ONLINE INSTRUCTIEBOEK

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "ONLINE INSTRUCTIEBOEK"

Transcriptie

1 T I P O 5 D O O R T I P O S T A T I O N W A G O N G E B R U I K E N O N D E R H O U D

2 Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat. ONLINE INSTRUCTIEBOEK Het volgende symbool is weergegeven in de tekst van het Instructieboek, naast de onderwerpen waarvoor updates worden verschaft. Ga naar de website en open uw persoonlijke zone. Op de pagina Onderhoud en zorg vindt u alle informatie over uw voertuig en de link om toegang te krijgen tot elum, waar u alle details van het Instructieboek zult kunnen vinden. Of ga voor toegang tot deze informatie naar de website De elum website is gratis en zal u in de gelegenheid stellen, naast heel veel andere dingen, gemakkelijk de boorddocumenten te raadplegen van alle andere voertuigen van de Group. Veel leesplezier en goede reis!

3 Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen en het op de beste manier te gebruiken. Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum uit de technologische eigenschappen kunt halen. Het wordt geadviseerd het eerst helemaal te lezen voordat u voor de eerste keer de weg op gaat, om bekend te raken met de bedieningselementen en met name die elementen die betrekking hebben op de remmen, stuurinrichting en versnellingsbak, tegelijkertijd kunt u het gedrag van het voertuig op verschillende wegdekken begrijpen. In dit document vindt u een beschrijving van de speciale kenmerken en tips, evenals essentiële informatie over veilig rijden, onderhoud van en zorg voor uw voertuig. Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om ervoor te zorgen dat het aan boord van het voertuig blijft indien het verkocht mocht worden. In het bijgevoegde Garantieboekje vindt u ook een beschrijving van de Diensten die Fiat haar klanten biedt, het Garantiecertificaat en de details van de voorwaarden om de geldigheid ervan te behouden. Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van deze middelen spoedig vertrouwd zult raken met uw nieuwe auto en de service van de mensen bij Fiat zult waarderen. Veel leesplezier gewenst.... en goede reis! Dit instructieboekje beschrijft alle voertuigversies. Opties, uitrusting die bestemd is voor bepaalde markten of versies zijn niet expliciet in de tekst aangegeven: derhalve dient uitsluitend de informatie in beschouwing te worden genomen die betrekking heeft op het uitrustingsniveau, de motor en de versie die u gekocht hebt. Bijzonderheden die tijdens de fabricage van het model geïntroduceerd zijn, behalve het speciale verzoek om opties op het moment van de aanschaf, zullen aangegeven worden met de tekst (waar aanwezig). Alle in deze publicatie vermelde gegevens zijn bedoeld om u te helpen uw voertuig op de best mogelijke wijze te gebruiken. FCA Italy S.p.A. streeft naar een constante verbetering van de gefabriceerde voertuigen. Daarom behoudt zij zich het recht voor wijzigingen aan het beschreven model aan te brengen om technische en/of commerciële redenen. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat Servicenetwerk.

4 AANDACHTIG LEZEN VULINHOUDEN Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet. Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden". Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden". DE MOTOR STARTEN Versies met handgeschakelde versnellingsbak (benzinemotoren): controleer of de handrem is aangetrokken, zet de versnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai de contactsleutel naar AVV en laat de sleutel los zodra de motor start. Versies met handgeschakelde versnellingsbak (dieselmotoren): controleer of de handrem is aangetrokken, zet de versnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai vervolgens de contactsleutel naar MAR en wacht tot het lampje uitgaat. Draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start. Versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig): controleer of de handrem is aangetrokken en of de versnellingspook in P (Parkeren) of N (Vrijstand) staat, draai vervolgens de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor gestart is. PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet boven gras, dennennaalden of ander ontvlambaar materiaal: brandgevaar. MILIEUBESCHERMING Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met de uitlaatgasemissie, om het milieu beter te beschermen. ELEKTRISCHE ACCESSOIRES Als na aanschaf van het voertuig besloten mocht worden om elektrische accessoires toe te voegen (met het risico dat de accu langzaam ontlaadt), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Zij kunnen het totale stroomverbruik berekenen en controleren of de elektrische installatie van het voertuig geschikt is voor het extra stroomverbruik. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Een correct onderhoud van de auto is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid van de auto, zijn milieuvriendelijkheid en lage bedrijfskosten gedurende langere tijd te garanderen. HET INSTRUCTIEBOEK BEVAT... belangrijke informatie, tips en waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en onderhoud van uw auto. Besteed speciale aandacht aan de symbolen (veiligheid van de inzittenden) (milieubescherming) (toestand van de auto).

5 GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEK Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn aangegeven. De afbeeldingen in het Instructieboek zijn alleen bedoeld als voorbeeld: dit betekent dat sommige details van de afbeelding niet overeen kunnen komen met de daadwerkelijke uitrusting van uw voertuig. Bovendien is het Instructieboek geschreven uitgaande van voertuigen met het stuurwiel aan de linkerkant; het is dus mogelijk dat bij voertuigen met het stuur rechts, sommige plaatsen of constructie van bedieningselementen niet de exacte afspiegeling is ten opzichte van de afbeelding. Om het hoofdstuk te vinden met de informatie die u nodig hebt, kunt u de inhoudsopgave achterin dit Instructieboek raadplegen. Hoofdstukken kunnen gemakkelijk gevonden worden dankzij de speciale grafische tabbladen, aan de zijkant van elke oneven pagina. Enkele pagina's verderop vindt u een verklaring om de volgorde van de hoofdstukken en de bijbehorende symbolen op de tabbladen te leren kennen. Er is in ieder geval een aanwijzing in tekst van het betreffende hoofdstuk aan de zijkant van elke even pagina.

6 WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN Tijdens het lezen van dit Instructieboek zult u een reeks WAARSCHUWINGEN aantreffen om handelswijzen te voorkomen die tot schade aan uw voertuig zouden kunnen leiden. Er zijn ook VOORZORGSMAATREGELEN die zorgvuldig moeten worden opgevolgd om onjuist gebruik van de onderdelen van het voertuig te voorkomen, die zouden kunnen leiden tot ongevallen of letsel. Daarom moeten alle WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN altijd zorgvuldig in acht genomen worden. WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN worden in de tekst aangegeven met de volgende symbolen: veiligheid van de inzittenden; veiligheid van het voertuig; milieubescherming. OPMERKING Deze symbolen zijn, indien nodig, naast de titel of aan het einde van elke regel weergegeven en gevolgd door een getal. Dat getal heeft betrekking op de overeenkomstige waarschuwing aan het einde van het betreffende hoofdstuk. VERANDERINGEN/WIJZIGINGEN AAN HET VOERTUIG BELANGRIJK Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de wegligging ervan, hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken. 4

7 KENNISMAKING MET DE AUTO KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL VEILIGHEID STARTEN EN RIJDEN NOODGEVALLEN ONDERHOUD EN ZORG TECHNISCHE GEGEVENS MULTIMEDIA INDEX

8

9 KENNISMAKING MET DE AUTO Grondige kennis van uw nieuwe voertuig begint hier. In dit boekje is op eenvoudige en rechtstreekse wijze beschreven hoe uw auto gemaakt is en hoe hij werkt. Daarom adviseren wij u het comfortabel zittend in uw voertuig te lezen, dan kunt u met eigen ogen onmiddellijk zien wat hier beschreven is. INSTRUMENTENPANEEL...8 DE SLEUTELS CONTACTSLOT FIAT CODE...12 PORTIEREN...13 STOELEN HOOFDSTEUNEN...19 STUURWIEL...20 ACHTERUITKIJKSPIEGELS...21 BUITENVERLICHTING INTERIEURVERLICHTING...25 RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER...26 KLIMAATREGELING...29 ELEKTRISCHE RUITBEDIENING...33 MOTORKAP...34 ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING "DUALDRIVE"...35 BAGAGERUIMTE...36 IMPERIAAL/SKIDRAGER...41 VERSIE MET LPG-SYSTEEM...41 ACTIVE GRILLE SHUTTER...45 ECO-FUNCTIE

10 KENNISMAKING MET DE AUTO INSTRUMENTENPANEEL Versie met Uconnect Radio, Uconnect 5" Live en Uconnect 5" Nav Live 1 P Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op het stuurwiel 5. Rechter hendel: ruitenwisser/-sproeier, achterruitwisser/- sproeier, instelling gevoeligheid regensensor 6. Uconnect 7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagierszijde 9. Verstelbare middelste luchtroosters 10. Dashboardkastje 11. Klimaatregeling 12. Toetsen op de middenconsole: stoelverwarming, USB-poort + AUX-stekkerpaneel, aansluiting/sigarettenaansteker 13. Contactslot 14. Frontairbag bestuurderszijde 15. Bedieningstoetsen op het stuurwiel 16. Bedieningspaneel: mistlampen voor (waar aanwezig), mistlampen achter, hoogteregeling koplampen, itpms resetten, ESC UIT (waar aanwezig). 8

11 Versie met Uconnect 7" HD LIVE en Uconnect 7" HD Nav LIVE 2 P Verstelbare luchtroosters aan de zijkant 2. Linkerhendel: richtingaanwijzers, grootlicht, knippermodus 3. Instrumentenpaneel 4. Bedieningstoetsen op stuurwiel 5. Rechter hendel: ruitenwisser/-sproeier, achterruitwisser/- sproeier, instelling gevoeligheid regensensor 6. Uconnect 7. Bedieningsknoppen 8. Frontairbag passagierszijde 9. Verstelbare middelste luchtroosters 10. Dashboardkastje 11. Klimaatregeling 12. Toetsen op de middenconsole: stoelverwarming, USB-poort + AUX-stekkerpaneel, aansluiting/sigarettenaansteker 13. Contactslot 14. Frontairbag bestuurderszijde 15. Bedieningstoetsen op stuurwiel 16. Bedieningspaneel: mistlampen voor (waar aanwezig), mistlampen achter, hoogteregeling koplampen, itpms resetten, ESC UIT (waar aanwezig). 9

12 KENNISMAKING MET DE AUTO DE SLEUTELS SLEUTEL ZONDER AFSTANDSBEDIENING De metalen baard van de sleutel bedient: het contactslot en het portierslot aan de bestuurderszijde. SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING 1) Met de metalen baard 1 fig. 3 van de sleutel kunnen de volgende sloten bediend worden: het contactslot; het slot van het bestuurdersportier. WERKING Ontgrendeling portieren en bagageruimte Druk kort op de knop : ontgrendeling van de portieren en bagageruimte, tijdgestuurde inschakeling binnenverlichting en dubbel knipperen van de richtingaanwijzers (indien aanwezig). Portieren en slot van bagageruimte vergrendelen Druk kort op de knop " FIAT": vergrendeling van de portieren en de bagageruimte en eenmaal knipperen van de richtingaanwijzers (indien beschikbaar). Bagageruimte openen Druk kort op de knop om de bagageruimte op afstand te openen. De richtingaanwijzers knipperen twee maal om aan te geven dat de bagageruimte geopend is. BATTERIJ VAN DE SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING VERVANGEN 1) Ga als volgt te werk om de batterij te vervangen: J0003EM J0001EM Druk op knop 2 om de metalen baard in/uit te klappen. 1) J0004EM ga te werk op de door de pijltjes aangegeven punten fig. 4 met behulp van een platte schroevendraaier en 10

13 verwijder de achterste behuizing 1 fig. 5; gebruik een muntstuk om het inspectiedeksel 2 tegen de klok in te draaien en te verwijderen; vervang batterij 3 door een nieuw exemplaar met dezelfde specificaties, let op de polariteit; hermonteer deksel 2 door het rechtsom te draaien, sluit de achterste behuizing voorzichtig en zorg ervoor dat het correct is vergrendeld. VERZOEK OM EXTRA SLEUTELS Sleutel met afstandsbediening Het systeem kan maximaal 8 sleutels met afstandsbediening herkennen. Duplicaatsleutels Als een nieuwe sleutel met afstandsbediening nodig is, ga dan naar het Fiat Servicenetwerk en neem een identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van de auto mee. BELANGRIJK 1) Druk knop 2 alleen in wanneer de sleutel ver genoeg van het lichaam (vooral de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kleding) is verwijderd. Laat de sleutel nooit onbewaakt achter om te voorkomen dat iemand (bijvoorbeeld een kind) per ongeluk op de knop drukt. BELANGRIJK 1) De elektronische onderdelen in de sleutels kunnen beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden. BELANGRIJK 1) Gebruikte batterijen kunnen schadelijk zijn voor het milieu als ze niet op de juiste wijze als afval verwerkt worden. Ze moeten overeenkomstig de wet in speciale bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij het Fiat Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal zorgen. CONTACTSLOT WERKING De sleutel kan op drie standen worden gedraaid fig. 6: STOP: motor uit, sleutel kan verwijderd worden, stuur geblokkeerd (met sleutel verwijderd). Sommige elektrische apparaten (bijv. centrale portiervergrendeling, enz.) kunnen blijven werken; MAR: rijstand. Alle elektrische apparaten/systemen kunnen werken; AVV: motor starten J0001EM Het contactslot is voorzien van een beveiliging: als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet de sleutel teruggedraaid worden naar de stand STOP om opnieuw te kunnen starten. Bij versies met automatische versnellingsbak (indien aanwezig) kan 11

14 KENNISMAKING MET DE AUTO 12 de contactsleutel alleen verwijderd worden als de versnellingspook in P (Parkeren) staat. 2) 3) STUURSLOT Inschakeling Wanneer de sleutel in de STOP-stand staat, de sleutel verwijderen en het stuurwiel verdraaien tot het vergrendelt. BELANGRIJK Als de contactsleutel van de stand MAR naar de stand STOP is gedraaid, kan het stuurslot niet ingeschakeld worden tot de sleutel uit het contactslot is verwijderd. Uitschakelen Draai het stuur enigszins en draai de sleutel in de stand MAR. 4) 5) 6) 7) BELANGRIJK 2) Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging tot diefstal), dan moet dit gecontroleerd worden bij het Fiat Servicenetwerk voordat er verder gereden wordt. 3) Neem de sleutel altijd mee als het voertuig wordt verlaten, om te voorkomen dat iemand onverhoeds gebruik van de bedieningselementen maakt. Vergeet niet de parkeerrem in te schakelen. Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. 4) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem en de garantie in gevaar brengen en het kan ook ernstige veiligheidsproblemen veroorzaken of erin resulteren dat de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. 5) Verwijder de mechanische sleutel nooit terwijl het voertuig rijdt. Het stuurwiel zal automatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt. Dit geldt ook voor auto's die gesleept worden. 6) Alvorens het voertuig te verlaten ALTIJD de parkeerrem inschakelen, de wielen draaien, de eerste versnelling inschakelen bij een helling omhoog en de achteruitversnelling bij een helling omlaag. Zet de versnellingspook, bij versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig), in P (Parkeren) en druk op de startinrichting om deze op STOP te zetten. Als het voertuig op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met of wiggen of stenen. Bij het verlaten van het voertuig, altijd de portieren sluiten door op het knopje op de sleutel te drukken. 7) Op versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig) is het raadzaam de versnelling in P te zetten, het rempedaal veilig los te laten en dan de motor te stoppen om de sleutel zachtjes los te laten. FIAT CODE Het Fiat Code-systeem verhindert ongeautoriseerd gebruik van het voertuig, door het starten van de motor onmogelijk te maken. Werking Elke keer dat de motor wordt gestart door de sleutel naar de stand MAR te draaien, stuurt de regeleenheid van het Fiat Code-systeem een herkenningscode naar de motorregeleenheid (PCM) om de startblokkering uit te schakelen. Deze code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het Fiat Code-systeem de door de sleutel verstuurde code herkent. Elke keer dat de contactsleutel naar de stand STOP wordt gedraaid, schakelt het Fiat Code-systeem de functies van de motorregeleenheid uit. Onregelmatige werking Als de code van de sleutel, tijdens het starten, niet correct herkend wordt, wordt het symbool op het instrumentenpaneel weergegeven (zie de aanwijzingen in de paragraaf "Lampjes en berichten" in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel"). Deze

15 omstandigheid leidt er toe dat de motor na 2 seconden wordt uitgeschakeld. Draai in dat geval de startinrichting naar STOP en daarna naar MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan met de andere bijgeleverde sleutels. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de motor nog steeds niet gestart kan worden. Inschakeling van waarschuwingslampje tijdens het rijden Als het symbool tijdens het rijden wordt weergegeven, betekent dit dat het systeem een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een spanningsval). Neem, als het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk. PORTIEREN PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT Automatische vergrendeling tijdens rijden (waar aanwezig) Als alle portieren goed gesloten zijn worden ze automatisch vergrendeld zodra het voertuig de snelheid van 20 km/h overschrijdt (functie "Autoclose"). Handmatige vergrendeling/ ontgrendeling Druk op de knop getoond in fig. 7 op het centrale dashboardpaneel. 7 P LED op knop aan: portieren gesloten. LED op knop uit: portieren geopend. BELANGRIJK Door het bedienen van de hendel van de voorportieren worden alle portieren en de achterklep ontgrendeld. PORTIEREN VERGRENDELEN/ ONTGRENDELEN VAN BUITENAF De portieren vergrendelen van buitenaf Druk, bij gesloten portieren, op de knop " FIAT" op de sleutel of steek en draai de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier. 8) 2) 3) Portieren ontgrendelen van buitenaf Druk op de knop op de sleutel of steek en draai de metalen baard in het slot van het bestuurdersportier. KINDERSLOT 9) 10) Dit systeem zorgt ervoor dat de achterportieren van binnenuit niet geopend kunnen worden. 13

16 KENNISMAKING MET DE AUTO Het systeem 2 fig. 8 kan alleen bij geopende portieren worden ingeschakeld: J0008EM stand A: kinderslot ingeschakeld (portier vergrendeld); stamd B: kinderslot uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend). Het kinderslot blijft ook actief bij inschakeling van de centrale portierontgrendeling. BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als het kinderslot is ingeschakeld. Passagierszijde voorportier en achterportier noodvergrendelingssysteem Gebruikt om portieren te vergrendelen wanneer er geen elektrische stroomvoorziening is. Breng de metalen baard van de contactsleutel in stand 1 aangeduid in fig. 8 (passagierszijde voorportier) of 1 fig. 9 (achterportiers) en draai de sleutel rechtsom en verwijder hem dan uit stand J0007EM Initialisatie mechanisme portier openen/sluiten Als de accu is losgekoppeld of als een zekering is doorgebrand, dan moet het open-/sluitmechanisme als volgt opnieuw geïnitialiseerd worden: sluit alle portieren; druk op de knop van de afstandsbediening; druk op de knop van de afstandsbediening. BELANGRIJK 8) Als bij ingeschakeld kinderslot en de hiervoor beschreven vergrendelingswijze de binnenhandgreep van een achterportier wordt bediend, lukt het niet om het portier te openen, om het portier te openen moet de handgreep aan de buitenkant gebruikt worden. Bij inschakeling van de noodvergrendeling wordt de knop van de centrale portiervergrendeling/ontgrendeling niet buiten werking gesteld. 9) Laat kinderen NOOIT zonder toezicht achter in de auto, laat staan dat u de auto verlaat met ontgrendelde portieren op een plaats die gemakkelijk toegankelijk is voor kinderen. Kinderen kunnen zich ernstig of zelfs dodelijk verwonden. Zorg er ook voor dat kinderen de parkeerrem, het rempedaal of de pook van de automatische versnellingsbak niet per ongeluk kunnen bedienen (waar aanwezig). 10) Gebruik dit systeem altijd wanneer er kinderen worden vervoerd. Controleer na inschakeling van het kinderslot bij beide achterportieren of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken. 14

17 BELANGRIJK 2) Verzeker u ervan de sleutel mee te nemen nadat een portier of de achterklep is vergrendeld, om te voorkomen dat de sleutel zelf in het voertuig wordt opgesloten. Als de sleutel binnen is opgesloten, kan hij alleen teruggekregen worden met de bijgeleverde tweede sleutel. 3) Als bij ingeschakeld kinderslot en de hiervoor beschreven vergrendelingswijze de binnenhandgreep van een achterportier wordt bediend, lukt het niet om het portier te openen, om het portier te openen moet de handgreep aan de buitenkant gebruikt worden. De knop voor centrale vergrendeling/ontgrendeling wordt door de inschakeling van de noodvergrendeling niet buiten werking gesteld. STOELEN De voorstoelen kunnen worden versteld om een maximaal comfort voor de inzittenden te garanderen. Bij het verstellen van de bestuurdersstoel dient men de schouders stevig tegen de rugleuning te houden en moeten de polsen de bovenkant van het stuurwiel kunnen bereiken. Daarnaast moet het mogelijk zijn om het koppelingspedaal in te trappen met de linkervoet, voor versies met handgeschakelde versnellingsbak, of het rempedaal volledig in te trappen met de rechtervoet (versies met automatische versnellingsbak, indien aanwezig). VOORSTOELEN MET HANDMATIGE VERSTELLING 11) 4) Afstelling in de lengte Til hendel 1 fig. 10 omhoog en duw de stoel naar voren of naar achteren. 12) 10 P BELANGRIJK Voer de verstelling uit terwijl u op de betreffende stoel zit (bestuurderszijde of passagierszijde). Hoogteregeling (indien aanwezig) Zet hendel 2 omhoog of omlaag om de gewenste hoogte in te stellen. BELANGRIJK Voer de verstelling uit terwijl u op de betreffende stoel zit (bestuurderszijde of passagierszijde). Verstelling rugleuning Verplaats hendel 3 om de hoek van de rugleuning af te stellen, help daarbij met de beweging van de romp (bedien de hendel tot de gewenste stand is bereikt, laat hem daarna los). Elektrisch verstelbare lendensteun (indien aanwezig) Druk, met het contactslot op MAR, op knop 1 fig. 11 om de steun van de 15

18 KENNISMAKING MET DE AUTO lendenzone te verstellen, tot het maximale comfort tijdens het rijden is verkregen. 11 P ELEKTRISCHE VERWARMING VOORSTOELEN (indien aanwezig) 14) 15) Druk met de startinrichting in de stand MAR op de knoppen fig. 12 op het dashboard. Na het selecteren van de stoelverwarming, moet u twee tot vijf minuten wachten totdat het effect wordt gemerkt. BELANGRIJK Om de acculading te behouden, kan deze functie niet ingeschakeld worden als de motor uit staat. ACHTERBANK De bagageruimte kan gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of volledig worden uitgebreid door de achterbank te scheiden. Gedeeltelijke uitbreiding van de bagageruimte (1/3 of 2/3) (indien aanwezig) 13) Bij het uitbreiden van de bagageruimte aan de rechterkant kunnen er twee passagiers links op de achterbank plaatsnemen. Bij het uitbreiden van de bagageruimte aan de linkerkant kan er slechts één passagier plaatsnemen. TIPO 5DOOR versie Ga als volgt te werk: zet de hoofdsteunen van de achterstoelen helemaal naar beneden; bedien het ontgrendelingsmechanisme 1 (rechts of links) fig. 13 om het gewenste gedeelte van de rugleuning in te klappen; J0007EM gebruik het lipje 1 fig. 14 (één aan elke kant) om de gordel aan de zijkant van de stoel op te bergen, zodat deze niet vast komt te zitten als u de rugleuning inklapt; 12 P P BELANGRIJK Zoals wordt weergegeven in fig. 14, mag de gordel (aan de zijkant van de stoel opgeborgen met behulp van het lipje 1) niet gedraaid raken. 16

19 klap het gewenste deel van de achterbank neer. TIPO STATION WAGON versie Ga als volgt te werk: zet de hoofdsteunen van de achterstoelen helemaal naar beneden; trek aan het lipje 1 fig. 15 en laat de zitting zakken door de achterbank (rechts of links) vooruit te trekken zoals is afgebeeld op fig. 15; breng, na de zitting te hebben opgeklapt, de linker en centrale bevestigingsmechanismen 2 fig. 16 van de veiligheidsgordels aan onder de desbetreffende elastieken bevestigingen op de mat. BELANGRIJK Klap de zitting altijd op en breng de bevestigingsmechanismen 2 fig. 16 van de veiligheidsgordels altijd aan onder de elastieken bevestigingen voordat u de rugleuning neerklapt om het gevaar voor schade te voorkomen. 15 P fig. 13 (rechts of links) om het gewenste deel van de rugleuning neer te klappen als de bevestigingsmechanismen onder de desbetreffende elastieken bevestigingen zijn aangebracht); gebruik het lipje 1 fig. 14 (één aan elke kant) om de gordel aan de zijkant van de stoel op te bergen, zodat deze niet vast komt te zitten als u de rugleuning inklapt; BELANGRIJK Zoals wordt weergegeven in fig. 14, mag de gordel (aan de zijkant van de stoel opgeborgen met behulp van het lipje 1) niet gedraaid raken. de neergeklapte zitting en rugleuning zijn aangebracht zoals is afgebeeld op fig P P bedien het ontgrendelingsmechanisme 1 17

20 KENNISMAKING MET DE AUTO Volledige uitbreiding van de bagageruimte TIPO 5DOOR versie Klap de rugleuning van de achterbank volledig naar voren om over de maximale laadruimte te beschikken. Opmerking Als u de laadruimte wilt vergroten, kunt u de hoedenplank verwijderen. Zie de volgende paragraaf voor instructies. TIPO STATION WAGON versie Om het laadvolume te vergroten kan de achterbank volledig op de zitting worden neergeklapt. De neergeklapte zittingen en rugleuningen zijn aangebracht zoals is afgebeeld op fig P De hoedenplank verwijderen (TIPO 5DOOR versie) Ga als volgt te werk om de hoedenplank te verwijderen: open de achterklep en maak de twee koortjes aan de zijkant (één aan elke kant) los van de haakjes; til de hoedenplank van de pennen 1 fig. 19 (één aan elke zijde) en houd de hoedenplank zo plat mogelijk terwijl u deze via de achterklep verwijdert. 19 P Opmerking De verwijderde hoedenplank 1 fig. 20 kunt u desgewenst opbergen achter de voorstoelen, zoals wordt weergegeven in de afbeelding. 20 P Terugzetten van de rugleuningen 13) Til de rugleuningen op en druk de ze naar achteren zodat beide vergrendelingen hoorbaar vastklikken. Controleer visueel of de rode merktekens van de ontgrendelingsmechaniek 1 fig. 13 zijn verdwenen. Het rode merkteken geeft aan dat de rugleuning niet is vergrendeld. Stoel terugplaatsen (TIPO STATION WAGON versie) Verwijder de bevestigingsmechanismen van de veiligheidsgordel uit de elastieken bevestigingen en controleer of ze kunnen draaien als u de rugleuning heeft teruggeplaatst. Controleer of op de zitting geen voorwerpen zijn achtergebleven. Beweeg de zittingen naar achter, breng 18

21 ze onder de rugleuning aan en druk erop tot u ze hoort vastklikken. Controleer visueel of ze weer in de originele stand terug zijn geplaatst. BELANGRIJK Haal de bevestigingsmechanismen van de veiligheidsgordel altijd los voordat u de zitting weer terug plaatst zodat de zitting correct en zonder schade op te lopen kan worden teruggeplaatst. BELANGRIJK 11) Voer de aanpassingen alleen uit wanneer de auto stilstaat. 12) Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goed geblokkeerd is door te proberen hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet geblokkeerd is, kan hij plotseling verschuiven met mogelijk controleverlies over de auto tot gevolg. 13) Zorg ervoor dat de rugleuningen aan beide zijden (niet zichtbare "rode merktekens) goed zijn vergrendeld om te voorkomen dat deze bij bruusk remmen naar voren kunnen klappen en zo eventueel de passagiers kunnen verwonden. 14) Mensen die geen pijn op de huid voelen door vergevorderde leeftijd, chronische ziekten, diabetes, beschadiging van het ruggenmerg, medicatie, alcohol, uitputting of andere fysieke condities, moeten voorzichtig zijn met het gebruik van de stoelverwarming. Deze kan brandwonden veroorzaken zelfs bij een lage temperatuur, in het bijzonder bij gebruik voor lange periodes. 15) Plaats geen voorwerpen op de stoel of op tegen de rugleuning die de warmte kunnen isoleren, zoals een afdekking of een kussen. Het kan ervoor zorgen dat het stoelverwarmingssysteem oververhit raakt. Zitten op een oververhitte stoel kan ernstige brandwonden veroorzaken door de toename van de temperatuur op het oppervlak van de stoel. BELANGRIJK 4) De bekleding van uw voertuig is ontworpen om bestand te zijn tegen slijtage bij normaal gebruik van het voertuig. Er moeten wel enkele voorzorgsmaatregelen getroffen worden. Vermijd excessief schuren tegen kledingaccessoires zoals metalen gespen en klittenband die, als ze veel druk uitoefenen in een klein gebied, zouden kunnen afbreken, met beschadiging van de bekleding als gevolg. HOOFDSTEUNEN 16) HOOFDSTEUNEN VOOR Verstellen Deze kunnen op 4 hoogtestanden worden afgesteld (volledig omhoog / 2 tussenstanden / volledig omlaag). Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt J0001EM Omlaag verstellen: druk op knop 1 fig. 21 en breng de hoofdsteun omlaag. Verwijderen Ga als volgt te werk om de hoofdsteun te verwijderen: Klap de rugleuning naar voren (om te voorkomen dat de hoofdsteun het dak raakt); druk op beide knoppen 1 and 2 fig. 21 aan de zijkanten van de twee steunen, en verwijder de hoofdsteun. 19

22 KENNISMAKING MET DE AUTO BELANGRIJK Zet de hoofdsteunen altijd weer op hun plaats als ze verwijderd zijn alvorens normaal verder te rijden. HOOFDSTEUNEN ACHTER Verstellen Twee hoofdsteunen aan de zijkant en één in het midden (waar voorzien) kunnen in 3 standen in hoogte worden versteld (volledig omhoog / tussenstand / volledig omlaag) en zijn voorzien voor de achterbank Omhoog verstellen: breng de hoofdsteun omhoog tot deze op zijn plaats vastklikt. eraan de hoofdsteun correct te verstellen door het omhoog te brengen naar een van de mogelijke standen. BELANGRIJK Voor maximale zichtbaarheid voor de bestuurder, worden de hoofdsteunen naar de ruststand, volledig omlaag, gebracht indien deze niet worden gebruikt. STUURWIEL 17) 18) INSTELLINGEN Het stuurwiel kan zowel in hoogte als axiaal versteld worden. 24 P P Omlaag verstellen: druk op knop 1 fig. 23 en breng de hoofdsteun omlaag. BELANGRIJK Verstel de stand door de hendel 1 fig. 24 omlaag te drukken in stand B waarna het stuurwiel in de gewenste stand kan worden versteld en daarin vergrendeld, door de hendel 1 weer in stand A te brengen J0002EM Het wordt afgeraden om met personen op de achterbank met de hoofdsteunen in de ongebruikte (volledig lage) stand te reizen. Op bepaalde versies herinnert het label getoond in fig. 22 de achterpassagier 16) De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden dat het hoofd en niet de nek er tegenaan steunt. Alleen op deze manier oefenen ze hun beschermende werking uit. Elke verwijderde hoofdsteun moet weer correct op zijn plaats gezet worden, om de inzittenden in geval van een aanrijding te beschermen: volg bovenstaande aanwijzingen op. BELANGRIJK 17) De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde motor gebeuren. 20

23 18) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. ACHTERUITKIJK- SPIEGELS BINNENSPIEGEL Handmatig verstellen Gebruik de hendel 1 fig. 25 om de spiegel in twee standen te zetten: normaal of anti-verblindingsstand J0002EM Bij inschakeling van de achteruit, wordt de spiegel automatisch ingesteld op de dagstand. BUITENSPIEGELS 19) J0001EM Elektrisch dimbare spiegel (indien aanwezig) De elektrisch dimbare spiegel kan automatisch zijn reflecterende werking wijzigen verblinding van de bestuurder fig. 26 te voorkomen. De elektrisch dimbare spiegel heeft een ON/OFF-toets om de elektrisch dimbare anti-verblindingsfunctie in/uit te schakelen. Elektrisch verstellen De spiegels kunnen alleen worden versteld met de startinrichting in stand MAR. Ga als volgt te werk om in te stellen: kies de te verstellen zijspiegel (links of rechts) met de schakelaar 1 fig. 27; stel de spiegel af door schakelaar 2 fig. 27 in de vier richtingen te bewegen. 21

24 KENNISMAKING MET DE AUTO J0003EM Handmatig inklappen Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe doorgangen) kunnen de buitenspiegels ingeklapt worden door ze van stand A in stand B te zetten fig. 28. Verwarmde spiegels Door op de knop te drukken (verwarmde achterruit) op het centrale dashboardpaneel wordt het ontwasemen/ontdooien van de externe achterruiten geactiveerd. BELANGRIJK 19) De buitenspiegel is bolvormig; hierdoor wordt de afstandswaarneming ietwat vertekend. BUITENVERLICHTING De linkerhendel 1 fig. 29 bedient de meeste soorten buitenverlichting. De buitenverlichting schakelt ook in wanneer de contactsleutel in de MAR stand staat. Bij inschakeling van de buitenverlichting, worden het instrumentenpaneel en verschillende bedieningselementen op het dashboard verlicht J0001EM DAGRIJVERLICHTING (DRL) Dagrijverlichting 20) 21) J0004EM Met de sleutel in de stand MAR en de ring in de stand gedraaid, gaan de dagverlichting, de stadsverlichting automatisch aan; de andere lampen en de binnenverlichting blijven uit. Als de dagverlichting wordt uitgeschakeld 22

25 (voor bepaalde uitvoeringen/markten), gaat er bij de ring in stand geen lampje branden. DIMLICHT Draai, met de contactsleutel in de stand MAR, de ring 1 fig. 29 op. Als het dimlicht ingeschakeld wordt, wordt de dagverlichting uitgeschakeld en het stadslicht, dimlicht en kentekenverlichting worden ingeschakeld. Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. PARKEERLICHTEN Deze lichten kunnen worden ingeschakeld met de contactsleutel in de stand STOP of verwijderd, door de linker ring eerst naar de stand en vervolgens naar de stand. Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Herhaal dezelfde handeling om ze uit te schakelen. AUTOMATISCHE FUNCTIE (Schemersensor) (waar aanwezig) Dit is een infrarood-ledsensor die samen met de regensensor werkt en die zich op de voorruit bevindt. Deze kan variaties in het buitenlicht detecteren op basis van de lichtgevoeligheid die ingesteld is in het Menu van het display of het Uconnect 5" of 7" HD-systeem (waar voorzien). Hoe hoger de gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is om de buitenverlichting automatisch in te schakelen. Inschakeling van de functie Zet de linker ring in stand. BELANGRIJK De functie kan alleen worden ingeschakeld met de startinrichting in stand MAR. Uitschakeling van de functie Om de functie uit te schakelen, de linker ring naar een andere stand dan draaien. GROOTLICHT Duw, met de draaischakelaar in stand, de hendel naar voren naar het dashboard (stabiele stand). Het controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Als de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken gaan ze uit. GROOTLICHT Grootlichtsignaal Trek hendel 1 fig. 30 naar u toe, in de stabiele stand; de hendel keert terug naar de middelste stabiele stand wanneer de hendel wordt losgelaten. Wanneer het grootlicht is ingeschakeld, gaat tegelijkertijd het lampje instrumentenpaneel branden. op het J0002EM HOOGTEREGELING KOPLAMPEN De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht. Druk op en op het bedieningspaneel J0003EM 23

26 KENNISMAKING MET DE AUTO Het display op het instrumentenpaneel geeft een visuele indicatie van de ingestelde stand aan. Stand 0: een of twee personen op de voorstoelen; Stand 1: 4 of 5 passagiers; Stand 2: 4 of 5 passagiers + bagage in de bagageruimte; Stand 3: bestuurder + maximum toegestane lading uitsluitend in de bagageruimte. BELANGRIJK Controleer de afstelling van de koplampen elke keer als het gewicht van de te vervoeren lading verandert. MISTVOORLICHTEN (indien aanwezig) Druk op knop 1 fig. 32 om de mistlampen in te schakelen. Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld, gaat het lampje op het instrumentenpaneel tegelijkertijd branden. De mistlampen voor worden ingeschakeld als het dimlicht aan is. Druk nogmaals op knop 1 om de lichten uit te schakelen J0008EM Flanklichten De functie wordt geactiveerd met het grootlicht ingeschakeld bij een snelheid lager dan 40 km/h - bij brede hoeken van de wielomwentelingen of bij het schakelen van de richtingaanwijzer gaat er een lampje branden (ingebouwd in het voorste mistlicht), die naar de zijde verwijst waarnaar gedraaid wordt en de zichthoek in het donker verlengt. MISTACHTERLICHT (indien aanwezig) Wanneer het dimlicht is ingeschakeld, kunnen deze worden ingeschakeld door het indrukken van knop 1 fig. 33. Bij brandende mistlampen gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden. Druk opnieuw op de knop om het uit te schakelen: het mistachterlicht schakelt ook automatisch uit bij het uitschakelen van het dimlicht of de mistlampen voor J0009EM RICHTINGAANWIJZERS Zet de linkerhendel 1 fig. 30 in de (stabiele) stand: omhoog: wordt de richtingaanwijzer rechts ingeschakeld; omlaag: wordt de richtingaanwijzer links ingeschakeld. Het lampje of gaat op het instrumentenpaneel knipperen. De richtingaanwijzers worden automatisch uitgeschakeld wanneer het stuurwiel wordt rechtgezet of wanneer de dagverlichting (DRL) /parkeerlichten worden ingeschakeld. 24

27 "FOLLOW ME HOME" SYSTEEM Inschakelen Zet de startinrichting op STOP. Binnen 2 minuten de linkerhendel in de knippermodus van het grootlicht trekken, elke verplaatsing van de hendel komt overeen met een toename van 30 seconden vertraging op uitschakeling van koplampen tot een maximum van 210 seconden (gelijk aan 7 knipperingen). Uitschakelen Laat de linkerhendel een paar seconden in de stand voor het grootlicht staan. BELANGRIJK 20) De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht in landen waarin het verplicht is om de lichten overdag in te schakelen, waar dit niet verplicht is, is het gebruik van de dagverlichting toegestaan. 21) De dagverlichting mag het dimlicht niet vervangen tijdens het rijden in het donker en in tunnels. Het gebruik van de dagverlichting wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften in acht. INTERIEUR- VERLICHTING PLAFONDVERLICHTING VOOR Schakelaar 1 fig. 34 wordt gebruikt om de plafondverlichting in/uit te schakelen. Standen schakelaar 1: middenpositie: lampjes 2 en 5 worden in- resp. uitgeschakeld als de portieren geopend resp. gesloten worden; links ingedrukt (OFF): de lampjes 2 en 5 blijven altijd gedoofd; rechts ingedrukt ( ): de lampjes 2 en 5 blijven altijd ingeschakeld J0001EM De verlichting gaat geleidelijk aan/uit. Schakelaar 3 schakelt lampje 2 aan/uit. Schakelaar 4 schakelt lampje 5 aan/uit. BELANGRIJK Controleer, voordat het voertuig verlaten wordt, of de plafondverlichting uit is; zo wordt voorkomen dat de accu ontlaadt als de portieren eenmaal gesloten zijn. Als er een lampje per ongeluk is blijven branden, wordt de plafondverlichting in ieder geval ongeveer 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uitgeschakeld. Tijdregeling plafondverlichting Bij sommige versies zijn er om het in-/uitstappen in het donker en op slecht verlichte plaatsen te vergemakkelijken twee tijdregelingen voorzien. Tijdregeling bij het instappen De plafondverlichting schakelt op de volgende manieren in: een paar seconden wanneer de portieren worden ontgrendeld; ongeveer 3 minuten wanneer een van de portieren wordt geopend; een paar seconden wanneer de portieren worden vergrendeld. De tijdregeling wordt onderbroken wanneer de contactinrichting naar MAR wordt gedraaid. Tijdschakeling bij het uitstappen De plafondverlichting gaat aan wanneer de sleutel wordt verwijderd uit de ontsteking binnen 2 minuten nadat de 25

28 KENNISMAKING MET DE AUTO motor uit is gezet, bij het openen en sluiten van een portier met de verwijderde sleutel. De tijdsregeling stopt automatisch wanneer de portieren vergrendeld worden. RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER De rechter hendel bedient de ruitenwissers/-sproeier en de achterruitwisser en -sproeier. Deze werken alleen met de startinrichting in de stand MAR. RUITENSPROEIER / - WISSER Werking 22) 5) 6) Ring 1 fig. 35 kan in de volgende standen gezet worden: ruitenwissers uit langzaam wissen met interval snel wissen met interval LOW langzaam continu wissen HIGH snel continu wissen MIST-functie. 35 P Beweeg de hendel omhoog (onstabiele stand) om de MIST-functie in te schakelen: de werking wordt beperkt tot de tijd dat de hendel in deze stand wordt gehouden. Bij het loslaten keert de hendel terug naar de beginstand en wordt de werking van de ruitenwissers afgebroken. "Intelligente" wis-/wasfunctie Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand) om de ruitensproeier in te schakelen. Als langer dan een halve seconde aan de hendel wordt getrokken, wordt de ruitenwisser bewogen met actieve bediening. Als de bestuurder de hendel loslaat, maakt de ruitenwisser drie slagen. Als de bediening daarna in stand staat, wordt de wascyclus na een pauze van 6 seconden afgesloten met één laatste slag. 26

29 In de stand LOW of HIGH wordt de automatische wis-/wasregeling niet uitgevoerd. Functie "Servicestand" Met deze functie kunnen de ruitenwissers worden vervangen of beschermd in omstandigheden van ijs en/of sneeuw. Hij kan alleen worden geactiveerd nadat de motor is uitgeschakeld. De "Service Position"-functie kan expliciet worden vereist binnen twee minuten nadat de motor is uitgeschakeld, wanneer de ruitenwissers correct zijn teruggekeerd in de parkeerpositie. De functie kan worden ingeschakeld door de draaischakelaar in stand te draaien en de hendel meer dan drie keer naar boven te bewegen, naar de MIST-stand. De activeringen worden gebruikt om de ruitenwissers in de stand te plaatsen die men wil. De functie wordt gedeactiveerd wanneer het voertuig ingeschakeld is, met een wisverzoek of wanneer het voertuig rijdend is (snelheid boven de 5 Km/h). BELANGRIJK Zorg ervoor dat wanneer u de motor inschakelt, de voorruit vrij is van sneeuw of ijs, voordat u de contactsleutel omdraait. REGENSENSOR (indien aanwezig) 7) 8) Deze bevindt zich achter de achteruitkijkspiegelfig. 36, raakt de voorruit, meet de hoeveelheid regen en schakelt de automatische wisregeling van de voorruit in aan de hand van de hoeveelheid water op de ruit (zie de paragraaf "Automatische wisregeling") J0003EM ACHTERRUITWISSER / - SPROEIER Draaischakelaar 2, weergegeven in fig. 37, kan in de volgende standen worden gezet: achterruitwisser gestopt wissen met interval continue werking, zonder pauze tussen twee slagen. 37 P De achterruitwisser kan op de volgende manieren worden ingeschakeld: wissen met interval met een pauze van 2 seconden tussen twee slagen, als draaischakelaar 2 in de stand staat en de ruitenwisser niet is ingeschakeld; synchroon (met de halve snelheid van de ruitenwisser), als draaischakelaar 2 in de stand staat en de ruitenwisser is ingeschakeld of als draaischakelaar 2 in de stand staat, de achteruitversnelling is ingeschakeld en de ruitenwisser is ingeschakeld; doorlopend, als draaischakelaar 2 in de stand staat. Duw de hendel naar het dashboard (onstabiele stand) om de achterruitsproeier in te schakelen. Blijf op de hendel duwen om zowel de achterruitsproeier als de 27

30 KENNISMAKING MET DE AUTO achterruitwisser automatisch in te schakelen met een enkele beweging. Door de hendel los te laten, maakt de achterruitwisser drie slagen, zoals beschreven voor de ruitenwisser. In de stand (achterruitwisser uit) wordt de wis-/wascyclus na een pauze van 6 seconden voltooid met een enkele slag. De automatische wis-/wasregeling wordt niet uitgevoerd in de stand is. BELANGRIJK 22) Als de ruit schoongemaakt moet worden, controleren of het systeem uitgeschakeld is en of de sleutel op STOP staat. 7) Schakel de regensensor nooit in tijdens een schoonmaakbeurt in een wastunnel. 8) Zorg ervoor dat het systeem is uitgeschakeld als er ijs op de voorruit zit. BELANGRIJK 28 5) Gebruik de ruitenwissers nooit om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van de ruitenwisser de beveiliging ingeschakeld, waardoor de ruitenwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de ruitenwisser niet meer werkt (ook niet na de motor opnieuw te hebben gestart), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 6) Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in.

31 KLIMAATREGELING 2) HANDBEDIENDE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 38 P

32 KENNISMAKING MET DE AUTO 30 1 draaiknop voor temperatuurregeling (mengen van warme en koude lucht): Rode gebied = warme lucht; Blauwe gebied = koude lucht. 2 knop voor inschakeling/regeling ventilator: 0 = ventilator uitgeschakeld; = ventilatorsnelheid; 4 = maximum ventilatorsnelheid. 3 aan/uit-knop interne luchtrecirculatie; 4 draaiknop luchtverdeling luchtstroom uit roosters in het midden en aan de zijkant luchtstroom uit roosters in het midden, aan de zijkant en roosters beenruimten voor/achter luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters aan de zijkant op het dashboard luchtstroom uit de luchtroosters beenruimten voor en achter, naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters aan de zijkant op het dashboard luchtstroom naar de voorruit, de zijruiten en tevens een lichte luchtstroom uit de luchtroosters op het dashboard 5 aan/uit knop compressor klimaatregeling; 6 knop voor inschakeling/ uitschakeling ontwaseming/ontdooien achterruit.

33 AUTOMATISCHE KLIMAATREGELING Bedieningselementen 39 P

34 KENNISMAKING MET DE AUTO 1 - instellingsknop voor temperatuur passagierscompartiment; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 2 - MAX A/C functie op knop; 3 - Aan/uit knop compressor klimaatregeling; 4 - knop voor activering MAX DEF functie (snelle ontdooiing/ontwaseming voorruit); 5 - aan/uit-knop klimaatregeling; 6 - instellingsknop voor ventilatorsnelheid; de ingestelde temperatuur wordt getoond op het display; 7 - Luchtverdeelknoppen; 8 - toets voor inschakeling/ uitschakeling achterruitverwarming; 9 - aan/uit-knop interne luchtrecirculatie; 10 - inschakelingsknop AUTO-functie (automatische werking). Selectie luchtverdeling Door op de knoppen / /,te drukken, kan handmatig een van de 5 instellingen voor de luchtverdeling worden gekozen: Luchtstroom naar de uitstroomopeningen van de voorruit en de voorste zijruiten om deze te ontwasemen/ontdooien. Luchtstroom naar de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard om de borst en het gezicht tijdens het warme seizoen te verkoelen. Luchtstroom naar de uitstroomopeningen voor de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur, waardoor onmiddellijk een behaaglijk gevoel wordt verkregen. + Luchtstroomverdeling tussen uitstroomopeningen beenruimten (hetere lucht) en uitstroomopeningen midden/zijkanten dashboard (koelere lucht). Deze luchtverdeling is bijzonder nuttig op zonnige dagen in het voor- en najaar. + Luchtstroom verdeeld over uitstroomopeningen beenruimten en luchtroosters voor voorruit en voorin aan de zijkanten. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur en voorkomt dat de ruiten beslaan. In de AUTO-modus wordt de luchtverdeling automatisch door de klimaatregeling geregeld (de leds op de knoppen 7 zijn uit). Bij handmatige bediening wordt de ingestelde luchtverdeling aangegeven door het aangaan van de leds op de betreffende knoppen. Bij de gecombineerde functiemodus, wordt bij bediening van een knop de betreffende functie gelijktijdig met de reeds ingestelde functies geactiveerd. Als een knop wordt ingedrukt waarvan de functie reeds actief is, wordt de werking geannuleerd en gaat de betreffende led op de knop uit. Druk op de AUTO-knop om de automatische regeling van de luchtverdeling na een handmatige instelling te herstellen. Start&Stop (waar aanwezig) De automatische klimaatregeling regelt het Start&Stop-systeem (motor wordt afgezet wanneer de voertuigsnelheid gelijk is aan 0 km/h) om een passend comfort in het interieur te garanderen. Wanneer het Start&Stop-systeem is ingeschakeld (motor uit en voertuig stilstaand), wordt de automatische recirculatiefunctie met lucht van buitenaf uitgeschakeld om de kans op beslagen ruiten te verminderen (aangezien de compressor is uitgeschakeld). 32

35 BELANGRIJK 2) Het systeem gebruikt een koelmiddel dat compatibel is met de wetten die van kracht zijn in de landen waar het voertuig wordt verkocht, R134a of R1234yf. Gebruik voor het bijvullen alleen het gas dat is aangeduid op het plaatje in de motorruimte. Het gebruik van andere koelmiddelen heeft invloed op de efficiency en de conditie van het systeem. Het smeermiddel dat voor de compressor wordt gebruikt, is ook strikt gekoppeld aan het type koelgas; raadpleeg het Fiat Servicenetwerk. ELEKTRISCHE RUITBEDIENING 23) De elektrische ruitbediening werkt met de startinrichting op MAR en gedurende ongeveer 3 minuten nadat de startinrichting op STOP is gezet (of de sleutel verwijderd is). Wanneer een van de voorportieren wordt geopend wordt het systeem buiten werking gesteld. Bedieningselementen bestuurdersportier Alle ruiten kunnen bediend worden vanaf het portierpaneel aan bestuurderszijde fig : rechter voorruit openen/sluiten. "Continue automatisch" operatie tijdens het stadium openen ruit; 3: inschakeling/uitschakeling elektrische bediening achterste zijruiten; 4: rechter achterruit openen/sluiten (indien aanwezig); 5: rechter achterruit openen/sluiten (indien aanwezig). Bediening passagiersportier en achterportier aan passagierszijde Op het bedieningspaneel op het voorportier aan passagierszijde zitten toetsen voor de bediening van de bijbehorende ruiten. Op de bekledingen van het achterste deurpanelen zitten de toetsen voor de bediening van de bijbehorende ruiten. BELANGRIJK J0001EM 1: linker voorruit openen/sluiten. "Continue automatisch" operatie tijdens het stadium openen/sluiten ruit; 23) Oneigenlijk gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten of door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als het voertuig (voorzien van mechanische sleutel met afstandsbediening) wordt verlaten om te voorkomen dat onverwachtse bediening van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. 33

36 KENNISMAKING MET DE AUTO MOTORKAP OPENEN Ga als volgt te werk: trek de hendel 1 fig. 41, die zich in de passagiersruimte bevindt, in de richting van de pijl; J0001EM trek de hendel 2 fig. 42 in de richting van de pijl; J0002EM til de motorkap op en maak tegelijkertijd de steunstang 3 fig. 43 los uit de vergrendeling; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de zitting 4 in de motorkap J0003EM BELANGRIJK Verzeker u ervan, voordat u de motorkap opent, dat de armen van de ruitenwissers tegen de ruit liggen en dat ze niet werken. 24) 25) 26) SLUITEN 27) Ga als volgt te werk: houd de motorkap met één hand omhoog, verwijder met de andere hand de stang 3 fig. 43 uit de zitting 4 en zet hem terug in de vergrendeling; laat de motorkap tot op ongeveer 40 centimeter van de motorruimte zakken en laat hem dan vallen. Controleer of de motorkap volledig gesloten is en niet alleen met de beveiliging is vergrendeld door te proberen hem op te tillen. Als de motorkap niet perfect gesloten is, probeer dan niet erop te drukken maar open hem opnieuw en herhaal de handeling. BELANGRIJK Controleer altijd of de motorkap goed vergrendeld is om te voorkomen dat deze tijdens het rijden open gaat. BELANGRIJK 24) Verricht deze handelingen uitsluitend bij stilstaande auto. 25) De motorkap kan plotseling omlaag vallen als de steunstang niet correct geplaatst is. 26) Gebruik beide handen om de motorkap op te tillen. Controleer voordat de motorkap wordt opgetild, of de armen van de ruitenwissers wel tegen de ruit liggen, het voertuig stilstaat en de handrem goed is aangetrokken. 27) Om veiligheidsredenen moet de achterklep tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed gesloten en vergrendeld is. Mocht u tijdens het rijden merken dat de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de correcte manier. 34

37 ELEKTRISCHE STUURBEK- RACHTIGING "DUALDRIVE" Dit systeem werkt alleen als de contactsleutel in de stand MAR staat en bij draaiende motor. Met de elektrische stuurbekrachtiging kan de benodigde kracht voor het verdraaien van het stuurwiel op basis van de rijomstandigheden geregeld worden. IN-/UITSCHAKELING STUURBEKRACHTIGING 28) 29) Inschakeling/uitschakeling: Druk op de fig. 44 knop. (CITY) op het instrumentenpaneel of, afhankelijk van de versie, op het display. Wanneer de CITY-functie is ingeschakeld, draait het stuur erg licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: daarom is deze functie bijzonder geschikt voor het rijden in de stad. Als de knop wordt ingedrukt tijdens het draaien aan het stuur, wordt de stuurbekrachtiging pas voelbaar wanneer het stuur in de andere richting wordt gedraaid of losgelaten. Op deze manier wordt de stuurervaring niet abrupt gewijzigd. BELANGRIJK 28) After-market werkzaamheden waarbij wijzigingen van de stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. bij montage van een alarmsysteem) zijn ten strengste verboden. Dergelijke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem en de garantie in gevaar brengen en het kan ook ernstige veiligheidsproblemen veroorzaken of erin resulteren dat de auto niet meer aan de typegoedkeuring voldoet. 29) Stop, voordat er onderhoudswerkzaamheden verricht worden, altijd de motor en verwijder de contactsleutel uit het slot om de stuurkolom te vergrendelen (in het bijzonder wanneer de wielen van de auto los van de grond staan). Als dit niet mogelijk is (bijv. als de contactsleutel in de stand MAR moet staan of als de motor moet draaien), de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging verwijderen. 44 P De inschakeling van de functie wordt gemeld door een visuele weergave 35

38 KENNISMAKING MET DE AUTO BAGAGERUIMTE BELANGRIJK Leg, tijdens de reis, geen woorwerpen op de hoedenplank want deze kunnen passagiers verwonden in het geval van een aanrijding of plotseling remmen. OPENEN 30) Achterklep openen Wanneer het centrale vergrendelsysteem ontgrendeld is, kan de achterklep van buitenaf geopend worden met gebruik van de elektrische openingshendel (waar voorzien) fig. 45 onder de hendel totdat de klik van het ontgrendelen wordt gehoord. geopend; het plafondlicht gaat automatisch uit wanneer de achterklep wordt gesloten (zie ook "Interieurverlichting"). Als de achterklep open staat, zal de plafondverlichting automatisch uitgeschakeld worden om de accu niet te laten ontladen. Van binnenuit openen in geval van nood Ga als volgt te werk: breng de hoofdsteunen omlaag en klap de rugleuningen in; 47 P SLUITEN Om de achterklep te sluiten, laat u deze in het slot zakken totdat u een klik hoort. BELANGRIJK Controleer of u in het bezit van de sleutels bent voordat de achterklep wordt gesloten, deze wordt namelijk automatisch vergrendeld. INITIALISATIE BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet het mechanisme voor het openen/sluiten van de achterklep opnieuw worden geïnitialiseerd. Ga hiervoor als volgt te werk: sluit alle portieren en de achterklep; druk op de knop " FIAT" opde afstandsbediening; 45 P Het plafondlicht in de bagageruimte gaat aan wanneer de achterklep wordt 46 P zoek de gele beschermkap A fig. 46, die op het slot geklemd zit en verwijder deze met de bijgeleverde schroevendraaier; plaats de schroevendraaier zodanig dat lipje B fig. 47 geactiveerd wordt, om het slot mechanisch te ontgrendelen. 36

39 druk op de knop afstandsbediening. van de GEREEDSCHAPSHOUDER (indien aanwezig) Dit is een voorgevormde bak fig. 48 (bij TIPO 5DOOR-versie) of fig. 49 (bij TIPO STATION WAGON-versie) die zich in de bagageruimte bevindt en waarin voorwerpen opgeborgen kunnen worden zodat er een vlakke laadvloer beschikbaar is. 49 P LADING VASTZETTEN TIPO 5DOOR versie Er zitten vier haken in de hoeken van de bagageruimte (twee aan de voorkant 1 en twee aan de achterkant 2 fig. 50 ) om de kabels te bevestigen waarmee de lading vastgezet kan worden. achterkant 2 fig. 51 ) waarmee de lading vastgezet kan worden. 48 P P BAGAGE-AFDEKHOES TIPO STATION WAGON versie 50 P TIPO STATION WAGON versie Er zitten vier ringen in de bagageruimte (twee aan de voorkant 1 aan twee de 31) Volledig sluiten Trek de bagage afdekhoes fig. 52 met de specifieke handgreep 1 over de bagageruimte en zet hem met de bevestigingen 2 fig. 53 aan de zijden vast. 37

40 KENNISMAKING MET DE AUTO 52 P P P Gedeeltelijk sluiten De bagage afdekhoes kan gedeeltelijk worden gesloten door deze met de bevestigingen halverwege fig. 55 vast te zetten. 56 P Verwijderen Ga als volgt te werk om de bagage afdekhoes te verwijderen: rol hem op zoals hierboven is beschreven; trek de ontgrendelhendel 1 helemaal rechts omhoog en houd hem in deze stand fig. 57; til het rechter uiteinde van het oprolmechanisme 2 omhoog en verwijder tevens het linker uiteinde. Op deze manier wordt de volledige sluiting verkregen zoals is afgebeeld op fig P Openen Trek de bagage afdekhoes met de specifieke handgreep iets naar u toe om deze uit de bevestigingen los te halen en verplaats hem met de hand. 57 P

41 Terugplaatsen Ga als volgt te werk om de bagage afdekhoes terug te plaatsen: breng het linker uiteinde van het oprolmechanisme 2 fig. 57 op de specifieke plaats aan; trek de ontgrendelhendel 1 helemaal rechts omhoog en houd hem in deze stand; breng het rechter uiteinde van de bagage afdekhoes aan en zet het oprolmechanisme vast. DUBBELE LAADRUIMTE TIPO STATION WAGON versie 9) Het voertuig is voorzien van een laadvloer met twee verschillende hoogteverstellingen, zodat de drempel van de laadruimte kan worden genivelleerd en het volume van de bagageruimte kan worden aangepast. Met de laadvloer in de hoge stand kunt u de ruimte eronder gebruiken voor het opbergen van fragiele of kleine voorwerpen. Ga als volgt te werk om toegang te krijgen tot de ruimte onder de laadruimte: til de laadvloer 1 op met de handgreep 2 fig. 58 en laat het op de twee zijsteunen 3 fig. 59 steunen. 58 P P De laadvloer op het lage niveau plaatsen Het laadvermogen kan verder worden uitgebreid door het oppervlak van de laadruimte als volgt te laten zakken: til de laadvloer 1 op met de specifieke handgreep 2 fig. 58; verwijder de laadvloer uit de bagageruimte; breng de laadvloer weer in de bagageruimte aan en zorg er daarbij voor dat u het aanbrengt op het lage niveau fig. 60 en dus niet op het hoge niveau P Ga als volgt te werk om de laadvloer in de hoge stand te zetten: til de laadvloer 1 op met de specifieke handgreep 2; verwijder de laadvloer uit de bagageruimte; breng de laadvloer weer in de bagageruimte aan en zorg er daarbij voor dat u het aanbrengt op het hoge niveau 1 fig. 60 zodat de drempel van de laadvloer vlak is fig

42 KENNISMAKING MET DE AUTO 61 P ZIJPANELEN TIPO STATION WAGON versie Aan de zijden van de laadvloer zijn twee zijpanelen 1 (één per zijde) fig. 62 aangebracht. desbetreffende sleuf 2 van de zitting fig. 64 en schuif het paneel naar beneden. 63 P ) Bij een ongeval of bruusk remmen kan elk voorwerp dat op het kleed gelegd is in het interieur geslingerd worden, met gevaar van letsel van de inzittenden. BELANGRIJK 9) Dankzij de afmetingen van de laadvloer kan een maximale capaciteit van 95 kg verkregen worden: laad geen zwaardere voorwerpen in de bagageruimte. 64 P P Verwijder de zijpanelen van hun plaats door ze omhoog te trekken. Breng de zijpanelen aan door deel 1 ervan fig. 63 aan de brengen in de BELANGRIJK 30) Let op bij het openen van de achterklep als er een imperiaal gemonteerd is. 40

43 IMPERIAAL/ SKIDRAGER Het voertuig kan uitgerust zijn met twee dwarsstangen die, met de toevoeging van speciale accessoires, gebruikt kunnen worden om verschillende voorwerpen (bijv. ski's, surfboards, fietsen, enz.) te vervoeren. De voorste koppelingen bevinden zich op de punten 1 fig. 65. De achterste koppelingen bevinden zich op de punten 2. Punten 1 kunnen worden bereikt met de portieren open, punten 2 kunnen worden bereikt met de achterportieren open J0001EM 32) 10) 11) Voor de installatie wordt verwezen naar de gebruiksaanwijzingen van de fabrikant van de dwarsstangen. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 32) Verzeker u ervan, voordat u gaat rijden, dat de dwarsstangen goed gemonteerd zijn. BELANGRIJK 10) Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading (zie de paragraaf "Gewichten" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). 11) De wettelijke voorschriften betreffende de maximale afmetingen moeten altijd in acht worden genomen. VERSIE MET LPG-SYSTEEM 33) 34) 12) 13) 14) 15) INLEIDING De LPG-uitvoering heeft twee brandstoftoevoersystemen: een voor benzine en een voor LPG. PASSIEVE VEILIGHEID / ACTIEVE VEILIGHEID Passieve veiligheid De auto heeft dezelfde passieve veiligheidsspecificaties als andere uitvoeringen. Met name zijn de bevestigingen van de tank (die in de ruimte voor het noodreservewiel zit) zodanig ontworpen dat ze botsproeven doorstaan in overeenstemming met de veiligheidsstandaards van Fiat. Bij het rijden op LPG stroomt het gas (in vloeibare staat) afkomstig uit de tank, via de speciale leiding naar de drukregelaar. Hierin bevindt zich een veiligheidsmagneetklep die de LPG-stroom onderbreekt als de sleutel uit het contact wordt gehaald of wanneer de bestuurder overschakelt op het andere brandstoftoevoersysteem (keuze van benzinetoevoer). 41

44 KENNISMAKING MET DE AUTO Samen met de magneetregelklep sluit een tweede magneetklep, in de tank, de LPG-pijp bij de uitlaat van de tank af. De twee magneetkleppen zijn aangesloten op het systeem voor brandstofafsluiting (Fire Protection System). De LPG-tank voldoet aan de huidige wettelijke voorschriften van de landen waar de auto wordt verkocht. Actieve veiligheid De auto heeft dezelfde actieve veiligheidskenmerken als de andere versies. Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt geadviseerd als volgt te werk te gaan als de auto lange tijd niet gebruikt wordt of als de auto verplaatst wordt in een noodgeval na pech of een ongeval: de bevestigingselementen 1 fig. 66los te maken en vervolgens het deksel 2 te verwijderen; draai de LPG-kraan dicht door de ring 1 fig. 67rechtsom te draaien; zet het deksel terug en draai de bevestigingen weer vast. 66 PGL PGL00003 BELANGRIJK Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van de werking op LPG naar de werking op benzine en ga onmiddellijk naar het Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten. LPG-TANK De auto heeft een onder druk staande tank voor de opslag van LPG in vloeibare staat. Deze is toroïdaal en is in de ruimte voor het reservewiel geplaatst en is op passende wijze beschermd. Certificatie LPG-TANK De LPG tank is gecertificeerd in overeenstemming met de geldende voorschriften. In Italië heeft de tank een levensduur van 10 jaar vanaf de kentekenregistratiedatum van de auto. Als de auto in een ander land dan Italië is geregistreerd, kunnen de duur en test- en inspectieprocedures van de LPG-tank variëren, afhankelijk van de wettelijke voorschriften die in dat land van kracht zijn. Ga in ieder geval, als de tijdslimiet in uw land verstreken is, naar een Fiat dealer om de tank te laten vervangen. LPG-/ BENZINESCHAKELAAR Deze motor loopt normaal op LPG behalve tijdens het starten, dan werkt hij op benzine. De omschakeling naar LPG vindt automatisch plaats. Het lampje 1 fig. 68 op het instrumentenpaneel gaat uit. 42

45 68 PGL00022 Druk op de knop op het instrumentenpaneel fig. 69 als u op benzine wilt rijden. De overschakeling is correct verricht als de led boven de knop gaat branden. 69 PGL00001 Onafhankelijk van het laatst gebruikte brandstoftoevoersysteem, zal het systeem bij de volgende keer dat de motor gestart wordt, na de aanvankelijke benzinefase, automatisch overschakelen naar aardgas. De streepjes 2 fig. 70 op het display geven het LPG-niveau in de tank aan. 70 PGL00023 Om te garanderen dat de omschakeling in volstrekte veiligheid plaatsvindt, hangt de daadwerkelijke omschakeling naar het gewenste brandstofsysteem af van de omstandigheden waaronder de auto gebruikt wordt, en hoeft dus niet onmiddellijk te zijn. De omschakeling wordt bevestigd door het aan-/uitgaan van het groene lampje op het instrumentenpaneel. Opmerking Wanneer om omschakeling verzocht wordt kan er een metaalachtig geluid van de kleppen gehoord worden als deze het circuit onder druk zetten. Bij de omschakellogica zoals hierboven beschreven, is een vertraging tussen het tikkende geluid van de kleppen en het uitgaan van het lampje op het instrumentenpaneel volstrekt normaal. Bovendien kan, bij het starten bij een buitentemperatuur van minder dan ongeveer -10 C, de omschakeltijd van benzine naar LPG langer zijn om de drukregelaar voor te verwarmen. Druk bij stilstaande auto en met lopende motor of terwijl u rijdt op de knop fig. 69 op het instrumentenpaneel om van de ene naar de andere brandstof over te schakelen. 16) 17) LPG-BRANDSTOFRESERVE Wanneer de resterende hoeveelheid LPG onder 1/5 van de tankinhoud komt: blijft het eerste streepje op het display 1 fig. 71 branden; 71 PGL

46 KENNISMAKING MET DE AUTO gaat het gele lampje 2ophet instrumentenpaneel branden; klinkt er een geluidssignaal. Het knipperen op het display gaat door tot de volgende LPG-tankbeurt, ook als de motor op benzine loopt. Als de LPG op is, schakelt het systeem automatisch over naar benzine en gaat het lampje 1 fig. 68 op het instrumentenpaneel branden. MELDING STORING VAN HET SYSTEEM Bij een storing in het LPG-systeem wordt het symbool weergegeven en worden alle peilstreepjes uitgeschakeld. Neem in dat geval zo snel mogelijk contact op met een Fiat Servicenetwerk, en rijd verder op benzine. TANKEN 18) 19) LPG Maximale vulcapaciteit (inclusief reserve): 42 liter. Er is bij de waarde reeds rekening gehouden met de 80% vullimiet van de tank en de resthoeveelheid die nodig is voor de opvoering; deze waarde vertegenwoordigt de maximum toelaatbare vulinhoud. Bovendien kan deze maximuminhoud, na herhaaldelijk tanken, afwijken wegens verschillen tussen de toevoerdrukwaarden bij de tankstations, pompen met verschillende toevoer-/blokkeringswaarden, of een tank die niet helemaal leeg is. BELANGRIJK Om een inconsistente weergave van de LPG-meter op het instrumentenpaneel te voorkomen, is het raadzaam om bij elke tankbeurt minstens 10 liter te tanken. BELANGRIJK 33) Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijke beperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto's die rijden op gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie. 34) Als er gaslucht wordt waargenomen, schakel dan over van werking op LPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk naar een Fiat Servicepunt om het voertuig te laten controleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten. BELANGRIJK 12) De auto is uitgerust met een gasvormig LPG inspuitsysteem dat speciaal ontworpen is voor deze auto: daarom is het absoluut verboden de configuratie van het systeem of de componenten ervan te wijzigen. Het gebruik van andere componenten of materialen zou kunnen leiden tot een slechte werking en verminderde veiligheid; neem dus in geval van problemen altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk. Volg, om beschadiging aan onderdelen van het gassysteem te voorkomen, wanneer het voertuig wordt gesleept of opgekrikt, de aanwijzingen op die beschreven zijn in de paragraaf "Slepen van het voertuig" van het Instructieboek. 13) Het systeem werkt op temperaturen tussen -20 C en 100 C. 14) Bij gebruik van een lakoven moet de LPG-tank uit de auto verwijderd worden en later weer worden gemonteerd bij het Fiat Servicenetwerk. Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt geadviseerd als volgt te werk te gaan als de auto langere tijd niet gebruikt wordt of als het voertuig verplaatst wordt in een noodgeval na panne of een ongeval: draai de bevestigingselementen van de LPG-tank los en verwijder de tank. Draai de LPG-kraan dicht door de ringmoer rechtsom te draaien (zie "Passieve/actieve veiligheid"). Zet het deksel terug en draai de bevestigingen weer vast. 44

47 15) Wanneer om omschakeling verzocht wordt kan er een metaalachtig geluid van de kleppen gehoord worden als deze het circuit onder druk zetten. Bij de omschakellogica zoals hierboven beschreven, is een vertraging tussen het tikkende geluid van de kleppen en het uitgaan van het lampje op het instrumentenpaneel volstrekt normaal. 16) Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes tijdens het starten van de motor. 17) In bijzondere gebruiksomstandigheden, zoals starten en de werking op LPG met een laag propaangehalte bij lage buitentemperaturen, kan het systeem tijdelijk omschakelen naar de werking op benzine, zonder dat er op het display een indicatie verschijnt of een lampje gaat branden. Als het LPG-niveau in de tank laag is of als er hoge prestaties gevraagd worden (bijv. inhalen, volgeladen auto, steile hellingen) kan het systeem automatisch overschakelen naar werking op benzine om het vereiste motorvermogen te garanderen; het groene lampje op het instrumentenpaneel gaat branden om dit aan te geven. Wanneer bovengenoemde omstandigheden niet langer aanwezig zijn, keert het systeem automatisch terug naar werking op LPG en gaat het groene lampje uit. Om bovenbeschreven automatische omschakeling te verkrijgen, moet u zich ervan verzekeren dat er altijd voldoende brandstof in de benzinetank zit. 18) Het strikt verboden is om additieven in LPG te gebruiken. Het wordt geadviseerd zo nu en dan (minstens één keer elke zes maanden), de LPG in de tank volledig op te maken en bij de volgende tankbeurt te controleren of de maximuminhoud van 42 liter (inclusief reserve) (met een tolerantie van 1 liter) niet overschreden wordt. Als het niveau de 42 liter (inclusief reserve) overschrijdt, neem dan onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 19) Gebruik uitsluitend LPG voor motorvoertuigen. ACTIVE GRILLE SHUTTER (indien aanwezig) Uw auto kan voorzien zijn van een Active Grille Shutter. Dit is een automatisch systeem met beweegbare panelen dat zich voor het koelsysteem bevindt. Deze panelen kunnen zich automatisch openen en sluiten om de aerodynamische efficiëntie van de auto te verbeteren en daardoor zowel het brandstofverbruik terug te dringen als een optimale bedrijfstemperatuur voor de motor te bewerkstelligen. Indien meer lucht nodig is om te koelen (bijv. tijdens ritten in de stad), zullen de panelen zich openen, terwijl de grille zal sluiten bij lage temperaturen of een toereikende luchtstroom (bijv. tijdens ritten op snelwegen). Bij een fout zal op het instrumentenpaneel het lampje gaan branden. 45

48 KENNISMAKING MET DE AUTO ECO-FUNCTIE (waar aanwezig) Druk op de knop ECO fig. 72 om deze functie in te schakelen. 72 P De ECO-functie werkt alleen in de automatische modus en zorgt voor een schakelwijze waarbij de rijstijl zo brandstofzuinig mogelijk is. Wanneer de functie actief is, brandt de LED op de knop. Deze functie wordt opgeslagen: wanneer het voertuig opnieuw wordt gestart, behoudt het systeem de instelling die het vóór het afzetten van de motor had. Druk opnieuw op de ECO-knop om de functie uit te schakelen en de normale rij-instelling te herstellen. BELANGRIJK Als de accu wordt losgekoppeld/aangesloten zal de ECO-functie worden uitgeschakeld en zullen de normale rij-instellingen worden hersteld. BELANGRIJK Voor versies met adaptieve Cruise-Control (ACC) werkt de ECO-functie ook op de acceleratierespons van de adaptieve cruisecontrol. Als meer responsief gedrag gewenst is, kan de ECO-functie worden uitgeschakeld of het gaspedaal worden bediend. In dit laatste geval zal de normale adaptieve Cruise-Control worden hervat als het pedaal wordt losgelaten. 46

49 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL In dit deel van het instructieboek vindt u alle informatie die u nodig hebt om het instrumentenpaneel goed te begrijpen, te interpreteren en te gebruiken. BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN...48 DISPLAY...50 BOORDCOMPUTER...55 LAMPJES EN BERICHTEN

50 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY 73 P05016J Snelheidsmeter 2. Brandstofmeter met reservelampje 3. Display 4. Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting 5. Toerenteller. Waarschuwingslampje alleen aanwezig op Dieseluitvoeringen. Bij dieselversies is de volledige schaal van de toerenteller 7000 tpm. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 48

51 MULTIFUNCTIONEEL HERCONFIGUREERDBAAR DISPLAY LPG-VERSIE 74 PGL6J Snelheidsmeter 2. Digitale benzinemeter met reservelampje 3. Display 4. Digitale LPG-meter met reservelampje 5. Toerenteller. BELANGRIJK De verlichting van het instrumentenpaneel kan per versie verschillen. 49

52 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL DISPLAY BESCHRIJVING Het voertuig is uitgerust met een display waarop nuttige informatie voor de bestuurder weergegeven kan worden tijdens het rijden. Met de startinrichting in de STOP-stand en verwijderde contactsleutel, schakelt het display in en toont enkele seconden de tijd en de totaalstand van de kilometerteller (in km of mijlen) wanneer een portier geopend/gesloten wordt. SCHAKELINDICATOR Het GSI-systeem (Gear Shift Indicator) geeft een melding 4 fig. 75 op het instrumentenpaneel om de bestuurder te adviseren wanneer moet worden geschakeld. Via de GSI wordt de bestuurder gewaarschuwd dat een andere versnelling brandstofbesparing kan opleveren. Wanneer het symbool op het display verschijnt, stelt GSI voor naar een hogere versnelling te schakelen. Wanneer het symbool wordt weergegeven, stelt de GSI voor te schakelen naar een lagere versnelling. De aanduiding op het display blijft branden tot er een versnelling wordt ingeschakeld of de rijomstandigheden terugkeren naar een situatie waarin schakelen niet nodig is om het verbruik te optimaliseren. Bij sommige versies worden de gekozen en de aanbevolen versnelling weergegeven naast het symbool of. Ook kan het symbool getoond worden, zoals te zien in fig. 75, als het GSI adviseert twee versnellingen op te schakelen vanuit de huidige versnelling. Bij deze versies toont het systeem alleen de gekozen versnelling als de rijomstandigheden geen schakeling vereisen om het brandstofverbruik te optimaliseren. De meldingen van de gekozen versnelling en de aanbevolen schakeling verdwijnen tijdelijk van het display tijdens de schakeling en verschijnen weer zodra de schakeling is voltooid. HERCONFIGUREERBAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY Op het display fig. 75 wordt de volgende informatie weergegeven: 75 P : stand hoogteregeling koplampen,indicatie gebruikte versnelling, buitentemperatuur, kompas (waar aanwezig), datum. 2: voertuigsnelheid, waarschuwingsberichten/alle storingsindicaties. 3: totaal aantal afgelegde kilometers (of mijlen) en symbolen van alle storingsindicaties. 4: indicatie van de schakelsuggestie (GSI). 50

53 BEDIENINGSKNOPPEN Deze bevinden zich aan de linkerkant van het stuurwiel fig. 76. Hiermee kan de bestuurder de opties in het Hoofdmenu van het display selecteren en bedienen (zie paragraaf "Hoofdmenu") J0004EM / : druk de knoppen in en laat ze los voor toegang tot het hoofdmenu en om omhoog en omlaag door het menu en de submenu's te bladeren. / : druk op de knoppen en laat ze los om toegang te krijgen tot de informatieschermen of de submenu's van een optie van het hoofdmenu. OK: druk op deze knop om toegang te krijgen tot de infoschermen of de submenu's van een optie van het hoofdmenu of om deze te selecteren. Houd de knop 1 seconde ingedrukt om de weergegeven/geselecteerde functies te resetten. HOOFDMENU Het hoofdmenu bestaat uit een serie opties die gekozen kunnen worden met de bedieningskoppen, waarna verschillende keuze- en instellingsmogelijkheden, vermeld in de volgende paragrafen, worden geboden. OPMERKINGEN Sommige opties hebben een submenu. Bij het Uconnect 5" of 7" HD-systeem worden sommige menuopties weergegeven en beheerd op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel (zie het speciale Multimedia-hoofdstuk of het supplement dat online beschikbaar is). MENUOPTIES Het menu omvat de volgende opties: TRIP GSI INFO VOERTUIG DRIVER ASSIST AUDIO (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) TELEFOON (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) NAVIGATIE (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) AANKONDIGING VOERTUIGINSTELLINGEN Trip Deze menuoptie toont informatie over de "Trip computer" (zie voor meer informatie de beschrijving in de paragraaf "Trip computer" in dit hoofdstuk). De informatie die op het display wordt weergegeven is: Moment. info: afstand (km of mijlen), huidig brandstofverbruik (mpg, of l/100 km of km/l); Trip A: afstand A (km of mijlen), reistijd A (uren/minuten/seconden), gemiddeld verbruik A (mpg, of l/100 km of km/l), gemiddelde snelheid A (km/h of mph); Trip B: afstand B (km of mijlen), gemiddeld verbruik B (mpg, of l/100 km of km/l), reistijd B (uren/minuten/ seconden), gemiddelde snelheid B (km/h of mph). Snelheidsmeter: km of mijlen worden weergegeven. Druk op OK terwijl de snelheidsmeter wordt weergegeven om te schakelen tussen km/h of mph. Als u dit scherm verlaat, wordt de nieuw geselecteerde maateenheid van kracht. GSI Deze menu-optie maakt het mogelijk de gear shift indicator te zien, geleverd door het GSI (gear shift indicator) systeem op het display. 51

54 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 52 Info voertuig Deze menuoptie toont informatie over de toestand van het voertuig. Druk op de knop of om de onderstaande opties te selecteren. Bandendruk: informatie weergegeven op het TPMS (waar aanwezig) (zie voor meer informatie de beschrijving in de paragraaf "Hulprijsystemen" in het hoofdstuk "Veiligheid). Motorolietemperatuur: motorolietemperatuur weergegeven. Laat motorolie verversen: indicatie voor verversing motorolie. Accuspanning laag: weergave van de waarde van de accuspanning (laadniveau). Service (Geprogrammeerd onderhoud): Aantal kilometers (of mijlen) en dagen tot de volgende geprogrammeerde onderhoudsbeurt. WAARSCHUWINGEN In het Geprogrammeerd Onderhoudsschema zijn de onderhoudsbeurten van het voertuig op vaste intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Dit wordt automatisch weergegeven, met de startinrichting op MAR, 2000 km vóór de onderhoudsbeurt of, waar aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Dit wordt ook weergegeven wanneer de sleutel naar MAR wordt gedraaid of, bij bepaalde versies, om de 200 km. Onder deze drempelwaarde wordt dit bericht met kortere intervallen weergegeven. Het bericht verschijnt in kilometers of mijlen, afhankelijk van de meeteenheid die is ingesteld. Wanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen en de startinrichting op MAR wordt gezet, verschijnt het woord "Service" op het display, gevolgd door het aantal resterende kilometers/mijlen of het aantal resterende dagen. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de werkzaamheden van het "Geprogrammeerd onderhoudsschema" te laten verrichten en het bericht te resetten. Driver Assist Met deze menuoptie kunt u de instellingen van de adaptieve cruise control (ACC) bekijken of wijzigen op het display van het instrumentenpaneel. Audio (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) Met deze menuoptie kan bepaalde informatie die op het Uconnect systeem wordt weergegeven, herhaald worden op het display van het instrumentenpaneel (zie voor meer informatie het hieraan gewijde hoofdstuk). Telefoon (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) Met deze menuoptie kan bepaalde informatie die op het Uconnect systeem wordt weergegeven, herhaald worden op het display van het instrumentenpaneel (zie voor meer informatie het hieraan gewijde hoofdstuk). De weergegeven informatie omvat de koppelingstoestand van de mobiele telefoon (gekoppeld of niet gekoppeld), actieve/inkomende/in de wacht gesprekken en het beheer van dubbele gesprekken (eerste inkomend, tweede in de wacht, enz.). In het telefoonmenu kunt u de drie submenu's SMS-lezer, recente oproep. en favoriete nummers selecteren (beschikbaar met het systeem Uconnect 7'' HD). Kies een submenu met behulp van de pijlen of. Dit menu kan ook worden gebruikt om de laatste 10 oproepen of de laatste 10 SMSjes te selecteren en beheren met de richtingknopjes op het stuur. Navigatie (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig)

55 Met deze menuoptie kan bepaalde informatie die op het Uconnect 5" of 7" HD-systeem wordt weergegeven, herhaald worden op het display van het instrumentenpaneel (zie voor meer informatie het hieraan gewijde hoofdstuk). Aankondiging Deze menuoptie geeft informatie-/ storingsberichten die door het systeem zijn opgeslagen weer. Voertuiginstellingen Met deze menuoptie kunnen de instellingen gewijzigd worden voor: Display; Meeteenheid; Klok & Datum; Veiligheid; Veiligheid / Hulp; Lichten; Portieren+Vergrendeling Display Bij selectie van de optie "Display" hebt u toegang tot de volgende instellingen: Display-instellingen (display van het instrumentenpaneel wijzigen): deze menu-optie maakt het mogelijk om de weergave van de informatie te wijzigen, bijvoorbeeld Kompas (waar aanwezig), Buitentemperatuur, Datum (dag/maand), Tijd (uren/minuten), Audio-informatie (waar aanwezig). Selecteren van "herstellen van standaardinstellingen" maakt het mogelijk de standaardinstellingen te resetten en te herstellen; Taal: hiermee kan de taal van de weergave van de informatie/ waarschuwingen geselecteerd worden; Zie telefoon: wordt gebruikt om het display van pop-ups op het instrumentenpaneel in/uit te schakelen wanneer er binnenkomende oproepen, uitgaande oproepen, in de wacht staande oproepen, audioconferences en binnenkomende sms-berichten zijn (verkrijgbaar op versies en markten waar beschikbaar); Zie navigatie: hiermee kan de informatie over de navigatiemodus op het instrumentenpaneel weergegeven worden (verkrijgbaar op versies en markten waar beschikbaar); Automatische Trip B reset: hiermee kunt u de resetopties voor Trip B instellen; Displayhelderheid: deze functie wordt gebruikt om de helderheidsniveaus (8 niveaus) voor het display en alle andere componenten met achtergrondverlichting in te stellen. De displayhelderheid kan worden ingesteld in alle weersomstandigheden, terwijl alle andere componenten (bijv. klimaatregeling, radio, dashboard, knoppen, etc.) alleen 's nachts kunnen worden aangepast of wanneer de dimlichten aan zijn. Als u de helderheid wilt instellen, drukt u kort op de knop OK. Op het display ziet u het eerder ingestelde niveau van de helderheid. Druk op de knop of om het niveau aan te passen. Om terug te keren naar het vorige scherm, druk kort op de knop. Meeteenheid Hiermee kunnen de meeteenheden geselecteerd worden voor weergave van de verschillende waarden. De opties zijn: Imperiaal Metrisch Gepersonaliseerd Tijd en datum Selecteer de optie "Tijd en datum" om de klok in te stellen. De opties zijn: Tijd instellen: regelen van uren/minuten; Tijdsformaat: hiermee kan de tijdnotatie ingesteld worden op "12h" (12 uur) of "24h" (24 uur); Datum Instellen: regelen van dag/maand/jaar. Veiligheid Selecteer de optie "Veiligheid" om de volgende instellingen te maken: Passagier AIR BAG: zij-airbag 53

56 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL 54 passagier in-/uitschakelen "Off" (om uit te schakelen) of "On" (om in te schakelen). Passagiersbescherming uitgeschakeld: deled gaat permanent branden op het instrumentenpaneel; Piep snelheid: instelling van de snelheidslimiet van het voertuig (km/h of mph). Wanneer deze wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd door een geluids- en visueel signaal; Piep veiligheidsgordels: deze functie kan alleen worden weergegeven nadat het Fiat Servicenetwerk het SBR-systeem heeft uitgeschakeld (zie de paragraaf "SBR-systeem" in het hoofdstuk "Veiligheid"). Veiligheid / Hulp Selecteer de optie "Veiligheid / Hulp" om de volgende instellingen te maken: Regensensor: inschakeling/ uitschakeling van de automatische werking van de ruitenwissers in geval van regen; Geluidssterkte: selectie van het volume van de zoemer die de weergave van de storing/waarschuwing vergezelt; Brake Control: selectie van de interventiewijze voor het Full Brake Control-systeem; "Gev. Brake Control": selectie van de "reactiegevoeligheid" van het Full Brake Control systeem, op basis van de afstand tot het obstakel; Park Assist: selectie van het type waarschuwing dat door het Park Assist-systeem wordt gegeven; Vol. Park Assist: selectie van het volume van de akoestische waarschuwingen die door het Park Assist-systeem worden gegeven. Lichten Selecteer de optie "Lichten" om de volgende instellingen te maken: Welkomstverlicht: selectie helderheid interieurverlichting; Dagrijverlichting: inschakeling/ uitschakeling van de dagrijlichten; Flanklichten: inschakeling/ uitschakeling van de bochtverlichting (waar aanwezig); Sensor koplampen: regeling van de gevoeligheid voor inschakeling van de koplampen; Follow me home: instelling van de vertraging bij uitschakeling van de koplampen na het afzetten van de motor. Portieren+Vergrendeling Selecteer de optie "Portieren+Vergrendeling" om de volgende instellingen te maken: Autoclose: inschakeling/uitschakeling van de automatische portiervergrendeling bij rijdend voertuig; Lichten bij sluiten: knipperen van de richtingaanwijzer bij het vergrendelen van de portieren; Portier open bij uitstapp.: automatische ontgrendeling van de portieren bij het uitstappen.

57 BOORDCOMPUTER De "Trip computer" geeft informatie over de werking van het voertuig op het display weer, wanneer de startinrichting in MAR staat. Deze functie heeft twee verschillende geheugens, genoemd "Trip A" en "Trip B", waar de tripgegevens apart van elkaar geregistreerd worden. Beide geheugens kunnen worden gereset. Trip A en Trip B worden gebruikt om informatie weer te geven over: Autonomie Huidig verbruik Afstand (afgelegde afstand) Gemiddeld brandstofverbruik Gemiddelde snelheid Reistijd (rijtijd) OPMERKING De weergegeven gegevens kunnen veranderen gebaseerd op de versie van het voertuig. Om te waarden te resetten, de knop OK op het stuurwiel ingedrukt houden fig J0004EM OPMERKING De parameters Bereik en Huidig verbruik" kunnen niet gereset worden. 55

58 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL LAMPJES EN BERICHTEN BELANGRIJK Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een speciaal bericht en/of er klinkt een geluidssignaal, wanneer van toepassing. Deze meldingen zijn korte waarschuwingen en mogen vanwege hun beknopte karakter niet worden beschouwd als volledig en/of een alternatief voor de informatie die is opgenomen in het Instructieboek. Het wordt daarom geadviseerd het instructieboek altijd aandachtig te lezen. Zie de informatie in dit hoofdstuk in de gevallen dat een storing wordt gemeld. BELANGRIJK De storingen die op het display worden weergegeven, kunnen worden onderverdeeld in twee categorieën: ernstige storingen en minder ernstige storingen. Ernstige storingen worden herhaaldelijk en langdurig weergegeven. Minder ernstige storingen worden kort herhaaldelijk weergegeven. De herhaaldelijke weergave op het display van beide categorieën kan onderbroken worden. De melding op het instrumentenpaneel blijft branden tot de oorzaak van de storing is verholpen. OPMERKING De hieronder beschreven waarschuwingslampjes en symbolen zijn indicatief en kunnen afwijken op basis van de versie of de markt. 56

59 Waarschuwingslampje Betekenis ONVOLDOENDE REMVLOEISTOF / PARKEERREM INGESCHAKELD Remvloeistofniveau te laag Dit lampje gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld door een lek in het remcircuit. Herstel het remvloeistofniveau, controleer daarna of het lampje gedoofd is. Als het waarschuwingslampje blijft branden, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Parkeerrem aangetrokken Het waarschuwingslampje gaat branden wanneer de parkeerrem is ingeschakeld. STORING STUURBEKRACHTIGING Dit waarschuwingslampje (of het symbool op het display) gaat branden wanneer de startinrichting in de stand MAR wordt gezet, maar het moet na enkele seconden doven. Als het lampje blijft branden (of het symbool op het display blijft staan), zou de elektrische stuurbekrachtiging niet meer kunnen werken waardoor aanzienlijk meer inspanning nodig is om het voertuig te besturen. Het sturen blijft echter wel mogelijk. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING EBD Wanneer de waarschuwingslampjes (rood) and (geel) bij draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar. In dit geval kunnen de achterwielen bij hard remmen plotseling blokkeren waardoor de auto begint te slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk om het systeem onmiddellijk te laten controleren. VEILIGHEIDSGORDELS NIET VASTGEMAAKT Het lampje gaat continu branden wanneer bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurders- en passagierszijde (voor bepaalde versies/markten) indien een passagier aanwezig is, niet is omgelegd. Het lampje gaat knipperen en er klinkt een geluidssignaal als het voertuig rijdt en de veiligheidsgordel van de bestuurder of de passagier voorin (voor bepaalde versies/markten) indien aanwezig niet goed is vastgemaakt. Maak in dat geval de veiligheidsgordel vast. 57

60 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Waarschuwingslampje Betekenis TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR Het lampje op het display gaat branden wanneer de motor oververhit is. Tijdens een normale rit: breng de auto tot stilstand, zet de motor af en controleer of het koelvloeistofniveau in het reservoir niet onder het MIN-teken staat. Als dit het geval is, wacht dan tot de motor is afgekoeld, draai vervolgens langzaam en voorzichtig de dop open, vul koelvloeistof bij en controleer of het peil tussen het MIN- en MAX-teken op het reservoir staat. Controleer ook op de aanwezigheid van vloeistoflekken. Als na het starten het lampje opnieuw gaat branden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Wanneer het voertuig onder zware omstandigheden wordt gebruikt (bijv. wanneer er tijdens het rijden hoge prestaties worden gevraagd): minder snelheid en, als het lampje blijft branden, breng het voertuig tot stilstand. Stop gedurende twee of drie minuten met lopende motor en geef een beetje gas om de circulatie van de koelvloeistof te vergemakkelijken, schakel vervolgens de motor uit. Controleer of het koelvloeistofpeil correct is, zoals hiervoor beschreven is. BELANGRIJK Het is raadzaam om onder zware bedrijfsomstandigheden de motor voor het afzetten enkele minuten te laten draaien met het gaspedaal iets ingetrapt. STORING AIRBAG Als het lampje permanent blijft branden, dan is er een storing in het airbagsysteem. 35) 36) BELANGRIJK 35) Als, wanneer de startinrichting naar MAR is gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners mogelijk niet in werking treden bij een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk in werking treden. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. 36) De storing van het waarschuwingslampje wordt aangegeven door het aangaan van het symbool op het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door het knipperen van het lampje voor een algemene storing). In dergelijke gevallen kan het lampje mogelijk geen storingen in de veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren door het Fiat Servicenetwerk voordat u verder gaat te rijden. 58

61 Waarschuwingslampje Betekenis itpms Storing itpms/itpms tijdelijk uitgeschakeld Het waarschuwingslampje knippert ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er verschijnt ook een bericht op het display) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld of defect is. Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het geval is, de reset-procedure uitvoeren na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden. Als de storingswaarschuwing zich blijft voordoen, zo snel mogelijk contact opnemen met een het Fiat Servicenetwerk. Lage bandenspanning Het waarschuwingslampje gaat continu branden om aan te geven dat de spanning van een van de banden lager is dan de aanbevolen waarde en/of dat de band langzaam leegloopt. Onder deze omstandigheden kunnen de optimale levensduur van de banden en het brandstofverbruik niet gegarandeerd worden. Het wordt geadviseerd de juiste bandenspanning te herstellen (zie paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). Voer de Resetprocedure uit zodra de normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig hersteld zijn. WAARSCHUWING Rijd niet verder met een of meerdere lekke banden, dit kan de bestuurbaarheid van de auto in gevaar brengen. Breng het voertuig tot stilstand, voorkom bruusk remmen en sturen. STORING ABS Het lampje gaat branden om een storing van het ABS aan te geven. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar met uitsluiting van het ABS-systeem. Rijd zeer voorzichtig wendt u zo snel mogelijk tot het Fiat Servicenetwerk. ESC-SYSTEEM Inschakeling ESC-systeem Inwerkingtreding van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het waarschuwingslampje: dit geeft aan dat de stabiliteit en de grip van de auto in kritieke toestand verkeren. Storing ESC-systeem Als het lampje niet dooft, of blijft branden terwijl de motor loopt, is er een storing in het ESC-systeem aangetroffen. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. Storing Hill Hold Control-systeem Het lampje gaat branden om te wijzen op een storing in het Hill Holder Control-systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 59

62 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Waarschuwingslampje Betekenis GEDEELTELIJKE UITSCHAKELING VAN ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN Het lampje gaat branden om aan te geven dat sommige veiligheidssystemen gedeeltelijk zijn uitgeschakeld. Wanneer de systemen weer worden ingeschakeld, gaat het lampje uit. MISTACHTERLICHT Het lampje gaat branden wanneer het mistachterlicht wordt ingeschakeld. STORING INSPUIT-/EOBD-SYSTEEM Onder normale omstandigheden, wanneer de startinrichting in MAR wordt gezet, gaat het lampje branden maar dit moet doven zodra de motor is gestart. De verkeerspolitie beschikt over speciale apparatuur waarmee de werking van het lampje kan worden gecontroleerd. Neem in elk geval de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin u rijdt. 20) Storing inspuitsysteem Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, werkt het inspuitsysteem niet goed. Een continu brandend lampje duidt op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden tot overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik. Het lampje dooft nadat de storing is verdwenen, maar de storing wordt toch door het systeem in het geheugen opgeslagen. Onder deze omstandigheden kan met gematigde snelheid verder gereden worden, maar niet op hoge snelheid en zonder te veel van de motor te eisen. Het langdurig rijden met brandend lampje kan schade veroorzaken. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. Katalysator beschadigd Als het waarschuwingslampje knippert, betekent dit dat de katalysator beschadigd kan zijn. Laat het gaspedaal los om het motortoerental te verlagen tot het lampje stopt met knipperen. Rijd verder met gematigde snelheid en voorkom rijomstandigheden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Neem zo spoedig mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 60 20) Als, wanneer de startinrichting op MAR wordt gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden continu blijft branden of gaat knipperen (bij bepaalde versies verschijnt er ook een bericht op het display), neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.

63 Controlelampje Betekenis VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies) Wanneer de startinrichting naar de stand MAR wordt gezet, gaat dit lampje branden. Het dooft wanneer de voorgloeibougies de vereiste temperatuur hebben bereikt. De motor kan worden gestart zodra het lampje gedoofd is. WAARSCHUWING Bij gemiddelde of hoge buitentemperatuur blijft het lampje zeer kort bijna onwaarneembaar branden. STORING VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies) Het waarschuwingslampje knippert om aan te geven dat er een storing in het voorgloeisysteem is. Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. BRANDSTOFRESERVE / BEPERKTE ACTIERADIUS Dit lampje gaat branden op het display wanneer er nog ongeveer 5à7liter brandstof in de tank is. 21) LPG-RESERVE / BEPERKTE ACTIERADIUS (alleen bij LPG versies) Dit lampje gaat branden op het display wanneer er nog ongeveer 8 liter LPG in de tank is. Er klinkt een alarmsignaal en de eerste stip van de LPG-meter blijft branden. FULL BRAKE CONTROL-SYSTEEM UIT Het lampje gaat branden als het Full Brake Control-systeem wordt uitgeschakeld door de bestuurder of automatisch wordt uitgeschakeld als gevolg van een tijdelijke storing in het systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. START&STOP-SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN / UITSCHAKELEN (voor bepaalde versies/markten) Inschakelen: Er verschijnt een bericht op het display, waar voorzien, wanneer het systeem wordt ingeschakeld. Uitschakelen: Er verschijnt een waarschuwingslampje, waar voorzien, op het display wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld. BELANGRIJK 21) Als het waarschuwingslampje (of het symbool op het display) tijdens het rijden gaat knipperen, neemt u contact op met een Fiat dealer. 61

64 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Controlelampje Betekenis INSCHAKELING "DUALDRIVE" ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING De indicatie CITY gaat aan wanneer de elektrische stuurbekrachtiging "Dualdrive" wordt ingeschakeld door op de bijbehorende bedieningsknop te drukken. Als weer op de knop wordt gedrukt, verdwijnt het woord CITY. OVERSCHAKELEN NAAR BENZINE (alleen bij LPG versies) Het lampje gaat branden wanneer de motor op benzine werkt. STADSLICHT EN DIMLICHT Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht en het dimlicht worden ingeschakeld. Met deze functie kunnen de koplampen gedurende 30, 60 of 90 seconden blijven branden nadat de startinrichting in de stand STOP is gezet (functie "Follow me home"). MISTVOORLICHTEN Het lampje gaat branden wanneer de mistlampen voor worden ingeschakeld. RICHTINGAANWIJZER LINKS Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, samen met de rechter richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAANWIJZER RECHTS Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met de linker richtingaanwijzer, wanneer de knop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt. GROOTLICHT Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld. 62

65 SYMBOLEN OP HET DISPLAY Symbool Wat het betekent STORING AUTOMATISCHE TRANSMISSIE / AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING (voor bepaalde versies/markten) Het waarschuwingslampje of -symbool gaat branden om aan te geven dat er een storing is in de automatische versnellingsbak of in de automatische versnellingsbak met dubbele koppeling. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 22) PORTIER OPEN Het symbool gaat branden als een of meer portieren niet volledig gesloten zijn (voor versies/markten, waar voorzien). Bij geopende portieren en als de auto rijdt klinkt er een geluidssignaal. Sluit de portieren goed. STORING DYNAMO Als dit symbool gaat branden wanneer de motor draait, duidt dit op een storing in het laadsysteem van de auto. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. MOTORKAP NIET GOED GESLOTEN Het symbool gaat branden als de motorkap niet volledig is gesloten (voor bepaalde versies/markten). Sluit de motorkap goed. ACHTERKLEP NIET GOED GESLOTEN Het symbool gaat branden als de achterklep niet volledig is gesloten (voor versies/markten, waar voorzien). Sluit de achterklep goed. OVERVERHITTING VAN AUTOMATISCHE TRANSMISSIEVLOEISTOF / OVERVERHITTING VAN VLOEISTOF VAN AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING (voor bepaalde versies/markten) Het waarschuwingslampje of -symbool gaat branden bij oververhitting van de koppeling na bijzonder zwaar gebruik. In dit geval is de motorprestatie/-werking beperkt. Wacht tot het symbool verdwijnt met de motor uit of stationair. 63

66 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Symbool Wat het betekent MOTOROLIEDRUK TE LAAG Het symbool gaat branden bij een te lage motoroliedruk. 23) BELANGRIJK Gebruik de auto niet tot de storing is verholpen. Het aangaan van het symbool geeft de hoeveelheid olie in de motor niet aan: het oliepeil moet handmatig gecontroleerd worden. STORING MOTOROLIEDRUKSENSOR Het symbool gaat continu branden en er verschijnt een bericht op het display als er een storing van de motoroliedruksensor is. MOTOROLIE VERSLECHTERD (indien aanwezig) Dieselversies: het symbool gaat branden en wordt gedurende durende cycli van 3 minuten weergegeven en met intervallen van 5 seconden tot de olie ververst is. Het symbool wordt weergegeven tot het probleem is opgelost. Benzineversies: het symbool wordt weergegeven en verdwijnt nadat de weergavecyclus is voltooid. BELANGRIJK Na de eerste waarschuwing zal, bij elke start van de motor, het symbool blijven aangaan zoals hiervoor is beschreven totdat de olie wordt ververst. Het knipperen van het symbool moet niet als een storing in de auto worden beschouwd, maar wil de bestuurder erop wijzen dat de motorolie moet worden ververst vanwege een normaal gebruik van de auto. De verslechtering van de motorolie wordt versneld als het voertuig veel gebruikt wordt voor korte ritten, waardoor de bedrijfstemperatuur van de motor niet bereikt kan worden. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 24) 25) STORING REGENSENSOR Het symbool gaat branden als er een storing van de regensensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 64

67 Symbool Wat het betekent INWERKINGTREDING BRANDSTOFAFSLUITSYSTEEM Het symbool gaat branden in geval van de inwerkingtreding van de afsluiter van de brandstoftoevoer. Zie, om het brandstofafsluitsysteem weer in te schakelen, de beschrijving in het deel "Brandstofafsluitsysteem" in het hoofdstuk "Noodgevallen". Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de brandstoftoevoer nog steeds niet hersteld kan worden. STORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Het symbool gaat branden in geval van een storing van de afsluiter van de brandstoftoevoer. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. WATER IN DIESELFILTER (Dieselversies) Het symbool is continu aanwezig tijdens het rijden (en er verschijnt een bericht op het display) om de aanwezigheid van water in het dieselfilter aan te geven. 26) STORING START&STOP SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten) Het symbool verschijnt om een Start&Stop-storing in het systeem aan te geven. Op het display verschijnt een bijbehorend bericht. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING FIAT CODE SYSTEEM Het symbool gaat branden om een storing van het Fiat CODE-systeem aan te geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING BUITENVERLICHTING Het symbool gaat branden om een storing van een van de volgende lichten aan te geven: dagverlichting (DRL); parkeerlichten; stadslicht; richtingaanwijzers; mistachterlicht; achteruitrijlicht; kentekenverlichting. De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of elektrische verbinding onderbroken. STORING BRANDSTOFNIVEAUSENSOR Het symbool gaat branden als de brandstofniveausensor een storing heeft. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING LPG-NIVEAUSENSOR Het symbool gaat branden als de LPG-niveausensor een storing vertoont. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 65

68 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Symbool Wat het betekent KANS OP GLAD WEGDEK Het symbool gaat branden wanneer de buitentemperatuur tot of onder de 3 C zakt. BELANGRIJK Indien er een storing is in de buitentemperatuursensor, worden de cijfers die de waarde aangeven door streepjes vervangen. STORING SCHEMERSENSOR Het symbool gaat branden en er verschijnt een bericht op het display indien er een storing van de schemersensor is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING AUDIOSYSTEEM Het symbool gaat branden om een storing van het audiosysteem aan te geven. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. DPF REINIGING bezig (Alleen Dieselversies met DPF) Het symbool gaat continu branden om te waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) door middel van regeneratie. Het symbool zal niet bij elke DPF-regeneratie gaan branden, maar alleen als de rijomstandigheden van die aard zijn dat de bestuurder hiervan op de hoogte zou moeten zijn. Het voertuig tot aan het einde van het regeneratieproces in beweging blijven om het symbool te laten doven. Een regeneratieproces duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om het proces te voltooien worden bereikt door de voertuigsnelheid op 60 km/h te houden met een toerental van meer dan 2000 tpm. Als dit symbool gaat branden, wijst dit niet op een storing in de auto en de auto hoeft dus niet naar een werkplaats te worden gebracht. 27) STORING PARKEERSENSOREN (PARK ASSIST) Het gele symbool gaat branden als er een tijdelijke storing van de parkeersensoren is. Als het probleem nog aanwezig is na het reinigen van de zone van de parkeersensoren, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Het rode symbool gaat branden als er een permanente storing van de parkeersensoren is. De uitgebleven werking van het systeem kan te wijten zijn aan onvoldoende spanning van de accu of andere storingen in het elektrische systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. 66

69 Symbool Wat het betekent STORING FULL BRAKE CONTROL SYSTEEM De symbolen gaan branden (en er wordt een bericht weergegeven) in geval van storing van het Full Brake Control-systeem. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. STORING SPEED LIMITER Het symbool gaat branden als er een storing van het Speed Limiter-systeem is. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om de storing te laten verhelpen. STORING ADAPTIEVE CRUISE-CONTROL Het symbool gaat branden en er verschijnt een bericht op het display als er een storing is met de Adaptieve Cruise-Control (ACC). Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD (SERVICE) In het Geprogrammeerd Onderhoudsschema zijn de onderhoudsbeurten van de auto op vaste intervallen vermeld (zie het hoofdstuk "Onderhoud en zorg"). Wanneer het onderhoudsinterval bijna is vervallen en de startinrichting op MAR wordt gezet, verschijnt het symbool, gevolgd door het aantal resterende kilometers/mijlen of het aantal resterende dagen (waar aanwezig). Dit wordt automatisch weergegeven, met de contactsleutel op MAR, 2000 km vóór de onderhoudsbeurt of, waar aanwezig, 30 dagen vóór de onderhoudsbeurt. Dit wordt tevens elke keer dat de sleutel naar MAR wordt gedraaid, weergegeven. Het bericht verschijnt in kilometers of mijlen, afhankelijk van de meeteenheid die is ingesteld. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoudsschema te laten verrichten en het bericht te resetten. Dit symbool gaat branden om aan te duiden dan het koppelingspedaal ingedrukt moet worden om het starten in te schakelen voor versies met handmatige versnellingsbak. Voor de automatische versnellingsbak of automatische versnellingsbak met dubbele koppeling betekent dit dat het rempedaal moet worden ingetrapt. Dit symbool verschijnt om te adviseren naar een hogere versnelling te schakelen (opschakelen). 67

70 KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL Symbool Wat het betekent Dit symbool verschijnt om te adviseren naar een lagere versnelling te schakelen (terugschakelen). Dit symbool verschijnt om te adviseren twee versnellingen op te schakelen vanuit de huidige versnelling (voor bepaalde versies/markten). SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN Het (witte) symbool gaat branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid (bijv. 110 km/h) wordt overschreden (de onderste waarde wordt afhankelijk van de ingestelde snelheid bijgewerkt). Bij bepaalde versies/markten gaat het (rode) symbool branden wanneer de via het menu van het display ingestelde snelheid wordt overschreden: bij deze versies is de waarde ingesteld op 120. START&STOP-SYSTEEM INSCHAKELEN (voor bepaalde versies/markten) Het symbool gaat branden om aan te geven dat de motor is uitgeschakeld door het START&STOP-systeem. HOOGTEREGELING KOPLAMPEN De hoogteregeling koplampen werkt met de startinrichting op MAR en ingeschakeld dimlicht. Druk op en op het bedieningspaneel. ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL Dit symbool verschijnt wanneer de elektronische Cruise-Control is ingeschakeld. BELANGRIJK 22) Door blijven rijden terwijl dit symbool brandt kan leiden tot ernstige schade aan de versnellingsbak, waardoor deze defect raakt. De olie kan ook oververhit raken: contact met hete motor of componenten op hoge temperatuur van het uitlaatsysteem kunnen leiden tot brand. 68

71 23) Als het symbool tijdens het rijden gaat branden, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 24) Als het symbool gaat branden, moet de verslechterde motorolie zo spoedig mogelijk worden ververst, maar in ieder geval binnen 500 km nadat het symbool voor het eerst is gaan branden. Het niet naleven van deze instructie kan leiden tot ernstige beschadiging van de motor en de garantie ongeldig maken. Als dit symbool gaat branden, heeft dit niets te maken heeft met het oliepeil in de motor. Vul dus geen motorolie bij als het symbool begint te knipperen. 25) Als het symbool tijdens het rijden gaat knipperen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. 26) Water in het brandstofcircuit kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor onregelmatig doen draaien. Als het symbool wordt weergegeven zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk om het systeem af te laten tappen. Als bovenstaande aanwijzingen onmiddellijk na het tanken verschijnen, kan het zijn dat er tijdens het tanken water in de tank terecht is gekomen: zet de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 27) Pas de rijsnelheid altijd aan de verkeers- en weersomstandigheden aan en houd u altijd aan de verkeersregels. De motor afzetten terwijl het DPF-symbool brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies van de motorolie. Daarom wordt het aanbevolen om altijd te wachten tot het symbool is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door bovenstaande aanwijzingen te volgen. Voltooi het DPF-regeneratieproces niet terwijl het voertuig stil staat. 69

72 VEILIGHEID Dit hoofdstuk is bijzonder belangrijk. Hierin worden de veiligheidssystemen beschreven waarmee het voertuig is uitgerust en aanwijzingen over hoe deze op de juiste wijze gebruikt moeten worden. VEILIGHEID ACTIEVE VEILIGHEIDSSYSTEMEN..71 RIJHULPSYSTEMEN BESCHERMINGSSYSTEMEN INZITTENDEN...82 VEILIGHEIDSGORDELS SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER)...84 VOORAANSPANNERS...86 KINDERZITJES...88 AANVULLEND VEILIGHEIDS- SYSTEEM (SRS) - AIRBAGS

73 ACTIEVE VEILIGHEIDS- SYSTEMEN In het voertuig zijn de volgende actieve veiligheidssystemen aanwezig: ABS (Anti-lock Braking System); DTC-systeem (Drag Torque Control); ESC (Electronic Stability Control) (Elektronische Stabiliteitsregeling); TC (Traction Control) (Tractieregeling); PBA (Hydraulic Brake Assist) (Hydraulische remondersteuning); HHC (Hill Hold Control); ERM (Electronic Rollover Mitigation); TSC (Trailer Sway Control). Zie de volgende beschrijving van de werking van deze systemen. ABS (Anti-lock Braking System) Dit systeem, dat deel uitmaakt van het remsysteem, voorkomt het blokkeren of slippen van een of meerdere wielen op alle soorten wegdek, ongeacht de kracht van de remwerking, zodat het voertuig ook tijdens paniekremmen onder controle gehouden kan worden en de remweg wordt geoptimaliseerd. Het systeem grijpt in tijdens het remmen wanneer de wielen dreigen te blokkeren tijdens paniekremmen of onder slechte adhesiecondities, waarbij blokkering vaker kan voorkomen. Het systeem verhoogt tevens de controleerbaarheid en stabiliteit van het voertuig wanneer op oppervlakken met verschillende grip voor de wielen aan rechter- en linkerzijde of in bochten wordt geremd. Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem (Electronic Braking Force Distribution) dat voor de verdeling van de remkracht tussen de voor- en de achterwielen zorgt. Inwerkingtreding van het systeem De bestuurder kan merken wanneer het ABS in werking treedt omdat het rempedaal iets pulseert en het systeem meer geluid maakt: dit is volkomen normaal wanneer het systeem in werking treedt. 37) 38) 39) 40) 40) 42) 43) DTC-SYSTEEM (Drag Torque Control) Het systeem voorkomt dat de aandrijfwielen mogelijk vergrendelen, hetgeen kan gebeuren, bijvoorbeeld, als het gaspedaal plotseling wordt losgelaten of in het geval van een plotseling naar een lagere versnelling schakelen in omstandigheden van slechte grip op de weg. In deze omstandigheden zou het motorremeffect ervoor kunnen zorgen dat de aandrijfwielen slippen, waardoor het voertuig zijn stabiliteit verliest. Het DTC-systeem grijpt in dergelijke situaties in door het motorkoppel te regelen om zo de stabiliteit te bewaren en de veiligheid van het voertuig te verhogen. ESC-SYSTEEM (Electronic Stability Control) Het ESC-systeem verbetert de richtingscontrole en stabiliteit van de auto onder diverse rijomstandigheden. Het ESC-systeem corrigeert het onderstuur en overstuur van het voertuig door de remkracht op de juiste wijze naar de wielen te sturen. Tevens kan het door de motor geleverde koppel verlaagd worden om de controle over het voertuig te behouden. Het ESC-systeem maakt gebruikt van de in het voertuig gemonteerde sensoren om de baan te bepalen die de bestuurder wil volgen en vergelijkt deze met de werkelijke baan van de auto. Wanneer de werkelijke baan afwijkt van de gewenste baan, grijpt het ESC-systeem in om het overstuur of onderstuur van het voertuig te corrigeren. Overstuur: treedt op wanneer de auto meer draait dan overeenkomstig de hoek van het stuurwiel zou moeten. Onderstuur: treedt op wanneer het 71

74 VEILIGHEID voertuig minder draait dan overeenkomstig de hoek van het stuurwiel zou moeten. Inwerkingtreding van het systeem De ingreep van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het lampje op het instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van het voertuig kritiek zijn. 44) 45) 46) 47) 48) TC-SYSTEEM (Traction Control) Het systeem grijpt automatisch in als één of meer aandrijfwielen slippen, grip verliezen op natte wegen (aquaplaning) en bij het optrekken op glad, besneeuwd of met ijzel bedekt wegdek. Afhankelijk van de slipomstandigheden kunnen twee verschillende regelsystemen worden geactiveerd: als beide aangedreven wielen doorslippen, grijpt het ASR-systeem in door het door de motor doorgegeven vermogen te reduceren; als slechts één aangedreven wiel slipt, wordt de BLD-functie (Brake Limited Differential) geactiveerd, waardoor het wiel dat slipt automatisch afgeremd wordt (de werking van een zelfblokkerend differentieel wordt gesimuleerd). Hierdoor wordt het motorkoppel dat overgebracht wordt op het wiel dat niet slipt verhoogt. Deze functie blijft actief ook als de modi "Systemen gedeeltelijk gedeactiveerd" en "Systemen gedeactiveerd" geselecteerd zijn (zie beschrijving op de volgende pagina's). Inwerkingtreding van het systeem De ingreep van het systeem wordt aangegeven door het knipperen van het lampje op het instrumentenpaneel, om de bestuurder te waarschuwen dat de stabiliteit en de grip van het voertuig kritiek zijn. 49) 50) 51) 52) 53) PBA-SYSTEEM (Panic Brake Assist) Het PBA-systeem is ontworpen om het remvermogen van het voertuig tijdens noodremmen te verbeteren. Het systeem detecteert het noodremmen door de snelheid en de kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt te controleren en past vervolgens de optimale remdruk toe. Dit kan de remweg verkorten en dus vormt het PBA-systeem een aanvulling op het ABS. Er wordt maximale assistentie van het PBA-systeem verkregen als het rempedaal zeer snel wordt ingetrapt. Tevens moet het rempedaal continu, dus niet intermitterend, ingetrapt worden tijdens het remmen, om zo veel mogelijk uit het systeem te halen. Verminder niet de druk op het rempedaal zolang geremd moet worden. Het PBA-systeem wordt uitgeschakeld wanneer het rempedaal wordt losgelaten. 55) 55) 56) HHC (Hill Hold Control) SYSTEEM Dit systeem is een integraal onderdeel van het ESC-systeem en assisteert de bestuurder bij het wegrijden op hellingen in de volgende gevallen: op een helling - als het voertuig auto stilstaat op een weg met een hellingsgraad van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de versnellingsbak in de vrijstand of met ingeschakelde versnelling (andere dan achteruit); op een afdaling: als het voertuig stilstaat op een weg met een hellingspercentage van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rempedaal en de versnellingsbak in de achteruit geschakeld. Tijdens het wegrijden houdt de regeleenheid van het ESC-systeem de wielen geremd, totdat het nodige motorkoppel is bereikt om te kunnen 72

75 wegrijden, of in ieder geval maximaal 2 seconden, zodat de bestuurder de tijd heeft om de rechtervoet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen. Als na twee seconden niet wordt weggereden, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en wordt de remdruk geleidelijk gereduceerd. Tijdens deze fase kan een typisch mechanisch remgeluid gehoord worden, wat aangeeft dat de auto zich begint te verplaatsen. 57) 58) ERM-SYSTEEM (Electronic Rollover Mitigation) Het systeem controleert de neiging van de wielen om van de grond te komen als de bestuurder extreme manoeuvres uitvoert zoals snel bijsturen om een obstakel te vermijden, met name onder omstandigheden van een slecht wegdek. Als zich dergelijke omstandigheden voordoen, flitst het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en het systeem grijpt in op de remmen en het motorvermogen om de mogelijkheid dat de wielen van de grond komen te beperken. Het is niet mogelijk om de neiging tot over de kop slaan te voorkomen wanneer dit te wijten is aan redenen zoals met de wielen aan één kant op steile hellingen rijden, botsing tegen voorwerpen of andere voertuigen. 59) TSC-SYSTEEM (Trailer Sway Control) Het systeem maakt gebruik van een reeks sensoren die zich op het voertuig bevinden om excessief slingeren van de aanhanger te identificeren en de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om dit op te lossen. Om het slingereffect van de aanhanger tegen te gaan, kan het systeem het motorvermogen verlagen en ingrijpen op de betrokken wielen. Het TSC-systeem wordt automatisch ingeschakeld wanneer buitensporig slingeren van de aanhanger gedetecteerd wordt. Inwerkingtreding van het systeem Wanneer het systeem ingeschakeld is, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel knipperen, het motorvermogen wordt beperkt en het remmen kan gevoeld worden op de afzonderlijke wielen, na een poging om het slingeren van de aanhanger te elimineren. 60) 61) BELANGRIJK 37) Wanneer het ABS wordt ingeschakeld, is een trilling aan het rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk niet en houd het rempedaal goed ingetrapt; zo zorgt het systeem voor de kortste remweg op basis van de wegomstandigheden. 38) Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen. 39) Als het ABS-systeem ingrijpt, dan betekent dit dat de limiet van de grip van de banden op het wegdek is bereikt: verlaag de snelheid en pas deze aan de beschikbare grip aan. 40) Het ABS kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 41) Het ABS kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 42) De capaciteiten van het ABS mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 43) Voor een goede werking van het ABS moeten de banden van alle wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie verkeren en vooral van het voorgeschreven type en maat zijn. 44) Het ESC kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 73

76 VEILIGHEID 45) Het ESC-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 46) De capaciteiten van het ESC-systeem mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 47) Voor de goede werking van het ESC-systeem moeten de banden van alle wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie verkeren en vooral van het voorgeschreven type en maat zijn. 48) Neem nooit onnodige risico's en risico's waarvoor geen garantie is, ook al is het voertuig voorzien van het ESC-systeem. Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 49) Voor de goede werking van het TC-systeem moeten de banden van alle wielen van hetzelfde merk zijn, in perfecte conditie verkeren en vooral van het voorgeschreven type en maat zijn. 50) Neem nooit onnodige risico's of risico's die niet binnen de garantie vallen, ook al is het voertuig voorzien van het TC-systeem. Uw rijstijl moet altijd aangepast zijn aan de conditie van het wegdek, het zicht en het verkeer. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 51) Het TC-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 52) Het TC-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 53) De capaciteiten van het TC mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt. 54) Het PBA-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen. 55) Het PBA-systeem kan geen ongelukken voorkomen, waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten, rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning. 56) De capaciteiten van het PBA-systeem mogen nooit op onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor de veiligheid van de bestuurder, de overige inzittenden van het voertuig en andere weggebruikers in gevaar komt. 57) Het Hill Hold Controlesysteem is geen parkeerrem; laat het voertuig dus nooit achter zonder de parkeerrem te hebben aangetrokken, de motor te hebben uitgeschakeld en de eerste versnelling te hebben ingeschakeld, zodat het geparkeerde voertuig in veilige toestand verkeert (lees ook de paragraaf "Parkeren" in het hoofdstuk "Starten en rijden"). 58) Er kunnen situaties op kleine hellingen (minder dan 8%) voorkomen waarin, bij beladen voertuig, het Hill Holdcontrolesysteem niet in werking treedt en de auto zich iets naar achteren verplaatst, waardoor het risico op een botsing met een ander voertuig of voorwerp toeneemt. De bestuurder is in elk geval verantwoordelijk voor een veilige rijstijl. 59) De prestaties van een voertuig met ERM mogen nooit op onvoorzichtige of gevaarlijke manier getest worden, met de mogelijkheid dat de veiligheid van de bestuurder of andere mensen in gevaar komt. 60) Bij het slepen van aanhangers, moet uiterst zorgvuldig worden gereden. Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading (zie de beschrijving in de paragraaf "Gewichten" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). 61) Het TSC-systeem kan het slingeren niet voor alle aanhangers voorkomen. Als het systeem in werking treedt tijdens het rijden, de snelheid minderen, het voertuig op een veilige plaats tot stilstand brengen en de lading correct verdelen om het slingeren van de aanhanger te voorkomen. 74

77 RIJHULPSYSTEMEN FULL BRAKE CONTROL SYSTEEM 62) 63) 64) 65) 28) 29) 30) 31) 32) 33) 34) 35) 36) Het Full Brake Control-systeem is een HULPMIDDEL bij het voorkomen van frontale aanrijdingen. Het blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder om een veilige afstand te houden en de snelheid van de auto aan te passen aan het verkeer, het zicht en de weersomstandigheden, ook als het systeem is ingeschakeld. Wacht NIET met afremmen totdat u een waarschuwing van het systeem krijgt. Als de bestuurder niet ingrijpt door het rempedaal in te trappen, kan er een aanrijding ontstaan. Het Full Brake Control-systeem kan geen voetgangers, dieren of andere voorwerpen waarnemen die de rijrichting doorkruisen, evenmin als auto's die uit de tegengestelde richting komen. Het Full Brake Control-systeem bestaat uit een radar die zich achter de voorbumper fig. 78 bevindt. 78 P In het geval van een dreigende botsing kan het systeem ingrijpen door de auto automatisch af te remmen om een botsing te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken. Als het systeem het risico van een botsing vaststelt, krijgt de bestuurder een geluidssignaal en visuele meldingen in de vorm van speciale berichten op het display van het instrumentenpaneel. De waarschuwingen zijn bedoeld om de bestuurder tijdig te laten reageren, om een mogelijke aanrijding te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken. Als vervolgens geen actie door de bestuurder wordt ondernomen, kan het systeem ingrijpen door automatisch te remmen en zo de gevolgen van de aanrijding te beperken. Als wordt vastgesteld dat de druk die de bestuurder op het gaspedaal uitoefent onvoldoende is, kan het systeem ingrijpen om de reactie van het remsysteem te verbeteren, zodat de snelheid van de auto verder wordt verlaagd (extra assistentie tijdens het remmen). Versies uitgerust met Start&Stop systeem: na afloop van de automatische remingreep, zal het Start&Stop systeem gaan werken zoals beschreven in paragraaf "Start&Stop systeem" in het hoofdstuk "Starten en rijden". Versies met handgeschakelde versnellingsbak: na afloop van de automatische remingreep kan de motor haperen en afslaan, tenzij de bestuurder het koppelingspedaal intrapt. Versies met automatische versnellingsbak: de laatst opgeslagen versnelling blijft na de remingreep ingeschakeld. Het voertuig kan na een automatisch stop van een paar seconden opnieuw starten. BELANGRIJK Nadat het voertuig gestopt is, kunnen de remklauwen gedurende ongeveer 2 seconden geblokkeerd worden om veiligheidsredenen. Zorg ervoor dat u het rempedaal intrapt als de auto iets vooruit mocht rijden. 75

78 VEILIGHEID 76 Aan/Uit Het Full Brake Control-systeem kan via het menu op het instrumentenpaneel worden uitgeschakeld en vervolgens opnieuw worden ingeschakeld. Bij het Uconnect 5" of 7" HD-systeem worden sommige menuopties weergegeven en beheerd op het display van dat systeem en niet op het display op het instrumentenpaneel (zie het speciale Multimedia-hoofdstuk of het supplement dat online beschikbaar is). Het systeem kan ook worden uitgeschakeld met de contactsleutel in de stand MAR. BELANGRIJK De status van het systeem kan alleen worden gewijzigd bij stilstaande auto. Het Full Brake Control-systeem kan worden ingesteld door een van de drie menuopties te selecteren: Systeem actief: het systeem (indien actief) biedt, in aanvulling op de visuele en akoestische waarschuwingen, automatisch remmen en extra assistentie tijdens het remmen wanneer de bestuurder onvoldoende hard remt in het geval van een mogelijke frontale botsing; Systeem deels actief: het systeem (indien actief) geeft geen visuele en akoestische waarschuwingen, maar kan automatisch remmen en extra assistentie bieden tijdens het remmen wanneer de bestuurder onvoldoende hard remt in het geval van een mogelijke frontale botsing; Systeem niet actief: het systeem biedt geen visuele en akoestische waarschuwingen, beperkte remwerking, automatisch remmen of extra assistentie tijdens de remfase. Het systeem geeft dus geen enkele waarschuwing voor een mogelijk ongeval. Inschakelen/uitschakelen Als het Full Brake Control-systeem correct is ingeschakeld via het menu, dan zal het elke keer dat de motor wordt gestart in werking treden. Na uitschakeling zal het systeem de bestuurder niet waarschuwen voor een mogelijk ongeval met een vooroprijdend voertuig. De uitschakelingsstatus van het systeem wordt niet in het geheugen opgeslagen wanneer de motor afgezet wordt: als het systeem wordt uitgeschakeld wanneer de motor afgezet is, zal het bij de volgende start ingeschakeld worden. Deze functie is niet actief bij een snelheid lager dan 7 km/h of hoger dan 200 km/h. Het systeem is alleen actief als: het correct is ingeschakeld via het menu; de contactsleutel op MAR staat; de rijsnelheid tussen 7 en 200 km/h ligt; de veiligheidsgordels van de voorstoelen zijn omgelegd. De gevoeligheid van het systeem wijzigen De gevoeligheid van het systeem kan gewijzigd worden via het menu, door een van de volgende drie opties te kiezen: "Nabij", "Med" of "Ver". Zie voor het wijzigen van de instellingen de beschrijving in het supplement Uconnect 5" of 7" HD. De standaard optie is "Nabij". Met deze instelling zal het systeem de bestuurder voor een mogelijke botsing met het vooroprijdende voertuig waarschuwen wanneer dat voertuig zich dichtbij bevindt. Deze instelling biedt de bestuurder bij een mogelijke botsing een kortere reactietijd in vergelijking met de instellingen "Med" en "Ver", maar staat een meer dynamische rijstijl van de auto toe. Met de gevoeligheid van het systeem ingesteld op "Ver", zal het systeem de bestuurder voor een mogelijk ongeval met het vooroprijdende voertuig waarschuwen wanneer dat voertuig zich op een grotere afstand bevindt,

79 waardoor de mogelijkheid wordt geboden om de remmen lichter en geleidelijker te bedienen. Deze instelling biedt de bestuurder de grootst mogelijke reactietijd om een mogelijk ongeval te voorkomen. Als u de instelling wijzigt in "Med", waarschuwt het systeem de bestuurder voor een mogelijk ongeval met de voorligger wanneer dat voertuig zich op een standaard afstand, tussen die van de andere twee instellingen, bevindt. De instelling van de gevoeligheid van het systeem wordt in het geheugen bewaard wanneer de motor wordt afgezet. Waarschuwing systeemstoring Als het systeem wordt uitgeschakeld en een speciaal bericht op het display wordt weergegeven, dan is er een systeemstoring aanwezig. In dit geval kan er nog steeds met de auto gereden worden, maar wordt toch geadviseerd zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk. Radarwaarschuwing niet beschikbaar Als de omstandigheden zodanig zijn dat de radar niet correct obstakels kan detecteren, wordt het systeem uitgeschakeld en verschijnt er een speciaal bericht op het display. Dit gebeurt meestal in het geval van slecht zicht, zoals wanneer het sneeuwt of zwaar regent. Het systeem kan ook tijdelijk worden gedimd door belemmeringen zoals modder, vuil of ijs op de bumper. In zulke gevallen wordt een speciaal bericht op het display weergegeven en wordt het systeem uitgeschakeld. Dit bericht wordt soms weergegeven onder hoogreflecterende omstandigheden (in bijvoorbeeld tunnels met reflectoren of ijs of sneeuw). Wanneer de omstandigheden die de werking van het systeem hebben beperkt ophouden, zal het systeem naar een normale en volledige werking terugkeren. In enkele uitzonderlijke gevallen kan dit speciaal bericht verschijnen als er in het gezichtsveld van de radar geen voertuig of object wordt gedetecteerd. Als weersomstandigheden niet de echte reden zijn achter dit bericht, controleer dan of de sensor vuil is. Het kan nodig zijn belemmeringen te reinigen of te verwijderen in de zone die is aangegeven in fig. 78. Als het bericht vaak verschijnt, zelfs in afwezigheid van weersomstandigheden als sneeuw, regen, modder of andere belemmeringen, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk om de sensoruitlijning te laten controleren. Bij afwezigheid van zichtbare belemmeringen, kan het reinigen van het radaroppervlak, door handmatig de decoratieve kapbekleding te verwijderen, vereist zijn. Neem hiervoor contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK Het wordt aanbevolen geen toestellen, accessoires of aereodynamische bevestigingen te installeren voor de sensor of deze te verduisteren op enige wijze, omdat dit de correcte werking van het systeem in gevaar kan brengen. Aanpassingen van de geometrie van het voertuig of van de voorzijde (inclusief reparaties niet uitgevoerd door het Fiat Servicenetwerk) kunnen gevolgen hebben voor de juiste werking van het systeem. Alarm frontale botsing met actieve remwerking (indien aanwezig) Als deze functies zijn ingeschakeld en de kans op een aanrijding aanwezig is, kunnen de remmen worden geactiveerd om de auto af te remmen. Deze functie oefent extra remdruk uit als de remdruk die de bestuurder uitoefent niet volstaat om een potentiële frontale botsing te voorkomen. 77

80 VEILIGHEID De functie is actief bij snelheden hoger dan 7 km/h. Rijden onder bijzondere omstandigheden Onder bepaalde rijomstandigheden, zoals bijvoorbeeld: rijden in de buurt van een bocht; voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd; andere voertuigen die van rijstrook veranderen; voertuigen die in dwarsrichting ten opzichte van het voertuig rijden. Kan de activering van het systeem onverwachts of vertraagd zijn. De bestuurder moet daarom bijzonder voorzichtig zijn en de controle over de auto behouden om in alle veiligheid te blijven rijden. 79 P Voertuigen van kleine afmetingen en/of niet met de rijstrook uitgelijnd Het systeem kan geen voertuigen vóór de auto detecteren die zich buiten het bereik van de lasersensor bevinden en kan dus mogelijk niet reageren op voertuigen van kleine afmetingen, zoals fietsen of motoren fig. 80. Andere voertuigen die van rijstrook veranderen Voertuigen die plotseling van rijstrook veranderen, dezelfde rijstrook betreden als uw auto en binnen het werkingsbereik van de sensor komen, kunnen activering van het systeem veroorzaken fig P BELANGRIJK In bijzonder complexe verkeerssituaties kan de bestuurder het systeem handmatig uitschakelen via het menu. Rijden in de buurt van een bocht Bij het ingaan of verlaten van een brede bocht, kan het systeem een voertuig detecteren dat voor u rijdt, maar niet op dezelfde rijstrook rijdt fig. 79. In dergelijke gevallen kan het systeem geactiveerd worden. 80 P Voertuigen die in dwarsrichting ten opzichte van het voertuig rijden. Het systeem kan tijdelijk reageren op een voertuig dat op een rechte hoek door het werkingsbereik van de radarsensor rijdt fig

81 82 P Belangrijke opmerkingen Het systeem is niet ontworpen om botsingen te voorkomen en kan mogelijke omstandigheden die tot een ongeval leiden niet van te voren detecteren. Het niet in acht nemen van deze waarschuwing kan leiden tot ernstig of dodelijk letsel. Het systeem kan in werking treden, door het traject van het voertuig te beoordelen, vanwege de aanwezigheid van reflecterende metalen voorwerpen die geen voertuigen zijn, zoals vangrails, verkeersborden, slagbomen voor parkeerterreinen, tolpoorten, spoorwegovergangen, poorten, spoorwegen, voorwerpen in de buurt van wegwerkzaamheden of voorwerpen die zich hoger dan de auto bevinden (bijv. een viaduct). Op dezelfde manier kan het systeem in werking treden binnen parkeergarages met meerdere verdiepingen of tunnels, of wegens een schittering op het wegdek. Deze mogelijke activeringen volgen de normale werkingslogica van het systeem en duiden dus niet op een storing. Het systeem is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. Als de auto off-road wordt gebruikt, dan moet het systeem uitgeschakeld worden om onnodige waarschuwingen te voorkomen. Het systeem moet worden uitgeschakeld wanneer het voertuig in of op een trein, veerboot of pont wordt vervoerd, wordt gesleept of op een rollenbank wordt getest. itpms (indirect Tyre Pressure Monitoring System) 66) 67) 68) 69) 70) 71) Beschrijving Het voertuig is uitgerust met het itpms (indirect Tyre Pressure Monitoring System) dat via de wielsnelheidsensoren de toestand van de bandenspanning controleert. Correcte bandenspanning Als er geen lekke banden worden gedetecteerd, wordt de uitlijntekening van het voertuig getoond op het display. Lage bandenspanning Het systeem waarschuwt de bestuurder als een of meer banden leeg zijn met een waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel en een waarschuwingsbericht op het display, samen met een geluidssignaal. In dit geval wordt de uitlijntekening van het voertuig getoond op het display met de twee symbolen. Deze aanduiding wordt ook weergegeven nadat de motor wordt afgezet en weer gestart wordt, zolang de resetprocedure niet wordt uitgevoerd. Resetprocedure Het itpms-systeem heeft een "inleerfase" nodig (met een duur die afhangt van de rijstijl en de wegomstandigheden: bij optimale omstandigheden wordt gereden op een rechte weg met 80 km/h gedurende minstens 20 minuten) die begint wanneer de RESET-procedure wordt uitgevoerd. De RESET-procedure moet worden uitgevoerd: elke keer dat de bandenspanning wordt gewijzigd; wanneer ook maar één wiel verwisseld wordt; wanneer de banden worden gedraaid of omgewisseld; 79

82 VEILIGHEID 80 wanneer het ruimtebesparende reservewiel wordt gemonteerd. Pomp, voordat de RESET-procedure wordt uitgevoerd, de banden tot de juiste bandenspanning op, vermeld in de bandenspanningstabel (zie de paragraaf "Wielen" in het hoofdstuk "Technische gegevens"). Als de reset niet wordt uitgevoerd in alle bovenstaande gevallen, kan het waarschuwingslampje verkeerde aanduidingen over een of meer banden geven. Om de RESET uit te voeren, met stilstaand voertuig en de motor aan, de Resetknop ingedrukt houden op het linker bedieningspaneel fig. 83 gedurende tenminste 2 seconden. Wanneer de RESET procedure uitgevoerd is, en afhankelijk van het type instrumentenpaneel, klinkt er alleen een zoemer of het bericht "reset opgeslagen" verschijnt samen met de zoemer om aan te duiden dat het zelfleren is gestart J0001EM BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN Het systeem is actief bij snelheden van meer dan 15 km/h. In enkele situaties zoals sportief rijden, bijzondere omstandigheden van het wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde wegen) kan de signalering vertraagd worden of kan het gelijktijdige spanningsverlies van meer dan een band slechts gedeeltelijk gedetecteerd worden. Onder speciale omstandigheden (bijv. voertuig asymmetrisch beladen aan één kant, trekken van een aanhanger, beschadigde of versleten band, montage van het noodreservewiel, gebruik van de "Fix&Go Automatic" bandenreparatiekit, gebruik van sneeuwkettingen, verschillende banden op de assen gemonteerd) kan het systeem onjuiste indicaties geven of tijdelijk uitgeschakeld worden. Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld is, knippert het waarschuwingslampje ongeveer 75 seconden en blijft daarna vast branden; tegelijkertijd wordt op het display een waarschuwingsbericht weergegeven. Deze aanduiding wordt ook weergegeven na het afzetten en opnieuw starten van de motor, als de correcte bedrijfsomstandigheden niet hersteld worden. In het geval van abnormale signalen, wordt het aanbevolen om de RESET-procedure uit te voeren. Als de signalen opnieuw verschijnen wanneer de RESET-procedure al is begonnen, controleer dan of het type banden dat wordt gebruikt hetzelfde is op alle vier de wielen en of de banden niet beschadigd zijn; als het ruimtebesparende wiel wordt gebruikt, plaats dan zo snel mogelijk een band met normale afmetingen in plaats van het ruimtebesparende wiel, indien mogelijk verwijder de sneeuwkettingen, zorg ervoor dat de lading correct verspreid is en herhaal de RESET-procedure, en rijd op een schoon en verhard wegdek. Als het probleem aanhoudt, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.

83 BELANGRIJK 62) Het systeem is een ondersteuning voor de bestuurder die altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden. De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder, die rekening moet houden met de verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een veilige afstand tot het voertuig vóór hem te houden. 63) Als de bestuurder het rempedaal volledig intrapt of een snelle stuurbeweging maakt terwijl het systeem in werking is, dan kan de automatische remingreep gestopt worden (bijv. om een eventuele manoeuvre om het obstakel te vermijden mogelijk te maken). 64) Het systeem werkt voor voertuigen die op dezelfde rijbaan rijden. Mensen, dieren en voorwerpen (bijv. kinderwagens) zijn buiten beschouwing gelaten. 65) Als de auto op een rollenbank geplaatst moet worden voor onderhoudswerkzaamheden of als hij gewassen wordt in een automatische wastunnel met een obstakel ervoor (bijv. een ander voertuig, een muur of een ander obstakel), dan kan het systeem dit detecteren en geactiveerd worden. In dit geval moet het systeem uitgeschakeld worden via in de instellingen van het Uconnect 5" of 7" HD-systeem. 66) Als het itmps-systeem een spanningsafname van een bepaalde band aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de banden te controleren. 67) Het itpms ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet beschouwd worden als een systeem dat het onderhoud of de veiligheid vervangt. 68) De bandenspanning moet bij koude banden gecontroleerd worden. Als de bandenspanning om welke reden dan ook bij warme banden moet worden gecontroleerd, dan mag de spanning niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten waarde hoger is dan de voorgeschreven spanningswaarde. Controleer de bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden 69) Het itpms-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge afname van de bandenspanning (bijv. bij een klapband). Breng in dergelijke gevallen het voertuig tot stilstand en voorkom bruuske stuurbewegingen. 70) Het systeem waarschuwt alleen dat de bandenspanning laag is: het is niet in staat om de banden op te pompen. 71) Een te lage bandenspanning verhoogt het brandstofverbruik, verkort de levensduur van het loopvlak en kan het vermogen om de auto op veilige manier te besturen beïnvloeden. BELANGRIJK 28) Het systeem kan beperkt of niet werken vanwege weersomstandigheden zoals zware regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw. 29) De sectie van de bumber voor de sensor mag niet bedekt zijn met stickers, extra koplampen of enig ander voorwerp. 30) De interventie van het systeem kan onverwacht of vertraagd zijn wanneer andere voertuigen ladingen transporteren die uitsteken vanaf de zijkant, bovenkant of van de achterkant, in verhouding tot de normale afmeting van het voertuig. 31) Werking kan in gevaar worden gebracht door structurele wijzigingen aangebracht aan het voertuig, zoals modificatie aan de frontale geometrie, vervanging van wielen of een zwaardere lading dan de standaardlading van het voertuig. 32) Incorrecte reparaties verricht op het voorste deel van het voertuig (bijv. bumper, chassis) kunnen de positie van de radarsensor wijzigen en de werking ervan in gevaar brengen. Ga naar een Fiat Servicenetwerk om elke operatie van dit type. 33) Knoei niet met de sensor van de radar en voer er geen werkzaamheden aan uit. Neem in geval van een storing van de sensor contact op met het Fiat Servicenetwerk. 34) Bij het slepen van een aanhangwagen (met modules geïnstalleerd na het kopen van het voertuig), een ander voertuig of tijdens laadmanoeuvres op of in een oprijwagen of autotransporter, moet het systeem worden uitgeschakeld via het Uconnect 5" or 7" HD systeem. 35) Was niet met hogedrukjets in de onderste zone van de bumber: in het bijzonder, niet werken op de elektrische connector van het systeem. 81

84 VEILIGHEID 36) Wees voorzichtig in het geval van reparaties en nieuwe verf in de zone rond de sensor (paneel dat de sensor bedekt op de linkerkant van de bumper). In het geval van een frontale botsing kan de sensor automatisch buiten werking worden gesteld en kan er op het display een bericht worden weergegeven dat de sensor gerepareerd moet worden. Ook als er geen storingsmeldingen worden gegeven, moet het systeem uitgeschakeld worden als u denkt dat de plaats van de radarsensor is gewijzigd (bijv. wegens een frontale aanrijding op lage snelheid zoals tijdens parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen naar een Fiat Servicenetwerk om de radarsensor te laten uitlijnen of vervangen. BESCHERMINGS- SYSTEMEN INZITTENDEN Tot de belangrijkste veiligheidsvoorzieningen van de auto behoren de volgende beschermingssystemen: veiligheidsgordels; SBR-systeem (Seat Belt Reminder); hoofdsteunen; kinderzitjes; airbags voorin, zij-airbags en omlaag komende airbags (indien aanwezig). Lees de informatie vermeld op de volgende pagina's uiterst aandachtig door. Het is van fundamenteel belang dat de beschermingssystemen op de juiste manier gebruikt worden om het maximaal mogelijke veiligheidsniveau voor de bestuurder en de passagiers te garanderen. Zie voor de verstelling van de hoofdsteunen paragraaf "Hoofdsteunen" in het hoofdstuk "Kennismaking met het voertuig". VEILIGHEIDS- GORDELS Alle stoelen van het voertuig zijn uitgerust met veiligheidsgordels met drie verankeringspunten en een oprolautomaat. Het mechanisme van de oprolautomaat werkt door vergrendeling van de gordel wanneer er heftig geremd wordt of door een sterke deceleratie wegens een botsing. Zo kan de gordel vrij schuiven en kan hij zich aanpassen aan het lichaam van de inzittende. In het geval van een ongeval, zal de gordel geblokkeerd worden waardoor het risico van impact binnenin het interieur en het naar buiten geslingerd worden van een persoon beperkt worden. De bestuurder moet zich aan alle plaatselijke wettelijke voorschriften met betrekking tot de verplichting en de manier waarop de gordel wordt gebruikt houden en moet er ook voor zorgen dat andere inzittenden van het voertuig deze voorschriften naleven. Leg de veiligheidsgordel altijd om alvorens weg te rijden. 82

85 GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordel moet omgelegd worden terwijl men goed rechtop, met de rug tegen de rugleuning zit. Om de gordels vast te maken, de gesp 1 fig. 84 vastpakken en deze in sluiting 2 steken, totdat de klik van het vergrendelen wordt gehoord. normaal. Bovendien blokkeert de oprolautomaat als de gordel snel word uitgetrokken of bij hard remmen, botsingen en bij bochten die op hoge snelheid worden genomen. Eenmaal zittend op de stoel, de achterste veiligheidsgordels vastzetten zoals getoond in fig. 85. in te stellen, van boven naar onder, moet de handgreep verschoven worden (zonder iets in te drukken) J0003EM J0004EM Als tijdens het uittrekken de gordel blokkeert, laat hem dan een stukje teruglopen en trek hem vervolgens langzaam uit. Om de gordel los te maken, druk op knop 3 fig. 84 en begeleid de gordel tijdens het teruglopen met de hand, zodat hij niet draait. 72) 73) De oprolautomaat kan blokkeren als het voertuig op een steile helling staat: dit is 85 P103FI HOOGTE VAN DE VEILIGHEIDSGORDEL VAN DE VOORSTOEL INSTELLEN 74) 75) Er zijn vier verschillende hoogteverstellingen mogelijk. Om de hoogte aan de bovenkant in te stellen, van boven naar onder, moet knop 1 fig. 86 worden ingedrukt, en moet de handgreep naar beneden geschoven worden. Om de hoogte aan de kant van de ruit Stel de hoogte van de veiligheidsgordel altijd zodanig af dat hij de persoon die hem draagt goed past: deze voorzorgsmaatregel kan het risico op letsel in geval van een aanrijding aanzienlijk beperken. De gordel is goed afgesteld als hij halverwege tussen de nek en het uiteinde van de schouder ligt. BELANGRIJK 72) Druk tijdens het rijden nooit op knop 3. 73) Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico en bovendien een gevaar opleveren voor de inzittenden voorin. 83

86 VEILIGHEID 74) Stel de veiligheidsgordels af wanneer de auto stil staat. 75) Controleer na het afstellen van de hoogte altijd of de grip vergrendeld is in een van de van te voren ingestelde standen. Om dit te doen, met knop 1 losgelaten, iets meer druk omlaag uitoefenen om het vergrendelingsmechanisme vast te laten klikken als dit niet in een van de van te voren ingestelde standen gebeurd is. SBR-SYSTEEM (SEAT BELT REMINDER) (voor bepaalde versies/markten) Het SBR-systeem waarschuwt de passagiers op de voorstoel en achterbank (indien aanwezig) als hun veiligheidsgordel niet is omgelegd. Het systeem signaleert niet vastgemaakte veiligheidsgordels met visuele waarschuwingen (waarschuwingslampjes op het instrumentenpaneel en symbolen op het display) en een geluidssignaal (zie de volgende paragrafen). OPMERKING Om het geluidssignaal permanent uit te laten schakelen naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk gaan. Het geluidssignaal kan op ieder moment via het menu van het display opnieuw worden ingeschakeld (zie paragraaf "Display" in het hoofdstuk Kennismaking met het instrumentenpaneel ). Werking van het waarschuwingslampje veiligheidsgordel voorstoel Wanneer de startinrichting naar MAR wordt gedraaid, gaat het waarschuwingslampje (zie fig. 87 ) enkele seconden branden, ongeacht de status van de veiligheidsgordels voor. Bij stilstaand voertuig, als de veiligheidsgordel aan bestuurders- of passagierszijde (met de inzittende op de stoel) niet is vastgemaakt, blijft het waarschuwingslampje permanent branden. 87 P Zodra de drempel van 8 km/h gedurende enkele seconden wordt overschreden terwijl de veiligheidsgordels aan de bestuurdersof passagierszijde (met passagier op de stoel) niet zijn vastgemaakt, klinkt er een geluidssignaal en gaat het waarschuwingslampje gedurende ongeveer 100 seconden knipperen. Wanneer deze cyclus waarschuwingen in werking treedt dan blijft hij actief voor de gehele duur (ongeacht de 84

87 voertuigsnelheid) of tot de veiligheidsgordels weer worden vastgemaakt. Wanneer de achteruitversnelling, tijdens de cyclus waarschuwingssignalen, wordt ingeschakeld, wordt het geluidssignaal uitgeschakeld en gaat het waarschuwingslampje permanent branden. De cyclus van waarschuwingssignalen wordt hervat zodra de snelheid van 8 km/h weer overschreden wordt. Werking van de symbolen voor de veiligheidsgordels achter De symbolen worden weergegeven op het display fig. 88 enkele seconden nadat de startinrichting naar de stand MAR is gedraaid. De symbolen geven aan om welke gordel het gaat en worden minstens 30 seconden weergegeven nadat de portieren zijn gesloten of nadat de status van het vastmaken van de veiligheidsgordels is gewijzigd. veiligheidsgordel niet vastgemaakt veiligheidsgordel vastgemaakt. De symbolen op het display geven het volgende aan: A: veiligheidsgordel linksachter; B: veiligheidsgordel middenachter; C: veiligheidsgordel rechtsachter. 88 P Als een veiligheidsgordel achter niet is vastgemaakt, klinkt er een geluidssignaal (3 "piepjes") en gaat het bijbehorende symbool op het display branden. Bovendien gaan de symbolen weer 30 seconden branden, elke keer als een van de achterportieren wordt gesloten. Het symbool verandert van kleur nadat de bijbehorende veiligheidsgordel is vastgemaakt. Ongeveer 30 seconden na de laatste indicatie gaan de symbolen voor de veiligheidsgordels achter uit, ook als de gordels niet zijn vastgemaakt. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Voor wat betreft de veiligheidsgordels van de achterbank, zal het SBR-systeem alleen aangeven of de veiligheidsgordels niet zijn vastgemaakt of wel vastgemaakt, niet de aanwezigheid van passagiers. De waarschuwingslampjes/symbolen zijn allemaal uit als alle veiligheidsgordels (voor en achter) zijn vastgemaakt wanneer de contactsleutel in de stand MAR staat. Voor de achterbank gaan de symbolen enkele seconden nadat de startinrichting naar de stand MAR is gedraaid branden, ongeacht de status van de veiligheidsgordels (zelfs als de gordels allemaal zijn vastgemaakt). Alle waarschuwingslampjes/symbolen gaan branden als de status van minstens één gordel verandert van vastgemaakt naar losgemaakt of andersom. 85

88 VEILIGHEID VOORAANSPANNERS Het voertuig is uitgerust met veiligheidsgordels voor met gordelspanners die bij een heftige frontale botsing de gordel enige centimeters aantrekken. Op die manier worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blijkt dat de gordelspanners hebben gewerkt als de veiligheidsgordel niet meer opgerold wordt. Dit voertuig is ook uitgerust met een tweede gordelspanner (in de zone van de dorpellijst). De in werkingtreding ervan wordt aangegeven door het korter worden van de metalen kabel en het oprollen van de beschermhuls. Tijdens de werking van de gordelspanner kan er wat rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brandgevaar. De gordelspanner behoeft geen onderhoud of smering: elke verandering van de oorspronkelijke conditie zal de werking ervan benadelen. Als de gordelspanner door uitzonderlijke natuurlijke gebeurtenissen (bijv. overstromingen, vloedgolven enz.) met water en/of modder in contact is geweest, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk om hem te laten vervangen. BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed op borst en bekken aansluit. KRACHTBEGRENZERS 76) 37) Voor een nog betere bescherming van de inzittenden bij een ongeval, zijn de oprolautomaten van de veiligheidsgordels van de voorstoelen voorzien van een krachtbegrenzer die bij een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperkt. ALGEMENE WAARSCHUWINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS 77) 78) 79) Ook zwangere vrouwen moeten de veiligheidsgordel omleggen: voor zwangere vrouwen en het ongeboren kind wordt het risico op verwondingen bij een ongeval fors ingeperkt als de gordel wordt gedragen. Natuurlijk moeten zwangere vrouwen wel het onderste deel van de gordel lager omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik fig. 89 komt. Naar gelang de zwangerschap verder gevorderd is, moet de bestuurder zowel de stoel als het stuurwiel zodanig verstellen dat volledige controle over het voertuig mogelijk is (pedalen en stuurwiel moeten gemakkelijk bereikbaar zijn). De maximale speling tussen de buik en het stuurwiel moet aangehouden worden. Zorg dat de gordelband nooit gedraaid is. Het bovenste gordelgedeelte moet over de schouder en schuin over de borst liggen. Het onderste gordelgedeelte moet over het bekken fig. 90 en dus niet over de buik van de inzittende liggen. Steek nooit voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) tussen de gordel en het lichaam van de inzittende. 89 F1B0107C 86

89 90 F1B0108C Elke gordel mag slechts door één iemand gebruikt worden. Vervoer nooit kinderen op de schoot van inzittenden met één veiligheidsgordel voor beiden fig. 91. Steek geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende. ONDERHOUD VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS Volg voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels de volgende aanwijzingen zorgvuldig op: zorg er altijd voor dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat niet haperend werkt; controleer de werking van de veiligheidsgordel als volgt: maak de gordel vast en trek hard aan de gordel; vervang de gordels na een ongeval, ook al lijken ze niet beschadigd. Vervang de gordels ook altijd als de gordelspanners in werking zijn getreden; zorg dat er geen vocht in de oprolautomaat komt: de goede werking ervan is alleen gegarandeerd als ze droog blijven; vervang de gordels als ze sporen van slijtage of beschadiging vertonen. 77) Het demonteren of aanpassen van onderdelen van de veiligheidsgordel of gordelspanner is ten strengste verboden. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wendt u altijd tot het Fiat Servicenetwerk. 78) Voor optimale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin! Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij een ongeval het risico op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot gevolg hebben. 79) Nadat een gordel aan een ware belasting is blootgesteld (bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de verankeringen, bevestigingsbouten en de gordelspanner worden vervangen. Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel toch verzwakt zijn. BELANGRIJK 91 F1B0109C BELANGRIJK 76) De gordelspanner is voor éénmalig gebruik bestemd. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners te laten vervangen nadat ze in werking zijn getreden. 37) Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke verhitting in de zone rondom de gordelspanners (meer dan 100 C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de gordelspanners beschadigen of in werking doen treden. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor eventuele werkzaamheden aan deze componenten. 87

90 VEILIGHEID KINDERZITJES KINDEREN VEILIG VERVOEREN 80) 81) 82) 83) Om een optimale bescherming bij een ongeval te kunnen garanderen, moeten alle inzittenden zitten en gebruik maken van goedgekeurde beveiligingssystemen, ook pasgeborenen en kinderen! Dit is een wettelijke verplichting in alle EU-landen, conform de Europese richtlijn 2003/20/EG. Kinderen met een lengte van minder dan 1,50 meter en tot de leeftijd van 12 jaar moeten beschermd worden door geschikte kinderzitjes en moeten op de achterbank zitten. Statistieken over ongevallen tonen aan dat de achterbank een betere bescherming biedt voor kinderen. Vergeleken met een volwassene, is het hoofd van kleine kinderen in verhouding tot de rest van het lichaam groter en zwaarder, maar de spieren en de botstructuur van kinderen zijn nog niet volledig ontwikkeld. Daarom zijn correcte beveiligingssystemen, naast veiligheidsgordels voor volwassenen, noodzakelijk om het gevaar van letsel in geval van een aanrijding, remmen of plotselinge manoeuvres, zo veel mogelijk te beperken. Kinderen moeten veilig en comfortabel zitten. Afhankelijk van de eigenschappen van de gebruikte kinderzitjes, wordt geadviseerd om kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de rijrichting in te monteren (tot het kind minstens 3 4 jaar oud is), omdat die stand bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Het wordt geadviseerd altijd het voor het kind meest geschikte kinderzitje te kiezen; raadpleeg daarom altijd de Gebruiksaanwijzing die bij het kinderzitje geleverd is, om er zeker van te zijn dat dit het juiste type is voor de kinderen waarvoor het is bedoeld. In Europa vallen de eigenschappen van kinderzitjes onder de norm ECE-R44, die ze in vijf gewichtsgroepen indeelt: Groep Groep 0 Groep 0+ Groep 1 Groep 2 Groep 3 Gewichtsgroep tot 10 kg tot 13 kg 9-18 kg kg kg Alle beveiligingssystemen moeten voorzien zijn van de typegoedkeuringsgegevens en het keurmerk op een label dat stevig bevestigd moet zijn op het kinderzitje en dat absoluut niet verwijderd mag worden. In het Lineaccessori MOPAR assortiment zijn kinderzitjes voor elke gewichtsgroep opgenomen. Deze kinderzitjes worden aanbevolen, aangezien ze speciaal voor Fiat voertuigen ontworpen zijn. KINDERZITJE MONTEREN MET DE VEILIGHEIDSGORDELS De Universele kinderzitjes die gemonteerd worden met de veiligheidsgordels zijn alleen goedgekeurd op basis van de ECE R44 norm en zijn ingedeeld in verschillende gewichtsgroepen. 84) 85) 86) 87) BELANGRIJK De afbeeldingen zijn indicatief en dienen slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. 88

91 Groep 0 en 0+ Baby's tot 13 kg moeten in kinderzitjes worden vervoerd die tegen de rijrichting in worden geplaatst, zoals afgebeeld in fig. 92; hierbij wordt het achterhoofd gesteund en wordt bij abrupte vertragingen de nek niet belast J0001EM Het kinderzitje wordt op zijn plaats gehouden door de veiligheidsgordels van het voertuig, zoals afgebeeld en moet het kind beschermen met de eigen gordels. Groep 1 Kinderen met een gewicht van 9 tot 18 kg mogen in een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje vervoerd worden fig J0002EM Groep 2 Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg mogen rechtstreeks de veiligheidsgordels van de auto gebruiken fig. 94. Het kinderzitje is in dit geval nodig om het kind correct ten opzichte van de gordels te plaatsen, zodat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en nooit langs de nek ligt; het onderste gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen. Groep 3 Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er geschikte beveiligingssystemen om de veiligheidsgordel correct te kunnen omleggen. In de fig. 95 afbeelding is de juiste plaatsing van het kinderzitje op de achterstoel weergegeven J0004EM Kinderen langer dan 1,50 m kunnen de veiligheidsgordels net zoals volwassenen dragen J0003EM 89

92 VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN UNIVERSELE KINDERZITJES In overeenstemming met de Europese Richtlijn 2000/3/EG is de geschiktheid van elke passagiersstoel voor de montage van universele kinderzitjes in de volgende tabel weergegeven: Groep Gewichtsgroep Universeel kinderzitje monteren Airbag ingeschakeld Passagier voor (*) Airbag uitgeschakeld Passagier achterin in het midden Passagiers achterin aan de zijkanten Groep 0 tot 13 kg X U X U Groep 0+ tot 13 kg X U X U Groep kg X U X U Groep kg U U X U Groep kg U U X U (*)BELANGRIJK: Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de voorstoel als de airbag actief is. Als u een achterstevoren geplaatst kinderzitje op de voorstoel wilt plaatsen, deactiveer dan eerst de betreffende airbag (zie instructies in de paragraaf (Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag") X = Ongeschikte zitplaats voor kinderen in deze gewichtscategorie. U = geschikt voor kinderzitjes van de "Universele" categorie overeenkomstig de Europese ECE/R44-norm voor de aangegeven "Groepen". 90

93 EEN ISOFIX-KINDERZITJE MONTEREN 88) 89) 90) De achterstoelen aan de zijkanten van het voertuig zijn uitgerust met ISOFIX-bevestigingspunten, voor het snel, eenvoudig en veilig bevestigen van kinderzitjes. Met het ISOFIX-systeem kunt u het ISOFIX-kinderzitje monteren zonder gebruik van de veiligheidsgordels van de auto maar door dit rechtstreeks vast te maken aan de stoel met behulp van de drie bevestigingspunten in de auto. ISOFIX-kinderzitjes en conventionele kinderzitjes kunnen in hetzelfde voertuig op verschillende stoelen worden gemonteerd. Om een ISOFIX-kinderzitje te installeren, moet deze worden bevestigd aan de twee metalen bevestigingspunten 1 fig. 96 achter het kussen van de achterbank, op het punt waar het tegen de rugleuning komt, bevestig dan de bovenste haak van het kinderzitje aan het speciale bevestigingspunt 2 fig. 97 achter de rugleuning. Ter illustratie toont fig. 99 een voorbeeld van een universeel ISOFIX-kinderzitje voor gewichtsgroep 1. Voor andere gewichtsgroepen zijn specifieke ISOFIX-kinderzitjes voorzien, die alleen gebruikt kunnen worden als ze speciaal voor dit voertuig zijn getest (zie overzicht voertuigen met bijbehorend kinderzitje). BELANGRIJK De fig. 99 is indicatief en dient slechts ter illustratie van de montage. Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn J0008EM 97 P F1B0117C 91

94 VEILIGHEID J0007EM OPMERKING Wanneer een Universeel ISOFIX-kinderzitje wordt gebruikt, kunnen alleen ECE R44 "ISOFIX Universal (R44/03 of latere updates) typegoedgekeurde kinderzitjes gebruikt worden (zie fig. 98 ). 92

95 GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX-KINDERZITJES Gewichtscategorieën ISOFIX PLAATSEN IN HET VOERTUIG Maatcategorie Apparaat Passagier voor Passagiers achterin aan de zijkanten Passagier achterin in het midden Groep 0 tot 10 kg E ISO/R1 X IL X Groep 0+ (tot 13 kg) Groep 1 (van 9 tot 18 kg) E ISO/R1 X IL X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X D ISO/R2 X IL X C ISO/R3 X IL (*) X B ISO/F2 X B1 ISO/F2X X A ISO/F3 X X ISOFIX-plaats niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of maatcategorie. IL Geschikt voor ISOFIX kinderzitjes van de categorieën voor "specifieke voertuigen", "beperkt", of "semi-universeel", goedgekeurd voor dit type auto. IL (*) Het ISOFIX-kinderzitje kan worden gemonteerd door de voorstoel te verstellen. IUF Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX kinderzitjes in de Universele categorie en typegoedgekeurd voor gebruik voor de gewichtsgroep. IUF -IL IUF - IL IUF - IL X X X 93

96 VEILIGHEID GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN VOOR GEBRUIK VAN i-size KINDERZITJE In de volgende tabel is, in overeenstemming met de Europese regelgeving ECE 129, de mogelijkheid voor montage van i-size-kinderzitjes aangegeven. i-size PLAATSEN IN HET VOERTUIG Apparaat Passagier voor Passagiers achterin aan de zijkanten Passagier achterin in het midden ISO/R2 X i-u X i-size kinderzitjes ISO/F2 X i-u X i-u: geschikt voor Universele i-size-kinderzitjes, zowel gemonteerd tegen de rijrichting in als in de rijrichting. X: stoel niet geschikt voor Universele i-size-kinderzitjes. 94

97 KINDERZITJES AANBEVOLEN DOOR FIAT VOOR UW AUTO Lineaccessori MOPAR omvat een volledige reeks kinderzitjes die bevestigd moeten worden met de driepuntsveiligheidsgordel of de ISOFIX-beugels. BELANGRIJK FCA adviseert het kinderzitje te monteren volgens de aanwijzingen, die bijgesloten moeten zijn. Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Groep 0+: van pasgeboren tot 13 kg van 40 cm tot 80 cm Britax Baby Safe plus Goedkeuringsnummer type: E Fiat-bestelcode: Britax Baby Safe ISOFIX-basis Fiat-bestelcode: Universeel ISOFIX-kinderzitje. Het zitje moet tegen de rijrichting in gemonteerd worden, met behulp van alleen de veiligheidsgordels, of de speciale ISOFIX-basis (die apart kan worden aangeschaft) en de ISOFIX-bevestigingspunten in het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. 95

98 VEILIGHEID Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Groep 1: van 9 tot 18 kg van 67 cm tot 105 cm Fair G0/1S Goedkeuringsnummer type: E Fiat-bestelcode: Referentie A: Fair ISOFIX RWF-platform, type "G" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: of Referentie B: Fair ISOFIX RWF platform, type "A" voor G 0/1S Fiat-bestelcode: FAIR hoofdsteun Fiat-bestelcode: Universeel ISOFIX-kinderzitje. Het kan bevestigd worden met de veiligheidsgordels van het voertuig (alleen in de rijrichtinng geplaatst) of met gebruik van de ISOFIX verankeringspunten van het voertuig. FCA adviseert montage met het ISOFIX platform (RWF speciaal "G" type - dat apart aangeschaft moet worden) voor montage tegen de rijrichting in of het Isofix platform (FWF speciaal "A" type - dat apart aangeschaft moet worden) voor montage in de rijrichting, de starre hoofdsteun (die apart aangeschaft moet worden) en de Isofix-bevestigingspunten in het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. 96

99 Gewichtsgroep Kinderzitjes Type kinderzitje Montage kinderzitjes Groep 2: van 15 tot 25 kg van 95 cm tot 135 cm Groep 3: van 22 tot 36 kg van 136 cm tot 150 cm Takata Maxi Plus Goedkeuringsnummer type: E Fiat-bestelcode: Takata Maxi Plus Goedkeuringsnummer type: E Fiat-bestelcode: Het kan alleen in de rijrichting gemonteerd worden, met behulp van de driepuntsveiligheidsgordel en de ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig. Fiat beveelt aan om dit kinderzitje te installeren met de ISOFIX-bevestigingen van het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. Fiat beveelt altijd aan om de rugleuning te gebruiken voor kinderen met een lengte tot 135 cm. Het kan alleen in de rijrichting gemonteerd worden, met behulp van de driepuntsveiligheidsgordel en de ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig. Fiat beveelt aan om dit kinderzitje te installeren met de ISOFIX-bevestigingen van het voertuig. Dit moet gemonteerd worden op de achterstoelen aan de zijkanten. 97

100 VEILIGHEID 98 Belangrijke aanbevelingen voor het veilig vervoeren van kinderen Monteer de kinderzitjes op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de meeste bescherming biedt. Houd kinderen zo lang mogelijk in kinderzitjes die tegen de rijrichting in gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn. Als de passagiersairbag buiten werking is gesteld, controleer dan of het speciale lampje op het paneel op het dashboard brandt om er zeker van te zijn dat deze airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld. Neem de aanwijzingen die de producent verplicht bij het kinderzitje moet leveren zorgvuldig in acht. Bewaar deze aanwijzingen samen met de overige documenten en dit instructieboek in het voertuig. Gebruik geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één zitje. Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door eraan te trekken. Controleer tijdens het rijden of het kind geen verkeerde houding aanneemt of de gordels losmaakt. Laat een kind nooit het diagonale gordelgedeelte onder zijn arm of achter zijn rug omleggen. Vervoer kinderen nooit op schoot, ook geen pasgeborenen. Niemand is in staat om een kind vast te houden bij een ongeval. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, vervang het kinderzitje dan door een nieuwe. Bovendien, en afhankelijk van het type kinderzitje dat geïnstalleerd is, moeten de isofix-verankeringen of de veiligheidsgordel waarmee het kinderzitje vastzat ook worden vervangen. Alle kinderzitjes die in de rijrichting op de buitenste zitplaatsen achterin worden gebruikt, ongeacht de gewichtsgroep, mogen pas worden gemonteerd nadat de hoofdsteun van de betreffende zitplaats is verwijderd. Dit geldt niet voor kinderzitjes die alleen bestaan uit een zitkussen (zonder rugsteun): deze zitjes moeten juist worden gebruikt terwijl de hoofdsteun van de bijbehorende zitplaats aanwezig is. BELANGRIJK 80) ZEER GEVAARLIJK Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Het is raadzaam kinderen altijd in kinderzitjes op de achterbank te vervoeren: bij een ongeval biedt de achterbank de meeste bescherming. 81) Op de zonneklep is een etiket met symbolen aangebracht dat eraan herinnert dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet worden als een tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel wordt gemonteerd. Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep aan passagierszijde in acht (zie de paragraaf "Aanvullend veiligheidssysteem (SRS) - Airbag"). 82) Mocht het toch nodig zijn om een kind in een tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de passagiersstoel voor te vervoeren, dan moeten de frontairbag en zijairbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld via het hoofdmenu van het Connect-systeem (zie de paragraaf "Aanvullend Veiligheidssysteem (SRS) - Airbag"). Controleer de uitschakeling door te kijken of het lampje op het dashboard brandt. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. 83) Verplaats de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er een kind op zit of als het kind in een geschikt kinderzitje zit 84) Onjuiste montage van het kinderzitje kan ertoe leiden dat het beschermingssysteem inefficiënt wordt. Bij een ongeval kan het kinderzitje loskomen en kan het kind zelfs dodelijk gewond raken. Houd u, bij het monteren van kinderzitjes voor pasgeborenen of kinderen, strikt aan de aanwijzingen van de Fabrikant.

101 85) Wanneer het kinderzitje niet in gebruik is, zet het dan vast met de veiligheidsgordel of met de ISOFIXbevestigingen, of verwijder het uit het voertuig. Laat het kinderzitje niet los in het interieur liggen. Zo kan het in geval van abrupt remmen of een ongeval geen letsel bij de inzittenden veroorzaken. 86) Verplaats de stoel niet als er een kinderzitje is geplaatst: verwijder altijd eerst het kinderzitje alvorens de stoel anders in te stellen. 87) Zorg er altijd voor dat het diagonale gedeelte van de veiligheidsgordel niet onder de armen door of achter de rug van het kind langs loopt. Bij een ongeval zal de veiligheidsgordel het kind niet vast kunnen houden, met het risico van zelfs dodelijk letsel. Daarom moet het kind de veiligheidsgordel altijd correct omleggen. 88) Gebruik één onderste verankeringspunt niet voor de installatie van meer dan één kinderzitje. 89) Als een universeel ISOFIX-kinderzitje niet aan alle drie de verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet goed kunnen beschermen. In geval van een aanrijding zou het kind ernstig gewond kunnen raken of zelfs kunnen overlijden. 90) Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaande auto. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De instructies voor montage, demontage en plaatsing moeten in elk geval worden opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij het kinderzitje te leveren. AANVULLEND VEILIGHEIDS- SYSTEEM (SRS) - AIRBAGS Het voertuig is voorzien van: frontairbag bestuurderszijde; frontairbag passagierszijde; airbags aan passagiers- en bestuurderszijde ter bescherming van bekken, borst en schouders (zijairbags); zijairbags ter bescherming van het hoofd van passagiers op de voorstoel en op de achterbank (gordijnairbag). De plaats van de airbags in het voertuig is gemarkeerd met het woord "AIRBAG" in het midden van het stuurwiel, op het dashboard, op de bekleding aan de zijkant of met een sticker die in het gebied waar de airbag wordt opgeblazen zit. FRONTAIRBAGS De frontairbags (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden voorin bij middelzware en zware frontale botsingen, door de airbag tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard op te blazen. Als de airbags niet worden opgeblazen bij andere soorten botsingen (botsingen opzij, achterop, over de kop slaan enz.), wijst dit niet op een storing van het systeem. De frontairbags voor bestuurder en passagier zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling hierop. Draag dus altijd veiligheidsgordels, zoals trouwens bij de wet voorgeschreven is in alle Europese landen en de meeste landen daarbuiten. Bij een botsing worden degenen die geen veiligheidsgordel dragen naar voren geworpen en kunnen zo in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Onder deze omstandigheden wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. In de volgende omstandigheden kan het voorkomen dat de frontairbags niet worden opgeblazen: frontale botsingen tegen makkelijk vervormbare onderdelen, die niet het front van het voertuig zijn (bijv. spatbord tegen de vangrail, etc. ); de auto schuift onder andere auto s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of vangrails). Als de airbags onder de hierboven beschreven omstandigheden niet opgeblazen worden, dan bieden ze geen aanvullende bescherming ten opzichte van de veiligheidsgordels, zodat hun activering geen zin heeft. 99

102 VEILIGHEID In deze gevallen wijst de uitgebleven activering dus niet op een storing van het systeem. De frontairbags voor bestuurder en passagier zijn ontworpen en afgesteld om inzittenden voorin met omgelegde veiligheidsgordels te beschermen. Wanneer de airbags volledig opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle ruimte in beslag tussen het stuurwiel en de bestuurder en tussen het dashboard en de passagier. Bij lichte frontale botsingen (waarbij de bescherming van de omgelegde gordel volstaat) worden de airbags niet opgeblazen. De veiligheidsgordels moeten dus altijd gedragen worden. Bij een frontale aanrijding zorgen de veiligheidsgordels ervoor dat de inzittenden in de juiste stand worden gehouden. Frontairbag bestuurderszijde Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst fig J0001EM Frontairbag passagierszijde Deze bestaat uit een onmiddellijk opblaasbaar kussen dat in een speciale ruimte in dashboard fig. 101 is opgeborgen; deze airbag heeft een groter volume dan de bestuurdersairbag. Frontairbag passagier en kinderzitjes Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de voorstoel met een actieve passagiersairbag. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot dodelijk letsel van het kind. Neem ALTIJD de aanwijzingen vermeld op het label op de zonneklep aan passagierszijde fig. 102 in acht J0002EM J0003EM Uitschakeling frontairbag passagier en in de stoel gemonteerde zijairbag ter bescherming van bekken, borst en schouders Als een kind in een kinderzitje dat achterstevoren op de voorstoel is geplaatst vervoerd moet worden, schakel dan de frontairbag en de zijairbag aan passagierszijde uit. Gebruik het displaymenu voor het 100

103 uitschakelen van de airbags (zie de paragraaf "Display" in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel"). fig. 103 De LED bevindt zich in het midden van het instrumentenpaneel. Als de startinrichting op MAR wordt gezet, gaat de LED gedurende ongeveer 8 seconden branden. Als dit niet het geval is, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Tijdens de eerste seconden geeft het branden van de led niet de werkelijke toestand van de passagiersbescherming aan, maar heeft alleen tot doel om de correcte werking ervan te controleren. Na een test van enkele seconden zal de LED de beschermingsstatus van de passagiersairbag aangeven. Passagiersbescherming ingeschakeld: de LED is uit. Passagiersbescherming uitgeschakeld: de LED gaat vast branden. De LED kan met verschillende lichtsterkte branden, afhankelijk van de voertuigcondities. De lichtsterkte kan tijdens dezelfde sleutelcyclus variëren. 103 P

104 VEILIGHEID Frontairbag passagierszijde en kinderzitjes: BELANGRIJK 104 F1B0129C 102

105 ZIJAIRBAGS Om de bescherming van de inzittenden in geval van een flankbotsing te vergroten, is de auto uitgerust met zijairbags voorin en hoofdairbags. Zijairbag Deze bestaan uit twee kussens die zich in de rugleuning van de voorstoelen bevinden fig. 105 en die het bekken, de borst en schouders van de inzittenden bij middelzware flankbotsingen beschermen. De plaats van deze airbags is gemarkeerd met het etiket "AIRBAG" bevestigd op de buitenzijde van de voorstoelen. Deze zijn ontworpen om het hoofd van de inzittenden voorin en achterin te beschermen bij flankbotsingen, dankzij het grote oppervlak dat in opgeblazen toestand wordt beslagen. 106 P Bij lichte flankbotsingen is het opblazen van de hoofdairbags niet vereist. Het systeem biedt de beste bescherming bij een zijdelingse botsing als de passagier correct op zijn stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed mogelijk opgeblazen kan worden. (bijv. botsing met treden, trottoirbanden, kuilen of verkeersdrempels, enz.). Als de airbag geactiveerd wordt, ontsnapt er een kleine hoeveelheid poeder: dit poeder is niet schadelijk en duidt niet op het begin van een brand. Dit poeder kan echter de huid en ogen irriteren: was ze in dit geval met neutrale zeep en water. De controle, reparatie en vervanging van de airbags moeten door het Fiat Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als het voertuig wordt gesloopt, moet het airbagsysteem buiten werking gesteld worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. Gordelspanners en airbags worden op verschillende manieren geactiveerd, afhankelijk van het type botsing. Als een of meerdere van deze voorzieningen niet in werking treden, dan duidt dat niet op een storing in het systeem. 91) 92) 93) 94) 95) 96) 97) 98) 99) 100) 101) 102) 104) 105) 106) J0008EM Hoofdairbag Deze bestaat uit twee omlaag vallende kussens, die zich achter de bekleding aan de zijkant van het dak bevinden en die afgedekt zijn met afwerkingselementen fig Belangrijke opmerkingen Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met de hand of in een automatisch wasapparaat). De front- en/of zijairbags kunnen in werking treden bij heftige botsingen tegen de onderkant van het voertuig 103

106 VEILIGHEID BELANGRIJK 91) Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel, op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan passagierszijde, omdat deze het correct openen van de passagiersairbag kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen verwonden. 92) Rijd altijd met de handen op de rand van het stuurwiel zodat de airbag indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de rugleuning gedrukt. 93) Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd. 94) Zie voor het uitschakelen van de airbags via het menu van het instrumentenpaneel, de beschrijving in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel", paragraaf "Menuopties". 95) Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de steunhandgrepen. 96) Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de Hoofdairbag om mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. 97) Steek nooit het hoofd, de armen of ellebogen uit het raam. 98) Als, wanneer de startinrichting op MAR is gedraaid, het waarschuwingslampje niet gaat branden of tijdens het rijden blijft branden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen. In dat geval kunnen de airbags of gordelspanners mogelijk niet in werking treden bij een botsing of, in een zeer beperkt aantal gevallen, per ongeluk in werking treden. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. 99) In sommige versies gaat in het geval van een storing van de led (bevindt zich op de plaat van het instrumentenpaneel), het lampje op het instrumentenpaneel branden en worden de airbags aan de passagierszijde uitgeschakeld. 100) Bedek bij voertuigen met zijairbags de rugleuning van de voorstoelen niet met extra hoezen. 101) Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd niets in de mond (pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel veroorzaken als de airbag in werking treedt. 102) Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of overstromingen het airbagsysteem door het Fiat Servicenetwerk controleren. 103) Als de contactsleutel in stand MAR staat, ook wanneer de motor is uitgezet, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als de auto door een andere auto wordt aangereden. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag is ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd worden. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het kinderzitje is verwijderd. Onthoud tevens dat als de startinrichting in de stand STOP staat, bij een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de uitgebleven activering niet op een storing van het systeem. 104

107 104) Storing van het waarschuwingslampje wordt aangeduid door de inschakeling van het symbool storing airbag en een speciaal bericht op het display van het instrumentenpaneel (of, bij bepaalde versies, door de inschakeling van een knipperend waarschuwingslampje voor een algemene storing). De pyrotechnische ladingen zijn niet uitgeschakeld. Laat het systeem onmiddellijk controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden. 105) De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking. 106) De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de zijairbags en de veiligheidsgordels beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden. 105

108 STARTEN EN RIJDEN Laten we eens kijken naar het "hart" van het voertuig: dan kunt u zien hoe u het potentieel ervan optimaal kunt benutten. We zullen u laten zien hoe u het voertuig in elke situatie veilig kunt besturen, zodat het een echt "maatje" voor u kan zijn, waarbij het comfort en de portefeuille niet vergeten worden. STARTEN EN RIJDEN DE MOTOR STARTEN DE AUTO PARKEREN PARKEERREM HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING STOP/START-SYSTEEM SNELHEIDSBEGRENZER ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) PARKEERSENSOREN ACHTERUITRIJCAMERA EEN AANHANGER TREKKEN TANKEN

109 DE MOTOR STARTEN Alvorens de motor te starten, de stoel, achteruitkijkspiegels, buitenspiegels instellen en de veiligheidsriem correct vastmaken. Trap nooit het gaspedaal in om de motor te starten. Indien nodig, kunnen berichten met aanwijzingen voor de startprocedure weergegeven worden op het display. PROCEDURE MOTOR STARTEN 107) 108) 109) 110) 38) 39) 40) 41) Versies met handmatige versnellingsbak Ga als volgt te werk: schakel de parkeerrem in en zet de versnellingspook in de vrijstand; trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal aan te raken; alleen voor dieseluitvoeringen: draai de contactsleutel naar MAR, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, wacht tot het waarschuwingslampje uitgaat; draai de startinrichting naar AVV en laat deze los zodra de motor start; als de motor niet binnen 10 seconden start, de contactsleutel weer naar STOP draaien en seconden wachten alvorens de startprocedure te herhalen; nadat de manoeuvre herhaald is, en het probleem zich blijft voordoen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. Versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig) Ga als volgt te werk: schakel de parkeerrem in en zet de versnellingspook in P (Parkeren) of N (Vrijstand); draai de startinrichting naar AVV; als de motor niet start, de startinrichting weer naar STOP draaien en seconden wachten alvorens de startprocedure te herhalen; nadat de manoeuvre herhaald is, en het probleem zich blijft voordoen, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 107) Probeer de motor niet te starten door brandstof of andere brandbare vloeistof in de luchtinlaat van het gasklephuis te gieten: dit kan de motor beschadigen en mensen in de buurt verwonden. 108) Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. 109) De rembekrachtiging werkt niet zolang de motor niet is gestart; om die reden is meer kracht dan normaal benodigd voor de bediening van het rempedaal. 110) Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan de katalysator worden beschadigd. BELANGRIJK 38) Wij adviseren om gedurende de beginperiode, of gedurende de eerste 1600 km, niet de maximale prestaties van de auto te eisen (bijv. snel accelereren, lange afstanden op topsnelheid, krachtig remmen etc.). 39) Laat de startinrichting nooit in de stand MAR staan als de motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen. 40) Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk. 41) Als het waarschuwingslampje na het starten of na langdurig "aanzwengelen" gaat knipperen, duidt dit op een defect van het voorgloeisysteem. Als de motor start, kan het voertuig normaal gebruikt worden, maar moet er zo snel mogelijk contact opgenomen worden met het Fiat Servicenetwerk. 107

110 STARTEN EN RIJDEN DE AUTO PARKEREN Ga bij het parkeren en verlaten van de auto als volgt te werk: schakel een versnelling in (1 e versnelling als op een helling omhoog wordt geparkeerd en achteruit bij een helling omlaag) en zet de wielen iets gedraaid; zet de motor af en trek de handrem aan; verwijder altijd de contactsleutel. Als de auto op een steile helling wordt geparkeerd, blokkeer de wielen dan met wiggen of stenen. Wacht op versies uitgerust met automatisch versnellingsbak tot de P wordt weergegeven, voordat u het rempedaal loslaat. PARKEERREM 112) 113) Trek, om de handrem in te schakelen, de hendel 1 fig. 107 omhoog totdat de auto blokkeert. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden. U kunt de handrem weer uitschakelen door hendel 1 iets omhoog te trekken, knop 2 in te drukken en de hendel 1 te laten zakken. Controleer of het lampje op het instrumentenpaneel uitgaat. 113) Bij auto's met een armsteun voor, moet deze armsteun worden opgetild om te voorkomen dat deze de werking van de hendel in de weg zit. BELANGRIJK Verlaat de auto NOOIT met de versnellingsbak in de vrijstand (of, bij versies met automatische versnellingsbak, zonder eerst de keuzehendel op P te hebben geplaatst). 111) J0001EM BELANGRIJK BELANGRIJK ) Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten en neem de sleutel mee. 112) Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt verlaten en neem de sleutel mee.

111 HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK 114) 42) Trap, om de versnellingen in te schakelen, het koppelingspedaal volledig in en plaats de pook in de gewenste stand (het schakelschema is aangegeven op de pookknop). versnellingspook naar rechts en dan naar achteren pk versies: Om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling (R) te kiezen, trekt u de ring 1 fig. 108 onder de kop van de versnellingspook omhoog en verplaatst u tegelijkertijd de versnellingspook naar rechts en dan naar achteren. 1.4 T jet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk/ 1.6 Multijet 115 pkversies: Til, om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling R in te schakelen, de ring 1 fig. 108 onder de knop op, verplaats de pook naar links en vervolgens naar voren. BELANGRIJK De achteruit kan uitsluitend bij stilstaand voertuig worden ingeschakeld. BELANGRIJK 42) Rijd niet met de hand op de versnellingspook aangezien de uitgeoefende druk, hoe licht ook, na verloop van tijd kan leiden tot slijtage van de interne onderdelen van de versnellingsbak J0001EM Om de 6 e versnelling in te schakelen (indien aanwezig), de pook naar rechts duwen om te voorkomen dat per ongeluk de 4 e versnelling wordt ingeschakeld. Hetzelfde geldt bij het schakelen van de 6 e naar de 5 e versnelling. 1.3 Multijet 95 pk versies: Om vanuit de vrijstand de achteruitversnelling (R) te kiezen, drukt u het koppelingspedaal in en verplaatst u tegelijkertijd de BELANGRIJK 114) Trap het koppelingspedaal helemaal in om op de juiste wijze te schakelen. Daarom is het van fundamenteel belang dat er niets onder het pedaal ligt: let erop dat de matten vlak liggen en dat ze de slag van de pedalen niet hinderen. 109

112 STARTEN EN RIJDEN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (waar aanwezig) 115) 116) 117) 43) 44) VERSNELLINGSPOOK De pook fig. 109 heeft de volgende standen: P = Parkeren R = Achteruitversnelling N = Vrijstand D = Drive, (automatische vooruitversnelling) AutoStick: + naar een hogere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus; naar een lagere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus J0002EM Het schema voor het inschakelen van de achteruitversnelling is afgebeeld op de bekleding naast de versnellingspook. De ingeschakelde versnelling wordt op het display weergegeven. Om een versnelling te kiezen, de pook naar voren of naar achteren verplaatsen. Om de "sequentiële" modus te selecteren, de pook van stand D (Drive) naar links verplaatsen: de stand + (hogere versnelling) of (lagere versnelling) kan bereikt worden; dit zijn onstabiele standen, hetgeen betekent dat de pook altijd terugkeert naar de middelste stand. Het rempedaal moet worden ingetrapt en knop 1 fig. 109 op de knop moet worden ingedrukt om de pook uit de stand P (Parkeren) te kunnen zetten. Om van stand N (vrijstand) naar stand D (vooruit) of R (achteruit) te schakelen, moet u het rempedaal intrappen. BELANGRIJK GEEF GEEN gas bij het schakelen van stand P (of N) naar een andere stand. BELANGRIJK Wacht na het selecteren van een versnelling enkele seconden alvorens gas te geven. Deze voorzorgsmaatregel is bijzonder belangrijk als de motor koud is. AUTOMATISCHE RIJMODUS Om de automatische rijmodus te selecteren, zet u de versnellingspook op stand D (Vooruit); de elektronische transmissieregeleenheid kiest de beste overbrengingsverhouding op basis van rijsnelheid, motorbelasting (stand gaspedaal) en hellingsgraad van de weg. De stand D kan vanuit sequentiële bediening onder alle rijomstandigheden geselecteerd worden. AUTOSTICK - Sequentiële modus De Autostick-modus (sequentiële schakeling), waarin de bestuurder kan beslissen wanneer moet worden geschakeld, wordt aanbevolen in een aantal specifieke rijomstandigheden, zoals rijden met een zwaar belaste auto op een hellende weg, in sterke tegenwind of als een zware aanhanger wordt getrokken. Onder deze omstandigheden verbetert het gebruik van een lagere versnelling de voertuigprestaties en wordt de gebruiksduur van de versnellingsbak verlengd door het schakelen te beperken en oververhitting te voorkomen. Het is mogelijk om te schakelen van 110

113 Het is mogelijk om te schakelen van stand D (Drive) naar de sequentiële modus onafhankelijk van de rijsnelheid. Inschakeling Met de versnellingspook in stand D (Drive) de hendel naar links verplaatsen om de sequentiële rijmodus in te schakelen (indicatie en + op de bekleding). De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display. Schakelen vindt plaats door de versnellingspook naar voren te verplaatsen, naar symbool of naar achteren, naar symbool +. Uitschakelen Om de sequentiële rijmodus uit te schakelen, de versnellingspook terugzetten in stand D (Drive), automatische rijmodus. Belangrijke opmerkingen Schakel niet naar een lagere versnelling op gladde ondergronden: de aandrijfwielen zouden hun grip kunnen verliezen met het risico dat de auto gaat slippen. Dit kan leiden tot ongevallen of persoonlijk letsel. De auto zal de door de bestuurder gekozen versnelling handhaven zolang de veiligheidsomstandigheden dit toelaten. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat het systeem zal trachten te voorkomen dat de motor afslaat, door automatisch naar een lagere versnelling te schakelen als het motortoerental te laag is. WERKING VERSNELLINGSBAK IN EEN NOODGEVAL (waar aanwezig) De werking van de versnellingsbak wordt continu bewaakt om elke eventuele storing te detecteren. Als er een omstandigheid wordt gedetecteerd die tot schade aan de versnellingsbak zou kunnen leiden, wordt de functie "recovery" geactiveerd. In deze toestand blijft de versnellingsbak in de 3 e versnelling staan, onafhankelijk van de geselecteerde versnelling. Standen P (Parkeren), R (Achteruitversnelling) en N (Vrijstand) werken nog. Symbool kan op het display gaan branden. In het geval van "recovery" werking, onmiddellijk contact opnemen met de dichtstbijzijnde werkplaats van de Fiat Servicenetwerk. Tijdelijke storing In het geval van een tijdelijke storing, kan de correcte werking van de versnellingsbak voor alle vooruitversnellingen hersteld worden door als volgt te werk te gaan: breng het voertuig tot stilstand; zet de versnellingspook in P (Parkeren); draai de startinrichting naar STOP; wacht ongeveer 10 seconden, start daarna de motor weer; selecteer de gewenste versnelling: de correcte werking van de versnellingsbak zou hersteld moeten zijn. BELANGRIJK In het geval van een tijdelijke storing wordt toch geadviseerd zo spoedig mogelijk contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk. UITSCHAKELINGS- SYSTEEM VERSNELLING INSCHAKELEN ZONDER INGETRAPT REMPEDAAL Dit systeem maakt het onmogelijk de versnellingspook uit de stand P (Parkeren) en N (Vrijstand) te zetten als het rempedaal niet eerst is ingetrapt. Om de versnellingspook in een andere stand dan P (Parkeren) of van N (Vrijstand) in R (achteruit) te zetten, moet de startinrichting in stand MAR (motor aan of uit) staan en moet het rempedaal zijn ingetrapt. Ook moet knop 1 fig. 109 op de knop van de versnellingspook worden ingedrukt. Om van stand N (Vrijstand) naar stand D (Vooruit, automatische vooruitrijversnelling) te schakelen, moet u het rempedaal intrappen. 111

114 STARTEN EN RIJDEN Om parkeermanoeuvres gemakkelijker te maken, de hendel bewegen van D naar R (en omgekeerd) zonder de rem in te drukken als de hendel niet langs de N stand komt. De hendel blijft vergrendeld in de P stand in geval van fouten of lege batterij. Zie de "Automatische transmissie" in het hoofdstuk "Noodgevallen" over how de hendel handmatig los te laten. BELANGRIJK 115) Gebruik de stand P (parkeren) nooit in plaats van de parkeerrem. Schakel de parkeerrem altijd in als het voertuig geparkeerd wordt om onverwachte beweging van het voertuig te voorkomen. 116) Als de stand P (Parkeren) niet is ingeschakeld, zou het voertuig kunnen bewegen en letsel kunnen veroorzaken. Controleer, voordat het voertuig verlaten wordt, dat de versnellingspook in stand P staat en dat de parkeerrem is ingeschakeld. 117) Schakel de versnellingspook niet naar N (Vrijstand) en zet de motor niet af wanneer heuvelafwaarts wordt gereden. Deze manier van rijden is gevaarlijk en beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in geval van wijziging van de verkeerssituatie of het wegdek. U loopt het risico de controle over het voertuig te verliezen en ongevallen te veroorzaken. BELANGRIJK 43) Zet de startinrichting in de stand MAR en trap het rempedaal in, voordat u de versnellingspook uit stand P (parkeren) zet. Anders kan de versnellingspook beschadigd raken. 44) Schakel de achteruitversnelling uitsluitend in als de auto stil staat, de motor op stationair toerental draait en het gaspedaal volledig losgelaten is. AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING (waar aanwezig) 118) 119) 120) 121) 45) 46) 47) VERSNELLINGSPOOK De pook fig. 110 heeft de volgende standen: P = Parkeren R = Achteruitversnelling N = Vrijstand D = Drive, (automatische vooruitversnelling) AutoStick: + naar een hogere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus; naar een lagere versnelling schakelen in sequentiële rijmodus J0002EM 112

115 Verplaats de hendel van D (Vooruit) naar links, om de "sequentiële" modus in te schakelen. De haalbare standen zijn + (hogere versnelling) of - (lagere versnelling). Deze standen zijn onstabiel: de hendel keert altijd terug naar de centrale stand. De pook is voorzien van een knop 1 fig. 110, die ingedrukt moet worden om de pook van P naar R te verplaatsen. Met de contactsleutel in de stand MAR het rempedaal intrappen en de knop 1 fig. 110 gebruiken om de pook van P in een andere stand te plaatsen. Druk op de knop 1 fig. 110 bij stationair draaiende motor om van R naar P te schakelen. Om van N naar D te schakelen of van N naar R moet het rempedaal worden ingetrapt en de knop 1 op de pook worden ingedrukt. Aanbevolen wordt geen gas te geven en ervoor te zorgen dat de motor stabiel stationair draait. U kunt vrij van D naar N schakelen, terwijl u alleen van D naar R of P kunt schakelen door te drukken op de knop 1 fig AUTOMATISCHE RIJMODUS Om de automatische rijmodus te selecteren, zet u de versnellingspook in stand D (Drive); de elektronische transmissieregeleenheid kiest de beste overbrengingsverhouding op basis van rijsnelheid, motorbelasting (stand gaspedaal) en hellingsgraad van de weg. De stand D kan vanuit sequentiële bediening onder alle rijomstandigheden geselecteerd worden. Kick-downfunctie Om snel op snelheid te komen moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt, waarbij de transmissieregeleenheid een of twee versnellingen kan terugschakelen (kick-down-functie). BELANGRIJK Bij het rijden over wegen met weinig grip (sneeuw, ijs, enz.) wordt geadviseerd de kick-down functie niet te gebruiken. AUTOSTICK - Sequentiële modus De Autostick-modus (sequentiële schakeling), waarin de bestuurder kan beslissen wanneer moet worden geschakeld, wordt aanbevolen in een aantal specifieke rijomstandigheden, zoals rijden met een zwaar belaste auto op een hellende weg, in sterke tegenwind of als een zware aanhanger wordt getrokken. Onder deze omstandigheden verbetert het gebruik van een lagere versnelling de voertuigprestaties en wordt de gebruiksduur van de versnellingsbak verlengd door het schakelen te beperken en oververhitting te voorkomen. Het is mogelijk om te schakelen van stand D (Drive) naar de sequentiële modus onafhankelijk van de rijsnelheid. Inschakeling Met de versnellingspook in stand D (Drive) de hendel naar links verplaatsen om de sequentiële rijmodus in te schakelen (indicatie en + op de bekleding). De ingeschakelde versnelling wordt weergegeven op het display. Schakelen vindt plaats door de versnellingspook naar voren te verplaatsen, naar symbool of naar achteren, naar symbool +. Uitschakelen Om de sequentiële rijmodus uit te schakelen, de versnellingspook terugzetten in stand D (Drive), automatische rijmodus. 113

116 STARTEN EN RIJDEN 114 DE MOTOR STARTEN De motor mag alleen worden gestart met de keuzehendel in stand P of N. Daarom moet het systeem tijdens het starten in de stand N of P staan (deze laatste stand komt overeen met de vrijstand, maar de wielen van de auto zijn daarbij geblokkeerd). WEGRIJDEN MET DE AUTO Trap, om weg te rijden met de auto, vanuit P het rempedaal in, en druk op de knop op de versnellingspook om deze in de gewenste stand (D, R of sequentieel) te plaatsen. Op het display verschijnt de ingeschakelde versnelling. Wanneer het rempedaal wordt losgelaten, beweegt de auto voor- of achteruit zodra de manoeuvre is ingeschakeld ("creeping" effect). In dit geval hoeft het gaspedaal niet ingedrukt te worden. BELANGRIJK Als de ingeschakelde versnelling (weergegeven op het display) niet overeenstemt met de stand van de versnellingspook, wordt dit gemeld door het knipperen van de betreffende letter op het paneel (er wordt ook een geluidssignaal afgegeven). Deze toestand moet niet beschouwd worden als een werkingsfout, maar eenvoudigweg als een verzoek van het systeem om de manoeuvre te herhalen. DEACTIVERING INSCHAKELING VERSNELLING Dit systeem maakt het onmogelijk de versnellingspook uit de stand P (Parkeren) of N (Vrijstand) te zetten als het rempedaal niet eerst is ingetrapt. Met de startschakelaar in de MAR-stand (motor aan of uit): moet om de versnellingspook naar een andere stand dan P (Parkeren) of van N of R te schakelen, het rempedaal worden ingetrapt en de knop 1 fig. 110 op de versnellingspook worden ingedrukt; moet om de versnellingspook van stand N in stand D te zetten, het rempedaal worden ingetrapt. In het geval van een fout of als de accu van de auto leeg is, blijft de pook vergrendeld in de P-stand. Om de pook handmatig te ontgrendelen, zie de paragraaf "Automatische versnellingsbak met dubbele koppeling - De pook ontgrendelen" in het hoofdstuk "In een noodgeval". AFZETTEN VAN DE MOTOR Versies uitgerust met sleutel zonder afstandsbediening: voor deze functie moet de versnellingspook in stand P (Parkeren) gezet worden voordat de sleutel uit de startinrichting wordt genomen. Als de accu van de auto leeg is en de contactsleutel is ingebracht, is de sleutel in het contactslot geblokkeerd. Om de sleutel handmatig te verwijderen, zie de paragraaf "Automatische versnellingsbak met dubbele koppeling - Contactsleutel verwijderen" in het hoofdstuk "In een noodgeval". Versies met een Stop&Startsysteem: om de motor uit te schakelen, moet het voertuig worden stilgezet door de juiste druk op het rempedaal uit te oefenen. Als de druk niet voldoende is, schakelt de motor niet uit. Dit kenmerk kan benut worden om te voorkomen dat de motor afslaat in bepaalde verkeerssituaties. "RECOVERY" FUNCTIES Bij een fout in de versnellingspook, zou het display van het instrumentenpaneel een speciaal bericht kunnen tonen waarin de bestuurder wordt aanbevolen te rijden zonder de pook in de P-stand te zetten. In dit geval zal de transmissie de

117 In dit geval zal de transmissie de vooruitversnelling (met verminderde prestaties) behouden, ook al wordt de hendel in R of N geschakeld. Als de hendel in de P-stand geschakeld wordt, of nadat de auto uitgeschakeld is, zal het niet meer mogelijk zijn om R of welke vooruitversnelling dan ook te selecteren. Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk. BELANGRIJK 118) Gebruik de stand P (parkeren) nooit in plaats van de parkeerrem. Schakel de parkeerrem altijd in als de auto geparkeerd wordt om onverwachte beweging van de auto te voorkomen. 119) Als de stand P (Parkeren) niet is ingeschakeld, zou de auto kunnen bewegen en letsel kunnen veroorzaken. Controleer, voordat de auto wordt verlaten, dat de versnellingspook in stand P staat en dat de parkeerrem is ingeschakeld. 120) Schakel de versnellingspook niet naar N (Vrijstand) en zet de motor niet af wanneer heuvelafwaarts wordt gereden. Deze manier van rijden is gevaarlijk en beperkt de mogelijkheid om in te grijpen in geval van wijziging van de verkeerssituatie of het wegdek. U loopt het risico de controle over uw auto te verliezen en ongevallen te veroorzaken. 121) Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter. Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten en neem de sleutel mee. BELANGRIJK 45) Zet de startinrichting in de stand MAR en trap het rempedaal in, voordat u de versnellingspook uit stand P (parkeren) zet. Anders kan de versnellingspook beschadigen. 46) Schakel altijd de handrem in als de auto op een helling staat, VOORDAT u de pook in P zet. 47) Schakel de achteruitversnelling uitsluitend in als de auto stilstaat, de motor stationair draait en het gaspedaal volledig is losgelaten. STOP/START- SYSTEEM (waar aanwezig) Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor af wanneer het voertuig stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden. Dit verhoogt de efficiëntie van het voertuig dankzij een beperking van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en de geluidsoverlast. BEDIENINGSWIJZE Afzetten van de motor Versies met handmatige versnellingsbak Bij stilstaand voertuig, wordt de motor afgezet als de versnellingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal niet is ingetrapt. Versies met automatische versnellingsbak Bij stilstaande auto en ingetrapt rempedaal wordt de motor uitgeschakeld als de versnellingspook in een andere stand dan R staat. Het systeem werkt niet als de keuzehendel in R staat, om parkeermanoeuvres makkelijker te 115

118 STARTEN EN RIJDEN 116 maken. Als de auto heuvelopwaarts tot stilstand wordt gebracht, wordt het uitschakelen van de motor verhindert om de "Hill Hold Control"-functie beschikbaar te houden (die alleen bij draaiende motor werkt). Opmerking De motor kan alleen automatisch worden afgezet na overschrijding van een snelheid van een snelheid van ongeveer 10 km/u. Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat de motor werd uitgeschakeld. De motor opnieuw starten Versies met handmatige versnellingsbak Druk op het koppelingspedaal of het gaspedaal in om de motor weer te starten. Als de auto niet start als het koppelingspedaal wordt ingetrapt, de versnellingspook in de vrijstand zetten en de procedure herhalen. Neem, als het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk. Versies met automatische versnellingsbak Laat het rempedaal los om de motor weer te starten. Met ingetrapt rempedaal, als de versnellingspook in automatische modus - D (Drive) staat - kan de motor weer gestart worden door de pook naar R (Achteruit) of "AutoStick" te verplaatsen. Met ingetrapt rempedaal, als de versnellingspook in "AutoStick"-modus staat - kan de motor weer gestart worden door de pook naar R (Achteruit) te verplaatsen. Wanneer de motor automatisch is afgezet kan, door het rempedaal ingetrapt te houden, de rem gelost worden terwijl de motor uit blijft, door de versnellingspook snel naar P (Parkeren) te zetten. Om de motor weer te starten, de pook uit stand P halen. HET SYSTEEM HANDMATIG INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN Druk op de knop fig. 111 in het midden van het dashboard om het systeem handmatig in of uit te schakelen. 111 P Inschakeling van het systeem Inschakeling van het systeem wordt aangeduid door een brandend controlelampje en, waar voorzien, door een bericht op het display. Uitschakeling van het systeem Inschakeling van het systeem wordt aangeduid door het brandende controlelampje en, waar voorzien, door een bericht op het display. GEMISTE AFZETOMSTANDIGHEDEN VAN DE MOTOR 48) Wanneer het systeem actief is, voor meer comfort en veiligheid, en om de uitstoot te beperken, wordt de motor in sommige omstandigheden niet afgezet, zoals: nog koude motor; buitengewoon lage buitentemperatuur;

119 onvoldoende acculading; bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF) (alleen bij Dieselmotoren); bestuurdersportier niet gesloten; veiligheidsgordel van de bestuurder niet omgelegd; ingeschakelde achteruit (bijv. bij het parkeren); alleen bij versies met een automatische klimaatregeling, wanneer een comfortabele temperatuur in het interieur moet worden bereikt of bij ingeschakelde MAX-DEF functie; tijdens de inrijperiode, als het systeem wordt geïnitialiseerd. VOORWAARDEN WAARONDER DE MOTOR WEER GESTART WORDT Uit oogpunt van comfort, emissieregeling en veiligheid kan de motor automatisch opnieuw worden ingeschakeld, dus zonder tussenkomst van de bestuurder. Dit is het geval wanneer er voor de auto en de klimaatregeling in de passagiersruimte aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, zoals: Wanneer een versnelling is ingeschakeld, kan de motor alleen automatisch weer worden gestart door het koppelingspedaal helemaal in te trappen. VEILIGHEIDSINSTEL- LINGEN Als het Stop/Start-systeem de motor heeft afgezet en de bestuurder maakt zijn veiligheidsgordel los en opent het bestuurders- of het passagiersportier, dan kan de motor alleen opnieuw gestart worden met de startinrichting. De bestuurder wordt hiervan op de hoogte gebracht door een geluidssignaal en een bericht op het display. "ENERGY SAVING" FUNCTIE Als de bestuurder, na een automatische start van de motor, gedurende enige tijd (ongeveer 3 minuten) geen enkele handeling uitvoert, dan schakelt het Start&Stop-systeem de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dergelijke gevallen kan de motor alleen opnieuw gestart worden met behulp van de startinrichting. OPMERKING De motor kan in elk geval draaiende worden gehouden door het systeem uit te schakelen. ONREGELMATIGE WERKING Indien zich een storing voordoet, wordt het Stop/Start-systeem uitgeschakeld. Zie voor storingsmeldingen de paragraaf "Lampjes en berichten" in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel". LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTO 122) Als het voertuig enige tijd niet gebruikt wordt (of als de accu wordt vervangen), moet speciale aandacht besteed worden aan het loskoppelen van de stroomvoorziening van de accu. BELANGRIJK 122) Laat de accu alleen vervangen door een dealer van het Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu door een nieuw exemplaar van hetzelfde type en met dezelfde specificaties. BELANGRIJK 48) Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het Start&Stopsysteem worden uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan blijven werken. 117

120 STARTEN EN RIJDEN 118 SNELHEIDS- BEGRENZER BESCHRIJVING Met deze voorziening wordt de snelheid van het voertuig beperkt tot waarden die door de bestuurder ingesteld kunnen worden. De maximumsnelheid kan zowel bij rijdend als bij stilstaand voertuig worden ingesteld. De minimumsnelheid die ingesteld kan worden is 30 km/h. Wanneer het systeem actief is, hangt de snelheid van het voertuig van de druk op het gaspedaal af, tot de geprogrammeerde snelheidslimiet wordt bereikt (zie paragraaf "Snelheidslimiet programmeren"). HET SYSTEEM INSCHAKELEN Om het systeem in te schakelen, druk u op knop 1 fig. 112 op het stuurwiel. 112 P De inschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display, samen met een speciaal bericht en de laatst opgeslagen snelheid. Als de elektronische Cruise-Control eerder is geactiveerd, moet knop 1 fig. 112 tweemaal worden ingedrukt. Met de eerste keer indrukken wordt de eerder ingeschakelde functie uitgeschakeld; met de tweede keer indrukken wordt de Snelheidsbegrenzer ingeschakeld. SNELHEIDSLIMIET PROGRAMMEREN De snelheidslimiet kan geprogrammeerd worden zonder het systeem in te hoeven schakelen. Om een hogere snelheidswaarde dan de weergegeven waarde op te slaan, kort op de knop SET + drukken. Elke keer als de knop wordt ingedrukt, wordt de snelheid met ongeveer 1 km/h verhoogd, als de knop ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid stapsgewijs met 5 km/h verhoogd. Om een lagere snelheidswaarde dan de weergegeven waarde op te slaan, kort op de knop SET drukken. Elke keer als de knop wordt ingedrukt, wordt de snelheid met ongeveer 1 km/h verlaagd, als de knop ingedrukt gehouden wordt, wordt de snelheid stapsgewijs met 5 km/h verlaagd. INSCHAKELING/ UITSCHAKELING SYSTEEM Inschakeling van het systeem: druk bij een snelheid tussen 30 en 130 km/h op de knop SET + of SET om de huidige rijsnelheid in te stellen als de maximale snelheid. Druk op de knop RES om de maximale snelheid in te stellen op de waarde die wordt weergegeven op het display.. De inschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display. Uitschakeling van het systeem: druk op de knop CANC. De uitschakeling van het systeem wordt aangegeven met het symbool op het display. DE GEPROGRAMMEERDE SNELHEID OVERSCHRIJDEN Als het gaspedaal volledig wordt ingetrapt, kan de geprogrammeerde snelheid overschreden worden, ook als het systeem is ingeschakeld (bijv. om in te halen). Het systeem is uitgeschakeld tot de snelheid onder de ingestelde limiet zakt, daarna wordt het weer automatisch ingeschakeld.

121 KNIPPEREN VAN DE GEPROGRAMMEERDE SNELHEID In de volgende gevallen gaat de geprogrammeerde snelheid knipperen: wanneer het gaspedaal volledig is ingetrapt en het voertuig de geprogrammeerde snelheid heeft overschreden; inschakeling van het systeem na het instellen van een limiet lager dan de werkelijke snelheid van het voertuig; wanneer het systeem de voertuigsnelheid niet kan verlagen vanwege de hellingshoek van de weg (u hoort dan ook een geluidssignaal); bij snelle acceleratie. HET SYSTEEM UITSCHAKELEN Druk op knop 1 fig. 112 om het systeem uit te schakelen. BELANGRIJK Bij inschakeling van de elektronische Cruise-Control wordt het systeem uitgeschakeld. Automatische uitschakeling van het systeem Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld in geval van een systeemstoring. Neem in dat geval contact op met het Fiat Servicenetwerk. ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL (waar aanwezig) Dit is een elektronisch geregeld hulpsysteem waarmee de gewenste rijsnelheid gehandhaafd kan worden, zonder het gaspedaal in te hoeven trappen. Het systeem kan gebruikt worden bij een snelheid van meer dan 30 km/h op lange, droge en rechte wegen met weinig veranderingen in de rijomstandigheden (bijv. snelwegen). Het gebruik van de cruisecontrol wordt dus niet aanbevolen op buitenwegen met druk verkeer. Gebruik het systeem niet in de stad. HET SYSTEEM INSCHAKELEN 123) 124) 125) Om het systeem in te schakelen op knop 1 fig. 113 drukken. Het grijze symbool op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld J0002EM Het systeem kan niet worden ingeschakeld als het voertuig in de 1 e versnelling of in de achteruit staat. Het is raadzaam om het systeem in te schakelen vanaf de 3 e versnelling of hoger. DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN Ga als volgt te werk: Om het systeem in te schakelen op knop 1 fig. 113 drukken; druk, wanneer het voertuig de gewenste snelheid heeft bereikt, op knop SET + (of SET ) en laat de knop los om het systeem in te schakelen. Wanneer het gaspedaal wordt losgelaten, zal het voertuig automatisch op de geselecteerde snelheid verder rijden. Als het systeem is ingesteld, wordt het symbool ( ) wit weergegeven. 119

122 STARTEN EN RIJDEN Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid gewoon verhoogd worden door het gaspedaal in te trappen; als het gaspedaal vervolgens wordt losgelaten, keert het voertuig terug naar de eerder opgeslagen snelheid. Op afdalingen kan de snelheid bij ingeschakelde cruise-control hoger liggen dan de opgeslagen snelheid. SNELHEID WIJZIGEN Snelheid verhogen Zodra de elektronische Cruise-Control is ingeschakeld, kan de snelheid verhoogd worden door op de knop SET + te drukken. Als de knop ingedrukt gehouden wordt, zal de ingestelde snelheid verhoogd worden tot de knop wordt losgelaten, daarna wordt de nieuwe snelheid opgeslagen. Voer deze handeling alleen uit als u de snelheid van de auto wilt opvoeren met een hoge waarde. Telkens als de knop SET + wordt ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid fijnafgestemd. Snelheid verlagen Bij ingeschakeld systeem kan de snelheid worden verlaagd door op de knop SET te drukken. Als de knop ingedrukt gehouden wordt, zal de ingestelde snelheid verlaagd worden tot de knop wordt losgelaten, daarna wordt de nieuwe snelheid opgeslagen. Telkens als de knop SET - wordt ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid fijnafgestemd. DE SNELHEID WEER OPROEPEN Bij versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig) moet in modus D (Drive - automatisch), om de eerder ingestelde snelheid op te roepen, de knop RES (Resume) worden ingedrukt en losgelaten. Bij versies met handgeschakelde of automatische versnellingsbak (waar aanwezig) moet u in de modus Autostick (sequentieel), om de eerder ingestelde snelheid op te roepen, accelereren tot deze snelheid wordt benaderd en moet de knop RES worden ingedrukt en losgelaten. HET SYSTEEM UITSCHAKELEN Door het rempedaal een klein stukje in te trappen of de knop CANC in te drukken wordt de elektronische Cruise-Control uitgeschakeld zonder dat de opgeslagen snelheid gewist wordt. De Cruise-Control kan ook worden uitgeschakeld door de parkeerrem in te schakelen wanneer het remsysteem wordt gebruikt (door bijv. gebruik van het ESC-systeem) of door het koppelingspedaal in te duwen tijdens het schakelen. In de volgende gevallen wordt de opgeslagen snelheid gewist: door het indrukken van knop 1 fig. 113 of het afzetten van de motor; als zich een storing in de elektronische Cruise-Control voordoet. HET SYSTEEM UITSCHAKELEN De elektronische Cruise-Control wordt uitgeschakeld door het indrukken van knop 1 fig. 113 of door de startinrichting op STOP te zetten. BELANGRIJK 123) Als met actieve cruise-control wordt gereden, mag de versnellingspook nooit in de vrijstand worden gezet. 124) In geval van slechte werking of storing van het systeem, contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk. 125) De elektronische Cruise-Control kan gevaarlijk zijn als het systeem geen constante snelheid kan handhaven. In bepaalde omstandigheden kan de snelheid overmatig zijn, hetgeen kan leiden tot verlies van controle over het voertuig en ongevallen. Gebruik het systeem niet in druk verkeer of op bochtig, met ijzel of sneeuw bedekt of glad wegdek. 120

123 ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) (waar aanwezig) 126) 127) 128) 129) 130) 131) 49) 50) 51) 53) 53) 54) 55) BESCHRIJVING Adaptieve Cruise-Control (ACC) is een hulpmiddel voor de bestuurder waarbij de functies van een gewone cruisecontrol worden gecombineerd met functies om een bepaalde afstand te houden tot de voorligger. Het systeem zorgt ervoor dat de auto met de gewenste snelheid blijft rijden zonder dat het gaspedaal hoeft te worden ingetrapt. Daarnaast kan een bepaalde afstand ten opzichte van de voorligger worden gehandhaafd (deze afstand kan door de bestuurder worden ingesteld). Adaptieve Cruise-Control (ACC) maakt gebruik van een radarsensor, die zich achter de voorbumper fig. 114 bevindt, om vast te stellen of er een andere auto te dicht bij uw auto in de buurt komt. 114 P Het systeem zorgt bovendien voor nog meer rijcomfort via de elektronische Cruise-Control, die handig is tijdens het rijden op de snelweg of op wegen met weinig verkeer. Het gebruik van het systeem op drukke wegen buiten de stad of op stadswegen levert geen voordeel op. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Als de sensor geen voorligger waarneemt, wordt de ingestelde snelheid gehandhaafd. Als de sensor een voorligger waarneemt, remt het systeem automatisch om te voorkomen dat de voorligger dichter dan de ingestelde afstand wordt genaderd. Wanneer achter een voertuig wordt gereden, zal het systeem remmen of accelereren om de afstand te bewaren zonder de ingestelde snelheid te overschrijden. Het is raadzaam om het systeem in de volgende situaties uit te schakelen: tijdens het rijden in dichte mist, harde regen, sneeuw, drukke of afwijkende rijomstandigheden (bijvoorbeeld als er wegwerkzaamheden zijn op de snelweg); op een weg met veel bochten, ijzige, besneeuwde of gladde wegen of wegen met steile beklimmingen en afdalingen; op een in- of uitvoegstrook of op een afrit; bij gebruik van een aanhanger; als de omstandigheden het niet toelaten om veilig te rijden met een constante snelheid. Het systeem kan op twee manieren worden gebruikt: in de modus Adaptieve Cruise Control om een veilige afstand te houden tussen voertuigen (een bericht hierover wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel); in de modus elektronische Cruise-Control om het voertuig met een vooraf gekozen snelheid te laten rijden. U kunt de gewenste modus selecteren via de knop op het stuur (zie verderop voor instructies). De "elektronische Cruise-Control" past de snelheid niet aan op voorliggers. 121

124 STARTEN EN RIJDEN 122 Houd altijd rekening met de verkeersomstandigheden bij het kiezen van de snelheid. ADAPTIEVE CRUISECONTROL INSCHAKELEN/ UITSCHAKELEN Inschakelen Druk kort op de knop fig. 115 om het systeem in te schakelen. 115 P Als het systeem is ingeschakeld en klaar is voor gebruik, wordt dit met een bericht aangegeven op het display. Ook ziet u een grijs symbool voor het systeem (zoals weergegeven in fig. 116 ). 116 P BELANGRIJK Het is gevaarlijk het systeem ingeschakeld te laten als het niet wordt gebruikt. Er bestaat een risico van per ongeluk inschakelen en de controle over het voertuig te verliezen vanwege onverwachte overmatige snelheid. Uitschakelen Als het systeem is ingeschakeld, drukt u kort op de knop om het systeem uit te schakelen. Op het display verschijnt een bijbehorend bericht. DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN Het systeem kan alleen worden ingesteld als de snelheid hoger is dan 30 km/h en lager dan 160 km/h. Als de gewenste rijsnelheid is bereikt, drukt u op de knop SET + of SET en de ingestelde snelheid verschijnt op het display. Als het systeem is ingesteld, wordt het bijbehorende symbool (fig. 116 ) wit weergegeven. Haal vervolgens uw voet van het gaspedaal. BELANGRIJK Als u het gaspedaal weer indrukt, kan de ingestelde snelheid worden overschreden. Terwijl het gaspedaal is ingedrukt: ziet u gedurende een paar seconden een bericht; kan het systeem de afstand tussen uw auto en de voorligger niet regelen. In dit geval wordt de snelheid uitsluitend bepaald door de stand van het gaspedaal. Het systeem treedt weer in werking zodra het gaspedaal wordt losgelaten. Het systeem kan niet worden ingesteld: als het rempedaal is ingetrapt; als de auto op de handrem staat; als de remmen oververhit zijn;

125 als de pook in R (achteruit), vrij of 1 (1e versnelling ingeschakeld) staat (versies met handgeschakelde versnellingsbak); als de pook in P (parkeren), R (achteruit) of N (vrijstand) staat (versies met automatische versnellingsbak of automatische versnellingsbak met dubbele koppeling); als het koppelingspedaal is ingetrapt; als de rijsnelheid niet binnen het instelbare snelheidsbereik ligt; als het motortoerental een maximumdrempel overschrijdt (versies met handgeschakelde versnellingsbak en versies met automatische versnellingsbak/automatische versnellingsbak met dubbele koppeling) of onder een minimumdrempel valt (alleen versies met handgeschakelde versnellingsbak); als de ESC (of ABS of een ander systeem voor stabiliteitsregeling) in werking is of net in werking is geweest; bij automatisch remmen door het Full Brake Control-systeem; als de Speed Limiter actief is; als de elektronische Cruise-Control actief is; bij een storing van het systeem; als de motor is uitgeschakeld: als de radarsensor geen vrij zicht heeft (in dat geval moet de bumper worden schoongemaakt bij de sensor). Als het systeem is ingesteld, kunnen de bovenstaande omstandigheden ook tot gevolg hebben dat het systeem wordt geannuleerd of uitgeschakeld. De momenten waarop dit gebeurt, verschillen per situatie. BELANGRIJK Als het systeem is ingesteld, kunt u door het intrappen van het gaspedaal harder rijden dan de ingestelde rijsnelheid. Het systeem wordt dan niet automatisch uitgeschakeld, maar de werking wordt wel beperkt. U kunt het systeem dan ook beter uitschakelen. SNELHEID WIJZIGEN Snelheid verhogen Nadat het systeem is ingesteld, kan de opgeslagen rijsnelheid worden verhoogd via de knop SET +. Druk eenmaal op de knop SET + om de snelheid met 1 km/h te verhogen. Met elke volgende druk op de knop wordt de snelheid met 1 km/h verhoogd. Houd de knop SET + ingedrukt om de snelheid in stappen van 10 km/h te verhogen totdat u de knop loslaat. De toename van de ingestelde snelheid wordt op het display weergegeven. Snelheid verlagen Nadat het systeem is ingesteld, kan de opgeslagen rijsnelheid worden verlaagd door de knop SET ingedrukt te houden. Druk eenmaal op de knop SET om de snelheid met 1 km/h te verlagen. Met elke volgende druk op de knop wordt de snelheid met 1 km/h verlaagd. Houd de knop SET ingedrukt om de snelheid in stappen van 10 km/h te verlagen totdat u de knop loslaat. De afname van de snelheid wordt op het display weergegeven. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Door het gaspedaal ingedrukt te houden, kunt u de auto sneller laten rijden dan de ingestelde snelheid. Druk in dat geval op de knop SET + (of SET ) om de huidige snelheid van de auto op te slaan. Als u de knop SET indrukt om de snelheid te verlagen, wordt automatisch het remsysteem geactiveerd als de nieuwe snelheid niet kan worden bereikt met remmen op de motor alleen. Het systeem handhaaft de ingestelde snelheid ook als u een helling of berg op- of afrijdt. Een lichte schommeling van de snelheid is dan echter normaal, zeker bij kleine hoogteverschillen. Bij versies met een handgeschakelde 123

126 STARTEN EN RIJDEN versnellingsbak kan worden geschakeld terwijl het systeem actief is om de versnelling te kiezen die het best past bij de ingestelde snelheid en het systeem ingeschakeld te laten. Het systeem wordt geannuleerd wanneer u het koppelingspedaal ingetrapt houdt of de versnellingspook langer dan een bepaalde tijd in de vrijstand zet. De automatische versnellingsbak (of automatische versnellingsbak met dubbele koppeling) kan naar een lagere versnelling schakelen als een helling wordt afgereden of geaccelereerd wordt. Dit is normaal en noodzakelijk om de ingestelde snelheid te handhaven. Het systeem wordt ook uitgeschakeld tijdens het rijden als de remmen oververhit raken. ACCELERATIE BIJ INHALEN Wanneer met een snelheid van meer dan 50 km/u achter een voertuig wordt gereden met de adaptieve Cruise-Control aan, zal bij het inschakelen van de richtingaanwijzer extra worden geaccelereerd om sneller te kunnen inhalen. Bij auto's met stuur links wordt de inhaalassistent geactiveerd als de linkerrichtingaanwijzer wordt ingeschakeld en bij auto's met stuur rechts als de rechterrichtingaanwijzer wordt ingeschakeld. In landen waar rechts wordt gereden, werkt de inhaalassistent alleen als de linker rijbaan wordt gebruikt om een voorligger in te halen (voor landen waar rechts wordt gereden, geldt de tegengestelde activeringslogica). Het systeem herkent automatisch de gewijzigde richting van het verkeer op het moment dat het verkeer niet meer rechts rijdt maar links. In dat geval wordt de inhaalassistent alleen ingeschakeld wanneer het referentievoertuig aan de linkerkant wordt ingehaald. De extra acceleratie vindt plaats op het moment dat de bestuurder richting naar links aangeeft. De inhaalassistent werkt dan niet meer aan de linkerzijde tot die vaststelt dat de auto weer links rijdt. BELANGRIJK Voor versies met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling werkt de ECO-functie ook op de acceleratierespons van de adaptieve Cruise-Control. Als meer responsief gedrag gewenst is, kan de ECO-functie worden uitgeschakeld of het gaspedaal worden bediend. In dit laatste geval zal de normale adaptieve Cruise-Control worden hervat als het pedaal wordt losgelaten. DE SNELHEID WEER OPROEPEN Als de cruisecontrol tijdelijk niet is gebruikt maar nog wel is ingeschakeld, kunt u weer gaan rijden met een eerder ingestelde snelheid door kort op de knop RES te drukken en even uw voet van het gaspedaal te halen. De laatst opgeslagen snelheid wordt dan hersteld. Als u wilt terugkeren naar de eerder ingestelde snelheid, gaat u met ongeveer die snelheid rijden en drukt u kort op de knop RES. BELANGRIJK Gebruik deze functie alleen als de weg- en verkeersomstandigheden dit toestaan. Als u via deze functie een eerder gebruikte snelheid oproept, moet u er altijd op bedacht zijn dat het voertuig ineens harder of zachter kan gaan rijden. Het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregelen kan leiden tot ernstige ongevallen met fatale afloop. 124

127 DE AFSTAND TUSSEN VOERTUIGEN INSTELLEN De afstand tussen uw voertuig en uw voorligger kan worden ingesteld op 1 streepje (kort), 2 streepjes (gemiddeld), 3 streepjes (lang) of 4 streepjes (maximaal) (zie fig. 117 ). 117 P De gehanteerde afstanden zijn relatief ten opzichte van de rijsnelheid. De tijd tussen uw voertuig en de voorligger blijft constant en varieert tussen 1 seconde (voor de korte afstand van 1 streepje) en 2 seconden (voor de maximale afstand van 4 streepjes). De ingestelde afstand wordt met een symbool op het display weergegeven bij Driver Assist. Bij het eerste gebruik van het systeem is de afstand ingesteld op 4 streepjes (het maximum). Nadat de afstand is aangepast door de bestuurder, wordt de nieuwe afstand ook opgeslagen zodra het systeem is uitgeschakeld en weer is ingeschakeld. De afstand verkleinen Druk kort op de knop om de ingestelde afstand te verkleinen. De afstand wordt met elke druk op de knop één streepje korter. De ingestelde snelheid wordt gehandhaafd als er geen voorliggers zijn. Als de kortst mogelijke afstand is bereikt, wordt met de volgende druk op de knop de langste afstand ingesteld. Als in dezelfde rijbaan een voertuig wordt waargenomen dat langzamer rijdt, wordt dit op het display gemeld bij Driver Assist. De snelheid van de auto wordt dan automatisch aangepast door het systeem om de ingestelde afstand te behouden, onafhankelijk van de ingestelde snelheid. De ingestelde afstand wordt behouden totdat: de voorligger versnelt tot een snelheid die hoger is dan de ingestelde snelheid; de voorligger de rijbaan verlaat of niet meer binnen het bereik is van de sensor van de adaptieve cruisecontrol; de afstand wordt aangepast; de adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld/geannuleerd. BELANGRIJK Er gelden beperkingen voor de maximale remwerking die door het systeem kan worden toegepast. De bestuurder kan altijd het rempedaal intrappen als dat nodig mocht zijn. BELANGRIJK Als het systeem vaststelt dat de remkracht onvoldoende is om de ingestelde afstand te handhaven, wordt de bestuurder via een bericht gewaarschuwd dat de voorligger te dicht is genaderd. Er klinkt ook een geluidssignaal. In dit geval is het raadzaam om direct het rempedaal in te trappen om een veilige afstand tot de voorligger te behouden. BELANGRIJK De bestuurder moet erop toezien dat er zich geen voetgangers, andere voertuigen of voorwerpen in de directe omgeving van het voertuig bevinden. Het niet in acht nemen van 125

128 STARTEN EN RIJDEN deze voorzorgsmaatregelen kan leiden tot ernstige ongelukken en lichamelijk letsel. BELANGRIJK Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om voldoende afstand te houden op voorliggers en zich hierbij te houden aan de geldende verkeersregels. UITSCHAKELEN In de volgende gevallen wordt de functie uitgeschakeld en de ingestelde snelheid geannuleerd: de knop van de adaptieve cruisecontrol wordt ingedrukt; de knop van de elektronische cruisecontrol wordt ingedrukt; de knop voor de snelheidsbegrenzer wordt ingedrukt; de startinrichting wordt in de stand STOP geplaatst. In de volgende gevallen wordt de functie geannuleerd (de ingestelde snelheid en afstand worden opgeslagen): de knop CANC wordt ingedrukt; als de voorwaarden uit de paragraaf De gewenste snelheid instellen van toepassing zijn; als de rijsnelheid lager is dan de minimale snelheid waarbij de cruisecontrol werkt (bijvoorbeeld bij een file). Als deze voorwaarden optreden terwijl het systeem de auto langzamer laat tijden om afstand te houden met een voorganger, bestaat de kans dat de auto indien nodig verder wordt afgeremd, ook nadat het systeem is geannuleerd of uitgeschakeld vanwege het bereiken van de minimale snelheid voor de cruisecontrol. WAARSCHUWING BEPERKTE SYSTEEMWERKING Als het speciale bericht op het display wordt weergegeven, kan er sprake zijn van een beperking van de werking van het systeem. Deze beperking kan veroorzaakt worden door een fout of belemmering van de radarsensor. Wanneer er een belemmering wordt aangegeven, maak dan de sensorzone in de bumper, aangegeven in fig. 114, schoon en controleer of het bericht is verdwenen. Wanneer de omstandigheden die de werking van het systeem hebben beperkt ophouden, zal het systeem naar een normale en volledige werking terugkeren. Neem, als het probleem aanhoudt, contact op met het Fiat Servicenetwerk. VOORZORGSMAATREGELEN TIJDENS HET RIJDEN Het systeem werkt mogelijk niet goed onder bepaalde rijomstandigheden (zie hieronder). De bestuurder moet het voertuig daarom altijd onder controle hebben. Bij gebruik van een aanhanger Het wordt afgeraden om het systeem in te schakelen als er een aanhanger is aangekoppeld. Voertuig niet uitgelijnd De mogelijkheid bestaat dat het systeem een voertuig over het hoofd ziet dat op dezelfde rijbaan rijdt maar dat niet langs dezelfde rijrichting is uitgelijnd, of een voertuig dat ineens van rijbaan verandert. In deze omstandigheden kan niet worden gegarandeerd dat er voldoende afstand tot de voorliggers wordt behouden. Het niet-uitgelijnde voertuig kan afwisselend de rijrichting betreden of verlaten, waardoor de auto onverwachts gaat remmen of versnellen. Sturen en bochten Als het systeem is ingeschakeld terwijl u bochten fig. 118 instuurt, bestaat de kans dat de snelheid en acceleratie worden beperkt om de stabiliteit van het voertuig te garanderen, zelfs als er 126

129 geen voorliggers in de buurt zijn. Zodra u de bocht uit bent, wordt de eerder ingestelde snelheid hersteld. nadat het voertuig de andere rijbaan volledig heeft verlaten. 120 P P BELANGRIJK Bij hele nauwe bochten kunnen de prestaties van het systeem afnemen. In dat geval is het beter om het systeem even uit te schakelen. Het systeem gebruiken in heuvelachtig terrein Als u rijdt in heuvelachtig of bergachtig gebied, is het mogelijk dat voertuigen op dezelfde rijbaan niet worden waargenomen. De prestaties van het systeem kunnen minder zijn afhankelijk van snelheid, belading, verkeersomstandigheden en hellingsgraad. Veranderen van rijbaan Het is mogelijk dat de aanwezigheid van een voertuig pas wordt vastgesteld 119 P In een dergelijke situatie kan niet worden gegarandeerd dat er voldoende afstand wordt gehouden tot het voertuig dat van rijbaan verandert. Het is dan ook raadzaam om altijd zeer goed op te letten, zodat u indien nodig zelf kunt remmen. Kleine voertuigen Bepaalde smalle voertuigen (zoals fietsen en motoren fig. 120 ) die aan de zijkant van de rijbaan rijden of die de rijbaan vanaf de zijkant betreden, worden pas waargenomen op het moment dat ze de rijbaan volledig hebben betreden. In deze omstandigheden kan niet worden gegarandeerd dat er voldoende afstand tot de voorliggers wordt behouden. Stilstaande voorwerpen en voertuigen Het systeem kan alleen bewegende voertuigen of voorwerpen waarnemen. Zo grijpt het systeem bijvoorbeeld niet in als de voorligger de rijbaan verlaat en het voertuig daarvoor stilstaat. Het is daarom zeer belangrijk dat u altijd heel goed oplet en altijd het rempedaal kunt intrappen als dat nodig is. Voorwerpen en voertuigen die zich in tegengestelde of kruiselingse richting verplaatsen Het systeem kan niet de aanwezigheid vaststellen van voorwerpen of voertuigen die zich in tegengestelde of kruiselingse richting verplaatsen 127

130 STARTEN EN RIJDEN fig. 121 en wordt dan ook niet geactiveerd in die situaties. 121 P MODUS ELEKTRONISCHE CRUISE-CONTROL De modus Electronic Cruise Control is beschikbaar om met een constante snelheid te rijden, in aanvulling op de modus Adaptive Cruise Control (ACC). Als het voertuig is uitgerust met de functie Adaptieve cruisecontrol (ACC), werkt de elektronische Cruise-Control op dezelfde manier als de ACC (namelijk door het indrukken van de knop van de Cruise-Control), met deze verschillen: de afstand tussen het voertuig en het voertuig ervoor wordt niet gehandhaafd; de functie werkt ook als de sensor van de radar is bedekt. Als u wilt terugkeren naar de eerder ingestelde snelheid, gaat u met ongeveer die snelheid rijden en drukt u kort op de knop RES. BELANGRIJK 126) Het is belangrijk dat u altijd zeer goed blijft opletten tijdens het rijden en altijd het rempedaal kunt intrappen als dat nodig is. 127) Het systeem is een ondersteuning voor de bestuurder die altijd zijn volle aandacht bij het rijden moet houden. De verantwoordelijkheid ligt altijd bij de bestuurder, die rekening moet houden met de verkeersomstandigheden om in alle veiligheid te kunnen rijden. De bestuurder dient altijd een veilige afstand tot het voertuig vóór hem te houden. 128) De functie wordt niet geactiveerd bij aanwezigheid van voetgangers, voertuigen die tegemoetkomen in de tegengestelde rijrichting of die in kruiselingse richting bewegen en stilstaande voorwerpen (zoals een voertuig dat voor een stoplicht staat of langs de weg staat met pech). 129) De functie kan geen rekening houden met de weg-, verkeers- en weersomstandigheden, en omstandigheden die slecht zicht veroorzaken (zoals mist). 130) De functie kan geen rekening houden met de weg-, verkeers- en weersomstandigheden, en omstandigheden die slecht zicht veroorzaken (zoals mist). 131) De functie kan niet de maximale remkracht uitoefenen: de auto wordt niet volledig tot stilstand gebracht. BELANGRIJK 49) Het systeem kan beperkt of niet werken vanwege weersomstandigheden zoals zware regen, hagel, dikke mist, hevige sneeuw. 50) De sectie van de bumber voor de sensor mag niet bedekt zijn met stickers, extra koplampen of enig ander voorwerp. 51) Werking kan in gevaar worden gebracht door structurele wijzigingen aangebracht aan het voertuig, zoals modificatie aan de frontale geometrie, vervanging van wielen of een zwaardere lading dan de standaardlading van het voertuig. 52) Incorrecte reparaties verricht op het voorste deel van het voertuig (bijv. bumper, chassis) kunnen de positie van de radarsensor wijzigen en de werking ervan in gevaar brengen. Ga naar een Fiat Servicenetwerk om elke operatie van dit type. 53) Knoei niet met de sensor van de radar en voer er geen werkzaamheden aan uit. Neem in geval van een storing van de sensor contact op met het Fiat Servicenetwerk. 54) Was niet met hogedrukjets in de onderste zone van de bumber: in het bijzonder, niet werken op de elektrische connector van het systeem. 128

131 55) Wees voorzichtig in het geval van reparaties en nieuwe verf in de zone rond de sensor (paneel dat de sensor bedekt op de linkerkant van de bumper). In het geval van een frontale botsing kan de sensor automatisch buiten werking worden gesteld en kan er op het display een bericht worden weergegeven dat de sensor gerepareerd moet worden. Ook als er geen storingsmeldingen worden gegeven, moet het systeem uitgeschakeld worden als u denkt dat de plaats van de radarsensor is gewijzigd (bijv. wegens een frontale aanrijding op lage snelheid zoals tijdens parkeermanoeuvres). Ga in deze gevallen naar een Fiat Servicenetwerk om de radarsensor te laten uitlijnen of vervangen. PARKEERSENSOREN (waar aanwezig) SENSOREN 132) 56) 57) 58) De parkeersensoren, die zich in de achterbumper fig. 122 bevinden, detecteren de aanwezigheid van obstakels achter het voertuig. De sensoren waarschuwen de bestuurder over aanwezigheid van obstakels met een intermitterend geluidssignaal en, afhankelijk van de versie, ook met visuele aanwijzingen op het display van het instrumentenpaneel. 122 P Inschakelen De sensoren worden automatisch ingeschakeld zodra de achteruitversnelling wordt geselecteerd. Naarmate de afstand tot het obstakel achter het voertuig korter wordt, wordt de frequentie van het geluidssignaal hoger. Geluidssignaal Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld en er zich een obstakel achter het voertuig bevindt, klinkt er een geluidssignaal met een frequentie die varieert op basis van de afstand van het obstakel ten opzichte van de bumper. De frequentie van het geluidssignaal: neem toe naarmate de afstand tussen het voertuig en het obstakel afneemt; klinkt ononderbroken als de afstand tussen het voertuig en het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm; is constant als de afstand tussen het voertuig en het obstakel onveranderd blijft. Als deze situatie de sensoren aan de zijkant betreft, zal het signaal na ongeveer 3 seconden stoppen om, bijvoorbeeld, aanwijzingen te voorkomen tijdens manoeuvres langs een muur. stopt onmiddellijk wanneer de afstand ten opzichte van het obstakel toeneemt. 129

132 STARTEN EN RIJDEN Wanneer het systeem het geluidsignaal laat horen, wordt het volume van het Uconnect systeem (waar voorzien) automatisch verlaagd. Meetbereik Wanneer de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden met het dichtstbijzijnde obstakel. Aanwijzingen op het display De aanwijzingen met betrekking tot het Park Assist-systeem worden alleen weergegeven als de optie "Geluidssignaal en weergave" in het menu "Instellingen" van het Uconnect 5" of 7" HD-systeem (waar voorzien) eerder werd geselecteerd (zie voor meer informatie de beschrijving in het betreffende hoofdstuk). Het systeem geeft de aanwezigheid van een obstakel aan met de weergave van een enkele boog in een van de mogelijke zones, in overeenstemming met de afstand van het voorwerp en de plaats ten opzichte van het voertuig. Als het voorwerp gedetecteerd wordt in de zone middenachter, dan wordt er een enkele boog weergegeven wanneer het voorwerp genaderd wordt, eerst permanent, vervolgens knipperend, in aanvulling op een geluidssignaal. STORINGSMELDING Storingen van parkeersensoren, indien aanwezig, worden aangegeven wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld door het aangaan van het symbool op het instrumentenpaneel en er verschijnt een bericht op het display (zie paragraaf Lampjes en berichten in het hoofdstuk "Kennismaking met het instrumentenpaneel"). WERKING MET EEN AANHANGER De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger in het stopcontact van de trekhaak van het voertuig wordt gestoken. De sensoren worden weer ingeschakeld zodra de elektrische stekker van de aanhanger wordt verwijderd. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Let tijdens parkeermanoeuvres met name op obstakels die zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden. Onder bepaalde omstandigheden kunnen voorwerpen in de buurt van het voertuig niet gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan het voertuig veroorzaken of zelf beschadigd raken. De volgende omstandigheden kunnen de werking van het parkeersysteem beïnvloeden: verminderde gevoeligheid van de sensoren en vermindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van ijs, sneeuw, modder, lak op het oppervlak van de sensoren; de sensoren kunnen een niet-bestaand voorwerp detecteren ("echo-interferentie) dat te wijten is aan mechanische interferentie, bijvoorbeeld tijdens het wassen van het voertuig, in geval van regen (sterke wind), hagel; de door de sensor verzonden signalen kunnen ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen (bijv. pneumatisch remsysteem van vrachtwagens of pneumatische hamers) in de buurt van het voertuig; de werking van het parkeerhulpsysteem kan tevens beïnvloed worden door de plaats van de sensoren, bijvoorbeeld wegens een verandering in de geometrie (door slijtage van de schokdempers, wielophanging) of als de banden verwisseld worden, het voertuig te zwaar beladen is, of als er speciale afstellingen uitgevoerd worden waardoor de auto lager gezet moet worden; 130

133 de aanwezigheid van een trekhaak zonder aanhanger, die kan interfereren met de juiste werking van de parkeersensoren; de aanwezigheid van stickers op de sensoren. Zorg er dus voor dat er geen stickers op de sensoren worden aangebracht. BELANGRIJK 132) De verantwoordelijkheid voor het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen andere mensen (vooral kinderen) of dieren aanwezig zijn op het parcours dat u af wilt leggen. De parkeersensoren dienen als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht. BELANGRIJK 56) Voor een correcte werking van het systeem mogen de sensoren nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren moeten met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de straal op minstens 10 cm afstand. 57) Voor werkzaamheden aan de bumper in de buurt van de sensoren, dient u zich uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te wenden. Werkzaamheden aan de bumper die niet goed worden uitgevoerd kunnen de werking van de parkeersensoren in gevaar brengen 58) Voor het overspuiten van de bumpers of eventueel bijwerken van de laklaag in de zone van de sensoren, dient men zich uitsluitend tot het Fiat Servicenetwerk te wenden. Het verkeerd opbrengen van de lak kan de werking van de parkeersensoren negatief beïnvloeden. ACHTERUITRIJ- CAMERA (waar aanwezig) BESCHRIJVING De achteruitkijkcamera 1 fig. 123 bevindt zich op de achterklep. 123 P ) 59) Camera inschakelen/uitschakelen Elke keer dat de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, toont het display fig. 124 het gebied rondom het voertuig, zoals gezien door de achteruitrijcamera. 131

134 STARTEN EN RIJDEN J0002EM De afbeeldingen worden op het display weergegeven samen met een waarschuwingsbericht. Als de optie voor vertraagde uitschakeling van de camera actief is, wordt na het kiezen van de achteruitversnelling het beeld van de achteruitrijcamera na het uitschakelen van de achteruitversnelling nog maximaal 10 seconden weergegeven, tenzij de rijsnelheid hoger is dan 13 km/h of: - de versnellingspook in de stand P (Parkeren - versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig)) of de vrijstand (versies met handgeschakelde versnellingsbak) staat; - de startinrichting in de stand STOP staat. Wanneer de versnellingspook niet meer in de achteruit staat, verschijnt er een knop om de weergave van de afbeelding van de camera uit te schakelen op het display van het Uconnect 5" of 7" HD-systeem. Ook worden de beelden van de zone achter het voertuig getoond als de optie voor vertraagde uitschakeling van de camera is ingeschakeld op het Uconnect 5" of 7" HD-systeem. Opmerking Het weergegeven beeld kan er iets vervormd uitzien. 132

135 SYMBOLEN EN BERICHTEN OP HET DISPLAY Als het systeem is ingeschakeld, kunt u via de instellingen van het Uconnect 5" of 7" HD de hulplijnen op het display weergeven. Indien geactiveerd, wordt het rooster over de afbeelding geplaatst om de breedte van het voertuig te markeren en het te verwachten traject in overeenstemming met de stand van het stuurwiel. Een er overheen geplaatste onderbroken middenlijn geeft het midden van het voertuig aan om parkeermanoeuvres of het uitlijnen van een sleepoog te vergemakkelijken. De verschillende gekleurde zones geven de afstand aan vanaf de achterkant van het voertuig. In de volgende tabel worden de afstanden bij benadering voor elke zone getoond fig. 124: Zone Rood (1) Geel (2) Groen (3) Afstand vanaf de achterkant van het voertuig 0-30 cm cm 1 m of meer 133

136 STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden, zoals bij ijs, sneeuw of modder op het oppervlak van de camera, kan de gevoeligheid van de camera afnemen. BELANGRIJK Let tijdens parkeermanoeuvres in het bijzonder op obstakels die zich boven of onder het bereik van de camera kunnen bevinden. BELANGRIJK 133) De verantwoordelijkheid voor het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt echter altijd bij de bestuurder. Controleer tijdens deze manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral kinderen) of dieren in het betreffende gebied aanwezig zijn. De camera dient als hulp voor de bestuurder, die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen tijdens potentieel gevaarlijke manoeuvres, ook al worden ze met lage snelheden verricht. Houd altijd een lage snelheid aan, zodat meteen geremd kan worden in geval van obstakels. BELANGRIJK 59) Voor een correcte werking is het van extreem belang dat de camera altijd schoon en vrij van modder, vuil, sneeuw of ijs wordt gehouden. Zorg ervoor dat de camera tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd wordt. Vermijd het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De camera moet met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wasstraten met stoomreinigers of hogedrukreinigers moeten de camera snel gewassen worden door de spuitmond op minstens 10 cm van de sensoren te houden. Breng geen stickers op de camera aan. EEN AANHANGER TREKKEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN 134) 135) Voor het trekken van caravans of aanhangers moet het voertuig voorzien zijn van een goedgekeurde trekhaak en een geschikte elektrische installatie. Een eventuele aftermarket-installatie moet zijn uitgevoerd door specialisten. Monteer eventuele speciale en/of extra buitenspiegels conform de wegenverkeerswetgeving. Vergeet niet dat het klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt gereduceerd. Ook de remafstand wordt langer en er is meer tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in bij een helling omlaag om een continu gebruik van de rem te voorkomen. Op de trekhaak rust het gewicht van de aanhanger waardoor het laadvermogen van het voertuig in dezelfde mate afneemt. Om er zeker van te zijn dat het maximum toelaatbaar getrokken gewicht (op het kenteken van het voertuig vermeld) niet wordt overschreden, moet er rekening mee 134

137 gehouden worden dat deze waarde betrekking heeft op het toelaatbaar gewicht van de volgeladen aanhangwagen, inclusief accessoires en bagage. Neem de snelheidsbeperkingen van het land waar u bent voor auto s met aanhanger in acht. Rijd in geen geval harder dan 100 km/h. Elke elektrische rem moet rechtstreeks vanaf de accu worden gevoed, met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2. Naast de elektrische aansluitingen die op het schakelschema zijn aangegeven, kan de elektrische installatie alleen aangesloten worden op de voedingskabel voor een elektrische rem en op de kabel voor een interne gloeilamp van niet meer dan 15 W voor de aanhanger. Voor de aansluitingen dient de daarvoor bestemde regeleenheid te worden gebruikt met een accukabel met een doorsnede van minstens 2,5 mm 2. BELANGRIJK Het gebruik van extra belastingen anders dan de buitenverlichting (bijv. elektrische rem) moet met draaiende motor gebeuren. MONTAGE VAN DE TREKHAAK Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor de montage van de trekhaak. BELANGRIJK 134) Het ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle over het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder voorzichtig op gladde wegen. 135) Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van het voertuig uit te voeren. Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk zijn van het hydraulisch systeem van de auto. TANKEN 136) 137) 138) Controleer het type brandstof alvorens te tanken. Zet ook de motor af alvorens te tanken. BENZINEMOTOREN Gebruik alleen 95 R.O.N. loodvrije benzine (EN 228 specificaties). DIESELMOTOREN 60) Gebruik alleen diesel voor motorvoertuigen (EN590-specificatie). Als het voertuig gedurende een lange periode in de bergen of in koude zones wordt gebruikt of geparkeerd, wordt geadviseerd om met de plaatselijk beschikbare Dieselolie te tanken. In dit geval wordt tevens geadviseerd om de tank meer dan 50% gevuld te houden. TANKCAPACITEIT Om de tank volledig te vullen, kan men twee keer bijvullen nadat het tankpistool is afgeslagen. Meer bijvullen kan storingen in het brandstoftoevoersysteem veroorzaken. 135

138 STARTEN EN RIJDEN TANKPROCEDURE Diesel- en benzineversies Het "Capless Fuel" systeem is een apparaat bij de vulopening van de brandstoftank dat zich automatisch opent en sluit wanneer het brandstofvulpistool wordt geplaatst/verwijderd. Het "Capless Fuel" systeem is uitgerust met een blokkeersysteem dat het tanken van het onjuiste type brandstof voorkomt. Het klepje openen Ga als volgt te werk om te tanken: ontgrendel klepje 1 fig. 125 door op het aangegeven punt te drukken en open het; steek het vulpistool in de vulopening en tank; J0001EM Tanken in een noodgeval Ga voor het tanken als volgt te werk als er geen brandstof in de tank meer is of als het brandstofcircuit volledig leeg is: open de bagageruimte en neem adapter 3 fig. 126, uit de gereedschapshouder of uit de houder van de Fix&Go kit (afhankelijk van de versie); open klepje 1 fig. 125, zoals eerder is beschreven; steek de adapter in de vulopening zoals aangegeven en tank; wacht na het tanken minstens 10 seconden alvorens het vulpistool te verwijderen zodat de brandstof in de tank kan vloeien; neem het vulpistool uit de vulopening en sluit het klepje 1. Het klepje is voorzien van een stofkap 2 die, wanneer het klepje gesloten is, de rand van de vulopening beschermt tegen de afzetting van vuil en stof J0002EM verwijder de adapter na het tanken en sluit de klep; leg tenslotte de adapter terug in de bagageruimte. 136

139 Versies met LPG-systeem De vulopening voor het gas zit naast de benzinevuldop. Hij heeft een terugslagklep, die in het feitelijke vullichaam zit. Om toegang te krijgen tot vulopening 2 fig. 127, het toegangsklepje 1 openen. Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht tijdens het tanken: schakel de motor uit; trek de handrem aan; contactsleutel op de stand OFF gedraaid; rook niet; geef het speciale verloopstuk aan het personeel dat LPG tankt. geleverd, is speciaal ontworpen voor het land waarin de auto verkocht is. Als u in een ander land rijdt, moet u uitzoeken welke soort adapter hier gebruikt wordt. BELANGRIJK Gebruik uitsluitend LPG voor motorvoertuigen. Brandstof - Grafisch symbool voor de identificatie van de compatibiliteit van het voertuig voor consumenten in overeenstemming met EN16942 De onderstaande symbolen vereenvoudigen de herkenning van het correcte type brandstof dat u in uw voertuig moet gebruiken. Controleer, alvorens te tanken, de symbolen aan de binnenkant van het brandstofklepje (waar voorzien) en vergelijk ze met de symbolen op de pomp (waar voorzien). Symbolen voor voertuigen op benzine 128 PGL PGL BELANGRIJK Afhankelijk van het land zijn er verschillende soorten adapters voor tankstations. Adapter 1 fig. 128, wordt bij de auto in een speciaal doosje BELANGRIJK Voordat de tank met LPG gevuld wordt, dient het gekwalificeerde personeel te controleren of de adapter correct op de vulopening is geschroefd. BELANGRIJK Bewaar uw LPG-adapter zorgvuldig zodat hij niet beschadigd raakt. E5: Ongelode benzine met maximaal 2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 E10: Ongelode benzine met maximaal 3,7% (m/m) zuurstof en maximaal 10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN

140 STARTEN EN RIJDEN Symbolen voor voertuigen op diesel B7: Diesel met maximaal 7% (V/V) FAME (Fatty Acid Methyl Esters) overeenkomstig EN590 B10: Diesel met maximaal 10% (V/V) FAME (Fatty Acid Methyl Esters) overeenkomstig EN16734 Symbolen voor voertuigen op benzine/lpg BELANGRIJK 136) Monteer geen voorwerp/dop op de rand van de vulopening die niet geschikt is voor het voertuig. Het gebruik van voorwerpen/doppen van het verkeerde type kan de druk in de tank doen toenemen, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. 137) Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen. 138) Maak geen gebruik van een mobiele telefoon in de buurt van de benzinepomp: brandgevaar. BELANGRIJK E5: Ongelode benzine met maximaal 2,7% (m/m) zuurstof en maximaal 5,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 E10: Ongelode benzine met maximaal 3,7% (m/m) zuurstof en maximaal 10,0% (V/V) ethanol overeenkomstig EN228 LPG: Auto-LPG overeenkomstig EN589 60) Gebruik voor dieselmotoren uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen conform de Europese norm EN 590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie, door de veroorzaakte schade, ongeldig maken. Als per ongeluk andere brandstofsoorten worden getankt, mag de motor niet gestart worden. Ledig de tank. Als de motor ook maar heel kort heeft gewerkt, moet behalve de tank het complete brandstoftoevoercircuit geledigd worden. 138

141 NOODGEVALLEN Een lekke band of een doorgebrand lampje? Soms kan een probleem uw reis in gevaar brengen. De pagina's over noodsituaties kunnen u helpen om op zelfstandige en kalme wijze kritieke situaties op te lossen. Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt ook het gratis landelijke of internationale universele telefoonnummer bellen om het dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt te vinden. ALARMKNIPPERLICHTEN LAMP VERVANGEN ZEKERINGEN VERVANGEN EEN WIEL VERVANGEN FIX&GO AUTOMATIC KIT STARTEN MET HULPACCU AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING SLEPEN VAN HET VOERTUIG

142 NOODGEVALLEN ALARMKNIPPER- LICHTEN CONTROLE Druk op de knop fig. 129 om de lichten aan of uit te zetten. Wanneer de alarmknipperlichten werken, knipperen de controlelampjes en. 129 P BELANGRIJK Het gebruik van de alarmknipperlichten wordt geregeld door de wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt: neem de wettelijke voorschriften in acht. Noodremmen Bij het remmen in noodsituaties gaan de alarmknipperlichten automatisch branden, evenals de controlelampjes en op het instrumentenpaneel. De lichten gaan automatisch uit wanneer het noodremmen ophoudt. LAMP VERVANGEN 139) 140) 141) 61) ALGEMENE INSTRUCTIES Controleer alvorens een lamp te vervangen of de contacten zijn geoxideerd; vervang doorgebrande lampen door exemplaren van hetzelfde type en vermogen; controleer na vervanging van een gloeilamp in de koplamp altijd of de koplampafstelling goed is; als een lamp niet werkt, controleer dan of de betreffende zekering is doorgebrand alvorens de lamp te vervangen. Om de zekeringen te vinden wordt verwezen naar de paragraaf Zekeringen vervangen in dit hoofdstuk. BELANGRIJK Bij koude of vochtige weersomstandigheden of na hevige regen of een wasbeurt, kan de binnenzijde van de koplampen of achterlichten enigszins beslagen zijn en/of kunnen er condensdruppels aanwezig zijn. Dit is geen defect maar een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door de temperatuur- en luchtvochtigheidsverschillen tussen de binnen- en buitenzijde van het glas, en dat geen negatieve invloed heeft op de normale werking van de lichten. Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan (van het midden tot de randen) zodra de lichten worden ingeschakeld. 140

143 TYPEN LAMPEN Het voertuig is voorzien van de volgende lampen Volglas lampen (type 1): klemmontage. Trek om te verwijderen. Lamp met bajonet-sluiting (type 2): druk de lamp ietwat in en draai linksom om hem uit de houder te verwijderen. Halogeenlampen (type 3): om de lamp te verwijderen, aan de stekker trekken en deze uitnemen. Halogeenlampen (type 4): draai de lamp linksom om hem uit de houder te verwijderen. 141

144 NOODGEVALLEN Lampen Type Vermogen Referentieafbeelding Dagverlichting (versies met polyelliptische koplampen) LED Zijverlichting voor/dagverlichting) (versies met bi-parabolische koplampen) H15 15W 4 Lampen grootlicht (versies met polyelliptische koplampen) H7 55W 3 Lampen grootlicht (versies met bi-parabolische koplampen) H15 55W 4 Dimlicht H7 55W 3 Richtingaanwijzers voor PY21W 21W 2 Richtingaanwijzers zijkant WY5W 5W 1 Kentekenverlichting W5W 5W 1 Stadslicht achter / remlichten P21W 21W 2 Richtingaanwijzers achter PY21W 21W 2 Achteruitrijlicht W16W 16W 1 Extra remlicht LED Mistlampen H11 55W 4 Mistachterlicht W16W 16W 1 Plafondverlichting voor C5W 5W 1 Plafondverlichting voor (zonnekleppen) C5W 5W 1 Plafondverlichting achterin C5W 6W 1 Verlichting bagageruimte W5W 5W 1 Dashboardkastverlichting W5W 5W 1 142

145 LAMP BUITENVERLICHTING VERVANGEN Versies met polyelliptische koplampen Voorste lamp positie Dimlicht Ga als volgt te werk om lamp 1 fig. 130 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen afdekkap 1 fig. 131; maak eerst de stekker los en vervolgens de borgklem; vervang lamp 2; sluit de stekker weer aan en plaats de lamp terug in de behuizing; maak de borgklem goed dicht; monteer de rubber kap 1 weer. maak de stekker 3 los en vervang de lamp 4 ; plaats de lamp terug in de behuizing en zorg dat deze goed vastzit. 130 P Dimlicht 2. Mistlampen 3. Grootlicht 4. Dagrijverlichting (DRL) 5. Richtingaanwijzers 142) 131 P Grootlicht Ga als volgt te werk om lamp 3 fig. 130 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen afdekkap 2 fig. 132; verwijder de stekker van de lamp; 132 P Richtingaanwijzers voor Ga als volgt te werk om lamp 5 fig. 130 te vervangen: gebruik de schroevendraaier die bij de auto is geleverd om de vijf bevestigingen te verwijderen die worden aangegeven met de pijlen fig. 133 en verwijder de afdekking 1; draai de lamp/lamphouder 2 een kwartslag linksom en trek hem naar buiten; vervang lamp 3 door er zachtjes op te drukken (bij de as) en gelijktijdig linksom te draaien (bayonetsluiting); plaats de lamp/lamphouder terug in de behuizing en draai het geheel 2 rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed vergrendeld is. 143

146 NOODGEVALLEN 133 P Mistkoplampen Ga als volgt te werk om lamp 2 fig. 130 te vervangen: draai de wielen van het voertuig naar binnen; draai de schroef 1 fig. 134 met de geleverde schroevendraaier los en verwijder het inspectieklepje 2; 134 P draai de lamp/lamphouder 3 een kwartslag linksom en trek hem naar buiten; maak de stekker los en vervang het geheel als unit; sluit de stekker aan op de nieuwe lamp/lamphouder; plaats de unit in de behuizing, draai het geheel rechtsom en zorg dat hij goed vastzit; plaats ten slotte de inspectieklep 1 terug. Dagrijverlichting (DRL) De lampen van de dagverlichting 4 fig. 130 zijn LED-lampen om hun levensduur te verlengen. Vervanging zou daarom niet nodig moeten zijn. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als er problemen zijn. Zijrichtingaanwijzer Ga als volgt te werk om de lamp te vervangen: druk op het lampenglas 1 fig. 135 om de inwendige borgveer 2 in te drukken en trek de lichtunit naar buiten; ga voorzichtig te werk om de lak niet te beschadigen; draai de lamphouder 2 linksom, verwijder de lamp 3 en vervang hem; plaats de lamphouder 2 terug in het lampenglas en draai hem rechtsom; monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer op zijn plaats vastklikt. 135 P Versies met bi-parabolische koplampen Voorste lamp positie J0002EM 1. Dimlicht 2. Mistlampen 144

147 3. Grootlicht/dagverlichting (DRL)/posities 4. Richtingaanwijzer. Grootlicht/dagverlichting (DRL)/posities Ga als volgt te werk om lamp 3 fig. 136 te vervangen: Werkend vanuit de binnenkant van de motorruimte, verwijder rubberen kap 1 fig. 137; J0025EM draai de lamphouder linksom en trek hem naar buiten; sluit de elektrische connector af en vervang de lamp/ lamphouder 2; sluit de elektrische connector aan op de nieuwe montage; plaats vervolgens de samenstelling in hun zitting en draai deze rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed vergrendeld is; monteer de rubber kap 1 weer. BELANGRIJK Vervang de lamp alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. Dimlicht Rechterkoplamp Ga als volgt te werk om lamp 1 fig. 136 te vervangen: J0004EM draai de wielen van het voertuig helemaal naar binnen; pas de tabs aangeduid in fig. 138 aan en verwijder de klep; verwijder de rubberen dop; maak de stekker los; haal de lamp uit de houder door deze van uit de borgveren los te maken; plaats de nieuwe lamp en voer de eerder beschreven procedure in omgekeerde volgorde uit. Linkerkoplamp werkend van binnen uit de motorruimte, verwijder de rubberen kap van de lamp van het dimlicht 1 fig. 136; haal de lamp uit de houder door deze van uit de borgveren los te maken; koppel de stekker los en vervang de betreffende lamp 1 fig. 136; sluit de elektrische connector aan op de nieuwe lamp; herplaats de samenstelling in de zetel; monteer de rubberen dop weer. BELANGRIJK Vervang de lamp alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. Richtingaanwijzers voor Ga als volgt te werk om lamp 4 fig. 136 te vervangen: gebruik de schroevendraaier die bij de auto is geleverd om de bevestigingen te verwijderen die worden aangegeven met de pijlen fig. 139 en verwijder de afdekking 1; 145

148 NOODGEVALLEN J0011EM J0016EM J0005EM draai de lamp-lamphouderunit linksom; vervang de lamp met de "bajonetsluiting"; plaats vervolgens de lamp/ lamphouder in zijn zitting en draai deze rechtsom, verzeker u ervan dat hij goed maak de stekker los; sluit de stekker aan op de nieuwe unit: breng hem dan in, draai hem rechtsom, en zorg dat hij correct sluit; tot slot het inspectiedeksel herplaatsen. draai de lamphouder 3 linksom, verwijder de lamp 4 en vervang hem; hermonteer de lamphouder 3 in het lampenglas en draai hem rechtsom; monteer de lichtunit zodat de inwendige borgveer 2 op zijn plaats vergrendeld is; vastklikt. Zijrichtingaanwijzer plaats de kap terug en blokkeer hem Ga als volgt te werk om de lamp te Achterste lamp positie door de bevestigingen terug te vervangen: plaatsen. druk op het lampenglas 1 Mistvoorlichten Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: fig. 141 om de inwendige borgveer 2 in te drukken en trek de lichtunit naar buiten; draai de wielen van het voertuig helemaal naar binnen; draai de schroeven 1 fig. 134 los met de geleverde schroevendraaier en verwijder de inspectieklep 2; draai de lamp- lamphouderunit P fig. 140 linksom en verwijder hem dan 1. Posities door hem naar buiten de schuiven; 2. Achterlichten/remlichten 146

149 3. Richtingaanwijzer 4. Achteruitrijlicht Lichtunit op achterklep Rem- en achteruitrijlichten Ga als volgt te werk om een of meer lampen te vervangen: open de achterklep en gebruik de schroevendraaier van de auto om de inspectieklep 1 fig. 143 te verwijderen; 144 P draai de vier schroeven 4 fig. 144 los en verwijder de lamphouder; vervang achterlicht 1 fig. 145 door er zachtjes op te drukken (bij de as) en gelijktijdig linksom te draaien (bayonetsluiting); plaats de unit in de achterklep en gebruik de bijgeleverde L-vormige sleutel 1 en de juiste inbussleutel 2 om de drie bevestigingsmoeren 3 stevig vast te draaien; plaats ten slotte de inspectieklep 1 fig. 143 terug zen zorg dat deze goed vastzit. Lichtunit op carrosserie Achterlicht/remlicht en richtingaanwijzers Ga als volgt te werk om een of meer lampen te vervangen: open de achterklep en verwijder de sierlijst op de carrosserie door deze omhoog A en dan naar binnen B te bewegen zoals in fig. 146; 143 P maak de middelste stekker los; gebruik de L-vormige sleutel 1 fig. 144 en de juiste inbussleutel 2 om de drie bevestigingsmoeren 3 los te draaien en verwijder de unit uit de achterklep; 145 P vervang achteruitrijlicht 2 door lamp uit de houder te trekken; plaats de houders met de nieuwe lampen in de lampunit en draai de schroeven 4 fig. 144 vast; 146 P gebruik de meegeleverde L-vormige sleutel 1 fig. 144 om de twee schroeven 1 fig. 147 los te draaien en verwijder de lichtunit; 147

150 NOODGEVALLEN maak de stekker los, draai de twee schroeven 2 fig. 148 los en verwijder de lamphouder 3; druk licht op de lamp die u wilt vervangen (bij de as) en draai gelijktijdig linksom (bayonetsluiting); 4 - achterlichten/remlichten, 5 - richtingaanwijzers; plaats de houders met de nieuwe lampen in de lampunit en draai de twee schroeven 2 vast; sluit de stekker aan, plaats de unit op de carrosserie en draai de twee schroeven 1 fig. 147 vast met de L-vormige sleutel 1; plaats de sierlijst door er zachtjes op te drukken totdat u voelt dat hij vastzit en sluit vervolgens de achterklep. 148 P Lampjes 3 e remlicht De lampen van het derde remlicht zijn LED-lampen om hun levensduur te verlengen. Vervanging zou daarom niet nodig moeten zijn. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als er problemen zijn. Mistachterlichten Ga als volgt te werk om de mistlampen achter te vervangen: gebruik de meegeleverde schroevendraaier op de met pijlen aangegeven punten om de bevestigingen 1 en 2 te verwijderen, en verwijder vervolgens de klep 3 fig. 149; 149 P demonteer de defecte lamp door de opening die is ontstaan door het verwijderen van klep 3 fig. 150; plaats de nieuwe lamp; 147 P P

151 plaats klep 3 terug, evenals de bevestigingen 1 en 2. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk als de lamp niet kan worden vervangen. Kentekenverlichting Ga als volgt te werk om de lampen te vervangen: gebruik de meegeleverde schroevendraaier om de lampunit 1 fig. 151 te verwijderen; draai de lamphouder 2 fig. 152 linksom, verwijder de lamp 3 en vervang hem; plaats de unit terug door er zachtjes op te drukken. OPMERKING Breng, alvorens het lampenglas te verwijderen, een bescherming (bijv. een doek) aan op de punt van de schroevendraaier, om te voorkomen dat het lampenglas beschadigd raakt J0026EM BELANGRIJK 139) Wacht tot de uitlaatleidingen zijn afgekoeld alvorens de lamp te vervangen: GEVAAR VOOR BRANDWONDEN! 140) Wijzigingen of reparaties aan het elektrisch systeem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. 141) In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten. 142) Vervang lampen alleen wanneer de motor uit is. Controleer ook of de motor koud is, om het risico op brandwonden te voorkomen. BELANGRIJK 61) Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan. Het aanraken van de bol met de vingers kan de lichtopbrengst en de levensduur van de lamp reduceren. Als de bol per ongeluk toch wordt aangeraakt, moet hij worden schoongewreven met een doekje bevochtigd met alcohol en laat hem vervolgens drogen. 151 P

152 NOODGEVALLEN 150 ZEKERINGEN VERVANGEN ALGEMENE INFORMATIE 143) 144) 145) 146) 62) De elektrische installatie wordt beveiligd door zekeringen: bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van de installatie brandt de zekering door. Tang voor het verwijderen van zekeringen Gebruik het tangetje dat in het deksel van de zekeringenkast in de motorruimte geklemd is, om een zekering te vervangen (zie fig. 153 ). De tang heeft twee uiteinden, speciaal ontworpen (zie) om de verschillende types zekeringen die aanwezig zijn in het voertuig te verwijderen J0002EM Berg, na gebruik, het tangetje weer op, waar hij hoort. PLAATS VAN DE ZEKERINGEN De zekeringen zijn gegroepeerd in vier regeleenheden: op het dashboard, onder het dashboard, in de motorruimte en in de laadruimte. MOTORRUIMTE ZEKERINGENKAST 63) De zekeringenkast bevindt zich naast de accu fig J0005EM Ga als volgt te werk om een zekering te vervangen: draai schroef 1 fig. 155 volledig vast met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier;

153 draai tegelijk de schroef langzaam linksom tot weerstand wordt ervaren (niet te vast draaien); draai de schroef langzaam los; het openen wordt aangegeven als de kop van de schroef volledig uit zijn zitting is gekomen; verwijder deksel 2 door het op de zijgeleiders naar boven te schuiven, zoals aangegeven in de afbeelding. draai schroef 1 volledig vast met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier; draai tegelijk de schroef langzaam rechtsom tot weerstand wordt ervaren (niet te vast draaien); draai de schroef langzaam los; het sluiten wordt aangegeven als de kop van de schroef volledig in zijn zitting zit. ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD De zekeringenkast fig. 157 bevindt zich aan de linkerkant van de stuurkolom. Om toegang tot de zekeringen te krijgen, moet u de klikdeksel, weergegeven in fig. 156, verwijderden, door deze naar u toe te trekken J0006EM J0009EM Op het deksel zijn de identificatienummers van de elektrische onderdelen die met de zekeringen overeenkomen aangegeven. Zodra de zekering vervangen is, als volgt te werk gaan: plaats het deksel 2 weer in de zijgeleiders van de kast; schuif het deksel van bovenaf weer volledig naar beneden; J0005EM 151

154 NOODGEVALLEN REGELEENHEID ONDER DASHBOARD De regeleenheid fig. 158 bevindt zich aan de linkerkant onder het dashboard. ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE Open de achterklep, verplaats de sectie van de binnenste kap fig. 159 (TIPO 5DOOR-versie) of fig. 160 (TIPO STATION WAGON-versie) en ga naar de zekeringen in zekeringenkast 2 fig P P J0011EM 160 P

155 REGELEENHEID MOTORRUIMTE fig. 154 GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE Tweetonige claxon F10 15 Spiegelverwarmer F88 7,5 Achterruitverwarming F20 30 Active Grille Shutter F84 5 ZEKERINGENKAST IN DASHBOARD fig. 157 GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE Elektrische ruitbediening voor (bestuurderszijde) F47 25 Elektrische ruitbediening voor (passagierszijde) F48 25 Levering voor Uconnect systeem, klimaatregeling, EOBD systeem, USB/AUX poort, stuurbedieningen. Dead Lock-systeem (Ontgrendeling portier bestuurderszijde voor bepaalde versies/markten)/portierontgrendeling/centrale vergrendeling/elektrische ontgrendeling achterklep F36 15 F38 20 Ruitensproeierpomp F43 20 Elektrische ruitbediening linksachter F33 25 Elektrische ruitbediening rechtsachter F

156 NOODGEVALLEN REGELEENHEID ONDER DASHBOARD fig. 158 GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE Ontgrendelen voorportier (bestuurderszijde) 1 7,5 Ontgrendelen voorportier (passagierszijde) 2 7,5 Ontgrendelen achterportier (links) 3 7,5 Ontgrendelen achterportier (rechts) 4 7,5 ZEKERINGENKAST IN DE BAGAGERUIMTE fig. 161 GEBRUIKERS ZEKERING AMPÈRE 12 V Stopcontact achter F97 15 Stoelverwarming voor bestuurderszijde F99 10 Stoelverwarming voor passagierszijde F92 10 Verstelbare lendensteun voor bestuurderszijde F

157 BELANGRIJK 143) Als de zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 144) Vervang een zekering nooit door een exemplaar met een grotere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR. 145) Als er een zekering wordt gebruikt die niet wordt aangeduid in deze of in de vorige pagina, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. 146) Voordat u een zekering vervangt, zorg ervoor dat de startinrichting op STOP staat, dat de sleutel, indien mechanisch, verwijderd is en dat alle apparatuur uit is geschakeld en/of afgesloten is. BELANGRIJK 62) Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen draden of ander materiaal. 63) Als de motorruimte moet worden gewassen, zorg er dan voor dat de waterstraal niet rechtstreeks op de zekeringenkast en de motor van de ruitenwissers terechtkomt. 155

158 NOODGEVALLEN EEN WIEL VERVANGEN KRIK Het is nuttig om het volgende te weten: de krik weegt 2,15 kg; de krik niet kan worden gerepareerd: in geval van een defect moet de krik door een origineel exemplaar worden vervangen; Afgezien van de slinger mag geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd worden. Service Voorkom dat er vuil op de wormschroef terechtkomt; Zorg ervoor dat de "wormschroef" altijd gesmeerd is; Breng nooit wijzigingen aan de krik aan. Omstandigheden om niet bij te gebruiken Temperatuur onder -40 C; Op zanderige of modderige grond; Op ongelijke ondergrond; Op steile wegen; Onder extreme weersomstandigheden: onweer, tyfonen, orkanen, sneeuwstormen, stormen, enz. Bij directe aanraking met de motor of voor reparaties onder het voertuig; Op schepen. VERVANGINGS- PROCEDURE 147) 148) 149) 150) 151) 152) 64) 65) Ga als volgt te werk: stop het voertuig op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer en waar het wiel op veilige wijze vervangen kan worden. De grond moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn; zet de motor af, schakel de noodknipperlichten en de parkeerrem in; schakel de eerste of achteruitversnelling in of, voor versies met automatische versnellingsbak (waar aanwezig), zet de pook in stand P (Parkeren); trek het reflecterende veiligheidsvest aan voordat u uit de auto stapt (houd u in elk geval aan de wettelijke voorschriften van het land waarin u rijdt); open de bagageruimte; als de auto is uitgerust met een laadbak (uitsluitend bij TIPO 5DOOR-versie), verwijdert u deze zoals is beschreven in de paragraaf Laadbak in het hoofdstuk Kennismaken met de auto (uitsluitend voor benzine- en dieselversies); til de mat op en zet deze met het lipje vast aan de haak van de hoedenplank fig. 162 (uitsluitend bij TIPO 5DOOR-versie); 162 P draai de moer 1 fig. 163 (bij TIPO 5DOOR-versie) of fig. 164 (bij TIPO STATION WAGON-versie) met het gereedschap 4 uit de gereedschapshouder los; 163 P

159 164 P J0012EM J0007EM Neem de gereedschapshouder 3 uit en plaats deze naast het te verwisselen wiel; neem het reservewiel of de thuiskomer 2 (uitsluitend bij TIPO 5DOOR-versie) uit; voor versies met stalen velg: verwijder het wieldeksel 1 fig. 165 met gebruik van het specifieke gereedschap 2 fig. 166, dat zicht bevindt in de gereedschapscontainer: pak het gereedschap met twee vingers vast, breng de gesp tussen de band en het wieldeksel en trek naar u toe loodrecht op het wiel; J0013EM pak de wig 1 fig. 167 en klap deze uit zoals aangegeven op het schema; leg de wig 1 achter het wiel diagonaal tegenover het wiel dat vervangen moet worden (zie fig. 168 ) om te voorkomen dat het voertuig onbedoeld gaat bewegen als het wordt opgekrikt; J0004EM draai de bout van het wiel dat vervangen moet worden ongeveer één slag los met de bijgeleverde sleutel 1 fig. 169; schud het voertuig om de velg 157

160 NOODGEVALLEN makkelijker van de wielnaaf te kunnen verwijderen; in de buurt van de auto komt tot deze weer helemaal op grond staat; Monteer de slinger om de krik 1 fig. 170 (rechtsom) om de krik te bedienen en hef de auto op totdat het wiel enkele centimeters van de grond is. vast met sleutel 1 fig. 169; draai aan de slinger van de krik 1 fig. 170 (linksom) om het voertuig te laten zakken en verwijder de krik; gebruik de meegeleverde sleutel om de bouten volledig vast te draaien op een zich kruisende manier in fig. 172; J0005EM 158 gebruik de voorziening 1 fig. 170 om de krik te verlengen tot de bovenkant van de krik 2 in de chassisbalk 3 van het voertuig, naast het symbool op de chassisbalk; J0006EM waarschuw alle omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand J0001EM 172 F1B0225C maak de wielbouten compleet los en verwijder het lekke wiel; zorg dat de raakvlakken van het reservewiel of de thuiskomer (uitsluitend bij TIPO 5DOOR-versie) en de velg schoon zijn om het losraken van de wielbouten te voorkomen; monteer het reservewiel of de thuiskomer (uitsluitend bij TIPO 5DOOR-versie) door de eerste wielbout twee slagen aan te draaien in het gat dat zich het dichtst bij het ventiel bevindt en vervolg op dezelfde wijze met de andere bouten; draai de bevestigingsbouten goed voor versies met stalen velgen: plaats het wieldeksel op het reservewiel: zorg dat groef 1 fig. 173 op het wieldeksel en gemarkeerd door symbool 2 overeenkomt met het ventiel;

161 J0010EM plaats het interne deel van het wieldeksel op de velg; zet het wieldeksel vast met een axiale kracht op verschillende punten zoals getoond in fig. 174 om de correcte koppeling tussen wieldeksel en wiel mogelijk te maken J0011EM OPMERKING: Het wieldeksel is niet geschikt voor de thuiskomer (uitsluitend bij TIPO 5DOOR-versie). OPMERKING Als er een wiel moet worden vervangen met lichtmetalen velgen, plaats deze dan tijdelijk in de reservewielruimte met de cosmetische zijde naar boven gericht. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Banden met éénrichtingsloopvlak kunnen herkend worden aan de pijlen op de zijkant van de band, die de draairichting aangeven. Deze richting dient absoluut te worden gerespecteerd. Alleen op die manier kunnen de banden hun eigenschappen behouden in termen van grip, lawaai, weerstand tegen slijtage en drainage op natte oppervlakken. Indien het, na een lekke band, noodzakelijk zou zijn een dergelijke band omgekeerd te monteren, moet er toch uiterst voorzicht verder gereden worden, aangezien de prestaties van de band in deze omstandigheden beperkt zijn. Deze voorzorgsmaatregel moet altijd in acht genomen vooral wanneer het wegdek nat is. Om volledig te kunnen profiteren van het eenrichtingsloopvlak, wordt geadviseerd alle wielen zo spoedig mogelijk terug te brengen in de correcte draairichting. BELANGRIJK 147) Indien het wiel met de lege band en de krik in het interieur worden achtergelaten dan vormen ze een ernstig risico voor de veiligheid van de inzittenden in geval van ongevallen of bruusk remmen. Daarom moeten de krik en het wiel met de lege band altijd in de speciale behuizing in de laadruimte geplaatst worden. 148) Het is extreem gevaarlijk een wiel te proberen te vervangen aan de zijkant van het voertuig vlak naast een rijbaan: zorg ervoor dat het voertuig op een voldoende afstand van de weg staat, om te vermijden overreden te worden. 149) Waarschuw de andere weggebruikers voor de stilstaande auto conform de plaatselijke wettelijke voorschriften: alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is. Passagiers moeten op een veilige afstand van het verkeer wachten terwijl het wiel wordt verwisseld. 159

162 NOODGEVALLEN 150) De krik is een gereedschap dat ontwikkeld en ontworpen is voor het vervangen van een wiel, als een band lek of beschadigd raakt, op het voertuig waarbij de krik is geleverd of bij voertuigen van hetzelfde model. Elk ander gebruik, bijv. om andere modellen voertuigen of andere dingen op te krikken, is ten strengste verboden. Gebruik hem nooit voor onderhoud of reparaties onder het voertuig of om winterbanden te verwisselen voor zomerbanden of andersom: wij adviseren u om contact op te nemen met een Fiat Servicenetwerk. Zorg dat u zich nooit onder een opgekrikt voertuig bevindt: gebruik de krik alleen in de aangegeven standen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven op het plaatje op de krik. Start de motor nooit wanneer het voertuig opgekrikt is. Als het voertuig meer dan noodzakelijk is opgekrikt, kan alles onstabieler worden, met het risico dat het voertuig met een harde klap omlaag komt. Krik daarom het voertuig alleen op zover als nodig is, om toegang te krijgen tot het reservewiel. 151) Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel uit. Steek nooit gereedschap, van welk type ook, tussen de velg en de band. Controleer regelmatig de spanning van zowel de banden als het ruimtebesparende reservewiel, in overeenstemming met de spanningswaarden die zijn aangegeven in het hoofdstuk Technische gegevens. 152) Volg de volgende aanwijzingen op als de auto is uitgerust met een kleiner reservewiel dan normaal (een 16 reservewiel wordt geleverd bij 17" banden) of een noodreservewiel. Het ruimtebesparende reservewiel (voor bepaalde versies/markten) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto s en monteer ook geen ruimtebesparende reservewielen afkomstig van andere auto s. Gebruik het noodreservewiel of reservewiel alleen in noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/u. Op het noodreservewiel zit een oranje sticker met de belangrijkste waarschuwingen over de beperkingen van het gebruik van het wiel. Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen: Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard wiel. Dek deze aanwijzingen niet af." Plaats nooit een wieldop op een noodreservewiel of een reservewiel. De rijeigenschappen van de auto veranderen als een noodreservewiel of een reservewiel is gemonteerd. Vermijd bruusk optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. De totale levensduur van het ruimtebesparende reservewiel is ongeveer 3000 km. Hierna moet de band vervangen worden door een nieuw exemplaar van hetzelfde type. Monteer nooit een standaard band op de velg van een ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd. Het gelijktijdige gebruik van twee of meer noodreservewielen of reservewielen is verboden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken. BELANGRIJK 64) Zorg voor voldoende werkruimte bij het draaien van de slinger om schaafwonden aan uw hand door contact met de grond te voorkomen. Ook de bewegende delen van de krik ("wormschroef" en gewrichten) kunnen verwondingen veroorzaken: raak deze delen niet aan. In geval van accidenteel contact met smeervet, het betreffende deel zorgvuldig schoonmaken. 65) Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om het correcte aanhaalkoppel van de wielbouten te laten controleren. 160

163 FIX&GO AUTOMATIC KIT (waar aanwezig) 153) 154) 66) BESCHRIJVING De Fix&Go snelle bandenreparatiekit fig. 175 bevindt zich in de bagageruimte, in een specifieke doos, en omvat: een busje 1 met afdichtmiddel, voorzien van: een transparante vulleiding voor het inspuiten van het afdichtmiddel 4 en een sticker 3 met daarop het opschrift Max. 80 km/h die na reparatie van de band op een goed zichtbare plaats moet worden aangebracht (bijv. op het dashboard); een compressor 2; een folder met aanwijzingen voor het gebruik van de kit; een paar handschoenen in het compartiment van de vulleiding van het flesje P P REPARATIEPROCEDURE Ga als volgt te werk: stop de auto op een plek die niet gevaarlijk is voor het verkeer en waar de procedure op veilige wijze uitgevoerd kan worden. De grond moet zo mogelijk vlak en voldoende compact zijn; zet de motor af, schakel de noodknipperlichten en de parkeerrem in; trek het reflecterende veiligheidsvest aan voordat u uit de auto stapt (houd u in elk geval aan de wettelijke voorschriften van het land waarin u rijdt); Plaats het busje 1 met afdichtmiddel in de daarvoor bestemde ruimte in de compressor 2 en druk het hard omlaag fig Verwijder de sticker met de indicatie van de snelheid 3 en plak deze op een duidelijk zichtbare plaats fig. 176; doe de handschoenen aan; verwijder de dop van het ventiel van de lekke band en sluit de transparante leiding voor de afdichtingsvloeistof 4 aan en maak deze goed vast fig Indien een busje van 250 mm aanwezig is, is de behuizing van de transparante leiding voorzien van een verwijderbare ring om het uitnemen te vergemakkelijken. Zorg ervoor dat de AAN-UIT-knop 5 fig. 177 in de uit-stand staat (knop niet ingedrukt); 161

164 NOODGEVALLEN P steek de stekker 6 fig. 178 in het 12 V-stopcontact van de auto; 178 P schakel de compressor in door te drukken op de AAN-UIT-knop 5 fig Zodra de in het Instructieboek of het daarvoor bestemde label vermelde spanning op de meter 7 verschijnt, schakel de compressor dan weer uit met de AAN-UIT-knop 5; verwijder het busje 1 van de compressor door op knop 8 te drukken en het busje 1 voorzichtig omhoog te trekken fig P Als de meter 7 fig. 177 een spanning van minder dan 1,8 bar / 26 psi weergeeft 15 minuten nadat de compressor ingeschakeld werd, schakel dan de compressor uit, ontkoppel de vulleiding 4 van het ventiel van de band en verwijder het busje 1 van de compressor fig Verplaats de auto circa 10 m om het afdichtmiddel te verdelen; stop de auto op een veilige wijze, schakel de handrem in en herstel de spanning met de zwarte vulleiding 9 fig. 180 tot de vereiste waarde is bereikt. Als ook dan na 15 minuten de spanning minder dan 1,8 bar / 26 psi is, rij dan niet verder, maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 180 P Na ongeveer 8 km / 5 mijl gereden te hebben, het voertuig op een veilige en geschikte plaats zetten, met de handrem ingeschakeld. Neem de compressor en herstel de spanning met de zwarte vulleiding 9 fig Als de weergegeven spanning hoger is dan 1,8 bar / 26 psi, herstel dan de spanning en rij voorzichtig zo snel mogelijk naar een dealer van het Fiat Servicenetwerk. Indien de spanning echter lager is dan 1,8 bar / 26 psi, rij dan niet verder, maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. OPPOMPEN Ga als volgt te werk: stop de auto op een veilige manier, zoals hierboven beschreven, en schakel de handrem in; neem de zwarte vulleiding 9 fig. 180 uit en schroef deze stevig op

165 het ventiel van de band. Volg de aanwijzingen in fig. 178 en fig Druk op de ontluchtingsknop 10 fig. 177 om eventuele overmatige bandenspanning weg te nemen. VERVANGING FILTERELEMENT Ga als volgt te werk: gebruik alleen originele Fix&Go-filterelementen die kunnen worden aangeschaft bij het Fiat Servicenetwerk. om het busje 1 te verwijderen fig. 175, druk op de knop 8 fig. 179 en trek het omhoog. BELANGRIJK 153) De informatie die vereist is door het voorschrift dat van toepassing is, staat vermeld op het etiket van de verpakking van de Fix&Go kit. Lees het etiket op het busje vóór gebruik, vermijd oneigenlijk gebruik. De kit dient gebruikt te worden door volwassenen en mag niet gebruikt worden door kinderen. 154) BELANGRIJK: Overschrijd de snelheid van 80 km/h niet. Vermijd abrupt accelereren of remmen. De Fix&Go-kit voorziet in een tijdelijke reparatie, daarom moet de band zo snel mogelijk onderzocht en gerepareerd worden door een specialist. Alvorens de kit te gebruiken, controleren of de band niet buitensporig beschadigd is en dat de velg in goede conditie is, gebruik de kit anders niet en bel pechverhelping. Verwijder vreemde voorwerpen niet uit de band. Laat de compressor niet langer dan 20 minuten achter elkaar aan staan - oververhittingsgevaar. BELANGRIJK 66) Het afdichtmiddel werkt bij buitentemperaturen tussen -40 C en +55 C. Het afdichtmiddel heeft een houdbaarheidsdatum. Banden met een beschadiging van het bandoppervlak tot een maximale diameter van 6 mm kunnen hersteld worden. Toon het busje en het etiket aan het personeel dat de band zal behandelen die hersteld werd met de bandenreparatiekit. STARTEN MET HULPACCU 155) 156) 157) 158) 67) Als de accu leeg is, kan de motor gestart worden met startkabels en de accu van een ander voertuig, of met een hulpaccu. In elk geval moet de gebruikte accu een capaciteit hebben die gelijk is aan of enigszins groter is dan de lege accu. Starten net een hulpaccu kan gevaarlijk zijn als dit niet correct wordt uitgevoerd: volg onderstaande procedures zorgvuldig. STARTEN MET HULPACCU BELANGRIJKE OPMERKINGEN Gebruik geen hulpaccu of enige andere externe voedingsbron met een spanning hoger dan 12 V: de accu, de startmotor, de dynamo en het elektrische systeem van het voertuig kunnen hierdoor worden beschadigd. Probeer niet te starten met een hulpaccu als de accu bevroren is. De accu kan kapot gaan en ontploffen! Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag de minkabel ( ) vanaf de hulpaccu nooit in verbinding worden 163

166 NOODGEVALLEN gebracht met de minpool 1 fig. 181 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan op een massapunt op de motor of op de versnellingsbak J0001EM 68) Ga als volgt te werk om de auto te starten met een hulpaccu : sluit een uiteinde van de pluskabel (+) aan op de plusklem (+) van het voertuig met de lege accu; sluit het andere uiteinde van de pluskabel (+) aan op de plusklem (+) van de hulpaccu; sluit een uiteinde van de minkabel ( ) aan op de minklem ( ) van de hulpaccu; J0003EM Sluit het andere uiteinde van de minkabel ( ) aan op de massa op de motor (een zichtbaar metalen deel van de motor of de versnellingsbak van het voertuig met lege accu) uit de buurt van de accu en het inspuitsysteem; start de motor van het voertuig met de hulpaccu, laat de motor enkele minuten stationair draaien. Start de motor van het voertuig met lege accu. Maak de kabels in de omgekeerde volgorde los als de motor is gestart. Als de motor na enkele pogingen niet start, blijf dan niet proberen maar neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. ROLLEND STARTEN Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. BELANGRIJK 155) Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de aanwijzingen op die op het plaatje onder de motorkap staan. Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er zich nog inzittenden in het voertuig bevinden. Alle inzittenden moeten uit het voertuig stappen nadat de contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-stand is gedraaid. Controleer bij het tanken of de motor is afgezet (en of de contactsleutel in de stand STOP staat). 156) Kom niet te dicht bij de koelventilator van de radiateur: de elektrische ventilator kan inschakelen; gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen of andere loszittende kleding kunnen door de bewegende onderdelen worden meegetrokken. 157) Verwijder alle metalen voorwerpen (bijv. ringen, horloges, armbanden), die zouden kunnen leiden tot een onbedoeld elektrisch contact en daardoor ernstig letsel. 158) De batterijen bevatten een zuur dat de huid of de ogen kan verbranden. Accu's produceren waterstof, dat uiterst brandbaar en explosief is. Houd ze daarom uit de buurt van vlammen of apparaten die vonken kunnen afgeven. 164

167 BELANGRIJK 67) Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten, aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met name de regeleenheden van de ontsteking en de brandstoftoevoer. 68) Verbind de startkabel niet met de minpool ( ) van de lege accu. De afgegeven vonk kan explosie van de accu tot gevolg hebben en ernstige schade veroorzaken. Gebruik alleen het specifieke massapunt; gebruik geen andere blootgestelde metalen onderdelen. AFSLUITER VAN DE BRANDSTOF- TOEVOER BESCHRIJVING Diesel- en benzineversies Deze grijpt bij een botsing in en veroorzaakt het volgende: onderbreking van de brandstoftoevoer met uitschakeling van de motor als gevolg; automatische ontgrendeling van de portieren; inschakeling van de interieurverlichting; uitschakeling van de ventilatie van de klimaatregeling; inschakeling van de alarmknipperlichten (om de lichten uit te schakelen op de knop op het dashboard drukken). Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, verschijnt er bij sommige versies een bericht op het display. Op dezelfde manier wordt de bestuurder met een speciaal bericht op het display gewaarschuwd als het systeem niet correct werkt. BELANGRIJK Controleer het voertuig zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder het voertuig of in de buurt van de tank. Draai na een botsing de contactsleutel naar STOP om te voorkomen dat de accu leegloopt. LPG-versies Naast het bovenstaande sluit het brandstofafsluitsysteem bij LPG-versies onmiddellijk de benzinetoevoer en de LPG-veiligheidsmagneetklep en stopt de inspuiting en dus slaat de motor af. 165

168 NOODGEVALLEN RESET AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER Om de correcte werking van het voertuig te herstellen, de volgende procedure uitvoeren (deze procedure moet binnen 1 minuut gestart en voltooid worden): 159) Uit te voeren handelingen Met richtingaanwijzer in neutrale stand de startinrichting op STOP zetten Zet de startinrichting naar MAR Schakel de rechter richtingaanwijzer in Schakel de linker richtingaanwijzer in Schakel de rechter richtingaanwijzer in Schakel de linker richtingaanwijzer in Schakel de linker richtingaanwijzer uit Zet de startinrichting op STOP Zet de startinrichting naar MAR Display Rechter richtingsaanwijzer knippert Linker richtingaanwijzer knippert; rechter richtingaanwijzer brandt continu Rechter richtingaanwijzer knippert; linker richtingaanwijzer brandt continu Linker richtingaanwijzer knippert; rechter richtingaanwijzer brandt continu Beide richtingaanwijzers blijven continu branden Beide richtingaanwijzers worden uitgeschakeld Het systeem is gereset en de motor kan weer gestart worden BELANGRIJK 159) Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen. 166

169 AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK Loslaten hendel Ga in geval van storing als volgt te werk om de versnellingspook uit P (Parkeren) te zetten: zet de motor af; schakel de parkeerrem in; door zorgvuldig te werken in het punt aangeduid met de pijl, verwijder de stofkap 1 fig. 183 (zie ook fig. 184 ); J0001EM J0002EM trap het rempedaal volledig in en houd het ingetrapt; steek de bijgeleverde schroevendraaier haaks in opening 2 fig. 185 en beweeg de ontgrendelingshendel; Sleutel verwijderen 69) De contactsleutel (voor versies met sleutel zonder afstandsbediening) kan alleen verwijderd worden als de pook in stand P (parkeren) staat. Als de accu van het voertuig leeg is en de contactsleutel is ingebracht, is de sleutel in het contactslot geblokkeerd. Ga als volgt te werk om de sleutel handmatig te verwijderen: breng het voertuig in veilige omstandigheden tot stilstand, schakel een versnelling en de parkeerrem in; draai met de bijgeleverde sleutel 1 fig. 186 (die zich in de houder met de boorddocumenten of in het gereedschapsgedeelte in de begageruimte bevindt), de bevestigingsbouten 2 fig. 187 van het onderste deksel 3 los; J0003EM zet de versnellingspook in N (Vrijstand); zet de stofkap weer goed op zijn plaats; start de motor J0004EM 167

170 NOODGEVALLEN J0005EM verwijder de onderste afdekking 3 van het stuurwiel door deze uit zijn zitting te halen; trek lipje 4 fig. 188 omlaag met één hand en verwijder met de andere hand de sleutel, door deze naar buiten te trekken; BELANGRIJK 69) Het wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om deze hermontageprocedure te laten uitvoeren. Indien u zelfstandig te werk wilt gaan, dient u vooral op te letten op de juiste bevestiging van de borgklemmen. Anders kan een verkeerde bevestiging van de onderste en bovenste afdekking lawaai veroorzaken J0006EM als de sleutel eenmaal verwijderd is, onderste afdekking 3 fig. 187 terugzetten, controleren of deze goed vastzit en de bevestigingsbouten 2 stevig vastdraaien. 168

171 AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING Loslaten hendel Ga in geval van storingen of een lege accu als volgt te werk om de keuzehendel te ontgrendelen: zet de motor af; schakel de parkeerrem in; ga voorzichtig te werk op het met de pijl aangegeven punt, verwijder de sierlijst 1 fig. 189 (compleet met stofkap) door deze omhoog te tillen (zie ook fig. 190 ); J0002EM steek de bijgeleverde schroevendraaier haaks in opening 2 fig. 190 en beweeg de ontgrendelingshendel; Contactsleutel verwijderen 70) De contactsleutel kan alleen worden uitgenomen als de versnellingspook in P (Parkeren) staat. Als de accu van de auto leeg is en de contactsleutel is ingebracht, is de sleutel in het contactslot geblokkeerd. Ga als volgt te werk om de sleutel handmatig te verwijderen: stop de auto veilig en trek de parkeerrem aan; draai met de bijgeleverde sleutel 1 fig. 192 (die zich in de houder met de boorddocumenten bevindt), de bevestigingsbouten 2 fig. 193 van het onderste deksel 3 los; J0001EM trap het rempedaal volledig in en houd het ingetrapt; J0003EM zet de versnellingspook in N (Vrijstand); zet stofkap en paneel weer goed op hun plaats; start de motor J0004EM verwijder de onderste afdekking 3 fig. 193 van de stuurkolom door deze van zijn plaats te nemen; 169

172 NOODGEVALLEN J0005EM trek lipje 4 fig. 194 omlaag met één hand en verwijder met de andere hand de sleutel, door deze naar buiten te trekken; als de sleutel eenmaal verwijderd is, onderste afdekking 3 fig. 193 terugzetten, controleren of deze goed vastzit en de bevestigingsbouten 2 stevig vastdraaien J0006EM SLEPEN VAN HET VOERTUIG BEVESTIGING VAN HET SLEEPOOG 160) 161) 162) Het bijgeleverde sleepoog bevindt zich in de gereedschapstas in de bagageruimte. Voor Ga als volgt te werk: maak de beschermende dop los en verwijder hem; neem sleephaak 1 fig. 195 en draai het helemaal vast op de voorste pen met schroefdraad. BELANGRIJK 70) Het wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om deze hermontageprocedure te laten uitvoeren. Indien u zelfstandig te werk wilt gaan, dient u vooral op te letten op de juiste bevestiging van de borgklemmen. Anders kan een verkeerde bevestiging van de onderste en bovenste afdekking lawaai veroorzaken J0001EM Achter Ga als volgt te werk: maak de beschermende dop los en verwijder hem; neem sleephaak 1 fig. 196 en draai 170

173 hem helemaal vast op de achterste pen met schroefdraad. 196 P BELANGRIJK 160) Alvorens te slepen, moet de contactsleutel naar MAR en vervolgens naar STOP worden gedraaid, zonder hem uit het contactslot te nemen. Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt automatisch het stuurslot ingeschakeld waardoor het voertuig niet kan worden bestuurd. Controleer ook of de versnellingsbak in de vrijstand staat (bij versies uitgerust met automatische versnellingsbak (indien aanwezig) controleren of de pook in de N-stand staat). 161) Onthoud dat tijdens het slepen de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken. Om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen soepele kabels en vermijd bruuske bewegingen. Zorg tijdens het slepen dat er geen onderdelen door de sleepverbinding kunnen worden beschadigd. Neem bij het slepen in elk geval de wettelijke voorschriften in acht van het land waarin wordt gereden en pas uw rijgedrag aan. Start de motor niet wanneer de auto wordt gesleept. Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraad zorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op de schroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen. 162) Gebruik de sleepogen voor en achter alleen voor noodgevallen op de weg. Het is toegestaan het voertuig over korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conform de wegenverkeerswetgeving (starre stang), om het voertuig over de weg te verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen of voor transport met takelwagen. Sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. op het terrein) te slepen of waar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming met bovengenoemde voorwaarden, moeten er voor het slepen twee voertuigen worden gebruikt (een slepend en een gesleept voertuig), die zich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden. 171

174 ONDERHOUD EN ZORG Dankzij correct onderhoud kunnen de prestaties van het voertuig, evenals beperkte bedrijfskosten en het behoud van de efficiëntie van de veiligheidssystemen gedurende langere tijd gegarandeerd worden. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe. ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD MOTORRUIMTE ACCU OPLADEN ONDERHOUDSPROCEDURES HET VOERTUIG OPKRIKKEN WIELEN EN BANDEN CARROSSERIE INTERIEUR

175 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Juist onderhoud is essentieel voor een lange levensduur van het voertuig onder optimale omstandigheden. Daarom heeft Fiat een reeks controles en onderhoudsbeurten opgesteld die op vaste afstandsintervallen uitgevoerd moeten worden en, voor bepaalde versies/markten, op vaste tijdstippen, zoals beschreven in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema. Ongeacht het bovenstaande is het altijd noodzakelijk de aanwijzingen in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema zorgvuldig op te volgen (bijv. regelmatige controle van de vloeistofniveaus, bandenspanning, enz.). Geprogrammeerde Onderhoudsbeurten worden door alle werkplaatsen van het Fiat Servicenetwerk uitgevoerd op basis van de vaste intervallen in tijd of kilometers/mijlen. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, mogen uitsluitend worden uitgevoerd na uitdrukkelijke toestemming van de eigenaar. Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt voor het trekken van aanhangers, dan moet een korter interval tussen de onderhoudsbeurten worden aangehouden. BELANGRIJKE OPMERKINGEN De onderhoudsbeurten van het Geprogrammeerde Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren ervan kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Het is raadzaam het Fiat Servicenetwerk onmiddellijk te informeren over eventuele kleine defecten en niet te wachten tot de volgende onderhoudsbeurt. 173

176 ONDERHOUD EN ZORG GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (benzineversies LPG-versies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van km/8 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x Jaren Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen. Vervaldatum/toestand lading snelle bandenreparatiekit controleren (waar aanwezig) Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1) Inspecteer visueel de staat van: LPG-leidingen en stekkers, bevestiging LPG-tank (1.4 T-Jet 120 pk LPG-versies) Uitlaatgasemissie controleren Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het motormanagementsysteem te controleren; emissies en ( waar aanwezig) de verslechtering van de motorolie Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen (hoezen, slangen, bussen enz.) (1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade. 174

177 km x Jaren Stand/conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo nodig de sproeiers afstellen Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de werking van remblokslijtagesensor controleren Visueel de conditie controleren van de zuurstofsensor (1.4 16V 95 pk E4-versies, 1.6 E.TorQ E4-versies) (8) Visueel de conditie controleren van de verschillende aandrijf- en distributieriemen (1.4 16V 95 pk E6-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem (1.4 16V 95 pk E4-versies) Visueel de conditie controleren van de verschillende distributieriemen en aandrijfriemen van hulporganen (1.4 16V 95 pk E6-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) (8) Deze handeling moet uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Afghanistan, Algerije, Angola, Armenië, Congo, Ethiopië, Ghana, Iran, Irak, Jordanië, Malawi, Mali, Mozambique, Nigeria, Senegal, Syrië, Zimbabwe. 175

178 ONDERHOUD EN ZORG km x Jaren Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem(en) (1.4 16V 95 pk E4-versies) Visueel de conditie controleren van de verschillende distributieriem(en) (1.6 E.TorQ E6-versies/1.6 E.TorQ E4-versies) De spanning controleren van de aandrijfriem van het hulporgaan (versies zonder automatische riemspanner) (1.4 16V 95 pk E6-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (versies zonder automatische riemspanner) (1.4 16V 95 pk E4-versies) De spanning controleren van de aandrijfriem van hulporganen (versies zonder automatische riemspanner) (1.6 E.TorQ E6-versies, 1.6 E.TorQ E4-versies) Motorolie verversen en oliefilter vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) (2) (o) ( ) Motorolie verversen en oliefilter vervangen (1.4 16V 95 pk E4 / 1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) Bougies vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies) (2) Als het voertuig jaarlijks minder dan km rijdt, moeten de motorolie en het filter elk jaar vervangen worden. (o) Aanbevolen werkzaamheden ( ) Verplichte werkzaamheden 176

179 km x Jaren Bougies vervangen (1.4 T-jet 120 pk versies / 1.4 T-Jet 120 pk LPG-versies) (3) Bougies vervangen (1.4 16V 95 pk E4-versies / 1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (4) Getande distributieriem vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies / V 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) Aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies / V 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) (5) (5) Aandrijfriem(en) van hulporganen vervangen (1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (3)Voor T-Jet versies zijn de volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te verzekeren en om ernstige schade aan de motor te voorkomen: gebruik uitsluitend bougies die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren; alle bougies moeten van hetzelfde type en merk zijn (zie de paragraaf Motor in het hoofdstuk Technische gegevens ); houd u strikt aan de vervangingsintervallen die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema; het is raadzaam om de bougies te laten vervangen door een Fiat Servicenetwerk. (4) Deze handeling moet iedere km uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Afghanistan, Algerije, Angola, Armenië, Congo, Ethiopië, Ghana, Iran, Irak, Jordanië, Malawi, Mali, Mozambique, Nigeria, Senegal, Syrië, Zimbabwe. (5) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. 177

180 ONDERHOUD EN ZORG km x Jaren Luchtfilterelement vervangen (1.4 16V 95 pk E6-versies / V 95 pk E4-versies / 1.4 T-jet 120 pk-versies / 1.4 T-jet 120 pk LPG-versies) (6) Luchtfilterelement vervangen (1.6 E.TorQ E6-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (6) Zuurstofsensor vervangen (1.4 16V 95 pk E4-versies / 1.6 E.TorQ E4-versies) (8) Remvloeistof verversen (7) Filter in drukregelaar vervangen (1.4 T-Jet 120 pk LPG-versies) Papieren filter vervangen (LPG in gasvorm) (1.4 T-Jet 120 pk LPG-versies) Interieurfilter vervangen (6) (o) ( ) (6) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de km te vervangen. (8) Deze handeling moet uitgevoerd worden als het voertuig in een van de volgende landen wordt gebruikt: Afghanistan, Algerije, Angola, Armenië, Congo, Ethiopië, Ghana, Iran, Irak, Jordanië, Malawi, Mali, Mozambique, Nigeria, Senegal, Syrië, Zimbabwe. (7) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand. (o) Aanbevolen werkzaamheden ( ) Verplichte werkzaamheden 178

181 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA (Dieselversies) De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van km/6 jaar, cyclisch herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor. km x Jaren Banden op conditie/slijtage controleren en eventueel op spanning brengen. Vervaldatum/toestand lading snelle bandenreparatiekit controleren (waar aanwezig) Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje, lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren De vloeistofpeilen controleren en eventueel bijvullen (1) Uitlaatgasemissie controleren Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het motormanagementsysteem te controleren; emissies en (indien aanwezig) verslechtering van de motorolie Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie, bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en remsysteem) en rubber elementen (hoezen, slangen, bussen enz.) Stand/conditie van wisrubbers van ruitenwissers voor/achter controleren (1) Gebruik voor het bijvullen altijd uitsluitend de in het instructieboek vermelde vloeistoffen en controleer het systeem eerst op schade. 179

182 ONDERHOUD EN ZORG km x Jaren Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo nodig de sproeiers afstellen Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen Conditie en slijtage remblokken van schijfremmen voor en achter visueel controleren en de integriteit van remblokslijtagesensor controleren Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem (1.6 Multijet 120 pk / 115 pk versies) Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren De spanning controleren van aandrijfriem van hulporganen (uitvoeringen zonder automatische riemspanner) Controleren van het oliepeil van het elektrohydraulisch systeem en zo nodig bijvullen (1.6 Multijet 120 pk-versies met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling/ 115 pk-versies met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling) (2) (2) Jaarlijks uit te voeren controle voor auto's in landen met zeer strenge klimaten (koude landen). 180

183 km x Jaren Motorolie verversen en oliefilter vervangen (versies met DPF) (3) Getande distributieriem vervangen (versie 1.6 Multijet (4) 120 pk / 115 pk) Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (4) Brandstoffilterelement vervangen (versies 1.3 Multijet 95 pk) (5) Brandstoffilterelement vervangen (versies 1.6 Multijet 120 pk / 115 pk) (5) Luchtfilterelement vervangen (6) Remvloeistof verversen (7) (3) Het werkelijke interval voor de vervanging van de olie en het motoroliefilter is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto en wordt aangegeven met een brandend lampje of een bericht (waar aanwezig) op het instrumentenpaneel. Het mag echter nooit meer dan 2 jaar bedragen. Wanneer het voertuig voornamelijk gebruikt wordt voor stadsritten, dan moet het motoroliefilter elk jaar vervangen worden. (4) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximum aantal kilometers km. De riem moet elke 6 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. Stoffige omgevingen en/of veeleisend gebruik (koude klimaten, veel stadsritten, langdurig stationair lopen van de motor): aanbevolen maximum aantal kilometers is km. De riem moet elke 4 jaar worden vervangen, ongeacht de afgelegde afstand. (5) In geval van tanken van diesel van een lagere kwaliteit dan vereist door de Europese Specificaties, adviseren wij u dit filter om de km te vervangen. (6) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de km vervangen worden. (7) De remvloeistof moet iedere twee jaar worden vervangen, ongeacht de kilometerstand. 181

184 ONDERHOUD EN ZORG km x Jaren Interieurfilter vervangen (6) (o) ( ) (6) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de km vervangen worden. (o) Aanbevolen werkzaamheden ( ) Verplichte werkzaamheden 182

185 PERIODIEKE CONTROLES Elke km of vóór een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau motorkoelvloeistof; remvloeistofpeil; ruitensproeiervloeistofpeil; conditie en spanning banden; werking verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, alarmknipperlichten, etc.); werking ruitenwisser/- sproeiersysteem en stand/slijtage van wisserbladen. Elke 3000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau. ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO Als het voertuig vooral onder de volgende omstandigheden wordt gebruikt: het rijden op stoffige wegen; talrijke korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder het vriespunt; de motor vaak stationair draait of lange afstanden worden gereden bij lage snelheden of als de auto lang niet wordt gebruikt; de volgende controles dienen vaker te worden uitgevoerd dan aangegeven in het Geprogrammeerd onderhoudsschema: remblokken van schijfremmen voor op conditie en slijtage controleren; sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil controleren, mechanismen reinigen en smeren; visueel de toestand controleren van: motor, versnellingsbak, transmissie, slangen en leidingen (uitlaat/brandstofen remsysteem) en rubber elementen (hoezen/slangen /bussen enz.); laadtoestand accu en niveau accuvloeistof (elektrolyt) controleren; conditie van aandrijfriemen van hulporganen visueel controleren; motorolie en oliefilter controleren en zo nodig vervangen; pollenfilter controleren en zo nodig vervangen; luchtfilter controleren en zo nodig vervangen. 183

186 ONDERHOUD EN ZORG MOTORRUIMTE NIVEAUS CONTROLEREN 163) 164) 71) V 95 pk E6 versie J0001EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 184

187 1.4 16V 95 pk E4 versie 198 P09026J Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 185

188 ONDERHOUD EN ZORG 1.4 T-Jet 120 pk versie 199 P Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 186

189 1.4 T-Jet 120 pk LPG versie 200 PGL Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 187

190 ONDERHOUD EN ZORG 1.6 E.Torq E6 versie J0004EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 188

191 1.6 E.Torq E4 versie 202 P09026J Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 189

192 ONDERHOUD EN ZORG V Multijet / V Multijet ECO versie J0003EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 190

193 1.3 Multijet 95 pk versie J0002EM 1. Remvloeistof 2. Accu 3. Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier 4. Motorkoelvloeistof 5. Motoroliepeilstok 6. Motorolie dop/vulopening 191

194 ONDERHOUD EN ZORG MOTOROLIE 165) 72) Controleer ongeveer 5 minuten na het uitzetten van de motor het oliepeil met het voertuig op een horizontale ondergrond. Controleer of het oliepeil tussen de referentietekens MIN en MAX op de peilstok staat. Als het oliepeil vlakbij of onder het MIN-teken staat, olie toevoegen via de vulopening totdat het MAX-teken wordt bereikt. Trek de oliepeilstok naar buiten, maak hem schoon met een niet-pluizende doek en zet hem terug. Neem de peilstok weer uit en controleer of het peil zich tussen het MIN- en MAX-teken op de peilstok bevindt. Motorolieverbruik 73) 3) Gewoonlijk ligt het maximale motorolieverbruik op 400 gram per 1000 km. Tijdens de eerste gebruiksperiode van de auto, moet de motor worden ingereden. Daarom is het motorolieverbruik pas stabiel na de eerste km. BELANGRIJK Laat na het bijvullen of het verversen van motorolie de motor enkele seconden draaien alvorens hem uit te zetten en wacht enkele minuten alvorens het oliepeil te controleren. MOTORKOELVLOEISTOF 166) 74) Draai, als het niveau te laag is, de reservoirdop 4 los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". VLOEISTOF VOOR RUITENSPROEIERS / ACHTERRUITSPROEIER 167) 168) Verwijder, als het niveau te laag is, de reservoirdop 3 en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". REMVLOEISTOF 169) 170) 75) Controleer of de vloeistof op het maximumniveau staat. Draai, als het vloeistofniveau te laag is, de reservoirdop 1 los en vul de vloeistof bij zoals vermeld in het hoofdstuk "Technische gegevens". BELANGRIJK Reinig zorgvuldig de reservoirdop en het omliggende oppervlak van de vulopening. Zorg er goed voor dat er geen verontreinigingen in het reservoir terechtkomen als de dop geopend wordt. Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met fijne zeef van maximaal 0,12 mm. BELANGRIJK Remvloeistof is hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan). Daarom moet bij overwegend gebruik van het voertuig in gebieden met grote luchtvochtigheid, de vloeistof vaker worden vervangen dan is aangegeven in het Geprogrammeerd onderhoudsschema. OLIE VOOR AUTOMATISCHE TRANSMISSIE / AUTOMATISCHE TRANSMISSIE MET DUBBELE KOPPELING (waar aanwezig) 4) Het oliepeil van de versnellingsbak mag uitsluitend gecontroleerd worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. 192

195 ACCU 171) 172) 173) 75) 5) Het elektrolyt van de accu hoeft niet te worden bijgevuld met gedestilleerd water. Een periodieke controle bij het Fiat Servicenetwerk is echter noodzakelijk om de efficiëntie te verifiëren. De accu vervangen Vervang indien nodig de accu door een andere originele accu met dezelfde specificaties. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de accu voor het onderhoud. NUTTIG ADVIES OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Nuttig advies om de levensduur van de accu te verlengen Neem de volgende aanwijzingen in acht om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen: wanneer de auto wordt geparkeerd, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden; schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting; houd accessoires (bijv. autoradio, alarmknipperlichten, enz.) niet te lang ingeschakeld wanneer de motor is uitgezet; maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie worden uitgevoerd, de kabel van de minpool op de accu los. Als men na aanschaf van het voertuig elektrische accessoires wil monteren die constante voeding vereisen (alarm enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk; het gekwalificeerde personeel zal dan het totale stroomverbruik beoordelen. 77) BELANGRIJK Als de accu werd losgekoppeld moet de stuurbekrachtiging worden geïnitialiseerd. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden (of het symbool verschijnt op het display) om dit aan te geven. Ga hiervoor als volgt te werk: draai het stuurwiel van het ene uiteinde naar het andere terwijl op een rechtlijnig traject van ongeveer honderd meter wordt gereden. BELANGRIJK Als het laadniveau gedurende langere tijd onder 50% blijft, raakt de accu door sulfatering beschadigd. Hierdoor verminderen de capaciteit en het startvermogen. De accu is in dit geval ook gevoeliger voor bevriezing (dit kan reeds bij temperaturen van -10 C gebeuren). Als het voertuig langere tijd niet gebruikt wordt, zie dan "Langdurige stilstand van het voertuig in het hoofdstuk "Starten en rijden". BELANGRIJK 163) Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomen die brand kunnen veroorzaken. 164) Wees erg voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte wanneer de motor nog warm is: gevaar voor brandwonden. Kom niet te dicht bij de koelventilator van de radiateur: de elektrische ventilator kan inschakelen; gevaar voor verwondingen. Sjaals, dassen of andere loszittende kleding kunnen door de bewegende onderdelen worden meegetrokken. 193

196 ONDERHOUD EN ZORG 165) Wacht voor het bijvullen van de motorolie tot de motor is afgekoeld alvorens de vuldop los te maken. Dit geldt in het bijzonder voor voertuigen met een aluminium vuldop (waar aanwezig). WAARSCHUWING: gevaar voor brandwonden! 166) Het koelsysteem staat onder druk. Als de dop vervangen moet worden, doe dit dan alleen door een origineel exemplaar; anders kan dit de werking van het systeem negatief beïnvloeden. Draai bij warme motor de dop van het reservoir niet los: gevaar voor brandwonden. 167) Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een goed zicht. Herhaaldelijke werking van het systeem zonder vloeistof kan leiden tot schade aan of snelle verslechtering van sommige systeemcomponenten. 168) Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn ontvlambaar. De motorruimte omvat warme onderdelen die bij contact met de vloeistof brand kunnen veroorzaken. 169) Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongeluk remvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep. Vervolgens met veel water afspoelen. In geval van inslikken onmiddellijk een arts raadplegen. 170) Het symbool, op het reservoir van de remvloeistof geeft aan dat een remvloeistof een synthetische of op mineralen gebaseerde vloeistof is. Het gebruik van minerale vloeistoffen kan de speciale rubberen pakkingen in het remsysteem onherstelbaar beschadigen. 171) Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met huid en ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten uit de buurt van de accu: brand- en explosiegevaar. 172) Als de accu met onvoldoende vloeistof werkt, kan dit de accu onherstelbaar beschadigen en een explosie veroorzaken. 173) Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moeten de ogen altijd met een speciale bril beschermd worden. BELANGRIJK 71) Let erop dat de verschillende types vloeistoffen tijdens het bijvullen niet verwisseld worden: ze mogen absoluut niet onderling gemengd worden! Bijvullen met een ongeschikte vloeistof kan leiden tot ernstige schade aan het voertuig. 72) Het olieniveau mag nooit boven het MAX-teken komen. 73) Vul motorolie bij met dezelfde kenmerken als de motorolie waarmee de motor reeds is gevuld. 74) Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLU UP antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld. PARAFLU UP mag niet met andere typen vloeistoffen worden gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. 75) Vermijd elk contact tussen de uiterst corrosieve remvloeistof en de gelakte delen. Spoel bij contact onmiddellijk uit met rijkelijk water. 76) Als de auto langdurig gestald moet worden bij zeer lage temperaturen, verwijder dan de accu en breng deze naar een verwarmde plek, om bevriezing te voorkomen. 77) Onjuiste installatie van elektrische en elektronische apparatuur kan leiden tot ernstige schade aan de auto. Als men na aanschaf van het voertuig accessoires wil monteren (diefstalbeveiliging, mobiele telefoon enz.), ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk, die de meest geschikte apparaten zal aanraden en zal controleren of een accu met een grotere capaciteit gemonteerd moet worden. BELANGRIJK 3) De uitgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het verdient aanbeveling de olie en de filters te laten vervangen door het Fiat Servicenetwerk. 4) Gebruikte versnellingsbakolie bevat stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het wordt geadviseerd contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk om de vloeistof te laten vervangen. 5) Accu s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu. Neem voor het vervangen van de accu contact op met het Fiat Servicenetwerk. 194

197 ACCU OPLADEN BELANGRIJKE OPMERKINGEN BELANGRIJK De procedure voor het opladen van de accu is uitsluitend bedoeld ter informatie. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk om deze handeling te laten uitvoeren. BELANGRIJK Wacht, nadat de startinrichting op STOP is gezet en het bestuurdersportier is gesloten, minstens één minuut alvorens de elektrische voeding naar de accu los te koppelen. Wanneer de elektrische voeding weer op de accu wordt aangesloten, controleer dan of de startinrichting in de stand STOP staat en of het bestuurdersportier gesloten is. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling de accu langzaam en met een laag amperage gedurende ongeveer 24 uur op te laden. De accu langer opladen, kan de accu beschadigen. BELANGRIJK De kabels van het elektrische systeem moeten weer correct worden aangesloten op de accu, d.w.z. de pluskabel (+) op de plusklem en de minkabel ( ) op de minklem. De accuklemmen zijn gemarkeerd met de symbolen plus (+) en min ( ), en zijn weergegeven op het deksel van de accu. De kabelklemmen moeten ook corrosievrij zijn en stevig aan de klemmen bevestigd worden. Als een acculader van het "snelle" type wordt gebruikt terwijl de accu in het is voertuig gemonteerd, moeten eerst beide kabels van de accu losgemaakt worden alvorens de acculader aan te sluiten. Gebruik geen "snellader" voor de levering van startspanning. VERSIES ZONDER STOP/START-SYSTEEM Ga als volgt te werk om de accu op te laden: maak de klem van de minpool van de accu los; sluit de kabels van de acculader aan op de accupolen; let daarbij op de polariteit; schakel de acculader in; schakel na het opladen eerst de acculader uit voordat deze wordt losgekoppeld van de accu; sluit de klem weer op de minpool van de accu aan. VERSIES MET STOP/ START-SYSTEEM (indien aanwezig) Ga als volgt te werk om de accu op te laden: Koppel de stekker 1 fig. 205 los van de accusensor 3 op de minklem 4 ( ) van de accu los (door op de knop 2 te drukken); sluit de pluskabel (+) van de acculader aan op de plusklem 5 van de accu en de minkabel ( ) op de klem van de sensor 4 zoals aangegeven in de figuur; schakel de acculader in. Schakel na het opladen de acculader uit; sluit na de acculader te hebben afgekoppeld de stekker 1 terug op de sensor 3 aan zoals aangegeven in de figuur J0001EM 195

198 ONDERHOUD EN ZORG ONDERHOUDS- PROCEDURES 78) 79) 80) De volgende pagina's bevatten de voorschriften voor het vereiste onderhoud die voorzien zijn door het technische personeel dat het voertuig heeft ontworpen. In aanvulling op deze specifieke onderhoudsinstructies die gespecificeerd zijn voor het geprogrammeerde routine-onderhoud, zijn er andere componenten die reparatie of vervanging vereisen tijdens de gebruikscyclus van het voertuig. MOTOROLIE Motorolieniveau controleren 81) Om een juiste smering van de motor te garanderen, moet de olie altijd op het voorgeschreven niveau worden gehouden (zie "Motorruimte" in dit hoofdstuk). MOTOROLIEFILTER Het motoroliefilter vervangen Het motoroliefilter moet elke keer dat de motorolie ververst wordt vervangen worden. Het is raadzaam om het te vervangen door een origineel onderdeel, speciaal ontworpen voor dit voertuig. LUCHTFILTER 174) Luchtfilter vervangen Zie het "Geprogrammeerd onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen. Het is raadzaam om het te vervangen door een origineel onderdeel, speciaal ontworpen voor dit voertuig. ONDERHOUD AIRCONDITIONING 82) 83) Om de beste prestaties te garanderen, moet de airconditioning gecontroleerd en onderhouden worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk, bij het begin van de zomer. RUITENWISSERS/ ACHTERRUITWISSER 175) Maak de voorruit en de achterruit en het rubber profiel van de ruitenwisserbladen voor en achter regelmatig schoon met behulp van een spons of een zachte doek en een niet-schurend reinigingsmiddel. Zo wordt het zout of de onzuiverheden die verzameld worden tijdens het rijden verwijderd. Langdurige werking van de ruitenwissers op droog glas leidt tot verslechtering van de wisrubbers, alsook tot schuurplekken op het glazen oppervlak. Om de verontreinigingen van de droge ruit te verwijderen, moeten altijd de ruitensproeiers/achterruitsproeier worden bediend. Controleer als de buitentemperatuur erg laag is (onder 0 C) of de wisrubbers niet aan de ruit zijn vastgevroren voordat u de ruitenwissers bedient. Gebruik zo nodig een antivriesmiddel om de wissers vrij te maken. Gebruik de wisserbladen nooit om opgehoopte sneeuw of ijs te verwijderen. Vermijd bovendien dat de rubberen wisserbladen in contact komen met petroleumderivaten zoals motorolie, benzine, enz. BELANGRIJK De te verwachten gebruiksduur van de wisserbladen van de voorruit en de achterruit varieert afhankelijk van de gebruiksfrequentie. Het is in elk geval raadzaam de wisserbladen ongeveer jaarlijks te vervangen. Wanneer de wisserbladen versleten zijn, kunnen ze lawaai gaan maken, vlekken op het glas of waterstrepen veroorzaken. Als dat het 196

199 geval is, de wisserbladen schoonmaken of, indien nodig, vervangen. BELANGRIJK Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt. De wisserbladen van de ruitenwisser omhoog zetten (functie "Service Position") Dankzij de functie "Service Position" kan de bestuurder de wisserbladen eenvoudiger vervangen, door ze tegen sneeuw te beschermen. Inschakeling van de functie Schakel, om deze functie in te schakelen, de ruitenwissers uit (draaischakelaar 1 fig. 206 in stand ) voordat u de startinrichting op STOP zet. Deze functie kan alleen binnen 2 minuten nadat de startinrichting op STOP is gezet ingeschakeld worden. Beweeg, voor inschakeling van deze functie, de hendel minstens een halve seconde omhoog (onstabiele stand). 206 P Elke keer dat de functie correct ingeschakeld wordt, bewegen de bladen om de goede ontvangst van het commando aan te geven. Dit commando kan maximaal drie keer herhaald worden. Bij de vierde herhaling van het commando wordt de functie uitgeschakeld. Indien, na gebruik van deze functie, de startinrichting teruggezet wordt op MAR met de wisserbladen in een andere stand dan de ruststand (onderaan op de voorruit), dan zullen ze alleen terugkeren naar de ruststand na een commando afkomstig van de hendel (hendel omhoog, naar onstabiele stand) of wanneer een snelheid van 5 km/h wordt overschreden. Uitschakeling van de functie De functie wordt uitgeschakeld als: 2 minuten verstreken zijn nadat de startinrichting op STOP werd gezet; de startinrichting op MAR wordt gezet en de wisserbladen in ruststand staan; het commando voor de functie viermaal herhaald is. Wisserbladen voorruit vervangen Ga als volgt te werk: hef de wisserarm op, druk op knop 1 fig. 207 van de springveer en verwijder het wisserblad van de arm; J0002EM monteer het nieuwe wisserblad door het lipje in de speciale zitting op de wisserarm te blokkeren; laat de wisserarm voorzichtig op de ruit zakken. BELANGRIJK Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven wisserbladen in. Wisserblad achterruit vervangen Ga als volgt te werk: zet de twee lipjes uit elkaar, zoals aangegeven door de pijlen, en draai 197

200 ONDERHOUD EN ZORG afdekking 1 fig. 208 naar buiten; draai moer 2 los en verwijder arm 3 van de middelste pin; lijn de nieuwe arm goed uit; draai moer 2 helemaal vast en plaats afdekking 1 terug. 208 P103190A Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter De ruitensproeiers fig. 209 en fig. 210 zijn niet verstelbaar. Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst of er ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit (zie paragraaf Motorruimte in dit hoofdstuk). Gebruik alleen de voorgeschreven vloeistof, gebruik niet alleen water J0003EM 210 P Controleer vervolgens of de sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik zo nodig een naald om ze te ontstoppen. UITLAATSYSTEEM 176) 177) 84) BELANGRIJK 174) Het luchtinlaatsysteem (luchtfilter, rubber slangen, enz.) kan als bescherming fungeren in geval van terugslag van de motor. VERWIJDER dit systeem NIET, tenzij u reparatie- of onderhoudswerkzaamheden moet uitvoeren. Controleer, alvorens de motor te starten, dat het systeem niet verwijderd is: het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregel kan leiden tot ernstig letsel. 175) Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, omdat het zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt. 176) Uitlaatgassen zijn uiterst gevaarlijk, en kunnen dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide, een kleurloos en reukloos gas dat bij inademing bewustzijnsverlies en vergiftiging kan veroorzaken. 177) Het uitlaatsysteem kan zeer hoge temperaturen bereiken en kan leiden tot brand als het voertuig geparkeerd wordt op ontvlambaar materiaal. Droog gras of bladeren kunnen ook vlam vatten als ze in contact komen met het uitlaatsysteem. Parkeer of gebruik het voertuig niet op een plaats waar het uitlaatsysteem in contact kan komen met ontvlambaar materiaal. BELANGRIJK 198 Passend onderhoud van het motoruitlaatsysteem is de beste bescherming tegen lekkage van koolmonoxide in het interieur. 78) Het wordt geadviseerd het voertuig te laten onderhouden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. Bij het persoonlijk uitvoeren van normale periodieke

201 werkzaamheden en onderhoudshandelingen wordt geadviseerd gebruik te maken van geschikte gereedschappen, originele vervangingsonderdelen en de noodzakelijke vloeistoffen. Voer geen enkele ingreep uit als u niet over de noodzakelijke ervaring beschikt. 79) Onjuist onderhoud van het voertuig of het niet uitvoeren van reparatiewerkzaamheden (indien nodig) kan leiden tot duurdere reparaties, schade aan andere onderdelen of een negatieve inwerking op de prestaties van het voertuig. Laat elke storing onmiddellijk controleren bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. 80) Het voertuig is uitgerust met vloeistoffen die geoptimaliseerd zijn of die de prestaties en levensduur beschermen en de onderhoudsintervallen groter maken. Gebruik geen chemische middelen voor het wassen van deze onderdelen omdat deze de motor, de versnellingsbak of de klimaatregeling kunnen beschadigen. Deze schade wordt niet gedekt door de garantie van het voertuig. Als er een onderdeel gewassen moet worden omdat het niet goed werkt, gebruik dan uitsluitend speciale vloeistof om dat te doen. 81) Een overtollige of onvoldoende hoeveelheid olie in het motorblok leidt tot ernstige beschadiging van de motor. Zorg ervoor dat de olie altijd op een geschikt niveau staat. 82) Vraag altijd om het gebruik van uitsluitend goedgekeurde koel- en smeermiddelen voor de compressor die geschikt zijn voor het specifieke klimaatregelsysteem dat op het voertuig gemonteerd is. Sommige niet goedgekeurde koelmiddelen zijn brandbaar en kunnen exploderen, met risico op verwondingen. Het gebruik van niet-goedgekeurde koelmiddelen of smeermiddelen kan de werking van het systeem negatief beïnvloeden, wat tot dure reparaties leidt. 83) Het airconditioningssysteem bevat koelmiddel onder hoge druk: om letsel aan mensen of schade aan het systeem te voorkomen moet bijvullen van koelmiddel of reparatie waarbij de kabels losgekoppeld moeten worden, uitgevoerd worden bij een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk. 84) Voertuigen uitgerust met katalysator mogen uitsluitend getakt worden met loodvrije benzine. Loodhoudende benzine kan de katalysator permanent beschadigen en de werking om vervuilende emissies te beperken teniet doen, waardoor de prestaties van de motor in gevaar komen, die hierdoor onherstelbaar beschadigd kan raken. Als de motor niet goed werkt, in het bijzonder bij moeizaam starten of bij prestatieverlies, ga dan onmiddellijk naar het Fiat Servicenetwerk. Langdurige en onjuiste werking van de motor kan leiden tot oververhitting van de katalysator en, als gevolg, mogelijke schade aan de katalysator en het voertuig. 85) Het gebruik van een versnellingsbakvloeistof anders dan de goedgekeurde kan de kwaliteit van het schakelen in gevaar brengen en/of leiden tot trilling van de versnellingsbak zelf. HET VOERTUIG OPKRIKKEN Als het voertuig opgeheven moet worden, ga dan naar een werkplaats van het Fiat Servicenetwerk die is uitgerust met een garagekrik of een hefbrug. De hefpunten van het voertuig zijn op de zijskirts gemarkeerd met de symbolen (zie de afbeelding in fig. 211 ). 211 P

202 ONDERHOUD EN ZORG WIELEN EN BANDEN 178) 179) 180) 181) 182) SNEEUWKETTINGEN 86) Op 205/55 R16 en 195/65 R15 banden kunnen 9 mm sneeuwkettingen gemonteerd worden. Er kunnen 7 mm-kettingen gemonteerd worden op 225/45 R17 banden. Belangrijke opmerkingen Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. In bepaalde landen worden banden gemarkeerd met de M+S (Mud and Snow) beschouwd als winteruitrusting; het gebruik hiervan is gelijkwaardig aan dat van de sneeuwkettingen. Sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden. BELANGRIJK Het gebruik van sneeuwkettingen met banden met niet-originele afmetingen kunnen het voertuig beschadigen. winter-, enz.) banden op de voor- en achterassen kan de bestuurbaarheid van de auto benadelen, met het risico van controleverlies over het voertuig en bijgevolg ongevallen. BELANGRIJK 178) De wegligging van de auto is in grote mate afhankelijk van een juiste bandenspanning. 179) Als de bandenspanning te laag is, kan de band oververhit raken en als gevolg daarvan ernstig beschadigd raken. 180) Als de banden van het "eenrichtingstype" zijn, geen banden van de rechterkant van het voertuig verwisselen naar de linkerkant, en omgekeerd. Dit type banden kan alleen aan dezelfde zijde van het voertuig, d.w.z. van de vooras naar de achteras en vice versa, worden verwisseld. 181) Voer bij lichtmetalen velgen nooit spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150 C. Dit kan de mechanische eigenschappen van de wielen in gevaar brengen. 182) Rijden met geheel of gedeeltelijk leeggelopen banden kan gevaarlijk zijn en de band onherstelbaar beschadigen. BELANGRIJK 86) Beperk uw snelheid wanneer er sneeuwkettingen gemonteerd zijn; overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd putdeksels, rijd niet over treden of trottoirs en rijd geen lange afstanden over wegen zonder sneeuw, om beschadigingen aan zowel het voertuig als het wegoppervlak te voorkomen. BELANGRIJK Het gebruik van verschillende maten of typen (M+S, 200

203 CARROSSERIE TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak 87) 6) Werk beschadigingen van de laklaag, zoals krassen en schuurplekken, onmiddellijk bij om roestvorming te voorkomen. Het normale onderhoud van de lak beperkt zich tot het wassen van de auto: de frequentie is afhankelijk van het gebruik van de auto en van de omgeving. Zo is het bijvoorbeeld raadzaam het voertuig vaker te wassen in gebieden met sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. Sommige delen van het voertuig kunnen zijn voorzien zijn van een matte lak die, om intact te blijven, speciale zorg vereist: zie de aanwijzingen in de waarschuwing aan het eind van deze paragraaf. 88) Volg onderstaande aanwijzingen om het voertuig correct te wassen: verwijder de antenne van het dak wanneer het voertuig gewassen wordt; als voor het wassen van het voertuig hogedrukreinigers worden gebruikt, houd dan een afstand van minimaal 40 cm t.o.v. de carrosserie aan om beschadiging of aantasting te voorkomen. Stagnerend water kan op lange termijn leiden tot schade aan het voertuig; maak de carrosserie, indien mogelijk, eerst nat met een waterstraal onder lage druk; was de carrosserie met een zachte spons met een lichte zeepoplossing en spoel de spons regelmatig uit; spoel goed af met schoon water en droog met een luchtstraal of een zeemleren lap. Droog de minder zichtbare delen (bijv. randen van portieren, motorkap, koplampranden) zorgvuldig, aangezien in deze zones water makkelijker kan stagneren. Was de auto nooit als hij in de zon heeft gestaan of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen moeten op dezelfde wijze als de rest van het voertuig gewassen worden. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Parkeer de auto zo min mogelijk onder bomen; de hars die uit de bomen druppelt, maakt de lak mat en vergroot de kans op roestvorming. Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. Ruiten Gebruik specifieke schoonmaakmiddelen en schone, zachte doeken om krassen en beschadigingen te voorkomen. BELANGRIJK Veeg het binnenoppervlak van de achterruit voorzichtig met een doek af, en volg hierbij de richting van de elektrische weerstandsdraden om de achterruitverwarming niet te beschadigen. Koplampen Gebruik een zachte, vochtige doek die in water met een specifiek autowasmiddel is gedrenkt. BELANGRIJK Gebruik nooit aromatische stoffen (bijv. benzine) of ketonen (bijv. aceton) om de kunststof lampenglazen van de koplampen te reinigen. BELANGRIJK Als de auto met een hogedrukreiniger wordt gewassen, moet de straal op minstens 20 cm van de koplampen worden gehouden. 201

204 ONDERHOUD EN ZORG Motorruimte Spuit de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag de waterstraal niet rechtstreeks op de elektronische regeleenheden of op de motoren van de ruitenwissers worden gericht. Laat deze werkzaamheden uitvoeren door een gespecialiseerd bedrijf. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de startinrichting in de stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (bijv. rubberen doppen en kappen) niet verwijderd of beschadigd zijn. BELANGRIJK 87) Om de esthetische eigenschappen van de lak te behouden, mogen er geen schuur- en/of polijstmiddelen voor het reinigen van het voertuig worden gebruikt. 88) Niet wassen met rollen en/of borstels in autowasstraten. Was het voertuig uitsluitend met de hand en gebruik ph-neutrale reinigingsmiddelen; droog af met een vochtige leren zeem. Schuur- en/of polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden om het voertuig schoon te maken. Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn. Vermijd (indien mogelijk) om het voertuig onder bomen te parkeren; verwijder plantaardige harsen onmiddellijk omdat deze, als ze drogen, alleen verwijderd kunnen worden met schuur- en/of polijstmiddelen die ten zeerste afgeraden worden omdat ze de karakteristieke matheid van de lak kunnen aantasten. Gebruik geen onverdunde ruitensproeiervloeistof om de voorruit en achterruit te reinigen; verdun dit met minstens 50% water. Gebruik alleen onverdunde ruitensproeiervloeistof wanneer de buitentemperaturen dit vereisen. BELANGRIJK 6) Schoonmaakmiddelen verontreinigen het milieu. Was het voertuig daarom op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. INTERIEUR 183) 184) 185) Controleer regelmatig of het interieur schoon is, ook onder de matten, om roesten van het plaatwerk te voorkomen. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Het is raadzaam een vochtige borstel te gebruiken voor het reinigen van bekleding die niet van stof is. Reinig de stoelen met een spons bevochtigd met een oplossing van water en neutrale zeep. LEDEREN STOELEN (waar aanwezig) Verwijder het droge vuil met een zeemleren lap of een iets vochtige doek, zonder al te veel druk uit te oefenen. Dep vloeistoffen of vetvlekken op met een absorberende, droge doek zonder hierbij te wrijven. Reinig vervolgens met een zachte doek of een zeemleren lap bevochtigd met water en neutrale zeep. Als de vlek nog niet verwijderd is, gebruik dan een speciaal reinigingsmiddel en volgt de aanwijzingen strikt op. 202

205 BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol. Controleer of de gebruikte reinigingsproducten geen alcohol of alcoholderivaten, zelfs niet in kleine hoeveelheden bevatten. KUNSTSTOF EN GECOATE INTERIEURDELEN 89) Reinig kunststof interieurdelen met een vochtige doek (bij voorkeur een microvezeldoek) en een oplossing van water en een neutraal, niet-schurend reinigingsmiddel. Gebruik voor het reinigen van olieachtige of hardnekkige vlekken speciale producten zonder oplosmiddelen die het originele voorkomen en de kleur van de interieurdelen niet veranderen. Verwijder stof met een microvezeldoek, eventueel bevochtigd met water. Het gebruik van papieren doekjes wordt afgeraden, aangezien deze resten achterlaten. ONDERDELEN VAN ECHT LEDER (waar aanwezig) Gebruik uitsluitend water en neutrale zeep om deze delen schoon te maken. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. Controleer alvorens een specifiek product voor interieurreiniging te gebruiken, of het geen alcohol en/of stoffen op basis van alcohol bevat. BELANGRIJK 183) Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto. De elektrostatische lading die door het wrijven tijdens het reinigen ontstaat, kan brand veroorzaken. 184) Bewaar geen spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturen boven 50 C. Wanneer het voertuig in de zon staat, kan de binnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden. 185) Er mogen geen voorwerpen op de vloer onder de pedalen liggen; verzeker u ervan dat de matten altijd vlak liggen en geen contact met de pedalen maken. BELANGRIJK 89) Gebruik nooit alcohol, benzine en hiervan afgeleide producten om het dashboard en het glas van het instrumentenpaneel te reinigen. 203

206 TECHNISCHE GEGEVENS Alles dat u nuttig kunt vinden om te begrijpen hoe uw voertuig is gemaakt en hoe het werkt is in dit hoofdstuk vermeld en wordt toegelicht met gegevens, tabellen en grafieken. Voor de liefhebbers en de monteurs, maar ook gewoon voor degenen die elk detail van hun voertuig willen kennen. TECHNISCHE GEGEVENS IDENTIFICATIEGEGEVENS MOTOR WIELEN AFMETINGEN GEWICHTEN TANKEN VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN PRESTATIES BRANDSTOFVERBRUIK CO2-EMISSIE RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR

207 IDENTIFICATIE- GEGEVENS PLAATJE VOERTUIG- INDENTIFICATIENUMMER (VIN) Dit bevindt zich op de stijl van het bestuurdersportier. Het kan gelezen worden als het portier open staat en hierop zijn de volgende gegevens vermeld fig. 212: 212 P A Naam van de fabrikant B Nummer typegoedkeuring voertuig C Voertuigidentificatienummer D Technisch toegestaan max. gewicht met volledige belading E Technisch toegestaan max. gewicht voor gecombineerd voertuig F Technisch toegestaan max. gewicht op as 1 G Technisch toegestaan max. gewicht op as 2 H Motoridentificatie I Versie typevariant L Kleurcode lakwerk M Absorptiecoëfficiënt rook (Dieselversies) N Nadere instructies. VOERTUIG- IDENTIFICATIENUMMER Het Voertuigidentificatienummer (VIN) is gestanst op een plaatje afgebeeld in fig. 213, het bevindt zich in de linker bovenhoek van de dashboardbekleding en is zichtbaar vanaf de buitenkant van het voertuig door de voorruit J0001EM Dit nummer is ook op de vloer van het interieur gestanst, vóór de rechter voorstoel. Om toegang te krijgen tot het plaatje, klepje 1 fig. 214 in de door de pijl aangegeven richting schuiven. 214 P Dit nummer bevat de volgende gegevens: type voertuig; chassisnummer. MOTORCODE Deze is op het cilinderblok ingeslagen en vermeldt het type en het motorserienummer. 205

208 TECHNISCHE GEGEVENS MOTOR 186) Versies V 95 pk E V 95 pk E4 1.6 E.TorQ E6 1.6 E.TorQ E4 Typecode 843A A Cyclus Otto Otto Otto Otto Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 72 x x x 85,8 77 x 85,8 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding 11:1 11:1 11:1 11:1 Maximum vermogen (EG) (kw) overeenkomstig motortoerental (tpm) Maximum koppel (EG) (Nm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies NGK DCPR7E-N-10 NGK DCPR7E-N-10 NGK - ZKR7BI 10 NGK - ZKR7BI-10 Brandstof Loodvrije benzine met R.O.N. niet lager dan 95 (EN228-specificaties) Loodvrije benzine met R.O.N. niet lager dan 95 (EN228-specificaties) Loodvrije benzine met R.O.N. niet lager dan 95 (EN228-specificaties) Loodvrije benzine met R.O.N. niet lager dan 95 (EN228-specificaties) 206

209 Versies 1.4 T-jet 120 pk 1.4 T-jet 120 pk LPG Typecode 940B B7000 Cyclus Otto Otto Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 72 x x 84 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding 9,8:1 9,8:1 Maximum vermogen (EG) (kw) overeenkomstig motortoerental (tpm) Maximum koppel (EG) (Nm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Bougies NGK IKR9J8 NGK IKR9J8 Brandstof Loodvrije benzine met R.O.N. niet lager dan 95 (EN228-specificaties) LPG voor motorvoertuigen (EN589-specificatie) 207

210 TECHNISCHE GEGEVENS Versies 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk ECO 1.6 Multijet 115 pk / 1.6 Multijet 115 pk ECO (*) Typecode Cyclus Diesel Diesel Diesel Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn Boring en slag zuigers (mm) 69,6 x 82 79,5 x 80,5 79,5 x 80,5 Cilinderinhoud (cm³) Compressieverhouding 16,8:1 16,5:1 16,5 : 1 Maximum vermogen (EG) (kw) ,4 overeenkomstig motortoerental (tpm) Maximum koppel (EG) (Nm) overeenkomstig motortoerental (tpm) Brandstof (*) Versie voor specifieke markten Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN 590) Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN 590) Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN 590) BELANGRIJK 186) Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. 208

211 WIELEN WINTERBANDEN 187) De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden. Het Fiat Servicenetwerk kan u adviseren over de meest geschikte band voor elk gebruik. Voor het type, de bandenspanning en de specificaties van de winterbanden de instructies volgen die worden gegeven in dit hoofdstuk. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm. Vervang ze in dat geval. Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang op de snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden in overeenstemming met de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd; houdt u altijd aan de specifieke plaatselijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van winterbanden. Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en het remmen en voor een betere bestuurbaarheid. Denk eraan dat de draairichting van de banden niet omgedraaid mag worden. 209

212 TECHNISCHE GEGEVENS STANDAARD VELGEN EN BANDEN 188) Lichtmetalen of geperste stalen velgen. Tubeless radiaalbanden. Alle typegoedgekeurde banden zijn op het kentekenbewijs vermeld. BELANGRIJK Als de gegevens in het instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, dient men zich altijd aan de gegevens van het kentekenbewijs te houden. Voor de rijveiligheid moeten alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en type. BELANGRIJK Monteer geen binnenbanden in tubeless-banden. Versies Wielen Gemonteerde banden Reservewiel(*) V 95 pk / 1.3 Multijet 95 pk 6J X 15 H2 ET38 195/65 R15 91H 195/65 R15 91H 6.5J X 16 H2 ET39 205/55 R16 91H (**) 205/55 R16 91H 7J X 17 H2 ET41 225/45 R17 91V (**) 205/55 R16 91H 189) 1.4 T-jet 120 pk / 1.6 E.TorQ / 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 115 pk(***) 6J X 15 H2 ET38 (****) 195/65 R15 91H (****) 195/65 R15 91H (****) 6.5J X 16 H2 ET39 205/55 R16 91H (**) 205/55 R16 91H 7J X 17 H2 ET41 225/45 R17 91V (**) 205/55 R16 91H 189) 1.4 T-jet 120 pk LPG 6.5J X 16 H2 ET39 205/55 R16 91H (**) 7J X 17 H2 ET41 225/45 R17 91V (**) (*) Een noodreservewiel van 135/70 R16 kan besteld worden als alternatief voor het reservewiel voor TIPO 5DOOR-versies. (**) M+S Goodyear Vector 4Seasons Gen-2 of gelijkwaardige banden van dezelfde maat zijn optioneel verkrijgbaar voor bepaalde versies/markten (***) Versie voor specifieke markten (****) Voor TIPO 5DOOR-versies 210

213 Versies Wielen Gemonteerde banden Reservewiel(*) 1.6 Multijet 120 pk ECO / 1.6 Multijet 115 pk ECO(***) 6.5J X 16 H2 ET39 205/55 R16 91H Goodyear EfficientGrip Performance (**) (*****) 205/55 R16 91H Goodyear EfficientGrip Performance (*****) (*) Een noodreservewiel van 135/70 R16 kan besteld worden als alternatief voor het reservewiel voor TIPO 5DOOR-versies. (**) M+S Goodyear Vector 4Seasons Gen-2 of gelijkwaardige banden van dezelfde maat zijn optioneel verkrijgbaar voor bepaalde versies/markten (***) Versie voor specifieke markten (*****) Voor bepaalde versies/markten. Als alternatief kunnen banden gebruikt worden die gelijkwaardige prestaties bieden. Opmerking Bij versies met 195 / 65 R15 en 205 / 55 R16 banden, sneeuwkettingen met smalle schakels gebruiken, die maximaal 9 mm uitsteken buiten het bandprofiel. Opmerking Sneeuwkettingen met een onopvallend profiel die maximaal 7 mm buiten het bandprofiel uitsteken kunnen gemonteerd worden op versies met 225/45 R17 banden. 211

214 TECHNISCHE GEGEVENS BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de aanbevolen waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn. Als het voertuig opgekrikt moet worden, raadpleeg dan de paragraaf "Opkrikken van het voertuig" in het hoofdstuk "Noodgevallen". TIPO 5DOOR versie Versies V 95 PK 1.4 T-jet 120 pk / 1.6 E.TorQ / 1.3 Multijet 95 pk 1.4 T-jet 120 pk LPG Banden 195 / 65 R / 55 R / 45 R / 65 R / 55 R / 45 R / 55 R / 45 R17 Onbelast/gemiddelde belasting Volledige belasting Voor Achter Voor Achter 2,2 2,1 2,6 2,5 2,3 2,1 2,6 2,5 Reservewiel Noodreservewiel (**) (*) 4,2 2,3 2,1 2,6 2,5 (*) Indien het reservewiel in een noodgeval wordt gebruikt, controleer dan de bandenspanning en lijn het wiel uit volgens de voorschriften die gelden voor de band van de as waarop het wordt gemonteerd. (**) Indien gemonteerd 212

215 Versies 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 115 pk(****) 1.6 Multijet 120 pk ECO/ 1.6 Multijet 115 pk ECO(****) Banden 195 / 65 R / 55 R / 45 R17 205/ 55R16 91H Goodyear EfficientGrip Performance (***) Onbelast/gemiddelde belasting Volledige belasting Voor Achter Voor Achter 2,4 2,1 2,6 2,5 2,8 2,5 2,6 2,5 Reservewiel Noodreservewiel (**) (*) 4,2 (*) Indien het reservewiel in een noodgeval wordt gebruikt, controleer dan de bandenspanning en lijn het wiel uit volgens de voorschriften die gelden voor de band van de as waarop het wordt gemonteerd. (**) Indien gemonteerd (***) Voor bepaalde versies/markten. Als alternatief kunnen banden gebruikt worden die gelijkwaardige prestaties bieden. (****) Versie voor specifieke markten 213

216 TECHNISCHE GEGEVENS TIPO STATION WAGON versie Versies V 95 pk / 1.3 Multijet 95 pk 1.4 T-jet 120 pk / 1.6 E.TorQ 1.4 T-jet 120 pk LPG 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 115 pk(***) 1.6 Multijet 120 pk ECO / 1.6 Multijet 115 pk ECO(***) Banden Onbelast/gemiddelde belasting Volledige belasting Voor Achter Voor Achter 195 / 65 R15 2,3 2,3 205 / 55 R / 45 R17 2,3 2,2 205 / 55 R16 2,3 2,3 225 / 45 R17 2,3 2,2 205 / 55 R16 2,3 2,3 225 / 45 R17 2,3 2,2 205 / 55 R16 2,5 2,3 225 / 45 R17 2,4 2,2 205/55R16 91H Goodyear EfficientGrip Performance (**) 2,8 2,5 Reservewiel 2,5 2,7 (*) 2,5 2,7 2,5 2,7 (*) (*) Indien het reservewiel in een noodgeval wordt gebruikt, controleer dan de bandenspanning en lijn het wiel uit volgens de voorschriften die gelden voor de band van de as waarop het wordt gemonteerd. (**) Voor bepaalde versies/markten. Als alternatief kunnen banden gebruikt worden die gelijkwaardige prestaties bieden. (***) Versie voor specifieke markten BELANGRIJK ) De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie Q is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie T en 210 km/h voor winterbanden met de indicatie"h". De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden gerespecteerd. 188) Als winterbanden met een lagere snelheidscategorie dan die op het kentekenbewijs is aangegeven worden gebruikt, overschrijd dan niet de maximumsnelheid die overeenkomt met de snelheidscategorie van de gebruikte banden.

217 189) Volg de volgende aanwijzingen op als de auto is uitgerust met een kleiner reservewiel dan normaal (een 16 reservewiel wordt geleverd bij 17" banden) of een noodreservewiel. Het ruimtebesparende reservewiel (voor bepaalde versies/markten) is specifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto s en monteer ook geen ruimtebesparende reservewielen afkomstig van andere auto s. Gebruik het noodreservewiel of reservewiel alleen in noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan 80 km/u. Op het noodreservewiel zit een oranje sticker met de belangrijkste waarschuwingen over de beperkingen van het gebruik van het wiel. Deze sticker mag nooit verwijderd of afgedekt worden. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen: Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang het noodreservewiel zo snel mogelijk door het standaard wiel. Dek deze aanwijzingen niet af." Plaats nooit een wieldop op een noodreservewiel of een reservewiel. De rijeigenschappen van de auto veranderen als een noodreservewiel of een reservewiel is gemonteerd. Vermijd bruusk optrekken en remmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. De totale levensduur van het ruimtebesparende reservewiel is ongeveer 3000 km. Hierna moet de band vervangen worden door een nieuw exemplaar van hetzelfde type. Monteer nooit een standaard band op de velg van een ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd en gemonteerd. Het gelijktijdige gebruik van twee of meer noodreservewielen of reservewielen is verboden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet voordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken. 215

218 TECHNISCHE GEGEVENS AFMETINGEN TIPO 5DOOR versie De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een voertuig met standaard bijgeleverde banden. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Kleine variaties met betrekking tot de weergegeven waarden zijn mogelijk afhankelijk van de afmetingen van de velgen. 215 P A B C D E F G H I Inhoud bagageruimte: 440 liter.

219 TIPO STATION WAGON versie De afmetingen zijn uitgedrukt in mm en hebben betrekking op een voertuig met standaard bijgeleverde banden. De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto. Kleine variaties met betrekking tot de weergegeven waarden zijn mogelijk afhankelijk van de afmetingen van de velgen. 216 P A B C D E F G H I Inhoud bagageruimte: 550 liter. 217

220 TECHNISCHE GEGEVENS GEWICHTEN Gewichten (kg) V 95 pk E V 95 pk E4 1.6 E.TorQ E6 1.6 E.TorQ E4 Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) Maximum toelaatbare belastingen (***) 1195 / 1205(*) 1195 / 1205(*) 1310 / 1320 (*) 1310 / 1320(*) 500 / 550(*) 500 / 550(*) 500 / 550(*) 500 / 550(*) vooras achteras 900 / 950(*) 900 / 950(*) 900 / 950(*) 900 / 950(*) totaal: 1695 / 1755(*) 1695 / 1755(*) 1810 /1870(*) 1810 / 1870(*) Trekgewichten geremde aanhanger ongeremde aanhanger Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): Max. dakbelasting (****) 55/75(*) 55/75(*) 55/75(*) 55/75(*) (*) TIPO STATION WAGON (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd, dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt. (***) Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker de goederen zodanig in de bagageruimte en/of op het laadplatform te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. (****) De gegeven waarde is inclusief het gewicht op de dakdragers 218

221 Gewichten (kg) 1.4 T-jet 120 pk 1.4 T-jet 120 pk LPG Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) 1275 / 1305(*) 1310 / 1320(*) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) Maximum toelaatbare belastingen (***) 500 / 550(*) 500 / 550(*) vooras achteras 900 / 950(*) 900 / 950(*) totaal: 1775 / 1855(*) 1810 / 1870(*) Trekgewichten geremde aanhanger ongeremde aanhanger Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): Max. dakbelasting (****) 55/75(*) 55/75(*) (*) TIPO STATION WAGON (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd, dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt. (***) Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker de goederen zodanig in de bagageruimte en/of op het laadplatform te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. (****) De gegeven waarde is inclusief het gewicht op de dakdragers 219

222 TECHNISCHE GEGEVENS Gewichten (kg) Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) Maximum toelaatbare belastingen (***) 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk ECO / 1.6 Multijet 115 pk(*****) / 1.6 Multijet 115 pk ECO(*****) 1290 / 1300(*) 1295 / 1320(*) 500 / 550(*) 500 / 550(*) vooras achteras 900 / 950(*) 900 / 950(*) totaal: 1790 / 1850(*) 1795 / 1870(*) Trekgewichten geremde aanhanger ongeremde aanhanger Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): Max. dakbelasting (****) 55/75(*) 55/75(*) (*) TIPO STATION WAGON (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd, dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt. (***) Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker de goederen zodanig in de bagageruimte en/of op het laadplatform te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. (****) De gegeven waarde is inclusief het gewicht op de dakdragers (*****) Versie voor specifieke markten 220

223 Gewichten (kg) 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk ECO automatische transmissie met dubbele koppeling 1.6 Multijet 115 pk(*****) / 1.6 Multijet 115 pk ECO(*****) automatische transmissie met dubbele koppeling Leeggewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank 90% gevuld en zonder opties) 1320 / 1350(*) 1320 / 1350(*) Nuttig laadvermogen inclusief de bestuurder (**) 500 / 550(*) 500 / 550(*) Maximum toelaatbare belastingen (***) vooras achteras 900 / 950(*) 900 / 950(*) totaal: 1820 /1900(*) 1820 /1900(*) Trekgewichten geremde aanhanger ongeremde aanhanger Max. toelaatbare kogeldruk (geremde aanhanger): Max. dakbelasting (****) 55/75(*) 55/75(*) (*) TIPO STATION WAGON (**) Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd, dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt. (***) Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker de goederen zodanig in de bagageruimte en/of op het laadplatform te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden. (****) De gegeven waarde is inclusief het gewicht op de dakdragers (*****) Versie voor specifieke markten 221

224 TECHNISCHE GEGEVENS TANKEN V 95 PK 1.4 T-jet 120 pk 1.6 E.TorQ Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Tankinhoud (liter) Loodvrije benzine met inclusief een reserve van R.O.N. niet lager dan (liter) (EN228-specificaties) (*) Motorkoelsysteem (liter) 4,6 5,2 5,4 Carterpan (liter) 2,8 2,8 4,4 Carterpan en filter (liter) 2,95 3,4 4,7 Versnellingsbak-/ differentieelhuis (liter) Hydraulisch remsysteem (kg) Ruitensproeiervloeistofreservoir (liters) 1,76 1,8 6,2 Mengsel van 50% gedestilleerd water en PARAFLU UP (**) SELENIA K P.E. (1.4 16V 95 pk versie, 1.4 T-jet 120 pk versie) / SELENIA DIGITEK P.E. (1.6 E.TorQ versie) TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE (1.4 16V 95 pk versie, 1.4 T-jet 120 pk versie) / TUTELA TRANSMISSION GI/VI (1.6 E.TorQ versie) 0,74 0,74 0,74 TUTELA TOP 4/S Mengsel van water en vloeibare PETRONAS DURANCE SC 35 (*) Het maximale motorvermogen en de prestaties van de auto kunnen alleen worden gegarandeerd bij gebruik van loodvrije benzine met een octaangehalte van 95 of hoger. (**) Wanneer het voertuig onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van 60% PARAFLUUP en 40% gedemineraliseerd water. 222

225 1.4 T-jet 120 pk LPG Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Tankinhoud (liter) 50/42(*) Loodvrije benzine met octaangetal van minstens 95 RON (specificatie EN 228)/LPG inclusief een reserve van (liter) 7/8(*) (specificatie EN589)(**) Motorkoelsysteem (liter) 5,2 Mengsel van 50% gedestilleerd water en PARAFLU UP (***) Carterpan (liter) 2,8 SELENIA MULTIPOWER GAS 5W-40 Carterpan en filter (liter) 3,4 Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter) 1,8 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remsysteem (kg) 0,74 TUTELA TOP 4/S Ruitensproeiervloeistofreservoir (liters) 3 Mengsel van water en vloeibare PETRONAS DURANCE SC 35 (*) LPG-Tank (**) Het maximale motorvermogen en de prestaties van de auto kunnen alleen worden gegarandeerd bij gebruik van loodvrije benzine met een octaangehalte van 95 of hoger. (***) Wanneer het voertuig onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van 60% PARAFLUUP en 40% gedemineraliseerd water. 223

226 TECHNISCHE GEGEVENS 1.3 MultiJet 95 pk 1.6 Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 115 pk(***) Tankinhoud (liter) inclusief een reserve van (liter) 7 7 Motorkoelsysteem (liter) 6,1 6,1 Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen Diesel voor motorvoertuigen (Specificatie EN 590) Mengsel van gedestilleerd water en PARAFLU UP 50% (**) Carterpan (liter) 3,7 4,4 SELENIA WR FORWARD Carterpan en filter (liter) 3,9 4,8 Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter) 2,0 1,8 TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Hydraulisch remsysteem (kg) 0,74 0,74 TUTELA TOP 4/S Ruitensproeiervloeistofreservoir (liters) 3 3 Mengsel van water en vloeibare PETRONAS DURANCE SC 35 (**) Wanneer het voertuig onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van 60% PARAFLUUP en 40% gedemineraliseerd water. (***) Versie voor specifieke markten 224

227 VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN Het voertuig is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het Geprogrammeerd Onderhoudsschema te kunnen voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties van brandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is cruciaal voor de werking en de levensduur van de motor. Als er geen smeermiddelen beschikbaar zijn die voldoen aan het specifieke verzoek, kunnen voor het bijvullen producten gebruikt worden die voldoen aan de aangegeven specificaties; in dat geval wordt de optimale prestatie van de motor niet gegarandeerd. 90) PRODUCTSPECIFICATIES Gebruik Eigenschappen Specificatie Smeermiddel voor benzinemotoren (1.4 16V 95 pk, 1.4 T-jet 120 pk-versies) Smeermiddel voor benzinemotoren (1.6 E.TorQ-versies) Smeermiddel voor dieselmotoren Smeermiddelen voor benzine-/lpg-motoren SAE 5W-40 ACEA C3 / API SN SAE 0W-30 ACEA C2 / API SN SAE 0W-30 ACEA C2 SAE 5W-40 ACEA C3 / API SN S GS1 of MS DS1 of MS T2 Originele vloeistoffen en smeermiddelen SELENIA K P.E. Contractual Technical Reference N F603.C07 SELENIA DIGITEK P.E. Contractual Technical Reference N F020.B12 SELENIA WR FORWARD Contractual Technical Reference N F842.F13 SELENIA MULTIPOWER GAS 5W-40 Contractual Technical Reference N F922.E09 Verversingsinterval Volgens onderhoudsschema Volgens onderhoudsschema Volgens onderhoudsschema Volgens onderhoudsschema 225

228 TECHNISCHE GEGEVENS Gebruik Eigenschappen Specificatie Smeermiddelen en vetten voor krachtoverbrengingen SAE 75W synthetisch smeermiddel. Smeermiddel ATF AW-1 automatische versnellingsbak Volledig synthetisch smeermiddel met speciaal additief MZ AV SA1 Originele vloeistoffen en smeermiddelen TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE Contractual Technical Reference N F002.F10 TUTELA TRANSMISSION GI/VI Contractual Technical Reference N F336.G05 TUTELA CS SPEED Contractual Technical Reference N F005.F98 Toepassingen Handgeschakelde versnellingsbak en differentieel Smeermiddel voor versies met automatische versnellingsbak Smeermiddel voor elektro-hydraulisch systeem (versies met automatische transmissie met dubbele koppeling) Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor homokinetische koppelingen. N.L.G.I. 0-1 consistentie GRASS II TUTELA STAR 700 Contractual Technical Reference N F701.C07 Homokinetische koppeling differentiaalzijde Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hoge bedrijfstemperaturen. N.L.G.I. 1-2 consistentie GRAS II TUTELA ALL STAR Contractual Technical Reference N F702.G07 Homokinetische koppelingen aan wielzijde 226

229 Gebruik Eigenschappen Specificatie Remvloeistof Beschermingsmiddel voor radiateurs Additief voor dieselolie Ruitensproeiervloeistof Synthetische vloeistof voor rem- en koppelingssystemen. Overtreft specificaties: FMVSS nr. 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J Beschermingsmiddel met antivrieswerking en organische formule. CUNA NC , ASTM D 3306 specificaties. Antivriesadditief voor dieselolie voor de bescherming van dieselmotoren Mengsel van alcoholen en oppervlakteactieve stoffen. Overtreft CUNA NC specificaties of MS of MS of MS Originele vloeistoffen en smeermiddelen TUTELA TOP 4/S Contractual Technical Reference N F005.F15 PARAFLU UP (*) Contractual Technical Reference N F101.M01 PETRONAS DURANCE DIESEL ART Contractual Technical Reference N F601.L06 PETRONAS DURANCE SC 35 Contractual Technical Reference N F001.D16 Toepassingen Hydraulisch remsysteem en hydraulische koppelingsbediening Gebruiksverhoudingen koelcircuits: 50% water 50% PARAFLU UP (**) Te mengen met diesel (25 cc per 10 liter) Verdund of onverdund gebruiken voor ruitenwissers/ ruitensproeiers (*) Niet bijvullen of mengen met andere vloeistoffen die andere specificaties hebben dan de beschreven vloeistoffen. (**) Wanneer het voertuig onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een mengsel van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water. BELANGRIJK 90) Het gebruik van producten met andere dan de hierboven aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen van de motor die niet door de garantie worden gedekt. 227

230 TECHNISCHE GEGEVENS PRESTATIES Topsnelheden na de inrijperiode van de auto. Versies V 95 PK T-jet 120 pk / 1.4 T-jet 120 pk LPG E.TorQ MultiJet 95 pk Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk ECO Multijet 120 pk / 1.6 Multijet 120 pk ECO (*) Multijet 115 pk / 1.6 Multijet 115 pk ECO (**) Multijet 115 pk / 1.6 Multijet 115 pk ECO (*) (**) 197 (*) Versies met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling (**) Versie voor specifieke markten km/h 228

231 BRANDSTOFVERBRUIK De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in onderstaande tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests in overeenstemming met specifieke Europese Richtlijnen. De volgende procedures worden gebruikt om het brandstofverbruik te meten: stadscyclus: koude start gevolgd door een gesimuleerde testrit in stadsverkeer; cyclus op buitenwegen: gevolgd door een simulatie van een rit op buitenwegen met frequent accelereren in alle versnellingen: de snelheid varieert tussen 0 en 120 km/h; gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadscyclus voor 37% en de cyclus op buitenwegen voor 63% mee. BELANGRIJK Het type route, de verkeerssituatie, weersomstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau/accessoires, gebruik van de klimaatregeling, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leiden tot andere verbruikscijfers dan de hier vermelde cijfers. BELANGRIJK Het brandstofverbruik wordt pas regelmatiger als de eerste 3000 km zijn gereden. 229

232 TECHNISCHE GEGEVENS BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS GELDENDE EUROPESE RICHTLIJNEN (liter/ 100 km) TIPO 5DOOR versie Versies Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd V 95 pk E6 7,7 4,5 5, V 95 pk E4 7,6 4,4 5,6 1.4 T-jet 120 pk 7,7 5,0 6,0 1.4 T-jet 120 pk LPG 11,4 (**) / 8,2 (***) 6,5 (**) / 5,2 (***) 8,3 (**) / 6,3 (***) 1.6 E.TorQ E6 9,2 4,6 6,3 1.6 E.TorQ E4 9,0 4,5 6,2 1.3 MultiJet 95 pk 4,5 3,3 3,7 1.6 MultiJet 120 pk 4,4 / 4,4 (****) 3,3 / 3,4 (****) 3,7 / 3,8 (****) 1.6 Multijet 120 pk ECO(*) 4,0 / 4,0 (****) 3,0 / 3,1 (****) 3,4 / 3,4 (****) 1.6 Multijet 115 pk (*****) 4,4 / 4,4 (****) 3,3 / 3,4 (****) 3,7 / 3,8 (****) 1.6 Multijet 115 pk ECO(*) (*****) 4,0 / 4,0 (****) 3,0 / 3,1 (****) 3,4 / 3,4(****) (*) De vermelde emissie- en verbruikswaarden kunnen afwijken bij gebruik van andere bandenspanningen of typen banden dan is aangegeven. (**) Op LPG (***) Rijden op benzine (****) Versie met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling (*****) Versie voor specifieke markten 230

233 TIPO STATION WAGON versie Versies Stadsverkeer Buiten de stad Gecombineerd V 95 pk E6 7,7 4,5 5, V 95 pk E4 7,6 4,4 5,6 1.4 T-jet 120 pk 7,7 5,0 6,0 1.4 T-jet 120 pk LPG 11,4 (**) / 8,2 (***) 6,5 (**) / 5,2 (***) 8,3 (**) / 6,3 (***) 1.6 E.TorQ E6 9,2 4,6 6,3 1.6 E.TorQ E4 9,0 4,5 6,2 1.3 MultiJet 95 pk 4,5 3,3 3,7 1.6 MultiJet 120 pk 4,4 / 4,5 (****) 3,3 / 3,5 (****) 3,7 / 3,9 (****) 1.6 Multijet 120 pk ECO(*) 4,0 / 4,1 (****) 3,0 / 3,2 (****) 3,4 / 3,5 (****) 1.6 Multijet 115 pk (*****) 4,4 / 4,5 (****) 3,3 / 3,5 (****) 3,7 / 3,9 (****) 1.6 Multijet 115 pk ECO(*) (*****) 4,0 / 4,1 (****) 3,0 / 3,2 (****) 3,4 / 3,5 (****) (*) De vermelde emissie- en verbruikswaarden kunnen afwijken bij gebruik van andere bandenspanningen of typen banden dan is aangegeven. (**) Op LPG (***) Rijden op benzine (****) Versie met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling (*****) Versie voor specifieke markten 231

234 TECHNISCHE GEGEVENS CO2-EMISSIE De CO 2 emissieniveaus in de volgende tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik. TIPO 5DOOR versie Versies CO 2 -EMISSIE VOLGENS DE GELDENDE EUROPESE RICHTLIJN (g/km) V 95 pk E V 95 pk E T-jet 120 pk T-jet 120 pk LPG 135 (**) / 146 (***) 1.6 E.TorQ E E.TorQ E MultiJet 95 pk MultiJet 120 pk 98/99(****) 1.6 Multijet 120 pk ECO(*) 89/90(****) 1.6 Multijet 115 pk (*****) 98/99(****) 1.6 Multijet 115 pk ECO(*) (*****) 89/90(****) (*) De vermelde emissie- en verbruikswaarden kunnen afwijken bij gebruik van andere bandenspanningen of typen banden dan is aangegeven. (**) Op LPG (***) Rijden op benzine (****) Versie met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling (*****) Versie voor specifieke markten 232

235 TIPO STATION WAGON versie Versies CO 2 -EMISSIE VOLGENS DE GELDENDE EUROPESE RICHTLIJN (g/km) V 95 pk E V 95 pk E T-jet 120 pk T-jet 120 pk LPG 135 (**) / 146 (***) 1.6 E.TorQ E E.TorQ E MultiJet 95 pk MultiJet 120 pk 98 / 101 (****) 1.6 Multijet 120 pk ECO(*) 89/92(****) 1.6 Multijet 115 pk (*****) 98 / 101 (****) 1.6 Multijet 115 pk ECO(*) (*****) 89/92(****) (*) De vermelde emissie- en verbruikswaarden kunnen afwijken bij gebruik van andere bandenspanningen of typen banden dan is aangegeven. (**) Op LPG (***) Rijden op benzine (****) Versie met automatische versnellingsbak met dubbele koppeling (*****) Versie voor specifieke markten 233

236 TECHNISCHE GEGEVENS RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR (voor bepaalde versies/markten) Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan het einde van zijn levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft. Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat aanschaffen, zich tot een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto s met respect voor het milieu. Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan. 234

237 MULTIMEDIA In dit hoofdstuk worden de belangrijkste functies beschreven van de infotainmentsystemen Uconnect Radio, Uconnect 5" LIVE, Uconnect 5" Nav LIVE, Uconnect 7" HD LIVE of Uconnect 7" HD Nav LIVE waarmee het voertuig kan zijn uitgerust. TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE Uconnect Radio Uconnect 5" LIVE - Uconnect 5" Nav LIVE Uconnect 7" HD LIVE - Uconnect 7" HD Nav LIVE

238 MULTIMEDIA TIPS, BEDIENING EN ALGEMENE INFORMATIE VERKEERSVEILIGHEID Zorg ervoor dat u weet hoe de verschillende systeemfuncties gebruikt moeten worden voordat u gaat rijden. Lees de gebruiksaanwijzingen van het systeem zorgvuldig door voordat u gaat rijden. 190) 191) ONTVANGSTOM- STANDIGHEDEN Tijdens het rijden veranderen de ontvangstomstandigheden voortdurend. De ontvangst kan gestoord worden door de aanwezigheid van bergen, gebouwen of bruggen, vooral wanneer u ver verwijderd bent van de zender. BELANGRIJK Het volume kan toenemen wanneer verkeersinformatie of nieuws wordt ontvangen. ONDERHOUD EN ZORG Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht zodat het systeem optimaal blijft werken: het glas van het display mag niet in contact komen met scherpe of harde voorwerpen die het oppervlak ervan kunnen beschadigen; gebruik een zachte, droge anti-statische doek om het schoon te maken en oefen hierbij geen druk uit. gebruik nooit alcohol, benzine en afgeleide producten om het glas van het display te reinigen. voorkom dat vloeistoffen in het systeem komen: dit kan het systeem op onherstelbare wijze beschadigen. 91) 92) DIEFSTALBEVEILIGING Het systeem is uitgerust met een diefstalbeveiliging die gebaseerd is op informatie-uitwisseling met de elektronische regeleenheid (Body Computer) in het voertuig. Dit garandeert maximale veiligheid en voorkomt dat elke keer dat de stroomvoorziening uitvalt, de geheime code opnieuw ingevoerd moet worden. Als de controle een positief resultaat oplevert, dan begint het systeem te werken. Als de codes bij de vergelijking echter niet overeenkomen of als de elektronische regeleenheid (Body Computer) wordt vervangen, dan zal het systeem de gebruiker vragen om de geheime code in te voeren op de manier die in de volgende paragraaf is beschreven. De geheime code invoeren Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, toont het display, als de code wordt gevraagd, het opschrift "Anti-diefstalcode invoeren", gevolgd door een scherm met een toetsenbord waarmee de geheime code kan worden ingevoerd. De geheime code bestaat uit vier tekens van 0 tot 9. Uconnect Radio: Om het eerste teken van de code in te geven draai aan de "BROWSE/ ENTER" rechter knop en druk om te bevestigen. Na het invoeren van het vierde cijfer, de cursor op "OK" zetten en de rechter "BROWSE ENTER" knop indrukken: het systeem begint te werken. Uconnect 5" en 7" HD: Gebruik de grafische toetsen op het display om de codetekens in te geven. Als er een verkeerde code is ingevoerd, geeft het systeem "Code verkeerd" weer om de gebruiker te laten weten dat de juiste code ingevoerd moet worden. Na 3 mislukte invoerpogingen, verschijnt op het display "Code verkeerd. Radio vergrendeld 30 minuten wachten a.u.b.". Als dit opschrift is verdwenen, kan de code opnieuw worden ingevoerd. 236

239 Paspoort autoradio Dit document is het eigendomsbewijs van het systeem. In het paspoort van de autoradio staan het model, het serienummer en de geheime code aangegeven. Neem, in geval van zoekraken van het paspoort van de autoradio, contact op met het Fiat Servicenetwerk, neem uw identiteitsbewijs en de eigendomsdocumenten van uw auto mee. BELANGRIJK Bewaar dit autoradiopaspoort op een veilige plek, zodat bij diefstal van het systeem de betreffende informatie aan de bevoegde instanties gegeven kan worden. BELANGRIJKE OPMERKINGEN Kijk alleen naar het scherm wanneer dit nodig en veilig is. Als u langere tijd naar het scherm moet kijken, ga dan de weg af en parkeer op een veilige plek, zodat u niet tijdens het rijden wordt afgeleid. Stop onmiddellijk met het gebruik van het systeem in geval van een storing. Anders kan het systeem beschadigd raken. Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten repareren. BELANGRIJK 190) Volg onderstaande veiligheidsvoorschriften, want anders kunnen de inzittenden ernstig gewond raken of kan het systeem beschadigd raken. 191) Als het volume te hoog staat, kan dat gevaarlijk zijn. Stel het volume zo af dat omgevingsgeluiden (bijv. claxons, ambulances, politievoertuigen enz.) nog hoorbaar zijn. BELANGRIJK 91) Maak het glas van het voorpaneel en display alleen schoon met een zachte, schone, droge, anti-statische doek. Reinigings- en polijstmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen. Gebruik nooit alcohol, benzine en afgeleide producten. 92) Gebruik het display niet als basis voor steunen met zuignappen of kleefmiddelen voor externe navigatiesystemen, smartphones of dergelijke apparaten. 237

240 MULTIMEDIA Uconnect Radio BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL J0001EM 238

241 OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Toets Functies Modus Inschakelen Uitschakelen Volumeregeling Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Toets kort indrukken Toets kort indrukken Knop rechtsom/linksom draaien Toets kort indrukken Toets kort indrukken Door de lijst bladeren of op een radiostation BROWSE ENTER afstemmen of vorig/volgend nummer selecteren Knop rechtsom/linksom draaien Op display weergegeven optie bevestigen Toets kort indrukken INFO Keuze weergavemodus (Radio, Media) Toets kort indrukken Toegang tot Telefoonmodus (of versies/markten waar TELEFOON(*) voorzien) Toets kort indrukken AUDIO(*) Toegang tot audio-instelling en instelfuncties Toets kort indrukken MENU Toegang tot het menu Infotelematica Instellingen/ Systeem Toets kort indrukken MEDIA Bronselectie: USB/iPod of AUX Toets kort indrukken RADIO Toegang tot de radio-modus Toets kort indrukken A-B-C (*) (voor bepaalde versies/markten) Huidige radiostation opslaan Opgeslagen radiostation oproepen Selectie van de groep voorkeuzestations of selectie van de gewenste letter in elke lijst Toets lang indrukken Toets kort indrukken Toets kort indrukken 239

242 MULTIMEDIA Toets Functies Modus Zoeken naar vorig radiostation of selectie van vorig nummer USB/iPod Scannen van lagere frequenties tot loslaten/snel terug van USB/iPod Zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod Scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod Willekeurige volgorde van USB/iPod nummers USB/iPod nummer herhalen Toets kort indrukken Toets lang indrukken Toets kort indrukken Toets lang indrukken Toets kort indrukken Toets kort indrukken 240

243 BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven J0005EM 241

244 MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Toets (voor bepaalde versies/markten); Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen 242

245 BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Toets 2 (rechterzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Interactie Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd. Toets kort indrukken: zoeken naar vorig radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van lagere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Volume verhogen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verhogen Toets langer indrukken: volume snel verhogen In-/uitschakelen van Mute-functie Volume verlagen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verlagen Toets langer indrukken: volume snel verlagen 243

246 MULTIMEDIA SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. De elektronische volumeregeling kan continu (360 ) in beide richtingen, zonder stopposities, worden gedraaid. RADIO (TUNER) MODUS Het systeem is voorzien van de volgende tuners: AM, FM en DAB (voor bepaalde versies/markten). Selectie radio-modus Druk op de RADIO-toets op het voorpaneel om de radio in te schakelen. Keuze golfband De verschillende tunerfuncties kunnen gekozen worden door de RADIO-toets op het voorpaneel in te drukken. Aanwijzingen op het display Nadat het gewenste radiostation op het display is gekozen, wordt de volgende informatie getoond (INFO-functie ingeschakeld): In het bovenste gedeelte: het voorkeuzestation, de tijd en de overige actieve radio-instellingen worden aangegeven. In het middelste gedeelte: de naam van het huidige station, de frequentie en tekstinformatie (indien aanwezig) worden weergegeven. Lijst FM-stations Druk op de toets/knop BROWSE ENTER om de volledige lijst van de FM-stations die ontvangen kunnen worden weer te geven. Opslaan van AM/FM-radiostations De voorkeuzestations zijn in alle systeemmodi beschikbaar en kunnen gekozen worden door een van de voorkeuzetoetsen op het frontpaneel aan te raken. Als op een radiostation is afgestemd dat opgeslagen moet worden, druk dan op de betreffende voorkeuzetoets en houd deze ingedrukt totdat ter bevestiging een geluidssignaal wordt afgegeven. Selectie AM/FM radiostation Om het gewenste radiostation te zoeken, op de toetsen of drukken of aan het wieltje van de bedieningselementen op het stuurwiel draaien, of aan de knop "BROWSE ENTER" draaien. Vorige/volgende radiostation zoeken Druk kort op de toetsen of op het display: wanneer de toets wordt losgelaten, wordt het volgende of vorige radiostation getoond. Snel vorige/volgende radiostation zoeken Houd de toets of ingedrukt om het snel zoeken te starten: wanneer de toets wordt losgelaten, hoort men het eerste radiostation waarop afgestemd kan worden. MEDIA-MODUS Interaction modi voor AUX, USB/iPod werking. Audiobron selecteren Om de gewenste audiobron onder de beschikbare bronnen te selecteren: AUX of USB/iPod, druk op de MEDIA knop. Druk op de toets BROWSE ENTER en selecteer mappen dan kaart, om muzieknummers op de cd-kaart (waar de telefoon het toestaat) van de mobiele telefoon te selecteren en af te spelen. BELANGRIJK Sommige multimediaspelers zijn mogelijk niet compatibel met het Uconnect. Wijziging nummer (volgende/vorige) Druk kort op de toets om het volgende nummer af te spelen of druk kort op de toets om terug te keren na het begin van het gekozen nummer 244

247 of naar het begin van het vorige nummer als deze minder dan 3 seconden is afgespeeld. Nummers snel vooruit-/ terugspoelen Houd de knop ingedrukt om het gekozen nummer snel vooruit te spoelen of de knop om het nummer snel achteruit te spoelen. Nummer kiezen (browse) Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is. Bij een USB/iPod-apparaat kunt u bijvoorbeeld door de lijst beschikbare artiesten, genres en albums bladeren afhankelijk van de informatie die aanwezig is op de nummers met behulp van de toets/knop BROWSE ENTER. Gebruik binnen elke alfabetisch geordende lijst de toets A-B-C op het frontpaneel om naar de gewenste letter in de lijst te springen. Opmerking OPMERKING: Deze knop kan voor bepaalde Apple -apparaten uitgeschakeld zijn. Druk op de toets BROWSE ENTER om deze functie te activeren voor de bron die afgespeeld wordt. Draai aan de toets/knop BROWSE ENTER om de gewenste optie te kiezen en druk vervolgens op deze toets/knop om de keuze te bevestigen. Druk op de toets om de functie te annuleren. Opmerking De toets BROWSE ENTER staat geen enkele handeling op een AUX apparaat toe. Weergave nummerinformatie Druk op de toets INFO om de informatie die weergegeven wordt tijdens het afspelen (Artiest, Album, Genre, Naam, Map, Bestandsnaam) te selecteren. Druk op de toets om het scherm af te sluiten. Willekeurige volgorde Druk op de toets om de nummers op de USB/iPod in willekeurige volgorde af te spelen. Nogmaals indrukken om de functie uit te schakelen. Herhalen Druk, om het nummer weer af te spelen, opnieuw op de toets. Nogmaals indrukken om de functie uit te schakelen. USB/iPod BRON Om de USB/iPod modus te activeren moet het betreffende apparaat (USB of ipod) in de USB-poort in het voertuig worden gestoken. Als een USB/iPod apparaat bij ingeschakeld systeem wordt ingebracht, zullen de nummers die op het apparaat aanwezig zijn afgespeeld worden. BELANGRIJK Bij het aansluiten van een apparaat (USB of ipod) op de USB-poort, controleren of dit de bediening van de handrem niet hindert. AUX-BRON Breng, om de AUX-modus in te schakelen, een geschikt apparaat in de AUX-aansluiting in de auto in (zie de afbeelding in paragraaf "USB/iPod Modus"). Als een apparaat wordt ingebracht met een AUX-stekker, dan begint het systeem de aangesloten AUX-bron af te spelen als deze reeds op weergave is ingesteld. Stel het volume in met de toets/knop op het voorpaneel of met de volume-instelknop op het aangesloten apparaat. Zie voor wat betreft de functie "Selectie audiobron", het hoofdstuk "Media". BELANGRIJKE OPMERKINGEN De functies van het apparaat dat aangesloten is op het AUX-stopcontact worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om nummer/map/playlist te veranderen of 245

248 MULTIMEDIA start/einde/pauze te bedienen met de bedieningstoetsen op het voorpaneel of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in de AUX-aansluiting zitten om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. BELANGRIJK Bij het aansluiten van een apparaat op de AUX-aansluiting, controleren of dit de bediening van de handrem niet hindert. TELEFOONMODUS (waar aanwezig) Activering telefoonmodus Druk op de knop PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen. De beschikbare commando's kunnen gebruikt worden voor: het draaien van het gewenste telefoonnummer; de contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon weergeven en bellen; de contacten uit de registers van vorige gesprekken weergeven en bellen; een maximum van 8 telefoons koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen bij privégesprekken. Het geluid van de mobiele telefoon wordt over het audiosysteem van het voertuig uitgezonden: het systeem schakelt automatisch het geluid van de autoradio uit wanneer de Telefoonfunctie wordt gebruikt. Mobiele telefoon koppelen Ga als volgt te werk voor het koppelen van de mobiele telefoon: schakel de functie Bluetooth in op de mobiele telefoon; druk op de knop PHONE op het voorpaneel; als er nog geen telefoon aan het systeem gekoppeld is, toont het display een speciaal scherm; selecteer "Telefoon aansluiten" om de koppelingsprocedure te starten en zoek vervolgens het Uconnect apparaat op de mobiele telefoon (als "Nee" wordt geselecteerd, wordt het hoofdscherm van de Telefoon getoond); voer, als de mobiele telefoon hierom vraagt, de PIN-code getoond op het display van het systeem in op het toetsenbord van uw telefoon of bevestig de op de mobiele telefoon getoonde PIN; vanuit het menu "Instellingen" kan altijd een mobiele telefoon gekoppeld worden door "Telefoonmenu/Telefoon toevoegen" te selecteren, ga daarna te werk zoals hierboven is beschreven; tijdens de koppelingsfase verschijnt een scherm dat de voortgang van het proces toont. Opmerking Na het updaten van de telefoonsoftware wordt het voor een correcte werking aanbevolen de telefoon te verwijderen uit de lijst apparaten gelinkt aan de radio en ook de koppeling van het vorige systeem uit de lijst met Bluetooth -apparaten op de telefoon te verwijderen en een nieuwe koppeling te maken. Een nummer bellen De hieronder beschreven procedures zijn alleen toegankelijk indien ze door de gebruikte mobiele telefoon worden ondersteund. Een nummer kan op de volgende manieren gebeld worden: door het selecteren van "Contacten" (Telefoonboek...); door het selecteren van "Recente oproep."; door het selecteren van "Toetsenbord". 246

249 Het telefoonnummer kiezen met het "toetsenbord" op het display Voer het telefoonnummer in met behulp van het toetsenbord op het display. Ga als volgt te werk: druk op de knop PHONE op het voorpaneel; selecteer "Toetsenbord" op het display en gebruik de rechtertoets "BROWSE/ENTER" om het nummer in te voeren; selecteer het pictogram om te bellen. Kiezen van het telefoonnummer met de mobiele telefoon Het is mogelijk om bij ingeschakeld systeem een telefoonnummer met de mobiele telefoon te kiezen (zorg er altijd voor dat u nooit wordt afgeleid tijdens het rijden). Wanneer een telefoonnummer wordt gebeld met het toetsenbord van de mobiele telefoon, wordt het geluid van de oproep over het geluidssysteem van het voertuig weergegeven. 247

250 MULTIMEDIA Uconnect 5" LIVE - Uconnect 5" Nav LIVE BEDIENINGSELEMENTEN OP HET FRONTPANEEL J0002EM 248

251 OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Knop Functies Modus BROWSE ENTER APPS Inschakelen Uitschakelen Volumeregeling Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Display aan/uit Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Instellingen Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen; ander nummer kiezen binnen mediabron Op display weergegeven optie bevestigen; in de radiomodus de lijst met radiostations weergeven; in de mediamodus door inhoud bladeren Toegang tot de aanvullende functies (weergave Tijd, Kompas, Buitentemperatuur, Media, Radio en UConnect LIVE services) Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop naar links/rechts draaien Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop naar links/rechts draaien Knop kort indrukken Knop kort indrukken TELEFOON Weergave telefoongegevens Knop kort indrukken TRIP (*) Toegang tot het Trip menu Knop kort indrukken NAV (**) Toegang tot Navigatie (kaart) Knop kort indrukken MEDIA Ondersteuningsselectie: USB/iPod, AUX, Bluetooth Knop kort indrukken RADIO Toegang tot de radio-modus Knop kort indrukken (*) Alleen UConnect 5 LIVE (**) Alleen UConnect 5 Nav LIVE 249

252 MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven J0006EM 250

253 OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP STUURWIEL Knop Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Op het instrumentenpaneel wordt een lijst met de laatste 10 gesprekken weergegeven (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven Spraakherkenning onderbreken Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen De laatste oproepen worden alleen op het instrumentenpaneel weergegeven als het bladeren door oproepen actief is (beschikbaar voor versies en markten waar aanwezig) Kort indrukken (telefoonmodus): selectie van volgende/vorige oproep of tekstbericht (alleen met bladeren door oproepen actief) op het instrumentenpaneel (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) 251

254 MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Interactie Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, DAB, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd. Onderste toets Toets 2 (rechterzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Toets kort indrukken: zoeken naar vorig radiostation of selectie van vorig nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van lagere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Volume verhogen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verhogen Toets langer indrukken: volume snel verhogen In-/uitschakelen van Mute / Pauze-functie Volume verlagen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verlagen Toets langer indrukken: volume snel verlagen 252

255 SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. De elektronische volumeregeling kan continu (360 ) in beide richtingen, zonder stopposities, worden gedraaid. RADIOMODUS Als u de radiomodus wilt activeren, drukt u op de knop RADIO op het voorpaneel. U ziet nu de volgende informatie op het display: Bovenaan: de lijst van opgeslagen (preset) radiostations wordt weergegeven; het station dat momenteel beluisterd wordt, is gemarkeerd. In het midden: weergave van de naam van het huidige radiostation en de knoppen om het vorige of het volgende radiostation te selecteren. Onderaan: weergave van de volgende toetsen: "Browse": lijst van beschikbare radiostations; "AM/FM", "AM/DAB", "FM/DAB": selectie van de gewenste golfband (herconfigureerbare toets al naar gelang de geselecteerde golfband: AM, FM of DAB); "Afstem.": handmatige afstemming op het radiostation (niet beschikbaar voor DAB-radio's); "Info": aanvullende informatie over de beluisterde bron; "Audio": toegang tot het scherm "Audio-instellingen". Audiomenu Om toegang te krijgen tot het menu "Audio", drukt u op de knop "Audio" op het voorpaneel of op de knop voor het menu "Audio" onder aan het display. Via het menu "Audio" kunnen de volgende regelingen worden gemaakt: "Equalizer" (voor bepaalde versies/markten); "Balans / Fade" (om de audiobalans rechts/links en voor/achter te regelen); "Speed / Volume" (automatische snelheidsafhankelijke volumeregeling); "Loudness" (voor bepaalde versies/markten, waar aanwezig); "Auto-On Radio"; Druk op de toets /Gereed om het menu "Audio" af te sluiten. MEDIA-MODUS Druk op de toets "Bron" om de gewenste audiobron onder de beschikbare bronnen te selecteren: AUX, USB, ipod en Bluetooth. Toepassingen die worden gebruikt op draagbare apparaten zijn mogelijk niet compatibel met het Uconnect systeem. Nummer kiezen (Browse) Gebruik deze functie om door de nummers op het actieve apparaat te bladeren en een nummer te selecteren. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is. Bij een USB/iPod-apparaat kunt u bijvoorbeeld door de lijst beschikbare artiesten, genres en albums bladeren afhankelijk van de informatie die aanwezig is op de nummers met behulp van de toets/knop BROWSE ENTER. Gebruik de toets "ABC" binnen elke lijst om naar de gewenste letter in de lijst te springen. OPMERKING Deze toets kan voor bepaalde Apple apparaten uitgeschakeld zijn. OPMERKING De toets BROWSE ENTER staat geen enkele handeling op een AUX apparaat toe. Druk op de toets BROWSE ENTER om 253

256 MULTIMEDIA deze functie te activeren voor de bron die afgespeeld wordt. Draai aan de toets/knop BROWSE ENTER om de gewenste optie te kiezen en druk vervolgens op deze toets/knop om de keuze te bevestigen. Druk op de knop op het voorpaneel om de functie te annuleren. Bluetooth BRON Deze functie wordt geactiveerd door een Bluetooth apparaat met muziekstukken aan het systeem te koppelen. EEN Bluetooth AUDIOAPPARAAT KOPPELEN Ga als volgt te werk om een Bluetooth audioapparaat te koppelen: schakel de functie Bluetooth in op het apparaat; druk op de toets MEDIA op het voorpaneel; als de "Media" bron actief is, druk dan op de knop "Bron"; selecteer de mediabron Bluetooth ; druk op de knop "Toestel toev."; zoek Uconnect op het Bluetooth audioapparaat (tijdens de koppelingsfase verschijnt op het scherm de voortgang van het proces); voer, als het audioapparaat hierom vraagt, de PIN-code in die wordt getoond op het display van het systeem of bevestig de op het apparaat getoonde PIN; als de koppelingsprocedure met succes is afgesloten, wordt een scherm getoond. Als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt het Bluetooth audioapparaat als favoriet gekoppeld (het apparaat heeft voorrang op alle andere apparaten die later worden gekoppeld). Als "Nee" wordt geselecteerd, wordt de prioriteit op basis van de volgorde van verbinding bepaald. Het laatst verbonden apparaat heeft de hoogste prioriteit; een audioapparaat kan ook gekoppeld worden door te drukken op de toets PHONE op het voorpaneel en door "Instellingen" te selecteren of door, vanuit het menu "Instellingen", "Telefoon/Bluetooth" te selecteren. WAARSCHUWING Raadpleeg het instructieboekje van de mobiele telefoon als de Bluetooth verbinding tussen mobiele telefoon en systeem wordt verbroken. USB/iPod BRON Om de USB/iPod modus te activeren moet het betreffende apparaat (USB of ipod) in de USB-poort worden gestoken, die zich op de tunnelconsole bevindt. Wanneer een USB/iPod-apparaat wordt ingebracht met de radio aan, begint het de nummers af te spelen op het apparaat als de AutoPlay -functie is ingesteld op ON in het Audio -menu. AUX-BRON Om de AUX-modus in te schakelen, een geschikt apparaat aansluiten op de AUX-aansluiting in het voertuig. Als een apparaat wordt ingebracht met een AUX-stekker, dan begint het systeem de aangesloten AUX-bron af te spelen als deze reeds op weergave is ingesteld. Stel het volume in met de toets/knop op het voorpaneel of met de volume-instelknop op het aangesloten apparaat. BELANGRIJKE OPMERKINGEN De functies van het apparaat dat aangesloten is op het AUX-stopcontact worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om nummer/map/playlist te veranderen of start/einde/pauze te bedienen met de bedieningstoetsen op het voorpaneel of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in de AUX-aansluiting zitten om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. 254

257 TELEFOONMODUS ACTIVERING TELEFOONMODUS Druk op de knop PHONE op het voorpaneel om de Telefoonmodus in te schakelen. OPMERKING Als u de lijst met mobiele telefoons en ondersteunde functies wilt te raadplegen, gaat u naar de website Met de knoppen op het display kan men: het telefoonnummer kiezen (met behulp van het grafische toetsenbord op het display); de contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon weergeven en bellen; de contacten uit de registers van vorige gesprekken weergeven en bellen; een maximum van 10 telefoons/ audioapparaten koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen bij privégesprekken. Het geluid van de mobiele telefoon wordt over het audiosysteem van het voertuig uitgezonden: het systeem schakelt automatisch het geluid van de autoradio uit wanneer de Telefoonfunctie wordt gebruikt. MOBIELE TELEFOON KOPPELEN BELANGRIJK Voer deze handeling uit bij stilstaand voertuig en onder veilige omstandigheden; deze functie is uitgeschakeld wanneer het voertuig rijdt. Hieronder wordt de koppelingsprocedure van de mobiele telefoon beschreven: raadpleeg in elk geval ook de handleiding van de mobiele telefoon. Ga als volgt te werk voor het koppelen van de mobiele telefoon: schakel de functie Bluetooth in op de mobiele telefoon; druk op de knop PHONE op het voorpaneel; als er nog geen telefoon aan het systeem gekoppeld is, toont het display een speciaal scherm; selecteer "Ja" om het registratieproces te starten, zoek daarna naar de Uconnect voorziening op de mobiele telefoon (als daarentegen "Nee" geselecteerd wordt, ziet u het hoofdscherm van de telefoon); voer, als de mobiele telefoon hierom vraagt, de PIN-code getoond op het display van het systeem in op het toetsenbord van uw telefoon of bevestig de op de mobiele telefoon getoonde PIN; vanuit het scherm "Telefoon" kan de mobiele telefoon altijd gekoppeld worden door op de knop "Instelling." te drukken: druk op de knop Toestel toev." en ga verder zoals hierboven beschreven; tijdens de koppelingsfase verschijnt een scherm dat de voortgang van het proces toont; als de koppelingsprocedure met succes is voltooid, wordt een scherm getoond: als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt de mobiele telefoon als favoriet gekoppeld (de mobiele telefoon heeft voorrang op alle andere mobiele telefoons die later worden gekoppeld). Als geen andere apparaten worden gekoppeld, zal het systeem het eerst gekoppelde apparaat als favoriet beschouwen. Opmerking Na het updaten van de telefoonsoftware wordt het voor een correcte werking aanbevolen de telefoon te verwijderen uit de lijst apparaten gelinkt aan de radio en ook de koppeling van het vorige systeem uit de lijst met Bluetooth -apparaten op de telefoon te verwijderen en een nieuwe koppeling te maken. 255

258 MULTIMEDIA EEN NUMMER BELLEN De hieronder beschreven procedures zijn alleen toegankelijk indien ze door de gebruikte mobiele telefoon worden ondersteund. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon om alle beschikbare functies te kennen. Een nummer kan op de volgende manieren gebeld worden: selectie van het pictogram (telefoonboek van mobiele telefoon); selectie van "Recente oproep."; selectie van het pictogram ; drukken op de toets "Opnieuw bellen". SMS-LEZER Het systeem kan de SMS-berichten die de mobiele telefoon ontvangt voorlezen. Om deze telefoonfunctie te gebruiken, moet de mobiele telefoon de SMS-uitwisseling via Bluetooth ondersteunen. Als de bewerking niet wordt ondersteund door de telefoon, wordt de bijbehorende grafische toets uitgeschakeld (wordt grijs). Bij ontvangst van een tekstbericht, toont het display een scherm waarop de opties "Luisteren", "Bellen" of "Negeer" gekozen kunnen worden. U kunt toegang krijgen tot het overzicht SMS-berichten die door de telefoon zijn ontvangen door op de grafische toets te drukken (in het overzicht worden maximaal 60 ontvangen berichten weergegeven). Uconnect LIVE SERVICES Druk op de APPS-knop om toegang te krijgen tot de apps van Uconnect LIVE. De beschikbare services hangen af van de configuratie van de auto en de markt. Om de services van Uconnect LIVE te gebruiken, moet u de Uconnect LIVE-app downloaden van Google Play of de Apple Store en registreren met gebruik van de app of op Eerste toegang tot het voertuig AlsudeUconnect LIVE-app hebt gestart en uw gegevens hebt ingevoerd, kunt u in de auto gebruikmaken van de services van Uconnect LIVE door uw smartphone en de radio via Bluetooth te koppelen, zoals wordt beschreven in het hoofdstuk "Het koppelen van een mobiele telefoon." Als het koppelen is voltooid, zijn de verbonden services beschikbaar door te drukken op het pictogram Uconnect LIVE op de radio. Voordat u de verbonden services kunt gebruiken, moet u de activeringsprocedure voltooien door de instructies te volgen die verschijnen in de Uconnect LIVE-app nadat de koppeling via Bluetooth is afgerond. Instellingen van de Uconnect LIVE services die via de autoradio kunnen worden beheerd In Uconnect LIVE kunt u naar "Instellingen" gaan door op het pictogram te drukken. In deze sectie kan de gebruiker de systeemopties controleren en naar eigen voorkeur wijzigen. Systeemupdates Als een update voor het Uconnect LIVE systeem beschikbaar is terwijl de Uconnect LIVE services worden gebruikt, dan wordt de gebruiker hiervan op de hoogte gebracht via een bericht op het radioscherm. Aangesloten services die kunnen worden geraadpleegd op het voertuig De apps eco:drive en my:car zijn ontwikkeld om de rijervaring van de klant te verbeteren, en daarom zijn ze verkrijgbaar op alle markten waar de services van Uconnect LIVE beschikbaar zijn. 256

259 beschikbaar zijn. Als het navigatiesysteem in de autoradio wordt geïnstalleerd, dan wordt bij toegang tot de Uconnect LIVE services het gebruik van de "Live" services geactiveerd. eco:drive Met de eco:drive applicatie kan uw rijgedrag in realtime worden weergeven, zodat u uw rijstijl kunt verbeteren voor wat betreft brandstofverbruik en uitstoot. Daarnaast kunnen de gegevens worden opgeslagen op een USB-flashdrive en kan een gegevensanalyse worden gemaakt op uw pc dankzij de eco:drive desktopapplicatie, beschikbaar op of Het rijgedrag wordt geëvalueerd door middel van vier indexen die de volgende parameters controleren: acceleratie, deceleratie, schakelen, snelheid Weergave van de eco:drive Druk op de toets eco:drive om van deze functie gebruik te maken. Er wordt een scherm weergegeven op de radio met de 4 indexen: Acceleratie, deceleratie, snelheid en schakelen. Deze indexen zijn grijs totdat het systeem genoeg gegevens heeft om de rijstijl te analyseren. Zodra voldoende gegevens beschikbaar zijn, nemen de indexen op basis van de beoordeling 5 kleuren aan: donkergroen (zeer goed), lichtgroen, geel, oranje en rood (zeer slecht). Na langdurige stilstand toont het display de gemiddelde van de indexen tot dat moment (de "Gemiddelde index"), waarna de indexen in realtime opnieuw kleuren zodra het voertuig opnieuw gestart wordt. Opnemen en overzetten van reisgegevens De reisgegevens worden opgeslagen in het systeemgeheugen en overgebracht door middel van een geschikt geconfigureerde USB-geheugenstick of via de app Uconnect LIVE. Op die manier kunt u de geschiedenis van de verzamelde gegevens, met een volledige analyse van de routegegevens en van uw rijstijl, weergeven. Ga voor meer informatie naar my:car Met my:car kunt u de "gezondheid" van uw voertuig bewaken. my:car kan storingen in realtime detecteren en de gebruiker informeren wanneer het onderhoudsinterval verlopen is. Druk op de knop " my:car" om van deze toepassing gebruik te maken. Op het display verschijnt een scherm met de "care:index" sectie, waarin alle gedetailleerde informatie over de status van het voertuig wordt getoond. Druk op de knop "Actieve waarschuwingen" om de informatie (indien aanwezig) over de storingen van het voertuig te tonen die het branden van een waarschuwingslampje tot gevolg hadden. INSTELLINGEN Druk op de toets op het voorpaneel voor de weergave van het menu "Instellingen". OPMERKING De weergegeven menu-items hangen van de versie af. Het menu omvat de volgende opties: Display; Meeteenheid; Spraakopdrachten; Klok & Datum; Veiligheid / Assistentie; Lichten; Portieren+Vergrend.; Opties voertuig uit; Audio; Telefoon / Bluetooth; Configurat. SiriusXM (waar aanwezig); Configur. Radio; Instellingen resetten 257

260 MULTIMEDIA Veiligheid/Hulp (waar aanwezig) Met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Rear View Camera" (waar aanwezig): met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Richtlijnen actief" (waar aanwezig): hiermee kunnen de dynamische roosters die de route van het voertuig op het display aangeven ingeschakeld worden. - "Rit. cam. "Vertr. cam Rear View" (waar aanwezig): hiermee kan de verdwijning van beelden van de camera vertraagd worden als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. "Front. botsing "Waarschuwing" (waar aanwezig): hiermee kunt u de "reactiegevoeligheid van de interventiewijze van het LaneAssistsysteem kiezen. De beschikbare opties zijn: - "Off": het systeem is uitgeschakeld; - "Alleen berichten": het systeem grijpt alleen in door de bestuurder een geluidssignaal ter waarschuwing te geven (waar aanwezig); - "Alleen remmen actief": het systeem grijpt in door de automatische remwerking te activeren (waar aanwezig); - "Alarm+ remmen actief": het systeem grijpt in door de bestuurder een geluidssignaal ter waarschuwing te geven en de automatische remwerking te activeren. "Front. botsing Sensitivity" (waar aanwezig) met deze functie kan de "reactiegevoeligheid" van het systeem, op basis van de afstand tot het obstakel, geselecteerd worden. De beschikbare opties zijn "Nabij", "Med", "Ver". "Park Assist" (waar aanwezig): hiermee kunt u het type waarschuwing dat door het Park Assist-systeem wordt gegeven selecteren. De beschikbare opties zijn: - "Alleen geluid": het systeem waarschuwt de bestuurder alleen met geluidssignalen dat er een obstakel aanwezig is, via de luidsprekers in het voertuig. - "Geluid en Scherm": het systeem waarschuwt de bestuurder dat er een obstakel aanwezig is met geluidssignalen (via de luidsprekers in het voertuig) en visuele waarschuwingen (op het instrumentenpaneel). "Front Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het voorste Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Rear Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het achterste Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Park Assist vol." (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het volume van de geluidssignaal dat door het Parkassist-systeem wordt afgegeven te selecteren. "Lane Assist Waarschuwing" (waar aanwezig): hiermee kunt u de "reactiegevoeligheid" van de interventiewijze van het LaneAssistsysteem kiezen. "Lane Assist Strength" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om de kracht te selecteren die uitgeoefend moet worden op het stuurwiel om het voertuig terug te laten keren in de rijbaan via de elektrische stuurinrichting, in geval van een ingreep van het Lane Assist-systeem. "Blind Spot Alert" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om het type waarschuwing te selecteren ("Alleen geluid" of "Geluid en weergave") om de aanwezigheid van voorwerpen in de blinde hoek van de buitenspiegel aan te geven. 258

261 "Regensensor" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om de automatische werking van de ruitenwissers in geval van regen in/uit te schakelen. "Brakes" (waar aanwezig): met deze functie kunnen de volgende submenu's geselecteerd worden: - "Remservice" (waar aanwezig): hiermee kunt u de procedure activeren om het onderhoud van het remsysteem uit te voeren; - "Autom. Parkeerrem" (waar aanwezig): hiermee kunt u de inschakeling van de automatische parkeerrem in- of uitschakelen. NAVIGATIE (Alleen UConnect 5" Nav LIVE) Een route plannen WAARSCHUWING In het belang van de veiligheid en om afleiding tijdens het rijden te beperken, kunt u het beste altijd uw route plannen voordat u op weg gaat. Met de functie bestemming zoeken kunt u uw bestemmingen vinden en bereiken op verschillende manieren: door te zoeken op specifiek adres, gedeeltelijk adres, specifiek type locatie (bijv. een tankstation of een restaurant), een postcode of een POI (Point of Interest) nabij uw huidige positie (bijv. een restaurant met het zoektype ingesteld op "dichtbij"), een paar lengteen breedtegraadcoördinaten, of door het selecteren van een punt op de kaart. Selecteer "Zoeken" in het hoofdmenu en stel de zoektocht in naar een bestemming. Terwijl u de informatie ingeeft, toont de lijst de overeenkomende adressen en POI's in twee verschillende lijsten. Het overeenkomende adres en plaats worden weergegeven in de Adressenlijst en de POI, het type van POI's en de locaties worden weergegeven in de Point of Interest-lijst. Om een route te plannen naar de bestemming, de "Gids" knop selecteren. Er wordt een route gepland en u wordt dan naar uw bestemming geleid aan de hand van gesproken instructies en aanwijzingen op het scherm. Kaart update Voor optimale prestaties moet het navigatiesysteem regelmatig worden geüpdatet. Daarom biedt de dienst Mopar Map Care eens per drie maanden een nieuwe kaartupdate. De updates kunnen worden gedownload van de website maps.mopar.eu en rechtstreeks in het navigatiesysteem van uw auto worden geïnstalleerd. Alle updates zijn gratis gedurende 3 jaar na de datum waarop de garantie van de auto ingaat. Het navigatiesysteem kan ook worden geüpdatet door het Fiat Servicenetwerk. Opmerking De dealer kan kosten in rekening brengen voor het updaten van het navigatiesysteem. SPRAAKOPDRACHTEN Opmerkingen Voor talen die niet door het systeem worden ondersteund, zijn geen spraakopdrachten beschikbaar. Om gebruik te maken van spraakopdrachten, op de toets op het stuurwiel drukken (toets "Spraak") en de spraakopdracht die u wilt activeren uitspreken. Algemeen De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Help Annuleren Herhalen Spraakbegeleiding Telefoon De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Bel Kies 259

262 MULTIMEDIA Opnieuw kiezen Bel terug Recente gesprekken Uitgaande oproepen Gemiste oproepen Inkomende oproepen Telefoonboek Zoek SMS tonen Stuur een SMS Toon tekstberichten Radio De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Afstemmen op FM "frequentie" Afstemmen op AM "frequentie" Afstemmen op "naam radio" FM Afstemmen op "naam radio" Media De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Speel muziekstuk Speel album Speel artiest... Speel genre... Speel afspeellijst... Speel podcast... Speel luisterboek... Selecteer de bron... Bekijk... Navigatie (alleen Uconnect 5" Nav LIVE) De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Zoom in Zoom uit 2d-modus 3D-modus Deze positie toevoegen Navigeer naar huis Navigeren via huis Annuleer de route 260

263 Uconnect 7" HD LIVE - Uconnect 7" HD Nav LIVE BEDIENINGSELEMENTEN OP HET VOORPANEEL 221 P

264 MULTIMEDIA OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN FRONTPANEEL Knop Functies Modus BROWSE ENTER Ontsteking Uitschakelen Volumeregeling Volume in-/uitschakelen (Mute/Pauze) Display aan/uit Selectie afsluiten/naar vorige scherm terugkeren Lijst doorbladeren of op een radiostation afstemmen; ander nummer kiezen binnen mediabron radiostationwijziging wanneer in tunermodus Op display weergegeven optie bevestigen; geeft de lijst stations weer indien in Radiomodus; doorloop de inhoud van de bronnen indien in Media-modus; open de bladeren-lijst indien in Radio- of Media modus Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop naar links/rechts draaien Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop kort indrukken Knop naar links/rechts draaien Knop kort indrukken 262

265 OVERZICHTSTABEL DISPLAY-KNOPPEN Knop Functies Modus Radio Toegang tot de radio-modus Druk op de knop Media Bronselectie: USB/iPod, AUX, Bluetooth Druk op de knop Telefoon Toegang tot de Telefoonmodus Druk op de knop Uconnect Toegang tot de systeemfuncties (Audio, Media, Telefoon, Radio, etc) Druk op de knop Nav(*) Toegang tot de navigatiefunctie Druk op de knop Instellingen Toegang tot het menu Instellingen Druk op de knop Trip Toegang tot het Trip menu Druk op de knop (*) Alleen versies met Uconnect 7" HD Nav LIVE 263

266 MULTIMEDIA BEDIENINGSTOETSEN OP STUURWIEL De bedieningselementen voor de belangrijkste functies van het systeem bevinden zich op het stuurwiel, om het systeem gemakkelijker te kunnen bedienen. De inschakeling van de gekozen functie is in sommige gevallen afhankelijk van hoelang de knop wordt ingedrukt (kort indrukken of ingedrukt houden) zoals in onderstaande tabel is aangegeven J0006EM 264

267 OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL Knop Interactie Inkomend gesprek aannemen Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten Op het instrumentenpaneel wordt een lijst met de laatste 10 gesprekken weergegeven (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) Spraakherkenning inschakelen Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven Spraakherkenning onderbreken Lang indrukken: interactie met Siri, Apple CarPlay en Android Auto Inkomend gesprek weigeren Lopend telefoongesprek beëindigen De laatste oproepen worden alleen op het instrumentenpaneel weergegeven als het bladeren door oproepen actief is (beschikbaar voor versies en markten waar aanwezig) Kort indrukken (telefoonmodus): selectie van volgende/vorige oproep of tekstbericht (alleen met bladeren door oproepen actief) op het instrumentenpaneel (functie beschikbaar op versies en markten waar aanwezig) 265

268 MULTIMEDIA BEDIENINGSELEMENTEN ACHTER HET STUURWIEL Toetsen Toets 1 (linkerzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Interactie Toets kort indrukken: zoeken naar volgend radiostation of selectie van volgend nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van hogere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Bij elke keer indrukken worden de bronnen AM, FM, DAB, USB/iPod, AUX doorlopen. Alleen de beschikbare bronnen worden geselecteerd. Onderste toets Toets 2 (rechterzijde stuurwiel) Bovenste toets Middelste toets Onderste toets Toets kort indrukken: zoeken naar vorig radiostation of selectie van vorig nummer USB/iPod. Toets langer indrukken: scannen van lagere frequenties tot de toets wordt losgelaten/snel vooruitspoelen nummer van USB/iPod. Volume verhogen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verhogen Toets langer indrukken: volume snel verhogen In-/uitschakelen van Mute / Pauze-functie Volume verlagen Toets kort indrukken: volume in afzonderlijke stappen verlagen Toets langer indrukken: volume snel verlagen 266

269 SYSTEEM IN-/ UITSCHAKELEN Het systeem wordt in-/uitgeschakeld door het indrukken van de toets/knop. Draai de toets/knop respectievelijk rechtsom/linksom om het radiovolume te verhogen/verlagen. De elektronische volumeregeling kan continu (360 ) in beide richtingen, zonder stopposities, worden gedraaid. RADIOMODUS Nadat het gewenste radiostation is gekozen, wordt de volgende informatie op het display weergegeven: Bovenaan: de lijst van opgeslagen (preset) radiostations wordt weergegeven; het station dat momenteel beluisterd wordt, is gemarkeerd. In het midden: de naam van het station waar naar geluisterd wordt, wordt weergegeven. Links: de knoppen "AM", "FM", "DAB (voor bepaalde versies, markten) om de gewenste frequentieband te selecteren, worden weergegeven (de overeenkomende knop met de geselecteerde band wordt gehighlight); Rechts: de volgende knoppen: "Info": aanvullende informatie over de beluisterde bron; "Kaart": navigatie met kaartweergave (alleen versies met Uconnect 7" HD Nav LIVE). Onderaan: weergave van de volgende toetsen: "Bladeren": lijst van beschikbare radiostations; / selectie van het volgende/vorige radiostation; "Afstemm.": handmatige afstemming op het radiostation; "Audio": toegang tot het scherm "Audio-instellingen". Audiomenu Om toegang te krijgen tot het "Audio" menu, op de toets "Audio" drukken aan de onderkant van het display. Via het menu "Audio" kunnen de volgende regelingen worden gemaakt: "Balance & Fade" (om de audiobalans rechts/links en voor/achter te regelen); "Equalizer" (waar aanwezig); "Snelheidsafhankelij. volumeregeling" (automatische, snelheidsafhankelijke volumeregeling); "Loudness" (waar aanwezig); Compensatie AUX volume (alleen actief als een AUX-apparaat wordt ingebracht); AutoPlay -functie; "Auto-On Radio". MEDIA-MODUS Druk op de knop Media om de gewenste audiobron onder de beschikbare bronnen te selecteren: USB/iPod, Bluetooth, AUX. BELANGRIJK Toepassingen die worden gebruikt op draagbare apparaten zijn mogelijk niet compatibel met het Uconnect -systeem. Nadat de media-modus is geselecteerd, wordt de volgende informatie op het display weergegeven: Bovenaan: informatie over het nummer dat wordt afgespeeld en de volgende grafische knoppen: "Herhalen": het huidige nummer opnieuw afspelen; "Shuffle": de nummers in willekeurige volgorde afspelen; Voortgang en duur van het nummer. In het midden: informatie over het nummer dat wordt afgespeeld. Links: weergave van de volgende knoppen: Geselecteerd apparaat of audiobron; "Bron selecteren": de gewenste audiobron selecteren. Rechts: de volgende knoppen: "Info": aanvullende informatie over het nummer dat wordt afgespeeld; "Tracks": een lijst met de beschikbare tracks of nummers. 267

270 MULTIMEDIA "Kaart": navigatie met kaartweergave (alleen versies met Uconnect 7" HD Nav LIVE). Onderaan: informatie over het nummer dat wordt afgespeeld en de volgende grafische knoppen: Bluetooth : voor een Bluetooth(R) audiobron, opent de lijst apparaten; Bladeren naar een USB-bron, opent bladeren; / : vorig/volgend nummer selecteren; : het afgespeelde nummer pauzeren; "Audio": toegang tot het scherm "Audio-instellingen". Nummer selecteren Met de Tracks -functie kunt u een venster openen met de lijst van nummers die afgespeeld worden. De beschikbare keuzes hangen af van het apparaat dat aangesloten is. Bij een USB/iPod-apparaat kunt u bijvoorbeeld door de lijst beschikbare artiesten, genres en albums bladeren, afhankelijk van de informatie die over de nummers aanwezig is. Dit kan met behulp van de toets/knop BROWSE/ENTER of de grafische knoppen en. Gebruik de toets "ABC" binnen elke lijst om naar de gewenste letter in de lijst te springen. Opmerking OPMERKING: Deze knop kan voor bepaalde Apple -apparaten uitgeschakeld zijn. Opmerking De toets BROWSE ENTER staat geen enkele handeling op een AUX apparaat toe. Bluetooth BRON Deze functie wordt geactiveerd door een Bluetooth apparaat met muziekstukken aan het systeem te koppelen. EEN Bluetooth AUDIOAPPARAAT KOPPELEN Ga als volgt te werk om een Bluetooth audioapparaat te koppelen: schakel de functie Bluetooth in op het apparaat; druk op de knop Media op het display; druk op de knop "Toestel toev."; selecteer de Bluetooth Mediabron; druk op de knop "Toestel toev."; zoek Uconnect op het Bluetooth audioapparaat (tijdens de koppelingsfase verschijnt op het scherm de voortgang van het proces); voer, als het audioapparaat hierom vraagt, de PIN-code in die wordt getoond op het display van het systeem of bevestig de op het apparaat getoonde PIN; als de koppelingsprocedure met succes is afgesloten, wordt een scherm getoond. Als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt het Bluetooth audioapparaat als favoriet gekoppeld (het apparaat heeft voorrang op alle andere apparaten die later worden gekoppeld). Als "Nee" wordt geselecteerd, wordt de prioriteit op basis van de volgorde van verbinding bepaald. Het laatst verbonden apparaat heeft de hoogste prioriteit; een audioapparaat kan ook gekoppeld worden door te drukken op de toets "Telefoon" op het display en door "Instellingen" te selecteren of door, vanuit het menu "Instellingen", "Telefoon/Bluetooth" te selecteren. BELANGRIJK Raadpleeg het instructieboekje van de mobiele telefoon als de Bluetooth verbinding tussen mobiele telefoon en systeem wordt verbroken. USB/iPod BRON Om de USB/iPod modus te activeren, moet het betreffende apparaat (USB of ipod) worden gestoken in de USB-poort die zich op de tunnelconsole bevindt. Wanneer een USB/iPod-apparaat wordt ingebracht met de radio aan, begint het de nummers af te spelen op het 268

271 apparaat als de AutoPlay -functie is ingesteld op ON in het Audio -menu. Opmerking De radio kan het nummer dat wordt gespeeld veranderen door het wijzigen van het naam-apparaat in de Bluetooth-instellingen van de telefoon (waar voorzien), als het apparaat is aangesloten via USB na de bluetooth-verbinding. AUX-BRON Om de AUX-modus in te schakelen, een geschikt apparaat aansluiten op de AUX-aansluiting in het voertuig. Als een apparaat wordt ingebracht met een AUX-stekker, dan begint het systeem de aangesloten AUX-bron af te spelen als deze reeds op weergave is ingesteld. Stel het volume in met de toets/knop op het voorpaneel of met de volume-instelknop op het aangesloten apparaat. De functie Compensatie AUX volume" kan alleen worden geselecteerd in de Audio-instellingen als de AUX-bron atief is. BELANGRIJKE OPMERKINGEN De functies van het apparaat dat aangesloten is op het AUX-stopcontact worden rechtstreeks geregeld door het apparaat zelf; het is niet mogelijk om nummer/map/playlist te veranderen of start/einde/pauze te bedienen met de bedieningstoetsen op het voorpaneel of die op het stuurwiel. Laat de kabel van uw draagbare speler niet in de AUX-aansluiting zitten om mogelijk geruis van de luidsprekers te voorkomen. TELEFOONMODUS ACTIVERING TELEFOONMODUS Druk op de knop "Telefoon" op het display om de telefoonmodus in te schakelen. OPMERKING Als u de lijst met mobiele telefoons en ondersteunde functies wilt te raadplegen, gaat u naar de website Met de knoppen op het display kan men: het telefoonnummer kiezen (met behulp van het grafische toetsenbord op het display); de contacten in het telefoonboek van de mobiele telefoon weergeven en bellen; de contacten uit de registers van vorige gesprekken weergeven en bellen; een maximum van 10 telefoons/ audioapparaten koppelen om de toegang en de verbinding eenvoudiger en sneller te maken; gesprekken van het systeem naar de mobiele telefoon en andersom overzetten en het geluid van de microfoon uitschakelen bij privégesprekken. Het geluid van de mobiele telefoon wordt over het audiosysteem van het voertuig uitgezonden: het systeem schakelt automatisch het geluid van de autoradio uit wanneer de Telefoonfunctie wordt gebruikt. MOBIELE TELEFOON KOPPELEN BELANGRIJK Voer deze handeling uit bij stilstaand voertuig en onder veilige omstandigheden; deze functie is uitgeschakeld wanneer het voertuig rijdt. Hieronder wordt de koppelingsprocedure van de mobiele telefoon beschreven: raadpleeg in elk geval ook de handleiding van de mobiele telefoon. Ga als volgt te werk voor het koppelen van de mobiele telefoon: schakel de functie Bluetooth in op de mobiele telefoon; druk op de knop Telefoon op het display; als er nog geen telefoon aan het systeem gekoppeld is, toont het display een speciaal scherm; Ga naar Instellingen en selecteer "Toestel toev." om het koppelen te 269

272 MULTIMEDIA starten en zoek dan naar het Uconnect -toestel op de mobiele telefoon; voer, als de mobiele telefoon hierom vraagt, de PIN-code getoond op het display van het systeem in op het toetsenbord van uw telefoon of bevestig de op de mobiele telefoon getoonde PIN; tijdens de koppelingsfase verschijnt een scherm dat de voortgang van het proces toont; als de koppelingsprocedure met succes is voltooid, wordt een scherm getoond: als "Ja" op de vraag wordt geselecteerd, wordt de mobiele telefoon als favoriet gekoppeld (de mobiele telefoon heeft voorrang op alle andere mobiele telefoons die later worden gekoppeld). Als geen andere apparaten worden gekoppeld, zal het systeem het eerst gekoppelde apparaat als favoriet beschouwen. OPMERKING Na het updaten van de telefoonsoftware voor eigen bediening wordt het aanbevolen de telefoon te verwijderen uit de lijst apparaten gelinkt aan de radio, verwijder de koppeling van het vorige systeem uit de lijst met Bluetooth apparaten op de telefoon en maak een nieuwe koppeling. EEN NUMMER BELLEN De hieronder beschreven procedures zijn alleen toegankelijk indien ze door de gebruikte mobiele telefoon worden ondersteund. Raadpleeg de handleiding van de mobiele telefoon om alle beschikbare functies te kennen. Een nummer kan op de volgende manieren gebeld worden: selecteer "Telefoonboek"; selecteer "Recent"; selecteer "Kies"; selecteer "Opnieuw bellen". FAVORIETEN U kunt tijdens een gesprek een nummer of een contact (indien al aanwezig in Contacten) toevoegen aan de lijst met favorieten door boven aan het display op een van de vijf grafische knoppen "Leeg" te drukken. Favorieten kunnen ook worden beheerd via de Telefoonboekopties. SMS-LEZER Het systeem kan de SMS-berichten die de mobiele telefoon ontvangt voorlezen. Om deze functie te gebruiken, moet de mobiele telefoon de uitwisseling van SMS via Bluetooth ondersteunen. Als deze functie niet door de telefoon wordt ondersteund, kan de knop "Tekst" niet worden gekozen (is grijs). Bij ontvangst van een SMS-bericht, ziet u op het display een scherm waarop de opties "Lees", "Weergave", "Bel" of "Negeer" gekozen kunnen worden. Druk op de grafische knop "Tekst" voor toegang tot de lijst van SMS-berichten die door de mobiele telefoon zijn ontvangen (de lijst toont een maximum van 60 ontvangen berichten). NIET STOREN-FUNCTIE Indien ondersteund door de verbonden telefoon, krijgt de gebruiker door "Niet storen" in te drukken, geen meldingen voor binnenkomende oproepen of SMS-berichten. De gebruiker kan reageren met een standaard- of aangepast bericht, dat via de instellingen is opgegeven. Uconnect LIVE SERVICES Druk op de knop Uconnect om toegang te krijgen tot de services van Uconnect LIVE. De beschikbare services hangen af van de configuratie van de auto en de markt. Om de services van Uconnect LIVE te gebruiken, moet u de Uconnect LIVE-app downloaden van Google Play of de Apple Store en registreren met gebruik van de app of op 270

273 Eerste toegang tot het voertuig AlsudeUconnect LIVE-app hebt gestart en uw gegevens hebt ingevoerd, kunt u in de auto gebruikmaken van de services van Uconnect LIVE door uw smartphone en de radio via Bluetooth te koppelen, zoals wordt beschreven in het hoofdstuk "Het koppelen van een mobiele telefoon." Als het koppelen is voltooid, zijn de verbonden services beschikbaar door te drukken op het pictogram Uconnect LIVE op de radio. Voordat u de verbonden services kunt gebruiken, moet u de activeringsprocedure voltooien door de instructies te volgen die verschijnen in de Uconnect LIVE-app nadat de koppeling via Bluetooth is afgerond. Instellingen van de Uconnect LIVE services die via de autoradio kunnen worden beheerd In Uconnect LIVE kunt u naar "Instellingen" gaan door op het pictogram te drukken. In deze sectie kan de gebruiker de systeemopties controleren en naar eigen voorkeur wijzigen. Systeemupdates Als een update voor het Uconnect LIVE systeem beschikbaar is terwijl de Uconnect LIVE services worden gebruikt, dan wordt de gebruiker hiervan op de hoogte gebracht via een bericht op het radioscherm. Aangesloten services die kunnen worden geraadpleegd op het voertuig De apps eco:drive en my:car zijn ontwikkeld om de rijervaring van de klant te verbeteren, en daarom zijn ze verkrijgbaar op alle markten waar de services van Uconnect LIVE beschikbaar zijn. Als het navigatiesysteem in de autoradio wordt geïnstalleerd, dan wordt bij toegang tot de Uconnect LIVE services het gebruik van de "Live" services geactiveerd. eco:drive Met de eco:drive applicatie kan uw rijgedrag in realtime worden weergeven, zodat u uw rijstijl kunt verbeteren voor wat betreft brandstofverbruik en uitstoot. Daarnaast kunnen de gegevens worden opgeslagen op een USB-flashdrive en kan een gegevensanalyse worden gemaakt op uw pc dankzij de eco:drive desktopapplicatie, beschikbaar op of Het rijgedrag wordt geëvalueerd door middel van vier indexen die de volgende parameters controleren: acceleratie, deceleratie, schakelen, snelheid Weergave van de eco:drive Druk op de toets eco:drive om van deze functie gebruik te maken. Er wordt een scherm weergegeven op de radio met de 4 indexen: Acceleratie, deceleratie, snelheid en schakelen. Deze indexen zijn grijs totdat het systeem genoeg gegevens heeft om de rijstijl te analyseren. Zodra voldoende gegevens beschikbaar zijn, nemen de indexen op basis van de beoordeling 5 kleuren aan: donkergroen (zeer goed), lichtgroen, geel, oranje en rood (zeer slecht). Na langdurige stilstand toont het display de gemiddelde van de indexen tot dat moment (de "Gemiddelde index"), waarna de indexen in realtime opnieuw kleuren zodra het voertuig opnieuw gestart wordt. Opnemen en overzetten van reisgegevens De reisgegevens worden opgeslagen in het systeemgeheugen en overgebracht door middel van een geschikt geconfigureerde USB-geheugenstick of via de app Uconnect LIVE. Opdie manier kunt u de geschiedenis van de verzamelde gegevens, met een 271

274 MULTIMEDIA volledige analyse van de routegegevens en van uw rijstijl, weergeven. Ga voor meer informatie naar my:car Met my:car kunt u de "gezondheid" van uw voertuig bewaken. my:car kan storingen in realtime detecteren en de gebruiker informeren wanneer het onderhoudsinterval verlopen is. Druk op de knop " my:car" om van deze toepassing gebruik te maken. Op het display verschijnt een scherm met de "care:index" sectie, waarin alle gedetailleerde informatie over de status van het voertuig wordt getoond. Druk op de knop "Actieve waarschuwingen" om de informatie (indien aanwezig) over de storingen van het voertuig te tonen die het branden van een waarschuwingslampje tot gevolg hadden. Apple CarPlay en Android Auto (waar aanwezig) Met de applicaties Apple CarPlay en Android Auto kunt u uw smartphone veilig en intuïtief in de auto gebruiken. U kunt deze gebruiken door gewoon een compatibele smartphone op de USB-aansluiting aan te sluiten, waarna de content van de telefoon automatisch op het display van het Uconnect systeem verschijnt. Informatie over de compatibiliteit van uw smartphone is te vinden op de volgende websites: and carplay/. Als de smartphone correct via de USB-aansluiting met de auto is verbonden, zal het symbool van Apple CarPlay of Android Auto getoond worden in plaats van de knop in het hoofdmenu. Android Auto app-configuratie Download eerst de applicatie Android Auto op uw smartphone vanuit de Google Play Store. De applicatie is compatibel met Android 5.0 (Lollipop) en latere versies. Om Android Auto te kunnen gebruiken, moet de smartphone via een USB-kabel met de auto zijn verbonden. Bij de eerste verbinding die tot stand wordt gebracht, moet u de instellingsprocedure op de smartphone doorlopen. Deze procedure kan alleen worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Apple CarPlay app-configuratie Apple CarPlay is compatibel met de iphone 5 of recentere modellen en het besturingssysteem ios 7.1 of nieuwere versies hiervan. Voordat Apple CarPlay kan worden gebruikt, moet Siri worden ingeschakeld via Instellingen Algemeen Siri op de smartphone. Om Apple CarPlay te kunnen gebruiken, moet de smartphone via een USB-kabel met de auto zijn verbonden. Interactie Na de instellingsprocedure zal de applicatie automatisch op het Uconnect -systeem draaien als uw smartphone met de USB-aansluiting in de auto is verbonden. U kunt Apple CarPlay en Android Auto bedienen met de bedieningstoetsen op het stuur (de knop lang indrukken), met de (draai)knop BROWSE ENTER om te selecteren en te bevestigen of met het touchscreen van het Uconnect -systeem. Navigatie Met Apple CarPlay en Android Auto kan de gebruiker ervoor kiezen het navigatiesysteem op zijn smartphone te gebruiken. Als de modus "Nav" van het systeem al is ingeschakeld, zal een waarschuwingspop-up op het display 272

275 van het Uconnect -systeem verschijnen als een apparaat op de auto wordt aangesloten waarop een navigatiesessie wordt uitgevoerd. De pop-up biedt de gebruiker de mogelijkheid te kiezen tussen de systeemnavigatie en navigatie met de smartphone. De gebruiker kan zijn keuze altijd wijzigen door het gewenste navigatiesysteem te openen en een nieuwe bestemming te kiezen. Instelling "AutoShow smartphonedisplay bij verbinding" Via de Uconnect systeeminstellingen kan de gebruiker ervoor kiezen het scherm van de smartphone weer te geven op het display van het Uconnect -systeem, zodra de smartphone via de USB-aansluiting wordt aangesloten. Als deze functie is ingesteld, zal de applicatie Apple CarPlay of Android Auto, telkens als via USB een verbinding wordt gemaakt, automatisch op het radioscherm worden gedraaid. De optie "AutoShow smartphonedisplay bij verbinding" is te vinden in het "Display"-submenu. Standaard is deze functie ingeschakeld. OPMERKINGEN Bluetooth is uitgeschakeld als Apple CarPlay wordt gebruikt Bluetooth blijft ingeschakeld als Android Auto wordt gebruikt De dataverbinding hangt af van het abonnement voor de smartphone. Deze informatie kan aan wijzigingen onderhevig zijn afhankelijk van het besturingssysteem van de smartphone. Apple CarPlay en Android Auto verlaten Als de applicatie CarPlay is ingeschakeld, hebt u nog steeds toegang tot de inhoud van het Uconnect -systeem door de bediening te gebruiken die op het display beschikbaar en zichtbaar is. Om terug te keren naar de inhoud van het Uconnect -systeem als de applicatie Android Auto is ingeschakeld, moet de laatste optie op de systeembalk van Android Auto worden geselecteerd en daarna "Terug naar Uconnect". Om de sessie van Apple CarPlay of Android Auto te beëindigen, moet de smartphone fysiek van de USB-aansluiting worden losgemaakt. INSTELLINGEN Druk op de toets Instellingen op het display om het hoofdmenu Instellingen weer te geven. OPMERKING De weergegeven menu-items hangen van de versie af. Het menu omvat de volgende opties: Taal; Display; Meeteenheid; Spraakopdrachten; Klok & Datum; Veiligheid & Hulp; Lichten; Portieren+Vergrend.; Opties voertuig uit; Audio; Telefoon/Bluetooth ; Configur. Radio; Terug naar Stand.inst.; Persoonl. gegevens wissen. Veiligheid / Hulp (indien aanwezig) Met deze functie zijn de volgende instellingen mogelijk: "Brake Control" (waar aanwezig): hiermee kunt u de interventiewijze van het remcontrolesysteem kiezen. De beschikbare opties zijn: - "Off": het systeem is uitgeschakeld; - Alleen waarsch. : het systeem grijpt in door het inschakelen van automatisch remmen; - Waars + Act. Rem.": het systeem grijpt in door de bestuurder een geluidssignaal ter waarschuwing te geven en de automatische remwerking te activeren. " Afstelling Brake Control (waar aanwezig): met deze functie kan de 273

276 MULTIMEDIA "reactiegevoeligheid" van het Brake Control systeem, op basis van de afstand tot het obstakel, geselecteerd worden. De beschikbare opties zijn "Nabij", "Med", "Ver". "Park Assist" (voor bepaalde versies/markten): hiermee kunt u het type waarschuwing dat door het Park Assist-systeem wordt gegeven, selecteren. De beschikbare opties zijn: - Alleen waarsch. - Waarsch. + afbeelding Front Park Assist De beschikbare opties zijn: "Laag", "Medium", "Hoog". Rear Park Assist De beschikbare opties zijn: "Laag", "Medium", "Hoog". " Vertraging Rear View Camera (waar aanwezig): hiermee kan de verdwijning van beelden van de camera vertraagd worden als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Richtlijnen actieve Rear View Camera (waar aanwezig): activeert de dynamische roosters die het traject van het voertuig op het display aanduiden. "Regensensor" (waar aanwezig): deze functie kan gebruikt worden om de automatische werking van de ruitenwissers in geval van regen in/uit te schakelen. NAVIGATIE (Alleen Uconnect 7" HD Nav LIVE) Druk op de knop "Nav" om de kaart voor navigatie weer te geven op het display. OPMERKING: Het volume van het navigatiesysteem kan alleen worden aangepast tijdens de navigatie als er gesproken aanwijzingen zijn ingeschakeld. Navigatiehoofdmenu Tik in de kaart- of navigatieweergave op de knop voor het hoofdmenu om het menu te openen fig. 223 en fig. 224: Zoeken : selecteer deze knop om te zoeken naar een adres, een plaats of een POI (Point Of Interest), en plan vervolgens een route naar de locatie. Huidige route : selecteer deze knop om de geplande route te annuleren of aan te passen. Mijn plaatsen : selecteer deze knop om een verzameling handige of favoriete adressen te maken. De volgende items zijn altijd beschikbaar in "Mijn plaatsen": Thuis en Recente bestemmingen. Parkeren : selecteer deze knop om te zoeken naar parkeerplaatsen. Weer : selecteer deze knop om weerberichten te ontvangen. OPMERKING De functie Weer is alleen actief als TomTom Services is geactiveerd. Anders wordt de knop grijs weergegeven en is de functie niet beschikbaar. Tankstation : selecteer deze knop om te zoeken naar tankstations. TomTom services : selecteer deze knop om toegang te krijgen tot de volgende services (abonnement nodig): Verkeersinformatie, Flitsers, Weer, Online zoeken. "Meld flitser": tik op deze knop om een nieuwe flitser te melden. OPMERKING De "Meld flitser"-functie is alleen actief als TomTom Services is geactiveerd. Anders wordt de knop grijs weergegeven en is de functie niet beschikbaar. Druk op deze knop om het menu Instellingen te openen; 274

277 Selecteer deze grafische knop om het menu Help te openen. Het menu "Hulp" bevat informatie over het Uconnect -systeem, zoals de kaartversie, het serienummer van het apparaat en juridische kennisgevingen. Selecteer deze knop om terug te gaan naar het vorige scherm. Selecteer deze knop om terug te gaan naar de kaart- of navigatieweergave. Selecteer deze knop om gesproken aanwijzingen uit te schakelen. U hoort nu geen gesproken aanwijzingen meer, maar u krijgt nog wel informatie zoals verkeersinfo en waarschuwingen. Tip: u kunt de waarschuwingen uitschakelen door Instellingen te selecteren en vervolgens Geluiden en waarschuwingen. Selecteer deze knop om gesproken aanwijzingen in te schakelen. Selecteer deze knop om de helderheid van het scherm te verlagen en de kaart met donkerdere kleuren weer te geven. Als u in het donker rijdt of in een tunnel, is het scherm beter te zien en leiden de kleuren minder af als er donkerdere kleuren worden gebruikt. Tip: het systeem schakelt automatisch tussen een dag- en nachtweergave, afhankelijk van het tijdstip. U kunt dit uitschakelen door Uiterlijk te selecteren in het menu Instellingen en de optie "Schakel naar nachtkleuren" uit te schakelen als het donker is. Selecteer deze knop om de helderheid van het scherm te verhogen en de kaart met lichteren kleuren weer te geven. 223 P P Kaart update Voor optimale prestaties moet het navigatiesysteem regelmatig worden geüpdatet. Daarom biedt de dienst Mopar Map Care eens per drie maanden een nieuwe kaartupdate. De updates kunnen worden gedownload van de website maps.mopar.eu en rechtstreeks in het navigatiesysteem van uw auto worden 275

278 MULTIMEDIA geïnstalleerd. Alle updates zijn gratis gedurende 3 jaar na de datum waarop de garantie van de auto ingaat. Het navigatiesysteem kan ook worden geüpdatet door het Fiat Servicenetwerk. Opmerking De dealer kan kosten in rekening brengen voor het updaten van het navigatiesysteem. SPRAAKOPDRACHTEN Opmerkingen Voor talen die niet door het systeem worden ondersteund, zijn geen spraakopdrachten beschikbaar. Om gebruik te maken van spraakopdrachten, op de toets op het stuurwiel drukken (toets "Spraak") en de spraakopdracht die u wilt activeren uitspreken. Algemeen De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Help Annuleren Herhalen Spraakbegeleiding Telefoon De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Bel Kies Opnieuw kiezen Bel terug Recente gesprekken Uitgaande oproepen Gemiste oproepen Inkomende oproepen Telefoonboek Zoek SMS tonen Stuur een SMS Toon tekstberichten Radio De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Afstemmen op FM "frequentie" Afstemmen op AM "frequentie" Afstemmen op "naam radio" FM Afstemmen op "naam radio" Media De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Speel muziekstuk Speel album Speel artiest... Speel genre... Speel afspeellijst... Speel podcast... Speel luisterboek... Selecteer de bron... Bekijk... Navigatie (alleen Uconnect 7" HD Nav LIVE) De volgende spraakopdrachten kunnen gegeven worden na het indrukken van de toets op het stuurwiel: Vind <<categorie/merk>> Rijd naar <<adres>> Rijd naar <<Stad_naam>> stadscentrum Navigeer naar een adres Rijd naar een stadscentrum Navigeer naar huis Rijden via thuis Annuleer de route Voeg deze positie toe aan Mijn plaatsen Toon Mijn plaatsen Navigeer via een bewaarde locatie Recente bestemmingen Navigeer via een recente bestemming Zoom in/zoom uit 2D-weergave/3D-weergave Meld flitser Meld risicogebied 276

279 BELANGRIJKE INFORMATIE EN AANBEVELINGEN BELANGRIJK INTERIEURUITRUSTING Rijd nooit met open dashboardkastje: bij een ongeval kunnen de inzittenden voorin hierdoor verwond raken. De aansteker wordt zeer heet. Wees voorzichtig en zorg dat hij niet wordt gebruikt door kinderen: brandgevaar en/of gevaar voor brandwonden. Gebruik de asbak niet als prullenbak: de inhoud kan door sigarettenpeuken in brand raken. SYSTEMEN VOOR DE BESCHERMING VAN HET MILIEU Onder normale gebruiksomstandigheden worden de katalysator en het dieselroetfilter (DPF) erg warm. Parkeer het voertuig dus niet boven licht ontvlambaar materiaal (bijv. gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar. VOEDING Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem die niet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische systeemgegevens, kunnen storingen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben. WIELEN Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotselinge afname van de bandenspanning. 277

280

281

282

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK T I P O 5 D O O R T I P O S T A T I O N W A G O N G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK T I P O 4 D O O R S G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD cop lum giulia NL.indd 1 11/12/15 11:18

GEBRUIK EN ONDERHOUD cop lum giulia NL.indd 1 11/12/15 11:18 GEBRUIK EN ONDERHOUD Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD

GEBRUIK EN ONDERHOUD GEBRUIK EN ONDERHOUD Dit instructieboekje toont het gebruik van het voertuig. Alfa Romeo maakt de raadpleging van een specifiek deel in elektronisch formaat mogelijk voor de liefhebbende gebruiker die

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken

Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat Panda hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen

VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA. Rijschool van Zuylen VOERTUIGCONTROLE SEAT IBIZA OPENEN MOTORKAP Motorkap in gesloten toestand OPENEN MOTORKAP Trek de hendel naar achteren en de motorkap is ontgrendeld. OPENEN MOTORKAP In het midden van de motorkap, net

Nadere informatie

NEDERLANDS G E B R U I K E N O N D E R H O U D

NEDERLANDS G E B R U I K E N O N D E R H O U D GEBRUIK EN ONDERHOUD Beste klant, Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van dit voertuig te leren kennen

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide

PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V70 & XC70 quick guide VOLVO V70 & XC70 quick guide PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier te beleven aan uw nieuwe

Nadere informatie

Lampen en waarschuwingslampjes

Lampen en waarschuwingslampjes Lampen en waarschuwingslampjes VERLICHTING OP BUITENKANT VAN AUTO Hoofdverlichtingsschakelaar H5740 1 1. Uit. 2. Stadslichten. 3. Koplampen aan. 4. Automatische controlelampjes. Stadslichten De voorste

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

I N S T R U C T I E B O E K J E NEDERLANDS

I N S T R U C T I E B O E K J E NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen er dan ook werkelijk elk detail en onderdeel van. In de erkende Alfa Romeo Service garages bieden

Nadere informatie

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SCUDO. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In

Nadere informatie

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...

Nadere informatie

RUITENWISSERS/-SPROEIERS

RUITENWISSERS/-SPROEIERS Elektrische functie printen RUITENWISSERS/-SPROEIERS RUITENWISSERS/-SPROEIERS - BESCHRIJVING De ruitenwissers/-sproeiers worden bediend via de hendel rechts naast het stuur: de hendel kan - door omhoog

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK Veilig en milieubewust rijden... 2 Signalen voor een correct gebruik van de auto... 6 Symbolen... 7 Inhoud... 11 WEGWIJS IN UW AUTO... 12 Lancia CODE...

Nadere informatie

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama

Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Instructie www.lolkama.com Instructie Voertuig (auto) controle Kia Cee d Autorijschool Lolkama Voor het CBR praktijkexamen worden door de examinator, controle vragen gesteld over de banden, motor, dashboard

Nadere informatie

Elektrische functie printen DIMLICHT

Elektrische functie printen DIMLICHT Elektrische functie printen DIMLICHT DIMLICHT BESCHRIJVING De auto is uitgerust met twee dimlichten in de koplampunits. Het dimlicht wordt ingeschakeld als de stuurkolomschakelaar in de stand na de stand

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen er dan ook werkelijk elk detail en onderdeel van. In de erkende Alfa Romeo Service garages bieden rechtstreeks

Nadere informatie

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje.

Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te beleven. Zie voor meer informatie het instructieboekje. VOLVO S80 BEKNOPTE HANDLEIDING PROFICIAT MET UW NIEUWE VOLVO! Het ontdekken van een nieuwe auto is een spannende bezigheid. Neem deze beknopte handleiding door om nog meer plezier aan uw nieuwe Volvo te

Nadere informatie

Climate control VENTILATIEOPENINGEN

Climate control VENTILATIEOPENINGEN VENTILATIEOPENINGEN 1 1 2 2 3 3 E90911 1. Ventilatieopeningen voor het gezicht 2. Ventilatieopening voor de bestuurdersschoot 3. Bedieningselementen van ventilatieopeningen, middenconsole achterin Opmerking:

Nadere informatie

Automatische transmissie

Automatische transmissie Automatische transmissie TRANSMISSIEHENDEL H3916 De CommandShift transmissie kan als automaat en als handbak worden gebruikt. Automatische bediening Normaal staat de transmissie op 'automatisch'. Nadat

Nadere informatie

GEBRUIK EN ONDERHOUD

GEBRUIK EN ONDERHOUD GEBRUIK EN ONDERHOUD Dit instructieboekje toont het gebruik van het voertuig. Alfa Romeo maakt de raadpleging van een specifiek deel in elektronisch formaat mogelijk voor de liefhebbende gebruiker die

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie KLIMAATREGELING Druk op de knop CLIMATE om het touchscreenmenu van de klimaatregeling weer te geven. 1. Menu voor instellingen van de klimaatregeling. 2. Menu voor stoelverwarming/-klimaat voorin. N.B.:

Nadere informatie

Voertuig Controle BMW 116d Sportline

Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voertuig Controle BMW 116d Sportline Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: In deze handleiding vind je de specifieke voertuigkenmerken van de Suzuki Swift. Algemene dingen kun je in je Ris praktijkboek vinden. Dus hier kun je b.v. vinden met welk knopje je de

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding.

AluTech 500 Series Gebruikershandleiding. Gebruikershandleiding. AluTech 3400 serie (opbouw) AluTech 3500 serie (inbouw) AluTech 540 AluTech 540/O Inhoud Pagina Overzicht bedieningselementen 2 Rugleuning instellen 3 Hoogte voetensteun instellen

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto 1 BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1.

Pagina. Paragraaf. 1.1 Openen. 1.2 Starten. 1.3 Uitschakelen. 1.4 Afsluiten. 2.1 Tanken. 3.1 Openen kap. 3.2 Sluiten kap. 1. Paragraaf 1.1 Openen 1.2 Starten 1.3 Uitschakelen 1.4 Afsluiten 2.1 Tanken 3.1 Openen kap 3.2 Sluiten kap 1.3 Zijruiten verwijderen en plaatsen 1.3 Uitschakelen 5.1 Motorkap openenn 6.1 Kachel bedienenn

Nadere informatie

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING

SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING SELCA SPLIT GEBRUIKSAANWIJZING (zie voor uitschakelen alarm zonder handzender hoofdstuk 6.1) Beste klant, Wij danken u voor de aanschaf van het high tech SELCA SPLIT modulair alarm systeem. Deze gebruiksaanwijzing

Nadere informatie

Voertuig Controle Golf 7

Voertuig Controle Golf 7 Voertuig Controle Golf 7 Voor het praktijkexamen wordt door de examinator een aantal vragen gesteld over de motor, de banden of het dashboard. Lees deze pagina een aantal keren aandachtig door zodat je

Nadere informatie

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot".

Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek MyPeugeot. Het instructieboekje van uw auto is ook te vinden op de website van Peugeot, in de rubriek "MyPeugeot". Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie.

Nadere informatie

Zekeringen ZEKERINGEN

Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen ZEKERINGEN Zekeringen zijn eenvoudige circuit-onderbrekers waardoor elektrische uitrusting wordt beschermd tegen de gevolgen van stroom-stoten. Een doorgebrande zekering blijkt uit het feit

Nadere informatie

Starten, schakelen & wegrijden:

Starten, schakelen & wegrijden: Auteursrechtinformatie Dit document is bedoeld voor eigen gebruik. In het algemeen geldt dat enig ander gebruik, daaronder begrepen het verveelvoudigen, verspreiden, verzenden, herpubliceren, vertonen

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G05 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE CENTRALE VERGRENDELING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076)

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Snel starten GEBRUIKEN VAN DE ZENDER

Snel starten GEBRUIKEN VAN DE ZENDER Snel starten GEBRUIKEN VAN DE ZENDER H676G Uw zender is voorzien van vier knoppen waarmee u het voertuig kunt vergrendelen en ontgrendelen en waarmee alle veiligheidssystemen kunnen worden geactiveerd..

Nadere informatie

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93

Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Datum/Date: 04/2003ne Update: 07/2007 Car Access System E60, E61, E63, E64, E70, E81, E87, E90, E91, E92, E93 Inleiding Het Car Access System (CAS) regelt de toegangsmogelijkheden tot de auto.ne De CASregeleenheid

Nadere informatie

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling

Afstelbare parameters - Alarm en centrale vergrendeling Inleiding Inleiding De lijst van afstelbare parameters is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Bezoek voor meer informatie over de huidige parameters voor een

Nadere informatie

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards

Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Cobra 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleidingding Effectief en gebruiksvriendelijk Het in uw voertuig gemonteerde Cobra alarmsysteem biedt een simpele, maar uiterst effectieve en gebruiksvriendelijke

Nadere informatie

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E G R A N D E P U N T O A B A R T H 603.81.267 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Abarth hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Grande Punto Abarth.

Nadere informatie

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide

gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw VOLVO XC90 quick guide VOLVO XC90 quick guide gefeliciteerd MeT de AAnkOOP VAn Uw nieuwe VOlVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

Renault TRAFIC. Instructieboekje

Renault TRAFIC. Instructieboekje Renault TRAFIC Instructieboekje eenpassievoor presteren ELF partner van de RENAULT adviseert ELF ELF en Renault, partners op het vlak van hightech in de automobielsector, bundelen hun krachten zowel op

Nadere informatie

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding

Parameters Zichtbaarheid. Inleiding Inleiding Inleiding De lijst van parameters in dit document is beperkt tot die parameters die relevant worden geacht voor carrosseriebouwers. Neem contact op met een een erkende Scania werkplaats voor

Nadere informatie

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO!

GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! VOLVO V50 QUICK GUIDE GEFELICITEERD MET DE AANKOOP VAN UW NIEUWE VOLVO! Het is altijd spannend een nieuwe auto te leren kennen. Neem deze Quick Guide door om nog meer plezier te hebben van uw nieuwe Volvo.

Nadere informatie

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding

OPEL Vivaro Gebruikershandleiding OPEL Vivaro Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 45 Opbergen... 70 Instrumenten en bedieningsorganen... 78

Nadere informatie

N 1 zonder autorijbewijs

N 1 zonder autorijbewijs e e N 1 zonder autorijbewijs e De e City is het meest compacte model in het e AIXAM assortiment. Het ideale stadsvoertuig van een onvergelijkbare kwaliteit en een uitgesproken design. De e City is speels;

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

Praktijk Vragen over auto

Praktijk Vragen over auto Praktijk Vragen over auto BANDEN: Wat moet je controleren op Auto banden 1- spannig: Meters/Lampjes Juiste banden spanning hangt af: Auto (merk, Type, gewicht) maat Gewicht lading (of aantal personen).

Nadere informatie

FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Seicento. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

Mercedes-Benz Mobility voor meer vrijheid. Aangepast vervoer nu af fabriek.

Mercedes-Benz Mobility voor meer vrijheid. Aangepast vervoer nu af fabriek. Mercedes-Benz Mobility voor meer vrijheid. Aangepast vervoer nu af fabriek. Geniet van het unieke Mercedes-Benz gevoel. Gemakkelijk en zelfstandig op uw bestemming aankomen. Ook met een handicap is dat

Nadere informatie

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding

OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding OPEL INSIGNIA Gebruikershandleiding Inhoud Inleiding... 2 Kort en bondig... 6 Sleutels, portieren en ruiten... 21 Stoelen, veiligheidssystemen... 47 Opbergen... 72 Instrumenten en bedieningsorganen...

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you

Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards. Gebruikershandleiding. Vodafone Power to you Vodafone Automotive 4627 Alarmsysteem met DriverCards Gebruikershandleiding Vodafone Power to you Effectief en gebruiksvriendelijk 1. Alarmsysteem met aparte autorisatie Het in uw voertuig gemonteerde

Nadere informatie

FORD C-MAX Korte beschrijving

FORD C-MAX Korte beschrijving FORD C-MAX Korte beschrijving Over deze snelreferentiegids We hebben deze handleiding opgesteld om u te helpen vertrouwd te worden met bepaalde functies van uw auto. De gids bevat alleen basisinstructies

Nadere informatie

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak.

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak. Veiligheidsvoorzieningen De bestuurdersplaats bevindt zich aan de achterkant van de machine. De operator moet op de treeplank staan en zich stevig vasthouden aan

Nadere informatie

Uitrusting in interieur van auto

Uitrusting in interieur van auto Uitrusting in interieur van auto BINNENVERLICHTING KLOK OFF 12 ON 9 3 H2592 Schakelaarstanden: "UIT" - Verlichting permanent uit. "AAN" - De verlichting blijft branden. Met de schakelaar in de middenstand

Nadere informatie

De voorkant. De zijkant. De banden

De voorkant. De zijkant. De banden Controlepunten: De voorkant De verlichting moet heel zijn en werken (de werking van de verlichting, remlichten en richtingaanwijzers kan voor je gaat rijden gecontroleerd worden door de examinator) De

Nadere informatie

XTC (Mk3) PROPORTIONELE SWITCHBOX CONTROLS (7 Service)

XTC (Mk3) PROPORTIONELE SWITCHBOX CONTROLS (7 Service) XTC (Mk3) PROPORTIONELE SWITCHBOX CONTROLS (7 Service) Machines met XTC Mk3 Proportioneel Controls (7 service) wordt geleverd met de hieronder getoonde besturing. De eenheden voor zowel elektrische en

Nadere informatie

INTELLISTART 4 INSTALLATIE

INTELLISTART 4 INSTALLATIE Standaard mogelijkheden van de IntelliStart 4. INTELLISTART 4 INSTALLATIE Op afstand starten voor automaten en handgeschakelde auto's tevens ook geschikt voor diesels Automatisch starten bij lage accu

Nadere informatie

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE

Voordat u gaat rijden. Tijdens het rijden. Onderhoud en verzorging. Trefwoordenlijst INHOUDSOPGAVE Aygo Handleiding INHOUDSOPGAVE 1 Voordat u gaat rijden Het afstellen en bedienen van systemen als de portiervergrendeling, spiegels en stuurkolom. 2 Tijdens het rijden Rijden, stoppen en informatie over

Nadere informatie

FORD MONDEO Korte beschrijving

FORD MONDEO Korte beschrijving FORD MONDEO Korte beschrijving Over deze snelreferentiegids We hebben deze handleiding opgesteld om u te helpen vertrouwd te worden met bepaalde functies van uw auto. De gids bevat alleen basisinstructies

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing OPair Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06 Let

Nadere informatie

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR

INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN AFTER SALES SERVICE INFO DIAG DIAGNOSE- APPARATUUR CITROËN DISTRIBUTEUR NIEUWE AUTO'S - Afleveringstechnicus - Coördinator terugroepacties CITROËN ERKEND REPARATEURS - Servicemanager - Technisch

Nadere informatie

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000

ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 INFOTEC AP/TAVG/MMXP/MUX BEVESTIGING DIAGNOSE BSI ELEKTRISCHE INSTALLATIE BI-VAN CAN COM2000 G01 CONTROLEPROCEDURE VAN DE FUNCTIE VERLICHTING Toepassing bij PEUGEOT 206 (vanaf DAM-nr. 9076) 307 406 (vanaf

Nadere informatie

Beste klant, Wij feliciteren en bedanken u dat u voor een Fiat Professional hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle

Beste klant, Wij feliciteren en bedanken u dat u voor een Fiat Professional hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle F I A T T A L E N T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Beste klant, Wij feliciteren en bedanken u dat u voor een Fiat Professional hebt gekozen. Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle

Nadere informatie

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

ONLINE INSTRUCTIEBOEK F I A T 1 2 4 S P I D E R G E B R U I K E N O N D E R H O U D Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken. Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten,

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C)

Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) COUPÉ EVO DASHBOARD Brandstofmeter met reserveaanduiding Buitentemperatuurmeter met ijzelalarm (lager dan 3 C) Chroomlook ringen instrumentenpaneel ControlelampjesRichtingaanwijzer links en rechts, mistlampen

Nadere informatie

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Handleiding. Tilly Light fietsendrager Handleiding Tilly Light fietsendrager mei 2015 Tilly Light BV Inhoudsopgave Algemeen 4 Onderdelen 5 Stekker aansluiting 10 Eerste gebruik 11 Op de auto plaatsen 15 Fietsen plaatsen 18 Rijden 23 Fietsen

Nadere informatie