Entreeopleiding Assistent verkoop/retail (1) Verkoop en service. Kennisvragen cohort

Transcriptie

1 R E Entreeopleiding Assistent verkoop/retail (1) Verkoop en service cohort

2

3 hoofdstuk 1 Artikelen verkopen? hoofdstuk 1 1 Artikelen verkopen Heb je het hoofdstuk helemaal doorgenomen? Denk je dat je alle theorie begrijpt? Maak dan deze kennisvragen. 1 Welk begrip hoort in deze zin? Het aantal artikelgroepen in een assortiment bepaalt de A assortimentsbreedte. B assortimentsdiepte. 2 Een winkel waar je veel soorten sportartikelen kunt kopen heeft een. assortiment. A breed B diep 3 Je gaat met vrienden kamperen. Je bent op zoek naar een speciaal soort zakmes. Waar ga je heen? A Een speciaalzaak in outdoorartikelen. B Een warenhuis. 4 Wat hoort bij een winkel met prijsdistributie? A Lage marge. B Veel service. 5 Wat hoort bij een winkel met servicedistributie? A Een lage omzetsnelheid. B Minder winst per artikel. 6 Bij HEMA kun je online kopen, maar ook in de winkel. Deze combinatie heet A ambulante handel. B cross-channel. 7 Bij sommige winkels kun je producten online bestellen en deze ergens ophalen. De plek waar je jouw bestelling ophaalt heet A teleshop. B pick up point. bij Entreeopleiding Assistent verkoop/retail Verkoop en service 3

4 hoofdstuk 1 Artikelen verkopen 8 Bediening, zelfkeuze en semizelfbediening zijn voorbeeld van A verkoopsystemen. B verkoopkanalen. 9 Convenience goods A koop je vaak in een winkel met prijsdistributie. B zijn producten waar je ver voor wilt reizen als je ze gaat kopen. 10 Een nieuwe fiets is een voorbeeld van: A shopping goods. B specialty goods. 4 bij Entreeopleiding Assistent verkoop/retail Verkoop en service

5 hoofdstuk 2 Klanten helpen? hoofdstuk 2 Klanten helpen Heb je het hoofdstuk helemaal doorgenomen? Denk je dat je alle theorie begrijpt? Maak dan deze kennisvragen. 2 1 Hoe je een klant aanspreekt hangt samen met A de leeftijd van de klant. B hoe aardig je de klant vindt. 2 Als het druk is in de winkel A begroet je de klanten minder uitgebreid. B begroet je de klanten helemaal niet. 3 Wat moet je niet doen bij een zelfverzekerde klant? A De klant tegenspreken. B Je eigen vakkennis tonen. 4 Wat moet je niet doen bij een stille klant? A Geduldig zijn. B Iets opdringen. 5 Wat moet je doen bij een boze klant? A Kwaad worden. B Rustig blijven. 6 Wat moet je doen bij een haastige klant? A Een uitgebreid verhaal vertellen. B Je beperken tot de belangrijkste punten. 7 Welke kenmerk hoort bij een logische klant? A Deze klant vindt de vormgeving van artikelen belangrijk. B Deze klant weet wat de concurrenten aanbieden. 8 Hoe kun je een praktische klant het beste benaderen? A Je stelt persoonlijke vragen aan de klant. B Je vertelt over de voordelen van het product. bij Entreeopleiding Assistent verkoop/retail Verkoop en service 5

6 hoofdstuk 2 Klanten helpen 9 Wat is belangrijker voor het beeld dat mensen van je hebben? A Lichaamstaal. B Taalgebruik. 10 In welk soort winkel moet de klant meestal zelf een cadeau inpakken? A Winkel met prijsdistributie. B Winkel met servicedistributie. 6 bij Entreeopleiding Assistent verkoop/retail Verkoop en service