORLICHTEN Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld. RICHTINGAANWIJZER LINKS Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, samen met de rechter richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAANWIJZER RECHTS Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met de linker richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt. GROOTLICHT Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld. BELANGRIJK 21) Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool wordt weergegeven zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als bovenstaande aanwijzingen onmiddellijk na het tanken verschijnen, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 22) Wanneer het lampje gaat branden, moet de afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen 500 km nadat het lampje voor het eerst ging branden, worden ververst. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de garantie ongeldig maken. Vergeet niet dat het aangaan van dit lampje niets te maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen motorolie toe als het lampje begint te knipperen. 57

60 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 23) Als het symbool tijdens het rijden gaat knipperen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. 24) Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl het DPF lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat. 58

61 SYMBOLEN OP HET DISPLAY Symbool Betekenis FOUT IN AT6 AUTMATISCHE VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde versies/markten) Het waarschuwingslampje gaat branden om aan te geven dat er een storing is met het automatisch aandrijfsysteem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 25) PORTIER OPEN Het symbool gaat branden als een of meer portieren niet volledig gesloten zijn (voor versies/markten, waar voorzien). Bij geopende portieren en als de auto rijdt klinkt er een geluidssignaal. Sluit de portieren goed. MOTORKAP NIET GOED GESLOTEN Het symbool gaat branden als de motorkap niet volledig gesloten is (voor versies/markten, waar voorzien). Sluit de motorkap goed. ACHTERKLEP NIET GOED GESLOTEN Het symbool gaat branden als de achterklep niet volledig gesloten is (voor versies/markten, waar voorzien). Sluit de achterklep correct. AT6 OVERVERHITTING OLIE AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde versies/markten) Het waarschuwingslampje of symbool gaat branden bij oververhitting van de versnellingsbak na bijzonder zwaar gebruik. In dit geval worden de motorprestaties beperkt. Wacht tot het symbool verdwijnt met de motor uit of stationair. STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR Het symbool gaat continu branden en er verschijnt een bericht op het display als er een storing van de motoroliedruksensor is. STORING REGENSENSOR Het symbool gaat branden als er een storing van de regensensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 59

62 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Symbool Betekenis INWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM Het symbool gaat branden in geval van de inwerkingtreding van de afsluiter van de brandstoftoevoer. Zie, om het brandstofafsluitsysteem weer in te schakelen, de beschrijving in het deel "Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk "Noodgevallen". Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan worden. STORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Het symbool gaat branden in geval van een storing van de afsluiter van de brandstoftoevoer. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING START&STOP SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Het symbool gaat branden om een storing van het Start&Stopsysteem aan te geven. Op het display verschijnt een bijbehorend bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING BUITENVERLICHTING Het symbool gaat branden om een storing van een van de volgende lichten aan te geven: dagverlichting (DRL); parkeerlichten; stadslicht; richtingaanwijzers; mistachterlicht; achteruitrijlicht; kentekenverlichting. De storing kan veroorzaakt zijn door een doorgebrande lamp, een doorgebrande zekering of een onderbroken elektrische verbinding. STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR Het symbool gaat branden als de brandstofniveausensor een storing heeft. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING LPG-NIVEAUSENSOR Het symbool gaat branden als de LPG-niveausensor een storing vertoont. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. KANS OP GLAD WEGDEK Het symbool gaat branden wanneer de buitentemperatuur tot of onder de 3 C zakt. BELANGRIJK Indien er een storing is in de buitentemperatuursensor, worden de cijfers die de waarde aangeven door streepjes vervangen. 60

63 Symbool Betekenis STORING SCHEMERSENSOR Het symbool gaat branden en er verschijnt een bericht op het display indien er een storing van de schemersensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING AUDIOSYSTEEM Het symbool gaat branden om een storing van het audiosysteem aan te geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING PARKEERSENSOR (PARK ASSIST) Het gele symbool gaat branden als er een tijdelijke storing van de parkeersensoren is. Als het probleem nog aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Het rode symbool gaat branden als er een permanente storing van de parkeersensoren is. De uitgebleven werking van het systeem kan te wijten zijn aan onvoldoende spanning van de accu of andere storingen in de elektrische installatie. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING FULL BRAKE CONTROL SYSTEEM De symbolen gaan branden (en er wordt een bericht weergegeven) in geval van storing van het Full Brake Control-systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING SPEED LIMITER Het symbool gaat branden als er een storing van het Speed Limiter-systeem is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de storing te laten verhelpen. 61

64 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Symbool Betekenis GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERVICE) In het Geprogrammeerd Onderhoudsschema zijn de onderhoudsbeurten van het voertuig op vaste intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Wanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen en de startinrichting op MAR wordt gezet, verschijnt het woord symbool, gevolgd door het aantal resterende kilometers/mijlen of het aantal resterende dagen (indien aanwezig). Dit wordt automatisch weergegeven, met de startinrichting op MAR, 2000 km vóór de onderhoudsbeurt of, waar aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Dit wordt tevens elke keer dat de sleutel naar MAR wordt gedraaid, weergegeven. Het bericht verschijnt in kilometers of mijlen, afhankelijk van de meeteenheid die is ingesteld. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de werkzaamheden van het "Geprogrammeerd onderhoudsschema" te laten verrichten en het bericht te resetten. Dit symbool gaat branden om aan te duiden dan het koppelingspedaal ingedrukt moet worden om het starten in te schakelen voor versies met handmatige versnellingsbak. Voor versies met automatische transmissie, duidt dit erop het rempedaal in te drukken. Het gaan branden van dit symbool suggereert naar een hogere of lagere versnelling te schakelen. SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN Het (witte) symbool gaat branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid (bijv. 110 km/h) wordt overschreden (de onderste waarde wordt afhankelijk van de ingestelde snelheid bijgewerkt). Bij bepaalde versies/markten gaat het (rode) symbool branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid wordt overschreden: bij deze versies is de waarde ingesteld op 120. START&STOP-SYSTEEM INSCHAKELEN (voor bepaalde versies/markten) Het symbool gaat branden om aan te geven dat de motor is uitgeschakeld door het START&STOP-systeem. HOOGTEREGELING KOPLAMPEN De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht. Druk op en op het bedieningspaneel. 62

65 Symbool Betekenis ELEKTRONISCHE CRUISE CONTROL Dit symbool gaat branden als de elektronische Cruise Control is ingeschakeld. BELANGRIJK 25) Door blijven rijden terwijl dit symbool brandt kan leiden tot ernstige schade aan de versnellingsbak, waardoor deze defect raakt. De olie kan ook oververhit raken: contact met hete motor of componenten op hoge temperatuur van het uitlaatsysteem kunnen leiden tot brand. 63

66 VEILIGHEID Dit hoofdstuk is bijzonder belangrijk. Hierin worden de veiligheidssystemen beschreven waarmee het voertuig is uitgerust en aanwijzingen over hoe deze op de juiste wijze gebruikt moeten worden. VEILIGHEID ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN..65 RIJHULPSYSTEMEN BESCHERMINGSSYSTEMEN INZITTENDEN...76 VEILIGHEIDSGORDELS SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER)...78 VOORAANSPANNERS...80 KINDERZITJES...82 AANVULLEND VEILIGHEIDS- SYSTEEM (SRS) - AIRBAGS

67 ACTIEVE VEILIGHEIDS- SYSTEMEN In het voertuig zijn de volgende actieve veiligheidssystemen aanwezig: ABS (Anti-lock Braking System); DTC-systeem (Drag Torque Control); ESC (Electronic Stability Control) (Elektronische Stabiliteitsregeling); TC (Traction Control) (Tractieregeling); PBA (Hydraulic Brake Assist) (Hydraulische remondersteuning); HHC (Hill Hold Control); ERM (Electronic Rollover Mitigation); TSC (Trailer Sway Control). Zie de volgende beschrijving van de werking van deze systemen. ABS (antiblokkeersysteem van de wielen) Dit systeem, dat deel uitmaakt van het remsysteem, voorkomt het blokkeren of slippen van een of meerdere wielen op alle soorten wegdek en ongeacht de kracht van de remwerking, zodat het voertuig ook tijdens paniekremmen onder controle gehouden kan worden en de remweg wordt geoptimaliseerd. Het systeem grijpt in tijdens het remmen wanneer de wielen dreigen te blokkeren tijdens paniekremmen of onder slechte adhesiecondities, waarbij blokkering vaker kan voorkomen. Het systeem verhoogt tevens de controleerbaarheid en stabiliteit van het voertuig wanneer op oppervlakken met verschillende grip voor de wielen aan rechter- en linkerzijde of in bochten wordt geremd. Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem (Electronic Braking Force Distribution) dat voor de verdeling van de remkracht tussen de voor- en de achterwielen zorgt. Inwerkingtreding van het systeem De bestuurder kan merken wanneer het ABS in werking treedt omdat het rempedaal iets pulseert en het systeem meer geluid maakt: dit is volkomen normaal wanneer het systeem in werking treedt. 35) 36) 37) 38) 39) 40) 41) DTC-SYSTEEM (Drag Torque Control) Het systeem voorkomt dat de aandrijfwielen mogelijk vergrendelen, hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als het gaspedaal plotseling wordt losgelaten of in het geval van een plotseling naar een lagere versnelling schakelen in omstandigheden van slechte grip op de weg. In deze omstandigheden zou het motorremeffect ervoor kunnen zorgen dat de aandrijfwielen slippen, waardoor het voertuig zijn stabiliteit verliest. Het DTC-systeem grijpt in dergelijke situaties in door het motorkoppel te regelen om zo de stabiliteit te bewaren en de veiligheid van het voertuig te verhogen. ESC-SYSTEEM (Electronic Stability Control) Het ESC-systeem verbetert de richtingscontrole en stabiliteit van de auto onder diverse rijomstandigheden. Het ESC-systeem corrigeert het onderstuur en overstuur van het voertuig door de remkracht op de juiste wijze naar de wielen te sturen. Ook het door de motor geleverde koppel kan verlaagd worden om de controle over het voertuig te behouden. Het ESC-systeem maakt gebruikt van de in het voertuig gemonteerde sensoren om de baan te bepalen die de bestuurder wil volgen en vergelijkt deze met de werkelijke baan van de auto. Wanneer de werkelijke baan afwijkt van de gewenste baan, grijpt het ESC-systeem in om het overstuur of onderstuur van het voertuig te corrigeren. Overstuur: treedt op wanneer de auto meer draait dan overeenkomstig de hoek van het stuurwiel zou moeten. Onderstuur: treedt op wanneer het 65

68 VEILIGHEID voertuig minder draait dan overeenkomstig de hoek van het stuurwiel zou moeten. Inwerkingtreding van het systeem De ingreep van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het lampje op het instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van het voertuig kritiek zijn. 42) 43) 44) 45) 46) TC-SYSTEEM (Traction Control) Het systeem grijpt automatisch in als één of meer aandrijfwielen slippen, grip verliezen op natte wegen (aquaplaning) en bij het optrekken op glad, besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek. Afhankelijk van de slipomstandigheden kunnen twee verschillende regelsystemen worden geactiveerd: als beide aangedreven wielen doorslippen, grijpt het ASR-systeem in door het door de motor doorgegeven vermogen te reduceren; als slechts één aangedreven wiel slipt, wordt de BLD-functie (Brake Limited Differential) geactiveerd, waardoor het wiel dat slipt automatisch afgeremd wordt (de werking van een zelfblokkerend differentieel wordt gesimuleerd). Hierdoor wordt het motorkoppel dat overgebracht wordt op het wiel dat niet slipt verhoogt. Deze functie blijft actief ook als de modi "Systemen gedeeltelijk gedeactiveerd" en "Systemen gedeactiveerd" geselecteerd zijn (zie beschrijving op de volgende pagina's). Inwerkingtreding van het systeem De ingreep van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het lampje op het instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van het voertuig kritiek zijn. 47) 48) 49) 50) 51) PBA-SYSTEEM (Hydraulic Brake Assist) Het PBA-systeem is ontworpen om het remvermogen van het voertuig tijdens noodremmen te verbeteren. Het systeem detecteert het noodremmen door de snelheid en de kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt te controleren en past vervolgens de optimale remdruk toe. Dit kan de remweg verkorten en dus vormt het PBA-systeem een aanvulling op het ABS. Er wordt maximale assistentie van het PBA-systeem verkregen als het rempedaal zeer snel wordt ingetrapt. Tevens moet het rempedaal continu, dus niet intermitterend, ingetrapt worden tijdens het remmen, om zo veel mogelijk uit het systeem te halen. Verminder niet de druk op het rempedaal zolang geremd moet worden. Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal wordt losgelaten. 52) 53) 54) HHC (Hill Hold Control) SYSTEEM Dit systeem is een integraal onderdeel van het ESC-systeem en assisteert de bestuurder bij het wegrijden op hellingen in de volgende gevallen: op een helling - als het voertuig auto stilstaat op een weg met een hellingsgraad van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de versnellingsbak in de vrijstand of met ingeschakelde versnelling (andere dan achteruit); op een afdaling: als het voertuig stilstaat op een weg met een hellingspercentage van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de versnellingsbak in de achteruit geschakeld. Tijdens het wegrijden houdt de regeleenheid van het ESC-systeem de wielen geremd, totdat het nodige motorkoppel is bereikt om te kunnen 66

69 wegrijden, of in ieder geval maximaal 2 seconden, zodat de bestuurder de tijd heeft om de rechtervoet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als na twee seconden niet wordt weggereden, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens deze fase kan een typisch mechanisch remgeluid gehoord worden, wat aangeeft dat de auto zich begint te verplaatsen. 55) 56) ERM-SYSTEEM (Electronic Rollover Mitigation) Het systeem controleert de neiging van de wielen om van de grond te komen als de bestuurder extreme manoeuvres uitvoert zoals snel bijsturen om een obstakel te vermijden, met name onder omstandigheden van een slecht wegdek. Als zich dergelijke omstandigheden voordoen, flitst het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en het systeem grijpt in op de remmen en het motorvermogen om de mogelijkheid dat de wielen van de grond komen te beperken. Het is niet mogelijk om de neiging tot over de kop slaan te voorkomen wanneer dit te wijten is aan redenen zoals met de wielen aan één kant op steile hellingen rijden, botsing tegen voorwerpen of andere voertuigen. 57) TSC-SYSTEEM (Trailer Sway Control) Het systeem maakt gebruik van een reeks sensoren die zich op het voertuig bevinden om excessief slingeren van de aanhanger te identificeren en de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om dit op te lossen. Om het slingereffect van de aanhanger tegen te gaan, kan het systeem het motorvermogen verlagen en ingrijpen op de betrokken wielen. Het TSC-systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer buitensporig slingeren van de aanhanger gedetecteerd wordt. Inwerkingtreding van het systeem Wanneer het systeem ingeschakeld is, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knipperen, het motorvermogen wordt beperkt en het remmen kan gevoeld worden op de afzonderlijke wielen, na een poging om het slingeren van de aanhanger te elimineren. 58) 59) BELANGRIJK 35) Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling aan het rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet en houd het rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het systeem voor de kortste remweg op basis van de wegomstandigheden. 36) Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen. 37) Als het ABS-systeem ingrijpt, dan betekent dit dat de limiet van de grip van de banden op het wegdek is bereikt: verlaag de snelheid en pas deze aan de beschikbare grip aan. 38) Het ABS kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 39) Het ABS kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 40) De capaciteiten van het ABS mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 41) Voor een goede werking van het ABS moeten de banden van alle wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie verkeren en vooral van het voorgeschreven type en maat zijn. 42) Het ESC kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 67

70 VEILIGHEID 43) Het ESC-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 44) De capaciteiten van het ESC-systeem mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 45) Voor de goede werking van het ESC-systeem moeten de banden van alle wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie verkeren en vooral van het voorgeschreven type en maat zijn. 46) Neem nooit onnodige risico's en risico's waarvoor geen garantie is, ook al is het voertuig voorzien van het ESC-systeem. Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 47) Voor de goede werking van het TC-systeem moeten de banden van alle wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie verkeren en vooral van het voorgeschreven type en maat zijn. 48) Neem nooit onnodige risico's of risico's die niet binnen de garantie vallen, ook al is het voertuig voorzien van het TC-systeem. Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 49) Het TC-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 50) Het TC-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 51) De capaciteiten van het TC mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 52) Het PBA-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 53) Het PBA-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 54) De capaciteiten van het PBA-systeem mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de veiligheid van de bestuurder, de overige inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers in gevaar komt. 55) Het Hill Hold Controlesysteem is geen parkeerrem; laat het voertuig dus nooit achter zonder de parkeerrem te hebben aangetrokken, de motor te hebben uitgeschakeld en de eerste versnelling te hebben ingeschakeld, zodat het geparkeerde voertuig in veilige toestand verkeert (lees ook de paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk "Starten en rijden"). 56) Er kunnen situaties op kleine hellingen (minder dan 8%) voorkomen waarin, bij beladen voertuig, het Hill Holdcontrolesysteem niet in werking treedt en de auto zich iets naar achteren verplaatst, waardoor het risico op een botsing met een ander voertuig of voorwerp toeneemt. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 57) De prestaties van een voertuig met ERM mogen nooit op onvoorzichtige of gevaarlijke manier getest worden, met de mogelijkheid dat de veiligheid van de bestuurder of andere mensen in gevaar komt. 58) Bij het slepen van aanhangers, moet uiterst zorgvuldig worden gereden. Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading (zie de beschrijving in de paragraaf "Gewichten" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). 59) Het TSC-systeem kan het slingeren niet voor alle aanhangers voorkomen. Als het systeem in werking treedt tijdens het rijden, de snelheid minderen, het voertuig op een veilige plaats tot stilstand brengen en de lading correct verdelen om het slingeren van de aanhanger te voorkomen. 68

71 RIJHULPSYSTEMEN FULL BRAKE CONTROL SYSTEEM (indien aanwezig) 60) 61) 62) 63) 26) 27) 28) 29) 30) 31) 32) 33) 34) Het Full Brake Control-systeem is een HULPMIDDEL bij het voorkomen van frontale aanrijdingen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om een veilige afstand te houden en de snelheid van de auto aan te passen aan het verkeer, het zicht en de weersomstandigheden, ook als het systeem is ingeschakeld. Wacht NIET met afremmen totdat u een waarschuwing van het systeem krijgt. Als de bestuurder niet ingrijpt door het rempedaal in te trappen, kan er een aanrijding ontstaan. Het Full Brake Control-systeem kan geen voetgangers, dieren of andere voorwerpen waarnemen die de rijrichting doorkruisen, evenmin als voertuigen die uit de tegengestelde richting komen. Het Full Brake Control-systeem bestaat uit een radar die zich achter de voorbumper fig. 61 bevindt. 61 P In het geval van een dreigende botsing kan het systeem ingrijpen door de auto automatisch af te remmen om een botsing te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken. Als het systeem het risico van een botsing vaststelt, krijgt de bestuurder een geluidssignaal en visuele meldingen in de vorm van speciale berichten op het display van het instrumentenpaneel. De berichten zijn bedoeld om de bestuurder tijdig te laten reageren, om een mogelijke aanrijding te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken. Als vervolgens geen actie door de bestuurder wordt ondernomen, kan het systeem ingrijpen door automatisch te remmen en zo de gevolgen van de aanrijding te beperken. Als wordt vastgesteld dat de druk die de bestuurder op het gaspedaal uitoefent onvoldoende is, kan het systeem ingrijpen om de reactie van het remsysteem te verbeteren, zodat de snelheid van het voertuig verder wordt verlaagd (extra assistentie tijdens het remmen). Versies uitgerust met Start&Stop systeem: na afloop van de automatische remingreep, zal het Start&Stop systeem gaan werken zoals beschreven in paragraaf "Start&Stop systeem" in het hoofdstuk "Starten en rijden". Versies met handgeschakelde versnellingsbak: na afloop van de automatische remingreep kan de motor haperen en afslaan, tenzij de bestuurder het koppelingspedaal intrapt. Voor versies met geautomatiseerde transmissie: blijft de laatst opgeslagen versnelling na de remingreep ingeschakeld. Het voertuig kan na een automatisch stop van een paar seconden opnieuw starten. BELANGRIJK Nadat het voertuig gestopt is, kunnen de remklauwen gedurende ongeveer 2 seconden geblokkeerd worden om veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u het rempedaal intrapt als de auto iets vooruit mocht rijden. 69

72 VEILIGHEID Inschakelen/uitschakelen Het Full Brake Control-systeem kan via het menu op het instrumentenpaneel worden uitgeschakeld en vervolgens opnieuw worden ingeschakeld. Opmerking Bij het Uconnect 5"- systeem worden sommige menuopties weergegeven en beheerd op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel (zie het speciale Multimedia-hoofdstuk of het supplement beschikbaar online). Het systeem kan alleen worden uitgeschakeld met de startinrichting in stand MAR. BELANGRIJK De status van het systeem kan alleen worden gewijzigd bij stilstaand voertuig. Het Full Brake Control-systeem kan worden ingesteld door een van de drie menuopties te selecteren: Systeem actief: het systeem (indien actief) biedt, in aanvulling op de visuele en akoestische waarschuwingen, automatisch remmen en extra assistentie tijdens het remmen wanneer de bestuurder onvoldoende hard remt in het geval van een mogelijke frontale botsing; Systeem deels actief: het systeem (indien actief) geeft geen visuele en akoestische waarschuwingen, maar kan automatisch remmen en extra assistentie bieden tijdens het remmen wanneer de bestuurder onvoldoende hard remt in het geval van een mogelijke frontale botsing; Systeem niet actief: het systeem biedt geen visuele en akoestische waarschuwingen, beperkte remwerking, automatisch remmen of extra assistentie tijdens de remfase. Het systeem geeft dus geen enkele melding van een mogelijk ongeval. Inschakelen/uitschakelen Als het Full Brake Control-systeem correct is ingeschakeld via het menu, dan zal het elke keer dat de motor wordt gestart in werking treden. Na uitschakeling zal het systeem de bestuurder niet waarschuwen voor een mogelijke botsing met een vooroprijdend voertuig. De uitschakelingsstatus van het systeem wordt niet in het geheugen opgeslagen wanneer de motor afgezet wordt: als het systeem wordt uitgeschakeld wanneer de motor afgezet is, zal het bij de volgende start ingeschakeld worden. Deze functie is niet actief bij een snelheid lager dan 7 km/h of hoger dan 200 km/h. Het systeem is alleen actief als: het correct is ingeschakeld via het menu; de contactsleutel op MAR staat; de voertuigsnelheid tussen 7 en 200 km/h ligt; de veiligheidsgordels van de voorstoelen zijn omgelegd. De gevoeligheid van het systeem wijzigen De gevoeligheid van het systeem kan gewijzigd worden via het menu, door een van de volgende drie opties te kiezen: "Nabij", "Gemiddeld" of "Ver". Zie voor het wijzigen van de instellingen de beschrijving in de Uconnect 5"bijlage. De optie is standaard ingesteld op "Nabij". Met deze instelling zal het systeem de bestuurder voor een mogelijke botsing met het vooroprijdende voertuig waarschuwen wanneer dat voertuig zich dichtbij bevindt. Deze instelling biedt de bestuurder bij een mogelijke botsing een kortere reactietijd in vergelijking met de instellingen "Gemiddeld" en "Ver", maar staat een meer dynamische rijstijl van de auto toe. Met de gevoeligheid van het systeem ingesteld op "Ver", zal het systeem de bestuurder voor een mogelijke botsing met het vooroprijdende voertuig waarschuwen wanneer dat voertuig 70

73 zich op een grotere afstand bevindt, waardoor de mogelijkheid wordt geboden om de remmen lichter en geleidelijker te bedienen. Deze instelling biedt de bestuurder de grootst mogelijke reactietijd om een mogelijk ongeval te voorkomen. Als u de instelling wijzigt in "Gemiddeld", waarschuwt het systeem de bestuurder voor een mogelijke botsing met de voorligger wanneer dat voertuig zich op een standaard afstand, tussen die van de andere twee instellingen, bevindt. De instelling van de gevoeligheid van het systeem wordt in het geheugen bewaard wanneer de motor wordt afgezet. Melding storing van het systeem Als het systeem wordt uitgeschakeld en een speciaal bericht op het display wordt weergegeven, dan is er een storing in systeem aanwezig. In dit geval kan er nog steeds met de auto gereden worden, maar wordt toch geadviseerd zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk. Melding radar niet beschikbaar Als de omstandigheden zodanig zijn dat de radar niet correct obstakels kan detecteren, wordt het systeem uitgeschakeld en verschijnt er een speciaal bericht op het display. Dit gebeurt meestal in het geval van slecht zicht, zoals wanneer het sneeuwt of zwaar regent. De werking van het systeem kan ook tijdelijk zijn verstoord door de aanwezigheid van belemmeringen op de bumper, zoals modder, vuil of ijs. In die gevallen verschijnt er een speciaal bericht op het display en wordt het systeem uitgeschakeld. Dit bericht kan soms verschijnen onder omstandigheden met hoge lichtreflectie (bijvoorbeeld in tunnels met reflecterende wanden, of bij ijs en/of sneeuw). Wanneer de omstandigheden die de werking van het systeem hebben beperkt ophouden, zal het systeem naar een normale en volledige werking terugkeren. In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit speciaal bericht verschijnen als er in het gezichtsveld van de radar geen voertuig of object wordt gedetecteerd. Als weersomstandigheden niet de echte reden zijn achter dit bericht, controleer dan of de sensor vuil is. Het kan nodig zijn belemmeringen te reinigen of te verwijderen in de zone die is aangegeven in fig. 61. Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in afwezigheid van weersomstandigheden als sneeuw, regen, modder of andere belemmeringen, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk om de sensoruitlijning te laten controleren. Bij afwezigheid van zichtbare belemmeringen, kan het reinigen van het radaroppervlak, door handmatig de decoratieve kapbekleding te verwijderen, vereist zijn. Neem hiervoor contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Het wordt aanbevolen geen toestellen, accessoires of aereodynamische bevestigingen te installeren voor de sensor of deze te verduisteren op enige wijze, omdat dit de correcte werking van het systeem in gevaar kan brengen. Aanpassingen van de geometrie van het voertuig of van de voorzijde (inclusief reparaties niet uitgevoerd door het Fiat Servicenetwerk) kunnen gevolgen hebben voor de juiste werking van het systeem. Alarm frontale botsing met actieve remwerking (indien aanwezig) Als deze functies zijn ingeschakeld en de kans op een aanrijding aanwezig is, kunnen de remmen worden geactiveerd om de auto af te remmen. Deze functie oefent extra remdruk uit als de remdruk die de bestuurder 71

74 VEILIGHEID uitoefent niet volstaat om een potentiële frontale botsing te voorkomen. De functie is actief bij snelheden hoger dan 7 km/h. Rijden onder bijzondere omstandigheden Onder bepaalde rijomstandigheden, zoals bijvoorbeeld: rijden in de buurt van een bocht; voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd; andere voertuigen die van rijstrook veranderen; voertuigen die in dwarsrichting ten opzichte van het voertuig rijden. Het ingrijpen van het systeem kan onverwachts of vertraagd zijn. De bestuurder moet daarom bijzonder voorzichtig zijn en de controle over het voertuig behouden om in alle veiligheid te blijven rijden. BELANGRIJK In bijzonder complexe verkeerssituaties kan de bestuurder het systeem handmatig uitschakelen via het menu. 62 P6J Voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd Het systeem kan geen voertuigen vóór de auto detecteren die zich buiten het bereik van de lasersensor bevinden en kan dus mogelijk niet reageren op voertuigen van kleine afmetingen, zoals fietsen of motoren fig. 63. Andere voertuigen die van rijstrook veranderen Voertuigen die plotseling van rijstrook veranderen, dezelfde rijstrook betreden als uw auto en binnen het werkingsbereik van de sensor komen, kunnen activering van het systeem veroorzaken fig P6J Voertuigen die in dwarsrichting ten opzichte van het voertuig rijden. Het systeem kan tijdelijk reageren op een voertuig dat op een rechte hoek door het werkingsbereik van de radarsensor rijdt fig. 65. Rijden in de buurt van een bocht Bij het ingaan of verlaten van een brede bocht, kan het systeem een voertuig detecteren dat voor u rijdt, maar niet op dezelfde rijstrook rijdt fig. 62. In dergelijke gevallen kan het systeem geactiveerd worden. 63 P6J

75 65 P6J Belangrijke opmerkingen Het systeem is niet ontworpen om botsingen te voorkomen en kan mogelijke omstandigheden die tot een ongeval leiden niet van te voren detecteren. Het niet in acht nemen van deze waarschuwing kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel. Het systeem kan in werking treden, door het traject van het voertuig te beoordelen, vanwege de aanwezigheid van reflecterende metalen voorwerpen die geen voertuigen zijn, zoals vangrails, verkeersborden, slagbomen voor parkeerterreinen, tolpoorten, spoorwegovergangen, poorten, spoorwegen, voorwerpen in de buurt van wegwerkzaamheden of voorwerpen die zich hoger dan de auto bevinden (bijv. een viaduct). Op dezelfde manier kan het systeem in werking treden binnen parkeergarages met meerdere verdiepingen of tunnels, of wegens een schittering op het wegdek. Deze mogelijke activeringen volgen de normale werkingslogica van het systeem en duiden dus niet op een storing. Het systeem is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. Als de auto off-road wordt gebruikt, dan moet het systeem uitgeschakeld worden om onnodige waarschuwingen te voorkomen. Het systeem moet worden uitgeschakeld wanneer het voertuig in of op een trein, veerboot of pont wordt vervoerd, wordt gesleept of op een rollenbank wordt getest. itpms (indirect Tyre Pressure Monitoring System) 64) 65) 66) 67) 68) 69) Beschrijving Het voertuig is uitgerust met het itpms (indirect Tyre Pressure Monitoring System) dat via de wielsnelheidsensoren de toestand van de bandenspanning controleert. Correcte bandenspanning Als er geen lekke banden worden gedetecteerd, wordt de uitlijntekening van het voertuig getoond op het display. Lage bandenspanning Het systeem waarschuwt de bestuurder als een of meer banden leeg zijn met een waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en een waarschuwingsbericht op het display, samen met een geluidssignaal. In dit geval wordt de uitlijntekening van het voertuig getoond op het display met de twee symbolen. Deze aanduiding wordt ook weergegeven nadat de motor wordt afgezet en weer gestart wordt, zolang de resetprocedure niet wordt uitgevoerd. Resetprocedure Het itpms-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met een duur die afhangt van de rijstijl en de wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer de RESET-procedure wordt uitgevoerd. De RESET-procedure moet worden uitgevoerd: elke keer dat de bandenspanning wordt gewijzigd; wanneer ook maar één wiel verwisseld wordt; wanneer de banden worden gedraaid of omgewisseld; wanneer het ruimtebesparende reservewiel wordt gemonteerd. Pomp, voordat de RESET-procedure wordt uitgevoerd, de banden tot de 73

76 VEILIGHEID juiste bandenspanning op, vermeld in de bandenspanningstabel (zie de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). Als de reset niet wordt uitgevoerd in alle bovenstaande gevallen, kan het waarschuwingslampje verkeerde aanduidingen over een of meer banden geven. Om de RESET uit te voeren, met stilstaand voertuig en de motor aan, de Resetknop ingedrukt houden op het linker bedieningspaneel fig. 66 gedurende tenminste 2 seconden. Wanneer de RESET procedure uitgevoerd is, en afhankelijk van het type instrumentenpaneel, klinkt er alleen een zoemer of het bericht "reset opgeslagen" verschijnt samen met de zoemer om aan te duiden dat het zelfleren is gestart J0001EM BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN Het systeem is actief bij snelheden van meer dan 15 km/h. In enkele situaties zoals sportief rijden, bijzondere omstandigheden van het wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde wegen) kan de signalering vertraagd worden of kan het gelijktijdige spanningsverlies van meer dan een band slechts gedeeltelijk gedetecteerd worden. Onder speciale omstandigheden (bijv. voertuig asymmetrisch beladen aan één kant, trekken van een aanhanger, beschadigde of versleten band, montage van het noodreservewiel, gebruik van de "Fix&Go Automatic" bandenreparatiekit, gebruik van sneeuwkettingen, verschillende banden op de assen gemonteerd) kan het systeem onjuiste indicaties geven of tijdelijk uitgeschakeld worden. Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld is, knippert het waarschuwingslampje ongeveer 75 seconden en blijft daarna vast branden; tegelijkertijd wordt op het display een waarschuwingsbericht weergegeven. Deze aanduiding wordt ook weergegeven na het afzetten en opnieuw starten van de motor, als de correcte bedrijfsomstandigheden niet hersteld worden. In het geval van abnormale signalen, wordt het aanbevolen om de RESET-procedure uit te voeren. Als de signalen opnieuw verschijnen wanneer de RESET-procedure al is begonnen, controleer dan of het type banden dat wordt gebruikt hetzelfde is op alle vier de wielen en of de banden niet beschadigd zijn; als het ruimtebesparende wiel wordt gebruikt, plaats dan zo snel mogelijk een band met normale afmetingen in plaats van het ruimtebesparende wiel, indien mogelijk verwijder de sneeuwkettingen, zorg ervoor dat de lading correct verspreid is en herhaal de RESET-procedure, en rijd op een schoon en verhard wegdek. Als het probleem aanhoudt, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 60) Het systeem is een ondersteuning voor de bestuurder die altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden. De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder, die rekening moet houden met de verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een veilige afstand tot het voertuig vóór hem te houden. 74

77 61) Als de bestuurder het rempedaal volledig intrapt of een snelle stuurbeweging maakt terwijl het systeem in werking is, dan kan de automatische remingreep gestopt worden (bijv. om een eventuele manoeuvre om het obstakel te vermijden mogelijk te maken). 62) Het systeem werkt voor voertuigen die op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren en voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn buiten beschouwing gelaten. 63) Als de auto op een rollenbank geplaatst moet worden voor onderhoudswerkzaamheden of als hij gewassen wordt in een automatische wastunnel met een obstakel ervoor (bijv. een ander voertuig, een muur of een ander obstakel), dan kan het systeem dit detecteren en geactiveerd worden. In dit geval moet het systeem uitgeschakeld worden via de instellingen van het 5"Uconnect -systeem. 64) Als het itmps-systeem een spanningsafname van een bepaalde band aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de banden te controleren. 65) Het itpms ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet beschouwd worden als een systeem dat het onderhoud of de veiligheid vervangt. 66) De bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden. Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden 67) Het itpms-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname van de bandenspanning (bijv. bij een klapband). Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en voorkom bruuske stuurbewegingen. 68) Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is: het is niet in staat om de banden op te pompen. 69) Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de levensduur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto op veilige manier te besturen beïnvloeden. BELANGRIJK 26) Het systeem kan beperkt of niet werken vanwege weersomstandigheden zoals zware regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw. 27) De sectie van de bumber voor de sensor mag niet bedekt zijn met stickers, extra koplampen of enig ander voorwerp. 28) De interventie van het systeem kan onverwacht of vertraagd zijn wanneer andere voertuigen ladingen transporteren die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant of van de achterkant, in verhouding tot de normale afmeting van het voertuig. 29) Werking kan in gevaar worden gebracht door structurele wijzigingen aangebracht aan het voertuig, zoals modificatie aan de frontale geometrie, vervanging van wielen of een zwaardere lading dan de standaardlading van het voertuig. 30) Incorrecte reparaties verricht op het voorste deel van het voertuig (bijv. bumper, chassis) kunnen de positie van de radarsensor wijzigen en de werking ervan in gevaar brengen. Ga naar een Fiat Servicenetwerk om elke operatie van dit type. 31) Knoei niet met de sensor van de radar en voer er geen werkzaamheden aan uit. Neem in geval van een storing van de sensor contact op met het Fiat Servicenetwerk. 32) Bij het trekken van een trailer (met modules geïnstalleerd na het aanschaffen van het voertuig), slepen van een voertuig of tijdens uit- en inladen op een voertuigtransport moet het systeem worden uitgeschakeld via het Uconnect 5" systeem. 33) Was niet met hogedrukjets in de onderste zone van de bumber: in het bijzonder, niet werken op de elektrische connector van het systeem. 34) Wees voorzichtig in het geval van reparaties en nieuwe verf in de zone rond de sensor (paneel dat de sensor bedekt op de linkerkant van de bumper). In het geval van een frontale botsing kan de sensor automatisch buiten werking worden gesteld en kan er op het display een bericht worden weergegeven dat de sensor gerepareerd moet worden. Ook als er geen storingsmeldingen worden gegeven, moet het systeem uitgeschakeld worden als u denkt dat de plaats van de radarsensor is gewijzigd (bijv. wegens een frontale aanrijding op lage snelheid zoals tijdens parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen naar een Fiat Servicenetwerk om de radarsensor te laten uitlijnen of vervangen. 75

78 VEILIGHEID BESCHERMINGS- SYSTEMEN INZITTENDEN Tot de belangrijkste veiligheidsvoorzieningen van de auto behoren de volgende beschermingssystemen: veiligheidsgordels; SBR-systeem (Seat Belt Reminder); hoofdsteunen; kinderzitjes; Airbags voorin, zij-airbags (indien aanwezig) en omlaag komende airbags (indien aanwezig). Lees de informatie vermeld op de volgende pagina's uiterst aandachtig door. Het is van fundamenteel belang dat de beschermingssystemen op de juiste manier gebruikt worden om het maximaal mogelijke veiligheidsniveau voor de bestuurder en de passagiers te garanderen. Zie voor de verstelling van de hoofdsteunen paragraaf "Hoofdsteunen" in het hoofdstuk "Kennismaking met het voertuig". VEILIGHEIDS- GORDELS Alle stoelen van het voertuig zijn uitgerust met veiligheidsgordels met drie verankeringspunten en een oprolautomaat. Het mechanisme van de oprolautomaat werkt door vergrendeling van de gordel wanneer er heftig geremd wordt of door een sterke deceleratie wegens een botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven en kan hij zich aanpassen aan het lichaam van de inzittende. In het geval van een ongeval, zal de gordel geblokkeerd worden waardoor het risico van impact binnenin het interieur en het naar buiten geslingerd worden van een persoon beperkt worden. De bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel wordt gebruikt houden en moet er ook voor zorgen dat andere inzittenden van het voertuig deze voorschriften naleven. Leg de veiligheidsgordel altijd om alvorens weg te rijden. GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Om de gordels vast te maken, de gesp 1 fig. 67 vasthouden en deze in sluiting 2 steken, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord J0004EM Als tijdens het uittrekken de gordel blokkeert, laat hem dan een stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit. Om de gordel los te maken, druk op knop 3 fig. 67 en begeleid de gordel tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait. 70) 71) De oprolautomaat kan blokkeren als het voertuig op een steile helling staat: dit is 76

79 normaal. Bovendien blokkeert de oprolautomaat als de gordel snel word uitgetrokken of bij hard remmen, botsingen en bij bochten die op hoge snelheid worden genomen. Eenmaal zittend op de stoel, de achterste veiligheidsgordels vastzetten zoals getoond in fig J0A0169C Veiligheidsgordel midden achterin Anders dan andere veiligheidsgordels heeft deze twee sluitingen en twee metalen gespen. Op deze manier de veiligheidsgordel losmaken om een grotere portie (2/3) van de rugleuning te kantelen (zie het hoofdstuk "Zittingen" voor meer informatie). Om de veiligheidsgordel te bevestigen, volg de volgende procedure: Ga op de middelste stoel zitten en trek de veiligheidsgordel uit vanuit de bovenste spoel zonder deze te draaien; In de linker sluiting (zonder de rode ontgrendelingsknop op de sleuf) de eerste gesp inbrengen die zich bevindt aan het einde van de diagonale sectie van de veiligheidsgordel J0007EM In de rechter sluiting de gesp insteken die zich bevindt aan het einde van de buiksectie van de gordel. Om de veiligheidsgordel te ontgrendelen moet u de gesp van de buiksectie ontgrendelen door op de rode knop te drukken. BELANGRIJK Met de rugleuning van de achterbank in verticale positie, ervoor zorgen dat de gesp aan het einde van de diagonale sectie van de middenveiligheidsgordel altijd goed vastzit aan de linker sluiting (zonder de rode ontgrendelingsknop op de sleuf). HOOGTE VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL INSTELLEN 72) 73) Er zijn vier verschillende hoogteverstellingen mogelijk. Om de hoogte aan de bovenkant in te stellen, van boven naar onder, moet knop 1 fig. 70 worden ingedrukt, en moet de handgreep naar beneden geschoven worden. Om de hoogte aan de kant van de ruit in te stellen, van boven naar onder, moet de handgreep verschoven worden (zonder iets in te drukken) J0003EM Stel de hoogte van de veiligheidsgordel altijd zodanig af dat hij de persoon die hem draagt goed past: deze voorzorgsmaatregel kan het risico op letsel in geval van een aanrijding aanzienlijk beperken. 77

80 VEILIGHEID De gordel is goed afgesteld als hij halverwege tussen de nek en het uiteinde van de schouder ligt. BELANGRIJK 70) Druk tijdens het rijden nooit op knop 3. 71) Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin. 72) Stel de veiligheidsgordels af wanneer de auto stil staat. 73) Controleer na het afstellen van de hoogte altijd of de grip vergrendeld is in een van de van te voren ingestelde standen. Om dit te doen, met knoppen 1 losgelaten, iets meer druk omlaag uitoefenen om het vergrendelingsmechanisme vast te laten klikken als dit niet in een van de van te voren ingestelde standen gebeurd is. SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER) (voor bepaalde versies/markten) Het SBR-systeem waarschuwt de passagiers op de voorstoel en achterbank (indien aanwezig) als hun veiligheidsgordel niet is omgelegd. Het systeem signaleert niet vastgemaakte veiligheidsgordels met visuele waarschuwingen (waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en symbolen op het display) en een geluidssignaal (zie de volgende paragrafen). Opmerking Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om dit geluidssignaal permanent te laten uitschakelen. Het geluidssignaal kan te allen tijde via het Menu van het display opnieuw worden ingeschakeld (zie paragraaf "Display" in het hoofdstuk Kennismaking met het instrumentenpaneel ). GEDRAG WAARSCHUWINGSLAMPJE VEILIGHEIDSGORDEL VOOR Wanneer de startinrichting op MAR wordt gezet, gaat het waarschuwingslampje (zie fig. 71 voor versies met multifunctioneel display of fig. 72 voor versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display) een paar seconden branden, ongeacht de status van de voorste veiligheidsgordels. Bij stilstaand voertuig, als de veiligheidsgordel aan bestuurders- of passagierszijde (voor bepaalde versies/markten) niet is vastgemaakt (met de inzittende op de stoel), blijft het waarschuwingslampje permanent branden J0001EM 78

81 72 P Zodra de drempel van 8 km/h gedurende enkele seconden wordt overschreden terwijl de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde of passagierszijde niet is vastgemaakt (voor bepaalde versies/markten), klinkt er een geluidssignaal en gaat het waarschuwingslampje gedurende ongeveer 105 seconden knipperen. Wanneer deze cyclus waarschuwingen in werking treedt dan blijft hij actief voor de gehele duur (ongeacht de voertuigsnelheid) of tot de veiligheidsgordels weer worden vastgemaakt. De passagierszijde-indicatie (voor bepaalde versies/markten) wordt ook onderbroken wanneer de passagier het voertuig verlaat. Wanneer de achteruitversnelling, tijdens de cyclus waarschuwingssignalen, wordt ingeschakeld, wordt het geluidssignaal uitgeschakeld en gaat het waarschuwingslampje permanent branden. De cyclus waarschuwingssignalen wordt hervat zodra de snelheid van 8 km/h weer overschreden wordt. WERKING VAN DE SYMBOLEN VOOR DE VEILIGHEIDSGORDELS ACHTER De pictogrammen worden weergegeven op het display (fig. 73 versies met multifunctioneel display of fig. 74 versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display) enkele seconden nadat de startinrichting naar de stand MAR is gedraaid. De symbolen geven aan om welke gordel het gaat en worden minstens 30 seconden weergegeven nadat de portieren zijn gesloten of nadat de status van het vastmaken van de veiligheidsgordels is gewijzigd. voor versies met multifunctioneel display: veiligheidsgordel niet vastgemaakt veiligheidsgordel vastgemaakt voor versies met herconfigureerbaar multifunctioneel display: veiligheidsgordel niet vastgemaakt veiligheidsgordel vastgemaakt. De symbolen op het display geven het volgende aan: A: veiligheidsgordel linksachter; B: veiligheidsgordel middenachter; C: veiligheidsgordel rechtsachter. 73 P6J

82 VEILIGHEID 74 P6J Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, klinkt er een waarschuwingsgeluidssignaal (3 "piepjes") en gaat het bijbehorende symbool op het display branden. Bovendien gaan de symbolen weer 30 seconden branden, elke keer als een van de achterportieren wordt gesloten. Het symbool verandert van status nadat de bijbehorende veiligheidsgordel is vastgemaakt. Ongeveer 30 seconden na de laatste waarschuwing gaan de symbolen voor de veiligheidsgordels achter uit, ook als de gordels niet zijn vastgemaakt. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Voor wat betreft de veiligheidsgordels van de achterbank, zal het SBR-systeem alleen aangeven of de veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of wel vastgemaakt, niet de aanwezigheid van passagiers. De waarschuwingslampjes/symbolen zijn allemaal uit als alle veiligheidsgordels (voor en achter) zijn vastgemaakt wanneer de contactsleutel in de stand MAR staat. Voor de achterbank gaan de symbolen enkele seconden nadat de startinrichting naar de stand MAR is gedraaid branden, ongeacht de status van de veiligheidsgordels (zelfs als de gordels allemaal zijn vastgemaakt). Alle waarschuwingslampjes/symbolen gaan branden als de status van minstens één gordel verandert van vastgemaakt naar losgemaakt of andersom. VOORAANSPANNERS Het voertuig is uitgerust met veiligheidsgordels voor met gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekken. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blijkt dat de gordelspanners hebben gewerkt als de veiligheidsgordel niet meer opgerold wordt. Dit voertuig is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (in de zone van de dorpellijst). De in werkingtreding ervan wordt aangegeven door het korter worden van de metalen kabel en het oprollen van de beschermhuls. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar. De gordelspanner behoeft geen onderhoud of smering: elke verandering van de oorspronkelijke conditie zal de werking ervan benadelen. Als de gordelspanner door uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven enz.) met water en/of modder in contact is geweest, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk om hem te laten vervangen. 80

83 BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed op borst en bekken aansluit. KRACHTBEGRENZERS 74) 35) Voor een nog betere bescherming van de inzittenden bij een ongeval, zijn de oprolautomaten van de veiligheidsgordels van de voorstoelen voorzien van een krachtbegrenzer die bij een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperkt. ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS 75) 76) 77) Ook zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel omleggen: voor zwangere vrouwen en het ongeboren kind wordt het risico op verwondingen bij een ongeval fors ingeperkt als de gordel wordt gedragen. Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel het onderste deel van de gordel lager omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik fig. 75 komt. Naar gelang de zwangerschap verder gevorderd is, moet de bestuurder zowel de stoel als het stuurwiel zodanig verstellen dat volledige controle over het voertuig mogelijk is (pedalen en stuurwiel moeten gemakkelijk bereikbaar zijn). De maximale speling tussen de buik en het stuurwiel moet aangehouden worden. Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken fig. 76 en dus niet over de buik van de inzittende liggen. Steek nooit voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) tussen de gordel en het lichaam van de inzittende. 75 F1B0107C 76 F1B0108C Elke gordel mag slechts door één iemand gebruikt worden. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 77. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. 77 F1B0109C 81

84 VEILIGHEID ONDERHOUD VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Volg voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels de volgende aanwijzingen zorgvuldig op: zorg er altijd voor dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat niet haperend werkt; controleer de werking van de veiligheidsgordel als volgt: maak de gordel vast en trek hard aan de gordel; vervang de gordels na een ongeval, ook al lijken ze niet beschadigd. Vervang de gordels ook altijd als de gordelspanners in werking zijn getreden; zorg dat er geen vocht in de oprolautomaat komt: de goede werking ervan is alleen gegarandeerd als ze droog blijven; vervang de gordels als ze sporen van slijtage of beschadiging vertonen. BELANGRIJK 74) De gordelspanner is voor éénmalig gebruik bestemd. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners te laten vervangen nadat ze in werking zijn getreden. 75) Het demonteren of aanpassen van onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner is ten strengste verboden. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk. 76) Voor optimale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin! Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij een ongeval het risico op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot gevolg hebben. 77) Nadat een gordel aan een ware belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de verankeringen, bevestigingsbouten en de gordelspanner worden vervangen. Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn. BELANGRIJK 35) Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke verhitting in de zone rondom de gordelspanners (meer dan 100 C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de gordelspanners beschadigen of in werking doen treden. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor eventuele werkzaamheden aan deze componenten. KINDERZITJES KINDEREN VEILIG VERVOEREN 78) 79) 80) 81) Om een optimale bescherming bij een ongeval te kunnen garanderen, moeten alle inzittenden zitten en gebruik maken van goedgekeurde beveiligingssystemen, ook pasgeborenen en kinderen! Dit is een wettelijke verplichting in alle EU-landen, conform de Europese richtlijn 2003/20/EG. Kinderen met een lengte van minder dan 1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar moeten beschermd worden door geschikte kinderzitjes en moeten op de achterbank zitten. Statistieken over ongevallen tonen aan dat de achterbank een betere bescherming biedt voor kinderen. Vergeleken met een volwassene, is het hoofd van kleine kinderen in verhouding tot de rest van het lichaam groter en zwaarder, maar de spieren en de botstructuur van kinderen zijn nog niet volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte beveiligingssystemen, naast veiligheidsgordels voor volwassenen, noodzakelijk om het gevaar van letsel in geval van een aanrijding, remmen of 82

85 plotselinge manoeuvres, zo veel mogelijk te beperken. Kinderen moeten veilig en comfortabel zitten. Afhankelijk van de eigenschappen van de gebruikte kinderzitjes, wordt geadviseerd om kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de rijrichting in te monteren (tot het kind minstens 3 4 jaar oud is), omdat die stand bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Het wordt geadviseerd altijd het voor het kind meest geschikte kinderzitje te kiezen; raadpleeg daarom altijd de Gebruiksaanwijzing die bij het kinderzitje geleverd is, om er zeker van te zijn dat dit het juiste type is voor de kinderen waarvoor het is bedoeld. In Europa vallen de eigenschappen van kinderzitjes onder de norm ECE-R44, die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt: Groep Groep 0 Groep 0+ Groep 1 Groep 2 Groep 3 Gewichtsgroep tot 10 kg tot 13 kg 9-18 kg kg kg Alle beveiligingssystemen moeten voorzien zijn van de typegoedkeuringsgegevens en het keurmerk op een label dat stevig bevestigd moet zijn op het kinderzitje en dat absoluut niet verwijderd mag worden. In het Lineaccessori MOPAR assortiment zijn kinderzitjes voor elke gewichtsgroep opgenomen. Deze kinderzitjes worden aanbevolen, aangezien ze speciaal voor Fiat voertuigen ontworpen zijn. KINDERZITJE MONTEREN MET DE VEILIGHEIDSGORDELS De Universele kinderzitjes die gemonteerd worden met de veiligheidsgordels zijn alleen goedgekeurd op basis van de ECE R44 norm en zijn ingedeeld in verschillende gewichtsgroepen. 82) 83) 84) 85) BELANGRIJK De afbeeldingen zijn indicatief en dienen slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Groep 0 en 0+ Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes worden vervoerd die tegen de rijrichting in worden geplaatst, zoals afgebeeld in fig. 78; hierbij wordt het achterhoofd gesteund en wordt bij abrupte vertragingen de nek niet belast J0001EM Het kinderzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van het voertuig, zoals afgebeeld in fig. 78 en moet het kind beschermen met de eigen gordels. 83

86 VEILIGHEID Groep 1 Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg mogen in een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje vervoerd worden fig. 79. Groep 2 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg mogen rechtstreeks de veiligheidsgordels van de auto gebruiken fig. 80. Groep 3 Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte beveiligingssystemen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen. In de fig. 81 afbeelding is de juiste plaatsing van het kinderzitje op de achterstoel weergegeven J0002EM J0003EM Het kinderzitje is in dit geval nodig om het kind correct ten opzichte van de gordels te plaatsen, zodat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en nooit langs de nek ligt; het onderste gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen J0004EM Kinderen langer dan 1,50 m kunnen de veiligheidsgordels net zoals volwassenen dragen. 84

87 GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN UNIVERSELE KINDERZITJES In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2000/3/EG is de geschiktheid van elke passagiersstoel voor de montage van universele kinderzitjes in de volgende tabel weergegeven: Groep Gewichtsgroep Universeel kinderzitje monteren Airbag ingeschakeld Passagier voor (*) Airbag uitgeschakeld Passagier achterin in het midden Passagiers achterin aan de zijkanten Groep 0 tot 13 kg X U X U Groep 0+ tot 13 kg X U X U Groep kg X U X U Groep kg U U X U Groep kg U U X U (*) BELANGRIJK: Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de voorstoel als de airbag actief is. Als u een achterstevoren geplaatst kinderzitje op de voorstoel wilt plaatsen, deactiveer dan eerst de betreffende airbag (zie instructies in de paragraaf Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag ) X = Ongeschikte zitplaats voor kinderen in deze gewichtscategorie. U = geschikt voor kinderzitjes van de "Universele" categorie overeenkomstig de Europese ECE/R44-norm voor de aangegeven "Groepen". 85

88 VEILIGHEID EEN ISOFIX-KINDERZITJE MONTEREN 86) 87) 87) 88) De achterstoelen aan de zijkanten van het voertuig zijn uitgerust met ISOFIX-bevestigingspunten, voor het snel, eenvoudig en veilig bevestigen van kinderzitjes. Met het ISOFIX-systeem kunt u het ISOFIX-kinderzitje monteren zonder gebruik van de veiligheidsgordels van de auto maar door dit rechtstreeks vast te maken aan de stoel met behulp van de drie bevestigingspunten in de auto. ISOFIX-kinderzitjes en conventionele kinderzitjes kunnen in hetzelfde voertuig op verschillende stoelen worden gemonteerd. Om een ISOFIX-kinderzitje te installeren, moet deze worden bevestigd aan de twee metalen bevestigingspunten 1 fig. 82 achter het kussen van de achterbank, op het punt waar het tegen de rugleuning komt, bevestig dan de bovenste haak van het kinderzitje aan het speciale bevestigingspunt 2 fig. 83 achter de hoofdsteun van de bank. Ter illustratie toont fig. 85 een voorbeeld van een universeel ISOFIX-kinderzitje voor gewichtsgroep 1. BELANGRIJK De fig. 85 is indicatief en dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn J0008EM J0006EM 84 F1B0117C 86

89 J0007EM Opmerking Wanneer een Universeel ISOFIX-kinderzitje wordt gebruikt, kunnen alleen ECE R44 "ISOFIX Universal (R44/03 of latere updates) typegoedgekeurde kinderzitjes gebruikt worden (zie fig. 84 ). 87

90 VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX-KINDERZITJES Gewichtscategorieën ISOFIX PLAATSEN IN HET VOERTUIG Maatcategorie Apparaat Passagier voor Passagiers achterin aan de zijkanten Passagier achterin in het midden Groep 0 tot 10 kg E ISO/R1 X IL X Groep 0+ (tot 13 kg) Groep 1 (van 9 tot 18 kg) E ISO/R1 X IL X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X B ISO/F2 X B1 ISO/F2X X A ISO/F3 X X ISOFIX-plaats niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of maatcategorie. IL Geschikt voor ISOFIX kinderzitjes van de categorieën voor "specifieke voertuigen", "beperkt", of "semi-universeel", goedgekeurd voor dit type auto. IL (*) Het ISOFIX-kinderzitje kan worden gemonteerd door de voorstoel te verstellen. IUF Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX kinderzitjes in de Universele categorie en typegoedgekeurd voor gebruik voor de gewichtsgroep. Opmerking Voor andere gewichtsgroepen zijn specifieke ISOFIX-kinderzitjes voorzien, die alleen gebruikt kunnen worden als ze speciaal voor dit voertuig zijn getest (zie overzicht voertuigen met bijbehorend kinderzitje). IUF -IL IUF - IL IUF - IL X X X 88

91 GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN i-size KINDERZITJE In de volgende tabel is, in overeenstemming met de Europese regelgeving ECE 129, de mogelijkheid voor montage van i-size-kinderzitjes aangegeven. i-size PLAATSEN IN HET VOERTUIG Apparaat Passagier voor Passagiers achterin aan de zijkanten Passagier achterin in het midden ISO/R2 X i-u X i-size kinderzitjes ISO/F2 X i-u X i-u: geschikt voor Universele i-size-kinderzitjes, zowel gemonteerd tegen de rijrichting in als in de rijrichting. X: stoel niet geschikt voor Universele i-size-kinderzitjes. 89

92 VEILIGHEID KINDERZITJES AANBEVOLEN DOOR FIAT VOOR UW VOERTUIG Lineaccessori MOPAR omvat een volledige reeks kinderzitjes die bevestigd moeten worden met de driepuntsveiligheidsgordel of de ISOFIX-beugels. BELANGRIJK FCA adviseert het kinderzitje te monteren volgens de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Groep 0+ : van pasgeboren tot 13 kg van 40 cm tot 80 cm Britax Baby Safe plus Nummer voor typegoedkeuring: E Fiat-bestelcode: Britax Baby Safe ISOFIX-basis Fiat-bestelcode: Universeel ISOFIX-kinderzitje. Het zitje moet tegen de rijrichting in gemonteerd worden, met behulp van alleen de veiligheidsgordels, of de speciale ISOFIX-basis (die apart kan worden aangeschaft) en de ISOFIX-bevestigingspunten in het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. 90

93 Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Groep 1: van 9 tot 18 kg van 67 cm tot 105 cm Fair G0/1S Nummer voor typegoedkeuring: E Fiat-bestelcode: Referentie A: Fair ISOFIX RWF-platform, type "G" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: of Referentie B: Fair ISOFIX RWF platform, type "A" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: FAIR hoofdsteun Fiat-bestelcode: Universeel ISOFIX-kinderzitje. Het kan bevestigd worden met de veiligheidsgordels van het voertuig (alleen in de rijrichtinng geplaatst) of met gebruik van de ISOFIX verankeringspunten van het voertuig. FCA adviseert montage met het ISOFIX platform (RWF speciaal "G" type - dat apart aangeschaft moet worden) voor montage tegen de rijrichting in of het Isofix platform (FWF speciaal "A" type - dat apart aangeschaft moet worden) voor montage in de rijrichting, de starre hoofdsteun (die apart aangeschaft moet worden) en de Isofix-bevestigingspunten in het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. 91

94 VEILIGHEID Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Groep 2: van 15 tot 25 kg van 95 cm tot 135 cm Groep 3: van 22 tot 36 kg van 136 cm tot 150 cm Takata Maxi Plus Nummer voor typegoedkeuring: E Fiat-bestelcode: Takata Maxi Plus Nummer voor typegoedkeuring: E Fiat-bestelcode: Het kan alleen in de rijrichting gemonteerd worden, met behulp van de driepuntsveiligheidsgordel en de ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig. Fiat beveelt aan om dit kinderzitje te installeren met de ISOFIX-bevestigingen van het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. Fiat beveelt altijd aan om de rugleuning te gebruiken voor kinderen met een lengte tot 135 cm. Het kan alleen in de rijrichting gemonteerd worden, met behulp van de driepuntsveiligheidsgordel en de ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig. Fiat beveelt aan om dit kinderzitje te installeren met de ISOFIX-bevestigingen van het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. 92

95 Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen Monteer de kinderzitjes op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes die tegen de rijrichting in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn. Als de frontairbag van de passagier (indien aanwezig) wordt gedeactiveerd, controleer dan altijd het bijbehorende waarschuwingslampje op de dashboardbekleding om te controleren of daadwerkelijk een deactivering heeft plaatsgevonden. Neem de aanwijzingen die de producent verplicht bij het kinderzitje moet leveren zorgvuldig in acht. Bewaar deze aanwijzingen samen met de overige documenten en dit instructieboek in het voertuig. Gebruik geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één zitje. Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door eraan te trekken. Controleer tijdens het rijden of het kind geen verkeerde houding aanneemt of de gordels losmaakt. Laat een kind nooit het diagonale gordelgedeelte onder zijn arm of achter zijn rug omleggen. Vervoer kinderen nooit op schoot, ook geen pasgeborenen. Niemand is in staat om een kind vast te houden bij een ongeval. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, vervang het kinderzitje dan door een nieuwe. Bovendien, en afhankelijk van het type kinderzitje dat geïnstalleerd is, moeten de isofix-verankeringen of de veiligheidsgordel waarmee het kinderzitje vastzat ook worden vervangen. Alle kinderzitjes die in de rijrichting op de buitenste zitplaatsen achterin worden gebruikt, ongeacht de gewichtsgroep, mogen pas worden gemonteerd nadat de hoofdsteun van de betreffende zitplaats is verwijderd. Dit geldt niet voor kinderzitjes die alleen bestaan uit een zitkussen (zonder rugsteun): deze zitjes moeten juist worden gebruikt terwijl de hoofdsteun van de bijbehorende zitplaats aanwezig is. BELANGRIJK 78) ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op de achterbank te vervoeren: bij een ongeval biedt de achterbank de meeste bescherming. 79) Op de zonneklep is een etiket met symbolen aangebracht dat eraan herinnert dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet worden als een tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel wordt gemonteerd. Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep aan passagierszijde in acht (zie de paragraaf "Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag"). 80) Mocht het toch nodig zijn om een kind in een tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de passagiersstoel voor te vervoeren, dan moeten de frontairbag en zijairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld via het hoofdmenu van het Connectsysteem (zie de paragraaf "Aanvullend Veiligheidssysteem (SRS) - Airbag"), de uitschakeling moet geverifieerd worden door te controleren of de LED op de plafondverlichting voor brandt. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. 93

96 VEILIGHEID 81) Verplaats de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er een kind op zit of als het kind in een geschikt kinderzitje zit 82) Onjuiste montage van het kinderzitje kan ertoe leiden dat het beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij een ongeval kan het kinderzitje loskomen en kan het kind zelfs dodelijk gewond raken. Houd u, bij het monteren van kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen, strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant. 83) Wanneer het kinderzitje niet in gebruik is, zet het dan vast met de veiligheidsgordel of met de ISOFIXbevestigingen, of verwijder het uit het voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het interieur liggen. Zo kan het in geval van abrupt remmen of een ongeval geen letsel bij de inzittenden veroorzaken. 84) Verplaats de stoel niet als er een kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd eerst het kinderzitje alvorens de stoel anders in te stellen. 85) Zorg er altijd voor dat het diagonale gedeelte van de veiligheidsgordel niet onder de armen door of achter de rug van het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen houden, met het risico van zelfs dodelijk letsel. Daarom moet het kind de veiligheidsgordel altijd correct omleggen. 86) Gebruik één onderste verankeringspunt niet voor de installatie van meer dan één kinderzitje. 87) Als een universeel ISOFIX-kinderzitje niet aan alle drie de verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet goed kunnen beschermen. In geval van een aanrijding zou het kind ernstig gewond kunnen raken of zelfs kunnen overlijden. 88) Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaande auto. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De instructies voor montage, demontage en plaatsing moeten in elk geval worden opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij het kinderzitje te leveren. AANVULLEND VEILIGHEIDS- SYSTEEM (SRS) - AIRBAGS Het voertuig is voorzien van: frontairbag bestuurderszijde; frontairbag passagier (waar aanwezig); airbags aan passagiers- en bestuurderszijde (indien aanwezig) ter bescherming van bekken, borst en schouders (zijairbags); zijairbags (indien aanwezig) ter bescherming van het hoofd van passagiers op de voorstoel en op de achterbank (hoofdairbag). De plaats van de airbags in het voertuig is gemarkeerd met het woord "AIRBAG" in het midden van het stuurwiel, op het dashboard, op de bekleding aan de zijkant of met een sticker die in het gebied waar de airbag wordt opgeblazen zit. FRONTAIRBAGS De frontairbags bestuurder en passagier (waar aanwezig) beschermen de inzittenden voorin bij middelzware en zware frontale botsingen, door de airbag tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard op te blazen. Het niet activeren van airbags in andere 94

97 types botsingen (zijkant, achterkant, kantelingen, etc...) (indien aanwezig) wijzen derhalve niet op een storing van het systeem. De frontairbags voor bestuurder en passagier (waar aanwezig) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling hierop. Draag dus altijd veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de wet voorgeschreven is in alle Europese landen en de meeste landen daarbuiten. Bij een botsing worden degenen die geen veiligheidsgordel dragen naar voren geworpen en kunnen zo in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Onder deze omstandigheden wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. In de volgende omstandigheden kan het voorkomen dat de frontairbags niet worden opgeblazen: frontale botsingen tegen makkelijk vervormbare onderdelen, die niet het front van het voertuig zijn (bijv. spatbord tegen de vangrail, etc. ); de auto schuift onder andere auto s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of vangrails). Als de airbags onder de hierboven beschreven omstandigheden niet opgeblazen worden, dan bieden ze geen aanvullende bescherming ten opzichte van de veiligheidsgordels, zodat hun activering geen zin heeft. In deze gevallen wijst de uitgebleven activering dus niet op een storing van het systeem. De frontairbags voor bestuurder en passagier (waar aanwezig) zijn ontworpen en afgesteld om inzittenden voorin met omgelegde veiligheidsgordels te beschermen. Wanneer de airbags volledig opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle ruimte in beslag tussen het stuurwiel en de bestuurder en tussen het dashboard en de passagier. Bij lichte frontale botsingen (waarbij de bescherming van de omgelegde gordel volstaat) worden de airbags niet opgeblazen. De veiligheidsgordels moeten dus altijd gedragen worden. Bij een frontale aanrijding zorgen de veiligheidsgordels ervoor dat de inzittenden in de juiste stand worden gehouden. Frontairbag bestuurderszijde Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst fig J0001EM Frontairbag passagierszijde (indien aanwezig) Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in dashboard fig. 87 is opgeborgen; deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag J0002EM 95

98 VEILIGHEID Frontairbag passagier (waar aanwezig) en kinderzitjes Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de voorstoel met een actieve passagiersairbag. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot dodelijk letsel van het kind. Neem ALTIJD de aanwijzingen vermeld op het label op de zonneklep aan passagierszijde fig. 88 in acht. Gebruik het displaymenu voor het uitschakelen van de airbags (zie de paragraaf "Display" in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel"). De LED bevindt zich in het midden van het instrumentenpaneel fig. 89. Als de startinrichting op MAR wordt gezet, gaat de LED gedurende ongeveer 8 seconden branden. Als dit niet het geval is, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Tijdens de eerste seconden geeft het branden van de led niet de werkelijke toestand van de passagiersbescherming aan, maar heeft alleen tot doel om de correcte werking ervan te controleren. Na een test van enkele seconden zal de LED de beschermingsstatus van de passagiersairbag aangeven. Passagiersbescherming ingeschakeld: de LED is uit. Passagiersbescherming uitgeschakeld: de LED gaat vast branden. De LED kan met verschillende lichtsterkte branden, afhankelijk van de voertuigcondities. De lichtsterkte kan tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren J0003EM Uitschakeling frontairbag passagier (waar aanwezig) en airbag (waar aanwezig) ter bescherming van bekken, borst en schouders Als een kind in een kinderzitje tegen de rijrichting in op de voorstoel moet worden geplaatst, deactiveer dan de frontairbag (indien aanwezig) en de zij-airbag aan de voorzijde van de passagier J0006EM 96

99 Frontairbag passagier (waar aanwezig) en kinderzitjes: BELANGRIJK 90 F1B0129C 97

100 VEILIGHEID ZIJAIRBAGS (indien aanwezig) Om de bescherming van de inzittenden in geval van een flankbotsing te vergroten, is de auto uitgerust met zijairbags voorin en hoofdairbags. Zijairbag Deze bestaan uit twee kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig. 91 en die het bekken, de borst en schouders van de inzittenden bij middelzware flankbotsingen beschermen. De plaats van deze airbags is gemarkeerd met het etiket "AIRBAG" bevestigd op de buitenzijde van de voorstoelen. bekleding aan de zijkant van het dak bevinden en die afgedekt zijn met afwerkingselementen fig. 92. Deze zijn ontworpen om het hoofd van de inzittenden voorin en achterin te beschermen bij flankbotsingen, dankzij het grote oppervlak dat in opgeblazen toestand wordt beslagen J0007EM Bij lichte flankbotsingen is het opblazen van de hoofdairbags niet vereist. Het systeem biedt de beste bescherming bij een zijdelingse botsing als de passagier correct op zijn stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk opgeblazen kan worden. De front- en/of zijairbags kunnen in werking treden bij heftige botsingen tegen de onderkant van het voertuig (bijv. botsing met treden, trottoirbanden, kuilen of verkeersdrempels, enz.). Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt er een kleine hoeveelheid poeder: dit poeder is niet schadelijk en duidt niet op het begin van een brand. Dit poeder kan echter de huid en ogen irriteren: was ze in dit geval met neutrale zeep en water. De controle, reparatie en vervanging van de airbags moeten door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als het voertuig wordt gesloopt, moet het airbagsysteem buiten werking gesteld worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. Gordelspanners en airbags worden op verschillende manieren geactiveerd, afhankelijk van het type botsing. Als een of meerdere van deze voorzieningen niet in werking treden, dan duidt dat niet op een storing in het systeem J0008EM Hoofdairbag Deze bestaat uit twee omlaag vallende kussens, die zich achter de 89) 90) 91) 92) 93) 94) 95) 97) 98) 99) 100) 101) 102) 103) 104) Belangrijke opmerkingen Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de hand of in een automatisch wasapparaat). 98

101 BELANGRIJK 89) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden. 90) Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de rugleuning gedrukt. 91) Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd. 92) Zie voor het uitschakelen van de airbags via het menu van het instrumentenpaneel, de beschrijving in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel", paragraaf "Menuopties". 93) Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de steunhandgrepen. 94) Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. 95) Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam. 96) Als, wanneer de startinrichting op MAR is gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners mogelijk niet in werking treden bij een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk in werking treden. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. 97) In sommige versies gaat in het geval van een storing van de led (bevindt zich op de plaat van het instrumentenpaneel), het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden en de airbags aan passagierszijde worden uitgeschakeld. 98) Bedek bij voertuigen met zijairbags de rugleuning van de voorstoelen niet met extra hoezen. 99) Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd niets in de mond (pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking treedt. 100) Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of overstromingen het airbagsysteem door het Fiat Servicenetwerk controleren. 101) Als de contactsleutel in stand MAR staat, ook wanneer de motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als de auto door een andere auto wordt aangereden. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens dat als de startinrichting in de stand STOP staat, bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de uitgebleven activering niet op een storing van het systeem. 99

102 VEILIGHEID 102) Storing van het waarschuwingslampje wordt aangeduid door de inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal bericht op het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door de inschakeling van een knipperend waarschuwingslampje voor een algemene storing). De pyrotechnische ladingen zijn niet uitgeschakeld. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. 103) De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. 104) De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de zijairbags en de veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden. 100

103 STARTEN EN RIJDEN Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en de portefeuille niet vergeten worden. DE MOTOR STARTEN DE AUTO PARKEREN PARKEERREM HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK STOP/START-SYSTEEM SNELHEIDSBEGRENZER ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL PARKEERSENSOREN ACHTERUITRIJCAMERA EEN AANHANGER TREKKEN TANKEN

104 STARTEN EN RIJDEN DE MOTOR STARTEN Alvorens de motor te starten, de stoel, achteruitkijkspiegels, buitenspiegels instellen en de veiligheidsriem correct vastmaken. Trap nooit het gaspedaal in om de motor te starten. Indien nodig, kunnen berichten met aanwijzingen voor de startprocedure weergegeven worden op het display. PROCEDURE MOTOR STARTEN 105) 106) 107) 108) 36) 37) 38) 39) Versies met mechanische versnellingsbak Ga als volgt te werk: schakel de parkeerrem in en zet de versnellingspook in de vrijstand; draai de contactsleutel naar MAR, waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden - wacht tot het waarschuwingslampje uitgaat; trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; draai de startinrichting naar AVV en laat deze los zodra de motor start; als de motor niet binnen 10 seconden start, de contactsleutel weer naar STOP draaien en seconden wachten alvorens de startprocedure te herhalen; nadat de manoeuvre herhaald is, en het probleem zich blijft voordoen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Versies met automatische versnellingsbak (indien aanwezig) Ga als volgt te werk: schakel de parkeerrem in en zet de versnellingspook in P (Parkeren) of N (Vrijstand); trap het rempedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; draai de startinrichting naar AVV; als de motor niet start, de startinrichting weer naar STOP draaien en seconden wachten alvorens de startprocedure te herhalen; nadat de manoeuvre herhaald is, en het probleem zich blijft voordoen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. STARTPROBLEMEN 105) Belangrijke opmerkingen Probeer de motor niet te starten door het voertuig te slepen of te duwen. Door de manoeuvre zou onverbrande brandstof de katalysator binnen kunnen dringen. Wanneer de motor gestart is, zou dit in brand vliegen, waardoor de katalysator oververhit en beschadigd raakt. Als de accu leeg is, kunt u het voertuig starten door de accu te verbinden met een hulpaccu of met die op een ander voertuig met behulp van geschikte kabels. Deze manoeuvre kan echter gevaarlijk zijn indien ze niet correct wordt uitgevoerd. Zie de aanwijzingen in de paragraaf "Noodstart" in het hoofdstuk "Noodgevallen". BELANGRIJK 105) Probeer de motor niet te starten door brandstof of andere brandbare vloeistof in de luchtinlaat van het gasklephuis te gieten: dit kan de motor beschadigen en mensen in de buurt verwonden. 106) Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. 107) De rembekrachtiging werkt niet zolang de motor niet is gestart; om die reden is meer kracht dan normaal benodigd voor de bediening van het rempedaal. 108) Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan de katalysator worden beschadigd. 102

105 BELANGRIJK 36) Wij adviseren om gedurende de beginperiode, of gedurende de eerste 1600 km, niet de maximale prestaties van de auto te eisen (bijv. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). 37) Laat de startinrichting nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen. 38) Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk. 39) Als het waarschuwingslampje na het starten of na langdurig "aanzwengelen" gaat knipperen, duidt dit op een defect van het voorgloeisysteem. Als de motor start, kan het voertuig normaal gebruikt worden, maar moet er zo snel mogelijk contact opgenomen worden met het Fiat Servicenetwerk. DE AUTO PARKEREN Ga bij het parkeren en verlaten van de auto als volgt te werk: schakel een versnelling in (1 e versnelling als op een helling omhoog wordt geparkeerd en achteruit bij een helling omlaag) en zet de wielen iets gedraaid; zet de motor af en trek de handrem aan; verwijder altijd de contactsleutel. Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met wiggen of stenen. Wacht op versies uitgerust met automatisch versnellingsbak tot de P wordt weergegeven, voordat u het rempedaal loslaat. BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT met de versnellingsbak in de vrijstand (of, bij versies met automatische versnellingsbak, zonder eerst de keuzehendel op P te hebben geplaatst). 109) PARKEERREM 110) 111) Trek, om de handrem in te schakelen, de hendel 1 fig. 93 omhoog totdat de auto blokkeert. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden. U kunt de handrem weer uitschakelen door hendel 1 iets omhoog te trekken, knop 2 in te drukken en de hendel 1 te laten zakken. Controleer of het lampje op het instrumentenpaneel uitgaat. 93 P07046J001 BELANGRIJK BELANGRIJK 109) Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten en neem de sleutel mee. 110) Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten en neem de sleutel mee. 103

106 STARTEN EN RIJDEN 111) Bij auto's met een armsteun voor, moet deze armsteun worden opgetild om te voorkomen dat deze de werking van de hendel in de weg zit. HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 112) 40) Trap, om de versnellingen in te schakelen, het koppelingspedaal volledig in en plaats de pook in de gewenste stand (het schakelschema is aangegeven op de pookknop) J0001EM ingeschakeld. Hetzelfde geldt bij het schakelen van de 6 e naar de 5 e versnelling. BELANGRIJK De achteruit kan uitsluitend bij stilstaand voertuig worden ingeschakeld. Wacht bij draaiende motor minstens 2 seconden met het koppelingspedaal helemaal ingetrapt alvorens de achteruit in te schakelen om beschadiging aan de tandwielen te voorkomen. BELANGRIJK Het koppelingspedaal mag uitsluitend voor het schakelen gebruikt worden. Laat tijdens het rijden de voet nooit, zelfs niet licht, op het koppelingspedaal rusten. In sommige omstandigheden kan de elektronische regeling van het koppelingspedaal een foutieve rijstijl als een defect interpreteren. Til, om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling R in te schakelen, de ring 1 fig. 94 onder de knop op, verplaats de pook naar links en vervolgens naar voren. Om de 6 e versnelling in te schakelen (indien aanwezig), de pook naar rechts duwen om te voorkomen dat per ongeluk de 4 e versnelling wordt BELANGRIJK 112) Trap het koppelingspedaal helemaal in om op de juiste wijze te schakelen. Daarom is het van fundamenteel belang dat er niets onder het pedaal ligt: let erop dat de matten vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen niet hinderen. 104

107 BELANGRIJK 40) Rijd niet met de hand op de versnellingspook aangezien de uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan leiden tot slijtage van de interne onderdelen van de versnellingsbak. AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK 113) 114)115) 41) 42) VERSNELLINGSPOOK De pook fig. 95 heeft de volgende standen: P = Parkeren R = Achteruitversnelling N = Vrijstand D = Drive, (automatische vooruitversnelling) AutoStick: + naar een hogere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus; naar een lagere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus J0002EM Het schema voor het inschakelen van de achteruitversnelling is afgebeeld op de bekleding naast de versnellingspook. De ingeschakelde versnelling wordt op het display weergegeven. Om een versnelling te kiezen, de pook naar voren of naar achteren verplaatsen. Om de "sequentiële" modus te selecteren, de pook van stand D (Drive) naar links verplaatsen: de stand + (hogere versnelling) of (lagere versnelling) kan bereikt worden; dit zijn onstabiele standen, hetgeen betekent dat de pook altijd terugkeert naar de middelste stand. Het rempedaal moet worden ingetrapt en knop 1 fig. 95 op de knop moet worden ingedrukt om de pook uit de stand P (Parkeren) te kunnen zetten. Om van stand N (vrijstand) naar stand D (vooruit) of R (achteruit) te schakelen, moet u het rempedaal intrappen. BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het schakelen van stand P (of N) naar een andere stand. BELANGRIJK Wacht na het selecteren van een versnelling enkele seconden alvorens gas te geven. Deze voorzorgsmaatregel is bijzonder belangrijk als de motor koud is. 105

108 STARTEN EN RIJDEN 106 AUTOMATISCHE RIJMODUS Om de automatische rijmodus te selecteren, zet u de versnellingspook op stand D (Vooruit); de elektronische transmissieregeleenheid kiest de beste overbrengingsverhouding op basis van rijsnelheid, motorbelasting (stand gaspedaal) en hellingsgraad van de weg. De stand D kan vanuit sequentiële bediening onder alle rijomstandigheden geselecteerd worden. AUTOSTICK - Sequentiële modus In het geval van veelvuldig schakelen (bijv. wanneer het voertuig gebruikt wordt met een zware lading, op hellingen, sterke tegenwind), wordt geadviseerd de modus AutoStick (sequentieel schakelen) te gebruiken om een lagere vaste overbrengingsverhouding te selecteren en behouden. Onder deze omstandigheden verbetert het gebruik van een lagere versnelling de voertuigprestaties en wordt de gebruiksduur van de versnellingsbak verlengd door het schakelen te beperken en oververhitting te voorkomen. Het is mogelijk om te schakelen van stand D (Drive) naar de sequentiële modus onafhankelijk van de voertuigsnelheid. Inschakelen Met de versnellingspook in stand D (Drive) de hendel naar links verplaatsen om de sequentiële rijmodus in te schakelen (indicatie en + op de bekleding). De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display. Schakelen vindt plaats door de versnellingspook naar voren te verplaatsen, naar symbool of naar achteren, naar symbool +. Uitschakelen Om de sequentiële rijmodus uit te schakelen, de versnellingspook terugzetten in stand D (Drive), automatische rijmodus. Belangrijke opmerkingen Schakel niet naar een lagere versnelling op gladde ondergronden: de aandrijfwielen zouden hun grip kunnen verliezen met het risico dat het voertuig gaat slippen als gevolg. Dit kan leiden tot ongevallen of persoonlijk letsel. Het voertuig zal de door de bestuurder gekozen versnelling handhaven zolang de veiligheidsomstandigheden dit toelaten. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat het systeem zal trachten te voorkomen dat de motor afslaat, door automatisch naar een lagere versnelling te schakelen als het motortoerental te laag is. WERKING VERSNELLINGSBAK IN EEN NOODGEVAL (waar aanwezig) De werking van de versnellingsbak wordt continu bewaakt om elke eventuele storing te detecteren. Als er een omstandigheid wordt gedetecteerd die tot schade aan de versnellingsbak zou kunnen leiden, wordt de functie "recovery" geactiveerd. In deze toestand blijft de versnellingsbak in de 3 e versnelling staan, onafhankelijk van de geselecteerde versnelling. Standen P (Parkeren), R (Achteruitversnelling) en N (Vrijstand) werken nog. Symbool kan op het display gaan branden. In het geval van "recovery" werking, onmiddellijk contact opnemen met de dichtstbijzijnde werkplaats van de Fiat Servicenetwerk. Tijdelijke storing In het geval van een tijdelijke storing, kan de correcte werking van de versnellingsbak voor alle vooruitversnellingen hersteld worden door als volgt te werk te gaan: breng het voertuig tot stilstand;

109 zet de versnellingspook in P (Parkeren); draai de startinrichting naar STOP; wacht ongeveer 10 seconden, start daarna de motor weer; selecteer de gewenste versnelling: de correcte werking van de versnellingsbak zou hersteld moeten zijn. BELANGRIJK In het geval van een tijdelijke storing wordt toch geadviseerd zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk. UITSCHAKELINGS- SYSTEEM VERSNELLING INSCHAKELEN ZONDER INGETRAPT REMPEDAAL Dit systeem maakt het onmogelijk de versnellingspook uit de stand P (Parkeren) en N (Vrijstand) te zetten als het rempedaal niet eerst is ingetrapt. Om de versnellingspook in een andere stand dan P (Parkeren) of van N (Vrijstand) in R (achteruit) te zetten, moet de startinrichting in stand MAR (motor aan of uit) staan en moet het rempedaal zijn ingetrapt. Ook moet knop 1 fig. 95 op de knop van de versnellingspook worden ingedrukt. Om van stand N (Vrijstand) naar stand D (Vooruit, automatische vooruitrijversnelling) te schakelen, moet u het rempedaal intrappen. Om parkeermanoeuvres gemakkelijker te maken, de hendel bewegen van D naar R (en omgekeerd) zonder de rem in te drukken als de hendel niet langs de N stand komt. De hendel blijft vergrendeld in de P stand in geval van fouten of lege batterij. Zie de "Automatische transmissie" in het hoofdstuk "Noodgevallen" over how de hendel handmatig los te laten. BELANGRIJK 113) Gebruik de stand P (parkeren) nooit in plaats van de parkeerrem. Schakel de parkeerrem altijd in als het voertuig geparkeerd wordt om onverwachte beweging van het voertuig te voorkomen. 114) Als de stand P (Parkeren) niet is ingeschakeld, zou het voertuig kunnen bewegen en letsel kunnen veroorzaken. Controleer, voordat het voertuig verlaten wordt, dat de versnellingspook in stand P staat en dat de parkeerrem is ingeschakeld. 115) Schakel de versnellingspook niet naar N (Vrijstand) en zet de motor niet af wanneer heuvelafwaarts wordt gereden. Deze manier van rijden is gevaarlijk en beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in geval van wijziging van de verkeerssituatie of het wegdek. U loopt het risico de controle over het voertuig te verliezen en ongevallen te veroorzaken. BELANGRIJK 41) Zet de startinrichting in de stand MAR en trap het rempedaal in, voordat u de versnellingspook uit stand P (parkeren) zet. Anders kan de versnellingspook beschadigd raken. 42) Schakel de achteruitversnelling uitsluitend in als de auto stil staat, de motor op stationair toerental draait en het gaspedaal volledig losgelaten is. 107

110 STARTEN EN RIJDEN 108 STOP/START- SYSTEEM (waar aanwezig) Het Stop/Start-systeem zet automatisch de motor af wanneer de auto stilstaat en start de motor zodra de bestuurder wil wegrijden. Dit verhoogt de efficiëntie van het voertuig dankzij een beperking van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en de geluidsoverlast. 116) 43) BEDIENINGSWIJZE Afzetten van de motor Versies met mechanische versnellingsbak Bij stilstaand voertuig, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt. Versies met automatische versnellingsbak Bij stilstaand voertuig en ingetrapt rempedaal, wordt de motor uitgeschakeld als de versnellingspook in een andere stand dan R staat. Het systeem werkt niet als de keuzehendel in R staat, om parkeermanoeuvres makkelijker te maken. Als het voertuig heuvelopwaarts tot stilstand wordt gebracht, dan wordt het uitschakelen van de motor verhindert om de "Hill Hold Control" functie beschikbaar te houden (die alleen bij draaiende motor werkt). OPMERKING De motor kan alleen automatisch worden afgezet na overschrijding van een snelheid van ongeveer 10 km/u. Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat de motor werd uitgeschakeld. De motor opnieuw starten Versies met mechanische versnellingsbak Druk op het koppelingspedaal of het gaspedaal in om de motor weer te starten. Als het voertuig niet start door het intrappen van het koppelingspedaal, de versnellingspook in de vrijstand zetten en de procedure herhalen. Neem, als het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk. Versies met automatische versnellingsbak Laat het rempedaal los om de motor weer te starten. Met ingetrapt rempedaal, als de versnellingspook in automatische modus - D (Drive) staat - kan de motor weer gestart worden door de pook naar R (Achteruit) of "AutoStick" te verplaatsen. Met ingetrapt rempedaal, als de versnellingspook in "AutoStick"-modus staat - kan de motor weer gestart worden door de pook naar R (Achteruit) te verplaatsen. Wanneer de motor automatisch is afgezet kan, door het rempedaal ingetrapt te houden, de rem gelost worden terwijl de motor uit blijft, door de versnellingspook snel naar P (Parkeren) te zetten. Om de motor weer te starten, de pook uit stand P halen. HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN Druk op de knop fig. 96 in het midden van het dashboard om het systeem handmatig in of uit te schakelen.

111 J0001EM Inschakeling van het systeem Inschakeling van het systeem wordt aangeduid door een brandend controlelampje en, waar voorzien, door een bericht op het display. Uitschakeling van het systeem Inschakeling van het systeem wordt aangeduid door het brandende controlelampje en, waar voorzien, door een bericht op het display. VEILIGHEIDSINSTEL- LINGEN Als het Stop/Start-systeem de motor heeft afgezet en de bestuurder maakt zijn veiligheidsgordel los en opent het bestuurders- of het passagiersportier, dan kan de motor alleen opnieuw gestart worden met de startinrichting. De bestuurder wordt hiervan op de hoogte gebracht door een geluidssignaal en een bericht op het display. BELANGRIJK 116) Als de accu vervangen moet worden, neem dan altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu door een nieuw exemplaar van hetzelfde type en met dezelfde specificaties. BELANGRIJK 43) Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het Start&Stopsysteem worden uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan blijven werken. SNELHEID- SBEGRENZER (indien aanwezig) BESCHRIJVING Met deze voorziening wordt de snelheid van het voertuig beperkt tot waarden die door de bestuurder ingesteld kunnen worden. De maximumsnelheid kan zowel bij rijdend als bij stilstaand voertuig worden ingesteld. De minimumsnelheid die ingesteld kan worden is 30 km/h. Wanneer het systeem actief is, hangt de snelheid van het voertuig van de druk op het gaspedaal af, tot de geprogrammeerde snelheidslimiet wordt bereikt (zie paragraaf "Snelheidslimiet programmeren"). HET SYSTEEM INSCHAKELEN Om het systeem in te schakelen, druk u op knop 1 fig. 97 op het stuurwiel. 109

112 STARTEN EN RIJDEN 97 P De inschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display, samen met een speciaal bericht en de laatst opgeslagen snelheid. Als de elektronische Cruise-Control eerder is geactiveerd, moet knop 1 fig. 97 tweemaal worden ingedrukt. Met de eerste keer indrukken wordt de eerder ingeschakelde functie uitgeschakeld; met de tweede keer indrukken wordt de Snelheidsbegrenzer ingeschakeld. SNELHEIDSLIMIET PROGRAMMEREN De snelheidslimiet kan geprogrammeerd worden zonder het systeem in te hoeven schakelen. Om een hogere snelheidswaarde dan de weergegeven waarde op te slaan, kort op de knop SET + drukken. Elke keer als de knop wordt ingedrukt, wordt de snelheid met ongeveer 1 km/h verhoogd, als de knop ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid stapsgewijs met 5 km/h verhoogd. Om een lagere snelheidswaarde dan de weergegeven waarde op te slaan, kort op de knop SET drukken. Elke keer als de knop wordt ingedrukt, wordt de snelheid met ongeveer 1 km/h verlaagd, als de knop ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid stapsgewijs met 5 km/h verlaagd. INSCHAKELING/ UITSCHAKELING SYSTEEM Inschakeling van het systeem: druk bij een snelheid tussen 30 en 130 km/h op de knop SET + of SET om de huidige rijsnelheid in te stellen als de maximale snelheid. Druk op de knop RES om de maximale snelheid in te stellen op de waarde die wordt weergegeven op het display.. De inschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display. Uitschakeling van het systeem: druk op de knop CANC. De uitschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display. DE GEPROGRAMMEERDE SNELHEID OVERSCHRIJDEN Als het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, kan de geprogrammeerde snelheid overschreden worden, ook als het systeem is ingeschakeld (bijv. om in te halen). Het systeem is uitgeschakeld tot de snelheid onder de ingestelde limiet zakt, daarna wordt het weer automatisch ingeschakeld. KNIPPEREN VAN DE GEPROGRAMMEERDE SNELHEID In de volgende gevallen gaat de geprogrammeerde snelheid knipperen: wanneer het gaspedaal volledig is ingetrapt en het voertuig de geprogrammeerde snelheid heeft overschreden; inschakeling van het systeem na het instellen van een limiet lager dan de werkelijke snelheid van het voertuig; wanneer het systeem de voertuigsnelheid niet kan verlagen vanwege de hellingshoek van de weg (u hoort dan ook een geluidssignaal); bij snelle acceleratie. 110

113 HET SYSTEEM UITSCHAKELEN Druk op knop 1 fig. 97 om het systeem uit te schakelen. BELANGRIJK Bij inschakeling van de elektronische Cruise-Control wordt het systeem uitgeschakeld. Automatische uitschakeling van het systeem Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld in geval van een systeemstoring. Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk. ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL (waar aanwezig) Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem waarmee de gewenste rijsnelheid gehandhaafd kan worden, zonder het gaspedaal in te hoeven trappen. Het systeem kan gebruikt worden bij een snelheid van meer dan 30 km/h op lange, droge en rechte wegen met weinig veranderingen in de rijomstandigheden (bijv. snelwegen). Het gebruik van de cruise-control wordt dus niet aanbevolen op buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het systeem niet in de stad. HET SYSTEEM INSCHAKELEN 117) 118) 119) Om het systeem in te schakelen op knop 1 fig. 98 drukken. Het grijze symbool op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld J0002EM Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1 e versnelling of in de achteruit staat. Het is raadzaam om het systeem in te schakelen vanaf de 3 e versnelling of hoger. BELANGRIJK Het is gevaarlijk het systeem ingeschakeld te houden als het niet gebruikt wordt. Er bestaat een risico van per ongeluk inschakelen en de controle over het voertuig te verliezen vanwege onverwachte overmatige snelheid. DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN Ga als volgt te werk: Om het systeem in te schakelen op knop 1 fig. 98 drukken; druk, wanneer het voertuig de gewenste snelheid heeft bereikt, op knop SET + (of SET ) en laat de knop 111

114 STARTEN EN RIJDEN los om het systeem in te schakelen. Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten, zal het voertuig automatisch op de geselecteerde snelheid verder rijden. Als het systeem is ingesteld, wordt het symbool ( ) wit weergegeven. Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen; als het gaspedaal vervolgens wordt losgelaten, keert het voertuig terug naar de eerder opgeslagen snelheid. Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control hoger liggen dan de opgeslagen snelheid. BELANGRIJK Voordat de knoppen SET + of SET ingedrukt worden, moet het voertuig op constante snelheid op een vlak wegdek rijden. SNELHEID VERHOGEN Zodra de elektronische Cruise-Control is ingeschakeld, kan de snelheid verhoogd worden door op de knop SET + te drukken. SNELHEID VERLAGEN Bij ingeschakeld systeem kan de snelheid worden verlaagd door op de knop SET te drukken. DE SNELHEID WEER OPROEPEN Bij versies met automatische versnellingsbak (indien aanwezig) in de automatische modus D (Drive - automatisch), om de eerder ingestelde snelheid op te roepen, de knop RES (Resume) indrukken en loslaten. Bij versies met handgeschakelde versnellingsbak of automatische versnellingsbak (indien aanwezig) in Autostick (sequentiële modus), om de eerder ingestelde snelheid op te roepen, accelereren tot deze snelheid wordt benaderd en de knop RES (Resume) indrukken en loslaten. HET SYSTEEM UITSCHAKELEN Door het rempedaal een klein stukje in te trappen of de knop CANC in te drukken wordt de elektronische Cruise-Control uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen snelheid gewist wordt. De Cruise-Control kan ook worden uitgeschakeld door de parkeerrem in te schakelen wanneer het remsysteem wordt gebruikt (door bijv. gebruik van het ESC-systeem) of door het koppelingspedaal in te duwen tijdens het schakelen. HET SYSTEEM UITSCHAKELEN De elektronische Cruise-Control wordt uitgeschakeld door het indrukken van knop 1 fig. 98 of door de startinrichting op STOP te zetten. BELANGRIJK 117) Als met actieve cruise-control wordt gereden, mag de versnellingspook nooit in de vrijstand worden gezet. 118) In geval van slechte werking of storing van het systeem, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. 119) De elektronische Cruise-Control kan gevaarlijk zijn als het systeem geen constante snelheid kan handhaven. In bepaalde omstandigheden kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot verlies van controle over het voertuig en ongevallen. Gebruik het systeem niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of sneeuw bedekt of glad wegdek. 112

115 PARKEERSENSOREN (waar aanwezig) SENSOREN 120) 44) 45) 46) De parkeersensoren, die zich in de achterbumper fig. 99 bevinden, detecteren de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig. De sensoren waarschuwen de bestuurder over aanwezigheid van obstakels met een intermitterend geluidssignaal en, afhankelijk van de versie, ook met visuele aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel J0001EM Inschakelen De sensoren worden automatisch ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt geselecteerd. Naarmate de afstand tot het obstakel achter het voertuig korter wordt, wordt de frequentie van het geluidssignaal hoger. Geluidssignaal Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld en er zich een obstakel achter het voertuig bevindt, klinkt er een geluidssignaal met een frequentie die varieert op basis van de afstand van het obstakel ten opzichte van de bumper. De frequentie van het geluidssignaal: neem toe naarmate de afstand tussen het voertuig en het obstakel afneemt; klinkt ononderbroken als de afstand tussen het voertuig en het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm; is constant als de afstand tussen het voertuig en het obstakel onveranderd blijft. Als deze situatie de sensoren aan de zijkant betreft, zal het signaal na ongeveer 3 seconden stoppen om, bijvoorbeeld, aanwijzingen te voorkomen tijdens manoeuvres langs een muur. stopt onmiddellijk wanneer de afstand ten opzichte van het obstakel toeneemt. Wanneer het systeem het geluidsignaal laat horen, wordt het volume van het Uconnect systeem (waar voorzien) automatisch verlaagd. Meetbereik Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel. Signalen op het herconfigureerbare multifunctionele display De aanwijzingen met betrekking tot het Park Assist-systeem worden alleen weergegeven op het display van het instrumentenpaneel als de optie "Geluidssignaal en weergave" in het menu "Instellingen" van het Uconnect systeem (waar voorzien) eerder werd geselecteerd (zie voor meer informatie de beschrijving in het betreffende hoofdstuk). Het systeem geeft de aanwezigheid van een obstakel aan met de weergave van een enkele boog in een van de mogelijke zones, in overeenstemming met de afstand van het voorwerp en de plaats ten opzichte van het voertuig. Als het voorwerp gedetecteerd wordt in de zone middenachter, dan wordt er een enkele boog weergegeven wanneer het voorwerp genaderd wordt, eerst permanent, vervolgens knipperend, in aanvulling op een geluidssignaal. 113

116 STARTEN EN RIJDEN WERKING MET EEN AANHANGER De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de trekhaak van het voertuig wordt gestoken. De sensoren worden weer ingeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger wordt verwijderd. Alvorens het Park Assist systeem te gebruiken wordt geadviseerd de het trekhaaksamenstel en de bijbehorende bevestiging van het voertuig te verwijderen. Het niet in acht nemen van dit voorschrift kan leiden tot persoonlijk letsel of schade aan voertuigen of obstakels aangezien, wanneer het permanente geluidssignaal klinkt, de kogel van de trekhaak zich veel dichter bij het obstakel bevindt dan de achterbumper. Bovendien kunnen de sensoren onjuiste informatie geven, omdat ze het samenstel van de trekhaak en de kogel en de bijbehorende bevestiging interpreteren als een obstakel in de zone achter het voertuig. Als de trekhaak gemonteerd moet blijven zonder een aanhanger te trekken, wordt geadviseerd zich tot het Fiat Servicenetwerk te wenden om het systeem te laten updaten, om detectie door de middelste sensoren te voorkomen. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Let tijdens parkeermanoeuvres met name op obstakels die zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden. Onder bepaalde omstandigheden kunnen voorwerpen in de buurt van het voertuig niet gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan het voertuig veroorzaken of zelf beschadigd raken. De volgende omstandigheden kunnen de werking van het parkeersysteem beïnvloeden: verminderde gevoeligheid van de sensoren en vermindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder, lak op het oppervlak van de sensoren; de sensoren kunnen een niet-bestaand voorwerp detecteren ("echo-interferentie) dat te wijten is aan mechanische interferentie, bijvoorbeeld tijdens het wassen van het voertuig, in geval van regen (sterke wind), hagel; de door de sensor verzonden signalen kunnen ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem van vrachtwagens of pneumatische hamers) in de buurt van het voertuig; de werking van het parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed worden door de plaats van de sensoren, bijvoorbeeld wegens een verandering in de geometrie (door slijtage van de schokdempers, wielophanging) of als de banden verwisseld worden, het voertuig te zwaar beladen is, of als er speciale afstellingen uitgevoerd worden waardoor de auto lager gezet moet worden. de aanwezigheid van een trekhaak zonder aanhanger, die kan interfereren met de juiste werking van de parkeersensoren. In het geval van voertuigen voorzien van verwijderbare trekhaak, ofwel als standaard of geïnstalleerd nadat het voertuig werd aangeschaft, wordt het geadviseerd deze te verwijderen wanneer hij niet gebruikt wordt om onjuiste werking van de sensoren te voorkomen; de aanwezigheid van stickers op de sensoren. Zorg er dus voor dat er geen stickers op de sensoren worden aangebracht. 114

117 BELANGRIJK 120) De verantwoordelijkheid voor het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen andere mensen (vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt leggen. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht. 45) Voor werkzaamheden aan de bumper in de buurt van de sensoren, dient u zich uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te wenden. Werkzaamheden aan de bumper die niet goed worden uitgevoerd kunnen de werking van de parkeersensoren in gevaar brengen 46) Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren, dient men zich uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd opbrengen van de lak kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden. ACHTERUITRIJCAMERA (waar aanwezig) BESCHRIJVING De achteruitkijkcamera 1 fig. 100 bevindt zich op het achterdeksel. BELANGRIJK 44) Voor een correcte werking van het systeem mogen de sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal op minstens 10 cm afstand J0001EM 121) 47) Elke keer dat de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, toont het display fig. 101 het gebied rondom het voertuig, zoals gezien door de achteruitrijcamera. 115

118 STARTEN EN RIJDEN J0002EM SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET DISPLAY Een er overheen geplaatste onderbroken middenlijn geeft het midden van het voertuig aan om parkeermanoeuvres of het uitlijnen van een sleepoog te vergemakkelijken. De verschillende gekleurde zones geven de afstand aan vanaf de achterkant van het voertuig. In de volgende tabel worden de afstanden bij benadering voor elke zone getoond fig. 101: BELANGRIJK Let tijdens parkeermanoeuvres in het bijzonder op obstakels die zich boven of onder het bereik van de camera kunnen bevinden. BELANGRIJK 121) De verantwoordelijkheid voor het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in het betreffende gebied aanwezig zijn. De camera dient als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht. Houd altijd een lage snelheid aan, zodat meteen geremd kan worden in geval van obstakels. BELANGRIJK 47) Voor een correcte werking is het van extreem belang dat de camera altijd schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de camera tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De camera moet met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wasstraten met stoomreinigers of hogedrukreinigers moeten de camera snel gewassen worden door de spuitmond op minstens 10 cm van de sensoren te houden. Breng geen stickers op de camera aan. Zone Rood (1) Geel (2) Groen (3) Afstand vanaf de achterkant van het voertuig 0-30 cm cm 1 m of meer 116

119 EEN AANHANGER TREKKEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN 122) 123) Voor het trekken van caravans of aanhangers moet het voertuig voorzien zijn van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. Een eventuele aftermarket-installatie moet zijn uitgevoerd door specialisten. Monteer eventuele speciale en/of extra buitenspiegels conform de wegenverkeerswetgeving. Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt gereduceerd. Ook de remafstand wordt langer en er is meer tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in bij een helling omlaag om een continu gebruik van de rem te voorkomen. Op de trekhaak rust het gewicht van de aanhanger waardoor het laadvermogen van het voertuig in dezelfde mate afneemt. Om er zeker van te zijn dat het maximum toelaatbaar getrokken gewicht (op het kenteken van het voertuig vermeld) niet wordt overschreden, moet er rekening mee gehouden worden dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbaar gewicht van de volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en bagage. Neem de snelheidsbeperkingen van het land waar u bent voor auto s met aanhanger in acht. Rijd in geen geval harder dan 100 km/h. Elke elektrische rem moet rechtstreeks vanaf de accu worden gevoed, met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2. Naast de elektrische aansluitingen die op het schakelschema zijn aangegeven, kan de elektrische installatie alleen aangesloten worden op de voedingskabel voor een elektrische rem en op de kabel voor een interne gloeilamp van niet meer dan 15 W voor de aanhanger. Voor de aansluitingen dient de daarvoor bestemde regeleenheid te worden gebruikt met een accukabel met een doorsnede van minstens 2,5 mm 2. BELANGRIJK Het gebruik van extra belastingen anders dan de buitenverlichting (bijv. elektrische rem) moet met draaiende motor gebeuren. MONTAGE VAN DE TREKHAAK Laat de trekhaak door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie monteren, in overeenstemming met de extra en/of aanvullende aanwijzingen van de fabrikant van de trekhaak. De trekhaak moet voldoen aan de huidige richtlijn 94/20/EC en latere wijzigingen. Voor iedere versie moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale trekgewicht van het voertuig waarop de trekhaak wordt gemonteerd. Gebruik voor de elektrische aansluiting een gestandaardiseerde stekkerverbinding die op een speciale beugel op de trekhaak kan worden gemonteerd. Het voertuig moet ook worden voorzien van een regeleenheid voor de buitenverlichting van de aanhanger. Er moeten 7- of 13-polige 12 V DC-aansluitingen gebruikt worden (CUNA/UNI en ISO/DIN-normen). Volg de aanwijzingen van de fabrikant van het voertuig en/of van de fabrikant van de trekhaak op. 117

120 STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK 122) Het ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle over het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder voorzichtig op gladde wegen. 123) Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van het voertuig uit te voeren. Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch systeem van de auto. TANKEN 124) 125) 126) BENZINEMOTOREN Gebruik alleen 95 R.O.N. loodvrije benzine (EN 228 specificaties). DIESELMOTOREN 48) Gebruik alleen diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie). Als het voertuig gedurende een lange periode in de bergen of in koude zones wordt gebruikt of geparkeerd, wordt geadviseerd om met de plaatselijk beschikbare Dieselolie te tanken. In dit geval wordt tevens geadviseerd om de tank meer dan 50% gevuld te houden. Het klepje openen Ga als volgt te werk om te tanken: ontgrendel klepje 1 fig. 102 door op het aangegeven punt te drukken en open het; steek het vulpistool in de vulopening en tank; wacht na het tanken minstens 10 seconden alvorens het vulpistool te verwijderen zodat de brandstof in de tank kan vloeien; neem het vulpistool uit de vulopening en sluit het klepje 1. TANKPROCEDURE Diesel- en benzineversies Het "Capless Fuel" systeem is een apparaat bij de vulopening van de brandstoftank dat zich automatisch opent en sluit wanneer het brandstofvulpistool wordt geplaatst/verwijderd. Het "Capless Fuel" systeem is uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken van het onjuiste type brandstof voorkomt J0001EM 118

121 Het klepje is voorzien van een stofkap 2 die, wanneer het klepje gesloten is, de rand van de vulopening beschermt tegen de afzetting van vuil en stof. Tanken in een noodgeval Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: open de bagageruimte en neem adapter 3 fig. 103, uit de gereedschapshouder of uit de houder van de Fix&Go kit (afhankelijk van de versie); open klepje 1 fig. 102, zoals eerder is beschreven; steek de adapter in de vulopening zoals aangegeven en tank; Versies met LPG-systeem (indien aanwezig) De vulopening voor het gas zit naast de benzinevuldop. Hij heeft een terugslagklep, die in het feitelijke vullichaam zit. Om toegang te krijgen tot vulopening 2 fig. 104, het toegangsklepje 1 openen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht tijdens het tanken: schakel de motor uit; trek de handrem aan; contactsleutel op de stand OFF gedraaid; rook niet; geef het speciale verloopstuk aan het personeel dat LPG tankt. wordt bij de auto in een speciaal doosje geleverd, is speciaal ontworpen voor het land waarin de auto verkocht is. Als u in een ander land rijdt, moet u uitzoeken welke soort adapter hier gebruikt wordt. 105 PGL J0002EM verwijder de adapter na het tanken en sluit de klep; leg tenslotte de adapter terug in de bagageruimte. 104 PGL BELANGRIJK Afhankelijk van het land zijn er verschillende soorten adapters voor tankstations. Adapter 1 fig. 105, BELANGRIJK Voordat de tank met LPG gevuld wordt, dient het gekwalificeerde personeel te controleren of de adapter correct op de vulopening is geschroefd. 119

122 STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Bewaar uw LPG-adapter zorgvuldig zodat hij niet beschadigd raakt. BELANGRIJK Gebruik uitsluitend LPG voor motorvoertuigen. Brandstof - Grafisch symbool voor de identificatie van de compatibiliteit van het voertuig voor consumenten in overeenstemming met EN16942 De onderstaande symbolen vereenvoudigen de herkenning van het correcte type brandstof dat u in uw voertuig moet gebruiken. Controleer, alvorens te tanken, de symbolen aan de binnenkant van het brandstofklepje (waar voorzien) en vergelijk ze met de symbolen op de pomp (waar voorzien). Symbolen voor voertuigen op benzine E10: Ongelode benzine met maximaal 3,7% (m/m) zuurstof en maximaal 10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 Symbolen voor voertuigen op diesel B7: Diesel met maximaal 7% (V/V) FAME (Fatty Acid Methyl Esters) overeenkomstig EN590 B10: Diesel met maximaal 10% (V/V) FAME (Fatty Acid Methyl Esters) overeenkomstig EN16734 Symbolen voor voertuigen op benzine/lpg LPG: Auto-LPG overeenkomstig EN589 BELANGRIJK 124) Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. 125) Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen. 126) Maak geen gebruik van een mobiele telefoon in de buurt van de benzinepomp: brandgevaar. BELANGRIJK E5: Ongelode benzine met maximaal 2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 E5: Ongelode benzine met maximaal 2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 E10: Ongelode benzine met maximaal 3,7% (m/m) zuurstof en maximaal 10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 48) Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen conform de Europese norm EN 590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie, door de veroorzaakte schade, ongeldig maken. Als per ongeluk andere brandstofsoorten worden getankt, mag de motor niet gestart worden. Ledig de tank. Als de motor ook maar heel kort heeft gewerkt, moet behalve de tank het complete brandstoftoevoercircuit geledigd worden. 120

123 NOODGEVALLEN Een lekke band of een doorgebrand lampje? Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen. De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het gratis landelijke of internationale universele telefoonnummer bellen om het dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te vinden. ALARMKNIPPERLICHTEN LAMP VERVANGEN ZEKERINGEN VERVANGEN EEN WIEL VERVANGEN FIX&GO AUTOMATIC KIT NOODSTART AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK SLEPEN VAN HET VOERTUIG

124 NOODGEVALLEN ALARMKNIPPER- LICHTEN CONTROLE Druk op de knop fig. 106 om de lichten in of uit te schakelen. Wanneer de alarmknipperlichten werken, knipperen de controlelampjes en J0001EM BELANGRIJK Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht. Noodremmen Bij het remmen in noodsituaties gaan de alarmknipperlichten automatisch branden, evenals de controlelampjes en op het instrumentenpaneel. De lichten gaan automatisch uit wanneer het noodremmen ophoudt. LAMP VERVANGEN 127) 128) 129) 49) ALGEMENE INSTRUCTIES Controleer alvorens een lamp te vervangen of de contacten zijn geoxideerd; vervang doorgebrande lampen door exemplaren van hetzelfde type en vermogen; controleer na vervanging van een gloeilamp in de koplamp altijd of de koplampafstelling goed is; als een lamp niet werkt, controleer dan of de betreffende zekering is doorgebrand alvorens de lamp te vervangen. Om de zekeringen te vinden wordt verwezen naar de paragraaf Zekeringen vervangen in dit hoofdstuk. BELANGRIJK Bij koude of vochtige weersomstandigheden of na hevige regen of een wasbeurt, kan de binnenzijde van de koplampen of achterlichten enigszins beslagen zijn en/of kunnen er condensdruppels aanwezig zijn. Dit is geen defect maar een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de temperatuur- en luchtvochtigheidsverschillen tussen de binnen- en buitenzijde van het glas, en dat geen negatieve invloed heeft op de normale werking van de lichten. Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan (van het midden tot de randen) zodra de lichten worden ingeschakeld. 122

125 TYPEN LAMPEN Het voertuig is voorzien van de volgende lampen Volglas lampen (type 1): klemmontage. Trek om te verwijderen. Lamp met bajonet-sluiting (type 2): druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. Halogeenlampen (type 3): om de lamp te verwijderen, aan de stekker trekken en deze uitnemen. Halogeenlampen (type 4): draai de lamp linksom om hem uit de houder te verwijderen. 123

126 NOODGEVALLEN Lampen Type Vermogen Referentieafbeelding Voorste stadslichten/dagrijlichten (DRL) H15 15W 4 Grootlicht (halogeen) H15 55 W 4 Dimlicht H7 55 W 3 Richtingaanwijzers voor PY21W 21 W 2 Kentekenverlichting W5W 5 W 1 Stadslicht achter / remlichten P21W 21 W 2 Richtingaanwijzers achter WY16W 16 W 1 Achteruitrijlicht W16W 16 W 1 3e remlicht W5W 5 W 1 Mistlampen H11 55 W 4 Mistachterlicht W16W 16 W 1 Plafondverlichting voor C5W 5 W 1 Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5 W 1 Plafondverlichting achterin C5W 6W 1 Verlichting bagageruimte W5W 5 W 1 Verlichting dashboardkastje W5W 5 W 1 124

127 LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN Voorste lamp positie J0025EM 109 P08026J J0002EM 1. Dimlicht 2. Mistlampen 3. Grootlicht/Dagverlichting (DRL) 4. Richtingaanwijzer. Grootlicht/Dagverlichting (DRL) Ga als volgt te werk om lamp 3 fig. 107 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen kap 1 fig. 108; draai de lamphouder linksom en trek hem naar buiten; sluit de elektrische connector af en vervang de lamp/ lamphouder 2; sluit de elektrische connector aan op de nieuwe montage; plaats vervolgens de samenstelling in hun zitting en draai deze rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed vergrendeld is; monteer de rubber kap 1 weer. BELANGRIJK Vervang de lamp alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. Dimlicht Rechterkoplamp Ga als volgt te werk om lamp 1 fig. 107 te vervangen: draai de wielen van het voertuig helemaal naar binnen; draai de schroef 1 fig. 109 met de geleverde schroevendraaier los en verwijder het inspectieklepje 2; verwijder de rubberen dop maak de stekker los; haal de lamp uit de houder door deze van uit de borgveren los te maken; plaats de nieuwe lamp en voer de eerder beschreven procedure in omgekeerde volgorde uit. Linkerkoplamp werkend van binnen uit de motorruimte, verwijder de rubberen kap van de lamp van het dimlicht 1 fig. 107; haal de lamp uit de houder door deze van uit de borgveren los te maken; koppel de stekker los en vervang de betreffende lamp 1 fig. 107; 125

128 NOODGEVALLEN sluit de elektrische connector aan op de nieuwe lamp; herplaats de samenstelling in de zetel; monteer de rubberen dop weer. BELANGRIJK Vervang de lamp alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. Richtingaanwijzers voor Ga als volgt te werk om lamp 4 fig. 107 te vervangen: gebruik de schroevendraaier die bij de auto is geleverd om de aangegeven bevestigingen te verwijderen en verwijder afdekking 1 fig. 110; plaats vervolgens de lamp/ lamphouder in zijn zitting en draai deze rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed vergrendeld is; plaats de kap terug en blokkeer hem door de bevestigingen terug te plaatsen. Mistvoorlichten Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: 111 P08026J0012 draai de wielen van het voertuig helemaal naar binnen; draai de schroef 1 fig. 111 met de geleverde schroevendraaier los en verwijder het inspectieklepje 2; draai de lamp- lamphouderunit 1 fig. 112 linksom en verwijder hem dan door hem naar buiten de schuiven; maak de stekker los; sluit de stekker aan op de nieuwe unit: breng hem dan in, draai hem rechtsom, en zorg dat hij correct sluit; tot slot het inspectiedeksel herplaatsen. Zijrichtingaanwijzer Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: druk op het lampenglas 1 fig. 113 aan om de inwendige borgveer 2 in te drukken en trek de lichtunit naar buiten; J0011EM draai de lamp-lamphouderunit linksom; vervang de lamp met de "bajonetsluiting"; J0016EM J0005EM 126

129 draai de lamphouder 3 linksom, verwijder de lamp 4 en vervang hem; hermonteer de lamphouder 3 in het lampenglas en draai hem rechtsom; monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer 2 op zijn plaats vastklikt. Achterste lamp positie Achterlichtunit Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: verwijder de achterlichtunit, schuif deze naar buiten zoals aangegeven in fig. 117; J0007EM J0017EM J0006EM 1. Achterlichten/remlichten 2. Richtingaanwijzer 3. Achteruitrijlicht 4. Mistachterlicht J0008EM open de achterste klep en beweeg de kap op de binnenste bekleding 5 fig. 115; maak de centrale elektrische stekker 6 los, die op de betreffende bevestigingen zijn aangebracht en draai dan schroef 7 fig. 116 los; 118 P08026J0018 om de lamp van het achtermistlicht te vervangen, de lamphouder 8 fig. 118 linksom draaien en de lamp vervangen, door deze uit de lamphouder te nemen; om de andere lampen te vervangen, de vier bevestigingsschroeven 127

130 NOODGEVALLEN losschroeven fig. 118 en de lamphouderunit verwijderen; maak de stekker 1 fig. 120 los; schroef de 2 zijmoeren los; schroevendraaier, lampenglazen 1 fig. 122 en ga te werk in het aangegeven punt; J0019EM J0030EM vervang de betreffende lamp (fig. 119: 9 = stand; 10 = stop; 11 = achteruit; 12 = richtingindicatoren); hermonteer de lamphouderunit correct op de achterlichtunit, door de vier bevestigingsschroeven volledig vast te draaien; monteer de achterlichtunit weer op het voertuig; schroef de bevestiging van de achterlichtunit volledig vast en sluit de elektrische stekker weer aan; herplaats de sectie van de binnenste bekleding; sluit het achterdeksel. Lampjes 3 e remlicht Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: open de achterdeksel; Verwijder de lamphouder; verwijder de lamp en vervang hem fig J0031EM Kentekenverlichting Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: verwijder, met de bijgeleverde J0009EM draai de lamphouder 2 fig. 123 linksom, verwijder de lamp 3 en vervang hem; monteer de unit weer J0026EM OPMERKING Breng, alvorens het lampenglas te verwijderen, een

131 bescherming (bijv. een doek) aan op de punt van de schroevendraaier, om te voorkomen dat het lampenglas beschadigd raakt. BELANGRIJK 127) Wacht tot de uitlaatleidingen zijn afgekoeld alvorens de lamp te vervangen: GEVAAR VOOR BRANDWONDEN! 128) Wijzigingen of reparaties aan het elektrisch systeem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. 129) In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten. BELANGRIJK 49) Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje bevochtigd met alcohol en laat hem vervolgens drogen. ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE 130) 131) 132) 133) 50) De elektrische installatie wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van de installatie brandt de zekering door. Tang voor het verwijderen van zekeringen Gebruik het tangetje dat in het deksel van de zekeringenkast in de motorruimte geklemd is, om een zekering te vervangen (zie fig. 124 ). De tang heeft twee uiteinden, speciaal ontworpen (zie) om de verschillende types zekeringen die aanwezig zijn in het voertuig te verwijderen J0002EM Berg, na gebruik, het tangetje weer op, waar hij hoort. PLAATS VAN DE ZEKERINGEN De zekeringen zijn gegroepeerd in drie controle-eenheden: op het dashboard, in de motorruimte en in de laadruimte. 129

132 NOODGEVALLEN REGELEENHEID MOTORRUIMTE 51) De zekeringenkast bevindt zich naast de accu fig draai tegelijk de schroef langzaam linksom tot weerstand wordt ervaren (niet te vast draaien); draai de schroef langzaam los; het openen wordt aangegeven als de kop van de schroef volledig uit zijn zitting is gekomen; verwijder deksel 2 door het op de zijgeleiders naar boven te schuiven, zoals aangegeven in de afbeelding. draai schroef 1 volledig vast met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier; draai tegelijk de schroef langzaam linksom tot weerstand wordt ervaren (niet te vast draaien); draai de schroef langzaam los; het sluiten wordt aangegeven als de kop van de schroef volledig in zijn zitting zit. ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD De zekeringenkast fig. 128 bevindt zich aan de linkerkant van de stuurkolom. Om toegang tot de zekeringen te krijgen, moet u de klikdeksel, weergegeven in fig. 127, verwijderden, door deze naar u toe te trekken J0006EM 125 P08036J003 Ga als volgt te werk om een zekering te vervangen: draai schroef 1 fig. 126 volledig vast met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier; Op het deksel zijn de identificatienummers van de elektrische onderdelen die met de zekeringen overeenkomen aangegeven. Zodra de zekering vervangen is, als volgt te werk gaan: plaats het deksel 2 weer in de zijgeleiders van de kast; schuif het deksel van bovenaf weer volledig naar beneden; J0005EM 130

133 ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE Open de achterklep en beweeg de sectie van de binnenste kap fig. 129 en ga naar de zekeringen in zekeringenkast 2 fig J0010EM J0009EM J0011EM 131

134 NOODGEVALLEN ZEKERINGKAST MOTORRUIMTE GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE tweetonige claxon F10 15 Spiegelverwarmer F88 7,5 Achterruitverwarming F20 30 ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F47 25 Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde) F48 25 Levering voor Uconnect systeem, klimaatregeling, EOBD systeem, USB/AUX poort, stuurbedieningen. Dead Lock-systeem (Ontgrendeling portier bestuurderszijde voor bepaalde versies/markten)/portierontgrendeling/centrale vergrendeling/elektrische ontgrendeling achterklep F36 15 F38 20 Ruitensproeierpomp F43 20 Elektrische ruitbediening linksachter F33 25 Elektrische ruitbediening rechtsachter F

135 ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE 12 V Stopcontact achter F97 15 Stoelverwarming voor bestuurderszijde F99 10 Stoelverwarming voor passagierszijde F92 10 Verstelbare lendensteun voor bestuurderszijde F90 10 BELANGRIJK 130) Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 131) Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een hogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR 132) Als er een zekering wordt gebruikt die niet wordt aangeduid in deze of in de vorige pagina, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 133) Voordat u een zekering vervangt, zorg ervoor dat de startinrichting op STOP staat, dat de sleutel, indien mechanisch, verwijderd is en dat alle apparatuur uit is geschakeld en/of afgesloten is. BELANGRIJK 50) Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal. 51) Als de motorruimte moet worden gewassen, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringenkast en de motor van de ruitenwissers terechtkomt. 133

136 NOODGEVALLEN EEN WIEL VERVANGEN KRIK Het is nuttig om het volgende te weten: de krik weegt 2,15 kg; de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van een defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; Afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden. Onderhoud Voorkom dat er vuil op de wormschroef terechtkomt; Zorg ervoor dat de "wormschroef" altijd gesmeerd is; Breng nooit wijzigingen aan de krik aan. Omstandigheden om niet bij te gebruiken Temperatuur onder -40 C; Op zanderige of modderige grond; Op ongelijke ondergrond; Op steile wegen; Onder extreme weersomstandigheden: onweer, tyfonen, orkanen, sneeuwstormen, stormen, enz. Bij directe aanraking met de motor of voor reparaties onder het voertuig; Op schepen. VERVANGINGS- PROCEDURE 134) 135) 136) 137) 138) 139) 52) 53) Ga als volgt te werk: stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden. De grond moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn; zet de motor af, schakel de noodknipperlichten en de parkeerrem in; schakel de eerste of achteruitversnelling in of, voor versies met automatische versnellingsbak (indien aanwezig), zet de pook in stand P (Parkeren); trek het reflecterende veiligheidsvest aan voordat u uit de auto stapt (houd u in elk geval aan de wettelijke voorschriften van het land waarin u rijdt); open de achterklep, til de vloerbedekking op; sleutel 4 in de gereedschapskist gebruiken, draai borgring 1 fig. 131 los; J0002EM Neem de gereedschapshouder 3 uit en plaats deze naast het te verwisselen wiel; neem het reservewiel 2; pak de wig 1 fig. 132 en klap deze uit zoals aangegeven op het schema; J0007EM 134

137 J0004EM J0012EM J0005EM leg de wig 1 achter het wiel diagonaal tegenover het wiel dat vervangen moet worden (zie fig. 133 ) om te voorkomen dat het voertuig onbedoeld gaat bewegen als het wordt opgekrikt; voor versies met stalen velg: verwijder het wieldeksel 1 fig. 134 met gebruik van het specifieke gereedschap 2 fig. 135, dat zicht bevindt in de gereedschapscontainer: pak het gereedschap met twee vingers vast, breng de gesp tussen de band en het wieldeksel en trek naar u toe loodrecht op het wiel; J0013EM draai de bout van het wiel dat vervangen moet worden ongeveer één slag los met de bijgeleverde sleutel 1 fig. 136; schud het voertuig om de velg makkelijker van de wielnaaf te kunnen verwijderen; gebruik de voorziening 1 fig. 137 om de krik te verlengen tot de bovenkant van de krik 2 in de chassisbalk 3 van het voertuig, naast het symbool op de chassisbalk; J0006EM waarschuw alle omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand in de buurt van de auto komt tot deze weer helemaal op grond staat; Monteer de slinger om de krik 1 135

138 NOODGEVALLEN fig. 137 (rechtsom) om de krik te bedienen en hef de auto op totdat het wiel enkele centimeters van de grond is J0001EM maak de wielbouten compleet los en verwijder het lekke wiel; zorg dat de contactvlakken van het reservewiel en de velg schoon zijn om het loskomen van de wielbouten te voorkomen; monteer het reservewiel door de eerste wielbout twee slagen aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt en vervolg op dezelfde wijze met de andere bouten; draai de bevestigingsbouten goed vast met sleutel 1 fig. 136; draai aan de slinger van de krik 1 fig. 137 (linksom) om het voertuig te laten zakken en verwijder de krik; gebruik de meegeleverde sleutel om de bouten volledig vast te draaien op een zich kruisende manier in fig. 139; 139 F1B0225C voor versies met stalen velgen: zorg dat groef 1 fig. 140 op het wieldeksel en gemarkeerd door symbol 2 overeenkomt met het ventiel; J0010EM plaats het interne deel van het wieldeksel op de velg; zet het wieldeksel vast met een axiale kracht op verschillende punten zoals getoond in fig. 141 om de correcte koppeling tussen wieldeksel en wiel mogelijk te maken J0011EM Na voltooiing van de werkzaamheden: plaats het reservewiel in de daarvoor bestemde ruimte in de bagageruimte; plaats de gedeeltelijk geopende krik in houder 3 fig. 131 en forceer hem enigszins in zijn behuizing zodat hij niet kan gaan trillen als het voertuig in beweging is; berg de gereedschappen weer op in de houder; berg de houder 3, compleet met gereedschap, in het reservewiel; span het vergrendelapparaat van de gereedschapshouder 1 fig. 131 aan; herplaats de mat in de bagageruimte. OPMERKING Als er een wiel moet worden vervangen met lichtmetalen velgen, plaats deze dan tijdelijk in de reservewielruimte met de cosmetische zijde naar boven gericht.

139 BELANGRIJKE OPMERKINGEN Banden met éénrichtingsloopvlak kunnen herkend worden aan de pijlen op de zijkant van de band, die de draairichting aangeven. Deze richting dient absoluut te worden gerespecteerd. Alleen op die manier kunnen de banden hun eigenschappen behouden in termen van grip, lawaai, weerstand tegen slijtage en drainage op natte oppervlakken. Indien het, na een lekke band, noodzakelijk zou zijn een dergelijke band omgekeerd te monteren, moet er toch uiterst voorzicht verder gereden worden, aangezien de prestaties van de band in deze omstandigheden beperkt zijn. Deze voorzorgsmaatregel moet altijd in acht genomen vooral wanneer het wegdek nat is. Om volledig te kunnen profiteren van het eenrichtingsloopvlak, wordt geadviseerd alle wielen zo spoedig mogelijk terug te brengen in de correcte draairichting. BELANGRIJK 134) Indien het wiel met de lege band en de krik in het interieur worden achtergelaten dan vormen ze een ernstig risico voor de veiligheid van de inzittenden in geval van ongevallen of bruusk remmen. Daarom moeten de krik en het wiel met de lege band altijd in de speciale behuizing in de laadruimte geplaatst worden. 135) Het is extreem gevaarlijk een wiel te proberen te vervangen aan de zijkant van het voertuig vlak naast een rijbaan: zorg ervoor dat het voertuig op een voldoende afstand van de weg staat, om te vermijden overreden te worden. 136) Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. Om veiligheidsredenen moeten de wielen altijd geblokkeerd worden met de meegeleverde wiggen. 137) De krik is een gereedschap dat ontwikkeld en ontworpen is voor het vervangen van een wiel, als een band lek of beschadigd raakt, op het voertuig waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv. om andere modellen voertuigen of andere dingen op te krikken, is ten strengste verboden. Gebruik hem nooit voor onderhoud of reparaties onder het voertuig of om winterbanden te verwisselen voor zomerbanden of andersom: wij adviseren u om contact op te nemen met een Fiat Servicenetwerk. Zorg dat u zich nooit onder een opgekrikt voertuig bevindt: gebruik de krik alleen in de aangegeven standen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven op het plaatje op de krik. Start de motor nooit wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer dan noodzakelijk is opgekrikt, kan alles onstabieler worden, met het risico dat het voertuig met een harde klap omlaag komt. Krik de auto daarom alleen zover op als nodig is om toegang te krijgen tot het reservewiel. 138) Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek nooit gereedschap, van welk type ook, tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de spanning van zowel de banden als het ruimtebesparende reservewiel, in overeenstemming met de spanningswaarden die zijn aangegeven in het hoofdstuk Technische gegevens. 139) Er wordt een 16 reservewiel bij 17" banden geleverd. Gebruik dit reservewiel alleen in noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/u. Op het wiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en de betreffende beperkingen van het wiel zijn vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden. 137

140 NOODGEVALLEN Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen: Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard wiel. Dek deze aanwijzingen niet af." Monteer nooit een wieldeksel op het wiel. De rijeigenschappen van de auto worden aangepast aan het aangebrachte wiel. Vermijd bruusk optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer reservewielen is verboden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken. BELANGRIJK 52) Zorg voor voldoende werkruimte bij het draaien van de slinger om schaafwonden aan uw hand door contact met de grond te voorkomen. Ook de bewegende delen van de krik ("wormschroef" en gewrichten) kunnen verwondingen veroorzaken: raak deze delen niet aan. In geval van accidenteel contact met smeervet, het betreffende deel zorgvuldig schoonmaken. 53) Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om het correcte aanhaalkoppel van de wielbouten te laten controleren. FIX&GO AUTOMATIC KIT (indien aanwezig) BESCHRIJVING 140) 54) 55) De Fix&Go automatic kit fig. 142 bevindt zich in de bagageruimte, in een speciale houder. In deze houder zitten ook een schroevendraaier, het sleepoog en de adapter voor de brandstofvulopening. Om bij de Fix&Go automatic te komen, open de achterklep en til de mat op. Zie voor meer gedetailleerde informatie de vorige paragraaf "Een wiel vervangen". De Fix&Go automatic kit bevat tevens: een tank 1 fig. 142 met afdichtvloeistof, geleverd bij: vulleiding 2 en sticker 3 met daarop het opschrift "max. 80 km/h", die na reparatie van de band op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (bijv. op het dashboard); J0003EM compressor 4 compleet met drukmeter en aansluitstukken; een instructiefolder, die u moet raadplegen voor een snel en correct gebruik en die moet worden overhandigd aan het personeel dat de band die behandeld is met afdichtmiddel moet repareren; een paar handschoenen in het zijvak van de compressor; enkele adapters voor het oppompen van verschillende elementen. REPARATIE VAN BANDEN EN DRUK HERSTELPROCEDURE 140) 54) 55) Ga als volgt te werk: plaats het voertuig in een veilige en geschikte zone en trek aan de handrem. Neem de kit uit de speciale tas. Verwijder de snelheidssticker 3 138

141 fig. 142 en plak deze op een zichtbare plaats. Draag de geleverde beschermende handschoenen. Verwijder de deksel van het ventiel van de lekke band en sluit deze aan, en maak ze zeer goed vast, op de transparante buis van de afdichtingsvloeistof 1 fig. 143; J0004EM Zorg ervoor dat de aan-uitknop in de stand 0 (OFF) staat. Indien aanwezig, open de kap van compressor 4 fig. 142 en steek de elektrische connector in de 12V-aansluiting van het voertuig fig. 144, schakel de motor van het voertuig in; activeer de compressor door de aan-uitknop in de stand I (ON) te zetten. Als de drukmeter de vereiste druk voor de auto aangeeft (zie het onderdeel "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens"), dient u de compressor uit te schakelen door de aan-uitknop in de stand 0 te zetten. Als 5 minuten na het starten van de compressor, de drukmeter een druk aangeeft die lager is dan 1,8 bar / 26 psi, dient u de compressor uit te schakelen, koppel de afdichtvloeistofleiding van het bandventiel los, schroef de ventielkap weer vast en verplaats het voertuig ongeveer 10 meter om de verdeling van de afdichtvloeistof in de band toe te staan. Breng het voertuig veilig tot stilstand en herhaal het bovenstaande totdat de vereiste druk wordt bereikt. Als nog eens 5 minuten na het starten van de compressor, de drukmeter nog steeds een druk aangeeft die lager is dan 1,8 bar / 26 psi, is de BAND TE BESCHADIGD EN KAN NIET GEREPAREERD WORDEN. Verwijder de kit en plaats deze in de speciale tas en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk; J0002EM Als de vereiste druk is bereikt, ga dan weer rijden. Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet. Vermijd abrupt accelereren of remmen. Na ongeveer 8 km gereden te hebben, het voertuig op een veilige en geschikte plaats zetten, met de handrem aangetrokken. De kit oppakken en ervoor zorgen dat de aan-uit knop op de 0 staat, de elektrische connector in de 12V aansluiting van de auto steken. Verwijder het deksel van het ventiel van de gerepareerde band, trek de zwarte pomp 1 fig. 145 eruit, sluit deze aan en vergrendel met het ventiel. Controleer de drukmeter om de bandenspanning te controleren; als de druk lager is dan 1,8 bar / 26 psi, IS DE BAND TE ZWAAR BESCHADIGD EN KAN NIET GEREPAREERD WORDEN. Verwijder de kit en plaats deze in de speciale tas 139

142 NOODGEVALLEN en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk; als de druk gelijk of hoger is dan 1,8 bar / 26 psi, schakel dan de compressor in en bereik de vereiste druk. Koppel de kit los en zet hem terug in de speciale tas. Rijd voorzichtig en ga zo snel mogelijk naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk; J0006EM BELANGRIJK 140) De informatie die vereist is door het voorschrift dat van toepassing is staat vermeld op het etiket van de verpakking van de Fix&Go kit. In achtneming van de aanwijzingen op het etiket is een essentiële voorwaarde om de veiligheid en de doeltreffendheid van de Fix&Go kit te garanderen. Lees het etiket vóór gebruik, vermijd oneigenlijk gebruik. Fix&Go is onderhevig aan een vervaldatum en moet periodiek vervangen worden. De kit dient gebruikt te worden door volwassenen en mag niet gebruikt worden door kinderen. BELANGRIJK 54) Toon de verpakking en het etiket aan het personeel dat de met de snelle bandenreparatiekit behandelde band moet repareren. 55) Fix&Go voorziet in een tijdelijke reparatie, daarom moet de band zo snel mogelijk onderzocht en gerepareerd worden een specialist. De afdichtingsvloeistof is effectief bij temperaturen tussen de -40 C en +50 C. Het is mogelijk banden te repareren die beschadigd zijn op het loopvlak tot een diameter van 4mm; hoe dan ook kunnen banden beschadigd op hun zijde niet gerepareerd worden. Voor het gebruiken van Fix&Go kit, ervoor zorgen dat de band niet buitensporig beschadigd is en dat de rand in goede conditie is, gebruik hem anders niet en neem contact op met een Fiat Servicenetwerk. Verwijder vreemde voorwerpen niet uit de band. Laat de compressor niet langer dan 20 minuten achtereen aan staan - oververhittingsgevaar. NOODSTART Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met startkabels en de accu van een ander voertuig, of met een hulpaccu. In elk geval moet de gebruikte accu een capaciteit hebben die gelijk is aan of enigszins groter is dan de lege accu. 56) BELANGRIJKE OPMERKINGEN Gebruik geen hulpaccu of enige andere externe voedingsbron met een spanning hoger dan 12 V: de accu, de startmotor, de dynamo en het elektrische systeem van het voertuig kunnen hierdoor worden beschadigd. Probeer niet te starten met een hulpaccu als de accu bevroren is. De accu kan kapot gaan en ontploffen! VOORBEREIDEN VAN STARTEN MET HULPACCU De accu van het voertuig bevindt zich in de motorruimte, achter de linker lichtunit. 141) 142) 143) 144) BELANGRIJK De plusklem (+) van de accu is voorzien van een beschermkap. Til dit omhoog om bij de klem te kunnen komen. 140

143 Ga als volgt te werk: schakel de parkeerrem in, zet de versnellingspook in stand P (Parkeren), voor versies met automatische versnellingsbak (indien aanwezig), of in de vrijstand, voor versies met handgeschakelde versnellingsbak, en zet de startinrichting in STOP; schakel alle andere elektrische apparaten in het voertuig uit; bij gebruik van de accu van een ander voertuig, het voertuig parkeren binnen het bereik van de kabels die gebruikt worden voor de verbinding, de parkeerrem inschakelen en controleren of de startinrichting uitgeschakeld is. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu s nooit rechtstreeks met elkaar! Indien de hulpaccu geïnstalleerd is op een ander voertuig, controleren of er geen onbedoeld contact is van metalen onderdelen tussen de twee voertuigen, aangezien dit kan leiden tot kortsluiting naar massa, met het risico van ernstig letsel aan mensen die in de buurt staan. BELANGRIJK Het verkeerd uitvoeren van onderstaande procedure kan leiden tot ernstige letsel bij mensen of schade aan het laadsysteem van één of beide voertuigen. Volg de onderstaande instructies nauwkeurig op. Kabels aansluiten 57) Ga als volgt te werk om de auto te starten met een hulpaccu fig. 146: sluit een uiteinde van de pluskabel (+) aan op de plusklem (+) van het voertuig met de lege accu; sluit het andere uiteinde van de pluskabel (+) aan op de plusklem (+) van de hulpaccu; sluit een uiteinde van de minkabel ( ) aan op de minklem ( ) van de hulpaccu; J0003EM Sluit het andere uiteinde van de minkabel ( ) aan op de massa op de motor (een zichtbaar metalen deel van de motor of de versnellingsbak van het voertuig met lege accu) uit de buurt van de accu en het inspuitsysteem; start de motor van het voertuig met de hulpaccu, laat de motor enkele minuten stationair draaien. Start de motor van het voertuig met lege accu. Kabels loskoppelen Maak, als de motor gestart is, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet start, blijf dan niet proberen maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als het vaak nodig is om een noodstart uit te voeren, laat de accu en het laadsysteem van het voertuig dan controleren door het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 141) Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de aanwijzingen op die op het plaatje onder de motorkap staan. Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er zich nog inzittenden in het voertuig bevinden. Alle inzittenden moeten uit het voertuig stappen nadat de contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-stand is gedraaid. Controleer bij het tanken of de motor is afgezet (en of de contactsleutel in de stand STOP staat). 142) Kom niet te dicht bij de koelventilator van de radiateur: de elektrische ventilator kan inschakelen; gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen of andere loszittende kleding kunnen door de bewegende onderdelen worden meegetrokken. 141

144 NOODGEVALLEN 143) Verwijder alle metalen voorwerpen (bijv. ringen, horloges, armbanden), die zouden kunnen leiden tot een onbedoeld elektrisch contact en daardoor ernstig letsel. 144) De batterijen bevatten een zuur dat de huid of de ogen kan verbranden. Accu's produceren waterstof, dat uiterst brandbaar en explosief is. Houd ze daarom uit de buurt van vlammen of apparaten die vonken kunnen afgeven. BELANGRIJK 56) Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de brandstoftoevoer. 57) Verbind de startkabel niet met de minpool ( ) van de lege accu. De afgegeven vonk kan explosie van de accu tot gevolg hebben en ernstige schade veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke massapunt; gebruik geen andere blootgestelde metalen onderdelen. AFSLUITER VAN DE BRANDSTOF- TOEVOER BESCHRIJVING Diesel- en benzineversies Deze grijpt bij een botsing in en veroorzaakt het volgende: onderbreking van de brandstoftoevoer met uitschakeling van de motor als gevolg; automatische ontgrendeling van de portieren; inschakeling van de interieurverlichting; uitschakeling van de ventilatie van de klimaatregeling; inschakeling van de alarmknipperlichten (om de lichten uit te schakelen op de knop op het dashboard drukken). Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er bij sommige versies een bericht op het display. Op dezelfde manier wordt de bestuurder met een speciaal bericht op het display gewaarschuwd als het systeem niet correct werkt. BELANGRIJK Controleer het voertuig zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder het voertuig of in de buurt van de tank. Draai na een botsing de contactsleutel naar STOP om te voorkomen dat de accu leegloopt. LPG-versies (indien aanwezig) Naast het bovenstaande sluit het brandstofafsluitsysteem bij LPG-versies onmiddellijk de benzinetoevoer en de LPG-veiligheidsmagneetklep en stopt de inspuiting en dus slaat de motor af. 142

145 RESET AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Om de correcte werking van het voertuig te herstellen, de volgende procedure uitvoeren (deze procedure moet binnen 1 minuut gestart en voltooid worden): 145) Uit te voeren handelingen Met richtingaanwijzer in neutrale stand de startinrichting op STOP zetten Zet de startinrichting naar MAR Schakel de rechter richtingaanwijzer in Schakel de linker richtingaanwijzer in Schakel de rechter richtingaanwijzer in Schakel de linker richtingaanwijzer in Schakel de linker richtingaanwijzer uit Zet de startinrichting op STOP Zet de startinrichting naar MAR 143

146 NOODGEVALLEN BELANGRIJK 145) Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen. AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Loslaten hendel Ga in geval van storing als volgt te werk om de versnellingspook uit P (Parkeren) te zetten: zet de motor af; schakel de parkeerrem in; door zorgvuldig te werken in het punt aangeduid met de pijl, verwijder de stofkap 1 fig. 147 (zie ook fig. 148 ); J0002EM trap het rempedaal volledig in en houd het ingetrapt; steek de bijgeleverde schroevendraaier haaks in opening 2 fig. 149 en beweeg de ontgrendelingshendel; J0001EM J0003EM zet de versnellingspook in N (Vrijstand); zet de stofkap weer goed op zijn plaats; start de motor. 144

147 Sleutel verwijderen 58) De contactsleutel (voor versies met sleutel zonder afstandsbediening) kan alleen verwijderd worden als de pook in stand P (parkeren) staat. Als de accu van het voertuig leeg is en de contactsleutel is ingebracht, is de sleutel in het contactslot geblokkeerd. Ga als volgt te werk om de sleutel handmatig te verwijderen: breng het voertuig in veilige omstandigheden tot stilstand, schakel een versnelling en de parkeerrem in; draai met de bijgeleverde sleutel 1 fig. 150 (die zich in de houder met de boorddocumenten of in het gereedschapsgedeelte in de begageruimte bevindt), de bevestigingsbouten 2 fig. 151 van het onderste deksel 3 los; J0004EM J0005EM verwijder de onderste afdekking 3 van het stuurwiel door deze uit zijn zitting te halen; trek lipje 4 fig. 152 omlaag met één hand en verwijder met de andere hand de sleutel, door deze naar buiten te trekken; J0006EM als de sleutel eenmaal verwijderd is, onderste afdekking 3 fig. 151 terugzetten, controleren of deze goed vastzit en de bevestigingsbouten 2 stevig vastdraaien. 145

148 NOODGEVALLEN BELANGRIJK 58) Het wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om deze hermontageprocedure te laten uitvoeren. Indien u zelfstandig te werk wilt gaan, dient u vooral op te letten op de juiste bevestiging van de borgklemmen. Anders kan een verkeerde bevestiging van de onderste en bovenste afdekking lawaai veroorzaken. SLEPEN VAN HET VOERTUIG BEVESTIGING VAN HET SLEEPOOG 146) 147) 148) Het bijgeleverde sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas in de bagageruimte. Voor Ga als volgt te werk: Maak de beschermende dop los en verwijder hem; neem sleephaak 1 fig. 153 en draai het helemaal vast op de voorste pen met schroefdraad. hem helemaal vast op de achterste pen met schroefdraad. 154 P BELANGRIJK J0001EM Achter Ga als volgt te werk: Maak de beschermende dop los en verwijder hem; neem sleephaak 1 fig. 154 en draai 146) Alvorens te slepen, moet de contactsleutel naar MAR en vervolgens naar STOP worden gedraaid, zonder hem uit het contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd. Controleer ook of de versnellingsbak in de vrijstand staat (bij versies uitgerust met automatische versnellingsbak (indien aanwezig) controleren of de pook in de N-stand staat). 146

149 147) Onthoud dat tijdens het slepen de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken. Om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen soepele kabels en vermijd bruuske bewegingen. Zorg tijdens het slepen dat er geen onderdelen door de sleepverbinding kunnen worden beschadigd. Neem bij het slepen in elk geval de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin wordt gereden en pas uw rijgedrag aan. Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept. Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen. 148) Gebruik de sleepogen voor en achter alleen voor noodgevallen op de weg. Het is toegestaan de auto over korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform de wegenverkeerswetgeving (starre stang), om de auto over de weg te verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of voor transport met takelwagen. Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt om voertuigen off-road (onverharde wegen) te slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen twee voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden. 147

150 ONDERHOUD EN ZORG Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van het voertuig, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende langere tijd gegarandeerd worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe. ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD MOTORRUIMTE ACCU OPLADEN ONDERHOUDSPROCEDURES HET VOERTUIG OPKRIKKEN WIELEN EN BANDEN CARROSSERIE INTERIEUR

151 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is essentieel voor een lange levensduur van het voertuig onder optimale omstandigheden. Daarom heeft Fiat een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die op vaste afstandsintervallen uitgevoerd moeten worden en, voor bepaalde versies/markten, op vaste tijdstippen, zoals beschreven in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema. Ongeacht het bovenstaande is het altijd noodzakelijk de aanwijzingen in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema zorgvuldig op te volgen (bijv. regelmatige controle van de vloeistofniveaus, bandenspanning, enz.). Geprogrammeerde Onderhoudsbeurten worden door alle werkplaatsen van het Fiat Servicenetwerk uitgevoerd op basis van de vaste intervallen in tijd of kilometers/mijlen. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, mogen uitsluitend worden uitgevoerd na uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar. Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt voor het trekken van aanhangers, dan moet een korter interval tussen de onderhoudsbeurten worden aangehouden. BELANGRIJKE OPMERKINGEN De onderhoudsbeurten van het Geprogrammeerde Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren ervan kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Het is raadzaam het Fiat Servicenetwerk onmiddellijk te informeren over eventuele kleine defecten en niet te wachten tot de volgende onderhoudsbeurt. 149

152 ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (benzineversies LPG-versies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van km/8 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. Mijl x Jaren Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen. Vervaldatum/toestand lading snelle bandenreparatiekit controleren (waar aanwezig) Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1) Visueel de conditie controleren van: LPG-leidingen en stekkers, bevestiging LPG-tank (1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) Uitlaatgasemissie controleren Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het motormanagementsysteem te controleren; emissies en ( waar aanwezig) de verslechtering van de motorolie Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen (hoezen, slangen, bussen enz.) (1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade. 150

153 Mijl x Jaren Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers controleren Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo nodig de sproeiers afstellen Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de integriteit van remblokslijtagesensor controleren Conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen visueel inspecteren (1.4 16v 95 pk E4-versies/1.4 16v 95 pk E6-versies/1.6 E.TorQ E6-versies/1.6 E.TorQ E4-versies) Visueel de conditie controleren van de zuurstofsensor (1.4 16v 95 pk E4-versies, 1.6 E.TorQ E4-versies) (2) Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem (1.4 16v 95 pk E6-versies/1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem (1.4 16v 95 pk E4-versies) (2) Deze handeling moet uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Afghanistan, Algerije, Angola, Armenië, Congo, Ethiopië, Ghana, Iran, Irak, Jordanië, Malawi, Mali, Mozambique, Nigeria, Senegal, Syrië, Zimbabwe. 151

154 ONDERHOUD EN ZORG Mijl x Jaren Visueel de conditie van de diverse aandrijfriem(en) en regelaccessoires controleren (1.4 16v 95 pk E6-versies/1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem(en) (1.4 16v 95 pk E4-versies) Visueel de conditie controleren van de verschillende distributieriem(en) (1.6 E.TorQ E6-versies/1.6 E.TorQ E4-versies) De spanning controleren van de aandrijfriem van hulporganen (versies zonder automatische riemspanner) (1.4 16v 95 pk E6-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (versies zonder automatische riemspanner) (1.4 16v 95 pk E4-versies) De spanning controleren van de aandrijfriem van hulporganen (versies zonder automatische riemspanner) (1.6 E.TorQ E6-versies, 1.6 E.TorQ E4-versies) Motorolie verversen en oliefilter vervangen (1.4 16v 95 pk E4-versies / 1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) 152

155 Mijl x Jaren Motorolie verversen en oliefilter vervangen (1.4 16v 95 pk E6-versies, 1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) (3) (o) ( ) Bougies vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies) Bougies vervangen (1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) (4) Bougies vervangen (1.4 16v 95 pk E4-versies / 1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (5) Getande distributieriem vervangen (1.4 16v 95 pk E6-versies / v 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) (6) (3) Als het voertuig jaarlijks minder dan km rijdt, moeten de motorolie en het filter elk jaar vervangen worden. (o) Aanbevolen werkzaamheden ( ) Verplichte werkzaamheden (4) Voor 1.4 T-jet LPG-versies zijn de volgende zaken van vitaal belang om een correcte werking te verzekeren en om ernstige schade aan de motor te voorkomen: gebruik uitsluitend bougies die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren; alle bougies moeten van hetzelfde type en merk zijn (zie de paragraaf "Motor" in het hoofdstuk "Technische gegevens"); houd u strikt aan de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema. Het wordt aanbevolen contact op te nemen met het FIAT Servicenetwerk om de bougies te laten vervangen. (5) Deze handeling moet iedere km uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Afghanistan, Algerije, Angola, Armenië, Congo, Ethiopië, Ghana, Iran, Irak, Jordanië, Malawi, Mali, Mozambique, Nigeria, Senegal, Syrië, Zimbabwe. (6) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. 153

156 ONDERHOUD EN ZORG Mijl x Jaren Distributieriem(en) vervangen (1.4 16v 95 pk E6-versies / v 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) Aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen (1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) Luchtfilterelement vervangen (1.4 16v 95 pk E6-versies / v 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG E6-versies) (7) Luchtfilterelement vervangen (1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (7) Zuurstofsensor vervangen (1.4 16v 95 pk E4-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (2) Remvloeistof verversen (8) Filter in drukregelaar vervangen (1.4 T-Jet 120 pk LPG E6-versies) Papieren filter vervangen (LPG in gasvorm) (1.4 T-Jet 120 pk LPG E6-versies) (6) (6) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. (7) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de km te vervangen. (2) Deze handeling moet uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Afghanistan, Algerije, Angola, Armenië, Congo, Ethiopië, Ghana, Iran, Irak, Jordanië, Malawi, Mali, Mozambique, Nigeria, Senegal, Syrië, Zimbabwe. (8) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand. 154

157 Mijl x Jaren Interieurfilter vervangen (7) (o) ( ) (7) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de km te vervangen. (o) Aanbevolen werkzaamheden ( ) Verplichte werkzaamheden 155

158 ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (Dieselversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van km/6 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x Jaren Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen. Vervaldatum/toestand lading snelle bandenreparatiekit controleren (waar aanwezig) Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren. De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1) Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het motormanagementsysteem te controleren; emissies en ( waar aanwezig) de verslechtering van de motorolie Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen (hoezen, slangen, bussen enz.) Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers controleren (1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade. 156

159 km x Jaren Werking van ruitenwissers/-sproeiers controleren en zo nodig de sproeiers afstellen Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de integriteit van remblokslijtagesensor controleren Visueel de conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen controleren (1.3 MultiJet-versies) Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem (1.6 Multijet-versies) Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (uitvoeringen zonder automatische riemspanner) Motorolie verversen en oliefilter vervangen (versies met DPF) (2) (2) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van het voertuig en wordt aangegeven met een brandend lampje of een bericht op het instrumentenpaneel. Het mag echter nooit meer dan 2 jaar bedragen. Als het voertuig voornamelijk in de stad wordt gebruikt, dan moeten de motorolie en het filter elk jaar worden vervangen. 157

160 ONDERHOUD EN ZORG km x Jaren Getande distributieriem vervangen (1.6 MultiJet-versies) (3) Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (3) Brandstoffilterelement vervangen (1.3 MultiJet versies) (4) Brandstoffilterelement vervangen (1.6 MultiJet versies) (4) Luchtfilterelement vervangen (5) Remvloeistof verversen (6) Interieurfilter vervangen (5) (o) ( ) (3) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. (4) Als het voertuig op brandstof rijdt van een kwaliteit die niet voldoet aan de betreffende Europese specificatie, moet dit filter om de km vervangen worden (5) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de km vervangen worden. (6) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand. (o) Aanbevolen werkzaamheden ( ) Verplichte werkzaamheden 158

161 PERIODIEKE CONTROLES Elke km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau motorkoelvloeistof; remvloeistofpeil; ruitensproeiervloeistofpeil; conditie en spanning banden; werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); werking ruitenwisser/- sproeiersysteem en stand/slijtage van wisserbladen. Elke 3000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau. ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO Als het voertuig vooral onder de volgende omstandigheden wordt gebruikt: het rijden op stoffige wegen; talrijke korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder het vriespunt; de motor vaak stationair draait of lange afstanden worden gereden bij lage snelheden of als de auto lang niet wordt gebruikt; de volgende controles dienen vaker te worden uitgevoerd dan aangegeven in het Geprogrammeerd onderhoudsschema: remblokken van schijfremmen voor op conditie en slijtage controleren; sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren; visueel de toestand controleren van: motor, versnellingsbak, transmissie, slangen en leidingen (uitlaat/brandstofen remsysteem) en rubber elementen (hoezen/slangen /bussen enz.); laadtoestand accu en niveau accuvloeistof (elektrolyt) controleren; conditie van aandrijfriemen van hulporganen visueel controleren; motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen; pollenfilter controleren en zo nodig vervangen; luchtfilter controleren en zo nodig vervangen. 159

162 ONDERHOUD EN ZORG MOTORRUIMTE NIVEAUS CONTROLEREN 149) 150) 59) V 95 pk E6 versie J0001EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 160

163 1.4 16V 95 pk E4 versie 156 P09026J Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 161

164 ONDERHOUD EN ZORG 1.4 T-Jet 120 pk LPG E6 versie (voor bepaalde versies/markten) 157 PGL Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 162

165 1.6 E.Torq E6 versie J0004EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 163

166 ONDERHOUD EN ZORG 1.6 E.Torq E4 versie 159 P09026J Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 164

167 1.6 16V MultiJet versie J0003EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 165

168 ONDERHOUD EN ZORG pk MultiJet E6 versie J0002EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 166

169 HP MultiJet E5 versie (voor bepaalde versies/markten) J0005EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Ruitensproeiervloeistof 4. Motorkoelvloeistof 5. Motorolie dop/vulopening 6. Motoroliepeilstok 167

170 ONDERHOUD EN ZORG MOTOROLIE 151) 60) Controleer ongeveer 5 minuten na het uitzetten van de motor het oliepeil met het voertuig op een horizontale ondergrond. Controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX op de peilstok staat. Als het oliepeil vlakbij of onder het MIN-teken staat, olie toevoegen via de vulopening totdat het MAX-teken wordt bereikt. Trek de oliepeilstok naar buiten, maak hem schoon met een niet-pluizende doek en zet hem terug. Neem de peilstok weer uit en controleer of het peil zich tussen het MIN- en MAX-teken op de peilstok bevindt. Motorolieverbruik 61) 2) Gewoonlijk ligt het maximale motorolieverbruik op 400 gram per 1000 km. Tijdens de eerste gebruiksperiode van de auto, moet de motor worden ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste km. BELANGRIJK Laat na het bijvullen of het verversen van motorolie de motor enkele seconden draaien alvorens hem uit te zetten en wacht enkele minuten alvorens het oliepeil te controleren. MOTORKOELVLOEISTOF 62) 152) Draai, als het niveau te laag is, de reservoirdop 4 los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". RUITENSPROEIER- VLOEISTOF 153) 154) Verwijder, als het niveau te laag is, de reservoirdop 3 en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". REMVLOEISTOF 63) 155) 156) Controleer of de vloeistof op het maximumniveau staat. Draai, als het vloeistofniveau te laag is, de reservoirdop 1 los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". BELANGRIJK Reinig zorgvuldig de reservoirdop en het omliggende oppervlak van de vulopening. Zorg er goed voor dat er geen verontreinigingen in het reservoir terechtkomen als de dop geopend wordt. Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met fijne zeef van maximaal 0,12 mm. BELANGRIJK Remvloeistof is hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan). Daarom moet bij overwegend gebruik van het voertuig in gebieden met grote luchtvochtigheid, de vloeistof vaker worden vervangen dan is aangegeven in het Geprogrammeerd onderhoudsschema. OLIE VOOR INSCHAKELING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (waar aanwezig) 3) Het olieniveau van de versnellingsbak mag uitsluitend gecontroleerd worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. 168

171 ACCU 157) 158) 159) 64) 4) Het elektrolyt van de accu hoeft niet te worden bijgevuld met gedestilleerd water. Een periodieke controle bij het Fiat Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. De accu vervangen Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud. NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Nuttig advies om de levensduur van de accu te verlengen Neem de volgende aanwijzingen in acht om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen: wanneer de auto wordt geparkeerd, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden. schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting; houd accessoires (bijv. autoradio, alarmknipperlichten, enz.) niet te lang ingeschakeld wanneer de motor is uitgezet; maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie worden uitgevoerd, de kabel van de minpool op de accu los. Als men na aanschaf van het voertuig elektrische accessoires wil monteren die constante voeding vereisen (alarm enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk; het gekwalificeerde personeel zal dan het totale stroomverbruik beoordelen. 65) BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld moet de stuurbekrachtiging worden geïnitialiseerd. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden (of het symbool verschijnt op het display) om dit aan te geven. Ga hiervoor als volgt te werk: draai het stuurwiel van het ene uiteinde naar het andere terwijl op een rechtlijnig traject van ongeveer honderd meter wordt gereden. BELANGRIJK Als het laadniveau gedurende langere tijd onder 50% blijft, raakt de accu door sulfatering beschadigd. Hierdoor verminderen de capaciteit en het startvermogen. De accu is in dit geval ook gevoeliger voor bevriezing (dit kan reeds bij temperaturen van -10 C gebeuren). Als het voertuig langere tijd niet gebruikt wordt, zie dan "Langdurige stilstand van het voertuig in het hoofdstuk "Starten en rijden". BELANGRIJK 149) Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. 150) Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de koelventilator van de radiateur: de elektrische ventilator kan inschakelen; gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen of andere loszittende kleding kunnen door de bewegende onderdelen worden meegetrokken. 169

172 ONDERHOUD EN ZORG 151) Wacht voor het bijvullen van de motorolie tot de motor is afgekoeld alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt in het bijzonder voor voertuigen met een aluminium vuldop (waar aanwezig). WAARSCHUWING: gevaar voor brandwonden! 152) Het koelsysteem staat onder druk. Als de dop vervangen moet worden, doe dit dan alleen door een origineel exemplaar; anders kan dit de werking van het systeem negatief beïnvloeden. Draai bij warme motor de dop van het reservoir niet los: gevaar voor brandwonden. 153) Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke werking van het systeem zonder vloeistof kan leiden tot schade aan of snelle verslechtering van sommige systeemcomponenten. 154) Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar. De motorruimte omvat warme onderdelen die bij contact met de vloeistof brand kunnen veroorzaken. 155) Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep. Vervolgens met veel water afspoelen. In geval van inslikken onmiddellijk een arts raadplegen. 156) Het symbool, op het reservoir van de remvloeistof geeft aan dat een remvloeistof een synthetische of op mineralen gebaseerde vloeistof is. Het gebruik van minerale vloeistoffen kan de speciale rubberen pakkingen in het remsysteem onherstelbaar beschadigen. 157) Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten uit de buurt van de accu: brand- en explosiegevaar. 158) Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie veroorzaken. 159) Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moeten de ogen altijd met een speciale bril beschermd worden. BELANGRIJK 59) Let erop dat de verschillende types vloeistoffen tijdens het bijvullen niet verwisseld worden: ze mogen absoluut niet onderling gemengd worden! Bijvullen met een ongeschikte vloeistof kan leiden tot ernstige schade aan het voertuig. 60) Het olieniveau mag nooit boven het MAX-teken komen. 61) Vul motorolie bij met dezelfde kenmerken als de motorolie waarmee de motor reeds is gevuld. 62) Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLU UP antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLU UP mag niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 63) Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof en de gelakte delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water. 64) Als de auto langdurig gestald moet worden bij zeer lage temperaturen, verwijder dan de accu en breng deze naar een verwarmde plek, om bevriezing te voorkomen. 65) Onjuiste installatie van elektrische en elektronische apparatuur kan leiden tot ernstige schade aan de auto. Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren (diefstalbeveiliging, mobiele telefoon enz.), ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk, die de meest geschikte apparaten zal aanraden en zal controleren of een accu met een grotere capaciteit gemonteerd moet worden. BELANGRIJK 2) De uitgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het verdient aanbeveling de olie en de filters te laten vervangen door het Fiat Servicenetwerk. 3) Gebruikte versnellingsbakolie bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om de vloeistof te laten vervangen. 4) Accu s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor het vervangen van de accu contact op met het Fiat Servicenetwerk. 170

173 ACCU OPLADEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK De procedure voor het opladen van de accu is uitsluitend bedoeld ter informatie. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om deze handeling te laten uitvoeren. BELANGRIJK Wacht, nadat de startinrichting op STOP is gezet en het bestuurdersportier is gesloten, minstens één minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los te koppelen. Wanneer de elektrische voeding weer op de accu wordt aangesloten, controleer dan of de startinrichting in de stand STOP staat en of het bestuurdersportier gesloten is. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling de accu langzaam en met een laag amperage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. De accu langer opladen, kan de accu beschadigen. BELANGRIJK De kabels van het elektrische systeem moeten weer correct worden aangesloten op de accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de plusklem en de minkabel ( ) op de minklem. De accuklemmen zijn gemarkeerd met de symbolen plus (+) en min ( ), en zijn weergegeven op het deksel van de accu. De kabelklemmen moeten ook corrosievrij zijn en stevig aan de klemmen bevestigd worden. Als een acculader van het "snelle" type wordt gebruikt terwijl de accu in het is voertuig gemonteerd, moeten eerst beide kabels van de accu losgemaakt worden alvorens de acculader aan te sluiten. Gebruik geen "snellader" voor de levering van startspanning. VERSIES ZONDER STOP/START-SYSTEEM Ga als volgt te werk om de accu op te laden: maak de klem van de minpool van de accu los; sluit de kabels van de acculader aan op de accupolen; let daarbij op de polariteit; schakel de acculader in; schakel na het opladen eerst de acculader uit voordat deze wordt losgekoppeld van de accu; sluit de klem weer op de minpool van de accu aan. VERSIES MET STOP/ START-SYSTEEM (indien aanwezig) Ga als volgt te werk om de accu op te laden: Koppel de stekker 1 fig. 163 los van de accusensor 3 op de minklem 4 ( ) van de accu los (door op de knop 2 te drukken); sluit de pluskabel (+) van de acculader aan op de plusklem 5 van de accu en de minkabel ( ) op de klem van de sensor 4 zoals aangegeven in de figuur; schakel de acculader in. Schakel na het opladen de acculader uit; sluit na de acculader te hebben afgekoppeld de stekker 1 terug op de sensor 3 aan zoals aangegeven in de figuur J0001EM 171

174 ONDERHOUD EN ZORG ONDERHOUDS- PROCEDURES 66) 67) 68) De volgende pagina's bevatten de voorschriften voor het vereiste onderhoud die voorzien zijn door het technische personeel dat het voertuig heeft ontworpen. In aanvulling op deze specifieke onderhoudsinstructies die gespecificeerd zijn voor het geprogrammeerde routine-onderhoud, zijn er andere componenten die reparatie of vervanging vereisen tijdens de gebruikscyclus van het voertuig. door een origineel onderdeel, speciaal ontworpen voor dit voertuig. LUCHTFILTER 160) Luchtfilter vervangen Zie het "Geprogrammeerd onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen. Het is raadzaam om het te vervangen door een origineel onderdeel, speciaal ontworpen voor dit voertuig. ONDERHOUD AIRCONDITIONING reinigingsmiddelen om het oppervlak van de ruiten schoon te maken. Gebruik geen schrapers of scherpe voorwerpen die krassen op de ruiten zouden kunnen veroorzaken. Sproei het reinigingsmiddel op de doek die u gebruikt om de achteruitkijkspiegel schoon te maken. Sproei het reinigingsmiddel niet rechtstreeks op het glas. Het reinigen van de ruit met heet water kan ertoe leiden dat eventuele etiketten worden verwijderd. RUITENWISSER MOTOROLIE Motorolieniveau controleren 69) Om een juiste smering van de motor te garanderen, moet de olie altijd op het voorgeschreven niveau worden gehouden (zie "Motorruimte" in dit hoofdstuk). MOTOROLIEFILTER Het motoroliefilter vervangen Het motoroliefilter moet elke keer dat de motorolie ververst wordt vervangen worden. Het is raadzaam om het te vervangen 70) 71) Om de beste prestaties te garanderen, moet de airconditioning gecontroleerd en onderhouden worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk, bij het begin van de zomer. RUITEN Wees bij het reinigen van de verwarmde achterruit voorzichtig als de ontdooifunctie ingeschakeld is, vanwege de temperatuur van het glas; zorg er ook voor dat kinderen het verwarmde oppervlak niet aanraken. Het glas kan heet zijn. Gebruik nooit schurende Wisserbladen voorruit vervangen Ga als volgt te werk: hef de wisserarm op, druk op knop 1 fig. 164 van de springveer en verwijder het wisserblad van de arm; J0002EM 172

175 monteer het nieuwe wisserblad door het lipje in de speciale zitting op de wisserarm te blokkeren; laat de wisserarm voorzichtig op de ruit zakken. BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. Ruitensproeier De ruitensproeiers zijn niet verstelbaar fig Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie paragraaf Motorruimte in dit hoofdstuk). Gebruik alleen de voorgeschreven vloeistof, gebruik niet alleen water J0003EM Controleer vervolgens of de sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een naald om ze te ontstoppen. UITLAATSYSTEEM 161) 162) 72) Passend onderhoud van het motoruitlaatsysteem is de beste bescherming tegen lekkage van koolmonoxide in het interieur. AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (waar aanwezig) 73) Gebruik alleen een versnellingsbakolie met dezelfde kenmerken als die vermeld in de tabel "Vloeistoffen en smeermiddelen" (zie hoofdstuk Technische gegevens ). Speciale additieven Gebruik geen enkel type additief bij de automatische versnellingsbakolie. De automatische versnellingsbakolie is een product dat speciaal ontworpen is voor het voertuig en de prestaties kunnen negatief beïnvloed worden door het gebruik van andere additieven. Vermijd het gebruik van afdichtmiddelen voor de versnellingsbak, aangezien deze de efficiëntie van de afdichtingen van de automatische versnellingsbak negatief kunnen beïnvloeden. BELANGRIJK Gebruik geen chemische middelen om de versnellingsbak te spoelen, dit kan de onderdelen beschadigen. Verversingsfrequentie van de olie Onder normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig hoeft de versnellingsbakolie niet ververst te worden. Als olielekkage of een onregelmatige werking van de versnellingsbak wordt geconstateerd, moet u de versnellingsbak onmiddellijk laten controleren door het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Rijden met een onvoldoende olieniveau kan ernstige schade aan de versnellingsbak veroorzaken. BELANGRIJK 160) Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter, rubber slangen, enz.) kan als bescherming fungeren in geval van terugslag van de motor. VERWIJDER dit systeem NIET, tenzij u reparatie- of onderhoudswerkzaamheden moet uitvoeren. Controleer, alvorens de motor te starten, dat het systeem niet verwijderd is: het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot ernstig letsel. 173

176 ONDERHOUD EN ZORG 161) Uitlaatgassen zijn uiterst gevaarlijk, en kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bij inademing bewustzijnsverlies en vergiftiging kan veroorzaken. 162) Het uitlaatsysteem kan zeer hoge temperaturen bereiken en kan leiden tot brand als het voertuig geparkeerd wordt op ontvlambaar materiaal. Droog gras of bladeren kunnen ook vlam vatten als ze in contact komen met het uitlaatsysteem. Parkeer of gebruik het voertuig niet op een plaats waar het uitlaatsysteem in contact kan komen met ontvlambaar materiaal. BELANGRIJK 66) Het wordt geadviseerd het voertuig te laten onderhouden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. Bij het persoonlijk uitvoeren van normale periodieke werkzaamheden en onderhoudshandelingen wordt geadviseerd gebruik te maken van geschikte gereedschappen, originele vervangingsonderdelen en de noodzakelijke vloeistoffen. Voer geen enkele ingreep uit als u niet over de noodzakelijke ervaring beschikt. 67) Onjuist onderhoud van het voertuig of het niet uitvoeren van reparatiewerkzaamheden (indien nodig) kan leiden tot duurdere reparaties, schade aan andere onderdelen of een negatieve inwerking op de prestaties van het voertuig. Laat elke storing onmiddellijk controleren bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. 68) Het voertuig is uitgerust met vloeistoffen die geoptimaliseerd zijn of die de prestaties en levensduur beschermen en de onderhoudsintervallen groter maken. Gebruik geen chemische middelen voor het wassen van deze onderdelen omdat deze de motor, de versnellingsbak of de klimaatregeling kunnen beschadigen. Deze schade wordt niet gedekt door de garantie van het voertuig. Als er een onderdeel gewassen moet worden omdat het niet goed werkt, gebruik dan uitsluitend speciale vloeistof om dat te doen. 69) Een overtollige of onvoldoende hoeveelheid olie in het motorblok leidt tot ernstige beschadiging van de motor. Zorg ervoor dat de olie altijd op een geschikt niveau staat. 70) Vraag altijd om het gebruik van uitsluitend goedgekeurde koel- en smeermiddelen voor de compressor die geschikt zijn voor het specifieke klimaatregelsysteem dat op het voertuig gemonteerd is. Sommige niet goedgekeurde koelmiddelen zijn brandbaar en kunnen exploderen, met risico op verwondingen. Het gebruik van niet-goedgekeurde koelmiddelen of smeermiddelen kan de werking van het systeem negatief beïnvloeden, wat tot dure reparaties leidt. 71) Het airconditioningssysteem bevat koelmiddel onder hoge druk: om letsel aan mensen of schade aan het systeem te voorkomen moet bijvullen van koelmiddel of reparatie waarbij de kabels losgekoppeld moeten worden, uitgevoerd worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. 72) Voertuigen uitgerust met katalysator mogen uitsluitend getakt worden met loodvrije benzine. Loodhoudende benzine kan de katalysator permanent beschadigen en de werking om vervuilende emissies te beperken teniet doen, waardoor de prestaties van de motor in gevaar komen, die hierdoor onherstelbaar beschadigd kan raken. Als de motor niet goed werkt, in het bijzonder bij moeizaam starten of bij prestatieverlies, ga dan onmiddellijk naar het Fiat Servicenetwerk. Langdurige en onjuiste werking van de motor kan leiden tot oververhitting van de katalysator en, als gevolg, mogelijke schade aan de katalysator en het voertuig. 73) Het gebruik van een versnellingsbakvloeistof anders dan de goedgekeurde kan de kwaliteit van het schakelen in gevaar brengen en/of leiden tot trilling van de versnellingsbak zelf. 174

177 HET VOERTUIG OPKRIKKEN Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug. De hefpunten van het voertuig zijn gemarkeerd op de zijskirts met de symbolen (zie afbeelding in fig. 166 ) J0001EM WIELEN EN BANDEN 163) 164) 165) 166) 167) VELGEN EN BANDEN Zie voor het type wielvelgen die op het voertuig gemonteerd zijn de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens". SNEEUWKETTINGEN 74) Op 205/55 R16 en 195/65 R15 banden kunnen 9 mm sneeuwkettingen gemonteerd worden. Er kunnen 7 mm-kettingen gemonteerd worden op 225/45 R17 banden. Belangrijke opmerkingen Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. In bepaalde landen worden banden gemarkeerd met de M+S (Mud and Snow) beschouwd als winteruitrusting; het gebruik hiervan is gelijkwaardig aan dat van de sneeuwkettingen. Sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden. BELANGRIJK Het gebruik van sneeuwkettingen met banden met niet-originele afmetingen kunnen het voertuig beschadigen. BELANGRIJK Het gebruik van verschillende maten of typen (M+S, winter-, enz.) banden op de voor- en achterassen kan de bestuurbaarheid van de auto benadelen, met het risico van controleverlies over het voertuig en bijgevolg ongevallen. TIPS VOOR HET OMWISSELEN VAN DE BANDEN De voor- en achterbanden zijn onderhevig aan verschillende belastingen en spanningen die te wijten zijn aan stuurbewegingen, manoeuvres en remmen. Daarom kunnen ze ongelijkmatig verslijten. Om dit probleem op te lossen, moeten de banden op het juiste moment worden verwisseld. Banden omwisselen is het verplaatsen van de wielen naar een andere as op het voertuig. Alle wielen worden daarbij op een andere as van het voertuig gezet. Het omwisselen van banden draagt bij tot het handhaven van de grip en tractieprestaties op natte, modderige of besneeuwde wegen, waarbij optimale bestuurbaarheid van het voertuig wordt gegarandeerd. 175

178 ONDERHOUD EN ZORG In geval van onregelmatige slijtage van de banden de oorzaak hiervan opsporen en het probleem zo snel mogelijk verhelpen, door contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 163) De wegligging van de auto is in grote mate afhankelijk van een juiste bandenspanning. 164) Als de bandenspanning te laag is, kan de band oververhit raken en als gevolg daarvan ernstig beschadigd raken. 165) Als de banden van het "eenrichtingstype" zijn, geen banden van de rechterkant van het voertuig verwisselen naar de linkerkant, en omgekeerd. Dit type banden kan alleen aan dezelfde zijde van het voertuig, d.w.z. van de vooras naar de achteras en vice versa, worden verwisseld. 166) Voer bij lichtmetalen velgen nooit spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150 C. Dit kan de mechanische eigenschappen van de wielen in gevaar brengen. 167) Rijden met geheel of gedeeltelijk leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en de band onherstelbaar beschadigen. BELANGRIJK 74) Beperk uw snelheid wanneer er sneeuwkettingen gemonteerd zijn; overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs en rijd geen lange afstanden over wegen zonder sneeuw, om beschadigingen aan zowel het voertuig als het wegoppervlak te voorkomen. CARROSSERIE TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak 75) 5) Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam het voertuig vaker te wassen in gebieden met sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. Sommige delen van het voertuig kunnen zijn voorzien zijn van een matte lak die, om intact te blijven, speciale zorg vereist: zie de aanwijzingen in de waarschuwing aan het eind van deze paragraaf. 76) Volg onderstaande aanwijzingen om het voertuig correct te wassen: verwijder de antenne van het dak wanneer het voertuig gewassen wordt; 176

179 als voor het wassen van het voertuig hogedrukreinigers worden gebruikt, houd dan een afstand van minimaal 40 cm t.o.v. de carrosserie aan om beschadiging of aantasting te voorkomen. Stagnerend water kan op lange termijn leiden tot schade aan het voertuig; maak de carrosserie, indien mogelijk, eerst nat met een waterstraal onder lage druk; was de carrosserie met een zachte spons met een lichte zeepoplossing en spoel de spons regelmatig uit; spoel goed af met schoon water en droog met een luchtstraal of een zeemleren lap. Droog de minder zichtbare delen (bijv. randen van portieren, motorkap, koplampranden) zorgvuldig, aangezien in deze zones water makkelijker kan stagneren. Was de auto nooit als hij in de zon heeft gestaan of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen moeten op dezelfde wijze als de rest van het voertuig gewassen worden. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Parkeer de auto zo min mogelijk onder bomen; de hars die uit de bomen druppelt, maakt de lak mat en vergroot de kans op roestvorming. Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. Ruiten Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen en schone, zachte doeken om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak van de achterruit voorzichtig met een doek af, en volg hierbij de richting van de elektrische weerstandsdraden om de achterruitverwarming niet te beschadigen. Koplampen Gebruik een zachte, vochtige doek die in water met een specifiek autowasmiddel is gedrenkt. BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton) om de kunststof lampenglazen van de koplampen te reinigen. BELANGRIJK Als de auto met een hogedrukreiniger wordt gewassen, moet de straal op minstens 20 cm van de koplampen worden gehouden. Motorruimte Spuit de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag de waterstraal niet rechtstreeks op de elektronische regeleenheden of op de motoren van de ruitenwissers worden gericht. Laat deze werkzaamheden uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de startinrichting in de stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (bijv. rubberen doppen en kappen) niet verwijderd of beschadigd zijn. BELANGRIJK 75) Om de esthetische eigenschappen van de lak te behouden, mogen er geen schuur- en/of polijstmiddelen voor het reinigen van het voertuig worden gebruikt. 177

180 ONDERHOUD EN ZORG 76) Niet wassen met rollen en/of borstels in autowasstraten. Was het voertuig uitsluitend met de hand en gebruik ph-neutrale reinigingsmiddelen; droog af met een vochtige leren zeem. Schuur- en/of polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden om het voertuig schoon te maken. Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig onder bomen te parkeren; verwijder plantaardige harsen onmiddellijk omdat deze, als ze drogen, alleen verwijderd kunnen worden met schuur- en/of polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden worden omdat ze de karakteristieke matheid van de lak kunnen aantasten. Gebruik geen onverdunde ruitensproeiervloeistof om de voorruit en achterruit te reinigen; verdun dit met minstens 50% water. Gebruik alleen onverdunde ruitensproeiervloeistof wanneer de buitentemperaturen dit vereisen. BELANGRIJK 5) Schoonmaakmiddelen verontreinigen het milieu. Was het voertuig daarom op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. INTERIEUR 168) 169) 170) Controleer regelmatig of het interieur schoon is, ook onder de matten, om roesten van het plaatwerk te voorkomen. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Het is raadzaam een vochtige borstel te gebruiken voor het reinigen van bekleding die niet van stof is. Reinig de stoelen met een spons bevochtigd met een oplossing van water en neutrale zeep. LEDEREN STOELEN (waar aanwezig) Verwijder het droge vuil met een zeemleren lap of een iets vochtige doek, zonder al te veel druk uit te oefenen. Dep vloeistoffen of vetvlekken op met een absorberende, droge doek zonder hierbij te wrijven. Reinig vervolgens met een zachte doek of een zeemleren lap bevochtigd met water en neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, gebruik dan een speciaal reinigingsmiddel en volgt de aanwijzingen strikt op. BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol. Controleer of de gebruikte reinigingsproducten geen alcohol of alcoholderivaten, zelfs niet in kleine hoeveelheden bevatten. KUNSTSTOF EN GECOATE INTERIEURDELEN 77) Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek (bij voorkeur een microvezeldoek) en een oplossing van water en een neutraal, niet-schurend reinigingsmiddel. Gebruik voor het reinigen van olieachtige of hardnekkige vlekken speciale producten zonder oplosmiddelen die het originele voorkomen en de kleur van de interieurdelen niet veranderen. Verwijder stof met een microvezeldoek, eventueel bevochtigd met water. Het gebruik van papieren doekjes wordt afgeraden, aangezien deze resten achterlaten. ONDERDELEN VAN ECHT LEDER (waar aanwezig) Gebruik uitsluitend water en neutrale zeep om deze delen schoon te maken. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. 178

181 Controleer alvorens een specifiek product voor interieurreiniging te gebruiken, of het geen alcohol en/of stoffen op basis van alcohol bevat. BELANGRIJK 168) Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto. De elektrostatische lading die door het wrijven tijdens het reinigen ontstaat, kan brand veroorzaken. 169) Bewaar geen spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturen boven 50 C. Wanneer het voertuig in de zon staat, kan de binnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden. 170) Er mogen geen voorwerpen op de vloer onder de pedalen liggen; verzeker u ervan dat de matten altijd vlak liggen en geen contact met de pedalen maken. BELANGRIJK 77) Gebruik nooit alcohol, benzine en hiervan afgeleide producten om het dashboard en het glas van het instrumentenpaneel te reinigen. 179

182 TECHNISCHE GEGEVENS Alles dat u nuttig kunt vinden om te begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt en hoe het werkt is in dit hoofdstuk vermeld en wordt toegelicht met gegevens, tabellen en grafieken. Voor de liefhebbers en de monteurs, maar ook gewoon voor degenen die elk detail van hun voertuig willen kennen. TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS MOTOR WIELEN AFMETINGEN GEWICHTEN TANKEN VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN PRESTATIES BRANDSTOFVERBRUIK CO2-EMISSIE RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR

183 IDENTIFICATIE- GEGEVENS PLAATJE VOERTUIG- INDENTIFICATIENUMMER (VIN) Dit bevindt zich op de stijl van het bestuurdersportier. Het kan gelezen worden als het portier open staat en hierop zijn de volgende gegevens vermeld fig. 167: 167 P A Naam van de fabrikant B Nummer typegoedkeuring voertuig C Voertuigidentificatienummer D Technisch toegestaan max. gewicht met volledige belading E Technisch toegestaan max. gewicht voor gecombineerd voertuig F G H I L M Technisch toegestaan max. gewicht op as 1 Technisch toegestaan max. gewicht op as 2 Motoridentificatie Versie typevariant Kleurcode lakwerk Absorptiecoëfficiënt rook (Dieselversies) N Nadere instructies. VOERTUIG- IDENTIFICATIENUMMER Het Voertuigidentificatienummer (VIN) is gestanst op een plaatje afgebeeld in fig. 168, het bevindt zich in de linker bovenhoek van de dashboardbekleding en is zichtbaar vanaf de buitenkant van het voertuig door de voorruit J0001EM Dit nummer is ook op de vloer van het interieur gestanst, vóór de rechter voorstoel. Om erbij te komen, het voorgeschoren deel van de stof fig. 169 in de richting aangeduid door het pijltje optillen J0002EM Dit nummer bevat de volgende gegevens: type voertuig; chassisnummer. MOTORCODE Deze is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt het type en het motorserienummer. 181

184 TECHNISCHE GEGEVENS MOTOR 171) Versies V 95 pk E V 95 pk E4 1.6 E.Torq E6 1.6 E.Torq E4 Motorcode 843A A Cyclus Otto Otto Otto Otto Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 72 x x x 85,8 77 x 85,8 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding 11: 1 11: 1 11: 1 11: 1 Maximum vermogen (EG) (kw) (*) overeenkomstig motortoerental (tpm) Maximum koppel (EG) (Nm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies Brandstof NGK - DCPR7E-N-10 or BOSCH - YR7DEU Loodvrije benzine 95 R.O.N. (EN 228-specificaties) (*) Cijfers verkregen met 95 RON loodvrije benzine of hoger. NGK - DCPR7E-N-10 or BOSCH - YR7DEU Loodvrije benzine 95 R.O.N. (EN 228-specificaties) NGK - ZKR7B1-10 Loodvrije benzine 95 R.O.N. (EN 228-specificaties) NGK - ZKR7B1-10 Loodvrije benzine 95 R.O.N. (EN 228-specificaties) 182

185 Versies 1.4 T-jet 120 pk LPG E6 (*) Motorcode 940B7000 Cyclus Otto Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 72x84 Cilinderinhoud (cm³) 1368 Compressieverhouding 9,8: 1 Maximum vermogen (EG) (kw) 88 overeenkomstig motortoerental (tpm) 5000 Maximum koppel (EG) (Nm) 215 overeenkomstig motortoerental (tpm) 2500 Bougies NGK IKR9J8 Brandstof (*) Voor bepaalde versies/markten 95 RON ongelode benzine (EN 228-specificatie) / LPG voor voertuigmotoren (EN589-specificatie) 183

186 TECHNISCHE GEGEVENS Versies 1.3 Multijet 95 pk E6 / E6 ECO 1.3 Multijet 95 pk E5 (*) 1.6 Multijet 120 pk Motorcode B Cyclus Diesel Diesel Diesel Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 69,6 x 82 69,6 x 82 79,5 x 80,5 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding 16,8: 1 16,8: 1 16,5: 1 Maximum vermogen (EG) (kw) overeenkomstig motortoerental (tpm) Maximum koppel (EG) (Nm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Brandstof (*) Voor bepaalde versies/markten Diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie) Diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie) Diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie) BELANGRIJK 171) Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. 184

187 WIELEN STANDAARD VELGEN EN BANDEN 172) 173) 174) Lichtmetalen of geperste stalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Alle typegoedgekeurde banden zijn op het kentekenbewijs vermeld. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, dient men zich altijd aan de gegevens van het kentekenbewijs te houden. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type. BELANGRIJK Monteer geen binnenbanden in tubeless-banden. Versie Wielen Gemonteerde banden Reservewiel 6J X 15H2 - ET / 65 R15 91H 195 / 65 R15 91H V 95 PK 6,5JX16H2-ET / 55 R16 91H (**) 205 / 55 R16 91H 7JX17H2-ET / 45 R17 91V (***) (**) 205 / 55 R16 91H (***) 175) 1.4 T-jet 120 pk LPG (*) 1.6 E.TorQ 6,5JX16H2-ET / 55 R16 91H (**) 7JX17H2-ET / 45 R17 91V (**) 6J X 15H2 - ET / 65 R15 91H 195 / 65 R15 91H 6,5J X 16H2 - ET / 55 R16 91H (**) 205 / 55 R16 91H 7JX17H2-ET / 45 R17 91V (***) (**) 205 / 55 R16 91H (***) (*) Voor bepaalde versies/markten (**) M+S Goodyear Vector 4Seasons Gen-2 of gelijkwaardige banden van dezelfde maat zijn optioneel verkrijgbaar voor bepaalde versies/markten (***) Indien gemonteerd 175) 185

188 TECHNISCHE GEGEVENS 1.3 Multijet 95 pk E6 / E6 ECO Versie Wielen Gemonteerde banden Reservewiel 1.3 Multijet 95 pk E5 (*) 1.6 Multijet 120 pk 6J X 15H2 - ET / 65 R15 91H 195 / 65 R15 91H 6,5JX16H2-ET / 55 R16 91H (**) 205 / 55 R16 91H 7JX17H2-ET / 45 R17 91V (***) (**) 205 / 55 R16 91H (***) 6J X 15H2 - ET / 65 R15 91H 195 / 65 R15 91H 6,5J X 16H2 - ET / 55 R16 91H (**) 205 / 55 R16 91H 7JX17H2-ET / 45 R17 91V (***) (**) 6J X 15H2 - ET / 65 R15 91H 195 / 65 R15 91H 6,5JX16H2-ET / 55 R16 91H (**) 205 / 55 R16 91H 7JX17H2-ET / 45 R17 91V (***) (**) 175) 205 / 55 R16 91H (***) 175) 205 / 55 R16 91H (***) (*) Voor bepaalde versies/markten (**) M+S Goodyear Vector 4Seasons Gen-2 of gelijkwaardige banden van dezelfde maat zijn optioneel verkrijgbaar voor bepaalde versies/markten (***) Indien gemonteerd Opmerking Bij versies met 195 / 65 R15 en 205 / 55 R16 banden, sneeuwkettingen met smalle schakels gebruiken, die maximaal 9 mm uitsteken buiten het bandprofiel. Opmerking Sneeuwkettingen met een onopvallend profiel die maximaal 7 mm buiten het bandprofiel uitsteken kunnen gemonteerd worden op versies met 225/45 R17 banden. 175) 186

189 BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de aanbevolen waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Als het voertuig opgekrikt moet worden, raadpleeg dan de paragraaf "Opkrikken van het voertuig" in het hoofdstuk "Noodgevallen". Versies V 95 PK 1.4 T-jet 120 pk LPG (**) Banden 195 / 65 R / 55 R / 45 R / 55 R / 45 R17 Onbelast/gemiddelde belasting Volledige belasting Voor Achter Voor Achter Reservewiel (*) 2,2 2,1 2,6 2,5 2,4 2,3 2,1 2,6 2,5-1.6 E.TorQ / 1.3 Multijet 95 pk E6/ 195 / 65 R15 E6 ECO / 1.3 Multijet 95 pk E5 (**) / 1.6 Multijet 120 pk 205 / 55 R / 45 R17 2,3 2,1 2,6 2,5 2,4 (*) Na het gebruik van het reservewiel in een noodgeval, de bandenspanning, indien nodig, zo snel mogelijk op de aanbevolen waarde brengen, met behulp van de volgende tabel als richtlijn. (**) Voor bepaalde versies/markten BELANGRIJK 172) De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie Q is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie T en 210 km/h voor winterbanden met de indicatie"h". De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden gerespecteerd. 173) Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotselinge afname van de bandenspanning. 187

190 TECHNISCHE GEGEVENS 174) Als winterbanden met een lagere snelheidscategorie dan die op het kentekenbewijs is aangegeven worden gebruikt, overschrijd dan niet de maximumsnelheid die overeenkomt met de snelheidscategorie van de gebruikte banden. 175) Er wordt een 16 reservewiel bij 17" banden geleverd. Gebruik dit reservewiel alleen in noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/u. Op het wiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik en de betreffende beperkingen van het wiel zijn vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen: Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard wiel. Dek deze aanwijzingen niet af." Monteer nooit een wieldeksel op het wiel. De rijeigenschappen van de auto worden aangepast aan het aangebrachte wiel. Vermijd bruusk optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd. Het gebruik van twee of meer reservewielen is verboden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken. 188

191 AFMETINGEN De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een voertuig met standaard bijgeleverde banden. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Kleine variaties met betrekking tot de weergegeven waarden zijn mogelijk afhankelijk van de afmetingen van de velgen J0001EM A B C D E F G H I Inhoud bagageruimte: 520 liter. 189

192 TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN Gewichten (kg) V 95 PK 1.6 E.TorQ 1.4 T-jet 120 pk LPG (*) Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) Maximum toelaatbare belastingen (***) vooras achteras totaal: Trekgewichten geremde aanhanger ongeremde aanhanger Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): Max. dakbelasting (*) Voor bepaalde versies/markten (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd, dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt. (***) Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker de goederen zodanig in de bagageruimte en/of op het laadplatform te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. 190

193 Gewichten (kg) 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) Maximum toelaatbare belastingen (***) vooras achteras totaal: Trekgewichten geremde aanhanger ongeremde aanhanger Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): Max. dakbelasting (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd, dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt. (***) Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker de goederen zodanig in de bagageruimte en/of op het laadplatform te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. 191

194 TECHNISCHE GEGEVENS TANKEN V 95 PK 1.6 E.TorQ Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Tankinhoud (liter) Loodvrije benzine met R.O.N. niet lager dan 95 inclusief een reserve van (liter) 7 7 (EN228-specificaties) (*) Motorkoelsysteem (liter) 4,6 5,4 Mengsel van 50% gedestilleerd water en PARAFLU UP (**) Carterpan (liter) 2,8 4,4 SELENIA K P.E. (1.4 16V 95 pk-versies) / SELENIA Carterpan en filter (liter) 2,95 4,7 DIGITEK P.E. (1.6 E.TorQ-versies) Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter) 1,76 6,2 Hydraulisch remsysteem (kg) 0,74 0,74 TUTELA TOP 4/S Ruitensproeiervloeistofreservoir (liters) 3 3 TUTELA TRANSMISSIE GEARFORCE (1.4 16V 95 pk versies) / TUTELA TRANSMISSION GI/VI (1.6 E.TorQ versies) Mengsel van water en vloeibare PETRONAS DURANCE SC 35 (*) Het wordt aanbevolen alleen benzine te gebruiken met een laag zwavelgehalte (max. zwavelgehalte: 50 ppm) (**) Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water. 192

195 1.4 T-jet 120 pk LPG (*) Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Tankinhoud (liter) 50/42(**) Loodvrije benzine met octaangetal van minstens 95 RON (specificatie EN 228)/LPG inclusief een reserve van (liter) 7/8(**) (specificatie EN589) (***) Motorkoelsysteem (liter) 5,2 Mengsel van 50% gedestilleerd water en PARAFLU UP (****) Carterpan (liter) 2,8 SELENIA MULTIPOWER GAS 5W-40 Carterpan en filter (liter) 3,4 Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter) 1,8 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remsysteem (kg) 0,74 TUTELA TOP 4/S Ruitensproeiervloeistofreservoir (liters) 3 Mengsel van water en vloeibare PETRONAS DURANCE SC 35 (*) Voor bepaalde versies/markten (**) LPG-Tank (***) Het maximale motorvermogen en de prestaties van de auto kunnen alleen worden gegarandeerd bij gebruik van loodvrije benzine met een octaangehalte van 95 of hoger. (****) Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water. 193

196 TECHNISCHE GEGEVENS 1.3 Multijet 95 pk E5 (*) 1.3 Multijet 95 pk E6 / E6 ECO 1.6 Multijet 120 pk Tankinhoud (liter) inclusief een reserve van (liter) Motorkoelsysteem (liter) 6,1 6,1 6,1 Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN 590) Mengsel van gedestilleerd water en PARAFLU UP 50% (**) Carterpan (liter) 3,0 3,7 4,4 SELENIA WR P.E. (E5 versies) / SELENIA WR Carterpan en filter (liter) 3,2 3,9 4,8 FORWARD (E6 versies) Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter) 2,0 2,0 1,8 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remsysteem (kg) 0,74 0,74 0,74 TUTELA TOP 4/S Ruitensproeiervloeistofreservoir (liters) Mengsel van water en vloeibare PETRONAS DURANCE SC 35 (*) Voor bepaalde versies/markten (**) Wanneer het voertuig onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van 60% PARAFLUUP en 40% gedemineraliseerd water. 194

197 VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN 78) Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor. Als er geen smeermiddelen beschikbaar zijn die voldoen aan het specifieke verzoek, kunnen voor het bijvullen producten gebruikt worden die voldoen aan de aangegeven specificaties; in dat geval wordt de optimale prestatie van de motor niet gegarandeerd. PRODUCTSPECIFICATIES Gebruik Eigenschappen Specificatie Smeermiddel voor benzinemotoren (1.6 E.TorQ-versies) Smeermiddel voor benzinemotoren (1.4 16v 95 pk-versie) Smeermiddelen voor benzine-/lpg-motoren (*) Smeermiddel voor Dieselmotoren (Euro 5 versies) (*) Voor bepaalde versies/markten SAE 0W-30 ACEA C2 / API SN SAE 5W-40 ACEA C3 / API SN SAE 5W-40 ACEA C3 / API SN SAE 5W-30 ACEA C GS1 of MS S T S1 Originele vloeistoffen en smeermiddelen SELENIA DIGITEK P.E. Contractual Technical Reference No. F020.B12 SELENIA K P.E. Contractual Technical Reference No. F603.C07 SELENIA MULTIPOWER GAS 5W-40 Technical Contract Reference No. F922.E09 SELENIA WR P.E. Contractual Technical Reference No. F510.D07 Verversingsinterval Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema 195

198 TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Eigenschappen Specificatie Smeermiddel voor Dieselmotoren (Euro 6 versies) SAE 0W-30 ACEA C DS1 of MS Originele vloeistoffen en smeermiddelen SELENIA WR FORWARD Contractual Technical Reference No. F842.F13 Verversingsinterval Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema 196

199 Gebruik Eigenschappen Specificatie Smeermiddelen en vetten voor krachtoverbrengingen SAE 75W synthetisch smeermiddel Smeermiddel ATF AW-1 automatische versnellingsbak Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor homokinetische koppelingen. N.L.G.I. 0-1 consistentie Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hoge bedrijfstemperaturen. N.L.G.I. 1-2 consistentie MZ AV GRASS II GRAS II Originele vloeistoffen en smeermiddelen TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference N F002.F10 TUTELA TRANSMISSION GI/VI Contractual Technical Reference N F336.G05 TUTELA STAR 700 Contractual Technical Reference N F701.C07 TUTELA ALL STAR Contractual Technical Reference N F702.G07 Toepassingen Handgeschakelde mechanische transmissie Smeermiddel voor versies met AT6 automatische versnelling Homokinetische koppeling differentiaalzijde Homokinetische koppelingen aan wielzijde 197

200 TECHNISCHE GEGEVENS Remvloeistof Gebruik Eigenschappen Specificatie Beschermingsmiddel voor radiateurs Additief voor dieselolie Ruitensproeiervloeistof Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen. Overtreft specificaties: FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J Beschermingsmiddel met antivrieswerking en organische formule. CUNA NC , ASTM D 3306 specificaties. Antivriesadditief voor dieselolie voor de bescherming van dieselmotoren Mengsel van alcoholen en oppervlakteactieve stoffen. Overtreft CUNA NC specificaties of MS of MS of MS Originele vloeistoffen en smeermiddelen TUTELA TOP 4/S Contractual Technical Reference N F005.F15 PARAFLU UP (*) Contractual Technical Reference N F101.M01 PETRONAS DURANCE DIESEL ART Contractual Technical Reference N F601.L06 PETRONAS DURANCE SC 35 Contractual Technical Reference N F001.D16 Toepassingen Hydraulisch remsysteem en hydraulische koppelingsbediening Gebruiksverhoudingen koelcircuits: 50% water 50% PARAFLU UP (**) Te mengen met diesel (25 cc per 10 liter) Verdund of onverdund gebruiken voor ruitenwissers/ ruitensproeiers (*) Niet bijvullen of mengen met andere vloeistoffen die andere specificaties hebben dan de beschreven vloeistoffen. (**) Wanneer het voertuig onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water. BELANGRIJK 78) Het gebruik van producten met andere dan de hierboven aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen van de motor die niet door de garantie worden gedekt. 198

201 PRESTATIES Topsnelheden na de inrijperiode van het voertuig. Versies km/h V 95 PK (*) T-jet 120 pk LPG E6 (**) E.TorQ (*) Multijet 95 pk E5 (**) Multijet 95 pk E6 / E6 ECO Multijet 120 pk 199 (*) Cijfers verkregen met 95 RON loodvrije benzine of hoger. (**) Voor bepaalde versies/markten 199

202 TECHNISCHE GEGEVENS BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen. De volgende procedures worden gebruikt om het brandstofverbruik te meten: stadscyclus: koude start gevolgd door een gesimuleerde testrit in stadsverkeer; cyclus op buitenwegen: gevolgd door een simulatie van een rit op buitenwegen met frequent accelereren in alle versnellingen: de snelheid varieert tussen 0 en 120 km/h; gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadscyclus voor 37% en de cyclus op buitenwegen voor 63% mee. BELANGRIJK Het type route, de verkeerssituatie, weersomstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau/accessoires, gebruik van de klimaatregeling, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leiden tot andere verbruikscijfers dan de hier vermelde cijfers. BELANGRIJK Het brandstofverbruik wordt pas regelmatiger als de eerste 3000 km zijn gereden. 200

203 BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS GELDENDE EUROPESE RICHTLIJNEN (liter/ 100 km) Versies Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd V 95 pk E6 7,7 4,6 5, V 95 pk E4 7,8 4,9 6,0 1.4 T-jet 120 pk LPG E6 (*) 11,5 (**) / 8,2 (***) 6,6 (**) / 5,2 (***) 8,4 (**) / 6,3 (***) 1.6 E.TorQ E6 8,5 5,0 6,3 1.6 E.TorQ E4 8,4 4,9 6,2 1.3 Multijet 95 pk E6 5,2 3,5 4,1 1.3 Multijet 95 pk E6 ECO 4,3 3,4 3,7 1.3 Multijet 95 pk E5 (*) 5,4 3,5 4,2 1.6 Multijet 120 pk 5,2 3,6 4,2 (*) Voor bepaalde versies/markten (**) Op LPG (***) Op benzine 201

204 TECHNISCHE GEGEVENS CO2-EMISSIE De CO 2 emissieniveaus in de volgende tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. Versies CO-EMISSIE 2 VOLGENS DE GELDENDE EUROPESE RICHTLIJN (g/km) V 95 pk E V 95 pk E T-jet 120 pk LPG E6 (*) 136 (**) / 146 (***) 1.6 E.TorqQ E6 / 1.6 E.TorqQ E Multijet 95 pk E Multijet 95 pk E6 ECO Multijet 95 pk E5 (*) Multijet 120 pk 110 (*) Voor bepaalde versies/markten (**) Op LPG (***) Op benzine 202

205 RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR (voor bepaalde versies/markten) Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan het einde van zijn levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft. Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat aanschaffen, zich tot een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto s met respect voor het milieu. Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan. 203

206 MULTIMEDIA In dit hoofdstuk worden de belangrijkste functies beschreven van het infotainmentsysteem Uconnect Radio, Uconnect 5",Uconnect 5" Nav waarmee het voertuig kan zijn uitgerust. MULTIMEDIA TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE Uconnect Radio Uconnect 5" - Uconnect 5" Nav

207 TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE VERKEERSVEILIGHEID Zorg ervoor dat u weet hoe de verschillende systeemfuncties gebruikt moeten worden voordat u gaat rijden. Lees de gebruiksaanwijzingen van het systeem zorgvuldig door voordat u gaat rijden. 176) 177) ONTVANGSTOM- STANDIGHEDEN Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral wanneer u ver verwijderd bent van de zender. BELANGRIJK Het volume kan toenemen wanneer verkeersinformatie of nieuws wordt ontvangen. ONDERHOUD EN ZORG Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht zodat het systeem optimaal blijft werken: het glas van het display mag niet in contact komen met scherpe of harde voorwerpen die het oppervlak ervan kunnen beschadigen; gebruik een zachte, droge anti-statische doek om het schoon te maken en oefen hierbij geen druk uit. gebruik nooit alcohol, benzine en afgeleide producten om het glas van het display te reinigen. voorkom dat vloeistoffen in het systeem komen: dit kan het systeem op onherstelbare wijze beschadigen. 79) 80) DIEFSTALBEVEILIGING Het systeem is uitgerust met een diefstalbeveiliging die gebaseerd is op informatie-uitwisseling met de elektronische regeleenheid (Body Computer) in het voertuig. Dit garandeert maximale veiligheid en voorkomt dat elke keer dat de stroomvoorziening uitvalt, de geheime code opnieuw ingevoerd moet worden. Als de controle een positief resultaat oplevert, dan begint het systeem te werken. Als de codes bij de vergelijking echter niet overeenkomen of als de elektronische regeleenheid (Body Computer) wordt vervangen, dan zal het systeem de gebruiker vragen om de geheime code in te voeren op de manier die in de volgende paragraaf is beschreven. De geheime code invoeren Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, toont het display, als de code wordt gevraagd, het opschrift "Diefstalbeveiligingscode invoeren a.u.b.", gevolgd door een scherm met een toetsenbord waarmee de geheime code kan worden ingevoerd. De geheime code bestaat uit vier tekens van 0 tot 9. Uconnect Radio: Om het eerste teken van de code in te geven draai aan de "BROWSE/ ENTER" rechter knop en druk om te bevestigen. Na het invoeren van het vierde cijfer, de cursor op "OK" zetten en de rechter "BROWSE ENTER" knop indrukken: het systeem begint te werken. Uconnect 5 en Uconnect 5 Nav: Gebruik de grafische toetsen op het display om de codetekens in te geven. Als er een verkeerde code is ingevoerd, geeft het systeem "Code verkeerd" weer om de gebruiker te laten weten dat de juiste code ingevoerd moet worden. Na 3 mislukte invoerpogingen, verschijnt op het display "Code verkeerd. Radio geblokkeerd. 30 minuten wachten a.u.b.". Als dit 205

208 MULTIMEDIA 206 opschrift is verdwenen, kan de code opnieuw worden ingevoerd. Paspoort autoradio Dit document is het eigendomsbewijs van het systeem. In het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee. BELANGRIJK Bewaar dit autoradiopaspoort op een veilige plek, zodat bij diefstal van het systeem de betreffende informatie aan de bevoegde instanties gegeven kan worden. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Kijk alleen naar het scherm wanneer dit nodig en veilig is. Als u langere tijd naar het scherm moet kijken, ga dan de weg af en parkeer op een veilige plek, zodat u niet tijdens het rijden wordt afgeleid. Stop onmiddellijk met het gebruik van het systeem in geval van een storing. Anders kan het systeem beschadigd raken. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten repareren. BELANGRIJK 176) Volg onderstaande veiligheidsvoorschriften, want anders kunnen de inzittenden ernstig gewond raken of kan het systeem beschadigd raken. 177) Als het volume te hoog staat, kan dat gevaarlijk zijn. Stel het volume zo af dat omgevingsgeluiden (bijv. claxons, ambulances, politievoertuigen enz.) nog hoorbaar zijn. BELANGRIJK 79) Maak het glas van het voorpaneel en display alleen schoon met een zachte, schone, droge, anti-statische doek. Reinigings- en polijstmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen. Gebruik nooit alcohol, benzine en afgeleide producten. 80) Gebruik het display niet als basis voor steunen met zuignappen of kleefmiddelen voor externe navigatiesystemen, smartphones of dergelijke apparaten.

209 Uconnect Radio BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL J0001EM 207

210 MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets Functies Modus Inschakelen Uitschakelen Volumeregeling Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Toets kort indrukken Toets kort indrukken Knop rechtsom/linksom draaien Toets kort indrukken Toets kort indrukken Door de lijst bladeren of op een radiostation BROWSE ENTER afstemmen of vorig/volgend nummer selecteren Knop rechtsom/linksom draaien Op display weergegeven optie bevestigen Toets kort indrukken INFO Keuze weergavemodus (Radio, Media) Toets kort indrukken Toegang tot Telefoonmodus (of versies/markten waar TELEFOON(*) voorzien) Toets kort indrukken AUDIO(*) Toegang tot audio-instelling en instelfuncties Toets kort indrukken MENU Toegang tot het menu Infotelematica Instellingen/ Systeem Toets kort indrukken MEDIA Bronselectie: USB/iPod of AUX Toets kort indrukken RADIO Toegang tot de radio-modus Toets kort indrukken A-B-C (*) (voor bepaalde versies/markten) Huidige radiostation opslaan Opgeslagen radiostation oproepen Selectie van de groep voorkeuzestations of selectie van de gewenste letter in elke lijst Toets lang indrukken Toets kort indrukken Toets kort indrukken 208

211 Toets Functies Modus Zoeken naar vorig radiostation of selectie van vorig nummer USB/iPod Scannen van lagere frequenties tot loslaten/snel terug van USB/iPod Zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod Scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod Willekeurige volgorde van USB/iPod nummers USB/iPod nummer herhalen Toets kort indrukken Toets lang indrukken Toets kort indrukken Toets lang indrukken Toets kort indrukken Toets kort indrukken 209

212 MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven J0005EM 210

213 OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen 211

214 MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Interactie Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd. Onderste toets Toets 2 (rechterzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Toets kort indrukken: zoeken naar vorig radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van lagere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Volume verhogen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verhogen Toets langer indrukken: volume snel verhogen In-/uitschakelen van Mute-functie Volume verlagen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verlagen Toets langer indrukken: volume snel verlagen 212

215 SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. RADIO (TUNER) MODUS Het systeem is voorzien van de volgende tuners: AM, FM en DAB (voor bepaalde versies/markten). Selectie radio-modus Druk op de RADIO-toets op het voorpaneel om de radio in te schakelen. Keuze golfband De verschillende tunerfuncties kunnen gekozen worden door de RADIO-toets op het voorpaneel in te drukken. Aanwijzingen op het display Nadat het gewenste radiostation op het display is gekozen, wordt de volgende informatie getoond (INFO-functie ingeschakeld): In het bovenste gedeelte: het voorkeuzestation, de tijd en de overige actieve radio-instellingen worden aangegeven. In het middelste gedeelte: de naam van het huidige station, de frequentie en tekstinformatie (indien aanwezig) worden weergegeven. Lijst FM-stations Druk op de toets/knop BROWSE ENTER om de volledige lijst van de FM-stations die ontvangen kunnen worden weer te geven. Opslaan van AM/FM-radiostations De voorkeuzestations zijn in alle systeemmodi beschikbaar en kunnen gekozen worden door een van de voorkeuzetoetsen op het frontpaneel aan te raken. Als op een radiostation is afgestemd dat opgeslagen moet worden, druk dan op de betreffende voorkeuzetoets en houd deze ingedrukt totdat ter bevestiging een geluidssignaal wordt afgegeven. Selectie AM/FM radiostation Om het gewenste radiostation te zoeken, op de toetsen of drukken of aan het wieltje van de bedieningselementen op het stuurwiel draaien, of aan de knop "BROWSE ENTER" draaien. Vorige/volgende radiostation zoeken Druk kort op de toetsen of op het display: wanneer de toets wordt losgelaten, wordt het volgende of vorige radiostation getoond. Snel vorige/volgende radiostation zoeken Houd de toets of ingedrukt om het snel zoeken te starten: wanneer de toets wordt losgelaten, hoort men het eerste radiostation waarop afgestemd kan worden. MEDIA-MODUS Interaction modi voor AUX, USB/iPod werking. Audiobron selecteren Om de gewenste audiobron onder de beschikbare bronnen te selecteren: AUX of USB/iPod, druk op de MEDIA knop. Druk op de toets BROWSE ENTER en selecteer mappen dan kaart, om muzieknummers op de cd-kaart (waar de telefoon het toestaat) van de mobiele telefoon te selecteren en af te spelen. BELANGRIJK Sommige multimediaspelers zijn mogelijk niet compatibel met het Uconnect. Wijziging nummer (volgende/vorige) Druk kort op de toets om het volgende nummer af te spelen of druk kort op de toets om terug te keren na het begin van het gekozen nummer of naar het begin van het vorige 213

216 MULTIMEDIA nummer als deze minder dan 3 seconden is afgespeeld. Nummers snel vooruit-/ terugspoelen Houd de knop ingedrukt om het gekozen nummer snel vooruit te spoelen of de knop om het nummer snel achteruit te spoelen. Nummer kiezen (browse) Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is. Bij een USB/iPod-apparaat kunt u bijvoorbeeld door de lijst beschikbare artiesten, genres en albums bladeren afhankelijk van de informatie die aanwezig is op de nummers met behulp van de toets/knop BROWSE ENTER. Gebruik binnen elke alfabetisch geordende lijst de toets A-B-C op het frontpaneel om naar de gewenste letter in de lijst te springen. Opmerking OPMERKING: Deze knop kan voor bepaalde Apple -apparaten uitgeschakeld zijn. Druk op de toets BROWSE ENTER om deze functie te activeren voor de bron die afgespeeld wordt. Draai aan de toets/knop BROWSE ENTER om de gewenste optie te kiezen en druk vervolgens op deze toets/knop om de keuze te bevestigen. Druk op de toets om de functie te annuleren. Opmerking De toets BROWSE ENTER staat geen enkele handeling op een AUX apparaat toe. Weergave nummerinformatie Druk op de toets INFO om de informatie die weergegeven wordt tijdens het afspelen (Artiest, Album, Genre, Naam, Map, Bestandsnaam) te selecteren. Druk op de toets om het scherm af te sluiten. Willekeurige volgorde Druk op de toets om de nummers op de USB/iPod in willekeurige volgorde af te spelen. Nogmaals indrukken om de functie uit te schakelen. Herhalen Druk, om het nummer weer af te spelen, opnieuw op de toets. Nogmaals indrukken om de functie uit te schakelen. USB/iPod BRON Om de USB/iPod modus te activeren moet het betreffende apparaat (USB of ipod) in de USB-poort in het voertuig worden gestoken. Als een USB/iPod apparaat bij ingeschakeld systeem wordt ingebracht, zullen de nummers die op het apparaat aanwezig zijn afgespeeld worden. BELANGRIJK Bij het aansluiten van een apparaat (USB of ipod) op de USB-poort, controleren of dit de bediening van de handrem niet hindert. AUX-BRON Breng, om de AUX-modus in te schakelen, een geschikt apparaat in de AUX-aansluiting in de auto in (zie de afbeelding in paragraaf "USB/iPod Modus"). Als een apparaat wordt ingebracht met een AUX-stekker, dan begint het systeem de aangesloten AUX-bron af te spelen als deze reeds op weergave is ingesteld. Stel het volume in met de toets/knop op het voorpaneel of met de volume-instelknop op het aangesloten apparaat. Zie voor wat betreft de functie "Selectie audiobron", het hoofdstuk "Media". BELANGRIJKE OPMERKINGEN De functies van het apparaat dat aangesloten is op het AUX-stopcontact worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om nummer/map/playlist te veranderen of start/einde/pauze te bedienen met de 214

217 bedieningstoetsen op het voorpaneel of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in de AUX-aansluiting zitten om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. BELANGRIJK Bij het aansluiten van een apparaat op de AUX-aansluiting, controleren of dit de bediening van de handrem niet hindert. TELEFOONMODUS (waar aanwezig) Activering telefoonmodus Druk op de knop PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen. De beschikbare commando's kunnen gebruikt worden voor: het draaien van het gewenste telefoonnummer; de contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon weergeven en bellen; de contacten uit de registers van vorige gesprekken weergeven en bellen; een maximum van 8 telefoons koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen bij privégesprekken. Het geluid van de mobiele telefoon wordt over het audiosysteem van het voertuig uitgezonden: het systeem schakelt automatisch het geluid van de autoradio uit wanneer de Telefoonfunctie wordt gebruikt. Mobiele telefoon koppelen Ga als volgt te werk voor het koppelen van de mobiele telefoon: schakel de functie Bluetooth in op de mobiele telefoon; druk op de knop PHONE op het voorpaneel; als er nog geen telefoon aan het systeem gekoppeld is, toont het display een speciaal scherm; selecteer "Telefoon aansluiten" om de koppelingsprocedure te starten en zoek vervolgens het Uconnect apparaat op de mobiele telefoon (als "Nee" wordt geselecteerd, wordt het hoofdscherm van de Telefoon getoond); voer, als de mobiele telefoon hierom vraagt, de PIN-code getoond op het display van het systeem in op het toetsenbord van uw telefoon of bevestig de op de mobiele telefoon getoonde PIN; vanuit het menu "Instellingen" kan altijd een mobiele telefoon gekoppeld worden door "Telefoonmenu/Telefoon toevoegen" te selecteren, ga daarna te werk zoals hierboven is beschreven; tijdens de koppelingsfase verschijnt een scherm dat de voortgang van het proces toont. Opmerking Na het updaten van de telefoonsoftware wordt het voor een correcte werking aanbevolen de telefoon te verwijderen uit de lijst apparaten gelinkt aan de radio en ook de koppeling van het vorige systeem uit de lijst met Bluetooth -apparaten op de telefoon te verwijderen en een nieuwe koppeling te maken. Een nummer bellen De hieronder beschreven procedures zijn alleen toegankelijk indien ze door de gebruikte mobiele telefoon worden ondersteund. Een nummer kan op de volgende manieren gebeld worden: door het selecteren van "Contacten" (Telefoonboek...); door het selecteren van "Recente oproep."; door het selecteren van "Toetsenbord". Het telefoonnummer kiezen met het "toetsenbord" op het display Voer het telefoonnummer in met behulp van het toetsenbord op het display. 215

218 MULTIMEDIA Ga als volgt te werk: druk op de knop PHONE op het voorpaneel; selecteer "Toetsenbord" op het display en gebruik de rechtertoets "BROWSE/ENTER" om het nummer in te voeren; selecteer het pictogram om te bellen. Kiezen van het telefoonnummer met de mobiele telefoon Het is mogelijk om bij ingeschakeld systeem een telefoonnummer met de mobiele telefoon te kiezen (zorg er altijd voor dat u nooit wordt afgeleid tijdens het rijden). Wanneer een telefoonnummer wordt gebeld met het toetsenbord van de mobiele telefoon, wordt het geluid van de oproep over het geluidssysteem van het voertuig weergegeven. 216

219 Uconnect 5" - Uconnect 5" Nav BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL J0002EM 217

220 MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets Functies Modus BROWSE ENTER Inschakelen Uitschakelen Volumeregeling Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Display aan/uit Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Instellingen Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen Op display weergegeven optie bevestigen Toets kort indrukken Toets kort indrukken Knop naar links/rechts draaien Toets kort indrukken Toets kort indrukken Toets kort indrukken Toets kort indrukken Knop naar links/rechts draaien Toets kort indrukken APPS Toegang tot de aanvullende functies: weergave Tijd, Kompas, Buitentemperatuur, Media, Radio, etc. Toets kort indrukken TELEFOON Weergave telefoongegevens Toets kort indrukken TRIP (*) Toegang tot het Trip menu Toets kort indrukken NAV (**) Toegang tot Navigatie (kaart) Toets kort indrukken MEDIA Ondersteuningsselectie: USB/iPod, AUX, Bluetooth Toets kort indrukken RADIO Toegang tot de radio-modus Toets kort indrukken (*) Alleen UConnect 5" (**) Alleen UConnect 5" Nav 218

221 BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven J0006EM 219

222 MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Knop Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Op het instrumentenpaneel wordt een lijst met de laatste 10 gesprekken weergegeven (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven Spraakherkenning onderbreken Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen De laatste oproepen worden alleen op het instrumentenpaneel weergegeven als het bladeren door oproepen actief is (beschikbaar voor versies en markten waar aanwezig) Kort indrukken (telefoonmodus): selectie van volgende/vorige oproep of tekstbericht (alleen met bladeren door oproepen actief) op het instrumentenpaneel (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) 220

223 BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Toets 2 (rechterzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Interactie Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd. Toets kort indrukken: zoeken naar vorig radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van lagere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Volume verhogen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verhogen Toets langer indrukken: volume snel verhogen In-/uitschakelen van Mute-functie Volume verlagen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verlagen Toets langer indrukken: volume snel verlagen 221

224 MULTIMEDIA SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. RADIO MODE After the desired radio station is selected, the following information is shown on the display: At the top: the list of radio stations stored (preset) is displayed; the station being listened to is highlighted. In the middle: display of the name of the current radio station and the buttons for selecting the previous or next radio station. At the bottom: display of the following buttons: "Browse": list of the radio stations available; "AM/FM", "AM/DAB", "FM/DAB": selection of the desired frequency band (button reconfigurable according to the band selected: AM, FM or DAB); "Tune" : manual radio station tuning (not available for DAB radios); "Info": additional information on the source being listened to; "Audio": access to the "Audio setting" screen. Audio menu To access the "Audio" menu press the Audio" button located at the bottom of the display. The following adjustments can be carried out using the "Audio" menu: "Equalizer" (for versions/markets, where provided); "Balance/Fader" (left/right and front/rear audio balance adjustment); "Speed/Volume" (speed-dependent automatic volume control); "Loudness" (for versions/markets, where provided); "Auto-On Radio"; To exit the "Audio" menu, press the /Done button. MEDIA-MODUS Druk op de toets "Bron" om de gewenste audiobron onder de beschikbare bronnen te selecteren: AUX, USB, ipod en Bluetooth. Toepassingen die gebruikt worden op draagbare apparaten kunnen mogelijk niet compatibel zijn met het Uconnect systeem Nummer kiezen (browse) Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is. Bij een USB/iPod-apparaat kunt u bijvoorbeeld door de lijst beschikbare artiesten, genres en albums bladeren afhankelijk van de informatie die aanwezig is op de nummers met behulp van de toets/knop BROWSE ENTER. Gebruik de toets "ABC" binnen elke lijst om naar de gewenste letter in de lijst te springen. OPMERKING Deze toets kan voor bepaalde Apple apparaten uitgeschakeld zijn. OPMERKING De toets BROWSE ENTER staat geen enkele handeling op een AUX apparaat toe. Druk op de toets BROWSE ENTER om deze functie te activeren voor de bron die afgespeeld wordt. Draai aan de toets/knop BROWSE ENTER om de gewenste optie te kiezen en druk vervolgens op deze toets/knop om de keuze te bevestigen. Druk op de toets om de functie te annuleren. Bluetooth BRON 222

225 Bluetooth BRON Deze functie wordt geactiveerd door een Bluetooth apparaat met muziekstukken aan het systeem te koppelen. EEN Bluetooth AUDIOAPPARAAT KOPPELEN Ga als volgt te werk om een Bluetooth audioapparaat te koppelen: schakel de functie Bluetooth in op het apparaat; druk op de toets MEDIA op het voorpaneel; als de "Media" bron actief is, druk dan op de toets "Bron"; selecteer de Bluetooth Mediabron; druk op de toets "Toestel toev."; zoek Uconnect op het Bluetooth audioapparaat (tijdens de koppelingsfase verschijnt op het scherm de voortgang van het proces); voer, als het audioapparaat hierom vraagt, de PIN-code in die wordt getoond op het display van het systeem of bevestig de op het apparaat getoonde PIN; als de koppelingsprocedure met succes is afgesloten, wordt een scherm getoond. Als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt het Bluetooth audioapparaat als favoriet gekoppeld (het apparaat heeft voorrang op alle andere apparaten die later worden gekoppeld). Als "Nee" wordt geselecteerd, wordt de prioriteit op basis van de volgorde van verbinding bepaald. Het laatst verbonden apparaat heeft de hoogste prioriteit; een audioapparaat kan ook gekoppeld worden door te drukken op de toets PHONE op het voorpaneel en door "Instellingen" te selecteren of door, vanuit het menu "Instellingen", "Telefoon/Bluetooth" te selecteren. WAARSCHUWING Raadpleeg het instructieboekje van de mobiele telefoon als de Bluetooth verbinding tussen mobiele telefoon en systeem wordt verbroken. USB/iPod BRON Om de USB/iPod modus te activeren moet het betreffende apparaat (USB of ipod) in de USB-poort worden gestoken, die zich op de tunnelconsole bevindt. Als een USB/iPod apparaat bij ingeschakeld systeem wordt ingebracht, zullen de nummers die op het apparaat aanwezig zijn afgespeeld worden. AUX-BRON Om de AUX-modus in te schakelen, een geschikt apparaat aansluiten op de AUX-aansluiting in het voertuig. Als een apparaat wordt ingebracht met een AUX-stekker, dan begint het systeem de aangesloten AUX-bron af te spelen als deze reeds op weergave is ingesteld. Stel het volume in met de toets/knop op het voorpaneel of met de volume-instelknop op het aangesloten apparaat. Zie voor wat betreft de functie "Selectie audiobron", het hoofdstuk "Media". BELANGRIJKE OPMERKINGEN De functies van het apparaat dat aangesloten is op het AUX-stopcontact worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om nummer/map/playlist te veranderen of start/einde/pauze te bedienen met de bedieningstoetsen op het voorpaneel of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in de AUX-aansluiting zitten om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. TELEFOONMODUS ACTIVERING TELEFOONMODUS Druk op de knop PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen. OPMERKING Als u de lijst met mobiele telefoons en ondersteunde functies wilt te raadplegen, gaat u naar de website 223

226 MULTIMEDIA Met de knoppen op het display kan men: het telefoonnummer kiezen (met behulp van het grafische toetsenbord op het display); de contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon weergeven en bellen; de contacten uit de registers van vorige gesprekken weergeven en bellen; een maximum van 10 telefoons/ audioapparaten koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen bij privégesprekken. Het geluid van de mobiele telefoon wordt over het audiosysteem van het voertuig uitgezonden: het systeem schakelt automatisch het geluid van de autoradio uit wanneer de Telefoonfunctie wordt gebruikt. MOBIELE TELEFOON KOPPELEN BELANGRIJK Voer deze handeling uit bij stilstaand voertuig en onder veilige omstandigheden; deze functie is uitgeschakeld wanneer het voertuig rijdt. Hieronder wordt de koppelingsprocedure van de mobiele telefoon beschreven: raadpleeg in elk geval ook de handleiding van de mobiele telefoon. Ga als volgt te werk voor het koppelen van de mobiele telefoon: schakel de functie Bluetooth in op de mobiele telefoon; druk op de knop PHONE op het voorpaneel; als er nog geen telefoon aan het systeem gekoppeld is, toont het display een speciaal scherm; selecteer "Ja" om het registratieproces te starten, zoek daarna naar de Uconnect voorziening op de mobiele telefoon (als daarentegen "Nee" geselecteerd wordt, ziet u het hoofdscherm van de telefoon); voer, als de mobiele telefoon hierom vraagt, de PIN-code getoond op het display van het systeem in op het toetsenbord van uw telefoon of bevestig de op de mobiele telefoon getoonde PIN; vanuit het scherm "Telefoon" kan de mobiele telefoon altijd gekoppeld worden door op de knop "Instelling." te drukken: druk op de knop Toestel toev." en ga verder zoals hierboven beschreven; tijdens de koppelingsfase verschijnt een scherm dat de voortgang van het proces toont; als de koppelingsprocedure met succes is voltooid, wordt een scherm getoond: als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt de mobiele telefoon als favoriet gekoppeld (de mobiele telefoon heeft voorrang op alle andere mobiele telefoons die later worden gekoppeld). Als geen andere apparaten worden gekoppeld, zal het systeem het eerst gekoppelde apparaat als favoriet beschouwen. Opmerking Na het updaten van de telefoonsoftware wordt het voor een correcte werking aanbevolen de telefoon te verwijderen uit de lijst apparaten gelinkt aan de radio en ook de koppeling van het vorige systeem uit de lijst met Bluetooth -apparaten op de telefoon te verwijderen en een nieuwe koppeling te maken. EEN NUMMER BELLEN De hieronder beschreven procedures zijn alleen toegankelijk indien ze door de gebruikte mobiele telefoon worden ondersteund. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon om alle beschikbare functies te kennen. Een nummer kan op de volgende manieren gebeld worden: 224

227 selectie van het pictogram (telefoonboek van mobiele telefoon); selectie van "Recente oproep."; selectie van het pictogram ; drukken op de toets "Opnieuw bellen". SMS-LEZER Het systeem kan de SMS-berichten die de mobiele telefoon ontvangt voorlezen. Om deze telefoonfunctie te gebruiken, moet de mobiele telefoon de SMS-uitwisseling via Bluetooth ondersteunen. Als de bewerking niet wordt ondersteund door de telefoon, wordt de bijbehorende grafische toets uitgeschakeld (wordt grijs). Bij ontvangst van een tekstbericht, toont het display een scherm waarop de opties "Luisteren", "Bellen" of "Negeer" gekozen kunnen worden. U kunt toegang krijgen tot het overzicht SMS-berichten die door de telefoon zijn ontvangen door op de grafische toets te drukken (in het overzicht worden maximaal 60 ontvangen berichten weergegeven). INSTELLINGEN Druk op de toets op het voorpaneel voor de weergave van het menu "Instellingen". OPMERKING De weergegeven menu-items hangen van de versie af. Het menu omvat de volgende opties: Display; Meeteenheid; Spraakopdrachten; Klok & Datum; Veiligheid / Assistentie; Lichten; Portieren+Vergrend.; Opties voertuig uit; Audio; Telefoon / Bluetooth; Configurat. SiriusXM (waar aanwezig); Configur. Radio; Instellingen resetten Veiligheid/Hulp (waar aanwezig) Met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Rear View Camera" (waar aanwezig): met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Richtlijnen actief" (waar aanwezig): hiermee kunnen de dynamische roosters die de route van het voertuig op het display aangeven ingeschakeld worden. - "Rit. cam. "Vertr. cam Rear View" (waar aanwezig): hiermee kan de verdwijning van beelden van de camera vertraagd worden als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. "Front. botsing "Waarschuwing" (waar aanwezig): hiermee kunt u de "reactiegevoeligheid van de interventiewijze van het LaneAssistsysteem kiezen. De beschikbare opties zijn: - "Off": het systeem is uitgeschakeld; - "Alleen berichten": het systeem grijpt alleen in door de bestuurder een geluidssignaal ter waarschuwing te geven (waar aanwezig); - "Alleen remmen actief": het systeem grijpt in door de automatische remwerking te activeren (waar aanwezig); - "Alarm+ remmen actief": het systeem grijpt in door de bestuurder een geluidssignaal ter waarschuwing te geven en de automatische remwerking te activeren. "Front. botsing Sensitivity" (waar aanwezig) met deze functie kan de "reactiegevoeligheid" van het systeem, op basis van de afstand tot het obstakel, geselecteerd worden. De beschikbare opties zijn "Nabij", "Med", "Ver". "Park Assist" (waar aanwezig): 225

228 MULTIMEDIA hiermee kunt u het type waarschuwing dat door het Park Assist-systeem wordt gegeven selecteren. De beschikbare opties zijn: - "Alleen geluid": het systeem waarschuwt de bestuurder alleen met geluidssignalen dat er een obstakel aanwezig is, via de luidsprekers in het voertuig. - "Geluid en Scherm": het systeem waarschuwt de bestuurder dat er een obstakel aanwezig is met geluidssignalen (via de luidsprekers in het voertuig) en visuele waarschuwingen (op het instrumentenpaneel). "Front Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het voorste Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Rear Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het achterste Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Lane Assist Waarschuwing" (waar aanwezig): hiermee kunt u de "reactiegevoeligheid" van de interventiewijze van het LaneAssistsysteem kiezen. "Lane Assist Strength" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om de kracht te selecteren die uitgeoefend moet worden op het stuurwiel om het voertuig terug te laten keren in de rijbaan via de elektrische stuurinrichting, in geval van een ingreep van het Lane Assist-systeem. "Blind Spot Alert" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het type waarschuwing te selecteren ("Alleen geluid" of "Geluid en weergave") om de aanwezigheid van voorwerpen in de blinde hoek van de buitenspiegel aan te geven. "Regensensor" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om de automatische werking van de ruitenwissers in geval van regen in/uit te schakelen. "Brakes" (waar aanwezig): met deze functie kunnen de volgende submenu's geselecteerd worden: - "Remservice" (waar aanwezig): hiermee kunt u de procedure activeren om het onderhoud van het remsysteem uit te voeren; - "Autom. Parkeerrem" (waar aanwezig): hiermee kunt u de inschakeling van de automatische parkeerrem in- of uitschakelen. NAVIGATIE (alleen UConnect 5" Nav) Een route plannen WAARSCHUWING In het belang van de veiligheid en om afleiding tijdens het rijden te beperken, kunt u het beste altijd uw route plannen voordat u op weg gaat. Met de functie bestemming zoeken kunt u uw bestemmingen vinden en bereiken op verschillende manieren: door te zoeken op specifiek adres, gedeeltelijk adres, specifiek type locatie (bijv. een tankstation of een restaurant), een postcode of een POI (Point of Interest) nabij uw huidige positie (bijv. een restaurant met het zoektype ingesteld op "dichtbij"), een paar lengteen breedtegraadcoördinaten, of door het selecteren van een punt op de kaart. Selecteer "Zoeken" in het hoofdmenu en stel de zoektocht in naar een bestemming. Terwijl u de informatie ingeeft, toont de lijst de overeenkomende adressen en POI's in twee verschillende lijsten. Het overeenkomende adres en plaats worden weergegeven in de 226

229 Adressenlijst en de POI, het type van POI's en de locaties worden weergegeven in de Point of Interest-lijst. Om een route te plannen naar de bestemming, de "Gids" knop selecteren. Er wordt een route gepland en u wordt dan naar uw bestemming geleid aan de hand van gesproken instructies en aanwijzingen op het scherm. Kaart update Voor optimale prestaties moet het navigatiesysteem regelmatig worden geüpdatet. Daarom biedt de dienst Mopar Map Care eens per drie maanden een nieuwe kaartupdate. De updates kunnen worden gedownload van de website maps.mopar.eu en rechtstreeks in het navigatiesysteem van uw auto worden geïnstalleerd. Alle updates zijn gratis gedurende 3 jaar na de datum waarop de garantie van de auto ingaat. Het navigatiesysteem kan ook worden geüpdatet door het Fiat Servicenetwerk. Opmerking De dealer kan kosten in rekening brengen voor het updaten van het navigatiesysteem. SPRAAKOPDRACHTEN Opmerkingen Voor talen die niet door het systeem worden ondersteund, zijn geen spraakopdrachten beschikbaar. Om gebruik te maken van spraakopdrachten, op de toets op het stuurwiel drukken (toets "Spraak") en de spraakopdracht die u wilt activeren uitspreken. Algemeen De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Help Annuleren Herhalen Spraakbegeleiding Telefoon De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Bel Kies Opnieuw kiezen Bel terug Laatste oproepen Gemaakte oproepen Gemiste oproepen Ontvangen oproepen Telefoonboek Zoek SMS tonen Stuur een SMS Toon tekstberichten Radio De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Afstemmen op FM "frequentie" Afstemmen op AM "frequentie" Afstemmen op "naam radio" FM Afstemmen op "naam radio" Media De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Speel muziekstuk Speel album Speel artiest... Speel genre... Speel afspeellijst... Speel podcast... Speel luisterboek... Selecteer de bron... Bekijk... Navigatie (alleen Uconnect 5" Nav) De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Zoom in Zoom uit 2d-modus 3D-modus Deze positie toevoegen Navigeer naar huis Navigeren via huis Annuleer de route 227

230 BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN BELANGRIJK INTERIEURUITRUSTING Rijd nooit met open dashboardkastje: bij een ongeval kunnen de inzittenden voorin hierdoor verwond raken. De aansteker wordt zeer heet. Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. Gebruik de asbak niet als prullenbak: de inhoud kan door sigarettenpeuken in brand raken. IMPERIAAL/SKIDRAGER Verzeker u ervan, voordat u gaat rijden, dat de dwarsstangen goed gemonteerd zijn. SYSTEMEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET MILIEU Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator en het dieselroetfilter (DPF) erg warm. Parkeer het voertuig dus niet boven licht ontvlambaar materiaal (bijv. gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar. BRANDSTOF Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. BELANGRIJK IMPERIAAL/SKIDRAGER Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading (zie de paragraaf "Gewichten" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd in acht worden genomen.

231 BELANGRIJK DE SLEUTELS Gebruikte batterijen kunnen schadelijk zijn voor het milieu als ze niet op de juiste wijze als afval verwerkt worden. Ze moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij het Fiat Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal zorgen.

232

233

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK T I P O 5 D O O R T I P O S T A T I O N W A G O N G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste

Nadere informatie

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK T I P O 5 D O O R T I P O S T A T I O N W A G O N G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste

Nadere informatie

Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit

Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit T I P O 5 D O O R T I P O S T A T I O N W A G O N G E B R U I K E N O N D E R H O U D Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD

GEBRUIK EN ONDERHOUD GEBRUIK EN ONDERHOUD Dit instructieboekje toont het gebruik van het voertuig. Alfa Romeo maakt de raadpleging van een specifiek deel in elektronisch formaat mogelijk voor de liefhebbende gebruiker die

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD cop lum giulia NL.indd 1 11/12/15 11:18

GEBRUIK EN ONDERHOUD cop lum giulia NL.indd 1 11/12/15 11:18 GEBRUIK EN ONDERHOUD Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken

Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

NEDERLANDS G E B R U I K E N O N D E R H O U D

NEDERLANDS G E B R U I K E N O N D E R H O U D GEBRUIK EN ONDERHOUD Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In

Nadere informatie

RUITENWISSERS/-SPROEIERS

RUITENWISSERS/-SPROEIERS Elektrische functie printen RUITENWISSERS/-SPROEIERS RUITENWISSERS/-SPROEIERS - BESCHRIJVING De ruitenwissers/-sproeiers worden bediend via de hendel rechts naast het stuur: de hendel kan - door omhoog

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

I N S T R U C T I E B O E K J E NEDERLANDS

I N S T R U C T I E B O E K J E NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen er dan ook werkelijk elk detail en onderdeel van. In de erkende Alfa Romeo Service garages bieden

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SCUDO. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Automatische transmissie

Automatische transmissie Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

Climate control VENTILATIEOPENINGEN

Climate control VENTILATIEOPENINGEN VENTILATIEOPENINGEN 1 1 2 2 3 3 E90911 1. Ventilatieopeningen voor het gezicht 2. Ventilatieopening voor de bestuurdersschoot 3. Bedieningselementen van ventilatieopeningen, middenconsole achterin Opmerking:

Nadere informatie

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen er dan ook werkelijk elk detail en onderdeel van. In de erkende Alfa Romeo Service garages bieden rechtstreeks

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK Veilig en milieubewust rijden... 2 Signalen voor een correct gebruik van de auto... 6 Symbolen... 7 Inhoud... 11 WEGWIJS IN UW AUTO... 12 Lancia CODE...

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD

GEBRUIK EN ONDERHOUD GEBRUIK EN ONDERHOUD Dit instructieboekje toont het gebruik van het voertuig. Alfa Romeo maakt de raadpleging van een specifiek deel in elektronisch formaat mogelijk voor de liefhebbende gebruiker die

Nadere informatie

Elektrische functie printen DIMLICHT

Elektrische functie printen DIMLICHT Elektrische functie printen DIMLICHT DIMLICHT BESCHRIJVING De auto is uitgerust met twee dimlichten in de koplampunits. Het dimlicht wordt ingeschakeld als de stuurkolomschakelaar in de stand na de stand

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje.

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje. VOLVO S80 BEKNOPTE HANDLEIDING PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te

Nadere informatie

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding Inleiding Inleiding De lijst van parameters in dit document is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Neem contact op met een een erkende Scania werkplaats voor

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding.

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding. Gebruikershandleiding. AluTech 3400 serie (opbouw) AluTech 3500 serie (inbouw) AluTech 540 AluTech 540/O Inhoud Pagina Overzicht bedieningselementen 2 Rugleuning instellen 3 Hoogte voetensteun instellen

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak.

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Veiligheidsvoorzieningen De bestuurdersplaats bevindt zich aan de achterkant van de machine. De operator moet op de treeplank staan en zich stevig vasthouden aan

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

FORD MONDEO Korte beschrijving

FORD MONDEO Korte beschrijving FORD MONDEO Korte beschrijving Over deze snelreferentiegids We hebben deze handleiding opgesteld om u te helpen vertrouwd te worden met bepaalde functies van uw auto. De gids bevat alleen basisinstructies

Nadere informatie

Zekeringen ZEKERINGEN

Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen zijn eenvoudige circuit-onderbrekers waardoor elektrische uitrusting wordt beschermd tegen de gevolgen van stroom-stoten. Een doorgebrande zekering blijkt uit het feit

Nadere informatie

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling Inleiding Inleiding De lijst van afstelbare parameters is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Bezoek voor meer informatie over de huidige parameters voor een

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort O-Pair² Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 14.10 Zadelhoogte U stelt de zadelhoogte correct in, door op de

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO!

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V50 QUICK GUIDE GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

FORD C-MAX Korte beschrijving

FORD C-MAX Korte beschrijving FORD C-MAX Korte beschrijving Over deze snelreferentiegids We hebben deze handleiding opgesteld om u te helpen vertrouwd te worden met bepaalde functies van uw auto. De gids bevat alleen basisinstructies

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E G R A N D E P U N T O A B A R T H 603.81.267 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Abarth hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Grande Punto Abarth.

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

N 1 zonder autorijbewijs

N 1 zonder autorijbewijs e e N 1 zonder autorijbewijs e De e City is het meest compacte model in het e AIXAM assortiment. Het ideale stadsvoertuig van een onvergelijkbare kwaliteit en een uitgesproken design. De e City is speels;

Nadere informatie

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Lees deze handleiding aandachtig door voor een veilig en correct gebruik van de mobiele airconditioner. Bewaar de handleiding zorgvuldig, zodat

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Beschermingsvoorzieningen mogen alleen worden verwijderd resp. geopend na stilstand van de dumper met geactiveerde parkeerrem, uitschakelen

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING

SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING (zie voor uitschakelen alarm zonder handzender hoofdstuk 6.1) Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het high tech SELCA SPLIT modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

Starten, schakelen & wegrijden:

Starten, schakelen & wegrijden: Auteursrechtinformatie Dit document is bedoeld voor eigen gebruik. In het algemeen geldt dat enig ander gebruik, daaronder begrepen het verveelvoudigen, verspreiden, verzenden, herpubliceren, vertonen

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing kort

Gebruiksaanwijzing kort Fun2Go Van Raam BV Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Tel. : +31 (0)315 257370 E-mail : info@vanraam.nl Internet : www.vanraam.nl Versie 17.04 Positie zitting Om de positie van de stoel correct

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G01 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE VERLICHTING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076) 307 406 (vanaf

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

Mercedes-Benz Mobility voor meer vrijheid. Aangepast vervoer nu af fabriek.

Mercedes-Benz Mobility voor meer vrijheid. Aangepast vervoer nu af fabriek. Mercedes-Benz Mobility voor meer vrijheid. Aangepast vervoer nu af fabriek. Geniet van het unieke Mercedes-Benz gevoel. Gemakkelijk en zelfstandig op uw bestemming aankomen. Ook met een handicap is dat

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper vaste kipbak. Veiligheidsvoorzieningen

Handleiding: Rupsdumper vaste kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Handleiding: Rupsdumper vaste kipbak. Veiligheidsvoorzieningen Draag de nodige beschermmiddelen: een veiligheidshelm, veiligheidsbril, anti-slip werkschoenen, werkhandschoenen, gehoorbescherming. Draag

Nadere informatie

F I A T NL

F I A T NL F I A T 5 0 0 530.03.098 NL D U A L O G I C In dit supplement worden de gebruiksmogelijkheden beschreven van de elektronisch geregelde mechanische Dualogic versnellingsbak van de Fiat. Voor het juiste

Nadere informatie

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK F I A T 1 2 4 S P I D E R G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten,

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G10 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE RUITENWISSERS Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076) 307 406 (vanaf

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Snel starten GEBRUIKEN VAN DE ZENDER

Snel starten GEBRUIKEN VAN DE ZENDER Snel starten GEBRUIKEN VAN DE ZENDER H676G Uw zender is voorzien van vier knoppen waarmee u het voertuig kunt vergrendelen en ontgrendelen en waarmee alle veiligheidssystemen kunnen worden geactiveerd..

Nadere informatie