Oost, west, thuis best Wonen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Oost, west, thuis best Wonen"

Transcriptie

1 Q Oost, west, thuis best Wonen groep tijdsduur 70 minuten kerndoelen 1, 42 en 50 lesdoelen De leerling: weet wie Christoffel Columbus is kan op een kaart van Nederland zijn woonplaats aanwijzen leert met een kompas te werken kent vier verschillende windrichtingen kent de provincies van Nederland eindproducten een zelfgemaakt kompas per klas een kaart waarop staat waar iedereen uit de klas woont benodigdheden 24 punaises 12 paperclips 12 sterke magneten 12 bakjes 12 materiaalbakken 6 kurken 2 stukken kurkboard A2-poster van Nederland A2-poster van de regio stanleymes plakband lijm water Voorbereiding Snijd voor de activiteit Maak je eigen kompas! de kurken overdwars in tweeën. Plak een grote rode pijl met plakband op de muur in het lokaal. Zorg dat hij naar het noorden wijst. Maak voor deze activiteit ook voor ieder groepje een materiaalbak met daarin een magneet, een paperclip, een halve kurk en een bakje met water. Vraag voor de activiteit Noord, oost, zuid, west de leerlingen een dag vóór de les begint, thuis op een stadsplattegrond hun eigen straat op te zoeken. Zorg voor een uitvergroting van een kaart van Nederland en een uitvergroting van de stads- of streekplattegrond rond de school. Plak deze kaarten op kurkboard. Hang de platen op in het lokaal. pagina 253 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

2 Columbus 15 min. Vertel de leerlingen over Christoffel Columbus. Christoffel Columbus leefde ruim 500 jaar geleden. Hij kwam uit Italië en was een ontdekkingsreiziger. In de tijd van Columbus wisten de mensen nog veel minder over de wereld. Er werd zelfs gedacht dat de aarde plat was en dat je er dus af viel als je te ver door ging. Columbus voer met een boot en honderd bemanningsleden over de zeeën om goede zeeroutes te vinden. Kaarten waren er nog bijna niet. Columbus wilde bewijzen dat de aarde niet plat was, maar rond. Hij kwam daardoor in gebieden waarvan in Europa niemand wist dat ze bestonden. Hij ontmoette veel andere volken. Vraag de leerlingen hoe zij denken dat Columbus ervoor zorgde dat hij niet in rondjes bleef varen. Geef zo nodig aanwijzingen. Vertel daarna dat Columbus de sterren gebruikte om te bepalen waar hij was. Daarnaast werkte hij met een kompas. De naald van een kompas wijst altijd naar het noorden. Daardoor wist hij dus altijd welke kant hij op ging. Laat de leerlingen opdracht 1 van het doeblad maken. De leerlingen onderzoeken de werking van een kompas aan de hand van de vier windrichtingen. Maak je eigen kompas! 15 min. Verdeel de leerlingen in tweetallen. Geef elk tweetal een materiaalbak. De leerlingen doen opdracht 2 van het doeblad. Vertel de leerlingen dat ze de magneet 25 x langs de paperclip moeten strijken. Het is belangrijk dat ze in één richting strijken. Vertel dat magneten een noordpool en een zuidpool hebben. Laat de leerlingen zelf nagaan wat het noorden is als het kompas klaar is. De kant die overeenkomt met de richting van de rode pijl op de muur is het noorden van het kompas. Tip. Laat de leerlingen met hun kompas een route door de klas lopen. Vanaf hun plaats drie stappen naar het westen, twee stappen naar het oosten en één naar het zuiden. Ze kunnen op deze manier ook zelf instructies bedenken. pagina 254 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

