Groep 4. Beoordelingstoets begrijpend lezen. Toets 1 (na thema 2) 2. Dit is een verhaaltje, maar de zinnen staan door elkaar. Zoek de eerste zin.

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Groep 4. Beoordelingstoets begrijpend lezen. Toets 1 (na thema 2) 2. Dit is een verhaaltje, maar de zinnen staan door elkaar. Zoek de eerste zin."

Willem van der Zee
5 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Groep 4 Beoordelingstoets begrijpend lezen Toets 1 (na thema 2) 1. Dit is een verhaaltje, maar de zinnen staan door elkaar. Zoek de eerste zin. A. Want in het nest wachten drie hongerige mereltjes B. Hij is op zoek naar wormpjes. C. De merel wipt over het grasveld. D. Ze kijken al over het randje. 2. Dit is een verhaaltje, maar de zinnen staan door elkaar. Zoek de eerste zin. A. Hoog in een boom. B. Erwin speelt in de tuin C. Wat zal er in zitten? denkt Erwin. D. Hij ziet een nest Lees het gedichtje: Wat wil jij? De een wil dit De ander dat De een wil een hond De ander 1. Maar wie wil 2 Piet zit in een hokje Piet zit op een stokje Piet kan zingen Piet 3 Piet is Piet Wie wil Piet wel En wie wil Piet niet? 3. Wat past het best op plaats 1? A. ook wat B. een grote mond C. is het zat D. een kat

2 4. Wat past het best op plaats 2? A. een ander dier B. een aardig beest C. het vogeltje Piet D. een kanarie 5. Wat past het best op plaats 3? A. vliegt weg B. eet zangzaad C. kan springen D. is geel Huis en hok 1 Rik en Loebas zijn vrienden. 2 Ze wonen allebei in dezelfde straat. 3 Ze wonen dicht bij elkaar. 4 Rik woont in het huis. 5 Loebas woont in zijn hok. 6 Op een dag zegt Rik: 7 Loebas, ik breng je vandaag weg. 8 Papa, mama en ik gaan op reis. 9 We gaan naar zee. 10 In de zon. 11 En naar de ijsbaan. 12 Hier is een lekkere kluif. 13 Maar Loebas jankt zacht en hij kwispelt. 14 Echt, ik haal je wel weer op, zegt Rik. 15 Als we terug zijn. 16 Huil maar niet, hoor. 17 Dag lieve Loebas. 6. Boven het verhaal staat: Huis en hok. Dat is niet zo n goede titel voor dit verhaal. Wat zou een betere titel zijn? A. Het verhaal van Rik B. Het hondenhok C. Loebas heeft verdriet D. Vakantie

3 7. Waarom brengt Rik Loebas weg? A. Zijn broertje is bang van Loebas. B. Rik, pappa en mama gaan op vakantie. C. Rik kan niet meer voor Loebas zorgen. D. Rik wil naar de ijsbaan. 8. Lees regel 9 We gaan naar zee. Wie worden bedoeld met We? A. Rik en Loebas B. Pappa en mama. C. Pappa, mama en Loebas D. Rik, papa en mama 9. Waarom jankt Loebas zacht? A. Hij wil de kluif graag hebben B. Hij wil met Rik mee op vakantie. C. Hij wil niet uit zijn hok. D. Hij durft niet alleen thuis te blijven. 10. Wat voor soort tekst is het? A. Een brief B. Een advertentie uit de krant C. Een verhaal D. Een gedicht Mieke gaat Tom thuis ophalen. Mieke vindt het leuk om met hem te spelen. Ze pakt een zakje met knikkers en geeft Tom er twee. Ze spelen drie potjes. Dan wil Mieke weer naar huis. Thuis geeft mama ze limonade. Mieke vindt het gezellig. 11. Over welke mensen gaat het verhaal? A. Over Mieke. B. Over Tom. C. Over Mieke, Tom en mama. D. Over mama.

4 12. Wie is de hoofdpersoon in dit verhaal? A. Tom B. Mieke C. Mama D. Een knikker Pien Pien zit op een stoep in het zonnetje. Ze ziet een mier lopen. Die rent 1. En opeens Hup! Weg is de mier. Ze verdwijnt in een gaatje tussen de tegels. Daar is Paul op zijn fiets. Hoi, Pien! Paul is haar grote broer. Ze wachten samen en 2 Maar de mier blijft weg. 13. Wat past het best op plaats 1? A. naar haar toe. B. omhoog tegen de stam van een boom. C. over haar hand. D. heel snel over de grond 14. Wat past het best op plaats 2? A. kijken naar het gaatje. B. kletsen wat over de school. C. lopen dan weg D. hebben het lekker warm Ieder zijn eigen plekje om te wonen Jannie zit voor het raam. Ze kijkt naar buiten. Daar is de tuin. In de boom is een nest. Er zit een vogel op. Zou ik 1? denkt Jannie. Lekker hoog. Je kunt ver kijken. Maar het is ook koud. En nat als het regent. Voor een vogel maakt dat niet uit. Die heeft warme veren.

5 15. Wat past het best op plaats 1? A. in een nest willen wonen B. een vogel willen zijn C. even tijd hebben om te spelen D. nu buiten willen zijn 16. Lees regel 1 en 2. Daar staat: Jannie zit voor het raam. Ze kijkt naar buiten. Daar is de tuin. Wanneer gebeurt het? A. Nu. B. Later C. Vroeger Rollebol Rollebol de wasbeer staat vandaag vroeg op. Ze 1. Eerst wast ze haastig haar gezicht. Ziezo, nu vlug wat eten zoeken. Al gauw vindt ze een boom met appels. Ze plukt de grootste die ze kan vinden. Lekker, ze wil 2 Maar dan schrikt ze. Dat gaat zomaar niet! Ze is een wasbeer! Ze moet eerst haar eten wassen! Ze rent met de appel naar de rivier. Ze wast de appel en eet hem op. Hè, hè, wat een gedoe, 3! Maar dat heb je, als je een wasbeer bent! 17. Wat past het best op plaats 1? A. heeft erge slaap B. kijkt naar de zon C. weet niet wat ze moet doen D. heeft honger 18. Wat past het best op plaats 2? A. haar tanden poetsen B. een hap nemen. C. de appel weggooien D. in het gras gaan zitten

6 19. Wat past het best op plaats 3? A. altijd dat kauwen B. altijd dat wassen C. zo n grote appel D. die appel is nat 20. Wie is de hoofdpersoon? A. Een boom met appels B. Rollebol de wasbeer C. De rivier D. Het eten van Rollebol Op een dag ziet Len een hondje lopen. Zijn baasje is nergens te zien. Het arme dier is vast verdwaald. Len neemt het hondje mee naar huis. Hij geeft hem een bakje Ga zijn baasje eens zoeken, Len, zegt mama. Daar heeft Len niet veel zin in. Dan hoort hij buiten roepen. Tiffie, Tiffie! roept een mevrouw. Len loopt vlug naar de voordeur. Is deze hond van u? vraagt hij. De mevrouw is erg blij. Ze heeft haar hondje terug! 21. Wat voor soort verhaal is dit? A. Een verhaal waarvan je verdrietig wordt. B. Een verhaal waarvan je blij wordt omdat het goed afloopt. C. Een verhaal dat erg spannend is. D. Een verhaal dat saai is. 22. Lees de zin ervoor. Daar staat: Ga zijn baasje eens zoeken, Len, zegt mama. Wat doet mama hier? A. Ze beschuldigt Len. B. Ze biedt Len haar verontschuldiging aan. C. Ze geeft Len een opdracht. D. Ze geeft Len goede raad.

7 23. Waarom heeft Len niet veel zin om het baasje van de hond te zoeken? A. Hij is moe van het spelen. B. Hij wil graag bij het hondje blijven. C. Hij weet niet waar hij zoeken moet. D. Hij wil het hondje liever zelf houden Vroeger speelden kinderen vaak buiten. Ze speelden met een hoepel en een stok. Of ze liepen op lange 1. Nu spelen kinderen ook veel binnen. Ze doen spelletjes of spelen met lego. Of ze schaken op de computer. Maar teveel binnen spelen 2 Kinderen krijgen dan veel te weinig beweging. 24. Wat past het best op plaats 1? A. klompen B. een drafje C. houten stelten D. een bospaadje 25. Wat past het best op plaats 2? A. is best gezellig. B. is niet gezond. C. is wel zo veilig. D. is niet zo leuk.

Vergelijkbare documenten

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden