BPV-voorbereiding. Opleiding Helpende Zorg & Welzijn. naam. klas. mentor. Week 1 Het werkveld. Week 2 Competenties.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "BPV-voorbereiding. Opleiding Helpende Zorg & Welzijn. naam. klas. mentor. Week 1 Het werkveld. Week 2 Competenties."

Transcriptie

1 BPV-voorbereiding Opleiding Helpende Zorg & Welzijn naam klas mentor 1

2 Inhoud Uitleg BPV-lessen Uitleg: Helpende in een verpleeghuis/helpende in een Kinderdagverblijf Collage/folder maken Doelen Je bent op de hoogte van de doelen en de in houd van de BPV-lessen Je bent op de hoogte van de taken van een Helpende in een verpleeghuis en een kinderdagverblijf Uitvoering Opdracht 1 Informatie: Je krijgt informatie van de docent wat het doel is van de BPV-lessen en welke onderwerpen aan de orde komen. Je krijgt van de docent informatie over verschillende werkplekken waar je stage zou kunnen lopen tijdens de opleiding Helpende Zorg & Welzijn. Maak aantekeningen. Je kunt de aantekeningen gebruiken om bij opdracht 2 een collage/folder te maken. Week 1 2

3 Opdracht 2 Kies een praktijksituatie en maak een collage of een folder. Situatie 1 Je oma gaat naar een Verpleeghuis. Maak een collage/folder voor haar met informatie die voor haar belangrijk is. Situatie 2 Je kleine nichtje van 1 jaar gaat naar een nieuw Kinderdagverblijf. Maak een collage/folder voor de ouders met belangrijke informatie. Situatie 3 Je werkt als Helpende en je gaat voorlichting geven aan leerlingen over wat een Helpende doet in een Verpleeghuis of een Kinderdagverblijf. Maak een folder of een collage

4 competenties Inhoud Korte herhaling week 1 Wat zijn competenties? Welke competenties zijn belangrijk voor een Helpende? Waar kom je competenties tegen in de opleiding? Voorbeelden van competenties Welke competenties heb je? Hoe werk je aan competenties? Doelen Je weet wat competenties zijn. Je kunt meerdere competenties noemen die belangrijk zijn voor de opleiding. Je kunt voorbeelden geven uit de praktijk. Uitvoering Uitleg: wat zijn competenties en welke competenties zijn belangrijk voor een Helpende?

5 Opdracht 1 Trek een lijn tussen de competentie en het voorbeeld Competentie 1. Formuleren en rapporteren 2. Plannen en organiseren 3. Op de behoefte en verwachtingen van de klant richten 4. Instructies en procedures opvolgen 5. Materialen en middelen inzetten 6. Aandacht en begrip tonen 7. Vakdeskundigheid toepassen 8. Samenwerken en overleggen Voorbeeld a. Je zorgt er voor dat de fruithapjes op een Kinderdagverblijf op tijd klaar zijn. b. Je weet dat op elke werkplek afspraken zijn over het schoonmaken. c. Je geeft door aan je collega dat een kind gehuild heeft. d. Je vraagt aan de zorgvrager wat hij/ zij graag wil eten e. Je troost een kind dat verdrietig is. f. Je weet hoe je het beste iemand die halfzijdig verlamd is kunt helpen met aankleden. g. Je spreekt af met je begeleider welke Proeves(praktijkopdrachten voor je stage) je graag wilt doen. h. Je weet wat je nodig hebt als je een bed moet opmaken.

6 Opdracht 2 Trek een lijn tussen de competentie en het voorbeeld Competentie 1. Formuleren en rapporteren 2. Plannen en organiseren 3. Op de behoefte en verwachtingen van de klant richten 4. Instructies en procedures opvolgen 5. Materialen en middelen inzetten 6. Aandacht en begrip tonen 7. Vakdeskundigheid toepassen 8. Samenwerken en overleggen Voorbeeld a. Je hebt even tijd over. Je gaat naar een mevrouw die weinig bezoekt krijgt om even een praatje te maken. b. Je weet hoe je iemand in een rolstoel het beste kunt helpen als hij/zij naar de wc moet. c. Je geeft door aan een collega dat de schoonmiddelen bijna op zijn. d. Je gebruikt de juiste schoonmaakmiddelen. e. Je gaat samen met je collega een meneer helpen met douchen. f. Je dekt de tafel op de manier zoals de zorgvrager dat gewend is. g. Je levert je verslag op tijd in. h. Je hebt het zorgdossier gelezen van een bewoner en weet welke afspraken er gemaakt zijn met hem/haar.

7 Opdracht 3 Lees de tekst Welke competenties heeft Anne nodig? (noem er minimaal 3) Anne loopt stage bij Kinderdagverblijf De Bengels. Anne loopt nu 3 weken stage en het bevalt haar goed. Zij heeft een aantal huishoudelijke taken en ze helpt op een groep met de kinderen. Vandaag begint ze met het verschonen van de bedjes. De gebruikte lakens doet ze in de was. Ze zet de wasmachine aan. Daarna maakt ze fruithapjes voor de pauze. Na de pauze ruimt ze de gebruikte kopjes en bordjes op. Ze zet de vaatwasser aan. De was kan daarna in de droger gedaan worden. Vervolgens gaat ze samen met de groepsleiding met de kinderen naar buiten. Ze speelt met een aantal kinderen in de zandbak. De kinderen hebben veel plezier. Vandaag wil ze graag een overleg met de stagebegeleidster over de proeves (stage-opdrachten) die ze voor haar opleiding moet doen.

8 Opdracht 4 Maak een samenvatting van de informatie die je gekregen hebt. In deze samenvatting moeten in ieder geval de volgende punten aan de orde komen: Wat is een competentie? Welke competenties zijn belangrijk voor een Helpende? Geef bij elke competentie 1 voorbeeld. Extra opdracht Speel het memory-spel met 2 of 3 personen 8

9 Inhoud Korte herhaling vorige week Uitleg Oefening Onderzoek stage-instelling Proeves doen op de onderzochte stage-instelling Doelen Student kent het belang van het en weet hoe hij/zij het moet gebruiken. Uitvoering Uitleg 9

10 Opdracht 1 Maak de volgende vragen over het. 1. Hoeveel onderdelen/ boekjes zitten er in het PROEVEBOEK? 2. Hoe heten de verschillende onderdelen/ boekjes? 3. Hoeveel opdrachten zitten er in de Proeve Ondersteunen bij persoonlijke zorg/adl? 4. Hoeveel opdrachten zitten er in de Proeve Ondersteunen bij huishouden, wonen en recreëren? 5. Hoeveel opdrachten moet je doen in het 1e jaar? 6. Noem 2 opdrachten die je op school moet doen. 7. Wat moet je doen bij Proeve Ondersteunen bij huishouden, wonen en recreëren opdracht 4? 8. Wat moet je doen bij Proeve Ondersteunen bij persoonlijke zorg/adl opdracht 3? 9. Wat moet je doen bij Proeve Ondersteunen bij (sociale) activiteiten opdracht 1?

11 Opdracht 2 Als je op stage gaat is het belangrijk dat je goed voorbereid bent. Een manier die je kunt gebruiken is kijken welke informatie de instelling geeft op hun site. Onderzoek stage-instelling 1. Kies een instelling waar je stage zou willen lopen. 2. Wat weet je wel/niet van die instelling? 3. Bedenk minimaal 10 vragen die je zou willen stellen aan de instelling en schrijf deze vragen op. 4. Zoek de site op van die instelling en probeer antwoorden te vinden op je vragen en schrijf de antwoorden op. 5. Op de site kom je ook nog andere informatie tegen. Noem minimaal 3 onderwerpen die je ook kunt vinden op de site. Schrijf deze informatie op. 6. Bespreek de antwoorden op de vragen met je docent. Ga daarna verder met de volgende vragen. Voor deze opdracht heb je een Proeve-boek nodig. 7. Welke opdrachten uit je Proeve-boek zou je op deze stage-instelling kunnen doen. Lees ze door en schrijf ze op. 8. Kies 1 opdracht. Waarom heb je deze opdracht gekozen? 9. Lees de opdracht en het beoordelingsformulier goed door. 10. Bereid de opdracht voor op papier. 11. Bespreek de voorbereiding met je docent. 11

12 Extra opdracht Volgende week komt een gastspreker vertellen over de praktijk. Maak 10 vragen voor de spreker 12

13 het werkveld - een gastspreker Inhoud Hoe gaat het in de praktijk. vertelt. Korte herhaling week 3. Verslag/samenvatting maken van de informatie. Doelen Je weet hoe het gaat op een werkplek. Je weet welke taken een Helpende heeft op de betreffende werkplek. Uitvoering Opdracht 1 Maak aantekeningen van wat de gastspreker vertelt. Opdracht 2 Maak een verslag/samenvatting van de informatie die je gekregen hebt. Beschrijf waarom juist jij geschikt bent voor het beroep van Helpende.

14 BPV-WEGWIJZER - BEROEPSHOUDING Inhoud Korte herhaling week 4 Uitleg BPV-wegwijzer Inleiding Doelen Je weet hoe je de BPV-wegwijzer moet gebruiken. Je weet wat belangrijk is voor de beroepshouding van een Helpende. Uitvoering Korte uitleg over inhoud en gebruik BPV-wegwijzer Extra aandacht voor: Urenregistratie papier en Evaluatiepapier

15 Opdracht 1 Vragen Wegwijzer BPV Helpende Zorg & Welzijn 1. (blz. 3+4) Geef een voorbeeld van: je bent een onmisbare schakel je hebt inzicht en overzicht je houdt van mensen.. je doet van alles. je bent een teamspeler. je kunt verder leren. 2. (blz. 4) Wat is voor jezelf anders als je op stage bent, als je dat vergelijkt met naar school gaan? 3. (blz. 4) Wat moet je doen als voorbereiding voor het kennismakingsgesprek? 4. (blz. 5) Noem minimaal 5 punten die van je worden verwacht tijdens de BPV. 5. (blz. 5) Wat zijn de Proeves van Bekwaamheid? 6. (blz. 5+6) Hoe pak je het werken met die Proeves aan?

16 7. (blz. 6) Welke onderdelen/opdrachten horen bij het A-deel? 8. (blz. 6) Welke onderdelen/opdrachten horen bij het B-deel? 9. (blz. 6) Wanneer mag je beginnen aan het B-deel? 10. (blz. 6+7) Door wie word je begeleid tijdens de BPV? a. Wat doet de praktijkbegeleider? b. Wat doet de BPV-docent? c. Wie is beoordelaar? 11. (blz. 7 t/m 11) Onderstreep of markeer de belangrijkste delen van de punten A t/m N. 12. (blz. 11) Lees deze bladzijde goed door voordat je naar het kennismakingsgesprek gaat en vul deze bladzijde na het gesprek in. 13. Vul blz. 15 in en neem deze punten mee naar het kennismakingsgesprek. 14. Lees de rest van het boekje door. Deze onderdelen worden besproken in je nieuwe groep.

17 Opdracht 2 Lees de competenties door die op het evaluatieformulier staan uit de BPV-wegwijzer. Bedenk een stagevoorbeeld bij elke competentie. Opdracht 3 Lees de punten door die staan bij beroepshouding op het evaluatieformulier. Bedenk een stagevoorbeeld bij elke punt. 17

18 BEROEPSHOUDING - BEROEPSGEHEIM Inhoud Korte herhaling week 5 Doelen Je weet wat belangrijk is voor een beroepshouding voor een Helpende. Je weet wat de Belofte van Geheimhouding inhoudt. Uitvoering Opdracht 1 Bekijk een filmpje over beroepshouding. Noem 3 punten die niet goed gingen en noem 3 punten die wel goed gingen. Opdracht 2 Je Als je in een instelling BPV gaat doen, moet je een houding hebben die bij dit werk past. Je beroepshouding is zo belangrijk dat daar steeds, bij alles wat je doet, op gelet wordt. Je kunt al het werk goed doen, maar als je houding niet de goede is zul je geen goede Helpende worden. Geef 5 zaken die erg belangrijk zijn voor een goede beroepshouding en geef er een voorbeeld bij.

19 Opdracht 3 Geef bij de volgende verhaaltjes aan hoe jij zou reageren met een goede beroepshouding. a. Josefien is stagiaire in een verpleeghuis. Ze moet koffie rondbrengen maar ze merkt dat meneer Pietersen erg veel aandacht van haar wil. Hoe kan ze reageren? b. Jacobien helpt bij het uitdelen van eten. Ze ziet dat op het eten van meneer Janssen jus zit, en ze weet zeker dat hij dat niet lust. Moet ze nieuw eten halen? c. Truus helpt met bedden opmaken in een verzorgingshuis. Ze heeft dit op school heel anders geleerd. Wat kan ze doen? d. Marianne krijgt elke dag van haar praktijkopleider de opdracht haar evaluatie van die dag op te schrijven. Deze keer heeft de praktijkopleider niets gezegd hoewel het bijna tijd is om naar huis te gaan. Wat kan ze het beste doen? e. Eefje komt vaak te laat. Ze bedenkt elke keer smoesjes. Wat denk je wat ze moet doen? f. Mariëlle komt op een kamer in een verzorgingshuis waar mevr. Teunissen TV zit te kijken. Het hoofd van de afdeling heeft gezegd dat mevr. Teunissen erg graag een praatje maakt. Marielle maakt keurig schoon, schenkt een kopje koffie in en gaat direct weg omdat ze nog veel moet doen. Wat ontbreekt er in de beroepshouding in dit voorbeeld?

20 Opdracht 4 Je Als Helpende heb je een beroepsgeheim. Je hebt altijd te maken met de privacy van een zorgvrager. betekent: EEN ZWIJGPLICHT TEGENOVER ANDERE MENSEN OVER ALLES WAT JE MEEMAAKT MET ZORGVRAGERS Bekijk of de volgende verhaaltjes te maken hebben met beroepsgeheim als jou gevraagd wordt te reageren. Bespreek het met klasgenoten. a. Een leidster van een kinderdagverblijf vertelt jou dat er een stagiaire komt die op de vorige stage geen goede beroepshouding had. b. Tijdens de koffie in een verzorgingshuis wordt uitgebreid gepraat over de relatie van een van je collega s. c. Een mevrouw vertelt jou in vertrouwen dat haar kleinzoon gestolen heeft van de buurvrouw in het verzorgingshuis. d. Een collega vertelt jou over het slechtlopende huwelijk van het afdelingshoofd. 20

21 Opdracht 5 Discussieer met je klasgenoten over de volgende stellingen: Soms is het voor een Helpende te zwaar om met een probleem rond te blijven lopen. Je mag je beroepsgeheim dan wel doorbreken. Het beroepsgeheim geldt niet voor je eigen vriend of vriendin. Die kun je alles vertellen, het blijft toch tussen jullie. Een collega vertelt een vervelend verhaal over de dochter van een overleden zorgvrager. Opdracht 6 Oefenen met belofte van geheimhouding (zie BPV-wegwijzer) 21

22 ASSERTIEF ZIJN Inhoud Korte herhaling week 6 Doelen Je weet wat assertief zijn is. Je weet waarom assertief zijn belangrijk is in je stage. Uitvoering Uitleg rechten en plichten in de BPV Opdracht 1 Assertief gedrag 1 Hieronder staat een aantal verhaaltjes waarbij jij aan moet geven hoe je zou reageren. Je gaat na de BPV-stage altijd om 5 uur met de bus naar huis. Al voor de derde keer vraagt je collega, Jannie, om 5 minuten voor 5 of je haar wilt helpen met het wegbregen van de waskarretjes. Je weet zeker dat je weer de bus mist. Als de stagiaire van de andere school samen met jou werkt, vindt zij altijd

23 dat jij de afwas moet doen. Ze helpt zelf nooit mee. Tot nu toe heb je het steeds gedaan maar je wilt eigenlijk zeggen dat je het niet leuk vindt dat ze nooit helpt. Samen met een collega van het kinderdagverblijf ga je boodschappen doen voor een fruithapje. Jij moet steeds de zwaarste tassen dragen. Je wilt aangeven dat je dit niet altijd kunt en dat het sjouwen beter verdeeld moet worden. Op school werk je in een groepje aan een verslag. Een van de studenten doet bijna niets terwijl jij alles op tijd af hebt. Je krijgt een cijfer dat voor elk groepslid gelijk is. Hoe zou je reageren? Opdracht 2 Assertief gedrag 2 In de situaties van opdracht 1 heb je op je eigen manier gereageerd. Je moet echter in je reageren rekening houden met dat je netjes reageert en toch jezelf een beetje beschermt. Dit heet: opkomen voor jezelf = assertief reageren Naast assertief reageren, kun je ook agressief of passief reageren. Agressief reageren is boos worden. Passief reageren is nergens iets op uit doen, het wel best vinden. 23

24 Probeer in onderstaande zinnen/de zinnen op de volgende bladzijde aan te geven of het hoort bij eenagressieve(1) / passieve(2) / of assertieve(3) houding. Je mag het nummer achter de zin schrijven. 1. Je kent jezelf, je weet wat je wilt. 2. Je reageert direct op wat anderen doen. 3. Je laat anderen de beslissing nemen. 4. Je kijkt en denkt goed vooruit. 5. Je bent kalm en meegaand. 6. Je beslist graag alles zelf. 7. Je respecteert de gevoelens van anderen. 8. Je laat de wil van iemand anders voorgaan op wat je zelf wilt. 9. Je komt op voor je eigen gevoelens. 10. Je zegt niet wat je nodig hebt, maar wacht af wat anderen zeggen. 11. Je wordt boos als iemand iets voor de tweede keer vraagt. 12. Je doet iets terwijl je het eigenlijk niet wilt doen. Opdracht 3: Oefenen met praktijksituaties

25 ERVARINGSVERSLAG Inhoud Korte herhaling week 7 Doelen Je weet wat een ervaringsverslag is. Je kunt een ervaringsverslag schrijven. Uitvoering Uitleg: Wat is een ervaringsverslag en hoe schrijf je een ervaringsverslag? Je moet een ervaringsverslag schrijven. omdat je er veel van kan leren. In een ervaringsverslag beschrijf je een situatie uit je stage die je je nog heel goed herinnert. Vaak is het iets wat niet zo heel goed gegaan is maar het kan bijvoorbeeld ook een leuke activiteit zijn die je gedaan hebt met cliënten. Je gaat heel goed nadenken over wat er gebeurd is. Wat jouw rol was en hoe het is afgelopen. Op die manier kun je er achter komen, of je het goed gedaan hebt of dat je het de volgende keer misschien heel anders zou kunnen doen. Hoe schrijf je een ervaringsverslag? Het voorbeeld dat op de volgende pagina s staat wordt besproken.

26 1. Je gebruikt altijd dezelfde volgorde: Je beschrijft de omstandigheden: de plaats waar het gebeurde de datum en de tijd de mensen die erbij waren (geen echte namen gebruiken) en, als het om cliënten gaat, de achtergrond van die cliënten Ik loop stage op afdeling Lonneker van verpleeghuis Avondrood. Op donderdag 3 oktober moest ik samen met Carola, mijn stagebegeleidster, 3 bewoners helpen met wassen en aankleden. Op de afdeling waar ik werk worden mensen verzorgd die te oud en te ziek zijn om voor zichzelf te zorgen. Omdat ik aan het oefenen ben voor de proeve ADL heb ik Carola gevraagd te kijken of ik het goed doe. Die ochtend waren Carola en ik met z n 2en, Lotte was ziek. 2. Je beschrijft precies wat er gebeurde zodat het lijkt of er een film wordt afgedraaid. Schrijf alles in de ik-vorm. Wat moest je doen? Vond je dat leuk? Vond je dat makkelijk of moeilijk? Waarom? Wat deed je? Vond je dat leuk? Vond je dat moeilijk/makkelijk? Ik was blij dat ik met Carola liep. Zij weet precies hoe het moet en ik voel me nog niet helemaal zeker. We begonnen met meneer Jansen. Meneer Jansen heeft

27 hulp nodig bij het wassen en aankleden. Alleen zijn gezicht kan hij zelf wassen. Carola vroeg mij of ik alles wilde klaarzetten en zij ging even naar mevrouw de Jong. Ik heb alles klaargezet en heb gewacht tot Carola terugkwam. Het duurde wel lang en ik heb een beetje met meneer Jansen gekletst. Ik vind het leuk om met de mensen te praten, vaak is daar bijna geen tijd voor. Ik weet zeker, dat ik alles goed heb klaargezet en ik dacht, dat ik moest wachten tot Carola terug was met het verzorgen van meneer Jansen. Toen Carola terugkwam reageerde ze heel boos. Ze zei, dat ik niet op haar had moeten wachten en dat ik meneer Jansen best alleen had kunnen verzorgen. 3. Je beschrijft nu of je vindt dat je het goed hebt gedaan en je schrijft ook, waarom je dat vindt. OF Je beschrijft, of je het nu misschien anders zou kunnen of willen doen en waarom je het anders zou kunnen of willen doen. Ik schrok. Ik was ook boos. Ik vond, dat Carola had moeten zeggen dat ik meneer Jansen alleen had moeten verzorgen. Zij is mijn begeleidster. We hebben samen meneer Jansen verzorgd en ik heb niks meer gezegd. Ook heb ik niet meer gehoord van Carola of het goed was wat ik gedaan heb. Ik heb er ook niet naar gevraagd, ze wist toch dat we dat afgesproken hadden? Ik voelde me rot en de dag duurde veel te lang.

28 4. Wat heb ik geleerd? Nu ik er over nadenk heb ik misschien niet goed gereageerd. Het was druk, Lotte was ziek en er moest veel gebeuren. Ik denk dat ik meer uit mezelf moet doen, goed nadenken, goed kijken. Ik kan dan achteraf wel vragen of het goed was. Ik moet minder afwachten. Verder is het misschien goed om meteen tegen Carola te zeggen dat ik sommige dingen vervelend vind. Dat vind ik erg moeilijk, misschien wordt ze dan wel boos. Opdracht 1 Schrijf een ervaringsverslag. Lever het verslag in. Het verslag wordt nagekeken door de docent. Opdracht 2 Verbeter het ervaringsverslag Opdracht 3 Maak het verslag compleet en mooi (voorkant/goede indeling/evt. plaatje/naam enz.) Lever het verslag in.

29 planning maken Inhoud Korte herhaling week 8 Planning Oefenen met de Proevemap Doelen Je weet hoe een planning gemaakt moet worden. Het heeft geen geheimen meer voor je. Uitvoering Opdracht 1 Planning Uitleg over hoe je een planning maakt. Voorbeeld van een planning Je krijgt een praktijksituatie van een Proeve-opdracht. Maak een planning voor deze situatie. Opdracht 2 Rollenspel Je krijgt een casus waarbij je een Proeve-opdracht moet afleggen. Je speelt de praktijksituatie uit met een klasgenoot.

30 Als je klaar bent vul je beiden het beoordelingsformulier in dat bij de opdracht hoort. Vergelijk de antwoorden. Herhaal de opdracht. Wissel de rollen. Je krijgt een andere praktijksituatie. Extra Voorbereiden: Proeve-opdracht (instructie-kaart) Maak een soort intructiekaart (maximaal 1 A4-tje) met de belangrijkste stappen waar je aan moet denken als je een Proeve-opdracht wilt doen. Hoe pak je dat aan? Waar moet je allemaal aan denken als je een Proeve-opdracht wilt doen. Op blz van je kun je lezen wat je moet doen. Lees deze bladzijdes goed door en maak een kaart met de belangrijkste stappen. Plak die kaart voor in je Oefenen met het maken van een planning

31 herhalen - Inhoud Herhaling week 1 t/m 9 Doelen Je weet of je de leerstof van de BPV-lessen beheerst. Uitvoering Opdracht 1 Je krijgt van de docent de opdrachten. Opdracht 2