3 Noord, oost, zuid, west 30 min. Ga met de leerlingen na welke windrichtingen er zijn. Kijk samen naar de windroos op het doeblad en schrijf de windrichtingen op het bord. Laat de leerlingen de uitvergrote kaart van Nederland zien. Leg uit dat de bovenkant van de kaart het noorden is. Oefen met het kompas door klassikaal de provincies ten noorden, zuiden, oosten en westen van jullie woonplaats te benoemen. De leerlingen vullen opdracht 3 van het doeblad in. Vraag waar hun woonplaats is. Laat één leerling een punaise op de juiste plaats op de grote kaart zetten. Vertel dat op de andere kaart alleen de woonplaats (of regio) van de leerlingen staat. Op deze plattegrond zie je ook de straten. Laat elke leerling een punaise prikken op de straat waarin zij wonen. Stel de leerlingen de vraag of zij ten noorden, oosten, zuiden of westen van de school wonen. Vraag de leerlingen wat ze nu geleerd hebben. Welke richting geeft een kompasnaald altijd aan? Weten de leerlingen dat de bovenkant van een kaart altijd het noorden is? Het maakt dus niet uit hoe je de kaart houdt en waar het werkelijke noorden ligt. De toekomst van Columbus 10 min. Vertel aan de leerlingen dat de wereld sinds Christoffel Columbus in kaart is gebracht. We weten nu hoe de wereld eruit ziet. Er is minder bekend over het heelal. Daarom wordt daar veel onderzoek naar gedaan. 400 kilometer boven de aarde zweeft het internationaal ruimtestation ISS. Dit is een laboratorium. Een onderdeel van dit nieuwe laboratorium heet het Columbus laboratorium. Dit laboratorium is vernoemd naar Christoffel Colombus. In dit laboratorium worden experimenten gedaan. Zo worden nu nog steeds nieuwe dingen ontdekt. Laat de leerlingen opdracht 4 van het doeblad maken en bespreek hun antwoorden. pagina 255 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

4 pagina 256 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

5 Q Oost, west, thuis best 1 Columbus 600 jaar geleden, toen Christoffel Columbus leefde, waren er bijna geen groep doeblad kaarten. Veel delen van de aarde moesten nog ontdekt worden. 150 jaar geleden waren er wel al kaarten, maar die zagen er heel anders uit dan nu. Kijk maar eens naar de kaarten hieronder. pagina 257 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

6 a Zoek ten minste 3 verschillen tussen deze twee kaarten beschrijf HIER de verschillen b Hoe komt het denk je, dat er zoveel verschil is tussen deze twee kaarten? 2 Maak je eigen kompas! Columbus voer over de wereldzeeën met hulp van een kompas. Jij gaat nu samen met je klasgenoot zo n kompas maken. Wat heb je nodig? magneet paperclip plakje kurk bakje water Wat ga je doen? 1 Pak de magneet en de paperclip. 2 Pak de paperclip aan een uiteinde vast. 3 Strijk één kant van de magneet 25 x langs de paperclip. Strijk alleen vanaf je hand naar de punt en dus niet heen en weer! 4 Leg de paperclip op het plakje kurk. 5 Leg het plakje met de paperclip in het bakje met water. pagina 258 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

7 a Wat gebeurt er? b Naar welke kant wijst de punt van de paperclip? 3 Noord, oost, zuid, west a Welke provincie ligt ten noorden van Zuid-Holland? b Welke provincie ligt ten zuiden van Drenthe? c Welke provincies liggen ten oosten van Friesland? d Welke provincie ligt ten westen van Limburg? pagina 259 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

8 4 De toekomst van Columbus Columbus is de naam van een deel van het ruimtelaboratorium dat 400 kilometer boven de aarde zweeft. Waarom heeft het deze naam, denk je? pagina 260 Wonen les 45 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

9 Q Sterke lucht Het weer groep tijdsduur 40 minuten (dag 1), 5 minuten (dag 2) & 15 minuten (dag 3) kerndoelen 1, 6, 8, 42, 43 en 45 lesdoelen De leerling: weet wat luchtdruk is weet dat je met een barometer de luchtdruk kunt meten eindproduct een barometer benodigdheden 24 materiaalbakken 24 glazen potten met een wijde opening 24 ballonen 24 rietjes glas water ansichtkaart afwasbak scharen karton viltstiften lijm plakband Voorbereiding Zet voor de activiteit Hoe sterk is de lucht? het glas, het water, de ansichtkaart en de afwasbak klaar. Leg voor de activitiet Maak je eigen barometer in iedere materiaalbak, een glazen pot met een wijde opening, een ballon, een rietje, een schaar, karton, vilstiften, lijm en plakband. Hoe sterk is de lucht? 15 min. Pak het glas en vul deze tot de rand met water. Zorg ervoor dat de rand van het glas ook nat is. Pak de ansichtkaart en leg deze op het glas. Vraag de leerlingen wat ze denken dat er gebeurt als u het glas omdraait. Draai hierna het glas snel om. De ansichtkaart blijft aan het glas hangen. Vraag of ze denken dat de ansichtkaart aan de onderkant van het glas bol of hol is. Laat een leerling voelen. De ansichtkaart voelt hol. Hoe kan dat? Dat komt door de lucht die er tegenaan drukt. De ansichtkaart blijft dus eigenlijk niet hangen, maar de lucht duwt er van buitenaf op. Vertel dat de lucht om ons heen ook overal tegenaan drukt, van alle kanten. Wij merken daar niks van. Vertel de leerlingen dat je de hoeveelheid luchtdruk wel kunt meten. Dit doe je met een barometer. De leerlingen onderzoeken hoe je de luchtdruk kunt meten met een barometer. Ter info. Op elke vierkante centimeter (dat is één ruitje van een ruitjesschrift) drukt één kilogram lucht. Dat betekent dat op het lichaam van een gemiddelde volwassene een druk wordt uitgeoefend die zo zwaar is als twee olifanten! pagina 261 Het weer les 46 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

10 Maak je eigen barometer 20 min. Laat de afbeelding van de barometer hieronder zien. Vertel de leerlingen dat ze zelf een barometer gaan maken. Geef iedere leerling een materiaalbak met de benodigdheden. De leerlingen volgen de aanwijzingen bij opdracht 1 van het doeblad. Meten met je barometer 5 min. (dag 1 t/m dag 3) De leerlingen vullen opdracht 2 van het doeblad in. Vertel dat de leerlingen na de meting van vandaag ook morgen en overmorgen de hoeveelheid luchtdruk gaan meten. Hoe werkt je barometer? 10 min. (dag 3) De leerlingen hebben bijgehouden hoe de luchtdruk is veranderd. Wat hebben ze zien gebeuren? Vraag hoe een barometer werkt. Leg uit dat bij de gemaakte barometer de lucht bij een hoge luchtdruk (hogedrukgebied) hard op het ballonvel drukt. Hierdoor gaat het rietje omhoog. Bij een lage luchtdruk (lagedrukgebied) is de druk binnen in het glas hoger dan erbuiten en komt het ballonvel omhoog te staan. Het rietje gaat dan omlaag. Een lagedrukgebied gaat vaak samen met regen. Een hogedrukgebied met mooi weer. Vraag naar de functie van een barometer. Koppel de veranderingen bij de barometer aan het weer. Vertel dat mensen die het weer voorspellen ook gebruikmaken van een barometer. Laat de leerlingen nu opdracht 3 van het doeblad invullen. Ter info. De bovenste luchtlagen zijn kouder dan de onderste luchtlagen. Lucht bestaat uit hogedrukgebieden en lagedrukgebieden. Lucht stroomt van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied. De iets koudere lucht van het hogedrukgebied daalt en wordt hierdoor warmer. Warmere lucht kan meer waterdamp bevatten, waardoor in het hogedrukgebied juist sprake is van weinig wolkenvorming. De lucht is daardoor vaak helder. In het lagedrukgebied gebeurt het omgekeerde. Hier komt de lucht vanuit het hogedrukgebied. In het lagedrukgebied stijgt de warmere lucht op. De lucht koelt af en kan minder waterdamp bevatten. Hierdoor ontstaan wolken en vervolgens vaak ook regen. pagina 262 Het weer les 46 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

11 Q Sterke lucht 1 Maak je eigen barometer Je weet nu wat luchtdruk is. Nu ga je zelf veranderingen in luchtdruk meten! groep doeblad Maak je eigen barometer. Wat heb je nodig? glazen pot met wijde opening ballon rietje schaar karton viltstiften lijm plakband Wat ga je doen? 1 Rek de ballon iets uit door hem op te blazen en weer leeg te laten lopen. 2 Knip het tuutje van de ballon af en gooi deze weg. 3 Span het overgebleven stuk ballon strak over de opening van de glazen pot. 4 Plak het uiteinde van het rietje met een plakbandje op het midden van het ballonvel. Het rietje moet er plat op liggen, zoals op de tekening. 5 Teken op een vel karton met viltstiften aan de bovenkant een zon en aan de onderkant een wolk met regen. 6 Zet de barometer ergens in de klas, vlak bij een muur. Maar niet bij de verwarming! Zet het karton met de zon en de regenwolk erachter. 7 Zet een streepje op het karton op de plek die de barometer aangeeft. Zet het streepje aan de bovenkant van het rietje. pagina 263 Het weer les 46 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

12 2 Meten met je barometer a Als er een hoge luchtdruk is, wordt het ballonvel ingedrukt. Druk met één vinger in het midden van het ballonvel. Wat gebeurt er? Vanaf nu mag je de barometer en het karton niet meer bewegen, anders kun je niet goed meten. b Kijk drie dagen achter elkaar op hetzelfde tijdstip naar je barometer. Zet elke dag een streepje op het karton met de datum erbij. Gaat het rietje omhoog of omlaag? Wat betekent dat voor het weer? Vul in. pagina 264 Het weer les 46 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

13 dag: dag 1 barometer: soort weer: dag: dag 2 barometer: soort weer: dag: dag 3 barometer: soort weer: pagina 265 Het weer les 46 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

14 3 Hoe werkt je barometer? a Wat voor weer gaat meestal samen met een hoge luchtdruk? b Wat voor weer gaat meestal samen met een lage luchtdruk? pagina 266 Het weer les 46 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

15 Q Het ijs smelt! Het klimaat groep tijdsduur 65 minuten kerndoelen 1, 23, 42 en 50 Voorbereiding Zet voor de activiteit Verandert de waterspiegel? de bekers, de schoteltjes, de klei en de kannen water klaar. Maak een dag van tevoren ten minste 12 ijsblokjes klaar in de vriezer. Haal deze er vlak voor de activiteit uit. Verdeel voor de activiteit Verandert de temperatuur? een schoenendoos in tweeën door een stuk karton rechtop in het midden te zetten. Beplak de ene kant met zwart papier en de andere kant met wit papier. Check of de thermometers dezelfde temperatuur aangeven. IJs 15 min. lesdoelen De leerling: weet waar er ijs op aarde voorkomt weet dat de hoeveelheid ijs op aarde afneemt weet dat er verschil is tussen landijs en drijfijs ontdekt dat het smelten van drijfijs geen invloed heeft op de stijging van de zeespiegel ontdekt dat het smelten van landijs wel invloed heeft op de stijging van de zeespiegel ontdekt dat het koeler is op stukken ijs (wit) dan op land en water (donker) eindproducten Laat de leerlingen opdracht 1 van het doeblad invullen. Voor de antwoorden kunnen ze gebruikmaken van internet, de encyclopedie en een atlas. Bespreek de antwoorden klassikaal. Vertel dat ijs ontstaat doordat water bevriest. Water bevriest bij nul graden Celsius. Verschijningsvormen van ijs zijn: ijs, hagel en sneeuw. IJs is op de aarde voornamelijk te vinden op de Noord- en de Zuidpool, Groenland en Siberië. Op de Noordpool is er drijfijs, op de Zuidpool is er landijs. Op de foto s op het doeblad is te zien dat het ijs op de Noordpool de afgelopen jaren sterk is afgenomen. Vraag: Hoe zou dat kunnen komen? Hebben de leerlingen ook een idee wat er gebeurt als het ijs smelt? Er komt meer water in de zee. Leg het begrip waterspiegel uit. de resultaten van een experiment met ijsblokjes een schoenendoos die deels ijs (wit) en deels land (zwart) voorstelt benodigdheden 12 plastic bekertjes 12 schoteltjes 12 ijsblokjes 3 kannen water 2 thermometers informatiebronnen, zoals internet, encyclopedieën en een atlas kleurpotloden klei schoenendoos stuk stevig karton zwart papier wit papier Tip. lijm Gebruik kleine huishoudfolie bekers, dan zon of lamp heb je minder klei nodig. Ter info. De ijskap op de Noordpool is de afgelopen tien jaar met 9 procent afgenomen! Maar het is ook anders geweest. Er is ooit een ijstijd geweest waarin de ijskappen van de polen tot de evenaar kwamen. pagina 267 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

16 De leerlingen onderzoeken wat er met de waterspiegel en de temperatuur op aarde gebeurt als het ijs gaat smelten. Wat denk jij? 5 min. De leerlingen vullen opdracht 2 van het doeblad in en beschrijven wat zij denken dat het antwoord op de onderzoeksvraag is. Verandert de waterspiegel? 15 min. Verdeel de leerlingen in groepjes van vier. Laat de groepjes opdracht 3 van het doeblad doen. Leg uit dat beker 1 het drijfijs van de Noordpool voorstelt en beker 2 het landijs van de Zuidpool. Het water in de bekers stelt de zeespiegel voor. Vertel dat ze moeten oppassen met het vastpakken van een ijsklontje. Laat ze eerst hun handen nat maken, voordat ze het vastpakken. Hierdoor blijft het ijsklontje niet aan hun vingers plakken. Het duurt enige tijd voordat de ijsklontjes zijn gesmolten. Versnel het smeltproces eventueel door de bekers in de zon of onder een lamp te zetten. Bij beker 1 kunnen er mogelijk een aantal druppeltjes op het schoteltje worden aangetroffen, maar die zijn dan ontstaan door het condenseren van de lucht die tegen de koude beker aankomt. Verandert de temperatuur? 15 min. Wat gebeurt er met de temperatuur op aarde als het ijs smelt? Laat de schoenendoos zien. Vertel dat de witte kant het ijs op aarde voorstelt. De zwarte kant is land of water. Pak de thermometers en leg ze in de schoenendoos. Dek het geheel af met huishoudfolie. Zet de doos in de zon of onder een lamp. De leerlingen vullen opdracht 4 van het doeblad in. Laat de leerlingen na 10 minuten in groepjes van vier de thermometers aflezen. Wat zien ze? Ze vullen de rest van opdracht 4 in. Overstroming of niet? 15 min. Laat de leerlingen ter afsluiting opdracht 5 van het doeblad invullen. Bespreek daarna de antwoorden van beide experimenten. Wat waren de bevindingen van de leerlingen? Vertel dat beker 1 niet overstroomt, omdat het gewicht van het water in het ijsblokje al bij het water zit. Beker 2 overstroomt wel, omdat het gesmolten water op deze manier extra bij het overige water komt. Hierdoor zal de zeespiegel wel stijgen als het ijs op de Zuidpool smelt en niet als het ijs op de Noordpool smelt. Bij het tweede experiment laat de temperatuur in het zwarte vak een hogere temperatuur zien. Dit komt doordat een zwarte kleur minder licht terugkaatst dan een witte kleur. De witte kleur werkt als een soort spiegel, waardoor bijna alle zonnestralen worden weerkaatst. Als er meer ijs gaat smelten, krijgt een groter gedeelte van het aardoppervlak een donkere kleur. Hierdoor wordt er steeds minder zonlicht en warmte teruggekaatst en wordt het dus steeds warmer op aarde. Hierdoor gaat het smeltproces ook steeds sneller. Hadden de leerlingen dat ook ingevuld bij opdracht 4? Ter info. Ook het smelten van het ijs op Groenland en Siberië zal bijdragen aan de stijging van de zeespiegel. pagina 268 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

17 Q Het ijs smelt! 1 IJs a Hoe ontstaat ijs? groep doeblad b Bij welke temperatuur bevriest water? c Welke vormen van bevroren water ken je? d Zowel op de Noordpool als op de Zuidpool ligt ijs. Toch is er een verschil tussen de twee soorten ijs. Het ene ijs heet landijs, het andere ijs heet drijfijs. Weet jij wat waar ligt? Vul in. Op de Noordpool ligt Op de Zuidpool ligt ijs. ijs. e Bekijk de twee foto s op de volgende bladzijde. Op de foto's zie je de Noordpool. De linker is uit De rechter is uit Wat valt je op? pagina 269 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

18 ijskap op de Noordpool in 1979 ijskap op de Noordpool in Wat denk jij? Je onderzoekt wat er met de waterspiegel en de temperatuur op aarde gebeurt als het ijs op aarde gaat smelten. a Wat denk je dat er met de waterspiegel gebeurt als het ijs gaat smelten? b Wat denk je dat er met de temperatuur op aarde gebeurt als het ijs gaat smelten? pagina 270 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

19 3 Verandert de waterspiegel? Je onderzoekt wat er met het water gebeurt als het ijs op de Noord- en de Zuidpool gaat smelten. Wat heb je nodig? 2 plastic bekers 2 schoteltjes 2 ijsblokjes klei kan water Wat ga je doen? Beker 1 1 Zet de beker op het schoteltje. 2 Doe 1 ijsblokje in de beker. Maak je handen eerst nat voordat je het ijsklontje vastpakt! 3 Vul de beker tot de rand toe met water. Deze beker stelt het drijfijs van de Noordpool voor. Beker 2 1 Zet de beker op het schoteltje. 2 Leg een stuk klei in de beker. Zorg dat de klei net boven de rand uitkomt. 3 Vul de beker tot de rand toe met water. 4 Leg 1 ijsblokje op de klei. Deze beker stelt het landijs van de Zuidpool voor. pagina 271 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

20 Beker 1 Beker 2 a Denk je dat het water van beker 1 gaat overstromen? b Denk je dat het water van beker 2 gaat overstromen? Wacht vijf minuten en kijk naar de bekers. c Overstroomt beker 1? ja / nee d Overstroomt beker 2? ja / nee omcirkel het juiste antwoord omcirkel het juiste antwoord e Zal de zeespiegel dus stijgen als het ijs van de Noordpool smelt? f Zal de zeespiegel stijgen als het ijs van de Zuidpool smelt? g Hoe komt dat? pagina 272 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

21 4 Verandert de temperatuur? Je onderzoekt of de temperatuur gaat stijgen als het ijs smelt. Dat doen jullie samen met de leerkracht en de zwarte en witte doos. a Bekijk samen de thermometers. Hoeveel graden geven ze aan? graden en graden b Wat zie je? Kruis aan. Beide thermometers geven hetzelfde aan. De thermometer in het witte vlak geeft een hogere temperatuur aan. De thermometer in het zwarte vlak geeft een hogere temperatuur aan. c Wat betekent dit voor de temperatuur op aarde als er minder ijs (wit) en meer land en water (donker) is? 5 Overstroming of niet? a Kijk nog eens naar de antwoorden bij vraag 3. Wat gebeurt er met de waterspiegel als het ijs gaat smelten? b Kijk nog eens naar je antwoorden bij vraag 4. Wat gebeurt er met de temperatuur op aarde als het ijs gaat smelten? pagina 273 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

22 pagina 274 Het klimaat les 47 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

23 Q Hoe ver spring jij? Zwaartekracht groep tijdsduur 65 minuten kerndoelen 1 en 23 lesdoelen De leerling: herkent de zwaartekracht ontdekt dat een kleine sprong op aarde een veel grotere sprong op de maan is ontdekt dat een kleine sprong op aarde een nog kleinere sprong op de zon is weet dat verschillende hemellichamen verschillende groottes van zwaartekracht hebben weet dat hoe groter de zwaartekracht van een hemellichaam is, hoe kleiner hun sprong is benodigheiden kleurpotloden lang touw meetlat van ten minste 3 meter gymmatten Voorbereiding Een deel van deze les wordt in de gymzaal uitgevoerd (de leerlingen gaan verspringen). Zorg dat de gymzaal beschikbaar is. Leg voor de activiteit Springen op de maan en de zon twee lange touwen klaar. Zet voor de activiteit Hoe ver spring jij? de meetlat en de gymmatjes klaar. Hoe een appel valt 15 min. Vertel de leerlingen het volgende verhaal. Het is een mooie zomerdag als Isaac wakker wordt. Hij heeft vakantie. Hij weet nog niet wat hij vandaag gaat doen. Hij eet eerst een boterham en besluit dan een stukje te gaan fietsen. Hij fietst door het bos en langs weilanden. Op een gegeven moment komt hij langs een park. Daar legt hij zijn fiets neer. Hij is best wel moe van de fietstocht, en zoekt een mooi plekje uit onder een oude appelboom. Als Isaac een beetje ligt te dromen in het gras, valt er opeens een appel uit de boom, boven op zijn hoofd! Hij wordt wakker en vraagt zich af waarom die appel naar beneden is gevallen. Waarom valt een appel eigenlijk niet omhoog? pagina 275 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

24 Vraag de leerlingen waarom zij denken dat een appel niet omhoog valt. Vertel dat dit komt door de zwaartekracht. Deze kracht zorgt ervoor dat mensen, dieren en voorwerpen richting de aarde worden getrokken. Laat de leerlingen dit voelen door in de lucht te springen. Na het springen komen ze weer op de grond terecht. Kijk daarna samen naar de afbeelding bij opdracht 1 van het doeblad. De leerlingen omcirkelen de activiteiten die met de zwaartekracht te maken hebben. Bespreek ze samen na. De leerlingen onderzoeken hoe ver zij zouden springen op hemellichamen die een andere zwaartekracht hebben. Springen op de maan en de zon 10 min. Ga naar de gymzaal. Laat de leerlingen naast elkaar voor de muur van de gymzaal staan. Leg een touw 1 meter voor hun voeten neer. Laat ze nu net over het touw springen. Ze hebben een sprong gemaakt van 1 meter. Vraag of het moeilijk was om deze sprong te maken. Leg uit dat als zij met dezelfde kracht op de maan springen, ze veel verder komen. Vraag de leerlingen weer om bij de muur te gaan staan. Leg het touw op een afstand van 6 meter vanaf de leerlingen. Kunnen ze deze sprong maken? Op aarde niet, maar op de maan wel. Als de leerlingen op de zon dezelfde sprong willen maken als op aarde, dan zouden ze maar 3 centimeter springen. Verschillen in zwaartekracht 10 min. Ga in een kring zitten. Bespreek opdracht 1. De leerlingen hebben op aarde een sprong van één meter gemaakt. Als ze met dezelfde kracht de sprong op de maan maken, springen ze wel zes meter! Als ze met dezelfde kracht de sprong op de zon maken, dan komen ze maar 3 centimeter verder. Vertel dat de zwaartekracht op de zon zo sterk is dat je heel moeilijk van de grond komt. Op de zon wordt onzichtbaar heel hard aan je getrokken in de richting van het centrum van de zon. Op de maan geldt het tegenovergestelde. Dit hebben de astronauten al gevoeld toen zij op de maan stonden. Zij gingen bij elke stap omhoog alsof ze op een trampoline stonden. Maak aan de leerlingen duidelijk dat het niet mogelijk is om op de zon te staan, omdat deze veel te warm is. Ter info. De zwaartekracht is afhankelijk van de massa van een hemellichaam en niet van de grootte. Saturnus is bijvoorbeeld veel groter dan Neptunus, maar de zwaartekracht op Neptunus is toch groter dan die op Saturnus. pagina 276 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

25 Hoe ver spring jij? 10 min. Niet alleen op de zon en de maan is een andere zwaartekracht dan op aarde. Ook op de andere planeten is dat zo. Leg de matjes op de grond in de gymzaal zodat de leerlingen veilig kunnen springen. Laat de leerlingen zo ver mogelijk springen. Meet de afstand die zij gesprongen hebben. Laat ze de sprong drie keer proberen. De leerlingen mogen de verste afstand gebruiken voor opdracht 2 op het doeblad. Rond de afstand die ze hebben gesprongen naar boven af op hele meters en schrijf die op. Ga terug naar de klas. Laat de leerlingen de afstand die ze gesprongen hebben vergelijken met de afstand die ze met dezelfde sprong zouden springen op de andere planeten. De leerlingen vullen hiervoor opdracht 2 van het doeblad in. Lees samen met de leerlingen de opdracht door voordat zij ze gaan maken en bespreek na afloop de antwoorden. Ter info. Doordat de zwaartekracht op de verschillende planeten verschilt, kun je op andere planeten met dezelfde kracht een andere afstand springen. Eén meter op aarde blijft wel één meter op een andere planeet. De invloed van zwaartekracht 10 min. De leerlingen hebben de meetlatten van opdracht 2 ingekleurd. Laat ter afronding opdracht 3 maken. Bespreek dat ze minder ver springen op Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en de zon. Dit komt doordat de zwaartekracht op die planeten groter is. pagina 277 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

26 pagina 278 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

27 Q Hoe ver spring jij? 1 Hoe een appel valt a Zet een cirkel om de activiteiten die te maken hebben met zwaartekracht. groep doeblad 2 Hoe ver spring jij? Je hebt net zo ver mogelijk gesprongen. Hoe ver zou je hebben gesprongen op andere planeten? Kijk goed naar de rechterkant van de meetlatten op de volgende bladzijde. Zet een streep bij de afstand die jij hebt gesprongen. Aan de linkerkant van de meetlat staat de afstand die jij dan op de andere planeet hebt gesprongen. Zet in elke meetlat een streepje en kleur de meetlatten in tot de afstand die jij hebt gesprongen. pagina 279 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

28 kijk goed naar de rechterkant van de meetlat. zet een streep bij de afstand die jij hebt gesprongen. aan de linkerkant van de meetlat staat de afstand die jij dan op de andere planeet hebt gesprongen. zet in elke meetlat een streepje en kleur de meetlatten in tot de afstand die jij hebt gesprongen. pagina 280 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

29 3 De invloed van zwaartekracht a Je hebt de meetlatten ingekleurd. Wat zie je? Kun je op elke planeet even ver springen? b Omcirkel de hemellichamen waar je verder springt dan op aarde. Mercurius / Venus / Mars / Jupiter / Saturnus / Uranus / Neptunus / maan / zon omcirkel het juiste antwoord c Omcirkel de hemellichamen waar je minder ver springt dan op aarde. Mercurius / Venus / Mars / Jupiter / Saturnus / Uranus / Neptunus / maan / zon omcirkel het juiste antwoord d Op Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus en de zon is de zwaartekracht groter dan op aarde. Omcirkel de juiste antwoorden. Op deze hemellichamen spring ik verder / minder ver dan op aarde. omcirkel het juiste antwoord Op deze hemellichamen is de zwaartekracht groter / kleiner dan op aarde. omcirkel het juiste antwoord Hoe groter de zwaartekracht, hoe verder / minder ver je springt. omcirkel het juiste antwoord pagina 281 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen

30 pagina 282 Zwaartekracht les 48 Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen