Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Vergelijkbare documenten
Barendrecht. Akoestisch onderzoek. Uitbreiding Vrijenburgschool (versie 1.0) drs. R.A.P. Effting.

RAPPORT AKOESTISCH ONDERZOEK

1 Inleiding Wettelijk kader Onderzoekszones wegverkeer Normstelling...5

Bijlage 3 Rapport akoestisch onderzoek

Akoestisch onderzoek. Bestemmingsplan t Auerschoot Gemeente Gemert-Bakel

V&V. Akoestisch onderzoek ten behoeve van nieuwbouwwoning Dorstseweg 36 te Bavel. Gemeente Breda. Bijlage 15 bij besluit 2016/1282-V1.

1. Inleiding. 2. Situatie. Notitie

Het college van burgemeester en wethouders, in zijn vergadering van 18 maart 2008,

Rapport akoestisch onderzoek Drogesestraat - Walterbos. Gemeente Cuijk

Rapport akoestisch onderzoek Herwijnen, Achterweg 78. Gemeente Lingewaal

RAPPORT AKOESTISCH ONDERZOEK

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied De Valk, hoek Hoge Valkseweg / Ganzenkampweg

TN/MER omlegging A9 te Badhoevedorp

FORMULIER VERZOEK HOGERE GRENSWAARDE VERKEERSLAWAAI

RAPPORT AKOESTISCH ONDERZOEK

AKOESTISCH ONDERZOEK ZOMERDIJK ZWARTSLUIS

Projectbesluit Twee woningen Vrouwgelenweg De Volgerlanden, gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Akoestisch onderzoek

Rapport akoestisch onderzoek Citadelstraat 2 te Lith. Gemeente Lith

Postadres Postbus BC Alkmaar Telefoon Fax Akoestisch onderzoek

Park Forum Zuid. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Akoestisch onderzoek Herontwikkeling Nassaulaan

Eisenhowerlaan 112, Postbus NL-2508 EE Den Haag T +31 (0) F +31 (0)

Woningen van Welie Garderbroekerweg 12-1 en 12-2 te Voorthuizen. Bepaling geluidsbelasting

Akoestisch onderzoek. Blauwe Steen, Beers. Gemeente Cuijk. Plannaam 1

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Wijzigingsplan Agrarisch Buitengebied, Harskamp, Laarweg 14-16

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Verkennend akoestisch onderzoek Koemeersdijk

FORMULIER VERZOEK HOGERE GRENSWAARDE VERKEERSLAWAAI

TB Ramspol - Ens. Akoestisch onderzoek. Rijkswaterstaat IJsselmeergebied. februari 2009 Definitief

GELUIDSONDERZOEK BESETMMINGSPLAN BEDRIJVENTERREIN HATTEMERBROEK, GEMEENTE HATTEM

Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Noorderhemweg 12 te Roelofarendsveen

Inleiding. Gemeente De Bilt Afdeling beleid en strategie De heer M. Bosman Soestdijkseweg Zuid AB BILTHOVEN. Geachte heer Bosman,

AKOESTISCH ONDERZOEK WEGVERKEERSLAWAAI KRUISWEG O.N. MAASBRACHT RAPPORTNUMMER

Akoestisch Onderzoek. Kerkwijkweg 5 te Didam juni

Eisenhowerlaan 112, Postbus NL-2508 EE Den Haag T +31 (0) F +31 (0)

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Dorpsstraat 8a te Lunteren

Inhoud. Rapport met bijlagen. 10 mei 2017 Projectnummer

KPO Planontwikkeling BV. 'Stiereveld' te Watergang Akoestische verkenning

BELEIDSREGELS HOGERE WAARDE WET GELUIDSHINDER GEMEENTE HEUMEN

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Ede, OV Knoop - invloed Akulaan

Akoestisch onderzoek Noordwest Ziekenhuis Alkmaar

Akoestisch onderzoek Schoutenhof II te Hardenberg

Gemeente Wijdemeren. Akoestisch onderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht

Purmerland 21 te Purmerend. Bepaling geluidsbelasting

In de volgende figuur is een bovenaanzicht weergegeven met de ligging van camping De Cuynder en het toekomstige tracé van de N381.

Ontwerp hogere grenswaarde besluit omgevingsvergunning Ouddiemerlaan d.d. 19 mei Wet geluidhinder

Toelichting op het geluidbeleid van de gemeente Lelystad en de wet- en regelgeving

Akoestisch onderzoek Schutboom 1, Boekel

Rapport akoestisch onderzoek Recreatiepark de Berckt te Baarlo. Gemeente Maasbree

Inhoud. Rapport met Bijlagen. 1 juni 2018 Projectnummer

Burggraaf nr. 6 te Meerkerk

Berekening geluidsbelasting

1 2014/ Wet geluidhinder Besluit hogere waarden ligplaatsen woonschepen

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bestemmingsplan Twee woningen Tulpstraat. 22 juni 2015

Akoestisch onderzoek Graafseweg

Akoestisch onderzoek Burgemeester Sloblaan 15a. Gemeente Zederik

Heihorsten, Someren. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Definitief. Gemeente Someren. Grontmij Nederland B.V. Eindhoven, 2 april 2010

Rapport akoestisch onderzoek Middelingenseweg 20a te Hedel, gemeente Maasdriel

Akoestisch onderzoek t.b.v. Bestemmingsplan Weijpoort 21 en 21a-c. Gemeente Bodegraven Reeuwijk

het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân t.a.v. de heer S.M. Dijkstra Postbus AC JOURE Uw kenmerk:

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Grevenhofsweg

Burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde hebben een verzoek ontvangen voor het vaststellen van een hogere grenswaarde.

FORMULIER VERZOEK HOGERE GRENSWAARDE VERKEERSLAWAAI

Adviseurs voor bouw, industrie, verkeer, milieu en software. Rapport M R001 Bestemmingsplan De Del, Rozendaal

Ontheffingenbeleid hogere waardeprocedure Wet geluidhinder Gemeente Oirschot

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Wijzigingsplan Agrarisch Buitengebied, Ede, Lunterseweg 55a

Eksterweg, IJsselstein

REGELGEVING VOOR GELUID

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Wijzigingsplan Nabij Anthony Lionweg juni 2015

Akoestisch onderzoek verkeerslawaai (Raadgevend ingenieursbureau Metz B.V.)

Geluidbelasting wegverkeer bestemmingsplan Rhijngeestlaan te Oegstgeest

Rapport akoestisch onderzoek Educatiefplein, Heerjansdam. Gemeente Zwijndrecht

Rapport akoestisch onderzoek Zeeheldenbuurt te s-hertogenbosch. Gemeente s-hertogenbosch

Rapportage. Zaaknummer: Aan: Van: Team:

Akoestisch onderzoek. Geluidbelasting vanwege weg- en spoorweglawaai op de nieuw te bouwen woningen aan de Merwedestraat te Beverwijk

Rapport akoestisch onderzoek Locatie De Run te Boekel. Gemeente Boekel

FORMULIER VERZOEK HOGERE GRENSWAARDE VERKEERSLAWAAI

Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Oude Koningstraat te Puiflijk

Ontwerp Tracébesluit. N50 Ens-Emmeloord. Reconstructieonderzoek aanpassing Kamperweg gemeente Noordoostpolder. Datum 13 november 2013

Nieuwbouw boerderij Meijers te Abcoude

Dijkversterking Werkendam Akoestisch onderzoek wegverkeer

AKOESTISCH ONDERZOEK WEGVERKEERSLAWAAI - PROJECTIE WONINGBOUW TERREIN NOVA COLLEGE HEEMSTEDE

Milieudienst West-Holland

Notitie. : Akoestische aspecten realisatie woning aan de Friesesteeg ong. te Achterberg

omschrijving voorkeursgrenswaarde maximale ontheffingswaarde maximaal toelaatbaar binnenniveau

omschrijving voorkeursgrenswaarde maximale ontheffingswaarde maximaal toelaatbaar binnenniveau

Geluidbelasting wegverkeer op. woningbouwlocatie Irenestraat. te St. Willibrord

Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Rapport I R001 Bestemmingsplan Woonwijken Didam. Akoestisch onderzoek industrielawaai. Status: DEFINITIEF

FORMULIER VERZOEK HOGERE GRENSWAARDE VERKEERSLAWAAI

memo Tabel 1: Schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh breedte van de geluidszone (in meters)

Rapport. Akoestisch onderzoek nieuwbouwplanvinkenpolderweg gemeente Alblasserdam. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai nieuwbouwplan Vinkenpolderweg

De Tuinen-Oost, fase C2

Ontwerp-besluit Hogere grenswaarde geluid. Woningbouw Waardeel Glimmen

Gemeente Sneek Bestemmingsplan Hemdijk De Harste. Aanvullend akoestisch onderzoek Uitbreiding AOC

Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Tiendweg te Ameide

ONTWERPBESCHIKKING D.D. 26 NOVEMBER 2012 NR VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Bouwplan Nieuwedijk maart 2015

DMC -L DoelMatigheidsCriterium Locaal

Transcriptie:

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer versie 2008 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 1/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 2/276

COLOFON Publicatienummer DVS-2007-010 ISBN-nr. 978-90-369-5757-1 Titel: Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer - versie 2008 Opdrachtgever: Dienst Verkeer en Scheepvaart Van der Burghweg 1 Postbus 5044 2600 GA Delft Projectleiding: ing. W.J.A. van Vliet en ir. E.A.W. Hageman Auteurs: ing. J. Derksen (DHV Ruimte en Mobiliteit BV) versie 2004 ir. F.B.J. Elbers en drs. E.H. Waterman (Royal Haskoning/dBvision) herziening 2007 en herziening 2008 Foto omslag: A13 (Overschie) gemaakt door Bart Stolte Datum Publicatie: december 2008 Trefwoorden: Tracéwet, Wet geluidhinder, Akoestisch onderzoek Aantal bladzijden: 276 (excl. bijlagen) Prijs: voor V&W gratis, voor anderen 75,- De handleiding is te bestellen bij: Rijkswaterstaat Dienst Verkeer en Scheepvaart Postbus 5044 2600 GA Delft Telefoon: 015-251 83 08 Fax: 015-251 85 55 De Dienst Verkeer en Scheepvaart van Rijkswaterstaat (DVS), en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, hebben de in deze publicatie opgenomen gegevens zorgvuldig verzameld naar de laatste stand van zaken. Desondanks kunnen er onjuistheden in deze publicatie voorkomen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 3/276

Het Rijk sluit, mede ten behoeve van degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt, iedere aansprakelijkheid uit voor schade die uit het gebruik van de hierin opgenomen gegevens mocht voortvloeien. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 4/276

VOORWOORD Hierbij bied ik u de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer aan. Een hulpmiddel om bij de infrastructuurprojecten van Rijkswaterstaat aan de wetgeving voor geluidhinder te voldoen. Bij de voorbereiding en de uitvoering van projecten op het hoofdwegennet, geldt een aantal wettelijke kaders voor geluid: de Wet Milieubeheer, de Wet geluidhinder en de daarvan afgeleide besluiten en ministeriële regelingen en de Spoedwet wegverbreding. Ook andere wetgeving beïnvloedt weginfrastructuur en geluidhinder. Natuurwetgeving, milieueffectrapportages en ruimtelijke ordening bijvoorbeeld. De wet- en regelgeving voor geluid is dus ingewikkeld en kan verschillend worden geïnterpreteerd. Deze Handleiding schiet daarbij te hulp. Bovendien draagt de handleiding ertoe bij dat de infrastructuur van Rijkswaterstaat efficiënt tot stand komt, volgens gestroomlijnde processen en procedures. Daarmee worden vertraging en onnodige kosten voorkomen. Bovendien staat het Handboek garant voor een uniforme aanpak. Dat pakt simpeler en goedkoper uit, maar ook verhelderend. Het verduidelijkt namelijk onze werkwijze voor marktpartijen en andere externe betrokkenen: Als ze weten hoe Rijkswaterstaat werkt, weten ze beter wat ze van ons kunnen verwachten. Het is belangrijk dat een handboek up to date blijft. Grote veranderingen in de geluidwetgeving vragen dan ook periodiek om een hernieuwde uitgave. De eerste versie van de Handleiding, die in 1994 uitkwam, is inmiddels tweemaal vernieuwd. In 2004 verscheen de tweede versie, en met de versie die voor u ligt, bent u vanaf 2007 voorzien van de meest actuele wet- en regelgeving op het gebied van geluidhinder. De Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer is een initiatief van de commissie Geluidhinder: een professionele groep collega s uit het hele land. Ik dank de leden van de begeleidingsgroep voor hun medewerking aan dit nieuwe handboek, dat het werk in ons ingewikkelde vakgebied aanmerkelijk vergemakkelijkt. Doe er uw voordeel mee! Drs. L.H.M. Kohsiek Plaatsvervangend directeur-generaal Rijkswaterstaat. Den Haag, 1 september 2007 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 5/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 6/276

INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 VOORWOORD 5 INLEIDING/LEESWIJZER 15 DEEL 1 WETTELIJK KADER 19 1 INLEIDING 21 2 DE WEG EN DE ZONE 23 2.1 INLEIDING 23 2.2 WELKE WEGEN HEBBEN EEN GELUIDSZONE 23 2.3 DEFINITIE VAN DE WEG 23 2.4 LIGGING EN OMVANG VAN DE GELUIDSZONE 26 2.4.1 Begrenzing van de geluidszone 26 2.4.2 Breedte van de geluidszone 26 2.4.3 Aansluiting en beëindiging van geluidszones 27 2.4.4 Geluidszones bij aansluitingen 29 2.4.5 Overlappende geluidszones 29 2.5 UITSLUITING VAN EEN GELUIDSZONE 30 2.5.1 Wegen op een woonerf 31 2.5.2 Wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur 31 2.6 LITERATUUR 31 3 GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN 32 3.1 INLEIDING 32 3.2 De definitie van gevel 32 3.3 WONINGEN EN ANDERE GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN 33 3.3.1 Woningen 33 3.3.2 Bejaardenoorden 34 3.3.3 Onderwijsgebouwen 34 3.3.4 Gezondheidszorggebouwen 35 3.3.5 Geluidsgevoelige terreinen 35 3.4 BESCHERMINGSGEBIEDEN KRACHTENS DE WET MILIEUBEHEER 36 3.5 NATUURGEBIEDEN 36 3.5.1 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn 37 3.5.2 Ecologische Hoofdstructuur 38 3.5.3 De grenswaarden 39 3.6 NIET GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN 40 3.7 LITERATUUR 40 4 DE AANLEG VAN EEN NIEUWE WEG 42 4.1 INLEIDING 42 4.2 Tracéwetprocedure of geen Tracéwetprocedure 42 4.3 AANLEG VAN EEN WEG ZONDER DE TRACÉWET 42 4.3.1 Aanleg van een weg in het kader van de Wet ruimtelijke ordening 43 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 7/276

4.3.2 Verzoek hogere waarde 44 4.3.3 Grenswaarden woningen en andere geluidsgevoelige objecten 44 4.3.4 Grenswaarden Stiltegebieden/Beschermingsgebieden 46 4.3.5 Grenswaarden niet-geluidsgevoelige objecten 47 4.3.6 De praktijk bij Rijkswaterstaat 47 4.4 AANLEG VAN EEN WEG OP BASIS VAN DE TRACÉWET 48 4.4.1 Inhoud van de Tracéwet 48 4.4.2 Het aspect geluid in de Tracéwet 50 4.4.3 Werkwijze 53 4.4.4 Grenswaarden van woningen en andere geluidsgevoelige objecten 53 4.4.5 Grenswaarden Stiltegebieden 55 4.4.6 Grenswaarde natuurgebieden 55 4.4.7 Grenswaarden niet-geluidsgevoelige objecten 55 4.5 LITERATUUR 56 5 WIJZIGING OP OF AAN EEN WEG 57 5.1 INLEIDING 57 5.2 Tracéwetprocedure of geen Tracéwetprocedure 57 5.3 WIJZIGING VAN EEN WEG ZONDER DE TRACÉWET 58 5.3.1 Uitwerking begrip reconstructie 59 5.3.2 Procedure 63 5.3.3 Grenswaarden woningen en andere geluidsgevoelige objecten 65 5.3.4 Grenswaarden Stiltegebieden/ Beschermingsgebieden 70 5.3.5 Grenswaarden natuurgebieden 70 5.3.6 Grenswaarden niet-geluidgevoelige objecten 70 5.3.7 De praktijk bij Rijkswaterstaat 70 5.3.8 Literatuur 71 5.4 WIJZIGING VAN EEN WEG OP BASIS VAN DE TRACÉWET 72 5.4.1 Wegen die onder de Tracéwet vallen 72 5.4.2 Inhoud van de Tracéwet 72 5.4.3 Het aspect geluid in de Tracéwet 74 5.4.4 Aanpassing van een weg 76 5.4.5 Saneringsgevallen 77 5.4.6 Uitwerking van het begrip aanpassing van een weg 77 5.4.7 Werkwijze 81 5.4.8 Grenswaarden woningen en andere geluidsgevoelige objecten 82 5.4.9 Grenswaarden Stiltegebieden/ Beschermingsgebieden 86 5.4.10 Grenswaarden natuurgebieden 86 5.4.11 Grenswaarden niet-geluidsgevoelige objecten 86 5.4.12 Literatuur 87 6 SANERING 88 6.1 INLEIDING 88 6.2 DEFINITIE SANERINGSSITUATIES 88 6.2.1 De inventarisatie van saneringsgevallen 89 6.2.2 De uitzonderingen 89 6.2.3 De A- en B-lijsten 90 6.2.4 Bijzondere situaties met betrekking tot sanering 90 6.3 GELUIDSSANERING VOLGENS DE R/S-REGELING 92 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 8/276

6.3.1 Werkingsgebied van de regeling 92 6.3.2 Procedure 93 6.4 AUTONOME SANERING 94 6.5 GRENSWAARDEN 96 6.6 BINNENWAARDE BIJ EEN HOGERE WAARDE 97 6.7 LITERATUUR 98 7 STAD EN MILIEU 100 DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK 101 1 INLEIDING 103 2 HET GEDETAILLEERDE ONDERZOEK 105 2.1 Doel van het onderzoek 105 2.2 Fasering 105 3 VOORBEREIDING 106 3.1 De start 106 3.2 Basismateriaal 106 3.3 Offertetraject 107 4 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 109 4.1 INLEIDING 109 4.2 VASTSTELLING VAN DE LIGGING VAN DE GELUIDSZONES 109 4.2.1 Andere wegen 109 4.3 AFBAKENING IN DE LENGTERICHTING VAN DE WEG 110 4.3.1 Het onderzoeksgebied 110 4.3.2 De overlengte met betrekking tot de weg 111 4.4 BESCHERMINGSGEBIEDEN en EHS-GEBIEDEN 111 5 INVENTARISATIE 112 5.1 KAARTMATERIAAL STUDIEGEBIED 112 5.2 INVENTARISATIE GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN 113 5.2.1 Bestaande geluidsgevoelige bestemmingen 113 5.2.2 Geluidsgevoelige terreinen 115 5.2.3 Nog niet gerealiseerde geluidsgevoelige gebouwen en terreinen 115 5.2.4 Beschermingsgebieden/stiltegebieden 116 5.2.5 Natuurgebieden 116 5.2.6 Niet geluidsgevoelige bestemmingen 116 5.2.7 Vastgestelde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting 117 5.2.8 Dove gevel 117 5.2.9 Geluidsbelastingen vanwege andere bronnen 118 5.3 INVENTARISATIE VERKEERSGEGEVENS 118 5.3.1 Algemeen 118 5.3.2 Maatgevende etmaalintensiteit 118 5.3.3 Maatgevende jaar 118 5.3.4 Maatgevende periode voor de geluidsbelasting 120 5.3.5 Samenstelling verkeer 122 5.3.6 Snelheid 123 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 9/276

5.4 INVENTARISATIE WEGKENMERKEN 124 5.4.1 Ligging van de weg 124 5.4.2 Type wegdek 125 5.4.3 Schermen en wallen 127 5.4.4 Hellingcorrectie 128 5.4.5 Optrektoeslag 129 5.5 INVENTARISATIE OMGEVINGSKENMERKEN 130 5.5.1 Algemeen 130 5.5.2 Maaiveldhoogten 130 5.5.3 'Harde' en 'zachte' oppervlakken 130 5.5.4 Gebouwen en andere elementen die boven het maaiveld uitkomen 131 6 REKEN- EN MEETMETHODEN 132 6.1 inleiding 132 6.2 REKENEN OF METEN 132 6.3 STANDAARDREKENMETHODE 1 133 6.3.1 Toepassingsbereik 133 6.3.2 Invoergegevens 133 6.3.3 Toepassingen in de praktijk 134 6.4 STANDAARDREKENMETHODE 2 135 6.4.1 Toepassingsbereik 135 6.4.2 Lengte van de weg 137 6.4.3 Invoergegevens 137 6.4.4 Rijlijnen 137 6.4.5 Tunnels en overkappingen 140 6.4.6 Kruispunten en obstakels 140 6.4.7 Hard/zachtlijnen 141 6.4.8 Hoogtelijnen 142 6.4.9 Schermen 142 6.4.10 Gebouwen 149 6.4.11 Rekenpunten 150 6.4.12 Reflecties 151 6.5 MEETMETHODE 151 6.5.1 Uitvoering van de meting 152 6.5.2 De omrekenmethode 153 6.5.3 Enkele toepassingen van de meetmethode 153 6.5.4 Problemen bij het meten van wegverkeerslawaai 154 6.6 Reken- en meetvoorschrift Verkeerslawaai 1981 155 6.7 Speciale computerprogramma s 155 6.7.1 Overhel 155 6.7.2 Genius 155 6.7.3 Silence 155 6.7.4 Regio 155 6.7.5 Geluidssimulator 156 6.7.6 Wet geluidhinder database 156 7 TOETSING VAN GELUIDSBELASTINGEN 162 7.1 INLEIDING 162 7.2 VAN BEREKEND GELUIDSNIVEAU NAAR GELUIDSBELASTING 162 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 10/276

7.2.1 Correctie ex. artikel 110g Wgh 162 7.3 GRENSWAARDEN VOOR WONINGEN EN ANDERE GELUIDSGEVOELIGE OBJECTEN 163 7.4 TOETSING IN NATUURGEBIEDEN 163 7.4.1 Stappenplan 164 7.5 MAATREGELEN 167 7.5.1 Voorkeursvolgorde in maatregelen 167 7.5.2 Maatregelen bij de bron 167 7.5.3 Maatregelen in de overdracht 168 7.5.4 Maatregelen bij de ontvanger 171 7.6 Afweging en keuze van maatregelen 172 7.7 MAATREGELCRITERIUM VAN RIJKSWATERSTAAT 172 7.7.1 Inleiding 172 7.7.2 werking van het criterium 174 7.7.3 Criterium regels 178 7.7.4 dbwoningen 179 8 RAPPORTAGE AKOESTISCH ONDERZOEK 182 8.1 ALGEMEEN 182 8.2 DE LEZERS VAN HET RAPPORT 182 8.3 DE INHOUD VAN HET RAPPORT 183 8.3.1 Organisatorische en algemene gegevens 183 8.3.2 Aanleiding van het akoestisch onderzoek 184 8.3.3 Wettelijk kader 184 8.3.4 Rekenmethode 185 8.3.5 Verkeersgegevens 185 8.3.6 Gegevens m.b.t. wegligging 186 8.3.7 Gegevens m.b.t. verharding 186 8.3.8 Omgevingskenmerken 186 8.3.9 Rekenpunten 186 8.3.10 Modellering 187 8.3.11 Reflecties 187 8.3.12 Hellingcorrectie 187 8.3.13 Optrektoeslag 187 8.3.14 Presentatie rekenresultaten 187 8.3.15 Berekening effect van de maatregelen 188 8.3.16 Motivering van de gekozen maatregel 188 8.3.17 Hogere waarde 188 9 LITERATUUR 190 DEEL 3 GEVELISOLATIE 191 1 INLEIDING 193 2 GELUIDSGEVOELIGE RUIMTEN EN GRENSWAARDEN 194 2.1 INLEIDING 194 2.2 WONINGEN 194 2.3 BEJAARDENOORDEN 195 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 11/276

2.4 WOONWAGENSTANDPLAATSEN 196 2.5 ONDERWIJSGEBOUWEN 196 2.6 GEZONDHEIDSZORGgebouwen 197 2.7 LITERATUUR 198 3 REKEN- EN MEETMETHODEN 199 3.1 MEET- EN REKENVOORSCHRIFT 199 3.2 LITERATUUR 199 4 VERSCHILLENDE STAPPEN IN HET ONDERZOEK 200 5 VOORBEREIDING 201 5.1 ORGANISATIE 201 5.2 PANDEN DIE IN HET ONDERZOEK WORDEN BETROKKEN 202 5.3 VOORLICHTING AAN BEWONERS/EIGENAREN 203 6 BEPALING HUIDIGE GELUIDSBELASTING BINNEN GEBOUWEN 205 6.1 INVENTARISATIE VAN DE GELUIDSGEVOELIGE RUIMTEN 205 6.2 BEPALING VAN DE GELUIDSBELASTING VAN DE GEVEL(S) 206 6.2.1 Correctie ex. artikel 110g Wet geluidhinder 206 6.2.2 Kruispuntcorrectie/optrekcorrectie 206 6.2.3 Geluidsbelasting van verschillende bronnen 207 6.2.4 Geluidsbelasting van verschillende gevels 207 6.3 INVENTARISATIE VAN DE BESTAANDE SITUATIE 207 6.4 GELUIDSBELASTING IN GELUIDSGEVOELIGE RUIMTEN 208 7 TOETSING AAN DE NORMEN 209 8 BEPALING VAN DE TE TREFFEN AANVULLENDE MAATREGELEN 210 9 RAPPORTAGE 212 9.1 RAPPORT VAN HET AKOESTISCH/BOUWTECHNISCH ONDERZOEK 212 9.2 BESTEK OF TECHNISCHE OMSCHRIJVING 213 10 OVERLEG MET BEWONERS/ EIGENAREN EN HET CONTRACT 214 10.1 OVERLEG MET BEWONERS/EIGENAREN 214 10.2 Weigering 214 10.3 CONTRACT MET BEWONERS/EIGENAREN 215 11 UITVOERING 216 11.1 AANBESTEDING, DIRECTIE EN TOEZICHT 216 11.2 UITVOERING 216 11.3 CONTROLE 216 11.4 AFRONDING 217 12 AANDACHTSPUNTEN BIJ VOORZIENINGEN VOOR GEVELISOLATIE 218 13 LITERATUUR 219 DEEL 4 PROCEDURES 221 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 12/276

1 INLEIDING 223 2 AANLEG VAN EEN NIEUWE RIJKSWEG 224 2.1 ALGEMEEN 224 2.2 Aanleg van een weg volgens de Tracéwet 225 2.3 AANLEG VAN EEN WEG BINNEN BESTEMMINGSPLAN 226 2.3.1 Aanleg binnen bestemmingsplan zonder hogere waardeprocedure 226 2.3.2 Aanleg van een rijksweg binnen bestemmingsplan met hogere waardeprocedure 228 2.4 AANLEG VAN EEN RIJKSWEG OP BASIS VAN een projectbesluit 231 2.4.1 Aanleg rijksweg op basis van een projectbesluit, zonder hogere waarde procedure 232 2.4.2 Aanleg rijksweg op basis van projectbesluit met hogere waardeprocedure 232 3 WIJZIGING VAN EEN BESTAANDE RIJKSWEG 235 3.1 ALGEMEEN 235 3.2 Wijziging van een weg volgens de Tracéwet 235 3.3 Wijziging van een rijksweg in niet tracéwetprojecten 238 4 AUTONOME SANERING 244 DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN 247 1 INLEIDING 249 2 TIJDELIJKE SITUATIES 250 2.1 INLEIDING 250 2.2 HET TRACÉBESLUIT 250 2.3 WET MILIEUBEHEER 251 2.4 BOUWBESLUIT 251 2.5 APV en MODEL-GELUIDHINDERBEPALINGEN 251 2.6 PRIVAATRECHTELIJKE OVEREENKOMSTEN 252 2.7 GRENSWAARDEN 252 2.8 LITERATUUR 252 3 CUMULATIE 253 3.1 INLEIDING 253 3.2 REKENMETHODE 253 4 BRONMAATREGELEN 255 4.1 INLEIDING 255 4.2 TWEELAAGS ZOAB 255 4.3 LITERATUUR 256 5 BIJZONDERE SCHERMCONSTRUCTIES 257 5.1 INLEIDING 257 5.2 MIDDENBERMSCHERMEN 257 5.3 HELLENDE SCHERMEN 259 5.4 SCHERMTOPPEN 262 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 13/276

5.5 MODULAIRE GELUIDSSCHERMEN 263 5.6 LUIFELCONSTRUCTIES 265 5.7 OVERHUIVINGEN 265 5.8 TUNNELS 266 5.9 LITERATUUR 266 6 AFSCHERMING IN WOONWIJKEN 268 7 NIEUW ONTWIKKELINGEN 270 7.1 UITVOERING EN AANLEG 270 LIJST VAN TREFWOORDEN EN AFKORTINGEN 273 BIJLAGEN 1. R/S-REGELING 2. MODELBEPALING VOOR EEN OVEREENKOMST TUSSEN EEN GEMEENTE EN RIJKSWATERSTAAT 3. FORMULIERENSET VOOR SANERINGSPROJECTEN 4. MEET- EN REKENVOORSCHRIFT GELUIDSBELASTINGEN BINNEN GEBOUWEN 5. VOORBEELDEN VAN CONTRACTEN MET BEWONERS Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 14/276

INLEIDING/LEESWIJZER Tot de taken van Rijkswaterstaat behoren onder meer de aanleg en reconstructie van rijkswegen. Voordat tot uitvoering van deze activiteiten wordt overgegaan, wordt onderzocht wat de gevolgen van de aanleg of reconstructie voor het milieu zullen zijn. Een vast onderdeel hiervan vormt het akoestisch onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt welke maatregelen er dienen te worden getroffen om de negatieve gevolgen van de voorgenomen activiteit te beperken. De wijze waarop het akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd en de normen waaraan de resultaten dienen te worden getoetst, zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh) en in een scala aan uitvoeringsbesluiten en circulaires die uit deze wet zijn voortgevloeid. Daarnaast bestaat een aantal regels en gebruiken die bij de uitvoering van akoestisch onderzoek wordt aangehouden,dat niet in geschriften is vastgelegd. In deze handleiding is al deze informatie verzameld en gegroepeerd. Daarmee wordt een gebruiker in staat gesteld om met de raadpleging van één geschrift zich snel te informeren over het kader waarin het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd. De handleiding is in eerste instantie bedoeld voor die mensen van Rijkswaterstaat die in de dagelijkse praktijk geconfronteerd worden met de Wgh. Met de handleiding kunnen zij nagaan welke acties er dienen te worden genomen en met welke termijnen rekening dient te worden gehouden. Tevens is aangegeven welke informatie beschikbaar dient te zijn. De handleiding is tegelijkertijd bedoeld als naslagwerk voor de akoestische specialisten bij de regionale directies. In deze Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 zijn wijzigingen in de volgende regelgeving meegenomen: Wet geluidhinder 2007; Reken- en meetvoorschrift Geluidhinder, bijlage III 2007; Tracé-m.e.r.-procedure 2006; Implementatie van maatregelen uit het Innovatieprogramma Geluid (IPG) 2006; Instructie Akoestisch Onderzoek ZSM-projecten 2006; Wet- en regelgeving geluid en natuur, 2007; De Wet ruimtelijke ordening (Wro). De gevolgen van EU-richtlijn Omgevingslawaai worden bij de eerstvolgende revisie van de Handleiding (mogelijk in 2009) verwerkt. De begeleidingsgroep bij de totstandkoming van de Handleiding 2007 bestond uit de volgende personen: dhr. mr. ing. F. van Gogh V&W Hoofddirectie Juridische Zaken mevr. mr. A.M. Vos-Oosterhof RWS Corporate Dienst Bestuurlijk- Juridische Zaken en Vastgoed Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 15/276

mevr. mr. A.M.P.J. Stroux dhr. ir. C.J. Padmos dhr. Ing. J.C.J. Oostveen dhr. D. van der Gugten dhr. J.J. van Ettinger dhr. P.F.M. Brouwer mevr. drs. J. Veurman dhr. drs. D. de Gruijter RWS Corporate Dienst Bestuurlijk- Juridische Zaken en Vastgoed RWS Dienst Verkeer en Scheepvaart RWS Utrecht RWS Oost-Nederland RWS Zuid-Holland RWS Staf DG V&W Directoraat-Generaal Mobiliteit Ministerie van VROM In deze versie van 2008 zijn op twee onderdelen verbeteringen en actualisaties aangebracht. Het gaat dan om een verbeterde procedure schema s uit deel 4 (Procedures) en een aanpassing op basis van de op 1 juli 2008 gewijzigde Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarvoor zijn aanpassingen aangebracht in (deel 4). Deze laatste aanpassingen zijn afgestemd met RWS CDR. Leeswijzer De handleiding is opgebouwd uit vijf delen. In deel 1 wordt ingegaan op de wettelijke aanleiding tot het akoestisch onderzoek. Hierbij is uitgegaan van de regelgeving zoals deze luidde op 1 juli 2008. Er wordt onder andere antwoord gegeven op de volgende vragen: - bij welke wegen dient het akoestisch onderzoek plaats te vinden - welke grenswaarden zijn van toepassing - welke bestemmingen dienen in het onderzoek te worden betrokken - bij welke activiteiten is er een verplichting tot akoestisch onderzoek In deel 2 wordt ingegaan op de inhoud van het akoestisch onderzoek in de ruimste zin van het woord: - welke uitgangspunten dienen te worden gehanteerd - welke reken- of meetmethode dient te worden gebruikt - welke bronnen kunnen worden gebruikt voor de benodigde informatie - hoe dient deze informatie te worden geïnterpreteerd - welke informatie dient in het rapport van het akoestisch onderzoek te worden opgenomen In deel 3 wordt het gevelisolatie-onderzoek behandeld. Een van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek kan zijn dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden onvermijdelijk is. Voor deze gevallen is een onderzoek nodig waarmee de gevelisolatie en eventuele voorzieningen aan de gevel worden vastgesteld. In deel 3 wordt ingegaan op de wijze waarop dit onderzoek wordt uitgevoerd. In deel 4 zijn de meest voorkomende procedures beschreven; In de Wet geluidhinder worden procedures voorgeschreven die dienen te worden doorlopen voordat tot realisatie van de verschillende activiteiten kan worden overgegaan. De inhoud en omvang van de procedure is afhankelijk van de aard van de activiteit en de wijze waarop de planologische inpassing plaatsvindt. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 16/276

Tenslotte wordt in deel 5 een aantal onderwerpen meer in detail behandeld. In de handleiding is een trefwoordenlijst opgenomen waarmee de gebruiker naar het relevante onderdeel van de handleiding wordt gedirigeerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 17/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 18/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 19/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 20/276

DEEL 1 Wettelijk kader hoofdstuk 1 inleiding 1 INLEIDING In dit deel wordt ingegaan op het wettelijk kader waarbinnen het akoestisch onderzoek wordt verricht. Dit wettelijke kader wordt gevormd door de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer, de Natuurbeschermingswet 1998, de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De Wet geluidhinder (Wgh) geldt alleen voor geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen etc. N.B. De tijdelijk geldende Spoedwet wegverbreding is niet verwerkt. De Wet milieubeheer, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Vogel- en Habitatrichtlijn vormen de basis voor milieueffectrapportages en (de aanwijzing en bescherming van) natuurgebieden. Provinciale milieuverordeningen zijn in dit verband van belang als basis voor milieubeschermingsgebieden (stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden). De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenteraden één of meer bestemmingsplannen vast te stellen voor het gemeentelijke grondgebied. Een belangrijke wijziging ten opzichte van de tot 1 juli 2008 geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening is dat naast de gemeenteraad ook provinciale staten en de Minister van VROM de bevoegdheid hebben gekregen bestemmingsplannen vast te stellen (provinciale respectievelijk rijksinpassingsplannen). Deze bevoegdheid bestaat alleen voorzover er sprake is van provinciale respectievelijk nationale belangen. Aangezien de procedure tot vaststelling van een inpassingsplan op zichzelf niet wezenlijk afwijkt van de bestemmingsplanprocedure, wordt in deze handleiding niet afzonderlijk op de inpassingsplannen ingegaan. In de Wgh wordt onderscheid gemaakt tussen projecten die onder de Tracéwet vallen en projecten die via andere (planologische) procedures tot stand komen. Omdat zowel de grenswaarden als de procedures nogal van elkaar verschillen, wordt voor de Tracéwet-projecten en voor de overige projecten afzonderlijk het wettelijk kader besproken. Deze onderdelen zijn afzonderlijk leesbaar; er wordt slechts in uitzonderingsgevallen verwezen naar de inhoud van het ander subdeel. In het tweede hoofdstuk van dit deel is beschreven welke wegen voor akoestisch onderzoek in aanmerking komen en welk onderzoeksgebied in acht dient te worden genomen. In hoofdstuk 3 worden de gebouwen en bestemmingen besproken waarvan de geluidssituatie in het kader van een akoestisch onderzoek zal moeten worden onderzocht. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 21/276

DEEL 1 Wettelijk kader hoofdstuk 1 inleiding Tenslotte wordt in de hoofdstukken 4, 5 en 6 aangegeven ter gelegenheid van welke activiteiten van Rijkswaterstaat akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Tevens is hierbij aangegeven hoe het onderzoek in de gehele procedure past en welke grenswaarden in de verschillende situaties van toepassing zijn. In de tekst wordt verwezen naar literatuur. De verwijzingen zijn echter niet volledig; aan het eind van het hoofdstuk is echter wel de volledige titel opgenomen. In de handleiding is geen jurisprudentie opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar de diverse handboeken en naslagwerken die op dit gebied verschijnen. Leeswijzer deel 1 hoofdstuk 2 hoofdstuk 3 hoofdstuk 4 hoofdstuk 5 hoofdstuk 6 Welke wegen? Welke gebouwen en bestemmingen? Akoestisch onderzoek bij nieuwe wegaanleg Akoestisch onderzoek bij reconstructie/wijziging Akoestisch onderzoek bij sanering Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 22/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone 2 DE WEG EN DE ZONE 2.1 INLEIDING In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt het begrip 'geluidszone' gehanteerd. Met een geluidszone wordt het aandachtsgebied afgebakend waarbinnen de regels van de Wgh van kracht zijn. De Wgh geldt alleen binnen deze geluidszones. Een akoestisch onderzoek richt zich dan ook altijd op woningen en 'andere geluidsgevoelige bestemmingen' die binnen deze geluidszone zijn gesitueerd. Bij bijzondere gebieden, zoals stiltegebieden (zie deel 1, 3.4) en bij sommige (andere) natuurgebieden (zie deel 1, paragraaf 3.5)) wordt verder gekeken dan de breedte van de geluidszone. Daar geldt niet de Wgh, maar andere wet- en regelgeving. Figuur 2-1 - de geluidszone. Ook de ruimte boven en onder de weg behoort tot de zone. 2.2 WELKE WEGEN HEBBEN EEN GELUIDSZONE Volgens artikel 74, eerste lid, Wgh heeft iedere weg een geluidszone. Ook wegen die in een (ontwerp) bestemmingsplan of in een (ontwerp) tracébesluit zijn opgenomen, hebben reeds een geluidszone. Alleen de volgende wegen zijn van een geluidszone uitgesloten: - wegen die binnen een woonerf liggen; - wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt; 2.3 DEFINITIE VAN DE WEG Een weg is in artikel 1 van de Wgh gedefinieerd als: Een voor het openbaar rij- en ander verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers. Verder is van belang dat de Wgh spreekt over de geluidsbelasting in db. Ook hiervan is in artikel 1 een definitie gegeven: geluidsbelasting in db: geluidsbelasting in L den op een plaats en vanwege een bron over alle perioden van 07.00 19.00 uur, van 19.00 23.00 uur en Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 23/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone van 23.00 07.00 uur van een jaar als omschreven in bijlage I, onderdeel 1, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189); Voor saneringssituaties wordt nog de etmaalwaarde gebruikt: De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in db(a) op een bepaalde plaats veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten. Volgens deze definitie dient de geluidsbelasting per afzonderlijke weg te worden bepaald. In de meeste gevallen is het duidelijk welke wegvakken als één weg moeten worden gezien. In meer complexe situaties zijn deze definities niet voldoende om een eenduidige wegindeling te maken. Hierbij kunnen de volgende basisprincipes worden toegepast: - de naam van de weg is bepalend; Verschillende wegdelen die dezelfde straatnaam hebben, worden gezien als één weg. - op- en afritten worden toegerekend aan de weg met een hogere orde. - bij ventwegen is de relatie met de naastgelegen hoofdweg van belang. Indien er geen op- of afritten naar of van de hoofdweg zijn, anders dan waar de hoofd- en ventweg een andere weg kruisen, is de ventweg te beschouwen als een afzonderlijke weg. De ventweg is dan geen functioneel onderdeel van de hoofdweg. - Indien een geluidsgevoelige bestemming binnen zones van meerdere wegen ligt, wordt voor de toetsing aan de grenswaarden van de Wgh de geluidsbelasting vanwege alle wegen afzonderlijk berekend. Ook met toepassing van deze basisprincipes kunnen verbindingswegen in knooppunten van wegen van gelijke orde niet eenduidig aan één weg worden toegekend. Verbindingsbogen hebben immers geen naam en ook de kilometrering van deze verbindingswegen wordt niet eenduidig toegepast. Voor het toekennen van deze verbindingsbogen aan een weg wordt aanbevolen om gebruik te maken van de zogenaamde kwadrantenmethode. Deze methode wordt zowel gebruikt voor verbindingsbogen tussen twee Rijkswegen als om op- en afritten van de Rijksweg naar het onderliggende wegennet. Het basisprincipe is gelegen in het opdelen van het knooppunt in vier min of meer gelijke kwadranten. Daarbij wordt als volgt te werk gegaan (zie Figuur 2-2): 1. Zet langs de elkaar kruisende hoofdrijbanen de betreffende geluidszone uit (zie paragraaf 2.4.2 en lijnen 1 in Figuur 2-2); 2. Bepaal de punten waar de begrenzingen van de geluidszone elkaar kruisen (punten 2 op Figuur 2-2); 3. Zoek het midden van het knooppunt op; dit is het hoofdviaduct van de twee kruisende hoofdstromen of de denkbeeldige locatie waar de hoofdrijbanen elkaar kruisen (punt 1 ); 4. Trek vanuit dit punt lijnen naar de punten die bij (2) zijn gevonden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 24/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone Er ontstaan dan vier kwadranten op basis waarvan de toedeling plaatsvindt. De tegen over elkaar liggende kwadranten worden dan gezien als één weg. Grens geluidszone Verbindingslijn Weg 1 Weg 2 Figuur 2-2 - het toedelen van verbindingswegen De delen van de op- en afritten en verbindingsbogen worden vervolgens toegedeeld aan de hoofdrijbaan in wiens kwadrant deze ligt. Wegdelen kunnen slechts aan één hoofdrijbaan worden toegedeeld. Figuur 2-3 - toedeling bij een trompetaansluiting Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 25/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone Dezelfde werkwijze wordt ook toegepast bij een driesprong waar wegen door middel van een trompetaansluiting op elkaar aansluiten. Hier zijn echter geen vier kwadranten aanwezig maar twee; een groot kwadrant van de weg die doorloopt en een klein kwadrant van de weg die aansluit. Het principe is weergegeven in Figuur 2-3. Ook bij rotondes en grote kruisingsvlakken waar gebouwen dicht op de kruising staan, kunnen met deze werkwijze afzonderlijke wegen worden gedefinieerd. 2.4 LIGGING EN OMVANG VAN DE GELUIDSZONE 2.4.1 Begrenzing van de geluidszone Een geluidszone ligt aan weerszijden van de as van de weg. Ook de ruimte boven en onder de weg behoort tot de geluidszone. In artikel 75, eerste lid, van de Wgh is bepaald dat de uiterste begrenzing van de geluidszone wordt bepaald vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook. Dit is de binnenzijde van de kantstreep van de buitenste rijstrook. 2.4.2 Breedte van de geluidszone De breedten van geluidszones langs wegen zijn in artikel 74, eerste lid, Wgh bepaald. De omvang van het gedeelte van een geluidszone dat buiten de weg ligt, is afhankelijk van: - het aantal rijstroken van de weg; - de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. Het aantal rijstroken wordt bepaald door de hoofdrijbanen en de parallelbanen. Verbindingsbogen tussen twee rijkswegen en op- en afritten tellen daarbij niet mee. In Tabel 2-1 is een overzicht gegeven van de verschillende breedten van geluidszones. Tabel 2-1 - breedten van geluidszones. aantal rijstroken breedte van de geluidszone buiten de weg zelf (m)* buitenstedelijk gebied stedelijk gebied 5 of meer 600 350 3 of 4 400 350 1 of 2 250 200 *Dit betreft alleen de breedte van de zone aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzingen van de buitenste rijstroken. Omdat de weg zelf ook bij de zone hoort, moet de breedte van de weg zelf hierbij worden opgeteld. Het aantal rijstroken van de weg Bij het bepalen van het aantal rijstroken wordt uitgegaan van de eindsituatie. Zo heeft een bestaande buitenstedelijke weg van 2x2 rijstroken die wordt Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 26/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone gereconstrueerd naar 2x3 (dat wil zeggen totaal 6) rijstroken, een zone met een breedte van 600 meter. Voor wegen waar wordt gewerkt met dynamische rijstrooksignalering, zoals bijvoorbeeld spitsstroken, wordt de zonebreedte gebaseerd op het maximum aantal rijstroken dat gedurende één of meer perioden van het etmaal voor het verkeer beschikbaar is, de situatie dus die leidt tot de grootste geluidszone. De ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt: - gebied buiten de bebouwde kom alsmede, - voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg; Het stedelijk gebied is het gebied binnen de bebouwde kom, met uitzondering van het gebied binnen de geluidszones van autowegen en autosnelwegen. Autowegen en autosnelwegen worden aangeduid met de borden in de volgende figuren (Figuur 2-4 en Figuur 2-5). Figuur 2-4 - bord autoweg Figuur 2-5 - bord autosnelweg NB: een woning binnen de bebouwde kom kan dus tegelijkertijd in een buitenstedelijke en een stedelijke geluidszone liggen, afhankelijk van het type weg dat wordt aangelegd of gewijzigd. 2.4.3 Aansluiting en beëindiging van geluidszones Aansluiting van zonedelen met een verschillende breedte. In artikel 75 van de Wgh is bepaald: Indien zich langs een weg een zone bevindt die bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende zonedelen dat het breedste zonedeel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat zonedeel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de zonebreedte, nog langs de wegas doorloopt en met een loodlijn aansluit op de smalste zone. (artikel 75, tweede lid, van de Wgh). Ditzelfde doet zich (bij niet-auto(snel)wegen) voor bij Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 27/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone de begrenzing van de bebouwde kom. De volgende figuur illustreert de aansluiting van de verschillende zonedelen. Figuur 2-6 - aansluiting van zones van verschillende breedten Voor wegen waar wordt gewerkt met een dynamische rijstrookindeling, wordt de zone van het wegdeel met het grootste aantal rijstroken, nog voor een derde van de zonebreedte over het smallere deel doorgezet. Daarbij wordt uitgegaan van het maximaal aantal rijstroken dat de weg kan bevatten (zie paragraaf 2.4.2) Beëindiging van de geluidszone bij T-kruisingen In artikel 75 van de Wgh is bepaald: Aan de uiteinden van een weg loopt de zone door over een afstand gelijk aan de breedte van de zone ter hoogte van het einde van de weg. De zone loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de wegas. Zij behoudt de breedte die zij had ter hoogte van het einde van de weg. Daarbij wordt de doorlopende zone gemeten vanaf het denkbeeldige kruispunt tussen de twee kruisende wegen. En wordt een lijn geconstrueerd die loodrecht ligt op de denkbeeldige lijn die in het verlengde ligt van de weg. Figuur 2-7 - einde van de geluidszone Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 28/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone 2.4.4 Geluidszones bij aansluitingen Bij aansluitingen van kruisende wegen op autosnelwegen en bij knooppunten van autosnelwegen varieert het aantal rijstroken en hier is het bepalen van de zonebegrenzing vrij complex. Hierbij spelen de volgende uitgangspunten een rol: - op- en afritten, verbindingsbogen en parallelbanen maken wel deel uit van de auto(-snelweg) om de begrenzing van de buitenste rijstrook te bepalen. - de zonebreedte wordt uitgezet vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook - de bredere zonebreedte loopt voor een derde van de bredere zonebreedte door over de smallere zonebreedte Toepassing van deze uitgangspunten houdt in dat ter plaatse van een aansluiting op een 2x2 autosnelweg, de zonebreedte 400 meter breed is en deze wordt uitgezet vanaf de buitenkant van de op- en afritten. Het gebied tussen de oprit en de hoofdrijbaan wordt geacht te behoren tot de weg en maakt ook deel uit van de geluidszone. 400 m afrit 400 m 400 m Figuur 2-8 Geluidszone ter hoogte van op- en afritten. 2.4.5 Overlappende geluidszones Bij kruisende wegen overlappen de geluidszones elkaar. Dit houdt in dat een woning in meerdere geluidszones kan liggen. Dit kan binnen de bebouwde kom ook een buitenstedelijke en een stedelijke zone zijn. In Figuur 2-9 zijn de zones aangegeven bij een kruising. Voor woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen die in de zone van beide wegen liggen, dient de geluidsbelasting van beide wegen afzonderlijk te worden bepaald. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 29/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone Figuur 2-9 - overlappende geluidszones. Ook het deel boven en onder de weg hoort tot de zone. Vaak speelt bij de kruisende infrastructuur nog niet opgeloste sanering. In Tracéwetprojecten moet op grond van artikel 87g en artikel 87i van de Wet geluidhinder de saneringsomvang bepaald worden van de geluidsgevoelige bestemmingen die gelegen zijn zowel binnen de zone van de te wijzigen hoofdweg als binnen de zone van overige (spoor)weg(en) voorzover deze binnen het tracé van de te wijzigen hoofdweg is/zijn gelegen. De breedte van de geluidszone van deze overige infrastructuur binnen het tracé wordt dan bepaald op de gebruikelijke wijze. Voor wegen is dat op basis van het aantal rijstroken. Voor spoorwegen zijn de breedten van de geluidszones opgenomen op een kaart. De lengte van het onderzoeksgebied wordt bepaald door het deel van de overige weg of spoorlijn dat binnen het tracé ligt (zie onderstaand figuur). Bij het onderliggend wegennet kan er ook sprake zijn van een wijziging van de onderliggende weg (bijvoorbeeld een verschuiving in verband met een nieuw viaduct). In dat geval dient ook die weg meegenomen te worden in het akoestisch onderzoek zone Tracé (van de te wijzigen Rijksweg) overige (spoor)weg legenda tracé (van de te wijzigen Rijksweg onderzoeksgebied kruisende overige (spoor)weg woning binnen onderzoeksgebied woning buiten onderzoeksgebied zone zone Figuur 2-10 geluidszone kruisende infrastructuur 2.5 UITSLUITING VAN EEN GELUIDSZONE Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven, heeft in principe iedere weg een geluidszone. Dit geldt niet voor wegen op een woonerf en voor wegen waarop Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 30/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 2 de weg en de zone de maximum snelheid 30 km per uur bedraagt. Voor deze twee mogelijkheden is in de volgende paragrafen aangegeven hoe de uitsluiting dan is geregeld. 2.5.1 Wegen op een woonerf Woonerven worden aangewezen bij een besluit van de gemeenteraad op grond van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en artikel 12 van het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW). De woonerven zijn te herkennen aan het verkeersbord zoals aangegeven op Figuur 2-11. Figuur 2-11 - aanduiding woonerf 2.5.2 Wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur Ook wegen met een maximum snelheid van 30 km per uur worden aangewezen bij een besluit van de gemeenteraad op grond van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en artikel 12 van het 'Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer' (BABW). Deze wegen zijn te herkennen aan het bord dat is opgenomen in Figuur 2-12. Figuur 2-12 - aanduiding weg met een maximum snelheid van 30 km/uur 2.6 LITERATUUR - Wet geluidhinder; laatstelijk gewijzigd 5 juli 2006, Stb.2006, 350 - Fact sheets Wet geluidhinder op de website van het ministerie van VROM (december 2006) Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 31/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen 3 GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN 3.1 INLEIDING Het akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op gebouwen en objecten die in de geluidszone liggen en waarvoor in de Wet geluidhinder of in een uitvoeringsbesluit normen zijn opgenomen. Voor zogenaamde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is het wettelijk kader van de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Bij akoestisch onderzoek in het kader van een milieueffectrapportage zijn de Richtlijnen voor de inhoud van het milieueffectrapport op grond van de Wet milieubeheer bepalend voor de aanpak. Naast deze, bij wet en AMvB geregelde, geluidsgevoelige bestemmingen zijn er nog andere objecten waarmee in een akoestisch onderzoek rekening moet worden gehouden. Het gaat onder andere om stiltegebieden en andere natuurgebieden dan Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (bijvoorbeeld de Ecologische Hoofdstructuur), en om zogenoemde niet-geluidsgevoelige bestemmingen (waaronder soms ook gebieden met een verblijfsrecreatieve functie kunnen worden begrepen). Voor geluidsgevoelige gebouwen gelden de normen voor de gevel van het gebouw. Bij geluidsgevoelige terreinen geldt de norm voor de terreingrens. Omdat er in de Wgh een bijzondere definitie van de gevel is gegeven, wordt in dit hoofdstuk eerst deze definitie behandeld. Vervolgens worden in dit hoofdstuk de geluidsgevoelige bestemmingen beschreven. 3.2 DE DEFINITIE VAN GEVEL De geluidsbelasting van gebouwen wordt getoetst aan de gevel van het gebouw. In artikel 1 van de Wgh is een definitie van gevel opgenomen: gevel: bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak; In artikel 1b, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is hierop een uitzondering opgenomen: - een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 db onderscheidenlijk 35 db(a), alsmede - een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 32/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen Bovenstaande definitie houdt in dat gevels waarin geen te openen ramen en deuren aanwezig zijn in ruimten die direct grenzen aan geluidsgevoelige ruimten en die een binnenwaarde van maximaal 33 db waarborgen, buiten beschouwing blijven. Er behoeft voor deze gevels geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Deze gevels worden in het spraakgebruik aangeduid als dove gevels. Het gaat hier vaak om woningen die bij de bouw een aangepaste indeling van binnen- en buitenruimten hebben gekregen die speciaal bedoeld is om een zo gunstig mogelijk akoestisch klimaat te creëren. De hoge geluidsniveaus aan de wegzijde worden dan gecompenseerd met een relatief laag geluidsniveau aan de geluidsluwe zijde. Op hoogbelaste locaties wordt er soms toe overgegaan om een zogenaamde vliesgevel aan te brengen. Er wordt dan een nieuwe gevel voor de bestaande gevel aangebracht. Dit kan een dove gevel zijn, maar kan in andere gevallen, indien de vliesgevel niet volledig gesloten is, beschouwd worden als een afschermende voorziening. 3.3 WONINGEN EN ANDERE GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN In de wettekst zelf zijn, behoudens in het kader van Tracéwetprocedures, normen voor woningen opgenomen. De normen voor andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen zijn opgenomen in het Besluit geluidhinder. De normen voor de geluidsbelastingen binnen geluidsgevoelige gebouwen zijn voor bestaande gebouwen opgenomen in de Wgh en de vermelde uitvoeringsbesluiten. De normen voor de geluidsbelastingen binnen geluidsgevoelige bestemmingen die nog moeten worden gebouwd, zijn opgenomen in het Bouwbesluit. 3.3.1 Woningen In artikel 1 van de Wgh is een definitie voor woning opgenomen: 'een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is'. Volgens jurisprudentie worden recreatiewoningen, ook al onderscheiden deze zich in bouwtechnische zin niet van een woning voor permanente bewoning, niet als woningen in de zin van de Wgh beschouwd (KB van 10 december 1990, nr. 90.023432 (gemeente Velsen)). 1 Dit wordt echter weer genuanceerd door jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake beroepen tegen de tracébesluiten voor de HSL-Zuid en Betuweroute. Uit deze uitspraken volgt dat het, om een aanvaardbaar verblijfsrecreatief klimaat te garanderen, wenselijk is de normen van de Wgh zoveel mogelijk overeenkomstig toe te passen voor campings en recreatiewoningen. 1 Op het terrein van de recreatiewoningen is het een en ander in beweging. Er wordt door gemeenten eenmalig een heroverweging gemaakt om te bezien welke woningen toch permanent bewoond mogen worden. In een brief van 10 oktober 2003 aan de Tweede Kamer over dit onderwerp geeft de minister van VROM aan dat recreatiewoningen ook aan de milieuwetgeving zouden moeten voldoen, dus ook aan de Wgh Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 33/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen NB: Dat wil overigens niet zeggen dat hiervoor een hogere waarde vastgesteld kan worden. Woonboten worden in de Wgh niet als een geluidsgevoelige bestemming aangemerkt. Niettemin wordt aangeraden bij de belangenafweging die bijvoorbeeld aan de keuze van geluidsbeperkende maatregelen ten grondslag ligt, inzicht te geven in de geluidssituatie bij woonboten. Het gaat dan om de geluidbelasting van de ligplaats en niet de boot zelf. (zie ook paragraaf 3.6) Nieuwbouw Verder gelden bij nieuwbouw de volgende definities: 1. Een nieuwe woning is een woning die nog niet als zodanig bestemd is. 2. Een geprojecteerde woning is wel opgenomen in een bestemmingsplan, maar nog niet gebouwd. 3. Een woning is in aanbouw vanaf het moment dat de bouwvergunning is afgegeven. 4. Een woning is bestaand als de bouw is voltooid In een akoestisch onderzoek behoeven nieuwe woningen niet te worden meegenomen. De andere categorieën moeten wel worden meegenomen en er kunnen eventueel hogere waarden voor worden aangevraagd. 3.3.2 Bejaardenoorden Bejaardenoorden vallen onder de in artikel 1 Wgh opgenomen omschrijving van woning. Dit betekent dat bejaardenoorden dezelfde bescherming tegen geluidhinder ten deel valt als andere woningen. Sommige bejaardenoorden kunnen worden beschouwd als verzorgingstehuizen, deze zijn apart geregeld in het Besluit geluidhinder (zie 3.3.4) 3.3.3 Onderwijsgebouwen In artikel 1 van de Wet geluidhinder worden onderwijsgebouwen als geluidsgevoelig aangemerkt. Het vroegere onderscheid in: - scholen voor basisonderwijs - scholen voor voortgezet onderwijs - instellingen voor hoger beroepsonderwijs is hiermee vervallen voor wat betreft de geluidsbelasting op de gevel. Voor wat betreft de normen voor de binnenwaarde wordt nog wel onderscheid gemaakt in verschillende soorten onderwijsgebouwen en aard van de lesruimten. In artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt aangegeven dat voor de toepassing van deze wet een gymnastieklokaal geen deel uitmaakt van een school. Universiteiten waren oorspronkelijk niet in de opsomming opgenomen. Met de wetswijziging van de Wet geluidhinder (Staatsblad 2006, 350) vallen universiteitsgebouwen nu ook onder onderwijsgebouwen. Bijzondere aandacht wordt gevraagd voor zogenaamde noodscholen. Deze gebouwen worden gebouwd op basis van een ontheffing van het bestemmingsplan conform artikel 3.22 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze ontheffing geldt maximaal voor 5 jaar. Na het verstrijken van deze termijn dient het gebouw òf te worden gesloopt òf te worden opgenomen in een Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 34/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen bestemmingsplan. Er kunnen voorwaarden aan de ontheffing worden verbonden die ook verband houden met geluid. Hiervan wordt ook uitgegaan bij reconstructie en aanleg van een weg. Het verdient aanbeveling om in voorkomende gevallen in overleg met de gemeente te bepalen hoe in de desbetreffende situatie dient te worden gehandeld. Daarbij dient rekening gehouden te worden, dat de Wet geluidhinder niet voorziet in tijdelijke situaties. Rijkswaterstaat beveelt aan om alleen wanneer de gemeente de garantie geeft dat de school nog ten minste 5 jaar blijft bestaan, het desbetreffende gebouw als geluidsgevoelig aan te merken. Bij het plaatsen van onderwijsgebouwen, worden eisen gesteld vanuit de Wet geluidhinder. Deze eisen dient de initiatiefnemer (meestal de gemeente) na te leven, voordat toetsing door Rijkswaterstaat plaatsvindt bij de reconstructie of de aanleg van de weg. 3.3.4 Gezondheidszorggebouwen In artikel 1 van de Wet geluidhinder worden ziekenhuizen en verpleeghuizen als geluidsgevoelig aangemerkt. In artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder wordt dit aangevuld met: verzorgingstehuizen; psychiatrische inrichtingen; medische centra; poliklinieken en medische kleuterdagverblijven. 3.3.5 Geluidsgevoelige terreinen In artikel 1 van de Wet geluidhinder worden twee soorten terreinen als geluidsgevoelig aangemerkt. Dit zijn: 1. terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of 2. woonwagenstandplaatsen; In de volgende tabel is een overzicht gegeven van de verschillende situaties. Tabel 3-1 - grenswaarden bij geluidsgevoelige terreinen situatie bestemming tracéwetproject niet Tracéwetproject aanpassing/ woonwagenstandplaats wel wel reconstructie gezondheidszorg wel wel aanleg van een woonwagenstandplaats wel wel weg gezondheidszorg wel wel sanering bestaande woonwagenstandplaats niet niet* weg gezondheidszorg wel wel * niet wil zeggen dat er geen normen zijn vastgesteld. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 35/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen 3.4 BESCHERMINGSGEBIEDEN KRACHTENS DE WET MILIEUBEHEER Op basis van de Wet milieubeheer worden in de provinciale milieuverordening (PMV) beschermingsgebieden aangewezen. Dit zijn stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden. Het is aan te bevelen om bij de start van een project contact op te nemen met de provincie voor een opgave van de meest recente informatie ten aanzien van de beschermingsgebieden. Eventuele normen voor geluid moeten zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening. Het gaat dan om de exacte ligging en de grenswaarden die op het desbetreffende gebied van toepassing zijn. De PMV s zijn te vinden op het internet. 3.5 NATUURGEBIEDEN De natuurgebieden binnen Nederland kennen alle een zekere bescherming. Deze is afhankelijk van de achtergrond van de aanwijzing van het gebied tot natuurgebied. In het kader van het project Implementatie Natuurwetgeving RWS worden diverse producten vervaardigd die aangeven hoe RWS met de diverse natuurgebieden en beschermde plant- en diersoorten dient om te gaan. Zo zijn een Handleiding Flora- en Faunawet (soortenbescherming) en een Handleiding Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) in de maak. Deze komen beide in de loop van 2007 beschikbaar. Voor de Natura 2000 gebieden is in 2006 een verkenning uitgevoerd naar de geluidsinvloed op broedvogels. Een studie naar overige invloeden, waaronder invloed van geluid op overige diersoorten, komt ook beschikbaar. Wettelijke kaders die gelden in natuurgebieden zijn: - Voor heel Nederland (dus ook in natuurgebieden): Flora- en Faunawet - Voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000), Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands: Natuurbeschermingswet 1998; - Voor de Ecologische Hoofdstructuur: Nota Ruimte De wetgeving t.a.v. Natura 2000 gebieden is het strengst. Hier wordt onderscheid gemaakt naar beheer van gebieden en nieuwe aanleg. Belangrijk zijn hierbij de instandhoudingsdoelstellingen die per gebied worden geformuleerd. Daarbij gaat het om alle negatieve effecten van rijkswegen, bijvoorbeeld geluid, licht, luchtkwaliteit, versnippering, slachtoffers, areaalgebruik natuurgebieden. Voor het beheer van deze gebieden moeten beheerplannen gemaakt worden, waarin ook de eventuele negatieve invloed van rijkswegen wordt betrokken. De speciale beschermingszones (SBZ) op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn kennen een strikte bescherming. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken (bijna allemaal) deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland (EHS). Naast de SBZ zijn daarin ook andere Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 36/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen natuurkerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones ed. opgenomen. Er zijn over het algemeen geen grenswaarden gesteld aan de geluidsbelasting van natuurgebieden. Wel wordt in het NMP4 het algemene doel gesteld om een akoestische kwaliteit in 2030 te bereiken die past bij de functie van het desbetreffende gebied. Bovendien mag de akoestische kwaliteit in de Ecologische Hoofdstructuur in 2010 niet zijn verslechterd ten opzichte van 2000. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op de wet- en regelgeving. 3.5.1 Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn (1979) regelt de bescherming, het beheer, en de regulering van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het verdrag van toepassing is. Er zijn duidelijke regels voor de bescherming van de broed- en trekvogels. De richtlijn beschermt broed- en trekvogels die : - Met uitsterven bedreigd worden - Gevoelig zijn voor veranderingen in de leefomgeving - Als bijzonder zeldzaam beschouwd worden - Bescherming nodig hebben vanwege de eisen die ze aan hun habitat stellen. In de soortenbeschermingswet van de Flora- en faunawet gelden verbodsbepalingen omtrent het doden, vangen of verstoren van vogels. De Habitatrichtlijn (1992) is complementair aan de Vogelrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van alle soorten, met uitzondering van vogels, en hun habitats (leefgebieden). De in de richtlijn genoemde maatregelen zijn gericht op: - het behoud van natuurlijke habitats en ecosystemen; - de bescherming van de leefgebieden van bepaalde soorten dieren en planten. In het kader van beide richtlijnen zijn speciale beschermingszones aangewezen. De Speciale Beschermingszones maken deel uit van Natura 2000, het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden in Europa duurzaam te beschermen. Informatie over de beschermingszones is op te vragen bij het ministerie van LNV, directie Natuurbeheer, en via de website. Op de site is per gebied aangegeven wat de begrenzing is en voor welke habitats en soorten het gebied belangrijk is. Met betrekking tot de speciale beschermingszone is Nederland op grond van Europese regelgeving verplicht om: Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 37/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen - Passende maatregelen te treffen zodat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechtert en er geen storende factoren optreden in de SBZ s. - Restricties in acht te nemen voor bepaalde activiteiten (artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998). Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van de speciale beschermingszones dienen conform de Natuurbeschermingswet 1998 te worden getoetst. De toetsing gaat via het nee tenzij principe. Indien men activiteiten in of nabij een SBZ (zowel Vogelrichtlijn- als Habitatrichtlijngebied) wil uitvoeren, dient men de volgende stappen te doorlopen: 1. Voor elk plan of project dat significante gevolgen voor de SBZ kan hebben dient eerst, dwz voordat de ingreep plaatsvindt, een passende beoordeling te worden gemaakt. 2. Het bevoegd gezag mag slechts toestemming voor een ingreep geven, nadat met zekerheid is vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van het geheel niet zullen worden aangetast (het zogenaamde voorzorgsbeginsel). 3. Een plan of project met negatieve gevolgen voor een bepaalde SBZ die niet ziet op prioritaire soorten, mag bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, slechts worden gerealiseerd om dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. 4. Bij schade aan het gebied dienen compenserende maatregelen te worden getroffen zodat de algehele samenhang van Natura 2000 gewaarborgd blijft. 5. Wanneer sprake is van een ingreep met negatieve gevolgen voor een SBZ met prioritaire soorten en of habitats, kunnen slechts argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, of met voor het milieu wezenlijke effecten dan wel na advies van de EC om andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden toegestaan. Toetsing dient formeel enkel te gebeuren voor de soorten en/of habitats waarvoor een gebied is aangewezen. Vogels zijn overal beschermd. Waar belangrijke broedgebieden zijn van vogels, moet ook aandacht worden besteed aan het aspect verstoring, dus niet alleen in SBZ s. 3.5.2 Ecologische Hoofdstructuur In het Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 1995b) geeft het Rijk aan dat het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op het instandhouden van de voor behoud, herstel en ontwikkeling wezenlijke kenmerken en waarden. Het Structuurschema Groene Ruimte is inmiddels vervangen door de Nota Ruimte. Voor de EHS geven de Nota Ruimte (p. 114 en 140), de Nota Mobiliteit en het NMP doelstellingen van de rijksoverheid. De EHS omvat reservaatgebieden en natuurontwikkelingsgebieden, bestaande natuur, beheersgebieden en ecologische verbindingszones. Voor kerngebieden (bestaande natuurgebieden, begrensde reservaten) en gerealiseerde Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 38/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen natuurontwikkelingsgebieden geldt een basisbescherming waarbij de beheerder verplicht is zorg te dragen voor de kwaliteit van het gebied. Nieuwe plannen, projecten en handelingen binnen en in de nabijheid van deze gebieden die significante gevolgen kunnen hebben voor de te behouden waarden en kenmerken, zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Op basis van een afweging tussen het te beschermen belang en het met het plan of project gemoeide belang wordt al dan niet toestemming verleend. Wordt een plan of project na afweging van belangen toch toegestaan, dan moet voordat het plan of project wordt uitgevoerd, een besluit worden genomen over mitigerende of compenserende maatregelen. De te beschermen en te behouden natuurlijke waarden en kenmerken verschillen en moeten daarom per gebied worden gespecificeerd. Eén van die mogelijke waarden en kenmerken is rust en stilte. Onder nieuwe plannen, projecten en handelingen wordt onder andere verstaan de aanleg van nieuwe infrastructuur of uitbreiding van bestaande infrastructuur. Voor geluid zijn er geen specifieke grenswaarden gesteld, maar er mag in beginsel geen verslechtering van de kwaliteit van het gebied plaatsvinden. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau uitgewerkt. Bij de provincies zijn gegevens beschikbaar over de precieze ligging van de natuurgebieden en de waarden van de gebieden. Ook de robuuste ecologische verbindingszones worden door de provincies uitgewerkt en gerealiseerd. Bij de provincies moet hierover informatie worden ingewonnen. 3.5.3 De grenswaarden Geluid van wegverkeer is van invloed op fauna. Deze verstoring leidt bijvoorbeeld tot een vermindering van het broedsucces van vogels of het wegtrekken van soorten uit de omgeving van een weg. Bij nieuwe plannen zal gekeken moeten worden naar de verandering van de geluidsbelasting van de omgeving van de weg in relatie tot de aanwezige natuurwaarden. Er zijn echter geen algemeen geldende grenswaarden voor de natuurgebieden. Voor broedvogels is door R. Reijnen en R. Foppen (bureau Alterra en Universtiteit Wageningen) een methode ontworpen waarbij de effecten van wegverkeer op broedvogels bepaald kunnen worden op basis van het aantal passerende voertuigen. De methode is geschikt voor wegen met een capaciteit tot 140.000 voertuigen per etmaal. Berekeningen volgens deze methode worden door de DID uitgevoerd met een GIS applicatie. Hoewel deze methode niet geschikt is voor andere diersoorten dan broedvogels, wordt deze methode, bij gebrek aan meer geschikte methodes, bij Milieueffectrapportages toegepast voor alle gebieden die onder een speciale beschermingszone (SBZ) vallen. Bij overige gebieden en gewone Wgh projecten wordt het provinciale beleid gevolgd (voor bijvoorbeeld Stiltegebieden). In situaties waarin geen beleid bekend is, wordt aanbevolen uit te gaan van de 40 db(a) contour op basis van een 24 uurs gemiddelde voor een Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 39/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen waarneemhoogte van 1 meter boven maaiveld. Bij het bepalen van het verschil wordt de situatie van één jaar voor de wijziging en 10 jaar na de wijziging met elkaar vergeleken. 3.6 NIET GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN In de Wgh en de desbetreffende uitvoeringsbesluiten zijn alleen normen opgenomen voor de geluidsgevoelige bestemmingen zoals beschreven in paragraaf 3.3. Er kunnen echter redenen zijn om ook voor andere, niet geluidsgevoelige, bestemmingen de geluidsbelasting te kennen. Hierbij kan met name gedacht worden aan situaties waarbij ook bestemmingen betrokken zijn die niet als geluidsgevoelig worden aangemerkt, maar waar hinder wel een rol kan spelen. Bij de belangenafweging die bijvoorbeeld aan de keuze van geluidsbeperkende maatregelen ten grondslag ligt, kan behalve de geluidssituatie ook de intensiteit van het gebruik van deze bestemmingen worden betrokken. Het gaat daarbij onder andere om de volgende bestemmingen: - ligplaatsen voor woonboten - asielzoekerscentra (deze zijn expliciet uitgezonderd in artikel 1a van de Wet geluidhinder) - kantoorgebouwen en gebouwen voor soc.-cult. of maatschappelijk gebruik - begraafplaatsen. Er is wel beleid voor begraafplaatsen die niet zijn gesloten zoals bedoeld in paragraaf 4 van hoofdstuk III van de Wet op de Lijkbezorging (Stb 1991, 235) - maneges - stoeterijen - glastuinbedrijven - restaurants - midgetgolfterreinen - volkstuinen - campings - kazernes 3.7 LITERATUUR - Wet geluidhinder; laatstelijk gewijzigd 5 juli 2006, Stb.2006, 350 Sduuitgevers mr. F.V.A. Malaihollo, N.K.J. Wiggers, Bestelcode G15HW http://wetten.overheid.nl - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532. - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Geluid en tracébesluit, Centrale Directie Juridische Zaken ISBN 90-76776- 07-5 - Het voorspellen van het effect van snelverkeer op broedvogelpopulaties, DWW-DLO, Reijnen, Veenbaas en Foppen, 1992. - R.G.M. Kwak, M.J.S.M. Reijnen, H. Kuipers; "Nadere verkenning op de invloed van verkeerslawaai op broedvogels in Natura 2000 gebieden"; Alterra, november2006 - Verstoring van weidevogels: Effect van treinverkeer onderzocht, Geluid, Waterman, E.H., Tulp, I. en Spits, J.F.B.M., December 2002. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 40/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 3 geluidsgevoelige bestemmingen - Wet op de Lijkbezorging, Stb. 1991, 235 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 41/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg 4 DE AANLEG VAN EEN NIEUWE WEG 4.1 INLEIDING De aanleg van een weg is aanleiding om een akoestisch onderzoek in te stellen. Reeds bij de planvorming worden de akoestische consequenties van de nieuwe weg onderzocht. De aanleg van een rijksweg valt veelal onder het regime van de Tracéwet. Het komt echter ook voor dat rijkswaterstaat wegen aanlegt waarop de Tracéwet niet van toepassing is. Omdat de procedure en ook de grenswaarden van elkaar verschillen, is in dit hoofdstuk voor beide situaties een volledige beschrijving gegeven. 4.2 TRACÉWETPROCEDURE OF GEEN TRACÉWETPROCEDURE De Tracéwet is alleen van toepassing op hoofdwegen. In artikel 1 van de Tracéwet is de definitie van een hoofdweg opgenomen: Een weg waarvoor een verbinding is aangegeven op een kaart van indicatieve en limitatieve hoofdwegverbindingen, die behoort tot een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening. De structuurvisie waar hier op gedoeld wordt, is de Nota mobiliteit. Iedere hoofdweg die wordt aangelegd, valt onder de Tracéwet. Hiervoor is afdeling 2a van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Deze afdeling is ook van toepassing op niet-hoofdwegen of spoorwegen die binnen het tracé van de aan te leggen hoofdweg zijn gelegen, gewijzigd worden of worden aangelegd. Dit geldt echter uitsluitend voor woningen en geluidsgevoelige objecten die behalve binnen de zone van de betreffende niethoofdwegen, ook binnen de zone van de hoofdweg zijn gelegen. Alle overige (gezoneerde) wegen vallen onder afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh. 4.3 AANLEG VAN EEN WEG ZONDER DE TRACÉWET In de meeste gevallen zal de aanleg van een weg, door middel van een bestemmingsplanprocedure worden geregeld. De Wet ruimtelijke ordening biedt in de artikelen 3.10, 3.27 en 3.29 de mogelijkheid om een projectbesluit te nemen. Binnen een jaar na onherroepelijk worden van het projectbesluit moet alsnog een ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd waarin het projectbesluit is verwerkt. Daarnaast kan een weg buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure worden aangelegd. Er zijn dus drie mogelijkheden om tot wegaanleg over te gaan: a. op basis van een nieuw bestemmingsplan (artikel 76 Wgh); b. op basis van een projectbesluit voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan (artikel 76a Wgh). c. zonder een bestemmingsplan (artikel 79 Wgh). Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 42/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg Voor deze drie gevallen is in afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh aangegeven op welke wijze rekening dient te worden gehouden met de grenswaarden van de Wgh. De mogelijkheden a en b, waar sprake is van een nieuw bestemmingsplan dan wel van anticipatie op een komend plan, worden behandeld in paragraaf 1 van afdeling 2. Op situatie c wordt in de handleiding niet nader ingegaan omdat deze in de praktijk van Rijkswaterstaat niet voorkomt. In alle gevallen behoort de uitvoering van een akoestisch onderzoek tot de voorgeschreven procedure. In de volgende paragraaf is voor de onderscheiden gevallen in het kort aangegeven hoe de uitvoering van het akoestisch onderzoek in de totale procedure past. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de procedure wordt verwezen naar deel 4 van deze handleiding. 4.3.1 Aanleg van een weg in het kader van de Wet ruimtelijke ordening In de artikelen 76 en 76a Wgh is de verplichting opgenomen dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk het nemen van een projectbesluit de geldende grenswaarden in acht dienen te worden genomen. In beginsel dient als grenswaarde de wettelijke voorkeurswaarde in acht te worden genomen tenzij gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. Het in acht nemen van de grenswaarden vindt plaats op basis van een akoestisch onderzoek dat krachtens artikel 77 Wgh dient te worden ingesteld door het college van burgemeester en wethouders. Dit onderzoek moet inzicht verschaffen in: a. de te verwachten geluidsbelastingen die de geluidsgevoelige bestemmingen zonder geluidsbeperkende maatregelen zouden ondervinden; b. de doeltreffendheid van in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere geluidsbeperkende maatregelen die moeten voorkomen dat de grenswaarden worden overschreden. De regels over de wijze waarop het onderzoek dient te worden uitgevoerd, zijn vastgelegd in een Ministeriële Regeling, het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' en met name in Bijlage III behorende bij hoofdstuk 3 Weg. Er zijn andere bijlagen voor bijvoorbeeld spoorweglawaai of industrielawaai. (De grondslag voor deze regeling ligt in artikelen 110d, 110e, 110f, eerste en derde lid, 110g en 110h, Wet geluidhinder). In deel 2 van deze handleiding wordt nader op het akoestisch onderzoek ingegaan. De verdere procedure verloopt globaal als volgt: - wanneer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, wordt aan gedeputeerde staten 1 verzocht een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen 1 Voor rijkswegen wordt de hogere waarde verleend door GS. Voor andere wegen door burgemeester en wethouders. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 43/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg - na het besluit hogere grenswaarde kan het bestemmingsplan door de gemeenteraad worden vastgesteld. De procedure is uitgebreid beschreven in paragraaf 2.3 en paragraaf 2.4 van deel 4 van deze handleiding. 4.3.2 Verzoek hogere waarde In de voorgaande paragrafen is in grote lijnen de procedure beschreven die wordt gevolgd wanneer aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Uit het akoestisch onderzoek kan echter ook blijken dat een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden onvermijdelijk is. De Wgh biedt dan de mogelijkheid om een zogenaamde ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te krijgen. Voor woningen is in de Wet geluidhinder (artikel 110a, vijfde lid) aangegeven dat dan moet worden aangetoond dat de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend is of overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Eenzelfde bepaling is voor andere geluidsgevoelige objecten opgenomen in het Besluit geluidhinder. Deze ontheffing wordt verleend door het college van gedeputeerde staten 1 in de vorm van de vaststelling van een hogere ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Het verzoek tot vaststelling van een hogere waarde kan plaatsvinden door de wegaanlegger of de wegbeheerder. In het kader van de aanleg van een rijksweg kan Rijkswaterstaat verzoeken om vaststelling hogere waarde. Voor een meer uitgebreide beschrijving van deze procedure wordt verwezen naar de relevante paragrafen van deel 4. Een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde wordt toegelaten wanneer de geluidsbelasting in de geluidsgevoelige bestemming tot een in de wet vastgelegd maximaal niveau wordt beperkt. In de Wgh en het Besluit geluidhinder zijn grenswaarden opgenomen voor de verblijfsruimten in resp. woningen en andere geluidsgevoelige objecten (zie paragraaf 4.3.3). 4.3.3 Grenswaarden woningen en andere geluidsgevoelige objecten Voorkeursgrenswaarde De voorkeursgrenswaarde bedraagt voor alle geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenterreinen 48 db. Alleen voor terreinen bij andere gezondheidszorggebouwen waar ook behandelingen worden verzorgd (psychiatrische ziekenhuizen en dergelijke, zie paragraaf 3.3.5) bedraagt de voorkeursgrenswaarde 53 db. Maximale ontheffingswaarde Bij een aantal categorieën van geluidsgevoelige bestemmingen wordt voor de maximale ontheffingswaarde onderscheid gemaakt tussen nieuwe objecten die 1 In het geval van een Rijksweg verleent gedeputeerde statende hogere waarde. Voor andere wegen is dat burgemeester en wethoudersburgemeester en wethouders Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 44/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg nog niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen, en objecten die al wel in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Een geprojecteerd object is al in een bestemmingsplan opgenomen. Voor een object in aanbouw is al een bouwvergunning afgegeven. Voor woningen is de hoogte van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting het meest gedifferentieerd; de waarde hangt af van de bestemming van de woningen en de ligging in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. In de volgende tabel zijn alle mogelijkheden voor woningen bij nieuwe wegaanleg opgenomen. In Tabel 4-2 zijn de grenswaarden voor andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen aangegeven. Tabel 4-1 - overzicht grenswaarden voor woningen bij nieuwe wegaanleg voorkeursgrenswaarde in db maximale ontheffing db status van de woning stedelijk buitenstedelijk woningen aanwezig of in aanbouw 48 63 58 geprojecteerde woning 48 58 53 geprojecteerde agrarische bedrijfswoning 48 58 58 Tabel 4-2 - overzicht grenswaarden in L den voor andere geluidsgevoelige bestemmingen bij nieuwe wegaanleg voorkeurs grenswaarde in db maximale ontheffingswaarde db geluidsgevoelig gebouw/bestemming stedelijk buitenstedelijk onderwijsgebouwen 1, ziekenhuizen of verpleeghuizen aanwezig of in aanbouw!! 48 63 58 nieuw 48 58 53 woonwagenterreinen 48 53 andere gezondheidszorggebouwen 1 (zie 3.3.4) 48 53 terreinen bij andere 53 58 gezondheidszorggebouwen 1 1 De geluidsbelasting wordt normaal gesproken bepaald als een gewogen gemiddelde van het equivalent geluidsniveau over de dagperiode, de avondperiode en de nachtperiode. Wanneer scholen en medische kleuterdagverblijven alleen in de dagperiode in gebruik zijn, wordt de geluidsbelasting alleen op de dagperiode gebaseerd. Aanbevolen wordt om ook voor begraafplaatsen en andere niet-geluidgevoelige bestemmingen dezelfde regel toe te passen. Wanneer blijkt dat instellingen ook in de avondperiode (19.00-23.00 uur) in gebruik zijn, dan kan de beschouwing niet alleen tot de dagperiode beperkt worden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 45/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg Maximale binnenniveaus Wanneer voor bestaande, of in aanbouw zijnde woningen een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde is vastgesteld, dient het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 111, tweede lid, Wgh er op toe te zien dat de geluidsbelasting in de verblijfsruimten niet hoger is dan de in dat artikel genoemde waarden. Voor de verblijfsruimten in woningen geldt altijd een ten hoogst toelaatbaar binnenniveau van 33 db. Voor andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen zijn de maximale binnenniveaus in het 'Besluit geluidhinder' opgenomen. Deze zijn vermeld in de volgende tabel. Bij nieuwbouw van woningen is het Bouwbesluit van toepassing. In dit besluit zijn grenswaarden voor binnen geluidsgevoelige gebouwen opgenomen. Tabel 4-3 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde geluidsgevoelige gebouwen bij aanleg van een weg geluidsgevoelig gebouw onderwijsgebouwen ziekenhuizen of verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwen (zie paragraaf 3.3.4) ruimte theorielokalen theorievaklokalen onderzoeks- en behandelingsruimten ruimten voor patiëntenhuisvesting recreatie- en conversatieruimten onderzoeks- en behandelingsruimten recreatie- en conversatieruimten woon- en slaapruimten maximale geluidsbelasting db 28 33 28 33 28 4.3.4 Grenswaarden Stiltegebieden/Beschermingsgebieden Voor beschermingsgebieden krachtens de Wet milieubeheer (zie paragraaf 3.4) zijn geen algemeen geldende grenswaarden van toepassing. Aanbevolen wordt de PMV op internet op te zoeken. Bij onduidelijkheden kan contact worden opgenomen met de provincie over de aan te houden grenswaarden op grond van de Provinciale Milieuverordening. Deze Provinciale Milieuverordening staat ook op internet. Vaak wordt uitgegaan van 40 db(a) etmaalwaarde, dat gelijkgesteld kan worden aan 38 db L den, waarbij de correctie ex. artikel 110g niet wordt toegepast. Soms wordt het ongewogen 24-uursgemiddelde aangehouden of de dagwaarde. Er worden soms ook eisen gesteld aan de waarneemhoogte Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 46/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg boven het maaiveld. Normaliter zal 1,5 meter boven maaiveld aangehouden kunnen worden. 4.3.5 Grenswaarden niet-geluidsgevoelige objecten Zoals in paragraaf 3.6 is aangegeven, dient bij de beoordeling van plannen ook de geluidsbelasting van andere objecten te worden betrokken die niet als geluidsgevoelig zijn aangewezen, maar waar hinder wel een rol kan spelen. Wettelijke grenswaarden gelden hiervoor echter niet. Voor objecten voor verblijfsrecreatie en kazernes kan als richtsnoer voor de toetsing of er sprake is van hinder veelal van dezelfde grenswaarden worden uitgegaan als voor woningen. Bij begraafplaatsen wordt door Rijkswaterstaat een geluidsbelasting van 60 db*) nog als aanvaardbaar aangehouden. Bij de andere objecten die in paragraaf 3.6 zijn genoemd, zijn geen algemeen gehanteerde streefwaarden bekend. Tabel 4-4 -overzicht bekende indicatieve toetsingswaarden voor nietgeluidsgevoelige bestemmingen bestemming toetsingswaarde in db recreatiewoningen en 48 campings begraafplaatsen 60*) kazernes 48 *) voor begraafplaatsen wordt de dagperiode als maatgevende periode aangehouden op 1,5 meter waarneemhoogte. 4.3.6 De praktijk bij Rijkswaterstaat Bij opname van een weg in een bestemmingsplan legt de Wgh aan het college van burgemeester en wethouders de verplichting op om het akoestisch onderzoek uit te voeren. Bij aanleg van rijkswegen is het echter gebruikelijk dat het onderzoek onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat wordt uitgevoerd. Rijkswaterstaat formeert dan een projectgroep die de uitvoering van het onderzoek begeleidt. In deze projectgroep zijn veelal de instanties vertegenwoordigd die in een later stadium bij de beoordeling van het plan zijn betrokken. De samenstelling van de projectgroep is in de meest uitgebreide vorm als volgt: - de gemeente(n); - samenwerkingsverbanden (via gemeente); - de provincie (veel provincies nemen echter geen deel aan de projectgroep); - Rijkswaterstaat; - akoestisch adviseur. In deze projectgroep worden de uitgangspunten en de (tussen)resultaten van het onderzoek besproken en becommentarieerd. Er wordt naar gestreefd om binnen de projectgroep overeenstemming te verkrijgen over de uitgangspunten en de uit te voeren maatregelen zodat in de latere procedure geen vertragingen ontstaan. In de praktijk verschilt de actieve rol van de projectgroepleden nogal. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 47/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg In sommige projecten fungeren een of meer van bovengenoemde instanties als zogenoemd postbuslid. Zij kunnen dan naar aanleiding van de verslagen van de vergaderingen die aan hen worden toegezonden, reageren. Vaak vindt er ook bilateraal overleg plaats. Nadat het onderzoek is afgerond en duidelijk is geworden dat er hogere waarden moeten worden vastgesteld, wordt dit verzoek om hogere waarden voorbereid. Omdat Rijkswaterstaat ook verzoekgerechtigd is, wordt het verzoek veelal door Rijkswaterstaat voorbereid en ingediend. In sommige gevallen, vooral als de wijziging via een nieuw bestemmingsplan wordt geregeld, vindt het verzoek plaats door het college van Burgemeester en Wethouders. De gemeente draagt in dat geval meestal zorg voor de afwikkeling van de verdere procedure zoals: - het indienen van verzoek hogere waarden; en - het vertalen van de resultaten van het onderzoek in het bestemmingsplan. Wanneer de bestemmingsplanprocedure is afgerond en tot aanleg van de weg wordt overgegaan, wordt meestal het gevelisolatieonderzoek uitgevoerd. Hoewel burgemeester en wethouders ingevolge artikel 111a en 223 Wgh verantwoordelijk zijn voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting in verblijfsruimten van de geluidsgevoelige bestemmingen, wordt het onderzoek naar de geluidswering van de gevels vaak ook onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat uitgevoerd. De werkzaamheden worden meestal uitgevoerd door een adviesbureau, dan wel een samenwerkingsverband. Ook hiervoor wordt veelal een projectgroep in het leven geroepen. (Zie verder deel 3). De kosten van de geluidwerende maatregelen komen ten laste van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. 4.4 AANLEG VAN EEN WEG OP BASIS VAN DE TRACÉWET Door de Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is een speciale brochure ( Geluid en Tracéwet ) samengesteld die de relatie tussen de Tracéwet en de Wgh uitgebreid beschrijft. Daarnaast bestaat een algemenere handleiding (zie literatuuroverzicht aan het eind van dit hoofdstuk). 4.4.1 Inhoud van de Tracéwet De Tracéwet heeft tot doel te voorzien in een doelmatige procedure voor de totstandkoming en tijdige tenuitvoerlegging van besluiten met betrekking tot de aanleg of wijziging van de hoofdweginfrastructuur. De Tracéwet is van toepassing als wordt voldaan aan de vereisten van die wet. De uitgebreide procedure bestaat in totaal uit zes fasen na de aanvangsbeslissing (deze procedure geldt voor nieuwe aanleg): 1. het beleidsvoornemen/de startnotitie 2. de trajectnota/mer 3. het standpunt 4. het ontwerptracébesluit (OTB) 5. het tracébesluit (TB) Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 48/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg 6. de uitvoeringsfase Naast de uitgebreide Tracéwetprocedure bestaat er sinds het najaar van 2005 een verkorte Tracéwet procedure. Daarin is de fase van de trajectnota/mer en het standpunt vervallen en wordt direct een OTB opgesteld die met het MER ter inzage wordt gelegd. In het volgende wordt per fase aangegeven in welke mate geluid en geluidhinder aan de orde komen. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de inhoud van de betreffende fase wordt verwezen naar de brochure Tracéwet 2005 van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat ad 1) Startnotitie In de startnotitie wordt het probleem beschreven dat aanleiding is voor de Tracéwetprocedure. Bij de startnotitie zal ook het aspect hinder aandacht krijgen. In deze fase worden ook de richtlijnen voor het milieueffectrapport (MER) opgesteld. In dit document wordt vastgelegd welke zaken in het MER dienen te worden onderzocht. Geluid vormt hierin een vast onderdeel; Er wordt onder andere aangegeven welke onderzoeksmethode moet worden toegepast en welke beoordelingscriteria in beschouwing dienen te worden genomen. De startnotitie wordt ook voorgelegd aan de Commissie m.e.r. en op basis hiervan stelt de commissie haar advies voor richtlijnen op. Het bevoegd gezag stelt vervolgens de richtlijnen voor het MER vast. ad 2) Trajectnota/MER In deze fase wordt de trajectnota/mer opgesteld. De Tracéwet bepaalt dat beide studies gelijktijdig en in onderlinge samenhang dienen te worden uitgevoerd. Voor het MER gelden de bepalingen van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de Trajectnota/MER worden de effecten beschreven van de verschillende alternatieven die voor het oplossen van het probleem zijn geformuleerd. Ook de akoestische effecten worden in het kader van deze studie gekwantificeerd, waarbij tevens de bestaande toestand en de autonome ontwikkeling wordt beschreven. Dit vindt plaats op basis van een meer globaal akoestisch onderzoek waarin echter wel wordt nagegaan welke geluidsbeperkende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de grenswaarden die volgens de Wgh hierop van toepassing zijn. Rekening houdend met deze maatregelen wordt vervolgens onderzocht welke effecten het betreffend alternatief zal hebben. Afhankelijk van de inhoud van de richtlijnen en de aard van het project, gaat het om effecten zoals aantallen woningen met een bepaalde geluidsbelasting en grondoppervlak dat aan een bepaalde geluidsbelasting wordt blootgesteld ( akoestisch ruimtebeslag ). Bij de verkorte procedure wordt het op te stellen MER tegelijk met het OTB ter inzage gelegd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 49/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg ad 3) Het standpunt Na de terinzagelegging van de Trajectnota/MER bepaalt de minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van VROM, zijn standpunt met betrekking tot de voorgenomen activiteit. In dit standpunt geeft de minister aan welk tracé de voorkeur verdient. Bovendien kan de minister van VROM daarbij aangeven niet bij verdere besluitvorming betrokken te willen worden. In het standpunt kunnen bijzondere voorwaarden met betrekking tot geluid worden opgenomen. ad 4) Het ontwerptracébesluit In deze fase wordt binnen zes maanden na het uitbrengen van het standpunt het voorkeurstracé uitgewerkt tot een ontwerp-tracébesluit. (OTB). In de verkorte procedure wordt het OTB gekoppeld uitgebracht met het MER. In de Tracéwet zijn de eisen beschreven die aan een ontwerp-tracébesluit worden gesteld. In paragraaf 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. ad 5) Het tracébesluit In deze fase stelt de minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van VROM, het tracébesluit vast (tenzij de minister van VROM hiervan bij de standpuntbepaling heeft afgezien). Dit dient binnen 5 maanden na het ter inzage leggen van het ontwerp-tracébesluit te gebeuren. ad 6) De uitvoeringsfase Tijdens de uitvoeringsfase komt vooral het bouwlawaai aan de orde. Dit is meestal een verantwoordelijkheid van de aannemers. 4.4.2 Het aspect geluid in de Tracéwet Zoals hierboven aangegeven, wordt het aspect geluid in de Tracéwet zelf pas aan de orde gesteld in fase 4 het ontwerp-tracébesluit (OTB). In artikel 11 van de Tracéwet is aangegeven welke elementen met betrekking tot geluid een OTB dient te bevatten. - detailkaarten met een schaal van ten minste 1: 2500 en overzichtskaarten met een schaal van ten minste 1: 20.000; - resultaten van het akoestisch onderzoek (met name de voorgestelde maatregelen); - de voorgenomen beslissing tot vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (de uiteindelijke beslissing tot vaststelling van de hogere waarden maakt deel uit van het Tracébesluit); - een beschrijving op welke wijze de inpassing van het tracé zal geschieden en welke compenserende maatregelen zullen worden getroffen, en waar dit in redelijkheid niet kan worden verlangd. Verder is in artikel 1, eerste lid, sub h, de definitie van tracé opgenomen en in deze definitie is aangegeven dat het tracé tevens bevat de aanduiding van de maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wgh. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 50/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg Voor het aspect geluid gaat het dus om: - de resultaten van het akoestisch onderzoek; het rapport akoestisch onderzoek maakt dus geen deel uit van het OTB; - de aanduiding van de geluidsbeperkende voorzieningen; dit wordt vertaald door zowel op kaart als door middel van tekst de bronmaatregelen en de afschermende voorzieningen te beschrijven. In de tekst van het OTB vindt dit plaats door aanduiding van de wegzijde, de kilometrering, de hoogte, de hellingshoek van de schermen en de absorptiefactor; - de voorgenomen hogere waarden; In het akoestisch onderzoek wordt er naar gestreefd om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Er zijn echter altijd situaties waarin niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan. In deze situaties wordt dan een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting aangehouden; vaak wordt dit aangeduid als ontheffing of als hogere grenswaarde. In het OTB worden deze voorgenomen hogere waarden opgenomen en bij vaststelling van het tracébesluit worden ook deze hogere waarden vastgesteld (meestal door de Ministers van VROM en V&W). Indien een hogere waarde moet worden vastgesteld, zal niet slechts volstaan kunnen worden met het vaststellen voor één waarneemhoogte, maar zal dit voor de verschillende waarneemhoogten moeten gebeuren. In het OTB betreft het een opsomming van de adressen van de geluidsgevoelige objecten met de daarbij behorende hogere waarden. Bovendien dient gemotiveerd te worden waarom niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan; - de geluidsgevoelige objecten waaraan de bestemming dient te worden onttrokken. Wanneer blijkt dat bij geluidsgevoelige objecten de maximale ontheffingswaarde (zie paragraaf 4.4.4) wordt overschreden, zullen deze objecten moeten worden gesloopt (ook wel amoveren genoemd) of een andere bestemming moeten krijgen. Ook deze objecten worden met de adressen, samen met objecten die om andere redenen moeten worden gesloopt, in het OTB vermeld. Volgens jurisprudentie dient in het tracébesluit ook te worden aangegeven hoe wordt omgegaan met eventuele geluidhinder tijdens de bouwfase. In het tracébesluit kunnen de aan te houden grenswaarden worden vermeld en verder wordt ingegaan op de maatregelen die zullen worden getroffen indien blijkt dat deze grenswaarden worden overschreden. Geprojecteerde geluidsgevoelige objecten In de Wgh zijn voor Tracéwetprojecten in afdeling 2A van hoofdstuk VI (artikelen 87b tot en met 87i) grenswaarden opgenomen voor geluidsgevoelige objecten. Het gaat hier uitsluitend om bestaande geluidsgevoelige bestemmingen. Dit zijn objecten die aanwezig zijn of objecten waarvoor een bouwvergunning is verstrekt. In situaties waarin binnen de zone van de hoofdweg volgens de vigerende bestemmingsplannen bouwvergunningen kunnen worden verstrekt, vindt slechts een toetsing aan de voorkeursgrenswaarde plaats. Wanneer volgens het TB deze grenswaarde wordt overschreden, geldt het tracébesluit krachtens artikel 15, derde lid, voor deze objecten als voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat de bouwvergunning niet meer kan worden verstrekt totdat een nieuw bestemmingsplan in overeenstemming met Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 51/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg het Tracébesluit in werking is getreden (artikel 50 van de Woningwet jo artikel 15, derde lid, van de Tracéwet). Omdat het voorbereidingsbesluit pas geldt op het moment van het tracébesluit, dient men tijdens de voorbereiding van het OTB en ook in de periode tussen OTB en TB alert te zijn op eventuele verstrekkingen van bouwvergunningen. Bij de voorbereiding van het akoestisch onderzoek dient in ieder geval een inventarisatie te worden verricht van bouwmogelijkheden in vigerende bestemmingsplannen. Wanneer uit het akoestisch onderzoek vervolgens blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, zijn er geen consequenties. Wanneer echter de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zal in overleg met de gemeenten moeten worden bepaald welke oplossingen mogelijk zijn om enerzijds in de periode tot het tracébesluit niet geconfronteerd te worden met een nieuwe woning die niet in het OTB is opgenomen en anderzijds de bouw van deze objecten niet te frustreren. Bij het beoordelen van de doelmatigheid van geluidsmaatregelen worden enkel de geprojecteerde woningen meegenomen die van uit akoestisch of planologisch oogpunt gehandhaafd kunnen worden. De woningen die niet gehandhaafd kunnen worden, worden bij de doelmatigheidsafweging niet meegenomen, deze woningen vallen dus af. Na het bepalen van de te treffen maatregelen kunnen er nog meer woningen afvallen die met alle mogelijke maatregelen niet kunnen voldoen aan de maximaal toelaatbare waarden. Alle geprojecteerde woningen die zijn afgevallen moeten (als voorbereidingsbesluit) ook in het TB opgenomen worden met als besluit dat deze in de uiteindelijke planvaststelling/wijziging wegbestemd worden. Geprojecteerde geluidsgevoelige objecten die enkel zijn vastgelegd in een globaal plan, zoals een plan met enkel bebouwingsvlekken, worden niet in de maatregelafweging van het akoestisch onderzoek meegenomen. In zo n situatie is geen sprake van een voldoende uitwerkt plan en kan dus ook in het kader van het TB geen doelmatigheidsberekening of concrete afstemming plaatsvinden. Zo n situatie doet zich voor als bijvoorbeeld de ligging en de bebouwingshoogte van woningen niet bekend is. Als op basis van zo een bestemmingsplan een bouwvergunning voor een woning kan worden afgegeven moeten de geprojecteerde woningen en geluidsgevoelige objecten wel worden meegenomen, conform artikel 15, vierde lid, Tracéwet. Uitwerkingsbepalingen In het tracébesluit kunnen door de minister zogenoemde uitmeet- en flexibiliteitsbepalingen worden opgenomen. Deze bepalingen kunnen marges bevatten, waarmee het definitieve ontwerp mag afwijken van de tracékaarten van het tracébesluit. Vaak gaat het om een marge in verticale ligging en een marge in horizontale richting. Deze uitwerkingsbepalingen mogen niet leiden tot een verslechtering van de geluidssituatie. Dat wil zeggen dat zo n wijziging niet mag leiden tot nieuwe (of hogere) hogere waarden of andere afschermende maatregelen. Er wordt derhalve geadviseerd om in het akoestisch onderzoek van de meest ongunstige ligging uit te gaan, zodat het uitgesloten is dat bij realisatie blijkt dat de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen die in het OTB zijn opgenomen, worden overschreden. Zo kan het voorkomen dat bij realisatie de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen worden onderschreden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 52/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg 4.4.3 Werkwijze Ten aanzien van de resultaten van het akoestisch onderzoek kan bij de terinzagelegging van het OTB worden ingesproken. In het volgende is globaal beschreven op welke wijze het akoestisch onderzoek bij een OTB tot stand komt en hoe de belanghebbenden bij de maatregelenkeuze betrokken wordt. De initiatiefnemer heeft echter de vrijheid om een andere werkwijze te kiezen. Voor de duidelijkheid wordt hier benadrukt dat de inhoud van het akoestisch onderzoek wel gewoon aan afdeling 5 van hoofdstuk VI van de Wgh en bijbehorende uitvoeringsbesluiten (onder meer het wettelijk voorgeschreven Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006) moet voldoen. Het resultaat van het akoestisch onderzoek is uiteindelijk een gemotiveerde keuze van de maatregelen die in het OTB worden opgenomen en een opsomming van woningen waarbij de grenswaarde wordt overschreden en van woningen waarbij vaststelling van een hogere waarde nodig is. Deze gegevens worden in het OTB verwerkt, doordat in ieder geval de te treffen geluidsmaatregelen (zoals bronmaatregelen en afschermende voorzieningen) met kilometrering moeten worden aangegeven, alsmede de vast te stellen hogere waarden voor iedere waarneemhoogte en gevel waarvoor dat het geval is. Vervolgens wordt het OTB ter inzage gelegd. Voorzover het OTB geen volledig inzicht biedt in onder meer de rekenresultaten en schermafweging, zal het akoestisch onderzoek (of delen daarvan) meegestuurd moeten worden aan bewoners die een hogere waarde voor hun woning zullen krijgen. 4.4.4 Grenswaarden van woningen en andere geluidsgevoelige objecten In deze paragraaf wordt ingegaan op de grenswaarden die gelden voor de objecten die in de Wgh als geluidsgevoelig zijn aangemerkt. Voorkeursgrenswaarde De voorkeursgrenswaarde bedraagt voor alle geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenterreinen 48 db. Alleen voor terreinen bij psychiatrische ziekenhuizen en dergelijke (zie paragraaf 3.3.5) bedraagt de voorkeursgrenswaarde 53 db. Maximale ontheffingswaarde In artikel 87e Wgh zijn de hogere grenswaarden die in het uiterste geval kunnen worden vastgesteld, aangegeven. Deze maximale ontheffingswaarden zijn vermeld in de volgende tabel. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 53/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg Tabel 4-5 - overzicht grenswaarden voor geluidsgevoelige bestemmingen bij nieuwe wegaanleg voorkeursgrenswaarde in db maximale ontheffingswaarde db geluidsgevoelig stedelijk buitenstedelijk gebouw/bestemming woningen aanwezig of in aanbouw 48 63 58 onderwijsgebouwen 1, ziekenhuizen of verpleeghuizen 48 63 58 woonwagenterreinen 48 53 andere gezondheidszorggebouwen 1 (zie 3.3.4) 48 53 terreinen bij andere 53 58 gezondheidszorggebouwen 1 Maximale binnenniveaus Wanneer voor bestaande, of in aanbouw zijnde woningen een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde is vastgesteld, dient het college van burgemeester en wethouders krachtens artikel 111a, eerste lid, van de Wet geluidhinder, er op toe te zien dat de geluidsbelasting in de verblijfsruimten niet hoger is dan de in dat artikel genoemde waarden. Voor de verblijfsruimten in woningen geldt altijd een ten hoogst toelaatbare binnenniveau 33 db. Voor andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen zijn de maximale binnenniveaus in artikel 111a, derde lid van de Wet geluidhinder opgenomen. Deze zijn vermeld in de volgende tabel. 1 De geluidsbelasting wordt bepaald uit het gemiddelde geluidsniveau over de dagperiode, de avondperiode en de nachtperiode, waarbij de avondperiode en de nachtperiode een factor toegekend krijgen van respectievelijk plus 5 en plus 10 db. Wanneer scholen en medische kleuterdagverblijven alleen in de dagperiode in gebruik zijn, wordt de geluidsbelasting alleen op de dagperiode gebaseerd. Aanbevolen wordt om ook voor begraafplaatsen en andere nietgeluidgevoelige bestemmingen die alleen in de dagperiode worden gebruikt, dezelfde regel toe te passen. Wanneer blijkt dat instellingen ook in de avondperiode (19.00-23.00 uur) in gebruik zijn, dan is het aan te bevelen om de beschouwingen niet alleen tot de dagperiode te beperken Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 54/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg Tabel 4-6 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde geluidsgevoelige gebouwen bij aanleg van een weg volgens Tracéwet geluidsgevoelig gebouw ruimte maximale geluidsbelasting db onderwijsgebouwen theorielokalen 28 theorievaklokalen 33 ziekenhuizen of verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwe n (zie paragraaf 3.3.4) onderzoeks- en behandelingsruimten ruimten voor patiëntenhuisvesting recreatie- en conversatieruimten onderzoeks- en behandelingsruimten recreatie- en conversatieruimten woon- en slaapruimten 28 33 28 4.4.5 Grenswaarden Stiltegebieden Voor beschermingsgebieden krachtens de Wet milieubeheer (zie paragraaf 3.4) zijn geen algemeen geldende grenswaarden van toepassing. Aanbevolen wordt om in deze gevallen contact op te nemen met de provincie over de aan te houden grenswaarden op grond van de Provinciale Milieuverordening. Deze PMV s staan op internet. 4.4.6 Grenswaarde natuurgebieden Voor deze gebieden (zie paragraaf 3.5) gelden geen algemeen geldende grenswaarden. In principe geldt dat er als gevolg van de aanleg geen verstoring of verslechtering mag optreden. De wijze waarop dit wordt vastgesteld, is afhankelijk van de projectspecifieke situatie. Voor verschillende soorten natuurgebieden gelden verschillende normen. De Natura 2000 gebieden kennen het strengste regime. In situaties waarin geen beleid bekend is, wordt aanbevolen contact op te nemen met een ecoloog. 4.4.7 Grenswaarden niet-geluidsgevoelige objecten Zoals in paragraaf 3.6 is aangegeven dient bij de beoordeling van plannen ook de geluidsbelasting van andere objecten te worden betrokken die niet als geluidsgevoelig zijn aangewezen, maar waar hinder wel een rol kan spelen. Wettelijke grenswaarden gelden hiervoor echter niet. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 55/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 4 de aanleg van de nieuwe weg Tabel 4-7 - overzicht bekende indicatieve toetsingswaarden voor nietgeluidsgevoelige bestemmingen bestemming toetsingswaarde in db recreatiewoningen en 48 campings begraafplaatsen 60*) kazernes 48 *) voor begraafplaatsen wordt de dagperiode als maatgevende periode aangehouden op 1,5 meter waarneemhoogte. 4.5 LITERATUUR - Besluit geluidhinder, 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532. - Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, Stcrt. 2006, 249 - Geluid en tracébesluit, Centrale Directie Juridische Zaken ISBN 90-76776- 07-5 - Handleiding voor de tracé-m.e.r.-procedure 2006, DWW-2006-049, ISBN 90-369-5613-7 - Tracéwet 2005, 2006 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hoofd Directie Juridische Zaken Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 56/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg 5 WIJZIGING OP OF AAN EEN WEG 5.1 INLEIDING In algemene zin is iedere fysieke wijziging aan een weg aanleiding om een akoestisch onderzoek in te stellen. Reeds bij de planvorming worden de akoestische consequenties onderzocht. Er zijn wijzigingen aan een weg die van dien aard zijn dat deze binnen het vigerende bestemmingplan passen. Dit is veelal het geval als er geen verbreding van de weg plaatsvindt en werken binnen de bestemming verkeer of verkeersdoeleinden van het bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd. Wanneer de wijziging tot gevolg heeft dat de weg geheel of gedeeltelijk buiten de begrenzing van de bestemming verkeer komt te liggen, is ook een herziening van het bestemmingsplan nodig. De procedure die in het kader van de Wet geluidhinder Wgh dient te worden gevolgd is echter voor beide situaties gelijk. Wijzigingen aan hoofdwegen zoals omschreven in artikel 1 van de Tracéwet, vallen soms onder de Tracéwet (zie paragraaf 5.2.) Omdat de procedure en ook de grenswaarden van elkaar verschillen, is in dit hoofdstuk voor beide situaties (Tracéwetsituaties en niet-tracéwetsituaties) een volledige beschrijving gegeven. De Spoedwet wegverbreding handelt ook om wijzingen van bestaande wegen en kent enkele aparte procedures. De Spoedwet geldt alleen voor een aantal met name genoemde projecten, bijvoorbeeld de aanleg van een spitsstrook. Voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek en het rapporteren hierover zijn door Rijkswaterstaat een instructie en een dummy rapport ontwikkeld. In deze handleiding komt een verdere uitwerking van de Spoedwet niet voor. 5.2 TRACÉWETPROCEDURE OF GEEN TRACÉWETPROCEDURE De Tracéwet is alleen van toepassing op hoofdwegen. In artikel 1 van de Tracéwet is de definitie van een hoofdweg opgenomen: Een weg waarvoor een verbinding is aangegeven op een kaart van indicatieve en limitatieve hoofdwegverbindingen, die behoort tot een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening. De structuurvisie waar hier op gedoeld wordt is de Nota mobiliteit. Vervolgens moet voor de toepassing van de Tracéwet ook nog aan de volgende vereisten worden voldaan: - een wijziging aan een hoofdweg die bestaat uit de ombouw van een weg tot autosnelweg; - een uitbreiding van een hoofdweg met één of meer rijstroken, indien het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 57/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Voor deze wijzigingen aan hoofdwegen is afdeling 2a van hoofdstuk VI van de Wgh van toepassing. Onder deze afdeling vallen ook wegen en spoorwegen, die binnen het tracé van de te wijzigen hoofdweg aangelegd worden, gelegen zijn en al dan niet een wijziging ondergaan. Dit geldt uitsluitend voor de woningen en geluidsgevoelige objecten binnen de zone van die overige wegen en spoorwegen,die tevens binnen de zone van de hoofdweg zijn gelegen. Alle overige (gezoneerde) wegen vallen onder afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder. 5.3 WIJZIGING VAN EEN WEG ZONDER DE TRACÉWET In de artikelen 100 en 100a van de Wgh zijn grenswaarden opgenomen die bij een wijziging aan een weg die niet onder de Tracéwet valt, in acht moeten worden genomen. Dit geldt echter niet voor iedere wijziging. Er vindt pas een toetsing aan de grenswaarde plaats als er ook sprake is van een reconstructie zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgh: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 db of meer wordt verhoogd ; In artikel 1b, zesde lid, van de Wet geluidhinder is hierbij als uitzondering opgenomen dat een snelheidsverlaging of de vervanging van een wegdeklaag door een laag met dezelfde of grotere geluidsreducerende werking niet geldt als een wijziging van de weg. Uit bovenstaande definitie blijkt dat niet op voorhand vaststaat dat een werk dat in kringen van Rijkswaterstaat als reconstructie wordt betiteld, ook in de zin van de Wgh als reconstructie wordt aangemerkt. Eerst zal moeten worden vastgesteld of de wijzigingen een toename van 2 db of meer tot gevolg hebben. In paragraaf 5.3.1 is aangegeven op welke wijze deze toets dient te worden uitgevoerd. Wanneer op basis van dit onderzoek inderdaad is vastgesteld dat de toename 2 db of meer zal zijn, dient ten aanzien van de reconstructie de Wgh te worden toegepast. Dit houdt onder andere in dat er een (vervolg)onderzoek moet worden ingesteld naar het effect van maatregelen. Dit onderzoek moet er in principe op gericht zijn om de toenames van de geluidsbelasting geheel weg te nemen. Behalve van reconstructie in het kader van de Wgh, kan er bij wijziging van een weg ook nog sprake zijn van het verplicht aanpakken van saneringssituaties, zeker bij/langs rijkswegen. Ten slotte moet men er op bedacht zijn dat bij meer ingrijpende wijzigingen van een weg, waarbij deze bijvoorbeeld zover wordt verlegd dat deze ineens achter een woning langs gaat waar deze er eerst voor Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 58/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg langs liep, de wijziging volgens de Wgh ook als nieuwe aanleg in de zin van de Wet geluidhinder gezien moet worden, en dan ook als zodanig beoordeeld moet worden. Voordat wordt ingegaan op de verplichting tot akoestisch onderzoek vanuit de Wgh, is in paragraaf 5.3.1 de definitie van reconstructie nader uitgewerkt. In paragraaf 5.3.2 is in het kort aangegeven hoe de uitvoering van het akoestisch onderzoek in de totale procedure past. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de procedures wordt verwezen naar deel 4 van deze handleiding. 5.3.1 Uitwerking begrip reconstructie De in vorige paragraaf opgenomen definitie van het begrip reconstructie geeft aan dat aan alle volgende voorwaarden dient te worden voldaan: - het gaat om wijzigingen op of aan een aanwezige weg; - als gevolg van de wijzigingen neemt de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 db of meer toe waarbij opvulling tot 48 db(a) altijd is toegestaan. Een wijziging op of aan een aanwezige weg Het dient te gaan om een wijziging in fysieke zin. Enkele voorbeelden hiervan zijn: - wijziging van profiel, wegbreedte, hoogteligging of wegdek; - wijziging van het aantal rijstroken; - aanleg van kruispunten; - aanleg van aansluitingen, op- en afritten; - verwijdering, plaatsing of wijziging van verkeerstekens; - aanleg VRI; - verandering snelheidsregime. Bijvoorbeeld de plaatsing van een verkeersbord waarmee het einde van een maximum snelheid wordt aangegeven is een wijziging op of aan een aanwezige weg. Omdat er sprake dient te zijn van een fysieke wijziging op of aan de weg, is alleen een wijziging in de verkeersintensiteit of de samenstelling van het verkeer niet aan te merken als reconstructie. Het dient een aanwezige weg te betreffen Na de reconstructie mag het aantal wegen dat voor het openbaar verkeer openstaat, niet zijn toegenomen. Zo moet de aanleg van een parallelweg langs een bestaande weg als nieuwe wegaanleg worden beschouwd als de parallelweg een eigen naam krijgt of anderszins geen directe functionele relatie met de bestaande naastgelegen weg heeft (een ventweg b.v.). Eventuele aanpassingen aan de bestaande weg worden dan wel als reconstructie gezien. Als de parallelweg dezelfde naam als de reeds aanwezige weg krijgt en er bovendien sprake is van een directe functionele relatie met de naastgelegen weg (er zijn b.v. op- en afritten naar/van de naastgelegen weg, en de parallelweg is primair bedoeld om de naastgelegen weg te ontlasten), is er sprake van reconstructie en dienen naastgelegen weg en parallelweg als één weg in het kader van de Wgh beoordeeld te worden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 59/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Een verschuiving van het tracé wordt als reconstructie aangemerkt mits: a. het nieuwe tracé in de directe nabijheid van de oorspronkelijk weg is gelegen; 50 meter verschuiving kan al een reden zijn om te moeten spreken van aanleg in plaats van reconstructie; b. de geluidsgevoelige bestemming niet tussen het oude en het nieuwe tracé komt te liggen; c. de bestaande weg wordt opgebroken (zodat het aantal wegen niet toeneemt). Let daarbij op dat per woning het regime anders kan zijn. Zo impliceert voorwaarde b dat voor de ene woning sprake kan zijn van reconstructie terwijl voor de andere woning aan dezelfde weg de regels voor nieuwe wegaanleg moeten worden toegepast. Dit wordt met de volgende figuur duidelijk gemaakt. Figuur 5-1- reconstructie en wegaanleg Bij woning A is sprake van reconstructie en bij woning B van nieuwe wegaanleg. Toename van 2 db of meer Uit de definitie blijkt verder dat er pas sprake van reconstructie is wanneer, ten gevolge van de wijzigingen, de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 db of meer wordt verhoogd. Er zal dus een akoestisch onderzoek moeten worden ingesteld om de eventuele toename te kunnen vaststellen. Hierbij moet met de volgende aspecten rekening worden gehouden. De toetsingsjaren Voor het bepalen van de toename van de geluidsbelasting is het in ieder geval nodig om voor twee situaties de geluidsbelasting in beeld te brengen. Het gaat om de heersende geluidsbelasting (die zich voordoet in het jaar voordat een aanvang wordt gemaakt met de wijziging) en de geluidsbelasting in het maatgevende jaar. Dit maatgevende jaar is onder normale omstandigheden het tiende jaar na openstelling van de gewijzigde de weg ( Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006). Door uit te gaan van het maatgevende Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 60/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg jaar worden ook ontwikkelingen die niets met de reconstructie hebben uit te staan, in het onderzoek betrokken. Zo wordt de autonome groei van het verkeer zoals deze zich in de 10 jaar zal voordoen, bij de bepaling van de geluidsbelasting na uitvoering van de reconstructie meegenomen. De bepaling van de geluidsbelasting vindt plaats zonder rekening gehouden met mogelijk te treffen maatregelen. N.B. Wanneer er zonder maatregelen sprake is van een toename van 2 db of meer is er sprake van reconstructie. Als met maatregelen vervolgens de toename tot 0 kan worden teruggebracht, blijft er sprake van reconstructie waar de regels van artikel 100 en 100a op van toepassing zijn. Verder wordt bij de 2 db-toets ook de maximaal toelaatbare geluidsbelasting betrokken die eventueel in het verleden al is vastgesteld, de eerder vastgestelde. hogere waarde. De heersende geluidsbelasting Zoals aangegeven wordt de heersende geluidsbelasting bepaald op basis van de situatie in het jaar vóór de start van de werkzaamheden. Wanneer blijkt dat deze waarde echter lager is dan 48 db, wordt 48 db als uitgangspunt genomen voor de 2 db-toets. Reeds vastgestelde ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen In de gevallen waarin reeds in het verleden een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld (bijvoorbeeld ter gelegenheid van de aanleg van de weg, de bouw van de woning, sanering of een eerdere reconstructie), wordt nagegaan in hoeverre de heersende geluidsbelasting (afgerond) hoger is dan de vastgestelde waarde. Voor het bepalen van de toename van de geluidsbelasting wordt de laagste van deze twee waarden als toetsingsgrootheid gebruikt. Veelal is voor een woning of andere geluidsgevoelige bestemming in het verleden al eens een hogere waarde vastgesteld. Deze is doorgaans uitgedrukt in een etmaalwaarde in db(a). Vanwege de wijzigingen van de Wet geluidhinder per 1 januari 2007 moet deze dan eerst worden omgerekend tot een vergelijkbare waarde in db om hem volgens bovenstaande systematiek op de juiste manier te kunnen vergelijken met de geluidsbelasting in db in het jaar voorafgaand aan de wijziging van de weg. Alleen op die manier kan de geldende grenswaarde voor die bestemming op de juiste manier bepaald worden. Het omrekenen moet volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 op de volgende wijze gebeuren: 1. Bepaal op basis van de situatie in het jaar voorafgaand aan de wijziging van de weg het verschil tussen L den en de etmaalwaarde (niet afgerond getal); 2. Corrigeer de hogere waarde in db(a) (geheel getal) op basis van het bij 1 gevonden verschil (niet afgerond getal) naar een hogere waarde in db (dit levert een niet afgerond getal op); Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 61/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Indien het resultaat van 2 lager is dan 48 db, dan krijgt de omgerekende hogere waarde per definitie de waarde 48 db (ondergrens). Aftrek ex. artikel 110g Wgh Bij de vaststelling van een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting wordt rekening gehouden met de aftrek krachtens artikel 110g Wgh (zie deel 2 paragraaf 7.2.1). Krachtens dit artikel mag het berekend resultaat met een aangegeven waarde worden verlaagd alvorens toetsing aan de grenswaarde plaatsvindt. Voor wegen met een representatieve snelheid van 70 km per uur of meer is deze aftrek 2 db. De aftrek voor de andere wegen is 5 db. Bij berekening van binnenwaarden is de aftrek 0 db. Overigens blijft in geval van het bepalen van de geluidsbelasting in 1986 een aftrek van 5 db(a) gelden (zie paragraaf 5.3.3). In het verleden waren andere regels voor deze aftrek van toepassing. Voor 1 januari 2007 stond deze aftrek beschreven in artikel 103 van de Wet geluidhinder. Wijze van afronden Bij de 2 db-toets wordt een vergelijking gemaakt tussen de heersende geluidsbelasting en de geluidsbelasting in het maatgevende jaar terwijl ook een eerder vastgestelde waarde een rol speelt bij deze toets. Volledigheidshalve wordt in het onderstaande nader ingegaan op de wijze van afronden bij het bepalen van een eventueel reconstructieverschil. In artikel 1.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is aangegeven hoe het verschil tussen de heersende en toekomstige geluidsbelasting dient te worden bepaald. De waarden worden vóór afronding van elkaar afgetrokken en er vindt afronding plaats op het verschil. Daarbij wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid afgerond wordt naar het dichtstbijzijnde even getal. Hoewel niet in het Reken- en meetvoorschrift aangegeven wordt de geluidsbelasting in de meeste rekenmodellen bepaald tot twee cijfers achter de komma; er wordt derhalve alleen afgerond naar het even getal als de berekende waarde exact 0,50 bedraagt. Wanneer in het verleden een hogere waarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld en deze is lager dan de heersende geluidsbelasting, dient volgens de Circulaire van de minister van VROM aan gemeenten en provincies van 25 mei 1993, de toekomstige waarde te worden afgerond op een geheel getal alvorens het verschil wordt bepaald. In de volgende tabel zijn voor verschillende situaties de wijze van afronden vermeld. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 62/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Tabel 5-1 - wijze van afronden bij reconstructies vastgestelde waarde heersende waarde waarde maatgevende jaar bepaling toename -- 47.40 49.40 49.40 48 = 1.40* nee 52 51.40 53.40 53.40 51.40 = 2.00 ja 52 54.73 58.28 58 52 = 6** ja 52 51.30 52.90 52.90 51.30 = 1.60 ja -- 53.12 54.62 54.62 53.12 = 1.50 ja -- 53.12 54.60 54.60 53.12 = 1.48 nee 53 53.21 54.50 54 53 = 1** nee -- 47.11 48.71 48.71 48 = 0.71* nee 54 54.21 55.50 56 54 = 2** ja reconstructie -- 54.21 55.50 55.50 54.21 = 1.29 nee *) heersende waarde is lager dan 48 db, dus voor verschilbepaling drempelwaarde 48 db hanteren. **) vastgestelde waarde is lager dan heersende waarde, dus afgeronde waarde toekomstige geluidsbelasting vergelijken met vastgestelde waarde 5.3.2 Procedure In deze paragraaf is in het kort aangegeven hoe de uitvoering van het akoestisch onderzoek in de totale procedure past. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de procedure wordt verwezen naar deel 4 van deze handleiding. Wanneer aan de hand van het zogenaamde '2 db-onderzoek' is geconstateerd dat er inderdaad sprake is van reconstructie, zal de procedure zoals beschreven in artikel 99 Wgh moeten worden gevolgd. De procedure is onafhankelijk van de status van het bestemmingsplan. De procedure is afhankelijk van de aanwezigheid van saneringsgevallen. Artikel 98 van de Wet geluidhinder geeft aan dat bij hogere waardevaststelling in het kader van sanering, het geluidsniveau gebaseerd dient te zijn op basis van de toekomstige situatie inclusief de wijziging van de weg. De hogere waarde wordt vastgesteld door de minister van VROM. Krachtens artikel 99 kan pas tot reconstructie worden besloten nadat burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen dat bepaalt welke maatregelen nodig zijn om de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting te waarborgen. In dit maatregelenbesluit kan ook worden verklaard dat geluidsbeperkende maatregelen niet mogelijk zijn. Indien voor de reconstructie een bestemmingsplanwijziging of een projectbesluit nodig is, gelden deze besluiten als reconstructiebesluit en is een apart besluit van burgemeester en wethouders op grond van artikel 99 Wgh niet nodig. Overigens zullen eventuele hogere waarden vastgesteld moeten zijn voordat een besluit genomen kan worden. In het volgende is globaal de procedure beschreven die tot een artikel 99- besluit leidt. Het grootste deel van deze stappen moet overigens ook in een Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 63/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg bestemmingsplanprocedure worden doorlopen, met uitzondering van het daadwerkelijk nemen van het aparte besluit van burgemeester en wethouders. - De wegbeheerder deelt aan het college van burgemeester en wethouders zijn voornemen tot reconstructie mee. - De wegbeheerder stelt een akoestisch onderzoek in. Dit onderzoek 1 heeft de volgende inhoud: a. de te verwachten geluidsbelastingen die de geluidsgevoelige bestemmingen zonder geluidsbeperkende maatregelen zouden ondervinden; b. de doeltreffendheid van geluidsbeperkende maatregelen die moeten voorkomen dat de voorkeursgrenswaarden worden overschreden; c. In verband met de bijzondere regel voor saneringsgevallen, zal het onderzoek ook inzicht moeten verschaffen in de geluidsbelastingen die in 1986 aanwezig waren; als blijkt dat deze hoger zijn dan 60 db(a), zal er ook een saneringsonderzoek moeten worden ingesteld (zie paragraaf 5.3.3). Daarbij dient rekening gehouden te worden met woningen waarvoor in het verleden de sanering reeds is afgehandeld (zie paragraaf 6.3.3); d. In het kader van dit onderzoek wordt tevens bezien of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie tot gevolg zal hebben dat langs andere wegen of langs niet te reconstrueren delen van dezelfde weg de geluidsbelasting met 2 db of meer zal toenemen. Als dat het geval is, moeten ook deze wegen in het onderzoek worden betrokken. Het onderzoek beperkt zich tot het inzichtelijk maken van de effecten. - De wegbeheerder stelt burgemeester en wethouders in kennis van de resultaten van het onderzoek en geeft tevens aan welke maatregelen naar het oordeel van de wegbeheerder noodzakelijk zijn. - Binnen drie maanden nadat burgemeester en wethouders de resultaten van het onderzoek hebben ontvangen nemen burgemeester en wethouders een besluit waarin de uit te voeren maatregelen worden vastgesteld. Van dit besluit wordt mededeling gedaan aan de wegaanlegger. - Wanneer er zich saneringsgevallen voordoen geldt volgens artikel 98 Wgh een andere procedure. De wegaanlegger zal in dat geval zelf een saneringsprogramma vaststellen (inclusief de eventuele wijziging) en legt het onverwijld voor aan de minister van VROM. Het kan hierdoor voorkomen dat voor één project twee procedures parallel lopen. Een voor de woningen waarbij wel sprake is van een niet afgehandelde sanering en één voor woningen waar sprake is van reconstructie. - De minister van VROM is verantwoordelijk voor het vaststellen van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting die geldt nadat er is gesaneerd en de weg is gereconstrueerd. Op basis daarvan stelt hij ook een totaal maatregelenpakket vast. 1 De regels over de wijze waarop het onderzoek dient te worden uitgevoerd, zijn vastgelegd in het 'Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In deel 2 wordt nader op het akoestisch onderzoek ingegaan Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 64/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg 5.3.3 Grenswaarden woningen en andere geluidsgevoelige objecten De grenswaarden, die in deze paragrafen worden behandeld, gelden uitsluitend voor de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone van het te reconstrueren weggedeelte. Voor geprojecteerde woningen en geprojecteerde geluidsgevoelige objecten (nog niet aanwezig, maar het geldend bestemmingsplan laat verlening van de bouwvergunning wel toe) gelden dezelfde grenswaarden als voor bestaande en in aanbouw zijnde objecten. Voorkeursgrenswaarde Als voorkeursgrenswaarde dient in principe de geluidsbelasting 48 db te worden aangehouden. Uitzonderingen zijn: - Er is eerder een hogere waarde vastgesteld die hoger is dan 48 db. In dat geval geldt als voorkeursgrenswaarde de laagste van de volgende twee waarden: heersende waarde of eerder vastgestelde hogere waarde.; - Bestaande situaties waarin niet eerder een hogere waarde is vastgesteld en waar zowel de weg als de woningen op 1 januari 2007 aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd waren. Als de heersende waarde in deze gevallen hoger is dan 48 db dan is de heersende waarde de voorkeursgrenswaarde. Voor zogenaamde saneringssituaties geldt een voorkeurswaarde van 48 db, Volgens artikel 88 Wgh zijn saneringssituaties: Woningen die op 1 maart 1986 vanwege een toen bestaande weg een hogere geluidsbelasting dan 60 db(a) ondervonden met uitzondering van woningen: - die zijn geprojecteerd na 1 januari 1982 volgens een bestemmingsplan waarbij de Wgh is toegepast; - in zones van wegen die zijn geprojecteerd na 1 januari 1982 volgens een bestemmingsplan waar bij de vaststelling de Wgh is toegepast; - in zones van wegen die zijn aangelegd of gereconstrueerd na 1 januari 1982 buiten een bestemmingsplan, en waarbij de artikelen 79 tot en met 81 Wgh zijn toegepast; - gevallen die al zijn gemeld op grond van artikel 88 van de Wgh zoals dit luidde voor 1 januari 2007 gelden ook als saneringswoning. Woningen die wel voldoen aan bovenstaande voorwaarden maar waarvoor reeds in het kader van de sanering een maximaal toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld, worden uiteraard ook niet tot de saneringssituaties gerekend. De voorkeursgrenswaarden zijn samengevat in de volgende tabel. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 65/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Tabel 5-2 - voorkeursgrenswaarden voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten voorwaarde algemeen voorkeursgrenswaarde in db 48 db eerder hogere waarde vastgesteld overige gevallen en geen nog te saneren situatie laagste van: - heersende waarde (met drempelwaarde 48 db) - eerder vastgestelde waarde heersende waarde (met drempelwaarde 48 db Maximale ontheffingswaarden van woningen - Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van Rijkswaterstaat een hogere waarde (ontheffing) vaststellen dan de voorkeursgrenswaarde (artikel 100a Wgh). De verzoeker moet dan in het verzoek wel aantonen dat geluidsbeperkende maatregelen niet mogelijk zijn of niet voldoende effect hebben dan wel bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (op grond van artikel 110a lid 5). Deze hogere waarde mag in de meeste gevallen niet hoger zijn dan 5 db boven de voorkeursgrenswaarde. Er zijn echter ook situaties waarin deze toename de waarde van 5 db mag overschrijden. In het volgende worden beide situaties behandeld. Maximaal 5 db boven voorkeursgrenswaarde In normale gevallen mag de vast te stellen ontheffingswaarde in principe niet hoger zijn dan 5 db boven de in artikel 100 Wgh genoemde voorkeursgrenswaarden. Hierbij kan als bijzonderheid worden genoemd dat, wanneer de feitelijk heersende geluidsbelasting voor de reconstructie minder dan 48 db is, de verhoging berekend moet worden vanaf 48 db. Dit houdt bijvoorbeeld in dat in een situatie waarin de heersende waarde 46 db bedraagt, een verhoging mogelijk is tot ten hoogste 53 db. Een voorwaarde die verder aan de hogere waarde is gebonden is dat de vast te stellen ontheffingswaarde niet hoger mag zijn dan de in Tabel 5-3 vermelde plafonds. Meer dan 5 db boven de voorkeursgrenswaarde Bij woningen is een nog grotere toename dan 5 db mogelijk. Dit kan in de volgende gevallen volgens artikel 100a van de Wgh wanneer: 1. ten gevolge van de reconstructie de geluidsbelasting van de gevel van ten minste een gelijk aantal woningen elders met een ten minste gelijke waarde zal verminderen; 2. de weg beheerder heeft verklaard dat er financiële middelen beschikbaar zijn om ten behoeve van de desbetreffende woningen de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 66/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg saneringsmaatregelen, inclusief gevelmaatregelen uit te voeren voordat de reconstructie voltooid is. De laatstgenoemde extra ontheffingsruimte is ingevoerd om het mogelijk te maken verkeersplannen uit te voeren die in grote delen van de gemeente leiden tot geluidsreductie, maar waardoor, in verband met de concentratie van het verkeer, een toename van de geluidsbelasting met meer dan 5 db op een enkel weggedeelte voor een veel geringer aantal woningen niet valt te vermijden. Deze mogelijkheid bestaat niet voor andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen. Ook hier is aan de toename een plafond gesteld. De hoogte van dit plafond is gelijk aan de plafonds die gelden voor een toename van maximaal 5 db (zie Tabel 5-3). Tabel 5-3 - plafondwaarden voor ontheffingswaarden voor woningen bij reconstructie situatie eerder hogere waarde vastgesteld op grond van: - artikel 83 en artikel 84 lid 2 Wgh zoals dit luidde voor 1 september 1991 - artikel 100A Wgh niet eerder hogere waarde vastgesteld en heersende geluidsbelasting <=53 db eerder hogere waarde vastgesteld in het kader van de sanering (artikel 90 Wgh) maximale ontheffingsmogelijkheid in db stedelijk buitenstedelijk gebied gebied 63 58 63 58 68 *) 68 *) niet eerder hogere waarde vastgesteld en heersende geluidsbelasting > 53 db indien eerder op grond van Experimentenwet Stad en Milieu of Interimwet stad en milieubenadering een hogere waarde is vastgesteld die meer 68 68 daar vastgestelde waarde bedraagt dan het genoemde maximum *) De minister van VROM kan in het kader van de sanering ook waarden >68 db vaststellen. Als dan later een reconstructie plaatsvindt is geen enkele toename meer mogelijk. Maximale ontheffingswaarden bij andere geluidsgevoelige objecten Bij andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen kan een eventuele ontheffing voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting nooit hoger zijn dan 5 db boven de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet rekening worden gehouden met de hieronder aangegeven maxima. Deze maxima gelden echter Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 67/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg uitdrukkelijk niet als op grond van de Experimentenwet Stad en Milieu of Interimwet stad en milieubenadering een hogere waarde is vastgesteld. In dat geval geldt de in het kader van de Interimwet vastgestelde waarde. Tabel 5-4 - plafondwaarden voor ontheffing bij andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen in geval van reconstructie bestemming - onderwijsgebouwen - ziekenhuizen of verpleeghuizen - andere gezondheidszorggebouwen (zie 3.3.4) situatie - eerder waarde vastgesteld van maximaal 63 db (stedelijke) of 58 db (buitenstedelijk) of - heersende geluidbelasting maximaal 53 db eerder een waarde vastgesteld hoger dan 63 db (stedelijke) of 58 db (buitenstedelijk) - eerder waarde vastgesteld of - niet eerder waarde vastgesteld en heersende waarde maximaal 53 db - niet eerder waarde vastgesteld en heersende waarde hoger dan 53 db maximale ontheffing in db stedelijk buitenstedelijk gebied gebied 63 58 eerder eerder vastgestelde vastgestelde waarde waarde 53 53 58 58 - terreinen geen ontheffing mogelijk Maximale binnenniveaus Woningen In geval van reconstructie zijn er twee mogelijkheden: er is nog nooit eerder een hogere waarde vastgesteld er is al eerder een hogere waarde vastgesteld De maximale binnenniveaus zijn opgenomen in Tabel 5-5. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 68/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Tabel 5-5 -overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen bij reconstructie situatie bij reconstructie voor het eerst hogere waarde vastgesteld weg na 1 januari 1982 aangelegd, met bestemmingsplanprocedure; daarbij hogere waarde vastgesteld weg na 1 januari 1982 aangelegd, buiten bestemmingsplanprocedure; daarbij hogere waarde vastgesteld weg en woningen, niet hierboven genoemd, op 1 maart 1986 aanwezig en geluidsbelasting > 55 db(a) maximale geluidsbelasting db 33 33 33 38/43 * *Hoewel volgens de Wgh er een grenswaarde geldt van 43 db, wordt indien gevelmaatregelen noodzakelijk zijn er naar gestreefd een binnenwaarde te bereiken van 38 db. Zie verder paragraaf 6.6. Andere geluidsgevoelige gebouwen De binnenwaarden voor de verblijfsruimten in andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn vermeld in Tabel 5-6. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen saneringsgevallen en niet-saneringsgevallen. Tabel 5-6 -overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde geluidsgevoelige gebouwen bij reconstructie bestemming ruimte maximale geluidsbelasting db niet-saneringsgevallen 1986 < 1986 > 55 db(a) 55 db(a) saneringsgevallen*) onderwijsgebouwen theorielokalen 28 38 38 theorievaklokalen 33 43 43 ziekenhuizen of verpleeghuizen onderzoeks- en behandelingsruimten ruimten voor patiëntenhuisvesting recreatie- en conversatieruimten 28 38 38 33 43 43 andere gezondheidszorggebouwen onderzoeks- en behandelingsruimten recreatie en conversatieruimten woon- en slaapruimten 28 38 38 *) gebouwen die op 1 maart 1986 een geluidbelasting hadden hoger dan > 60 db(a); hogere waarde vastgesteld door minister VROM Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 69/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg 5.3.4 Grenswaarden Stiltegebieden/ Beschermingsgebieden Voor beschermingsgebieden krachtens de Wet milieubeheer en stiltegebieden (zie paragraaf 3.4) zijn geen algemeen geldende grenswaarden van toepassing. Aanbevolen wordt om in deze gevallen contact op te nemen met de provincie over de aan te houden grenswaarden op grond van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Deze PMV s zijn te vinden op internet. 5.3.5 Grenswaarden natuurgebieden Voor deze gebieden (zie paragraaf 3.5) gelden geen algemeen geldende grenswaarden. In principe geldt dat er als gevolg van de reconstructie geen verstoring of verslechtering mag optreden. De wijze waarop dit wordt vastgesteld, is afhankelijk van de projectspecifieke situatie. Voor verschillende soorten natuurgebieden gelden verschillende normen. De Natura 2000 gebieden kennen het strengste regime. 5.3.6 Grenswaarden niet-geluidgevoelige objecten Zoals in paragraaf 3.6 is aangegeven dient bij de beoordeling van plannen ook de geluidsbelasting van andere objecten te worden betrokken die niet als geluidsgevoelig zijn aangewezen maar waar hinder wel een rol kan spelen. Wettelijke grenswaarden gelden hiervoor echter niet. Vaak wordt in ieder geval inzichtelijk gemaakt in welke mate de geluidsbelasting van deze objecten verandert als de reconstructie wordt uitgevoerd Tabel 5-7 - overzicht bekende indicatieve toetsingswaarden voor nietgeluidsgevoelige bestemmingen bestemming toetsingswaarde in db recreatiewoningen en campings 48 begraafplaatsen 60*) kazernes 48 *) voor begraafplaatsen wordt de dagperiode als maatgevende periode aangehouden op 1,5 meter waarneemhoogte. 5.3.7 De praktijk bij Rijkswaterstaat De omvang van reconstructies van rijkswegen loopt uiteen van een kleine aanpassing over enkele tientallen meters tot grootschalige projecten waar over meerdere kilometers een autosnelweg wordt verlegd. De laatste categorie projecten vallen meestal onder de Tracéwet. Deze projecten worden in paragraaf 5.4 behandeld. Het onderzoek voor rijkswegen wordt vrijwel altijd onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat uitgevoerd. Rijkswaterstaat formeert dan zonodig een projectgroep die de uitvoering van het onderzoek begeleidt. In deze projectgroep zijn veelal de instanties vertegenwoordigd die in een later stadium bij de beoordeling van het plan zijn betrokken. De samenstelling van de projectgroep is in de meest uitgebreide vorm als volgt: Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 70/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg - de gemeente(n); - samenwerkingsverbanden (via gemeente); - de provincie; - Rijkswaterstaat; - akoestisch adviseur. In deze projectgroep worden de uitgangspunten en de (tussen)resultaten van het onderzoek besproken en becommentarieerd. Er wordt naar gestreefd om binnen de projectgroep overeenstemming te verkrijgen over de uitgangspunten en de uit te voeren maatregelen zodat in de latere procedure geen vertragingen ontstaan. In de praktijk verschilt de actieve rol van de projectgroepleden nogal. In sommige projecten fungeren een of meer van bovengenoemde instanties als zogenaamd postbuslid. Zij kunnen dan naar aanleiding van de verslagen van de vergaderingen die aan hen worden toegezonden reageren. Vaak vindt er ook bilateraal overleg plaats. De gemeente is in alle gevallen een belangrijke overlegpartner omdat de gehele procedure uiteindelijk resulteert in een besluit van burgemeester en wethouders waarin de uit te voeren maatregelen worden vastgelegd. Als saneringssituaties samengaan met reconstructie blijft de gemeente formeel uit beeld voor de woningen waarvoor dat geldt. In dat geval kan Rijkswaterstaat voor deze woningen een saneringsprogramma vaststellen en indienen bij de minister van VROM. Na ontvangst stelt de minister van VROM de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vast en het maatregelenpakket. In een project is vaak een combinatie van saneringswoningen en woningen met enkel een reconstructie. Voor de woningen waar enkel sprake is van reconstructie, is de gemeente in beeld voor de vaststelling van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting. Wanneer het college van burgemeester en wethouders de uit te voeren maatregelen heeft vastgesteld en tot de reconstructie van de weg wordt overgegaan, wordt meestal het gevelisolatieonderzoek uitgevoerd. Hoewel het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 112 Wgh verantwoordelijk is voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting in verblijfsruimten van de geluidsgevoelige bestemmingen, wordt het onderzoek naar de geluidswering van de gevels vaak ook onder verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat uitgevoerd. De kosten van de gevelmaatregelen komen meestal ten laste van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Alleen bij sanering buiten de Tracéwetprocedure en de R/S-regeling (zie paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) komen de kosten ten laste van de minister van VROM. Gemeenten hebben voor saneringswoningen op de A-lijst (zie paragraaf 7.2.1 De inventarisatie van saneringsgevallen) al een budget via het ISV (Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing). Wanneer er sprake is van saneringsgevallen waarvoor ook gevelisolerende maatregelen worden getroffen, worden de werkzaamheden gecombineerd. De werkzaamheden worden meestal uitgevoerd door een adviesbureau, dan wel een samenwerkingsverband. Ook hiervoor wordt veelal een projectgroep in het leven geroepen. (Zie verder deel 3). 5.3.8 Literatuur - Tracéwet, Stb. 2000, 396, laatstelijk gewijzigd Stb. 2002, 244 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 71/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Wet milieubeheer, http://wetten.overheid.nl - Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, Stcrt. 2006, 249. 5.4 WIJZIGING VAN EEN WEG OP BASIS VAN DE TRACÉWET Door de Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is een speciale brochure ( Geluid en Tracéwet ) samengesteld die de relatie tussen de Tracéwet en de Wgh uitgebreid beschrijft. Daarnaast bestaat een algemenere handleiding (zie literatuuroverzicht aan het eind van dit hoofdstuk). 5.4.1 Wegen die onder de Tracéwet vallen De Tracéwet is alleen van toepassing op hoofdwegen. In artikel 1 van de Tracéwet is de definitie van een hoofdweg opgenomen: een weg waarvoor een verbinding is aangegeven op een kaart van indicatieve en limitatieve hoofdwegverbindingen, die behoort tot een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening. De structuurvisie waar hier op gedoeld wordt, is de Nota mobiliteit. 5.4.2 Inhoud van de Tracéwet In artikel 2, eerste lid, onder b, is bepaald onder welke voorwaarden wijzigingen onder de Tracéwet vallen. Een wijziging van een hoofdweg valt onder de Tracéwet, indien de wijziging bestaat uit de ombouw van een weg tot autosnelweg of de uitbreiding van een weg met één of meer rijstroken, indien het uit te breiden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt. De Tracéwet heeft ten doel te voorzien in een doelmatige procedure voor de totstandkoming en tijdige tenuitvoerlegging van besluiten over de aanleg of wijziging van de hoofdweginfrastructuur. Deze procedure bestaat in totaal uit zes fasen: 1. het beleidsvoornemen/de startnotitie 2. de trajectnota/mer 3. het standpunt 4. het ontwerp-tracébesluit (OTB) 5. het tracébesluit (TB) 6. de uitvoeringsfase Naast de uitgebreide Tracéwetprocedure bestaat er sinds het najaar van 2005 een verkorte Tracéwet procedure. Daarin is de trajectnota/mer vervallen (inclusief de inspraak daarover en het standpunt) en wordt direct een OTB opgesteld die met het MER wordt gecombineerd. In het volgende wordt per fase aangegeven in welke mate geluid en geluidhinder aan de orde komt. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de inhoud van de betreffende fase wordt verwezen naar de brochure Tracéwet Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 72/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg van de Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. ad 1) Startnotitie In de startnotitie wordt het probleem beschreven dat aanleiding is voor de Tracéwetprocedure. Wanneer het milieu (een onderdeel van) het probleem vormt, zal in deze fase ook het aspect hinder aandacht krijgen. In deze fase worden ook de richtlijnen voor het milieueffectrapport (MER) opgesteld. In dit document wordt vastgelegd welke zaken in het MER dienen te worden onderzocht. Geluid vormt hierin een vast onderdeel; Er wordt onder andere aangegeven welke onderzoeksmethode moet worden toegepast en welke beoordelingscriteria in beschouwing dienen te worden genomen. ad 2) Trajectnota/MER In deze fase wordt de trajectnota/mer opgesteld. De Tracéwet bepaalt dat beide studies gelijktijdig en in onderlinge samenhang dienen te worden uitgevoerd. Voor het MER gelden de bepalingen van de Wet milieubeheer en het Besluit milieu-effectrapportage 1994. In de trajectnota/mer worden de effecten beschreven van de verschillende alternatieven die voor het oplossen van het probleem zijn geformuleerd. Ook de akoestische effecten worden in het kader van deze studie gekwantificeerd, waarbij tevens de bestaande toestand en de autonome ontwikkeling worden beschreven. Dit vindt plaats op basis van een meer globaal akoestisch onderzoek waarin echter wel wordt nagegaan welke geluidsbeperkende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de grenswaarden die volgens de Wgh van toepassing zijn. Rekening houdend met deze maatregelen wordt vervolgens onderzocht welke effecten het desbetreffende alternatief zal hebben. Afhankelijk van de inhoud van de richtlijnen en de aard van het project, gaat het om effecten zoals aantallen woningen met een bepaalde geluidsbelasting en grondoppervlak dat aan een bepaalde geluidsbelasting wordt blootgesteld ( akoestisch ruimtebeslag ). Bij de verkorte procedure wordt het op te stellen MER tegelijk met het OTB ter inzage gelegd. ad 3) Het standpunt Uiterlijk vier maanden plus acht weken na de terinzagelegging van de trajectnota bepaalt de minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van VROM, zijn standpunt over de voorgenomen activiteit. In dit standpunt geeft de minister aan welk tracé de voorkeur verdient. Bovendien kan de minister van VROM daarbij aangeven niet bij verdere besluitvorming betrokken te willen worden. In het standpunt kunnen bijzondere voorwaarden voor geluid worden opgenomen. ad 4) Het ontwerp-tracébesluit In deze fase wordt binnen zes maanden na het uitbrengen van het standpunt het voorkeurstracé uitgewerkt tot een ontwerp-tracébesluit (OTB). In de verkorte procedure wordt het OTB gekoppeld uitgebracht met het MER. In de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 73/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Tracéwet zijn de eisen beschreven die aan een ontwerp-tracébesluit worden gesteld. In paragraaf 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. ad 5) Het tracébesluit In deze fase stelt de minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van VROM, het tracébesluit vast (tenzij de minister van VROM hiervan bij de standpuntbepaling van heeft afgezien). Dit dient in beginsel binnen 5 maanden na het ter inzage leggen van het ontwerp-tracébesluit te gebeuren. 5.4.3 Het aspect geluid in de Tracéwet Zoals hierboven aangegeven, wordt het aspect geluid in de Tracéwet zelf pas aan de orde gesteld in fase 4 het ontwerp-tracébesluit (OTB). In artikel 11 van de Tracéwet is aangegeven welke elementen een OTB dient te bevatten. - detailkaarten met een schaal van ten minste 1: 2500 en overzichtskaarten met een schaal van ten minste 1: 20 000; - resultaten van het akoestisch onderzoek (met name de voorgestelde maatregelen); - de voorgenomen hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (de beslissing tot vaststelling van de hogere waarden maakt deel uit van het Tracébesluit); - een verantwoording van de wijze waarop de inpassing van het tracé zal geschieden en welke compenserende maatregelen zullen worden getroffen. Verder is in artikel 1, eerste lid, sub h, de definitie van tracé opgenomen. In deze definitie is aangegeven dat het tracé tevens bevat de aanduiding van de maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in de Wgh. Voor het aspect geluid gaat het dus om: - de resultaten van het akoestisch onderzoek; het rapport akoestisch onderzoek maakt dus deel uit van het OTB; - de aanduiding van de geluidsbeperkende voorzieningen; dit wordt vertaald door zowel op kaart als door middel van tekst de bronmaatregelen en de afschermende voorzieningen te beschrijven. In de tekst van het OTB vindt dit plaats door aanduiding van de wegzijde, de kilometrering, en van afschermende voorzieningen de plaats in het dwarsprofiel, de aard van de afscherming (absorberend of reflecterend) en de hoogte ten opzichte van de rechter kantstreep van de verharding; - de voorgenomen hogere waarden; In het akoestisch onderzoek wordt er naar gestreefd om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Er zijn echter altijd situaties waarin niet aan deze grenswaarden kan worden voldaan. In deze situaties moet een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld; vaak wordt dit aangeduid als ontheffing of als hogere grenswaarde. In het OTB worden deze Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 74/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg voorgenomen hogere waarden opgenomen en bij vaststelling van het tracébesluit worden ook deze hogere waarden vastgesteld (meestal door de Ministers van VROM V&W). Indien een hogere waarde moet worden vastgesteld, zal niet slechts volstaan kunnen worden met het vaststellen voor één waarneemhoogte, maar zal dit voor de verschillende waarneemhoogten moeten gebeuren. In het OTB betreft het een opsomming van de adressen van de geluidsgevoelige objecten met de daarbij behorende hogere waarden. Bovendien dient gemotiveerd te worden waarom niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan; - de geluidsgevoelige objecten waaraan de bestemming dient te worden onttrokken. Wanneer blijkt dat bij geluidsgevoelige objecten de maximale ontheffingswaarde (zie paragraaf 5.4.8) wordt overschreden, zullen deze objecten moeten worden gesloopt (ook wel amoveren genoemd) of een andere bestemming moeten krijgen. Ook deze objecten worden met de adressen, samen met objecten die om andere redenen moeten worden gesloopt, in het OTB vermeld. Volgens jurisprudentie dient in het tracébesluit ook te worden aangegeven hoe wordt omgegaan met eventuele geluidhinder tijdens de bouwfase. In het tracébesluit kunnen de aan te houden grenswaarden worden vermeld en verder kan worden ingegaan op de maatregelen die zullen worden getroffen indien blijkt dat deze grenswaarden worden overschreden. Geprojecteerde geluidsgevoelige objecten In de Wgh zijn voor Tracéwet-projecten in afdeling 2A van hoofdstuk VI (artikelen 87b tot en met 87i) grenswaarden opgenomen voor geluidsgevoelige objecten. Het gaat hier uitsluitend om bestaande geluidsgevoelige bestemmingen. Dit zijn objecten die aanwezig zijn of objecten waarvoor een bouwvergunning is verstrekt. In situaties waarin binnen de zone van de hoofdweg volgens de vigerende bestemmingsplannen bouwvergunningen kunnen worden verstrekt, vindt slechts een toetsing aan de voorkeursgrenswaarde plaats. Wanneer deze grenswaarde wordt overschreden, geldt krachtens artikel 15, derde lid, van de Tracéwet het tracébesluit voor deze objecten gedurende een jaar als voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat de bouwvergunning niet meer kan worden verstrekt totdat een nieuw bestemmingsplan onherroepelijk is of het voorbereidingsbesluit is verlopen (artikel 50 Woningwet). Omdat het voorbereidingsbesluit pas geldt op het moment van het tracébesluit, dient men tijdens de voorbereiding van het OTB en ook in de periode tussen OTB en TB alert te zijn op eventuele verstrekkingen van bouwvergunningen. Bij de voorbereiding van het akoestisch onderzoek dient in ieder geval een inventarisatie te worden verricht van bouwmogelijkheden in vigerende bestemmingsplannen. Wanneer uit het akoestisch onderzoek vervolgens blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, zijn er geen consequenties. Wanneer echter de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zal in overleg met de gemeenten moeten worden bepaald welke oplossingen mogelijk zijn om enerzijds in de periode tot het tracébesluit niet geconfronteerd te worden met een nieuwe woning die niet in het OTB is opgenomen en anderzijds de bouw van deze objecten niet te frustreren. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 75/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Uitwerkingsbepalingen In het tracébesluit kunnen door de minister zogenaamde uitwerkingsbepalingen worden opgenomen. Deze bepalingen kunnen marges bevatten waarmee het definitieve ontwerp mag afwijken van de tracékaarten van het tracébesluit. Vaak gaat het om een marge in verticale ligging en een marge in horizontale richting. Deze uitwerkingsbepalingen mogen niet leiden tot een verslechtering van de geluidssituatie. Dat wil zeggen dat zo n wijziging niet mag leiden tot nieuwe (of hogere) hogere waarden of andere afschermende maatregelen. Er wordt derhalve geadviseerd om in het akoestisch onderzoek van de meest ongunstige ligging uit te gaan zodat het uitgesloten is dat bij realisatie blijkt dat de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen die in het OTB zijn opgenomen, worden overschreden. 5.4.4 Aanpassing van een weg De regels en grenswaarden voor wijziging van een (hoofd)weg die valt onder de Tracéwet, zijn opgenomen in afdeling 2a van hoofdstuk VI van de Wgh. De volgende wegen die een wijziging ondergaan, vallen onder deze afdeling: - een wijziging aan een hoofdweg die bestaat uit de ombouw van een weg tot autosnelweg; - een verbreding van een hoofdweg met één of meer rijstroken, indien het te verbreden weggedeelte twee knooppunten of aansluitingen met elkaar verbindt; - een wijziging aan een weg die ligt binnen het tracé van een te wijzigen hoofdweg voor zover: o de wijziging van de hoofdweg onder de Tracéwet valt; o er woningen zijn die zowel binnen de zone van de hoofdweg zijn gelegen als binnen de zone van de te wijzigen weg. In de regels en grenswaarden die in afdeling 2a van hoofdstuk VI van de Wgh zijn opgenomen, wordt onderscheid gemaakt tussen situaties waarin er sprake is van een aanpassing van een weg en in situaties waarin niet voldaan wordt aan de definitie van aanpassing van een weg. In artikel 87b Wgh is de definitie van aanpassing van een weg opgenomen: 'een aanpassing met betrekking tot een aanwezige weg waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 87d blijkt dat ten gevolge van die aanpassing de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van deze afdeling en afdeling 2 van hoofdstuk VII als de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 db of meer wordt verhoogd. Uit bovenstaande definitie blijkt dat niet op voorhand vaststaat dat een wijziging van een weg zoals gedefinieerd in de Tracéwet, ook een aanpassing van een weg conform de Wgh is. Eerst moet worden vastgesteld of de wijzigingen een toename van 2 db of meer tot gevolg heeft. In paragraaf 5.4.6 is aangegeven op welke wijze deze toets dient te worden uitgevoerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 76/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Overigens geldt bovendien dat in geval sprake is van een saneringssituatie waarvoor nog niet eerder een hogere waarde is vastgesteld, er geen sprake kan zijn van aanpassing van een weg. Hiervoor is slechts relevant dat sprake is van een overschrijding van 48 db in het toekomstige jaar. Als blijkt dat er voor een geluidsgevoelig object geen aanpassing van een weg plaatsvindt, zal voor dit object alleen een nadere toetsing aan de grenswaarde moeten plaatsvinden als het object in 1986 een hogere geluidsbelasting had dan 60 db(a) en er niet al een saneringswaarde voor dit object is vastgesteld. Men spreekt dan van een saneringssituatie (zie paragraaf 5.4.5). Wanneer wel wordt voldaan aan de definitie van aanpassing van een weg, dienen altijd maatregelen onderzocht te worden die erop gericht zijn om weer aan de grenswaarde te kunnen voldoen. Voordat wordt ingegaan op de verplichting tot akoestisch onderzoek vanuit de Wgh, is in paragraaf 5.4.6 de definitie van aanpassing van een weg nader uitgewerkt. In paragraaf 5.4.7 is in het kort aangegeven hoe de uitvoering van het akoestisch onderzoek in de totale procedure past. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de procedures wordt verwezen naar deel 4 van deze handleiding. 5.4.5 Saneringsgevallen Saneringsgevallen zijn woningen die op 1 maart 1986 vanwege een toen bestaande weg een hogere geluidsbelasting dan 60 db(a) ondervonden terwijl voor deze woningen nog geen hogere grenswaarde is vastgesteld. Voor deze woningen geldt bij wijziging of verbreding van een hoofdweg krachtens artikel 87g, eerste lid, Wgh een voorkeursgrenswaarde van 48 db. Deze grenswaarde geldt voor alle wegen die in het Tracébesluit worden opgenomen en is onafhankelijk van de vraag of er sprake is van een aanpassing van een weg zoals gedefinieerd in de voorgaande paragraaf. Indien voor niet afgehandelde saneringsgevallen na het vastgestelde maatregelpakket de voorkeursgrenswaarde van 48 db nog wordt overschreden wordt in het Tracébesluit een hogere waarde vastgesteld. Voor niet afgehandelde saneringsgevallen, waarbij na het vastgestelde maatregelpakket de voorkeursgrenswaarde van 48 db niet meer wordt overschreden, wordt geen hogere waarde vastgesteld. Bij een volgend project dient zo n saneringsgeval wederom in beeld gebracht te worden. 5.4.6 Uitwerking van het begrip aanpassing van een weg De in paragraaf 5.4.4 opgenomen definitie van het begrip aanpassing van een weg geeft aan dat aan alle volgende voorwaarden dient te worden voldaan: - het gaat om wijzigingen op of aan een aanwezige weg; - als het gaat om te wijzigen secundaire wegen moeten deze binnen het tracé van de hoofdweg liggen; - als gevolg van de wijzigingen neemt de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 db of meer toe waarbij opvulling tot 48 db is toegestaan. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 77/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Een wijziging op of aan een aanwezige weg Het dient te gaan om een wijziging in fysieke zin. Wanneer een project onder de Tracéwet valt, wordt aan deze voorwaarde voldaan. Het dient een aanwezige weg te betreffen Na de wijziging mag het aantal wegen dat voor het openbaar verkeer openstaat, niet zijn toegenomen. Zo moet de aanleg van een parallelweg langs een bestaande weg als nieuwe wegaanleg worden beschouwd als de parallelweg een eigen naam krijgt of anderszins geen directe functionele relatie met de bestaande naastgelegen weg heeft (een ventweg b.v.). De grenswaarden hiervoor staan dan in de artikelen 87d en 87e van de Wgh. Eventuele veranderingen aan de bestaande weg worden dan wel als wijziging gezien die bij geluidsgevoelige objecten mogelijk als aanpassing gelden. Wanneer de parallelweg als onderdeel van de bestaande weg wordt gezien, is het regime wijzigen of verbreden (met als mogelijk gevolg een aanpassing bij de geluidsgevoelige objecten) van toepassing. Een verschuiving van het tracé wordt als aanpassing aangemerkt mits: a. het nieuwe tracé in de geluidszone ligt van de oorspronkelijk weg; b. de geluidsgevoelige bestemming niet tussen het oude en het nieuwe tracé komt te liggen c. de bestaande weg wordt opgebroken (zodat het aantal wegen niet toeneemt); Voorwaarde b impliceert dat voor de ene woning sprake kan zijn van wijziging van een bestaande weg terwijl voor de andere woning aan dezelfde weg de regels voor nieuwe wegaanleg moeten worden toegepast. Dit wordt met de volgende figuur duidelijk gemaakt. Figuur 5-2 - aanpassing van een weg en nieuwe wegaanleg Bij woning A is sprake van aanpassing van een weg en bij woning B van nieuwe wegaanleg. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 78/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Toename van 2 db of meer Uit de definitie blijkt verder dat er pas sprake van aanpassing van een weg is wanneer, de wijziging van de weg leidt tot een toename van de geluidsbelasting vanwege deze weg met 2 db of meer. Er zal dus een akoestisch onderzoek moeten worden ingesteld om de eventuele toename te kunnen vaststellen. Hierbij moet met de volgende aspecten rekening worden gehouden; De toetsingsjaren De toename van de geluidsbelasting wordt bepaald door de heersende geluidsbelasting (hiervoor wordt de geluidsbelasting in het jaar voor de fysieke ingreep aangehouden), te vergelijken met de geluidsbelasting in het maatgevende jaar. Dit maatgevende jaar is onder normale omstandigheden het tiende jaar na openstelling van de weg. Hierbij worden eventueel nieuwe geluidsmaatregelen buiten beschouwing gelaten. Dit geldt overigens ook voor een ander wegdek wanneer dit niet als onderdeel van het ontwerp wordt aangebracht maar specifiek als geluidsmaatregel wordt getroffen (zoals tweelaags ZOAB). Door uit te gaan van het maatgevende jaar worden ook ontwikkelingen die niets met de wijziging hebben uit te staan, in het onderzoek betrokken. Zo wordt de autonome groei van het verkeer zoals deze zich in de 10 jaar zal voordoen, alsmede de groei van het verkeer die zich sinds de laatste waardevaststelling al heeft voorgedaan, bij de bepaling van de geluidsbelasting na realisatie van de aanpassing meegenomen. Verder wordt bij de 2 db-toets ook de maximaal toelaatbare geluidsbelasting betrokken die eventueel in het verleden is vastgesteld. N.B. Wanneer er zonder maatregelen sprake is van een toename van 2 db of meer, is er sprake van een aanpassing van een weg. Als met maatregelen vervolgens de toename tot 0 kan worden teruggebracht, blijft er sprake van aanpassing waar de regels van artikel 87a tot en met 87i op van toepassing zijn. De heersende geluidsbelasting Zoals aangegeven wordt de heersende geluidsbelasting bepaald op basis van de situatie in het jaar vóór de start van de werkzaamheden. Wanneer blijkt dat deze waarde echter lager is dan 48 db, wordt 48 db als uitgangspunt genomen voor de 2 db-toets. Reeds vastgestelde ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen In de gevallen waarin reeds in het verleden een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld (bijvoorbeeld ter gelegenheid van de aanleg van de weg of de bouw van de woning, een eerdere reconstructie of een reeds vastgesteld saneringsprogramma), wordt nagegaan in hoeverre de heersende geluidsbelasting hoger is dan de vastgestelde waarde. Voor het bepalen van de toename van de geluidsbelasting wordt de laagste van deze twee waarden als toetsingsgrootheid gebruikt. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 79/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Aftrek ex. artikel 110g Wgh Bij de vaststelling van een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting wordt rekening gehouden met de aftrek krachtens artikel 110g Wgh. Krachtens dit artikel mag het berekend resultaat met een aangegeven waarde worden verlaagd alvorens toetsing aan de grenswaarde plaatsvindt. Voor wegen met een representatieve snelheid van 70 km per uur of meer is deze aftrek 2 db. De aftrek voor de andere wegen is 5 db. Bij berekening van binnenwaarden is de aftrek 0 db. Overigens blijft in geval van het bepalen van de geluidsbelasting in 1986 een aftrek van 5 db(a) gelden (zie paragraaf 5.3.3). In het verleden waren andere regels voor deze aftrek van toepassing. Voor 1 januari 2007 stond deze aftrek beschreven in artikel 103 van de Wet geluidhinder. Wijze van afronden In artikel 1.3 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is aangegeven hoe het verschil tussen de heersende en toekomstige geluidsbelasting dient te worden bepaald; De waarden worden vóór afronding van elkaar afgetrokken en er vindt afronding plaats op het verschil. Daarbij wordt een halve eenheid afgerond naar het dichtstbijzijnde even getal. Hoewel niet in het Reken- en meetvoorschrift aangegeven worden de geluidsbelasting in de meeste rekenmodellen bepaald tot twee cijfers achter de komma; er wordt derhalve alleen afgerond naar het even getal als de waarde van de decimalen exact 0,50 is. Wanneer in het verleden een maximaal toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld, dient volgens de Circulaire van de minister van VROM aan gemeenten en provincies van 25 mei 1993, de toekomstige waarde te worden afgerond op een geheel getal alvorens het verschil wordt bepaald. In de volgende tabel zijn voor verschillende situaties de wijze van afronden vermeld. Tabel 5-8 - wijze van afronden bij aanpassing van een weg vastgestelde waarde heersende waarde waarde maatgevend jaar bepaling toename -- 47.40 49.40 49.40 48 = 1.40* nee 52 51.40 53.40 53.40 51.40 = 2.00 ja 52 54.73 58.28 58 52 = 6** ja 52 51.30 52.90 52.90 51.30 = 1.60 ja -- 53.12 54.62 54.62 53.12 = 1.50 ja -- 53.12 54.60 54.60 53.12 = 1.48 nee 53 53.21 54.50 54 53 = 1** nee -- 47.11 48.71 48.71 48= 0.71* nee 54 54.21 55.50 56 54 = 2** ja aanpassing -- 54.21 55.50 55.50 54.21 = 1.29 nee *) heersende waarde is lager dan 48 db, dus voor verschilbepaling drempelwaarde 48 db hanteren. **) vastgestelde waarde is lager dan heersende waarde, dus afgeronde waarde toekomstige geluidsbelasting vergelijken met vastgestelde waarde Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 80/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg 5.4.7 Werkwijze Voor de opstelling van het akoestisch onderzoek ten behoeve van het OTB en de toetsing aan de grenswaarden is noch in de Wgh, noch in de Tracéwet een procedure voorgeschreven. In het volgende is dan ook globaal beschreven op welke wijze het akoestisch onderzoek bij een OTB tot stand komt en hoe de belanghebbenden bij de maatregelenkeuze betrokken wordt. Het akoestisch onderzoek wordt altijd door Rijkswaterstaat uitgevoerd. Formeel gezien kan Rijkswaterstaat dit geheel autonoom doen zonder dat andere partijen zoals gemeenten en provincie hierbij betrokken worden. Ook de ambtelijke keuze van maatregelen kan zonder ruggespraak met andere partijen plaatsvinden. In de praktijk worden de partijen echter tijdens het proces van de totstandkoming van het akoestisch onderzoek en de (interne) besluitvorming over de maatregelen geïnformeerd en geraadpleegd. De wijze waarop dit plaatsvindt, varieert. In het kader van dit onderzoek wordt tevens bezien of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de aanpassing tot gevolg zal hebben dat ook langs andere wegen of langs overige delen van dezelfde weg sprake zal zijn van een aanpassing in de zin van de Wet geluidhinder. Dat wil dus zeggen dat sprake moet zijn van een wijziging ten gevolge waarvan de geluidsbelasting met 2 db of meer zal toenemen (artikel 77 Wgh). Als dat het geval is, moeten ook deze wegen in het onderzoek worden betrokken. Zie hierover artikel 99 lid 2: Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 db of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of - als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd - vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te reconstrueren gedeelten van de betrokken weg en art 87d lid 3: Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging of verbreding van een hoofdweg zal leiden tot een aanpassing van andere wegen dan de te wijzigen of te verbreden hoofdweg of tot aanpassing van de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de hoofdweg, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de betrokken hoofdweg. Het resultaat van het akoestisch onderzoek is uiteindelijk een gemotiveerde keuze van de maatregelen die in het OTB worden opgenomen en een opsomming van woningen waar sprake is van aanpassing van de weg of een nog niet afgehandelde saneringssituatie, en waarbij na het treffen van de maatregelen de voorkeursgrenswaarde toch nog wordt overschreden. Deze gegevens worden in het OTB verwerkt doordat in ieder geval de te treffen geluidsmaatregelen (dus asfalt en schermen) met kilometrering moeten worden aangegeven, alsmede de vast te stellen hogere waarden voor iedere waarneemhoogte en gevel waarvoor dat het geval is. Vervolgens wordt het OTB ter inzage gelegd. Voorzover het OTB geen volledig inzicht biedt in onder meer de rekenresultaten en schermafweging, zal het akoestisch onderzoek (of Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 81/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg delen daarvan) meegestuurd moeten worden aan bewoners die een hogere waarde voor hun woning zullen krijgen. 5.4.8 Grenswaarden woningen en andere geluidsgevoelige objecten In de vorige paragraaf is vermeld dat het akoestisch onderzoek zich niet alleen beperkt tot de weg die daadwerkelijk een wijziging ondergaat, maar dat ook onderzoek moet worden gedaan naar wegen waar de geluidsbelasting zal gaan toenemen als gevolg van de wijziging, en waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat die toename ook tot aanpassing van de weg zal leiden voor de betrokken geluidsgevoelige bestemmingen. De grenswaarden die in deze paragrafen worden behandeld, gelden dan ook voor de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen: - de geluidszone van de fysiek te wijzigen weg; - de geluidszone van de overige weggedeelten van de desbetreffende hoofdweg welke niet fysiek gewijzigd worden voor zover daar een toename van 2 db of meer wordt verwacht; - binnen de geluidszone van de overige wegen waar een toename van de geluidsbelasting van 2 db of meer wordt verwacht. Voorkeursgrenswaarde De wijze waarop de voorkeursgrenswaarde wordt bepaald, is voor alle geluidsgevoelige gebouwen gelijk. Hierbij is de juridisch/akoestische geschiedenis van het gebouw of terrein van belang. Het gaat om: - de geluidsbelasting op 1 maart 1986; - de maximaal toelaatbare geluidsbelasting die eventueel in het verleden is vastgesteld. De aldus verkregen voorkeursgrenswaarde geldt voor alle soorten geluidsgevoelige gebouwen. Eerder vastgestelde waarden Wanneer er eerder, hetzij door gedeputeerde staten, hetzij door Burgemeester en Wethouders. hetzij door de minister van VROM een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld, geldt altijd de laagste van de volgende 2 waarden als voorkeursgrenswaarde: - de vastgestelde waarde; - de geluidsbelasting een jaar voor de fysieke ingreep. Daarbij geldt dat 48 db te allen tijde toelaatbaar is. Voor geluidsgevoelige terreinen, niet zijnde woonwagenstandplaatsen, is dat 53 db. Niet eerder vastgestelde waarden Indien er niet eerder een waarde is vastgesteld, is de geluidsbelasting op 1 maart 1986 van belang. Wanneer deze waarde toen hoger was dan 60 db(a), geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 db. In alle overige gevallen geldt dat de geluidsbelasting een jaar voor de fysieke ingreep (heersende waarde) als voorkeursgrenswaarde moet worden aangehouden, waarbij wordt aangetekend dat een waarde van 48 db altijd toelaatbaar is. Samenvatting voorkeursgrenswaarden Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 82/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg In de volgende tabellen zijn de voorkeursgrenswaarden samengevat. Tabel 5-9 - voorkeursgrenswaarden bij aanpassing van een weg situatie voorkeursgrenswaarde in db eerder waarde vastgesteld laagste van:*) - heersende waarde - hogere (vastgestelde) waarde geen vastgestelde waarde; 48 db geluidsbelasting in 1986 > 60 db(a) overige gevallen heersende geluidsbelasting*) *) 48 db is te allen tijde toelaatbaar Tabel 5-10 - voorkeursgrenswaarden zonder een aanpassing van een weg situatie voorkeursgrenswaarde in db geen vastgestelde waarde; 48 db geluidsbelasting in 1986 > 60 db(a) overige gevallen geen toetsing aan grenswaarden Maximale ontheffingswaarde In situaties waarin de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige landschappelijke of financiële aard, kunnen de Ministers een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde vaststellen. Bij saneringsgevallen geldt hiervoor alleen een (bijna) absoluut plafond en bij de andere gevallen geldt er behalve een absoluut plafond ook een limiet aan de toename van de geluidsbelasting; Indien er sprake is van een aanpassing van een weg, is de maximale toename 5 db boven de voorkeursgrenswaarde. Deze maxima gelden echter uitdrukkelijk niet als op grond van de Experimentenwet Stad en Milieu of Interimwet stad en milieubenadering een hogere waarde is vastgesteld. In dat geval geldt de in het kader van de Interimwet vastgestelde waarde als de maximale ontheffingswaarde. De hoogte van de plafondwaarden of maximale ontheffingswaarde is afhankelijk van: - al dan niet een saneringssituatie waarvoor ex. artikel 90 van de Wgh een waarde is vastgesteld; - het gebruik/ de bestemming van het geluidsgevoelig gebouw of terrein; - ligging in buitenstedelijk of stedelijk gebied. Het buitenstedelijk gebied is gedefinieerd als het gebied buiten de bebouwde kom, alsmede het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend in de geluidszone van een auto- of autosnelweg. Het stedelijk gebied is het complement hiervan. Dit komt er op neer dat er bij autosnelwegen altijd sprake is van een buitenstedelijk gebied. Dit geldt overigens alleen voorzover het de zone van deze hoofdweg betreft, voorzover het gaat om de aanleg of wijziging van een niet-autoweg in het stedelijk gebied dan geldt voor die zone dat sprake Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 83/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg is van een stedelijk gebied met bijbehorende normen. Een woning die in beide zones is gelegen, is dus afhankelijk van de weg onderhevig aan een verschillende normering. In de volgende tabel zijn de plafondwaarden bij aanpassing van een weg vermeld. Deze waarden zijn afgeleid uit artikel 87f en artikel 87g, vierde lid, Wgh. woningen Tabel 5-11 - plafondwaarden voor niet-saneringsgevallen bij aanpassing van een weg situatie stedelijk gebied maximale ontheffing in db buitenstedelijk gebied waarde is vastgesteld ex. artikel 90 Wgh wetsartikel art 87f Wgh art 87f Wgh artikel 87g A B Wgh woonwagenterreinen 53 53 n.v.t. onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouw en andere geluidsgevoelige terreinen A B A B 63 68 63 68 53 58 58 68 58 68 53 58 68 68 68 68 58 58 58 58 68 A: - eerder hogere waarde vastgesteld op grond van artikel 83 Wet geluidhinder of artikel 84 Wet geluidhinder, tweede lid (zoals dat luidde vóór 1 september 1991) - niet eerder hogere waarde vastgesteld als bedoeld onder A., en heersende geluidsbelasting <= 53 db B. - niet eerder hogere waarde vastgesteld als bedoeld onder A., en heersende geluidsbelasting > 53 db Een hoger maximum dan het in de Tabel 5-11 genoemde is mogelijk wanneer eerder op grond van Experimentenwet Stad en Milieu of Interimwet stad en milieubenadering een hogere waarde is vastgesteld die meer bedraagt dan het genoemde maximum. In de volgende tabel zijn de plafondwaarden bij sanering vermeld (artikel 87g Wgh). Tabel 5-12 - plafondwaarden voor saneringsgevallen situatie woningen onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen maximaal ontheffing in db 68 en hoger*) andere gezondheidszorggebouwen 58 *) voor woningen kan krachtens artikel 87g, vijfde lid, een nog hogere waarde dan 68 db worden vastgesteld 68 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 84/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg Maximale binnenniveaus Woningen Wanneer er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aan de orde is en er wordt een ontheffingswaarde vastgesteld, gelden voor het desbetreffende pand grenswaarden voor de geluidsbelasting in de geluidsgevoelige ruimten. Deze grenswaarde bedraagt voor woningen die geen saneringsgevallen zijn 33 db en 43 db voor woningen die wel voor sanering in aanmerking komen en waar een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt vastgesteld van meer dan 53 db. Bij de uitvoering van de maatregelen voor saneringswoningen wordt er echter naar gestreefd om een binnenwaarde van 38 db te realiseren. Voor reeds gesaneerde woningen geldt eveneens 43 db. Tabel 5-13 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen bij aanpassing van een weg situatie bij aanpassing van een weg maximale geluidsbelasting db niet-saneringsgevallen 33 saneringsgevallen waar voor het eerst een hogere waarde wordt vastgesteld van meer dan 55 db(a) 38/ 43*) reeds eerder gesaneerde woningen met een opnieuw vastgestelde waarde van meer dan 55 db(a) 38/ 43*) *) Getoetst moet worden of zonder gevelmaatregelen het binnenniveau hoger is dan 45 db. Is dit het geval dan zal het binnenniveau in principe tot 38 db moeten worden teruggebracht. Zie verder paragraaf 6.6. Andere geluidsgevoelige gebouwen De binnenwaarden voor de verblijfsruimten in andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen zijn gelijk aan de waarden die gelden bij nieuwe wegaanleg. Deze waarden zijn vermeld in de volgende tabel. Tabel 5-14 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde geluidsgevoelige gebouwen bij aanpassing van een weg Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 85/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg geluidsgevoelig gebouw ruimte maximale geluidsbelasting db onderwijsgebouwen theorielokalen 28 theorievaklokalen 33 ziekenhuizen of verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwen (zie paragraaf 3.3.4) onderzoeks- en behandelingsruimten ruimten voor patiëntenhuisvesting recreatie- en conversatieruimten onderzoeks- en behandelingsruimten recreatie- en conversatieruimten woon- en slaapruimten 28 33 28 5.4.9 Grenswaarden Stiltegebieden/ Beschermingsgebieden Voor beschermingsgebieden krachtens de Wet milieubeheer en stiltegebieden (zie paragraaf 3.4) zijn geen algemeen geldende grenswaarden van toepassing. Aanbevolen wordt om in deze gevallen contact op te nemen met de provincie over de aan te houden grenswaarden op grond van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Deze PMV s staan op internet. Normaliter zal 1,5 m waarneemhoogte aangehouden kunnen worden. Analoog aan de regeling voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen wordt ook voor stiltegebieden het stand-still principe gehanteerd. Dat houdt in dat er naar gestreefd wordt om de geluidsbelasting op het huidige niveau te handhaven. Bij het bepalen van de geluidsniveaus wordt de correctie volgens artikel 110g Wgh veelal achterwege gelaten. 5.4.10 Grenswaarden natuurgebieden Voor deze gebieden (zie paragraaf 3.5) gelden geen algemeen geldende grenswaarden. In principe geldt dat er als gevolg van de reconstructie geen verstoring of verslechtering mag optreden. De wijze waarop dit wordt vastgesteld, is afhankelijk van de projectspecifieke situatie. Voor verschillende soorten natuurgebieden gelden verschillende normen. De Natura 2000 gebieden kennen het strengste regime. 5.4.11 Grenswaarden niet-geluidsgevoelige objecten Zoals in paragraaf 3.6 is aangegeven, dient bij de beoordeling van plannen ook de geluidsbelasting van andere objecten te worden betrokken die niet als geluidsgevoelig zijn aangewezen maar waar hinder wel een rol kan spelen. Wettelijke grenswaarden gelden hiervoor echter niet. Vaak wordt in ieder geval Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 86/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 5 wijziging op of aan een weg inzichtelijk gemaakt in welke mate de geluidsbelasting van deze objecten verandert als de reconstructie wordt uitgevoerd. Tabel 5-15 - overzicht bekende indicatieve toetsingswaarden voor nietgeluidsgevoelige bestemmingen bestemming toetsingswaarde in db recreatiewoningen en 48 campings begraafplaatsen 60*) kazernes 48 *) voor begraafplaatsen wordt de dagperiode als maatgevende periode aangehouden op 1,5 meter waarneemhoogte. 5.4.12 Literatuur - Tracéwet, Stb. 2000, 396, laatstelijk gewijzigd Stb. 2002, 244 - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Wet milieubeheer; http://wetten.overheid.nl - Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002, Stcrt. 2002, 81 (vervallen) - Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, Stcrt. 2006, 249 - Handleiding voor de tracé-m.e.r.-procedure 2006, DWW-2006-049, ISBN 90-369-5613-7 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 87/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering 6 SANERING 6.1 INLEIDING De Wet geluidhinder (Wgh) voorziet in een regeling op basis waarvan in situaties waar bestaande woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen langs een bestaande weg een te hoge geluidsbelasting ondervinden, geluidsbeperkende en geluidwerende maatregelen kunnen worden getroffen. Deze regeling is opgenomen in afdeling 3 van hoofdstuk VI, Bestaande situaties van de Wgh. De kosten van deze maatregelen komen ten laste van het Rijk. In het algemeen wordt dit sanering genoemd. In de Wgh wordt bij sanering de gemeente als initiatiefnemer aangewezen. De gemeente inventariseert de saneringsgevallen. De wegbeheerder kan echter ook een programma van maatregelen vaststellen en dit voorleggen aan de minister van VROM. Bij projecten die onder de Tracéwet vallen en waarbij saneringsgevallen een rol spelen, is de formele verantwoordelijkheid van de gemeente beperkt tot het treffen van maatregelen om de geluidswering van de woningen aan de normen te laten voldoen. In dit hoofdstuk wordt in hoofdlijnen uiteengezet hoe bij niet Tracéwetprojecten het akoestisch onderzoek in de totale procedure past. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de procedures wordt verwezen naar deel 4 van deze handleiding. 6.2 DEFINITIE SANERINGSSITUATIES In artikel 88 Wgh is omschreven welke situaties als saneringssituaties moeten worden aangemerkt. Burgemeester en wethouders moeten aan de minister van VROM melden welke saneringssituaties in hun gemeente aanwezig zijn. Het gaat om bestaande woningen die in 1986 een hogere geluidsbelasting ondervonden dan 60 db(a) (etmaalwaarde). Ook andere geluidsgevoelige bestemmingen kunnen, op grond van het 'Besluit geluidhinder', onder de saneringsplicht vallen. Het onderdeel van de Wgh dat betrekking heeft op sanering, is op 1 maart 1986 in werking getreden, zodat deze datum de peildatum is voor het vaststellen van saneringssituaties. Nu moet hierop weer een uitzondering worden gemaakt voor woningen die reeds tussen 1 januari 1982 en 1 maart 1986 met de Wgh geconfronteerd zijn. Op 1 januari 1982 is namelijk het onderdeel nieuwe situaties van de Wgh in werking getreden. Dit onderdeel stelt regels omtrent het in acht nemen van grenswaarden bij de vaststelling van bestemmingsplannen en voor de aanleg en reconstructie van wegen buiten toepassing van de bestemmingsplanprocedure. Het is derhalve uitgesloten dat na de vaststelling van deze plannen nog saneringssituaties zijn ontstaan. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 88/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering 6.2.1 De inventarisatie van saneringsgevallen Volgens artikel 88 Wgh dient het college van Burgemeester en Wethouders aan de minister van VROM de woningen te melden die op 1 maart 1986 een hogere geluidsbelasting hadden dan 60 db(a). De melding dient plaats te vinden binnen twee jaar na 1 januari 2007. Voor woningen die in 1986 een hogere geluidsbelasting hadden dan 64 db(a), en waar de sanering uitsluitend zal bestaan uit gevelisolatie, is al eerder een melding uitgevoerd. Deze melding heeft geleid tot een zogenaamde megabeschikking van de minister van VROM waarin per gemeente voor deze woningen maximaal toelaatbare geluidsbelastingen zijn vastgesteld. Deze woningen staan op de zogenaamde A-lijst. De gemeenten hebben in dit kader destijds ook woningen met een lagere geluidsbelasting aangemeld; de zogenaamde B-lijstwoningen. Voor deze woningen is echter nog geen maximaal toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld. De B-lijst woningen zijn dus wel gemeld conform artikel 88 Wgh maar een besluit tot vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 90 Wgh is in het algemeen niet genomen. Bij het bepalen of er sprake is van een saneringssituatie wordt uitgegaan van de regelgeving zoals deze luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het onderdeel bestaande situaties van de Wgh. Dit houdt het volgende in: Reken- en meetvoorschrift Krachtens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 dient de inventarisatie van saneringsgevallen plaats te vinden met gebruikmaking van het Reken- en meetvoorschrift verkeerslawaai (Stcrt 1981, 107). Dit houdt in dat gebruik moet worden gemaakt van de rekenmethoden zoals deze in dit voorschrift waren opgenomen. Aftrek ex. artikel 110g Wgh Een ander aandachtspunt vormt de correctie ex. artikel 110g van de Wgh; Deze aftrek (op grond van het toenmalige artikel 103) bedroeg op 1 maart 1986 voor alle wegen 5 db(a). Bij het bepalen van de geluidsbelasting op 1 maart 1986 dient derhalve een aftrek in rekening te worden gebracht van 5 db(a). 6.2.2 De uitzonderingen Volgens artikel 88 Wgh zijn saneringssituaties: Woningen binnen de zone, die op 1 maart 1986 vanwege een toen bestaande weg een hogere geluidsbelasting dan 60 db(a) ondervonden, met uitzondering van woningen: - die zijn geprojecteerd na 1 januari 1982 volgens een bestemmingsplan waar bij de vaststelling daarvan de Wgh is toegepast; - in zones van wegen die zijn geprojecteerd na 1 januari 1982 volgens een bestemmingsplan waar bij de vaststelling daarvan de Wgh is toegepast; - in zones van wegen die zijn aangelegd of gereconstrueerd na 1 januari 1982, met toepassing van de procedure 79-81 Wgh. (Dit betreft de aanleg/reconstructieprocedure buiten bestemmingsplan zie paragraaf Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.).gevallen die al zijn gemeld op grond van artikel 88 zoals dat luidde voor 1 januari 2007 gelden ook als saneringwoning. Daarbij was de drempelwaarde 55 db(a). Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 89/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering N.B. Langs spoorlijnen zijn zowel de meldingsdata als de drempelwaarden anders. Ook woningen die wel voldoen aan bovenstaande voorwaarden maar waarvoor reeds in het kader van de sanering een maximaal toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld, worden uiteraard niet tot de saneringssituaties gerekend. 6.2.3 De A- en B-lijsten Voor saneringssituaties waarbij de gemeente van mening was dat sanering niet zou moeten plaatsvinden met geluidsschermen of andere overdrachtsmaatregelen, dan wel door bronmaatregelen, zijn door de minister van VROM via een zogenaamde megabeschikking per gemeente de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen vastgesteld. Deze woningen staan op de zogenaamde A-lijst. De maatregelen die voor deze woningen nodig zijn, zijn echter in de meeste gevallen nog niet uitgevoerd. De gemeenten hebben ook woningen met een lagere geluidsbelasting dan 65 db(a), de klasse 60 65 db(a), aan de minister van VROM gemeld voor de B-lijst. Voor deze woningen zijn geen maximaal toelaatbare geluidsbelastingen vastgesteld. Uiterlijk 2 jaar na 1 januari 2007 moeten alle woningen met een geluidsbelasting van meer dan 60 db(a) in 1986 gemeld worden. Zoals is aangegeven, gaat het bij de A-lijst om woningen die volgens de mening van de gemeente ten tijde van de melding alleen door gevelisolatie zullen worden gesaneerd. De financiering van deze maatregelen vindt plaats uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing. Dit budget wordt verdeeld door de provincie op basis van een indicatieve verdeelsleutel van het Rijk. Alleen grote gemeenten krijgen een budget rechtstreeks van het Rijk. 6.2.4 Bijzondere situaties met betrekking tot sanering De regels met betrekking tot sanering zijn sinds 1986 in werking. Vooruitlopend op deze inwerkingtreding zijn ook in de jaren 1982-1986 al saneringsprojecten uitgevoerd ( presanering ). Bovendien zijn in de jaren die direct volgen op de inwerkingtreding saneringsprojecten uitgevoerd die volgens de huidige inzichten niet geheel correct zijn verlopen. Rijkswaterstaat kan met deze situaties worden geconfronteerd bij wijzigingen aan een bestaande weg volgens de Tracéwet-procedure en bij projecten die onder de R/S-regeling vallen. In het volgende wordt nader op deze situaties ingegaan. Projecten uit de periode van presanering Vooruitlopend op de formele inwerkingtreding van de afdeling bestaande situaties van hoofdstuk 6 van de Wgh in 1986 zijn er op basis van een subsidieregeling van het ministerie van VROM in de periode 1982-1986 reeds saneringsprojecten uitgevoerd. In deze projecten zijn voor situaties met relatief hoge geluidsbelastingen geluidsschermen aangebracht en/of woningen geïsoleerd. Omdat het onderdeel van de wet met betrekking tot sanering niet in werking was, werden de hogere maximaal toelaatbare geluidsbelastingen die na realisatie van de voorzieningen optraden, niet vastgelegd in een beschikking van de minister van VROM. Deze woningen zijn derhalve formeel nog steeds Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 90/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering niet gesaneerde saneringswoningen. In projecten, waarbij het gaat om wijziging van een bestaande weg, komen deze woningen opnieuw aan de orde. Er wordt dan opnieuw de saneringsprocedure doorlopen; indien nodig worden opnieuw berekeningen uitgevoerd om te bepalen wat de saneringswoningen zijn en de saneringsmaatregelen worden opnieuw bepaald. Bij niet-tracéwetprojecten is er een koppeling tussen het programma van maatregelen voor de sanering en de maatregelen die uit het project volgen. Dit programma wordt voorgelegd aan de minister van VROM en de minister stelt dan de maximaal toelaatbare geluidsbelastingen vast. De procedure die hiervoor wordt doorlopen, wijkt dus af van die van autonome sanering (zie paragraaf 6.4). Bij Tracéwet-projecten geldt voor deze woningen een voorkeursgrenswaarde van 48 db en de maatregelen worden dan hier op afgestemd. Bij niet-tracéwetprojecten wordt voor woningen, waarbij de geluidsbelasting in de toekomstige situatie (na het treffen van de vastgestelde maatregelen) kleiner is dan of gelijk is aan 48 db, een hogere waarde van 48 db vastgesteld. Bij Tracéwet-projecten wordt voor woningen, waarbij de geluidsbelasting in de toekomstige situatie (na het treffen van de vastgestelde maatregelen) kleiner is dan of gelijk is aan 48 db, geen hogere waarde vastgesteld. Bij een volgend project dient de sanering voor zo n situatie wederom in beeld gebracht te worden. Reparatie van reeds uitgevoerde projecten In de jaren na 1986 werden saneringsprojecten uitgevoerd waarbij de aandacht met name gericht was op de woningen met een hoge geluidsbelasting (> 65 db(a)). Bij de beoordeling van de haalbaarheid van deze projecten werd ook alleen gekeken naar het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting. In sommige gevallen is men er toen aan voorbij gegaan dat op grotere afstand van de weg ook woningen aanwezig waren die op grond van hun geluidsbelasting voor sanering in aanmerking kwamen. Deze woningen zijn dan in het project buiten beschouwing gelaten en voor deze woningen is dan ook geen maximaal toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld. Soms zijn er bij projecten in afwijking van de Wgh zelfs helemaal geen hoogst toelaatbare waarden vastgesteld. Wanneer in een nieuw wijzigingsproject van de weg dergelijke woningen worden aangetroffen, wordt opnieuw de saneringsprocedure doorlopen en de minister van VROM stelt dan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast. Dit geldt dan voor alle woningen die in 1986 een hogere geluidbelasting hadden dan 60 db(a). Bij het onderzoek naar de te treffen saneringsmaatregelen gelden criteria voor de doelmatigheid van geluidsschermen. Een voorbeeld hiervan is de eis dat er op de begane grond een verbetering dient op te treden van tenminste 5 db. Deze criteria worden ook toegepast als er in de betreffende situatie al een scherm aanwezig is. (zie bijlage 3) Bij de Tracéwet-projecten geldt voor saneringswoningen een voorkeursgrenswaarde van 48 db en de maatregelen worden dan hier op afgestemd Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 91/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering 6.3 GELUIDSSANERING VOLGENS DE R/S-REGELING Bij de uitvoering van capaciteitsuitbreidingen van wegen of de uitvoering van verbeteringswerken wordt de uitvoering van de geluidssanering door Rijkswaterstaat gelijktijdig meegenomen. Er is tussen de ministeries van VROM en Verkeer en Waterstaat een afspraak gemaakt dat Rijkswaterstaat in dat geval de saneringsmaatregelen uit haar eigen budget zal financieren. Deze regeling is vastgelegd in 'Nadere regels voor de uitvoering van geluidssanering ten laste van Rijkswaterstaat bij het uitvoeren van werkzaamheden aan rijkswegen ter vergroting van de capaciteit of het uitvoeren van verbeteringswerken aan rijkswegen'. Deze zogenaamde R/Sregeling is op 1 januari 1992 in werking getreden. De regeling is in zijn geheel opgenomen in bijlage 1. Het gaat bij sanering uiteraard om alleen die woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor in het verleden nog geen geluidssanering heeft plaatsgevonden en nog geen maximaal toelaatbare waarden zijn vastgesteld. 6.3.1 Werkingsgebied van de regeling De regeling gaat niet uit van het begrip reconstructie uit de Wgh, maar kent een eigen afbakening. In de regeling wordt onder werkzaamheden aan de weg verstaan: - toevoegen van rijstroken met uitzondering van toevoeging van rijstroken welke uitsluitend bestemd zijn voor openbaar vervoer; - blijvende verlegging van de as van rijbanen; - wijziging van de hoogteligging van de weg anders dan te rekenen tot normaal onderhoud; - wijziging van het wegdek als gevolg waarvan de emissie blijvend toeneemt; - combinatie van bovenstaande werkzaamheden. Bovendien worden in de regeling de volgende - akoestisch minder relevante - werkzaamheden uitgesloten: - overlaging al dan niet met herprofilering waarbij de geluidemissie op het nieuwe wegdek niet hoger is dan op het oude wegdek; - snelheidsverhoging waarbij de toename van de geluidemissie als gevolg van deze verhoging volledig wordt gecompenseerd door het aanbrengen van een stiller wegdek; - plaatsing van verkeerslichten bij aansluiting op wegen van lagere orde en voor toeritdosering; - tijdelijke werken aan de weg; - vervanging van kunstwerken; - installatie van rijstrooksignalering; - werkzaamheden in het kader van de grote overdracht van wegen naar de provincies; - het gebruik van de vluchtstrook als tijdelijke rijstrook ( spitsstrook ) buiten de nachtperiode (07.00-23.00 uur). Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 92/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering 6.3.2 Procedure Wanneer de beschrijving van werkzaamheden aan de weg in paragraaf 6.3.1 wordt geconfronteerd met de definitie van reconstructie buiten de Tracéwet procedure,blijkt dat niet iedere wegwerkzaamheid als een reconstructie in de zin van de Wgh moet worden gezien. De procedure is dan minder uitgebreid. In de volgende beschrijving zijn de acties die extra nodig zijn bij reconstructie cursief gedrukt. 1. Rijkswaterstaat gaat na of er sprake is van reconstructie volgens de definitie in paragraaf 5.3. 2. Rijkswaterstaat meldt aan gemeente het voornemen tot uitvoering van de werkzaamheden aan de weg. 3. Burgemeester en Wethouders en Rijkswaterstaat sluiten doorgaans een overeenkomst waarmee o.a. de voorbereiding en uitvoering van het saneringsproject worden gemandateerd aan Rijkswaterstaat. 1 4. Rijkswaterstaat stelt een projectgroep in waarvan in ieder geval Rijkswaterstaat en de gemeente deel uitmaken. 5. Rijkswaterstaat stelt een akoestisch onderzoek in naar: a. de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige objecten in 1986, het jaar vóór de werkzaamheden aan de weg en in het jaar 10 jaar na gereedkomen van de wegwerkzaamheden; b. het effect van mogelijke geluidsbeperkende maatregelen. 6. In de projectgroep wordt een principeoplossing gekozen. 7. Rijkswaterstaat stelt het ontwerpsaneringsprogramma op. Dit programma bevat onder andere: a. een beschrijving van de aard en de omvang van de gekozen maatregelen; b. een overzicht van de geluidsbelastingen: 1. vóór uitvoering van de werkzaamheden; 2. na uitvoering van de werkzaamheden zonder maatregelen; en 3. na uitvoering van de werkzaamheden met maatregelen. c. Wanneer er sprake is van geluidwerende maatregelen kan worden volstaan met het aangeven van de vereiste geluidswering die moet worden bereikt. Aangezien Rijkswaterstaat zelf de kosten van de maatregelen draagt, kan een overzicht van de kosten achterwege blijven. 8. Rijkswaterstaat legt het ontwerpprogramma voor aan de gemeente. 9. De gemeente stelt het ontwerpprogramma van maatregelen vast en legt het ter inzage. Belanghebbenden kunnen hier bij de gemeente op inspreken. 10. Na verwerking van eventuele inspraakreacties stelt de gemeente het programma van maatregelen vast, en legt het voor aan de minister van VROM. 1 Stap 3 kan ook later in de procedure worden uitgevoerd; bijvoorbeeld na stap 9 of 14 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 93/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering 11. De minister van VROM stelt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting en de te treffen maatregelen vast. 12. De minister van VROM stelt het college van burgemeester en wethouders van zijn besluit in kennis. 13. Het college van burgemeester en wethouders legt het vastgestelde saneringsprogramma ter inzage. Belanghebbenden kunnen hiertegen eventueel nog bezwaar en beroep instellen. 14. Rijkswaterstaat stelt een vervolgonderzoek in naar de gevolgen van de reconstructie, indien nodig wordt een procedure voor vaststelling van hogere waarden bij gedeputeerde staten gevolgd. 15. Burgemeester en wethouders nemen een besluit overeenkomstig artikel 99 Wgh, waarin de uit te voeren geluidsbeperkende maatregelen worden vastgelegd. 16. Rijkswaterstaat maakt een bestek, verzorgt de aanbesteding en voert de directie en houdt toezicht tijdens de bouw. 17. Rijkswaterstaat geeft aan het samenwerkingsverband of adviesbureau opdracht tot uitvoering van een gevelisolatieonderzoek bij de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen waar een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld. In de praktijk wordt alleen gevelonderzoek uitgevoerd als de geluidsbelasting hoger zal zijn dan 60 db. Ook de woningen en andere geluidsgevoelige objecten waarvoor in stap 14 een hogere waarde is vastgesteld, worden in dit onderzoek betrokken. 18. Wanneer zowel de geluidsbeperkende maatregelen als de geluidwerende maatregelen zijn uitgevoerd, meldt Rijkswaterstaat het project gereed bij de minister van VROM. 19. De wegbeheerder wordt eigenaar van de voorzieningen op de weg. 6.4 AUTONOME SANERING Men spreekt van autonome sanering wanneer de saneringsmaatregelen niet in combinatie met andere werkzaamheden worden uitgevoerd. Rijkswaterstaat is alleen bij deze projecten betrokken, wanneer de sanering bestaat uit het plaatsen van schermen of wallen. Bij gevelisolatieprojecten beperkt de bemoeienis van Rijkswaterstaat zich tot het aanleveren van basismateriaal zoals verkeersgegevens voor het akoestisch onderzoek en dergelijke. Voor schermenprojecten wordt jaarlijks door de minister van VROM vastgesteld waar de beschikbare gelden aan zullen worden besteed. Voor schermenprojecten neemt de gemeente het initiatief. Bij projecten langs rijkswegen kan een overeenkomst met Rijkswaterstaat worden gesloten waarbij het akoestisch onderzoek, de voorbereiding en de uitvoering aan de wegbeheerder worden overgedragen (zie bijlage 2). Dit vindt met name plaats als een geluidsbeperkende voorziening op Rijksgrond komt te staan. Inhoudelijk gezien wijkt de regeling bij autonome sanering niet veel af van de regeling zoals vermeld in paragraaf 6.3.2. Het grootste verschil is gelegen in het feit dat bij autonome sanering de kosten ten laste van het ministerie van VROM komen. De geraamde kosten voor eventuele schermmaatregelen en/of verkeersmaatregelen worden op doelmatigheid getoetst met behulp van de rekenmethode die daarvoor is opgenomen in formulier Wbb uit de ministeriële Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 94/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering Regeling vaststelling subsidieplafond sanering verkeerslawaai 2006 en criteria subsidieverlening, Stcrt. 2006, 247p.36 Dit formulier is een onderdeel van de formulierenset die bij de afhandeling van saneringsprojecten wordt gebruikt (zie bijlage 3). De regeling voorziet in een opslagpercentage als tegemoetkoming in de kosten van de voorbereiding. Partijen kunnen afspraken maken over de verdeling van deze vergoeding. De standaardverdeling is 12% voor Rijkswaterstaat en 3% voor de gemeente, indien een samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten waarbij Rijkswaterstaat de feitelijke uitvoering van het saneringsproject op zich neemt. Een andere verdeling is mogelijk. De procedure voor schermenprojecten bij autonome sanering is als volgt: - De minister VROM meldt in de Staatscourant aan welke situaties prioriteit wordt gegeven. - Burgemeester en wethouders melden projecten aan. - Burgemeester en wethouder vragen voorbereidingssubsidie aan. - VROM beoordeelt aanvragen en verleent voorbereidingssubsidie. - Burgemeester en Wethouders en Rijkswaterstaat sluiten een overeenkomst waarmee o.a. de voorbereiding en uitvoering van het saneringsproject worden uitbesteed aan Rijkswaterstaat en de bijdrage op grond van de Wgh wordt verleend aan Rijkswaterstaat. In deze overeenkomst kunnen ook een groot aantal zaken in detail worden geregeld. Een model van deze overeenkomst is als bijlage 2 opgenomen. - De gemeente of de wegbeheerder stelt een projectgroep in, waarvan in ieder geval Rijkswaterstaat en de gemeente deel uitmaken. - De gemeente of de wegbeheerder stelt een akoestisch onderzoek in naar: - de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige objecten in 1986 en 10 jaar na de datum van het akoestisch onderzoek; - het effect van mogelijke geluidsbeperkende maatregelen. - In de projectgroep wordt een principeoplossing gekozen. - De gemeente of de wegbeheerder stelt een grondmechanisch, bouwkundig/civieltechnisch in en eventueel een landschapskundig onderzoek (Visueel Ruimtelijke Analyse). - Aan de hand van de resultaten van deze onderzoeken wordt in de projectgroep een definitieve oplossing gekozen. - De bevolking wordt voorgelicht (er kan ook voor meerdere voorlichtingsronden worden gekozen). - De gemeente legt het ontwerpsaneringsprogramma ter inzage voor officiële inspraak. - Gemeente meldt de voorbereiding bij VROM gereed. - minister VROM geeft in de Staatscourant aan welke projecten in welk jaar kunnen worden uitgevoerd. - De gemeente dient na verwerking van de inspraakreacties het programma van maatregelen inclusief aanvraag voor uitvoeringskosten in bij de minister van VROM. - De minister van VROM stelt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vast. - De minister van VROM stelt de uit te voeren maatregelen vast en kent uitvoeringssubsidie toe. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 95/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering - De minister van VROM legt het vastgestelde programma voor aan burgemeester en wethouders, die het opnieuw ter inzage leggen voor eventueel bezwaar en beroep. - De wegbeheerder maakt een bestek, verzorgt de aanbesteding, voert de directie en houdt toezicht tijdens de bouw. - De wegbeheerder wordt eigenaar en beheerder van de voorzieningen. - De gemeente geeft aan het samenwerkingsverband of adviesbureau opdracht tot uitvoering van een gevelisolatieonderzoek bij de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen waar de geluidsbelasting hoger zal zijn dan 48 db (in de praktijk is onderzoek vanaf 60 db(a) voldoende). - Wanneer zowel de geluidsbeperkende maatregelen als de geluidwerende maatregelen zijn uitgevoerd, meldt gemeente het project gereed bij de minister van VROM met het formulier zoals opgenomen in bijlage 3. - De wegbeheerder wordt eigenaar van de voorzieningen op de weg. 6.5 GRENSWAARDEN De maatregelen die in het kader van de sanering worden getroffen, dienen er in principe op gericht te zijn om de geluidsbelasting van woningen terug te brengen tot 48 db zowel bij niet-tracéwetprojecten als bij projecten die onder de Tracéwet vallen. De maatregelen worden bepaald overeenkomstig het criterium dat VROM daarvoor heeft opgesteld. Voor andere geluidsgevoelige bestemmingen en geluidsgevoelige terreinen gelden soms nog weer andere voorkeursgrenswaarden. Indien de maatregelen om deze waarde te bereiken niet doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, kan de minister van VROM op grond van artikel 90 van de Wgh (woningen) of het Besluit geluidhinder (andere geluidsgevoelige bestemmingen en terreinen) een hogere waarde als ten hoogste toelaatbare waarde vaststellen. Voor woningen betekent dit over het algemeen dat maximaal een geluidsbelasting van 68 db vastgesteld kan worden. In sommige situaties kan deze waarde wel hoger zijn dan 68 db. Deze situaties zijn beschreven in het Besluit geluidhinder. Het gaat om de situaties waarin: - de toepassing van maatregelen die strekken tot vermindering van het geluid veroorzaakt door het verkeer op de weg niet mogelijk is; - de toepassing van maatregelen die strekken tot vermindering van de geluidsoverdracht van de weg naar de betrokken woningen niet mogelijk is of duurder zal zijn dan een bepaald maximum bedrag 1 per woning; - het onttrekken aan de bestemming van de betrokken woningen binnen het genoemde maximumbedrag per woning niet mogelijk is; en - koppeling van het treffen van maatregelen aan andere activiteiten niet kan leiden tot het terugbrengen van de geluidsbelasting, vanwege de weg, tot 68 db binnen het maximumbedrag per woning. In de volgende tabellen zijn de grenswaarden voor saneringssituaties vermeld. 1 Dit bedrag is, op grond van het Bgh artikel 3.2, tweede lid, opgenomen in bijlage A, tabel 3 en 4 van de Regeling vaststelling subsidieplafond sanering verkeerslawaai 2006 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 96/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering Tabel 6-1 - overzicht grenswaarden bij autonome sanering geluidsgevoelig gebouw / bestemming voorkeursgrenswaarde in db maximaal door minister VROM vast te stellen waarde woningen/bejaardenoorden 48 68**) woonwagenterreinen n.v.t. (vallen niet onder sanering) n.v.t. (vallen niet onder sanering) onderwijsgebouwen*), algemene, categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwen dan hierboven genoemd*) 48 68 48 58 terreinen bij andere gezondheidszorggebouwen 53 68 *) De geluidsbelasting wordt normaal gesproken bepaald uit het equivalent geluidsniveau over de dagperiode, avondperiode en nachtperiode vermeerderd met de toeslagen. Wanneer onderwijsgebouwen en medische kleuterdagverblijven alleen in de dagperiode gebruik zijn, wordt de geluidsbelasting alleen op de dagperiode gebaseerd. Aanbevolen wordt om ook voor begraafplaatsen dezelfde regel toe te passen. Wanneer blijkt dat instellingen ook in de avondperiode (19.00-23.00 uur) in gebruik zijn, dan dient ook deze periode in beschouwing te worden genomen. **) in sommige gevallen kan een nog hogere waarde worden vastgesteld; zie tekst boven tabel 6.6 BINNENWAARDE BIJ EEN HOGERE WAARDE Wanneer de minister van VROM een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vaststelt die hoger is dan 48 db voor woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen, dient het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 111, derde lid, Wgh en het Besluit geluidhinder zodanige maatregelen te treffen dat de geluidsbelasting in de verblijfsruimten niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende grenswaarde. Deze grenswaarde is voor woningen opgenomen in de Wgh en bedraagt 43 db. Voor andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn de grenswaarden opgenomen in het Besluit geluidhinder, De grenswaarde voor andere geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt normaal gesproken 38 db, behalve voor theorievaklokalen een aantal verblijfsruimten van gewone zieken- en verpleeghuizen. Hiervoor geldt 43 db als wettelijke grenswaarde. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 97/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering In de praktijk wordt er naar gestreefd om tot een lager binnenniveau te komen dan de wettelijke grenswaarde van 43 of 38 db. Dit streven is vastgelegd in artikel 3.5 van het Bgh en in de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai 2006 (Ssv). In de Ssv is aangegeven dat wanneer in één van de verblijfsruimten van de woning de geluidsbelasting hoger is dan 43 db, de geluidsbelasting in alle verblijfsruimten dient te worden teruggebracht tot 38 db om voor subsidiëring van de te maken kosten in aanmerking te kunnen komen. Alleen wanneer dit tot zeer hoge kosten leidt (bijvoorbeeld in kleine ondiepe ruimten), kan het gemeentebestuur besluiten 43 db als grenswaarde worden aangehouden. Ook voor andere geluidsgevoelige objecten zijn in dit besluit streefwaarden opgenomen. Deze streefwaarden zijn vermeld in de volgende tabel. Ook hiervoor geldt dat in geval van exorbitante kosten om aan de streefwaarden te kunnen voldoen, teruggevallen kan worden op een hogere waarde, tot maximaal de wettelijke grenswaarde die in de derde kolom van de tabel is vermeld. Tabel 6-2 - overzicht maximale binnenwaarden voor andere geluidsgevoelige bestemmingen dan woningen bij sanering bestemming ruimte bij een hogere binnenwaarde in in de praktijk te behalen het gebouw dan binnenwaarde (db) (db) onderwijsgebouwen ziekenhuizen of verpleeghuizen andere gezondheidszorggebouwen theorielokalen 38 33 theorievaklokalen 43 38 onderzoeks- en 38 33 behandelingsruimten ruimten voor 43 38 patiëntenhuisvesting recreatie- en conversatieruimten onderzoeks- en 38 33 behandelingsruimten recreatie en conversatieruimten woon- en slaapruimten 6.7 LITERATUUR - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Regeling vaststelling subsidieplafond sanering verkeerslawaai 2006 en criteria subsidieverlening Stcrt. 2006, 247p.36 - Circulaire van 14 september 1982 DGMH/G, 162714, Stcrt. 212 betreffende de uitvoering van saneringstaken langs rijkswegen - Nadere regels voor de uitvoering van geluidssanering ten laste van Rijkswaterstaat bij het uitvoeren van werkzaamheden aan rijkswegen ter Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 98/276

DEEL 1 WETTELIJK KADER hoofdstuk 6 sanering vergroting van de capaciteit of het uitvoeren van verbeteringswerken aan rijkswegen brief van de directeur-generaal van de rijkswaterstaat aan de hoofdingenieurs-directeuren van de Rijkswaterstaat in de Regionale Directies en de Specialistische Directies van 4 maart 1992 met kenmerk IWO 111231 (zie bijlage 1). - Circulaire van de Directeur geluid van 29 april 1983, DGMH/G nr. 2643050 betreffende Geluidssanering langs Rijkswegen. - Wet milieubeheer; http://wetten.overheid.nl Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 99/276

7 STAD EN MILIEU In de Wet geluidhinder is in artikel 48, 49, 87f, 87h, 100, 100a, 106 e en 106g opgenomen hoe moet worden omgegaan met ontheffingen op grond van de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad- en milieubenadering. Zo blijkt uit artikel 87f dat als met betrekking tot woningen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde dan 58 db, onderscheidenlijk met betrekking tot woningen in stedelijk gebied dan 63 db is vastgesteld, een nieuwe vast te stellen hogere waarde niet hoger mag worden vastgesteld dan de eerder vastgestelde waarde. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 100/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 101/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 102/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 1 inleiding 1 INLEIDING Onder het begrip akoestisch onderzoek valt een scala aan onderzoekstechnieken. Ook naar het geluid vanwege wegverkeer worden onderzoeken uitgevoerd die zeer verschillend van karakter, complexiteit en omvang zijn. De opzet van het onderzoek is dan ook zeer afhankelijk van het doel waartoe het wordt ingesteld. Deze handleiding beperkt zich tot de onderzoeken waarin geluidsniveaus worden bepaald ter hoogte van geluidsgevoelige bestemmingen en richt zich met name op het gedetailleerde onderzoek wat nodig is voor de toetsing aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. We kennen hierin de volgende typen onderzoek. Globaal onderzoek In dit soort onderzoek wordt snel onderzocht of een bepaalde maatregel op een bepaalde plaats effect heeft. Het gaat hierom verschillen in intensiteit, verhardingen, globaal bepalen van de afstand tot de weg waarbinnen de grenswaarde wordt overschreden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van eenvoudige computerprogramma s die weinig invoer vergen. Gedetailleerd akoestisch onderzoek Geluidsbelastingen worden per woning bepaald met als doel na te gaan of aan de grenswaarde wordt voldaan. Met dit onderzoek worden ook de dimensies van afschermende voorzieningen bepaald. Dit onderzoek vindt in Nederland vrijwel altijd plaats op basis van Standaardrekenmethode 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Het onderzoek wordt veelal uitgevoerd door technische diensten van overheidsinstellingen, samenwerkingsverbanden en akoestische adviesbureaus. In deze handleiding ligt het accent op deze vorm van onderzoek. Onderzoeken op stads- en regioniveau De veelal grotere gemeenten of regio s beschikken over een systeem waarmee inzicht kan worden gegeven in de geluidsbelasting op straatniveau. Soms zijn deze instrumenten zodanig gedetailleerd opgebouwd dat ook de geluidsbelasting van individuele gebouwen kan worden bepaald. De instrumenten zijn vooral bedoeld om varianten met betrekking tot de verkeersstructuur te beoordelen op milieueffecten. Dit onderzoek wordt veelal uitgevoerd door de gemeenten zelf of door samenwerkingsverbanden. Soms legt de gemeente het beheer bij een verkeerskundig adviesbureau of bij een akoestisch adviesbureau. Onderzoeken op mesoschaal (MER) Hierbij worden veelal dezelfde instrumenten gebruikt als bij een gedetailleerd onderzoek; er wordt echter met betrekking tot bronnen en woningen meer geclusterd; de resultaten zijn derhalve globaal. Voor dit soort onderzoek Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 103/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 1 inleiding worden ook wel speciale instrumenten ingezet zoals V&W Wegengeluidmodel/Silence. De resultaten worden gebruikt om alternatieven met elkaar te vergelijken en om uitspraken op regionaal niveau te kunnen doen over trends in de ontwikkeling van aantallen inwoners die worden blootgesteld aan geluid. In het kader van MER-procedures en dergelijke wordt het onderzoek veelal uitgevoerd door adviesbureaus. De speciale pakketten zoals V&W Wegengeluidmodel/Silence, zijn in beheer bij Rijkswaterstaat. en dan wordt het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van Rijkswaterstaat of men huurt een akoestisch adviesbureau in om met deze pakketten te werken. Onderzoek op landelijke schaal Hierbij wordt gebruik gemaakt van speciaal vervaardigde instrumenten waarmee nog globaler dan bij onderzoeken op mesoschaal, (gecumuleerde) geluidsniveaus worden bepaald. Ook dit onderzoek wordt uitgevoerd om trends vast te stellen in de ontwikkeling van geluidhinder. Dit onderzoek wordt in Nederland uitgevoerd door het RIVM met het pakket EMPARA of door Rijkswaterstaat met het pakket V&W Wegengeluidmodel/Silence. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 104/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 2 het gedetailleerde onderzoek 2 HET GEDETAILLEERDE ONDERZOEK 2.1 DOEL VAN HET ONDERZOEK Het akoestisch onderzoek is het middel om vast te stellen of in een bepaalde situatie wordt voldaan aan de grenswaarden. Bovendien dient het onderzoek, bij overschrijding van deze grenswaarden, inzicht te geven in de mogelijkheden om de geluidsbelasting te beperken. In het geval van een wijziging aan een bepaalde weg dient het akoestisch onderzoek er verder voor om vast te stellen of er sprake is van een reconstructie dan wel aanpassing van een weg in de zin van de Wgh. Hiertoe moet worden onderzocht of er een toename van de geluidsbelasting van 2 db of meer zal optreden. Dit geldt ook voor wegvakken of wegen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat als gevolg van de reconstructie of wijziging de geluidbelasting bij andere wegen dan de te reconstrueren weg, of bij het niet te reconstrueren deel van de weg met 2 db of meer toeneemt. Richtlijnen voor de uitvoering van geluidsonderzoek in het kader van de Wet geluidhinder staan verwoord in de Instructie geluidsonderzoek van Rijkswaterstaat. Tevens is een dummy geluidsrapport beschikbaar. Dit dummy geluidsrapport is een sjabloon dat gebruikt dient te worden voor de rapportage. 2.2 FASERING In de uitvoering van het akoestisch onderzoek kan een aantal fasen worden onderscheiden. In dit deel wordt per fase een omschrijving gegeven van de werkzaamheden die dienen te worden verricht. De volgende fasen worden onderscheiden: - Voorbereiding; - Afbakening van het studiegebied; - Inventarisatie relevante gegevens; - Modellering en berekening; - Rapportage. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 105/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 3 voorbereiding 3 VOORBEREIDING 3.1 DE START Men moet er op bedacht zijn, dat zowel het akoestisch onderzoek en het doorlopen van de procedure de nodige tijd kost. Om vertraging te voorkomen is het dus noodzakelijk het akoestisch onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium te laten beginnen. De opzet moet echter wel zodanig zijn dat bijstelling van de uitgangspunten in een later stadium mogelijk blijft. Nadat duidelijk is geworden dat een akoestisch onderzoek noodzakelijk is, zal eerst de planning van het onderzoek moeten worden opgesteld. Het gaat om de volgende stappen: - Verzamelen basismateriaal - Offertetraject - Opdrachtverlening - Uitvoering - Vertaling resultaten in plannen of besluiten zoals een bestemmingsplan, wegaanpassingsbesluit of (Ontwerp)tracébesluit. Bij het opstarten van een akoestisch onderzoek moet gebruik gemaakt worden van de Instructie geluidsonderzoek en het dummy geluidsrapport. 3.2 BASISMATERIAAL In eerste instantie zal moeten worden nagegaan of voor het betreffend traject in het verleden al akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Wanneer dit het geval is, kan wellicht gebruik worden gemaakt van gegevens die toen verzameld zijn. Denk hierbij aan het akoestisch rekenmodel en vastgestelde maximaal toelaatbare geluidsbelasting. Wanneer er reeds een geschikt akoestisch rekenmodel van bijvoorbeeld de huidige situatie voorhanden is, kan in het onderzoekstraject tijdwinst worden geboekt door dit rekenmodel als basis te gebruiken. In de offerteaanvraag kan dan melding worden gemaakt van de beschikbaarheid van dit model. Uiteraard zal er wel een update moeten plaatsvinden; er zijn nieuwe verkeersgegevens nodig en er zal moeten worden nagegaan of er sinds het eerdere onderzoek nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zijn bijgebouwd. Daarnaast moeten onderstaande bestanden voor zover relevant verzameld worden en bij de opdrachtverlening voor de uitvoering van het akoestisch onderzoek geleverd worden. De bestanden bevatten gegevens tot 2.600 m voorbij het begin en einde van de wijziging van de weg, en tenminste tot 700 m vanaf de rijbaan. Voor de bestanden Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden en Stilte gebieden wordt een ruimere uitsnede tot ten minste 3.000 m vanaf de rijbaan geleverd. Indien deze gebieden aan de rand van de te wijzigen weg liggen, dient het bestand tot een overlengte van drie keer de afstand tot de weg uitgeleverd worden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 106/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 3 voorbereiding Type bestand Leverancier Tot 700 m vanaf Gehele bestand de rijbaan ACN Kadaster X GBKN* GBKN X Top10 v huizen TDN X Top10 v bebouwd TDN X Top10 v infra TDN X Top10 v water TDN X Top50 namen TDN X DTB wegen (3D) RWS X 6PPC (locatie) Kadaster X 6PPC geo (woningtype, aantal won.) Kadaster X Luchtfoto s Eurosense (50 cm) RWS X Habitatrichtlijngebieden Alterra X Vogelrichtlijngebieden Alterra X Gebieden van de Natuurbeschermingswet X (P)EHS gebieden Provincie X Stilte gebieden RIVM X NWB - wegen RWS AVV X Topgrenzen gemeente TDN X Winfrabase wegdek RWS DVS - overwegde deklaag RWS DVS X - jaar van aanleg deklaag RWS DVS X Actueel Hoogtebestand Nederland X Maximum snelheden X Hectometerpaaltjes X Cendris Perceelcode postafgiftepunt Cendris X *Het GBKN is voor RWS beschikbaar via RWS DID op basis van een overeenkomst tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en Stichting GBKN. Levering van het GBKN is voor enkele gemeenten niet in deze overeenkomst voorzien. Dit zijn o.a. Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. 3.3 OFFERTETRAJECT De akoestische adviesbureaus zullen hun offerte baseren op de offerteaanvraag van de opdrachtgever. Behalve de contractuele aspecten moeten in deze offerteaanvraag de volgende zaken aan de orde komen: - het doel van het onderzoek - beschrijving van het plangebied - de planning - het beschikbare basismateriaal - de nog door opdrachtgever te verzamelen gegevens - de tussenproducten - het eindproduct - overleg - betrokkenheid van adviseur bij voorlichting Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 107/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 3 voorbereiding De beschrijving van het basismateriaal is erg belangrijk; in de offerteaanvraag zal een opsomming moeten worden gegeven van het materiaal dat gebruik dient te worden voor de uitvoering van het onderzoek: - beschikbaarheid van reeds bestaande akoestische rekenmodellen - welke digitale bestanden dienen te worden gebruik voor opbouw van het model - op welke wijze worden door de opdrachtgever aangeleverd: o verkeersgegevens (intensiteiten en snelheden) voor 1986, voor de huidige situatie (1 jaar voor wijziging) en voor de toekomstige situatie (10 jaar na openstelling van de gewijzigde weg. Deze gegevens moeten voor alle wegvakken van de Rijksweg geleverd worden inclusief op- en afritten en verbindingsbogen tot tenminste 2.600 m voor het begin en voorbij het einde van de wegwijziging. Deze gegevens zijn uitgesplitst in 3 dagperioden (dag/avond/nacht) en 3 voertuigcategorieën conform het Reken- en meetvoorschrift Wet geluidhinder. Indien een tijdelijke benutting van een extra rijstrook aan de orde is (bijvoorbeeld een spitsstrook van 06.00 tot 10.00 uur) wordt voor dit tijdvenster tevens een aanvullende uitsplitsing van de intensiteiten gemaakt, evenals een aanvullend snelhedenoverzicht. o gegevens van de verharding. De wegdekverharding voor alle wegvakken van de Rijksweg inclusief op- en afritten tot tenminste 2.600 m voor het begin en voorbij het einde van de wegwijziging. Voor 1986, 1 jaar voor wijziging en 10 jaar na openstelling van de gewijzigde weg. De indeling in wegdektypen is conform het Reken- en o o o meetvoorschrift Wet geluidhinder of de brochure De methode C wegdek 2002 voor wegverkeersgeluid gegevens van geluidsschermen, hoogte, km positie, absorptie, bouwjaar en aanwezig tot jaar. reeds in het verleden vastgestelde maximaal toelaatbare geluidsbelastingen, hetzij in het kader van normale hogere waarde procedures in het kader van de Wet geluidhinder of in het kader van Stad en Milieu. gegevens over stiltegebieden, EHS-gebieden en andere bestemmingen en gebieden waarmee rekening dient te worden gehouden, zoals Natura2000-gebieden. Wanneer van de opdrachtnemer wordt verwacht dat hij deze gegevens zelf dient te verzamelen, zal dit duidelijk in de offerteaanvraag moeten worden gesteld. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 108/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 4 afbakening van het studiegebied 4 AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED 4.1 INLEIDING In de meeste gevallen richt het akoestisch onderzoek zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in de geluidszone van de weg. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin op voorhand het onderzoeksgebied kan worden verkleind terwijl in andere gevallen een vergroting van het onderzoeksgebied gewenst is. Dit laatste doet zich bijvoorbeeld voor bij wijzigingen van wegen waar ook de gevolgen langs andere wegen moeten worden onderzocht. Ook bij zogenaamde beschermingsgebieden strekt het akoestisch onderzoek zich tot buiten de geluidszone uit. 4.2 VASTSTELLING VAN DE LIGGING VAN DE GELUIDSZONES Omdat uit de Wgh niet voor iedere situatie de ligging van de geluidszone direct duidelijk is, verdient het aanbeveling om in eerste instantie een kaart te maken waarop de geluidszones zijn aangegeven. In geval van een reconstructie moet ook worden onderzocht of de reconstructie van de weg redelijkerwijs zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 db of meer bij andere wegen dan de te reconstrueren weg. Indien dat het geval is, behoren ook deze gebieden tot het studiegebied. Voor het maken van de kaart dient het volgende bekend te zijn: - het begin en het einde van een reconstructie of wegaanleg ( einde werk - grenzen); - aantal rijstroken na afronding van het werk; - ligging van op- en afritten; - locaties waar een wijziging in het aantal rijstroken plaatsvindt (van bijvoorbeeld 2x1 naar 2x2 of 2x2 naar 2x3 rijstroken); - overgangspunt van een autoweg of autosnelweg naar een nietautosnelweg of niet-autoweg; - gevolgen van de wijziging voor de verkeersomvang op andere wegen. Wanneer deze informatie bekend is, kan op basis van hoofdstuk 2 van deel 1 de geluidszone op een kaart worden weergegeven. Deze kaart dient dan als uitgangspunt voor de uit te voeren inventarisatie van geluidsgevoelige bestemmingen en dergelijke. Daar waar onduidelijkheid bestaat over de omvang van de geluidszone, moet in een zo vroeg mogelijk stadium contact worden opgenomen met de provincie en/of bevoegd gezag. 4.2.1 Andere wegen In het kader van dit onderzoek wordt tevens bezien of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het project tot gevolg zal hebben dat ook langs andere wegen sprake zal zijn van een aanpassing in de zin van de Wet geluidhinder. Dat wil dus zeggen dat sprake moet zijn van een wijziging ten gevolge waarvan de geluidsbelasting met 2 db of meer zal toenemen (artikel 77 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 109/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 4 afbakening van het studiegebied Wgh). Als dat het geval is, moeten ook deze wegen in het onderzoek worden betrokken. Zie hierover artikel 99 lid 2: Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 db of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of - als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd - vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te reconstrueren gedeelten van de betrokken weg en art 87d lid 3: Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging of verbreding van een hoofdweg zal leiden tot een aanpassing van andere wegen dan de te wijzigen of te verbreden hoofdweg of tot aanpassing van de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de hoofdweg, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te wijzigen of te verbreden gedeelten van de betrokken hoofdweg. 4.3 AFBAKENING IN DE LENGTERICHTING VAN DE WEG 4.3.1 Het onderzoeksgebied Behalve in de breedterichting van de weg dient het project ook in de lengterichting te worden afgebakend. Bij een wijziging op een bestaande weg zijn voor deze afbakening de begrenzingen van het werk mede richting gevend. Deze einde wijzigingsgrenzen geven in principe het gebied aan waarbinnen de weg een fysieke wijziging ondergaat. Het kan echter zijn dat ook bij woningen die buiten de 'einde wijzigingsgrens' liggen, sprake is van een aanpassing van een weg. Om te voorkomen dat deze woningen buiten het onderzoek vallen, ligt de grens van het onderzoeksgebied op een afstand van 1/3 van de zonebreedte vanaf de einde wijziginggrens'. Een derde van de zonebreedte wordt hiervoor gebruikt, in analogie van artikel 75 tweede lid, Wet geluidhinder (paragraaf 3.4.3 Aansluiting en beëindiging van geluidszones). De afbakening vindt dan plaats om bij de einde wijziging + 1/3 zonebreedte een denkbeeldige loodlijn op de weg te trekken. De geluidsgevoelige bestemmingen die binnen deze begrenzinglijnen en binnen de geluidszone vallen, worden in het onderzoek betrokken. Wanneer deze lijnen dwars door of vlak langs een geluidsgevoelig object lopen, is het aan te bevelen om de onderzoeksgrens zodanig te verruimen dat er een logische afbakening ontstaat. einde wijziging einde wijziging d onderzoeksgebied weg d/3 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 110/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 4 afbakening van het studiegebied Bij de aansluiting van de nieuwe weg op de bestaande weg, moet worden vastgesteld waar het regime nieuwe wegaanleg stopt en het regime wijziging van een bestaande weg begint. Aan de hand van paragraaf 5.3.1 of 5.4.6 van deel 1 zal dan moeten worden vastgesteld waar deze begrenzing ligt. Ook hier geldt dat gezocht moet worden naar grenzen die gemotiveerd kunnen worden en logisch zijn. Vaak is het noodzakelijk om ook de geluidbelasting vanwege kruisende wegen te bepalen. Het gaat hier om woningen die binnen het tracé van een hoofdweg zijn gelegen en binnen de zone van de kruisende weg. 4.3.2 De overlengte met betrekking tot de weg Om bij de grens van het onderzoeksgebied een betrouwbare geluidsbelasting te berekenen zal in het akoestisch onderzoek de weg en de omgeving over een grotere lengte in het onderzoek moeten worden betrokken. Als vuistregel geldt dat de omgeving en de weg nog tenminste tot 4 maal de breedte van de geluidszone na het onderzoeksgebied wordt doorgezet. Zo zal bij een zonebreedte van 400 meter de weg nog tenminste over 1600 meter buiten het onderzoeksgebied moeten worden meegenomen. Wanneer er hoge schermen in het geding zijn is een nog grotere overlengte aan te bevelen. Ook bij natuurgebieden die buiten de zone van de weg kunnen liggen dient rekening gehouden te worden met grotere overlengtes indien noodzakelijk. 4.4 BESCHERMINGSGEBIEDEN EN EHS-GEBIEDEN Krachtens de Wet milieubeheer dienen provincies in hun Provinciale Milieuverordening zogenaamde 'beschermingsgebieden' aan te wijzen. Op grond van dezelfde wet kunnen zij ook grenswaarden met betrekking tot deze gebieden stellen (zie deel 1 paragraaf 3.4). Ook voor natuurgebieden (EHSgebieden, en de Natura2000 gebieden) moet worden vastgesteld in hoeverre er een verslechtering optreedt. Voor de EHS geven de Nota Ruimte (p. 114 en 140), de Nota Mobiliteit en het NMP de doelstellingen van de rijksoverheid. De Natura2000 gebieden vallen onder de Natuurbeschermingswet 1998. Het verdient aanbeveling om ter afbakening van het gebied waarbinnen een eventueel beschermingsgebied relevant kan zijn, de provincie te verzoeken om een (digitale) kaart waarop deze gebieden zijn aangegeven, ter beschikking te stellen. Tevens kan de provincie informatie verstrekken over de geldende grenswaarden en de status van het gebied. Op basis van een eenvoudige berekening kan dan worden vastgesteld of de invloed van de desbetreffende weg zich uitstrekt tot in het beschermingsgebied. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 111/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie 5 INVENTARISATIE 5.1 KAARTMATERIAAL STUDIEGEBIED Binnen het studiegebied dient, behalve de geluidsgevoelige bebouwing, ook andere akoestisch relevante informatie, zoals afschermende objecten en akoestisch harde en zachte gebieden, te worden geïnventariseerd. Goed kaartmateriaal van het studiegebied is onontbeerlijk; niet alleen voor de inventarisatie maar ook voor de presentatie in het rapport. De beschikbaarheid van dit materieel kan nogal variëren. Bij uitgebreide projecten gaat Rijkswaterstaat er soms toe over om door de Data-ICT-Dienst (DID) een speciaal DTM-geluid te laten vervaardigen. De afkorting DTM staat voor Digitaal Terrein Model. Het betreft hier niet zo zeer een kaart maar een digitaal driedimensionaal model waarin alle elementen die in het terrein voorkomen, zijn opgenomen. Een DTM wordt normaal gesproken gebruikt om de ligging van de (bestaande) weg te beschrijven en in normale situaties is dit model niet breder dan de eigendomsgrenzen van Rijkswaterstaat. Het DTM-geluid omvat echter de gehele geluidszone of delen ervan. In dit bestand zijn vaak ook huisnummers opgenomen en er kan al een onderscheid worden gemaakt in woningen en niet-woningen. Eigenlijk wordt in het DTM-geluid al data verzameld die bij projecten waar geen DTM-geluid beschikbaar is, ontleend worden aan verschillende afzonderlijke databestanden die bij verschillende instanties worden beheerd. Vanuit het DTM-geluid wordt het akoestisch rekenmodel gevuld met elementen zoals gebouwen en akoestisch harde en zachte gebieden. Het DTM wordt bij het aanmaken van het akoestisch rekenmodel als achtergrond gebruikt en de relevante elementen worden dan overgenomen uit het DTM. Als er geen DTM-geluid beschikbaar is, wordt gebruik gemaakt van andere digitale kaarten en bestanden. De gebouweninformatie (horizontale ligging) wordt dan bij voorkeur ontleend aan bestanden die bij de betreffende gemeente in beheer zijn omdat deze bestanden het meest bij zullen zijn. Het is echter wel zaak om bij de gemeente te checken wanneer de laatste bijwerking heeft plaats gevonden. Gemeenten vragen vaak een vergoeding voor de levering van de bestanden. De wijze waarop de gegevens beschikbaar zijn, varieert per gemeente sterk; de grotere gemeenten beschikken vaak over een GIS-bestand waarin behalve de geografische informatie, zelfs ook alfanumerieke gegevens zijn opgenomen zoals adressen en dergelijke. Kleinere gemeenten beschikken in ieder geval over een digitale Grootschalige Basiskaart (GBKN). Deze kaart kan een goede basis vormen voor de gebouweninventarisatie. Deze kaarten bevatten geen hoogte-informatie over de hoogte van het gebouw en van het maaiveld. Deze informatie kan weer worden ontleend aan bestanden waar hoogte-informatie in is opgeslagen. Een voorbeeld hiervan is het Actueel Hoogte Bestand van Nederland (AHN) dat verkrijgbaar is bij DID. Er zijn ook andere bestanden beschikbaar die hoogteinformatie bevatten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 112/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie In projecten waar in verband met welke oorzaak dan ook, geen gebruik kan worden gemaakt van bovenstaande beschreven gegevens, wordt veelal gebruik gemaakt van de zogenaamde Top-10vectorbestanden van de Topografische Dienst. Deze kaarten zijn wat globaler van opzet en bevatten slechts 2- dimensionale informatie; de basis is een schaal van 1:10.000. Voor de gebouwen op grotere afstand van de weg (100 á 200 meter) is de geboden nauwkeurigheid aanvaardbaar maar op kortere afstand van de weg kan het gebruik van dergelijke kaarten tot te grote fouten leiden. Vaak kan dit weer worden ondervangen door voor deze bebouwing gebruik te maken van de beheerskaarten van de desbetreffende weg (DTB of DTM). Voor nog niet gerealiseerde bebouwing is het van belang om te beschikken over de vigerende bestemmingsplannen van het gebied (zie paragraaf 5.2.3). 5.2 INVENTARISATIE GELUIDSGEVOELIGE BESTEMMINGEN 5.2.1 Bestaande geluidsgevoelige bestemmingen Ligging en bestemming De categorieën van geluidsgevoelige bestemmingen zijn vermeld in deel 1, hoofdstuk 4. De positie van gebouwen kan meestal van kaarten worden afgeleid. Met name in het buitengebied is het bij agrarische bebouwing niet altijd duidelijk welk gebouw bewoond is. Een bezoek ter plaatse levert meestal de benodigde informatie op. Alle geluidsgevoelige bestemmingen binnen het onderzoeksgebied van de weg moeten worden geïnventariseerd. Dit is schematisch nader aangeduid in onderstaande figuur. Bij de bepaling van deze afstand is tevens rekening gehouden met een logische terreinbegrenzing. zone grens onderzoeksgebied te wijzigen weg 152/2 grad. overlengte te wijzigen weg zone/3 Figuur 5-1 - Onderzoeksgebied Voor geluidsgevoelige complexen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en psychiatrische inrichtingen die uit meer dan één gebouw bestaan, kan het van belang zijn om te achterhalen in welke gebouwen de geluidsgevoelige ruimten liggen. Dit is niet zo zeer van belang voor het toetsen aan de grenswaarden voor buiten aan de gevel maar meer voor het gevelisolatieonderzoek dat eventueel later dient plaats te vinden. Zo kan bij een ziekenhuis volgens het Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 113/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie bestemmingsplan het gehele complex de bestemming 'Ziekenhuis' hebben, terwijl het gebruik van sommige gebouwen niet geluidsgevoelig is. Voor deze gebouwen dient wel de grenswaarde voor de gevel in acht te worden genomen maar een gevelisolatie onderzoek zal niet behoeven plaats te vinden. Aantal (geluidsgevoelige) bouwlagen Van de bebouwing zal in ieder geval het aantal bouwlagen bekend moeten zijn. Voor eengezinshuizen zal een veldbezoek het snelst de benodigde informatie opleveren. Ook voor flats kan meestal niet van kaarten het aantal bouwlagen worden afgeleid. Normale eengezinswoningen bestaan uit twee of drie bouwlagen (begane grond, een eerste verdieping en eventueel een zolder). In de praktijk komt het nog al eens voor dat er ook op de zolderverdieping slaapvertrekken zijn gesitueerd. Alleen een bezoek aan de woning zou hierin de nodige duidelijkheid kunnen verschaffen. In dit stadium van het onderzoek is een bezoek wel erg prematuur. Het lijkt dan ook verstandig om het aantal bouwlagen van buitenaf te bepalen. Hierbij kan bijvoorbeeld de aanwezigheid van gordijnen op de tweede verdieping als indicator worden gebruikt voor de aanwezigheid van geluidsgevoelige ruimten. Op de kaart dient dan wel te worden aangegeven dat het hier vermoedelijk om drie verdiepingen gaat. Voor de inschatting van het aantal geluidsgevoelige lagen bij woningen kan de volgende figuur als leidraad worden gehanteerd. In algemene zin is een bouwlaag waarvan de kennelijke stahoogte meer dan 2.0 meter bedraagt als geluidsgevoelig aangemerkt. Figuur 5-2 - aantal bouwlagen Wanneer in het vervolg van het onderzoek blijkt dat het aantal bouwlagen erg kritisch ligt, kan een nader onderzoek worden ingesteld. Dan zal moeten blijken of de ruimten in de woningen voldoen aan de eisen die de wet stelt aan verblijfsruimten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 114/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie 5.2.2 Geluidsgevoelige terreinen Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen (bedoeld worden onder andere psychiatrische ziekenhuizen en zwakzinnigeninrichtingen en dergelijke), alsmede verpleeghuizen, (zie deel 1, paragraaf 3.3.5) voor zover deze bestemd zijn of gebruikt worden voor de in deze inrichtingen gegeven zorg, worden als geluidsgevoelig aangemerkt (zie artikel 1 Wgh). Wanneer niet duidelijk is of de omliggende terreinen voor deze zorg worden gebruikt, zal een overleg met de directie van de betrokken instelling hierin inzicht moeten verschaffen. Ook woonwagenstandplaatsen zijn als geluidsgevoelige terreinen aangewezen. De begrenzing van deze standplaatsen blijkt uit het bestemmingsplan of is met een veldinventarisatie te achterhalen. 5.2.3 Nog niet gerealiseerde geluidsgevoelige gebouwen en terreinen Ook de ligging van nog niet gerealiseerde bebouwing die in een vigerend bestemmingsplan is vastgelegd, dient bekend te zijn. Hiervoor dienen de bestemmingsplankaarten en eventueel de voorschriften te worden geraadpleegd. Eventueel kan een gemeente worden gevraagd de geprojecteerde bebouwing op een kaart aan te geven. In gedetailleerde bestemmingsplannen zijn meestal de rooilijnen opgenomen. Deze lijnen kunnen dan als bebouwingsgrens worden aangehouden. Het aantal bouwlagen is vaak vastgelegd in de voorschriften. Deze kunnen eventueel ook worden afgeleid uit voorgeschreven maximale goot- en nokhoogte. Bij globale bestemmingsplannen wordt veelal volstaan met het aangeven van vlekken die bestemd zijn voor bijvoorbeeld woningbouw. Hierbij zal de grens van de bestemming als mogelijke rooilijn moeten worden aangehouden. Met betrekking tot de grenswaardenstelling is het van belang om na te gaan of voor deze woningen reeds een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld. Bijzondere aandacht verdienen bestemmingsplannen die bij de gemeente in voorbereiding zijn en bestemmingsplannen die reeds door de gemeenteraad zijn vastgesteld maar nog niet vigerend zijn. Formeel gezien behoeft aan de geluidsgevoelige objecten, die in deze ontwerpbestemmingsplannen zijn opgenomen, geen aandacht te worden besteed. Het is echter zeer wel mogelijk dat deze plannen gedurende de voorbereiding van het besluit tot de aanleg of reconstructie van de weg vigerend worden. In deze gevallen zal dan alsnog een akoestisch onderzoek moeten worden ingesteld. Om vertragingen te voorkomen is het aan te bevelen om ook deze plannen bij de gemeente te inventariseren. Bij het eerste overleg kan dit probleem aan de orde worden gesteld. De gemeente kan dan in een vroeg stadium rekening houden met de plannen van Rijkswaterstaat, bijvoorbeeld bij de situering van geluidsgevoelige vertrekken. Bovendien kunnen dan met de gemeente afspraken worden gemaakt op welke wijze de plannen op elkaar zullen worden afgestemd en hoe een eventuele kostenverdeling zal plaatsvinden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 115/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie 5.2.4 Beschermingsgebieden/stiltegebieden Beschermingsgebieden zijn gebieden die in de provinciale milieuverordening als zodanig zijn aangewezen (zie deel 1 paragraaf 3.4). Het verdient aanbeveling om voor ieder project met de provincie contact op te nemen teneinde na te gaan of in de omgeving van de weg beschermingsgebieden op basis van de Provinciale Milieuverordening aanwezig zijn. De provincie kan ook inlichtingen verschaffen omtrent de grenswaarden die voor deze gebieden gelden, alsmede voor welke periode van de dag deze grenswaarden gelden. Op basis van een eenvoudige berekening kan dan worden vastgesteld of de invloed van de desbetreffende weg zich uitstrekt tot in het beschermingsgebied en in hoeverre er sprake is van overschrijding van de grenswaarde. 5.2.5 Natuurgebieden Bij natuurgebieden wordt onderscheid gemaakt in beschermingszones in het kader van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn (samen de Natura2000 gebieden) Beschermde Natuurmonumenten, Wetlands en EHS-gebieden (zie deel 1 paragraaf 3.5). Voor het akoestisch onderzoek dienen de begrenzingen van deze gebieden bekend te zijn. Informatie over de beschermingszones is op te vragen bij het ministerie van LNV, directie Natuurbeheer en via de website. Op de site van het ministerie is per gebied aangegeven wat de begrenzing is en voor welke habitats en soorten het gebied belangrijk is. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau uitgewerkt. Bij de provincies zijn gegevens beschikbaar over de precieze ligging van de natuurgebieden en de waarden van de gebieden. Ook de robuuste ecologische verbindingszones worden door de provincies uitgewerkt en gerealiseerd. Bij de beherende instanties (SBB, Natuurmonumenten, Provinciale landschappen) is gedetailleerde informatie voorhanden. 5.2.6 Niet geluidsgevoelige bestemmingen Voor niet geluidsgevoelige, bestemmingen zal nagegaan moeten worden in hoeverre de geluidsbelasting verandert door de voorgestane wijziging (zie deel 1 paragraaf 3.6). Het gaat daarbij, onder meer, om de volgende bestemmingen: - verblijfsrecreatie o campings o bungalowparken - dagrecreatie o maneges o midgetgolfterreinen o volkstuinen - bedrijven o stoeterijen o glastuinbedrijven o restaurants - woonarken - kazernes - asielzoekerscentra Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 116/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie - begraafplaatsen Bij terreinen zoals campings, bungalowparken, tuinen, stoeterijen zullen de terreingrenzen bekend moeten zijn. Bij de andere bestemmingen die meer gebouwgebonden zijn, zal net als bij geluidsgevoelige gebouwen, de gevel op kaart moeten worden vastgelegd. De bestemmingen kunnen worden ontleend aan kaartmateriaal en gemeentelijke plattegronden. De exacte begrenzingen zullen moeten worden afgeleid van bestemmingsplankaarten. Men kan ook de gemeente vragen de benodigde gegevens te verstrekken. 5.2.7 Vastgestelde ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting In geval van wijziging van een weg is het van belang na te gaan of voor de geluidsgevoelige gebouwen en bestemmingen in het verleden reeds ten hoogst toelaatbare waarden zijn vastgesteld. Ervaring leert dat deze informatie met name voor de periode 1982-1992 bij zowel gemeente, provincie als ministerie van VROM over het algemeen slecht toegankelijk is. Vaak moet uit correspondentie of zelfs uit het akoestisch onderzoek dat als basis voor de vaststelling van een hogere waarde heeft gediend, worden afgeleid welke waarden zijn vastgesteld. Voor saneringssituaties met een geluidsbelasting die in 1986 hoger was dan 64 db(a) en waarvoor de gemeente heeft aangegeven dat sanering niet zal plaatsvinden met geluidsschermen of andere maatregelen, is door de minister van VROM via een zogenaamde megabeschikking maximaal toelaatbare geluidsbelastingen vastgesteld. Deze woningen staan op de zogenaamde A-lijst. De gemeenten hebben ook opgaven gedaan voor woningen op de B-lijst. Binnen 2 jaar na 1 januari 2007 moeten de gemeenten alle woningen met een geluidsbelasting hoger dan 60 db(a) etmaalwaarde melden. Voor deze woningen zijn echter tot op heden in het algemeen geen maximaal toelaatbare geluidsbelastingen vastgesteld. Ook al is de hogere waardebeschikking beschikbaar, dan nog kunnen er problemen ontstaan bij het omzetten van de locaties die in de beschikking zijn genoemd, naar adressen van gebouwen. Dit doet zich met name voor bij globale bestemmingsplannen waarbij in de hogere waardebeschikking de hogere waarde is gekoppeld aan enkele punten die op kaart zijn aangegeven. Deze hogere waarden moeten dan nog worden gekoppeld aan adressen en huisnummers. Er komen situaties voor waar bijvoorbeeld een woning bestaat uit drie verdiepingen terwijl alleen voor de eerste twee bouwlagen een hogere waarde is vastgesteld. Ervan uitgaande dat de derde bouwlaag kennelijk na vaststelling van de hogere waarde is gerealiseerd (bouw dakkapel), geldt voor deze verdieping geen hogere waarde. De heersende geluidbelasting geldt dan voor deze verdieping als voorkeursgrenswaarde. 5.2.8 Dove gevel In paragraaf 3.2 van deel 1 is de definitie van gevel gegeven. Deze definitie houdt in dat gevels waarin geen ramen en deuren aanwezig zijn en die een Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 117/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie binnenwaarde van maximaal 33 db waarborgen, buiten beschouwing blijven bij de toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt ook voor gevels met alleen bij uitzonderingen te openen delen die niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. Deze gevels worden in het spraakgebruik aangeduid als dove gevels. De inventarisatie van deze gebouwen is vaak lastig omdat aan de buitenzijde van de woningen niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een dove gevel. De gemeenten beschikken wel over deze informatie omdat vaak in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan of ter gelegenheid van de afgifte van de bouwvergunning is vastgelegd of een dove gevel is aangebracht. Bij zogenaamde geluidswalwoningen is uiteraard wel van buiten af te zien dat zich een dove gevelsituatie voordoet. 5.2.9 Geluidsbelastingen vanwege andere bronnen De Wgh draagt de uitvoerder van het akoestisch onderzoek op bij de aanvraag van verzoeken hogere grenswaarden de cumulatie van geluid dat van verschillende bronnen afkomstig is in beeld te brengen. Het is dan ook van belang na te gaan of binnen het studiegebied voor de geluidsgevoelige bestemmingen ook geluidsbelastingen vanwege andere relevante bronnen optreden. Er moet in dit verband worden gelet op zones rond industrieterreinen, zones langs spoor-, tram-, en metrowegen, 'andere geluidszones' (bijvoorbeeld van buitenlandse luchtvaartterreinen) en zones rond Nederlandse luchtvaartterreinen. Ook geluid door scheepvaartverkeer kan relevant zijn. In deel 5 wordt nader op de cumulatie van geluidsniveaus vanwege verschillende bronnen ingegaan. 5.3 INVENTARISATIE VERKEERSGEGEVENS 5.3.1 Algemeen In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de benodigde gedetailleerde verkeersgegevens dienen te worden geleverd door de verkeersafdeling. De opdrachtgever tot uitvoering van het onderzoek dan wel de uitvoerder van het onderzoek zal aan de verkeerskundige duidelijk moeten maken welke gegevens nodig zijn. 5.3.2 Maatgevende etmaalintensiteit Als maatgevende verkeersintensiteit dient de intensiteit van de gemiddelde weekdag te worden aangehouden (weekdag jaargemiddelde). Alleen voor de inventarisatie van saneringsgevallen (zie paragraaf 5.3.3), en daarbij alleen de situatie in het jaar 1986, wordt uitgegaan van het werkdaggemiddelde. 5.3.3 Maatgevende jaar Het jaar waarvoor de geluidsbelasting dient te worden bepaald, is afhankelijk van het doel van het onderzoek. Het peiljaar 1986 Krachtens artikel 88 Wgh komen alleen die woningen voor sanering in aanmerking die op 1 maart 1986 een hogere geluidsbelasting ondervonden Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 118/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie dan 60 db(a). Ook voor projecten die in het kader van de Tracéwet worden uitgevoerd, is de geluidsbelasting die zich in 1986 voordeed van belang. Voor de inventarisatie van deze gevallen is het dus noodzakelijk om de verkeerssituatie in het jaar 1986 als basis te nemen. De bepaling van de geluidsbelasting in 1986 dient krachtens artikel 9, eerste lid, van het Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2006 te worden gebaseerd op het Reken- en meetvoorschrift verkeerslawaai zoals dit van toepassing was op 1 maart 1986. Dit heeft o.a. tot consequentie dat met betrekking tot de verkeersgegevens dient te worden uitgegaan van het werkdaggemiddelde in plaats van het weekdaggemiddelde. Deze gegevens kunnen worden ontleend aan tellingen uit dat jaar. Wanneer er in dat jaar geen tellingen zijn verricht, zal gebruik moeten worden gemaakt van tellingen uit andere jaren. Deze gegevens kunnen dan worden gecorrigeerd met de groeifactor die zich tussen deze jaren voordeed. Huidige situatie De gegevens voor de huidige situatie dienen alleen te worden verzameld, indien er sprake is van een wijziging van een weg. Er dient dan immers een toets te worden uitgevoerd of er sprake is van een reconstructie of bij een Tracéwet-procedure van aanpassing van een weg. Er moet dan een vergelijking tussen de huidige situatie en de eindsituatie na openstelling van de weg worden gemaakt. Onder het maatgevend jaar voor de huidige situatie wordt in dat geval verstaan het jaar voorafgaande aan de uitvoering van de reconstructie/wijziging. Het vaststellen van de verkeersintensiteiten voor de huidige situatie kan gebeuren op basis van de resultaten van mechanische en/of visuele verkeerstellingen. Het gebeurt echter vaak dat de geplande start van de werkzaamheden een aantal jaren later is dan het tijdstip waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Vooral in Tracéwet-projecten kan de startdatum van de werkzaamheden wel eens vijf jaar later zijn dan het tijdstip waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. De verkeersgegevens die dan nodig zijn om de heersende situatie te beschrijven, zijn dan ook gebaseerd op prognoses. Eindsituatie In het algemeen kan worden gesteld dat het toekomstige maatgevende jaar overeenkomt met 10 jaar: - na openstelling van de nieuwe weg; - nadat een bestemmingsplan vigerend is geworden (van kracht is geworden); - na de openstelling van de reconstructie; - nadat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd, bij 'bestaande' situaties, waarin zowel de weg als de geluidsgevoelige bebouwing aanwezig zijn. Het toekomstjaar wordt meestal afgerond naar een 5-voud (2020, 2025, 2030 etc). Daarbij wordt alleen naar boven afgerond. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 119/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie Alleen wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat zich binnen of buiten de termijn van 10 jaar relevante wijzigingen zullen voordoen, kan een andere prognosetermijn in acht worden genomen. Veelal zal voor het ramen van de toekomstige verkeersintensiteiten een beroep op verkeersprognoses worden gedaan. Oplettendheid is geboden omdat een groot deel van deze modellen betrekking heeft op het avondspitsuur terwijl ook vaak het vrachtverkeer niet in de modelresultaten is betrokken. Bovendien gaat het dan om werkdaggemiddelden en niet om weekdaggemiddelden zoals voor akoestisch onderzoek nodig is. Dat betekent dat de modeluitkomsten moeten worden omgerekend naar motorvoertuigen per etmaal. De daarvoor benodigde ophoogfactoren kunnen worden afgeleid uit mechanische en/of visuele uurtellingen van de huidige situatie. Ook hier dienen de verkeersgegevens te worden aangeleverd door de verkeersafdeling. Bij spits- en bufferstroken wordt de weg gedurende het etmaal op verschillende manieren ingedeeld en gebruikt. Het kan zijn dat aan de tijdelijke opening van extra rijstroken een snelheidsverlaging is gekoppeld. Het wel of niet openstellen van zo n extra rijstrook is vaak gekoppeld aan het verkeersbeeld. Bij grote drukte is een extra rijstrook nodig en wordt deze geopend. Daarbuiten wordt deze extra rijstrook gesloten. Daarom is op voorhand niet aan te geven op welke tijden zo n extra strook in gebruik is. Voor de representatieve akoestische situatie is het van belang rekening te houden met voornamelijk de aspecten wegindeling en maximum snelheid. Zo zal bij een verschuiving van het verkeer naar de woningen toe het geluid toenemen. En zal bij een verschuiving van het verkeer naar een geluidsscherm toe het geluid achter het geluidsscherm afnemen. Ook een snelheidsverlaging zal leiden tot minder geluid. Voor het toekomstige jaar is het van belang om uit te gaan van de worst case situatie die vanuit de bepalingen in het besluit tot wegaanpassing mogelijk zijn. Daarmee dient bereikt te worden dat na het besluit tot wegaanpassing, akoestisch gezien geen slechtere situatie van het weggebruik kan worden toegestaan, dan waarmee bij de bepaling van de geluidsmaatregelen rekening is gehouden. 5.3.4 Maatgevende periode voor de geluidsbelasting In de Wgh. worden ten aanzien van wegverkeerslawaai drie perioden onderscheiden, te weten: - de dagperiode (07.00-19.00 uur); - de avondperiode (19.00 uur 23.00 uur) - de nachtperiode (23.00-07.00 uur). In de herziene Wgh die op 1 januari 2007 van kracht is geworden, is de geluidsbelasting in L den gedefinieerd als: Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 120/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie Voor de bepaling van de geluidsbelasting voor sanering wordt in de Wgh de etmaalwaarde gebruikt. De etmaalwaarde is gedefinieerd als de hoogste van de volgende twee waarden: - de waarde van het equivalent geluidsniveau over de dagperiode; - de waarde van het equivalent geluidsniveau over de nachtperiode vermeerderd met 10 db(a). In de wetgeving en in al het akoestisch onderzoek wordt de conventie aangehouden om de L den uit te drukken in db, en de etmaalwaarde in db(a). hogere waarden Indien een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een weg in db(a) etmaalwaarde is vastgesteld, wordt die waarde omgerekend tot de waarde van de geluidsbelasting in db L den door de getalswaarde van de vastgestelde waarde te verminderen met het verschil tussen de heersende geluidsbelasting in db(a) Etmaalwaarde en de heersende geluidsbelasting in db L den (artikel 3.8 van het reken- en meetvoorschrift). Bij de omrekening wordt het getal uitgedrukt in twee decimalen en niet afgerond. bijzonder gebruik Voor geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die niet gedurende het gehele etmaal in gebruik zijn, wordt de geluidsbelasting over de avond- en/of de nachtperiode buiten beschouwing gelaten voor zover deze gebouwen in het gehele deel van deze periode niet als zodanig worden gebruikt. De dagperiode wordt altijd in de berekening meegenomen. Deze objecten kunnen onder andere zijn: - onderwijsgebouwen; - diverse gezondheidszorggebouwen; - begraafplaatsen. Indien de indeling van de weg niet in de gehele beoordelingsperiode dezelfde is, zullen ook de verkeersgegevens voor deze verschillende situaties bekend moeten zijn. Bij wegen waar benuttingsmaatregelen worden toegepast, heeft de weg in de spitsperiode een ander dwarsprofiel dan in de dalperiode. Voor het bepalen van de geluidsbelasting kunnen beide situaties relevant zijn en voor beide situaties zullen dan ook de verkeersgegevens bekend moeten zijn. In de praktijk blijkt dat op autosnelwegen altijd de nachtperiode maatgevend is voor de etmaalwaarde. Bij gebruik van de Lden zijn alle periodes van het etmaal van belang voor de berekening van de geluidsbelasting. De intensiteit in het gemiddeld nachtuur is het meest maatgevend, terwijl ook het veelal hogere aandeel van het vrachtverkeer gedurende de nachtperiode een belangrijke rol speelt. Het is met de huidige verkeersdruk geen uitzondering meer dat 1,1 à 2% van de etmaalintensiteit in het gemiddelde nachtuur wordt afgewikkeld. Ook bij stedelijke wegen is vaak de nachtperiode maatgevend. Met betrekking tot de toekomstige situatie op een bestaande weg kan eventueel, wanneer de verkeersafdeling geen cijfers kan leveren, gebruik worden gemaakt van de verdeling over het etmaal zoals gehanteerd voor de huidige situatie. Dit geldt vanzelfsprekend alleen voor situaties waarbij er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de verdeling over de dag of nacht zal wijzigen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 121/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie 5.3.5 Samenstelling verkeer Het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006' onderscheidt 3 categorieën voertuigen, te weten: - lichte motorvoertuigen: motorvoertuigen op drie of meer wielen, met uitzondering van de onder de volgende aandachtstreepjes genoemde categorieën; - middelzware motorvoertuigen: gelede en ongelede autobussen, alsmede andere motorvoertuigen die ongeleed zijn en voorzien van een enkele achteras waarop vier banden zijn gemonteerd; - zware motorvoertuigen: gelede motorvoertuigen, alsmede motorvoertuigen die zijn voorzien van een dubbele achteras, met uitzondering van autobussen. Figuur 5.2 toont de verschillende voertuigcategorieën die worden onderscheiden. Figuur 5-3 - categorieën motorvoertuigen Hoewel het geluid van motorfietsen bijzonder hinderlijk kan zijn, dragen zij, gezien het beperkte aandeel in de totale verkeersomvang, niet significant bij aan het equivalente geluidsniveau. De samenstelling van het verkeer wordt veelal geïnventariseerd door middel van visuele dan wel mechanische tellingen. Met name bij mechanische tellingen levert de indeling volgens het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' problemen op. De Dienst Verkeer en Scheepvaart van Rijkswaterstaat en het CBS hanteren een uniforme categorie-indeling die meer aansluit bij de praktijk van het tellen. Met het ministerie van VROM is overeengekomen dat deze categorie-indeling ook gebruikt kan worden voor akoestisch onderzoek (Brief van de Commissie Geluidhinder van Rijkswaterstaat aan de Hoofd-Ingenieurs-Directeuren van Rijkswaterstaat, kenmerk WOM 1875, 22 april 1985). De categorie-indeling is als volgt: - categorie 1: motorrijwiel, scooter - categorie 2: lichte motorvoertuigen (zijnde alle motorvoertuigen buiten categorie 1, 3 en 4) - categorie 3: ongelede vrachtauto's, ongelede bussen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 122/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie - categorie 4: gelede vrachtauto's/bussen De verdeling over de verschillende voertuigcategorieën dient bij voorkeur te worden vastgesteld door middel van een mechanische of visuele verkeerstelling tijdens de representatieve uren. Dat betekent dat vaak op andere dan spitsuren moet worden geteld. Door de Dienst Verkeer en Scheepvaart wordt maandelijks informatie uitgebracht waarin de meest recente telcijfers zijn verwerkt. ( MTR + /Wegwerk ) Voor de samenstelling van het verkeer in de toekomstige situaties wordt soms dezelfde percentuele verdeling aangehouden als in de huidige situatie. Dit geldt vanzelfsprekend alleen voor situaties waarbij er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de verdeling zal wijzigen. In andere gevallen wordt door verkeerskundigen uit prognoses het percentage vrachtverkeer en de verdeling tussen middelzware en zware motorvoertuigen ontleend. 5.3.6 Snelheid Als maatgevende snelheid voor een wegvak dient per categorie motorvoertuigen de representatief te achten gemiddelde snelheid te worden aangehouden. Doorgaande rijbanen Voor de doorgaande rijbanen op Rijkswegen zijn met betrekking tot de aan te houden snelheden afspraken gemaakt tussen Rijkswaterstaat en het ministerie van VROM (zie Meerjaren Uitvoeringsprogramma Geluidhinderbestrijding deel A 1989-1993): - autosnelwegen met maximum snelheid van 120 km/u (doorgaande rijstroken): o lichte motorvoertuigen 115 km/uur o middelzware motorvoertuigen 90 km/uur o zware motorvoertuigen 90 km/uur - auto(snel)wegen met maximum snelheid van 100 km/uur (doorgaande rijstroken): o lichte motorvoertuigen 100 km/uur o middelzware motorvoertuigen 80 km/uur o zware motorvoertuigen 80 km/uur Aanvullend hierop wordt voor maximum snelheden van 80 km/u of lager voor alle voertuigcategorieën de maximumsnelheid gehanteerd. Verbindingswegen bij knooppunten Voor verbindingswegen op knooppunten wordt aanbevolen om de maximum snelheid of adviessnelheid aan te houden. Bij krappe bogen zoals de blaadjes van een klaverblad kan, indien geen nadere gegevens bekend zijn, een snelheid worden aangehouden van 60 km/uur. Op- en afritten De snelheid op op- en afritten is variabel; bij de kruising met de lokale weg zal de snelheid zeer laag zijn en ter hoogte van het punt van in- of uitvoegen zal de maximum snelheid van de hoofdrijbaan worden benaderd. Aanbevolen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 123/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie wordt om op- en afritten in drie gelijke delen te verdelen en vanaf het puntstuk richting de lokale weg een respectievelijk aflopende snelheid toe te kennen van 80, 65 en 50 km/uur. In omgekeerde richting wordt dezelfde verdeling aangehouden. Overige wegen buiten de bebouwde kom Voor alle categorieën motorvoertuigen wordt de maximum snelheid aangehouden. Stedelijke wegen Ook voor de wegen binnen de bebouwde kom wordt de maximum snelheid aangehouden. Op minirotondes kan de snelheid worden teruggebracht tot 25 km/uur. 5.4 INVENTARISATIE WEGKENMERKEN 5.4.1 Ligging van de weg Het beschikbaar materiaal De wegkenmerken dienen te worden geïnventariseerd met behulp van kaartmateriaal, zoals bestekstekeningen, lengte- en dwarsprofielen en (soms) hoogtekaarten. De benodigde informatie wordt veelal ontleend aan digitale bestanden waarin de ligging van de weg driedimensionaal is opgenomen. Het gaat hier om: - DTM s (digitale terreinmodellen); - digitale wegontwerpen; - DTB s (digitale topografische bestanden). In deze bestanden wordt de weg en de directe omgeving beschreven middels punten die tot lijnen met elkaar worden verbonden. Ieder element (wegas, kant verharding en dergelijke) heeft een eigen aanduiding (een zogenaamd label). Ook geluidsschermen zijn vaak in deze bestanden opgenomen. Hierbij moet wel worden nagegaan welk punt van het scherm in het model is opgenomen; soms is alleen de voet van het scherm opgenomen en soms gaat het om het hoogste punt. Een DTM wordt vervaardigd door DID en bevat een beschrijving van de huidige situatie; hierin is de ligging van de weg en bermsloten en dergelijke opgenomen. Het DTM vormt veelal de basis voor het ontwerp van een wijziging aan de weg of de aanleg van een nieuwe weg. Dit ontwerp wordt gemaakt middels speciale ontwerpsoftware. De mate van detail die in het ontwerp wordt gebracht, varieert sterk en is zeer afhankelijk van het doel waarvoor het ontwerp wordt gemaakt. Voor tracéstudies zijn het slechts assen, voor een OTB betreft het product een geheel ontwerp. Bij het begin van de realisatiefase wordt dit ontwerp dan weer uitgewerkt tot bestektekeningen. Bij Rijkswaterstaat worden de wegen overwegend ontworpen met behulp van het softwarepakket MX. De ontwerpen hebben dan zowel x- en y-coördinaten (horizontaal) als z coördinaten (hoogte). Deze ontwerpen worden vaak verder uitgebreid met attributen zoals taludstreepjes en afrondingen van taluds met Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 124/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie het programma AUTOCAD. In de producten van dit programma wordt veelal de hoogte-informatie bewaard maar het komt ook voor dat deze tweedimensionaal zijn. Wanneer het ontwerp gerealiseerd is, wordt de nieuwe ligging van de weg weer vastgelegd in een digitaal bestand dat door metingen ter plaatse wordt opgebouwd. Deze bestanden worden DTB genoemd; (digitaal topografische bestanden). Het vervaardigen van DTB s vindt periodiek plaats door DID in opdracht van de Regionale Directies. De producten van zowel MX als AUTOCAD en de DTB s kunnen in het uniforme uitwisselformaat DXF worden omgezet en dit formaat vormt de sleutel tot het inlezen van de producten in de software die voor geluidsberekeningen wordt gebruikt. Ook kunnen de producten worden ingelezen in GIS-applicaties. In situaties waarin geen digitale bestanden beschikbaar zijn, kan uiteraard ook gebruik worden gemaakt van analoog kaartmateriaal. De hoogteligging wordt dan ontleend aan dwarsprofielen en lengteprofielen. De benodigde gegevens Van deze kaarten dient in ieder geval de volgende informatie te worden afgeleid (zie verder hoofdstuk 6 Reken- en meetmethoden): - de ligging van de rijbanen, rijstroken, aansluitingen en op- en afritten; - de ligging van overgangen van verharding naar bermen; - de kruinlijn en teenlijn van taluds en ingravingen; - de ligging van tunnels en tunnelbakken; - de ligging van schermen, wallen en overkappingen; - maaiveldhoogten. Voor alle elementen geldt dat ook de hoogteligging bekend moet zijn. Men dient er voor te zorgen dat de informatie met betrekking tot de weg over een grotere lengte beschikbaar is dan de lengte van het onderzoeksgebied. De geluidsbelasting in dit gebied wordt immers ook bepaald door het wegdeel dat buiten het onderzoeksgebied ligt. Om een geluidsbelasting te berekenen met een nauwkeurigheid van 0,1 db zou een zichthoek benodigd zijn van 169 graden, dus een afstand van 11 maal de afstand tussen bron en ontvanger. Aangezien dit een veel te groot model op zou leveren wordt uitgegaan van een afstand van 4 maal de kortste afstand tussen waarnemer en weg, wat overeenkomt met een zichthoek van 152 graden. Zo zal bij een zonebreedte van 400 meter de weg nog tenminste over 1600 meter buiten het onderzoeksgebied moeten worden meegenomen. Alleen voor situaties met zeer hoge schermen wordt aanbevolen om een nog grotere overlengte in te brengen. 5.4.2 Type wegdek In het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is de emissiekarakteristiek van dicht asfaltbeton gegeven. Voor wegdektypen die hiervan afwijken, moet de initiatiefnemer de akoestische gegevens van dat wegdek aanleveren. In bijlage III, hoofdstuk 4, van het Reken- en Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 125/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie meetvoorschrift geluidhinder 2006 is aangegeven op welke wijze deze wegdekcorrectie dient te worden bepaald. De wegdekcorrecties voor een aantal gangbare verhardingen zijn opgenomen in de brochure "De methode C- wegdek 2002 voor wegverkeersgeluid. Ook op de internetsite http://www.stillerverkeer.nl is een lijst met wegdekcorrecties opgenomen. De verantwoordelijkheid voor de gehanteerde wegdekcorrectie wordt hiermee bij de initiatiefnemer gelegd. Wanneer later blijkt dat het wegdek een andere emissiekarakteristiek heeft, zal de wegbeheerder voor de consequenties moeten opdraaien. Fotocollectie Nationaal Archief Op grond van een afspraak van de minister van Verkeer en Waterstaat met de minister van VROM uit 1988 dient voor wegen waar in 1988 de snelheid is verhoogd van 100 km/uur naar 120 km/uur en de intensiteit hoger was dan 35 000 mvt/etm voor zowel de heersende geluidsbelasting als de geluidsbelasting in het toekomstige maatgevende jaar (zonder maatregelen) uit te worden gegaan van ZOAB, ook als er nog DAB ligt. De reden hiervoor was dat een snelheidsverhoging leidt tot een hogere geluidsbelasting en dat die geluidstoename zou worden gemitigeerd door de aanleg van ZOAB. In Figuur 5-4 staat aangegeven om welke wegen het hier gaat. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in de jaren daarna aangegeven op het hele hoofdwegennet uitsluitend nog ZOAB te willen aanbrengen. Dit is vastgelegd in het Structuurschema Verkeer en Vervoer II (SVVII). Dat er moet worden uitgegaan van ZOAB geldt ook voor wegen waar de snelheid, na de snelheidsverhoging van 1988, weer is verlaagd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 126/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie Figuur 5-4 autosnelwegen waar in 1988 de maximum snelheid is verhoogd van 100 km per uur naar 120 km per uur 5.4.3 Schermen en wallen Met name de inventarisatie van reeds aanwezige schermen en wallen levert in de praktijk nog al eens problemen op. Van deze voorzieningen dient het volgende bekend te zijn: 1. de soort voorziening (scherm, of wal); 2. de geluidsisolatie van het scherm (bij voorzieningen met een oppervlaktegewicht van minder dan 40 kg/m2); 3. absorberend of reflecterend eventueel met frequentiekarakteristiek; Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 127/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie 4. de locatie in het dwarsprofiel; 5. de situering van de hoogste punten; 6. de hoogte(wisselingen); 7. de lengte waarover de wallen en schermen zich uitstrekken; 8. de schermhoek t.o.v. de bodem (meestal gewoon 90 ); 9. de tophoek (deze is van belang in verband met het bepalen van de correctieterm van de schermwerking = 0 of 2 db zie paragraaf 6.4.9). Geluidsschermen en -wallen zijn vaak later aangebracht en komen dan ook soms niet voor op digitale ondergronden en modellen en beheerskaarten en dergelijke. Voor het vaststellen van de positie van de voorzieningen dient dan veelal te worden teruggegrepen naar bestekstekeningen van het scherm. Soms moet zelfs het rapport akoestisch onderzoek op basis waarvan de voorziening is geplaatst, uitkomst bieden. Wanneer de hoogte wordt afgeleid uit tabellen of andere gegevens is het van belang vast te stellen welke punt als referentie voor de hoogte is gebruikt. Dit kan zijn: - het midden van de weg; - de kant van de verharding; - de kantstreep van de rechter rijstrook; - het maaiveld ter plaatse. Middenbermbarriers hebben invloed op de geluidsuitbreiding. Enerzijds werken deze barriers als scherm en anderzijds ook als reflecterend oppervlak. Met betrekking tot dit laatste is in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 aangegeven dat elementen die lager zijn dan 2 meter niet als reflecterend oppervlak worden aangemerkt. Wanneer toch redenen zijn hier van af te wijken, kan het bevoegd gezag besluiten barriers als reflector toe te laten. Zie ook deel 5 paragraaf 5.2) Geluidswallen op een minder draagkrachtige ondergrond worden in de loop van de jaren lager door inklinking. Wanneer met dit effect bij de aanleg geen rekening is gehouden door de geluidswal hoger te maken, zal de wal lager zijn dan zoals aangegeven in het oorspronkelijk ontwerp. Wanneer het vermoeden bestaat dat inklinking zich heeft voorgedaan, kan de hoogte van de geluidswal in het veld worden ingemeten. Geluidswallen die op niet al te grote afstand van de weg staan, zijn vaak opgenomen in de DTM s en/of DTB s (zie paragraaf 5.4.1). 5.4.4 Hellingcorrectie Verkeer dat een helling oprijdt, produceert meer geluid dan verkeer op een horizontale weg. In verband hiermee wordt bij hellingen van meer dan 3% met een te overwinnen hoogteverschil van tenminste 6 meter, een correctie in rekening gebracht voor het stijgende deel van het verkeer. Bij de inventarisatie zal dan ook moeten worden nagegaan of zich bij bepaalde wegvakken een hellingpercentage van meer dan 3% voordoet terwijl het verschil tussen het laagste en hoogste punt 6 meter of meer bedraagt. Het basismateriaal en met name de lengteprofielen, zullen dit inzicht moeten leveren. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 128/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie 5.4.5 Optrektoeslag Verkeer dat als gevolg van obstakels, zoals kruispunten en drempels, moet optrekken en afremmen zal per saldo meer geluid produceren dan verkeer dat met een constante snelheid rijdt. In het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 zijn in verband met dit effect voor twee typen snelheidsremmers toeslagen opgenomen. Het gaat om geregelde kruispunten en om obstakels. De correcties gelden voor situaties waarin door de aanwezigheid van het kruispunt of obstakel de snelheid met de helft wordt verminderd. De correctie wordt alleen toegepast op middelzware en zware vrachtwagens. De toeslag wordt wel eens verwaarloosd, hetgeen echter niet wenselijk is. Kruispunten Er geldt alleen een toeslag voor kruispunten waar een verkeerslichteninstallatie in werking is. De toeslag geldt alleen voor waarneempunten die op een afstand van 150 meter of minder zijn gelegen van het snijpunt tussen rijlijn en verlengde wegrand van het kruisende weggedeelte (zie figuur 5-3). De toeslagen die in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 zijn gegeven, gelden ten opzichte van de situatie dat het verkeer met constante snelheid van 50 km/uur rijdt. Bij afwijkende snelheden is nader onderzoek nodig. De hoogte van de kruispunttoeslag is afhankelijk van: - de afstand tussen rijlijn en verlengde wegrand (punt K op onderstaande figuur) en het waarneempunt (punt W); - het type kruispunt (deze typering is gebaseerd op de orde van het kruispunt, de verkeersregeling en de intensiteitverhouding. Wanneer de verkeerslichteninstallatie gedurende de maatgevende periode buiten werking is, blijft de toeslag achterwege. verlengde wegrand K rijlijn K verlengde wegrand rijlijn a a W W Figuur 5-5 afstand tussen kruispunt en waarneempunt Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 129/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie Obstakels Als obstakels worden gezien voorzieningen zoals drempels en minirotondes waar als gevolg van de aanwezigheid de gemiddelde snelheid met de helft wordt teruggebracht. De toeslag geldt alleen voor waarneempunten die op een afstand van 100 meter of minder zijn gelegen van het obstakel. 5.5 INVENTARISATIE OMGEVINGSKENMERKEN 5.5.1 Algemeen Voor het verzamelen van omgevingskenmerken kan een beroep worden gedaan op bestemmingsplankaarten, topografische ondergronden en kadastrale kaarten. Wanneer er een DTM-geluid (zie paragraaf 5.1 ) beschikbaar is, verdient het gebruik hiervan uiteraard de voorkeur omdat hierin ook hoogten zijn opgenomen. Veelal zal echter voor het vaststellen van de hoogten van maaiveld, bebouwing, waterpartijen enz. veldwerk noodzakelijk zijn. Veel informatie kan parallel worden verzameld met de inventarisatie van geluidsgevoelige bestemmingen en gebouwen die in de paragrafen 5.1 en 5.2 aan de orde is geweest. 5.5.2 Maaiveldhoogten Maaiveldhoogten zijn van groot belang bij geluidsberekeningen. Dit gegeven komt terug bij een aantal in te voeren omgevingskenmerken, zoals bebouwing en schermen. De hoogten in de direct omgeving van de weg kunnen worden afgeleid van de DTM s DTB s en MX-modellen (zie paragraaf 5.4.1) Voor de elementen die verder van de weg af liggen, kan gebruik worden gemaakt van speciale digitale bestanden die hoogtegegevens bevatten. Een voorbeeld hiervan is het AHN (algemene hoogtebestand van Nederland). Dit bestand dat verkrijgbaar is bij DID, bevat van iedere 16 vierkante meter een gemiddelde hoogte boven NAP. Ook hoogten van gebouwen zijn hierin opgenomen. Eventueel kan nog onderscheid worden gemaakt tussen nok- en goothoogte. Als niet beschikt kan worden over een dergelijk bestand, kunnen topografische hoogtekaarten worden gebruikt. 5.5.3 'Harde' en 'zachte' oppervlakken Eveneens uit kaartmateriaal dient informatie te worden gehaald betreffende de 'harde' en 'zachte' oppervlakten. Enkele voorbeelden van 'zachte' oppervlakken zijn bijvoorbeeld: - grasland; - bouwland; - bosbodem. Tot 'harde' oppervlakten moeten naast wegen en verharde parkeerterreinen ook waterpartijen van enige omvang worden gerekend. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 130/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 5 inventarisatie De relevantie van het onderscheid tussen harde en zachte gebieden is afhankelijk van de omvang van deze gebieden en de afstand van de waarnemer tot de weg. Bij een woning die op ca. 20 meter van de weg staat, is het harde oppervlak van een parallelweg wel degelijk zeer bepalend voor de geluidsbelasting. Bij een woning op een afstand van 400 meter heeft dezelfde parallelweg een veel kleinere, zo niet verwaarloosbare invloed op de geluidsbelasting. De richtlijnen voor het al dan niet meenemen van bodemgebieden zijn verder gedetailleerd in het volgende hoofdstuk. 5.5.4 Gebouwen en andere elementen die boven het maaiveld uitkomen Alle fysieke elementen die boven het maaiveldniveau uitkomen, bezitten een geluidsreflecterend en/of geluidsafschermend effect. Voor de bepaling hiervan wordt verwezen naar paragrafen 6.4.9 en 6.4.12. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 131/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden 6 REKEN- EN MEETMETHODEN 6.1 INLEIDING in artikelen 110d, 110e, 110f, eerste en derde lid, 110g en 110h van de Wet geluidhinder is bepaald dat de minister van VROM regels stelt omtrent de wijze waarop een akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Deze regels zijn vastgelegd in het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006'. (Regeling van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 december 2006, nr. LMV2006332519, houdende regels voor het berekenen en meten van de geluidsbelasting ingevolge de Wet geluidhinder. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de drie methoden die in dit voorschrift zijn opgenomen. 6.2 REKENEN OF METEN Het geluidsniveau vanwege wegverkeer op een bepaalde plaats kan worden bepaald door middel van metingen en door middel van berekeningen. In algemene zin wordt voor rekenen gekozen omdat het niet is mogelijk om voor nog niet gerealiseerde situaties de geluidsbelasting te bepalen door middel van metingen. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' wordt de keuze van de toe te passen methode overgelaten aan het bevoegd gezag. In de toelichting bij het besluit wordt een aantal overwegingen gegeven die er veelal toe leiden dat voor rekenen wordt gekozen. Nadelen van het bepalen van geluidsbelastingen door middel van metingen zijn: - het is niet mogelijk om voor nog niet gerealiseerde situaties de geluidsbelasting te bepalen. - metingen nemen relatief veel tijd in beslag; - bij metingen treedt vaak stoorlawaai op waardoor het niet zeker is of alleen het geluid van de beoogde geluidsbron wordt geregistreerd; Metingen worden uitgevoerd met een geluidsniveaumeter die op een bepaalde plaats het momentane geluidsniveau registreert. Deze niveaus worden vervolgens bewerkt tot een equivalent geluidsniveau over de meetperiode. Dit resultaat moet dan nog worden gecorrigeerd naar de toetsingsgrootheid, het L den. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' zijn twee rekenmethoden opgenomen; Standaardrekenmethode 1 (SRM1) en Standaardrekenmethode 2 (SRM2). SRM1 is toepasbaar in relatief eenvoudige situaties waarin geen sprake is van afscherming. SRM2 is de meer uitgebreide methode die in vrijwel alle situaties toepasbaar is. Met deze methode wordt het geluidsniveau spectraal berekend, dat wil zeggen dat de voorkomende geluidsfrequenties worden gewogen naar de mate waarin zij bijdragen aan de waarneming van dat geluid. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 132/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden De beide rekenmethoden zijn opgenomen in computerprogramma s. Er wordt ook gebruik gemaakt van hybride methoden waarin zowel aspecten van SRM1 als van SRM2 zijn opgenomen. Voor de officiële toetsing aan grenswaarden wordt echter van de zuivere SRM1 of SRM2 gebruik gemaakt. In situaties waarin SRM2 niet kan worden toegepast (bijvoorbeeld bij luifels of andere afwijkende schermvormen) wordt veelal gebruik gemaakt van meer specialistische rekenmethoden zoals zogenaamde straalmodellen. 6.3 STANDAARDREKENMETHODE 1 6.3.1 Toepassingsbereik SRM1 is in algemene zin toepasbaar voor situaties waarin geen sprake is van afscherming en de weg geen (grote) variaties in ligging en verkeersgegevens vertoont. Het gebied waarbinnen zich geen variaties mogen voordoen, wordt in het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' het aandachtsgebied genoemd. In de volgende figuur is het aandachtsgebied gedefinieerd. Figuur 6-1 - het aandachtsgebied Voor het aandachtsgebied gelden de volgende voorwaarden: - de as van de werkelijke weg moet aan de uiteinden de korte zijden van de gerasterde rechthoek doorsnijden; - de weg mag geen hoogteverschillen van meer dan drie meter bevatten ten opzichte van de gemiddelde weghoogte; - het zicht vanuit de waarnemer op de weg mag niet worden belemmerd over een hoek van meer dan 30 ; - het wegdek dient van hetzelfde type te zijn; - de verkeersvariabelen mogen geen belangrijke variaties vertonen. 6.3.2 Invoergegevens Voor een berekening conform SRM1 zijn de volgende gegevens nodig. Brongegevens Intensiteit per uur en snelheid van (zie verder paragraaf 5.3): - lichte motorvoertuigen; - middelzware motorvoertuigen; Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 133/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden - zware motorvoertuigen. Verhardingssoort: In het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 zijn de emissiekenmerken van dicht asfaltbeton opgenomen. De emissiekarakteristieken van andere verhardingssoorten dienen door de wegbeheerder te worden verstrekt. De wegdekcorrecties voor een aantal gangbare verhardingen zijn opgenomen in de brochure De methode Cwegdek 2002 voor wegverkeersgeluid van de CROW (ISBN 9066284013). Ook op de internetsite http://www.stillerverkeer.nl is een lijst met wegdekcorrecties opgenomen Kruispunten en obstakels Bij kruispunten die met verkeerslichten geregeld zijn wordt tot op 150 meter uit het midden van het kruispunt een toeslag in rekening gebracht als de intensiteit op de kruisende weg tenminste 1/5 is van de verkeersintensiteit op de weg waarvoor de berekening plaatsvindt met een minimum van 500 mvt. per etmaal. Bij obstakels zoals drempels wordt ook een toeslag in rekening gebracht tot op 100 meter uit het midden van de voorziening. De toeslag geldt alleen als gevolg van de voorziening de gemiddelde snelheid tenminste wordt gehalveerd. Wanneer een waarneempunt binnen het invloedsgebied van meerdere obstakels en kruispunten ligt, geldt de toeslag van het dichtstbijzijnde voorziening. Terreingegevens De volgende terreingegevens zijn nodig: - de hoogte van het wegdek ten opzichte van het maaiveld; - de hoogte van de waarnemer ten opzichte van het maaiveld; - de kortste horizontale afstand tussen waarneempunt en rijlijn; - de objectfractie; het deel van de afstand aan de overzijde van de weg waarover zich relevante geluidsreflecterende oppervlakken uitstrekken; - de bodemfactor; het deel van het oppervlak in de driehoek tussen de waarnemer en de snijpunten van de wegas met de begrenzing van het aandachtsgebied (zie Figuur 6-1) dat niet verhard is uitgevoerd. 6.3.3 Toepassingen in de praktijk In akoestische onderzoeken, zoals de Wgh die vraagt bij de aanleg en reconstructie van wegen en de bouw van nieuwe woningen, wordt SRM1 alleen toegepast wanneer het een relatief eenvoudige situatie betreft met weinig waarneempunten. Bij meer omvangrijke onderzoeken wordt vaak SRM2 gebruikt ondanks het feit dat de situaties binnen het toepassingsgebied van SRM1 vallen. Men kiest dan voor SRM2 omdat bij deze methode de invoergegevens in een digitaal model bewaard blijven. Met dit model kunnen dan later gemakkelijk mutaties worden doorgerekend. SRM1 wordt verder vaak toegepast bij de voorbereiding van plannen wanneer men snel een indruk wil krijgen van de hoogte van de geluidsbelasting op een Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 134/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden bepaalde plaats. In combinatie met nomogrammen kan ook een indruk worden verkregen van de benodigde hoogte van schermen. SRM1 is er ook bij uitstek voor geschikt om rechtstreeks de afstand te berekenen tussen de as van de weg en het punt waarop een opgegeven geluidsbelasting wordt bereikt. Zo kan heel snel bijvoorbeeld een 48 db contour worden berekend. Hiervoor wordt echter ook gebruik gemaakt van computerprogramma s die rekenen conform SRM2 waardoor ook het effect van een scherm kan worden meegenomen. Daarbij wordt uitgegaan van een dwarsprofiel dat over een grote lengte hetzelfde blijft. Een voorbeeld van een dergelijk programma is het programma REGIO dat ontwikkeld is in opdracht van de DVS. SRM1 wordt ook gebruikt bij het vervaardigen van zogenaamde verkeersmilieukaarten en voorheen ook bij geluidsniveaukaarten. In deze projecten vindt een koppeling plaats tussen een verkeersprognosemodel waarmee verkeersstromen worden berekend, en een berekening van de geluidsbelasting van de eerstelijns bebouwing (zie deel 1 hoofdstuk 2 de weg en de zone). 6.4 STANDAARDREKENMETHODE 2 SRM2 vindt zijn toepassing in de wat meer omvangrijke onderzoeken en in onderzoeken waar het effect van afscherming dient te worden berekend. Met deze methode wordt het equivalente geluidsniveau berekend door in eerste instantie het geluidsniveau in db in de volgende octaafband middenfrequenties: 63, 125, 250 500, 1000, 2000 4000 en 8000 Hz te berekenen. Door deze waarden energetisch op te tellen ontstaat het equivalente geluidsniveau. SRM2-berekeningen worden altijd uitgevoerd met speciaal daarvoor bestemde computerprogramma s. Soms zijn dit programma s die in vrijwel alle situaties kunnen worden gebruikt en soms zijn dit programma s die weliswaar hetzelfde rekenalgoritme bevatten maar die alleen worden toegepast voor specifieke doeleinden. In paragraaf 6.7 wordt een aantal van deze speciale programma s die bij Rijkswaterstaat worden gebruikt, genoemd. 6.4.1 Toepassingsbereik SRM2 is toepasbaar in de meest voorkomende gevallen. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' is aangegeven in welke situaties nader onderzoek dient plaats te vinden. Het gaat hier veelal om situaties waarbij reflecties een rol spelen: a. situaties met reflecterende oppervlakken die een hoek met de verticaal maken van 5 tot 30. Om dit correct te berekenen wordt gebruik gemaakt van het programma Overhel (zie paragraaf 6.7). Met dit programma wordt een correctieterm berekend voor afwijkende schermhellingen. Deze correctie wordt dan toegepast op het resultaat van de SRM2-berekening; b. het reflecterend oppervlak oneffenheden bevat waarvan de afmetingen dezelfde orde van grootte zijn als de afstand van het vlak tot het waarneempunt of de afstand van het vlak tot het bronpunt. Hierbij moet men denken aan waarneempunten die zeer dicht in de buurt van reflecterende objecten zoals balkons en dergelijke liggen. Hierbij wordt Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 135/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden vaak de toevlucht genomen tot het toepassen van correctiefactoren die worden ontleend aan de gevelisolatiepraktijk (zie bijvoorbeeld Herziening rekenmethode geluidswering gevels, actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure Verkeerslawaai en Woningen, uitgave VROM, december 1989).; c. het reflecterend object een geluidsafschermende voorziening is die aan de wegzijde is voorzien van een absorberend oppervlak. In dit geval gebruikt men toch SRM2; d. het reflecterend object een geluidsafschermende voorziening is en zich aan de overzijde van de weg eveneens een geluidsafschermende voorziening bevindt. In dit geval gebruikt men toch SRM2; e. situaties waarin de hoek die het sectorvlak maakt met het rijlijnsegment kleiner is dan de openingshoek van de betreffende sector. Hiermee worden situaties bedoeld waarin de waarnemer min of meer in het verlengde van de weg staat. In deze situaties kan gebruik gemaakt van het rekenmodel dat voor industrielawaai wordt gebruikt. Ook stralenmodellen kunnen uitkomst bieden; f. situaties waarin het profiel van de afscherming niet overeenkomt met de in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 aangegeven profielen. Het gaat hierbij om overhuivingen en dergelijke. De geluidsbelasting wordt dan veelal bepaald met behulp van een stralenmodel. Strikt formeel is SRM2 in alle overige gevallen bruikbaar. De praktijk heeft geleerd dat aan deze rekenmethode ook in een aantal andere gevallen tot een veelal onvoldoende betrouwbaar resultaat leidt. Dit zijn: 1. situaties in woonwijken waar de rekenpunten worden afgeschermd door een nagenoeg gesloten bebouwingsfront; 2. situaties op grotere afstand dan 600 meter uit de as van de weg; 3. fly-overs; 4. bossen. Situaties zoals geschetst onder 1 komen veelvuldig voor; in woonwijken wordt niet alleen de geluidsbelasting voor de bebouwing die direct aan de weg staat, bepaald, maar er zullen ook uitspraken moeten worden gedaan voor gebouwen die op grotere afstand zijn gelegen. Deze gebouwen worden van de weg afgeschermd door de bebouwing die tussen de weg en de ontvanger zijn gelegen. In het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 wordt de afschermende en reflecterende werking van deze gebouwen gelijk gesteld aan de werking van geluidsschermen en dergelijke. Bij standaardrekenmethode 2 wordt geen rekening gehouden met meervoudige afscherming; in een situatie waarin tussen de bron en de ontvanger meerdere schermen voorkomen, wordt het scherm in rekening gebracht dat in die combinatie van bron en ontvanger het meeste effect heeft. Met name in studies waar het niet gaat om een formele toets aan de grenswaarden uit te voeren, wordt voor woonwijken, in afwijking van SRM2 een zogenaamde D huis correctie toegepast (zie verder deel 5 hoofdstuk 6). Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 136/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden 6.4.2 Lengte van de weg Om ter hoogte van de werkgrens een betrouwbare geluidsbelasting te berekenen zal in het akoestisch onderzoek de weg en de omgeving over een grotere lengte in het onderzoek moeten worden betrokken. Als vuistregel geldt dat de omgeving en de weg nog tenminste tot 4 maal de breedte van de geluidszone na het einde werk wordt doorgezet. De totale zichthoek op de weg is dan 152 graden, zoals aangegeven in de figuur van paragraaf 5.2.1. Zo zal bij een zonebreedte van 400 meter de weg nog tenminste over 1600 meter buiten het onderzoeksgebied moeten worden meegenomen. Bij natuurgebeden, waar nog op grotere afstand berekeningen gedaan moeten worden, nog langer. 6.4.3 Invoergegevens De invoergegevens voor SRM2 zijn voor wat betreft het wegdek en de verkeerskenmerken gelijk aan de gegevens voor SRM1. De geometrische gegevens zijn echter dermate gedetailleerd dat deze in computerprogramma's worden berekend. Hiervoor wordt dan een model ingevoerd dat de informatie bevat die voor deze berekening noodzakelijk is. In het model worden de benodigde gegevens door middel van een coördinatensysteem met x, y, en z (z staat voor de hoogte) coördinaten vastgelegd. Een dergelijk model bevat meestal de volgende informatie: - rijlijnen; - obstakels; - hard/zachtlijnen; - hoogtelijnen; - tunnels, tunnelbakken, overkappingen en luifels; - schermen; - gebouwen; - waarneempunten. 6.4.4 Rijlijnen Een rijlijn is het midden van een weg, rijbaan, of rijstrook die de plaats van de geluidsafstraling representeert. De rijlijn ligt op 0,75 meter boven het wegdek. In sommige computerprogramma's wordt bij de opgegeven hoogte van het wegdek 0,75 m opgeteld. Informatie per rijlijn De rijlijn wordt vastgelegd door middel van de coördinaten van de begin- en eindpunten. De z-coördinaat komt overeen met de hoogte van het wegdek. Aan een rijlijn worden de betreffende verkeersgegevens en verhardingsgegevens gekoppeld. Tevens kunnen codes worden toegevoegd waarmee de locatie van het kruispunt en het obstakel kan worden berekend (zie paragraaf 5.4.5). Ook kan veelal een code worden opgegeven waarmee de berekening van de hellingcorrectie van de betreffende rijlijn wordt geactiveerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 137/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Het aantal rijlijnen en de plaats in het dwarsprofiel De tijd die nodig is om op basis van een model een geluidsbelasting te berekenen is in grote mate afhankelijk van de mate van detaillering waarmee de situatie is ingevoerd. Zo zal een model van een 2x2 strooksweg, waarin per rijstrook één rijlijn is opgenomen, het dubbele aan rekentijd vergen in vergelijking met een model waarin per rijbaan één rijlijn is opgenomen. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' zijn alleen in SRM1 richtlijnen opgenomen met betrekking tot het aantal te onderscheiden rijlijnen. Kenmerkend voor SRM2 is dat ook de afschermende werking van objecten in rekening wordt gebracht en aangezien de afschermende werking o.a. afhankelijk is van de afstand tussen het object en de bron (=rijlijn), wordt in het volgende een aanbeveling gedaan. In de volgende figuur is de meest gangbare dwarsprofielen het aantal rijlijnen, de positie ervan in het dwarsprofiel en de verdeling van het verkeer over de rijlijnen aangegeven. Onder de figuren is de verdeling van het totale verkeer per richting in percentages vermeld. 2 x 1 rijstrook % Licht % Vracht 100 100 100 100 2 x 2 rijstroken % Licht % Vracht 100 100 100 % Licht 100 % Vracht 2 x 3 rijstroken % Licht % Vracht 50 50 100 50 50 % Licht 100 % Vracht 2 x 4 rijstroken % Licht % Vracht 50 50 100 50 50 % Licht 100 % Vracht 2 x 5 rijstroken % Licht 34 33 33 33 33 34 % Licht % Vracht 50 50 50 50 % Vracht Figuur 6-2 - positie rijlijnen in het dwarsprofiel Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 138/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Bij wegen waar hoofdrijbanen en parallelwegen worden onderscheiden (bijvoorbeeld 4x2 of 2x3 +2x2 rijstroken) wordt voor iedere rijbaan bovenstaande verdeling toegepast. Bij wegen met benuttingmaatregelen waarbij rijstroken niet continu in gebruik zijn, zal de ligging van de rijlijnen afhankelijk zijn van de openingstijden van de betreffende strook. Op- en afritten, weefvakken en tijdelijke rijstroken De rijlijnen van op- en afritten worden ingevoerd respectievelijk tot of vanaf het puntstuk. Bij weefvakken wordt ook de rijlijn tussen de puntstukken ingevoerd. Bij de verdeling van de verkeersintensiteiten (licht verkeer versus vrachtverkeer) bij een combinatie van een hoofdrijbaan en een weefvak, wordt een weefvak als afzonderlijke weg gezien. Bij het in het geluidsmodel brengen van de ligging van de rijlijnen en de verdeling van de intensiteiten over deze rijlijnen bij situaties met gedurende het etmaal tijdelijke rijstroken (zoals spits- en plusstroken) is rekening gehouden met het tijdelijk in gebruik zijn van een rijstrook gedurende één van de drie etmaalperioden door aparte rijlijnen te modelleren voor het verkeer dat buiten de openingstijden in de betreffende beoordelingsperiode over de weg rijdt, en voor het verkeer dat gedurende de openingstijden in de betreffende beoordelingsperiode over de weg rijdt. Aantal rijlijnen in de lengterichting Een rijlijn is de kortste afstand tussen twee punten. Het aantal rijlijnen waarmee een situatie wordt vastgelegd is afhankelijk van de mate waarin zich in de weg bochten en hellingen voordoen. Zo zal een bocht in de weg worden benaderd met een aaneenschakeling van afzonderlijke rechte rijlijnen die elk een gedeelte van de gekromde lijn representeren. In Figuur 6-3 is een en ander duidelijk gemaakt. Ontwerpers van wegen gebruiken voor het beschrijven van de wegligging zeer veel punten die zeer kort op elkaar liggen en nauwelijks in hoogten verschillen. Het één op één overnemen van deze punten in het geluidsmodel zou tot zeer omvangrijke rekenmodellen leiden die zeer veel computerrekentijd zouden vergen. In sommige programma s vindt dan een optimalisatie plaats van de gegevens die uit de ontwerpen worden overgenomen. Het rekenmodel wordt dan ontdaan van alle punten die binnen een bepaalde marge zijn gelegen. Deze marges kunnen aan het programma worden opgegeven voor de maximale horizontale en verticale afwijking. Voor de horizontale richting wordt een marge aanbevolen van 0,5 meter en voor de verticale richting een marge van een 0,2 meter. Punten die ten opzichte van het voorgaande punt minder verschillen dan deze marges worden uit het akoestisch rekenmodel verwijderd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 139/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Figuur 6-3 - het invoeren van rijlijnen in een boog 6.4.5 Tunnels en overkappingen (Voor luifels, zie de paragraaf schermen) Onderdelen van tunnels of overkappingen zoals bij viaducten en aquaducten worden als volgt in het rekenmodel model gebracht: - De tunnelmond (de toerit naar de tunnel waarboven geen dak aanwezig is), wordt gemodelleerd als een standaard verdiept liggende weg. - Op de plaats waar de tunnel ligt zijn geen rijlijnen gemodelleerd. - Het verticale vlak bij het begin van de tunnel is gemodelleerd als geluidsscherm. De reflectiefactor van dit scherm is 0% reflecterend aan de tunnelzijde. Aan de zijde van de tunnelmond is de reflectiefactor van de binnenkant van de tunnel overgenomen. Een rijlijn bij een tunnel met veel reflectie aan de binnenkant reflecteert op deze wijze in dit verticale vlak (80% reflecterend). De reflectie stelt het verkeer voor dat in de tunnel rijdt. Bij een sterk absorberende wandbekleding in een tunnel zal nauwelijks reflectie optreden (20% reflecterend). tunnel rijlijnen Het verticale vlak bij het begin van een tunnel modelleren als scherm. Reflectiefactor van dit scherm overnemen van reflectiefactor begin van de tunnel. Rijlijnen doortrekken tot het begin van de tunnel. * * * * Figuur 6-4 - het modelleren van een tunnel geluidmodel 6.4.6 Kruispunten en obstakels Bij waarneempunten die dichter dan 150 meter uit een kruispunt met verkeerslichten zijn gelegen, wordt een optrektoeslag in rekening gebracht. De afstand wordt bepaald vanaf het snijpunt van de betreffende rijlijn met de het Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 140/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden verlengde van de dichtstbijzijnde wegrand van de kruisende weg. De toeslag is verder afhankelijk van het type kruispunt. Er wordt onderscheid gemaakt in eerste en tweede orde kruispunten (afhankelijk van de intensiteit op de kruisende wegen) en gelijkwaardige en ongelijkwaardige kruispunten (afhankelijk van de intensiteitsverhouding van de kruisende verkeersstromen). Verder is de toeslag afhankelijk van de aanwezigheid van een groene golf. In de meeste programma s worden de vermelde snijpunten ingevoerd. Wanneer er meerdere kruispunten en obstakels worden ingevoerd, bepalen de programma s zelf de toeslag die maatgevend is. Bij obstakels zoals drempels en rotondes wordt een obstakeltoeslag in rekening gebracht. Bij aanwezigheid van obstakels dient de gebruiker na te gaan of de gemiddelde snelheid van het verkeer als gevolg van het obstakel met de tenminste de helft wordt verminderd. Als dit niet het geval is, wordt het obstakel niet in het model ingevoerd. 6.4.7 Hard/zachtlijnen De absorptiefracties, die bepalend zijn voor de bodemdemping, worden berekend aan de hand van de ligging van akoestisch harde en zachte gebieden. De begrenzingen van deze gebieden worden door lijnen of vlakken in het model gebracht. Deze lijnen worden hard/zachtlijnen genoemd. De vlakken krijgen een hard of een zacht karakter. Het verharde deel van de weg zelf dient altijd als een hard bodemgebied gemodelleerd te worden, ook als het voorzien is van een absorberend wegdek. Het effect van de absorptie van het wegdek wordt immers verwerkt via de Cwegdek. In de praktijk worden harde gebieden met kleine afmetingen verwaarloosd, omdat elke hard-zacht overgang invloed heeft op de rekentijd, maar soms niet relevant is voor de geluidsbelasting. Daarbij kunnen de volgende benaderingen worden gemaakt, afhankelijk van de plaats van het harde oppervlak ten opzichte van de bron of de ontvanger: - In het brongebied en het ontvangergebied worden alle harde oppervlakten meegenomen met een breedte van 3 m of meer. Voor kleinere objecten wordt de gemotiveerde keuze aan de opdrachtnemer gelaten. - Voor het bodemgebied in de middenberm worden alle harde oppervlakken meegenomen. - In het middengebied worden alleen die objecten in het model opgenomen die een breedte hebben van 10% of meer van de afstand tussen bron en ontvanger. - In het ontvangersgebied, achter de eerstelijns bebouwing van woonwijken of clusters van woningen wordt aangehouden dat het gehele gebied binnen de betreffende woonwijk of cluster hard is. Wanneer in het programma de gemiddelde maaiveldhoogte wordt berekend, wordt behalve de x- en y-coördinaat, ook een z-coördinaat opgegeven (zie Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 141/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Figuur 6-5). In sommige programma s wordt een hard-zachtlijn ook als een stomp geluidsscherm gezien (zie paragraaf 6.4.9). 6.4.8 Hoogtelijnen In het akoestisch rekenmodel kunnen hoogtelijnen (ook wel breuklijnen of kniklijnen genaamd) worden opgenomen. Met deze hoogtelijnen wordt het verloop van de maaiveldhoogte tussen bron en ontvanger beschreven. Deze hoogtelijnen worden als een stomp scherm ingevoerd. Bij een weg in ophoging wordt een hoogtelijn op de schouder van het talud gelegd en een volgende hoogtelijn op de teen van het talud. Dit geldt ook voor een weg in een ingraving. De schouder van het talud wordt in beide gevallen gemodelleerd als een stomp scherm met 100% absorptie. In geval van een ingraving wordt daarnaast een scherp scherm op de schouder van een talud gemodelleerd, net achter de hoogtelijn. Het stompe scherm van de hoogtelijn vangt dan ongewenste reflecties af. Wanneer er verder tussen bron en ontvanger nog hoogteverschillen voorkomen (bijvoorbeeld een dijklichaam) worden ook hiervan de tenen en kruinen in het model opgenomen (zie figuur 6.4). Bij sommige programma s worden hoogtelijnen tevens als absorberende stompe schermen gezien (zie paragraaf 6.4.9). Figuur 6-5 - hard-zachtlijnen en hoogtelijnen 6.4.9 Schermen In principe wordt ieder object, waarvan het vermoeden bestaat dat deze voor enigerlei punt de geluidsoverdracht zal belemmeren, als scherm ingevoerd. Bij de berekening van de schermwerking wordt er vanuit gegaan dat de geluidstransmissie door het object verwaarloosbaar is. Dit houdt in dat de isolatie van het object belangrijk hoger moet zijn dan de berekende schermwerking. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' is aangegeven dat wanneer de isolatiewaarde van de afschermende voorziening minder dan 10 db groter is dan de berekende schermwerking, nader onderzoek naar de afschermende werking dient te worden ingesteld. De isolatiewaarde Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 142/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden dient te worden afgeleid uit metingen zoals beschreven in NEN-EN-1793-2 Intrinsieke waarden voor de geluidsisolatie. Afschermende objecten kunnen zijn: - geluidsschermen (naast de weg of als middenbermscherm); - geluidswallen; - kruinen van taluds van wegen in ophoging; - randen van viaducten; - randen van wegen in ingraving; - gebouwen (zie paragraaf 6.4.10); - dijklichamen. Als er zich meerdere afschermende objecten in een sector (een kleine openingshoek tussen het ontvangerpunt en de geluidsbron) bevinden, wordt alleen het object in rekening gebracht dat de grootste afscherming geeft. Een dubbel scherm geeft dus geen extra effect ten opzichte van het beste enkele scherm. Hierbij geldt als uitzondering een middenbermscherm, waarvoor een speciale middenbermcorrectie in het voorschrift is opgenomen. Als voorwaarde wordt gesteld dat de loodrechte afstand tussen het middenscherm en het standaard scherm ten hoogste 50 meter bedraagt. In sommige computerprogramma s wordt met een hoogtelijn of een hardzachtlijn automatisch een stomp scherm gegenereerd. Met deze programma s behoeven kruinen van taluds niet door middel van een speciaal scherm te worden ingevoerd. Ook schermen worden door middel van lijnstukken en coördinaten in het rekenmodel gebracht. De indeling van een object in meerdere deelschermen hangt af van de sprongen in het horizontaal en verticaal alignement. Met de z-coördinaat wordt de hoogte van het scherm aangegeven. Voor de berekening van de schermwerking is het noodzakelijk ook de maaiveldhoogte bij het scherm op te geven. Wanneer de hoogte van het maaiveld voor en achter het scherm verschillend is, moet de gemiddelde hoogte over 5 meter aan de laagste zijde worden ingevoerd (zie Figuur 6-6). Deze voorwaarde is in de computerprogramma s verwerkt. Figuur 6-6 - maaiveldhoogte bij een hoog of laag gelegen weg Hoogte van het scherm De hoogte van elementen zoals rijlijnen, breuklijnen en dergelijke worden in de rekenmodellen bij voorkeur ten opzichte van NAP ingevoerd. Ook de hoogte van afschermende voorzieningen dient dan ten opzichte van NAP te worden ingevoerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 143/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Type Scherm Het effect van een scherm is behalve van de positie, de hoogte en de lengte van het scherm, ook afhankelijk van het profiel van het afschermend object. De afschermende werking wordt voor elk scherm op dezelfde wijze bepaald, met uitzondering van enkele speciale schermconstructies, die zijn beschreven in Deel 5, paragraaf 5. In Standaard rekenmethode 2 is een bijzondere rekenregel voor een schermtop opgenomen (zie hierna). Voor afschermende objecten waarvan de zogenaamd tophoek geen scherpe hoek heeft, wordt de berekende schermwerking met 2 db verminderd. Dit wordt een stomp scherm genoemd. In de volgende tabel is aangegeven bij welke schermvormen welke tophoekcorrectie moet worden aangehouden. Tabel 6-1 - de profielafhankelijke correctie correctie in db 0 db ( scherp scherm) alle gebouwen dunne wanden waarvan de hoek met de verticaal < 20 graden grondlichamen met een tophoek tussen 0 en 70 graden alle grondlichamen met daarop een dunne wand als de totale constructiehoogte minder dan twee maal de hoogte van de wand is voorbeeld geluidsschermen geluidswallen met een talud steiler dan 1,4:1 h1 h1 > 0.5 * h ( 0 db(a) ) h randen van wegen in ophoging S S randen van wegen op een viaduct S S 2 db ( stomp scherm) alle grondlichamen met daarop een dunne wand als de totale constructiehoogte meer bedraagt dan twee maal de hoogte van die wand h h1 h1 < 0.5 * h ( 2 db(a) ) grondlichamen met een tophoek die groter is dan 70 graden en kleiner dan 165 graden wallen met een glooiender talud dan 1,4:1 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 144/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Absorberende en reflecterende schermen Objecten die als scherm fungeren, kunnen het geluid ook reflecteren. De mate waarin geluid door een voorziening wordt gereflecteerd, is afhankelijk van: - de materiaalsoort van de voorziening; - het eigen gewicht van de voorziening; - de stand en de grootte van het reflecterend oppervlak; - de mate van vlakheid van het oppervlak. Volgens het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' wordt een object als een reflecterend object aangemerkt wanneer: - het object tenminste 2 meter boven het wegdek uit steekt; - het object een zichthoek heeft van 2 graden of meer. Bij een voorziening die aan bovenstaande voorwaarden voldoet, wordt de niveaureductie als gevolg van reflecties, per reflectie op 1 db gesteld in alle octaafbanden. Bij alle andere objecten wordt de niveaureductie op 0 gesteld. Alleen als het object aantoonbaar geluidsabsorberend is uitgevoerd, wordt per octaafband de geluidsabsorptiecoëfficiënt ingevoerd. Deze absorptiecoëfficiënt dient te worden bepaald volgens de beproevingsmethode NEN-EN 1793-1 Intrinsieke waarden voor de geluidsabsorptie. In situaties waarin geen gegevens voorhanden zijn, kan worden uitgegaan van het volgende. Voor de geluidsabsorptie van recht staande schermen en wallen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: - reflecterend scherm is altijd 80% reflecterend. - absorberend scherm is altijd 80% absorberend. - geluidswallen hebben schermen op de schouder van het talud en zijn 100% absorberend. Luifels Luifels dienen te worden gemodelleerd op onderstaande wijze. Daarbij is de bovenste figuur de werkelijke situatie, de onderste figuur de geschematiseerde situatie zoals deze wordt ingevoerd in het geluidsmodel. rijlijnen 0,5 m * * geluidmodel Top geluidscherm op gelijke plaats brengen als top luifel. Verplaatsen rijlijnen onder luifel naar 0,5 m aan de binnenkant van het scherm. Reflectiefactor scherm overnemen van reflectiefactor luifel Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 145/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Figuur 6-7 - Modellering van een luifel Schermtop Het effect van schermtoppen in de vorm van een T wordt met een speciale rekenregel berekend. De breedte van de T dient ten minste 2 meter te zijn, met minstens 1 meter overhanging aan de wegzijde (afstand A-B), en minstens 1 meter aan de andere zijde (afstand B-C). De bovenzijde van de T moet vrijwel horizontaal zijn, en er mag slechts een spleet zijn van maximaal 10 mm tussen de T-top en het basisscherm. Daarnaast wordt er een eis gesteld aan de geluidsisolatie van de T (tenminste een oppervlaktegewicht van 15 kg/m 2. De top moet bovendien voorzien zijn van geluidsabsorberend materiaal tussen punt A en B. De niveaureductie door dit materiaal dient tenminste 9 db(a) te bedragen, gemeten volgens NEN-EN 1793-1. Figuur 6-8 - Schematische weergave van een T-top Hellende objecten De invloed van reflecterende schermen kan veelal worden beperkt door de schermen onder een hoek te plaatsen. Voor de in het rekenmodel opgenomen eigenschappen moet altijd een onderbouwing worden gegeven. In paragraaf 6.4.12 wordt nader op reflecties ingegaan. Door TNO/TPD is een hybride rekenmodel ontwikkeld. Met dit model is een groot aantal varianten hellende schermen doorgerekend. In dit onderzoek is o.a. aangetoond dat een hellend scherm een gunstiger effect heeft dan een reflecterend verticaal scherm. Daarbij dient de hellingshoek tenminste 10 tot 20 graden te zijn. Bij gelijke hellingshoek is een achterover hellend scherm gunstiger dan een voorover hellend scherm. Het onderzoek heeft geleid tot correctiefactoren C variant voor een groot aantal schermvarianten bij verschillende parametervariaties. De correctiefactoren, uitgedrukt in db(a), kunnen gebruikt worden om de met behulp van SRM2 berekende effecten van enkelvoudige verticale reflecterende schermen te vertalen naar complexe hellende schermvarianten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 146/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden De berekeningen hebben een omvangrijke dataset opgeleverd. Om deze dataset beter en breder toegankelijk te maken en om interpolaties te kunnen uitvoeren, is een gebruikersvriendelijk programma ontwikkeld, het programma Overhel. Met dit programma wordt de correctiefactor van een situatie met 1 of 2 hellende schermen berekend ten opzichte van de referentiesituatie. De correctiefactor wordt spectraal en in db(a) weergegeven. De berekende correctieterm levert samen met het in SRM2 berekende immissiespectrum voor de referentiesituatie, het nieuwe immissiespectrum voor de situatie met een hellend scherm. In deel 5, paragraaf 5.3 is meer te vinden over hellende schermen. Spleten in geluidsschermen In geluidsschermen mogen zich geen geluidslekken voordoen en de schermen moeten dus in hun normale uitvoering op het maaiveld aansluiten. Het kan echter aantrekkelijk zijn om aan de onderzijde een spleet aan te houden: - er behoeven dan geen bijzondere voorzieningen te worden getroffen voor de afwatering; - kleinere diersoorten worden minder gehinderd in hun bewegingsvrijheid; - de onderhoudskosten kunnen lager uitvallen nu er geen contact bestaat tussen ondergrond en geluidsscherm. In de GCW-2007 1 zijn de voorwaarden gegeven voor de toepassing van spleten. Deze zijn weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 6-2 -toepassingsvoorwaarden voor afwateringsspleten afstand tussen lengte van de afscherming op maximale spleet en het spleet dichtstbijzijnde hoogte van de dichtstbijzijnde waarneempunt spleet waarneempunt 25 meter doorlopend niet van (behalve bij stijlen toepassing 0,20 meter onderbroken 3 db(a) beter (minstens helft dan vereiste van de minimum 0,20 meter 25 meter schermlengte gesloten doorlopend 0,10 meter (behalve bij stijlen) niet van gelijk aan vereiste toepassing toepassing minimum spleet niet toegestaan 1 Richtlijnen geluidsbeperkende constructies langs wegen, CROW, ISBN 9066283599; ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 147/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Schermdoorbrekingen Ter hoogte van aansluitingen met andere wegen of bij een afsplitsing van een wegdeel zoals bij een afrit, is het noodzakelijk om het scherm te onderbreken. Het is van belang dat een doorbreking in het scherm de geluidsbeperkende functie niet vermindert. In de GCW-2001 1 worden oplossingen gegeven om dit te voorkomen. In onderstaande figuren is aangegeven op welke wijze deze sluizen vorm dienen te worden gegeven. Figuur 6-6a - doorbreking evenwijdig aan de geluidsbeperkende constructie Figuur 6-6b - doorbreking evenwijdig aan de geluidsbeperkende constructie (met naastliggend fietspad) Figuur 6-6c - aansluiting/afsplitsing onder een niet-loodrechte hoek. Schermhoogte is afhankelijk van geluidsbronnen b1, b2 en b3 Inleiding en beëindiging van een afschermende voorzieningen Bij het ontwerp van een geluidsscherm wordt er vaak de voorkeur aan gegeven om bij het begin van het scherm de hoogte geleidelijk te laten toenemen. De redenen hiervoor zijn: - door de geleidelijke visuele overgang in het wegbeeld kan een mogelijke invloed op het rijgedrag worden geminimaliseerd; - bij zijwind neemt de zijdelingse windbelasting geleidelijk toe respectievelijk af; - architectonische redenen. In de GCW-2001 2 wordt voor deze geleidelijke afloop een verloop geadviseerd van 1:10. 1 GCW-2001 is mogelijk achterhaald. Ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling. 2 GCW-2001 is mogelijk achterhaald. Ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 148/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Deze detaillering vindt meestal pas plaats als het akoestisch onderzoek al is uitgevoerd zodat de akoestische effecten hiervan niet worden onderzocht. Wanneer de afloop van het scherm aan het scherm uit het akoestisch onderzoek wordt vastgeplakt, zijn er geen negatieve gevolgen tenzij reflectie naar de overzijde een rol speelt. Wanneer de afloop echter binnen de schermlengte uit het akoestisch onderzoek wordt gerealiseerd, zal met een nader akoestisch onderzoek moeten worden nagegaan of de geluidsbelastingen uit het oorspronkelijk akoestisch onderzoek niet worden overschreden. Barriers Barriers zijn in eerste instantie bedoeld om auto s te geleiden ten behoeve van de verkeersveiligheid. Deze voorzieningen hebben echter ook een akoestisch effect; ze worden over vrij lange weglengte geplaatst en er komen nauwelijks of geen spleten in voor. Barriers kunnen derhalve als een scherm worden gezien. De barriers zijn voorzien van een glad hard oppervlak en er zal dan ook sprake zijn van reflectie. De barriers zijn echter lager dan 2 meter en volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, behoeft dan geen rekening te worden gehouden met dit effect. (zie 6.4.12). Niettemin wordt geadviseerd om deze barriers als reflecterende scherpe schermen in het rekenmodel in te voeren. Een open geleiderail wordt niet in het geluidsmodel ingevoerd. 6.4.10 Gebouwen In de meeste programma's worden de gevels van een gebouw niet als afzonderlijke schermen ingevoerd. Een gebouw wordt dan vastgelegd door middel van de x, y en z-coördinaten van de hoekpunten van het gebouw. Met de z-coördinaat wordt de hoogte van het hoekpunt van het gebouw aangegeven. Voor de berekening van de schermwerking en bij sommige programma s voor de berekening van de gemiddelde maaiveldhoogte, is het ook noodzakelijk de maaiveldhoogte bij het gebouw op te geven. In geval van een schuine kap wordt de gebouwhoogte gelijk genomen aan de nokhoogte. Voor ieder gebouw dient in het model te worden aangegeven of er sprake is van reflecterende gevels. Gevels die vanuit de waarnemer een kleinere zichthoek hebben dan 2 graden, worden niet als reflecterend object meegenomen. Dit is in de rekenprogramma s opgenomen. De gevels van gebouwen worden als reflecterend in de modellen ingevoerd waarbij de niveaureductie per reflectie op 1 db(a) is gesteld voor alle octaafbanden. Dit komt overeen met een absorptiecoëfficiënt van 0,20. Vaak bieden de programma's ook de mogelijkheid om op de gebouwen een noklijn te definiëren. Het rekenmodel voor de toekomstige situatie wordt gebaseerd op alle geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing die beschreven staat in bestemmingsplannen die vastgesteld zijn. Op deze gebouwen worden ook rekenpunten neergelegd. De toekomstige situatie is tevens gebaseerd op alle geprojecteerde niet geluidsgevoelige bebouwing waarvoor een bouwvergunning is afgegeven. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 149/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden 6.4.11 Rekenpunten De punten waarvoor de geluidsbelasting dient te worden berekend, worden eveneens met coördinaten vastgelegd. Het verdient aanbeveling om voldoende waarneempunten op te nemen. Daarmee wordt voorkomen dat achteraf aanvullende berekeningen noodzakelijk zijn. Het aantal rekenpunten is afhankelijk van het aantal en de ligging van de gebouwen; in principe dient elk gebouw in het rekenmodel te worden gepresenteerd door één of meer punten. Alleen in situaties waarin de akoestische omstandigheden (nagenoeg) identiek zijn (bijvoorbeeld woningen parallel aan de weg met hetzelfde aantal bouwlagen) kan volstaan worden met één punt dat representatief is voor meerdere gebouwen. Dit heeft twee voordelen: Het scheelt rekentijd Er wordt hiermee voorkomen dat door afrondingen woningen die op het oog in dezelfde situatie verkeren een verschillende geluidsbelasting krijgen die zich achteraf moeilijk laat verklaren. Bij het kiezen van representatieve waarneempunten moet aannemelijk zijn dat een nadere detaillering van deze representatieve waarneempunten geen invloed heeft op de volgende resultaten van het geluidsonderzoek: wel of geen overschrijding van de grenswaarden. de constatering of sprake is van sanering of aanpassing. Deze keuze voor representatieve waarneempunten geldt ook voor de situatie van een woning waar het geluid op meerdere gevels van belang is. In de meeste programma's worden twee soorten waarneempunten onderscheiden; rekenpunten die op de gevel van een gebouw liggen en rekenpunten die in het vrije veld zijn gelegen. Bij rekenpunten in het vrije veld wordt een zichthoek van 360 aangehouden zodat ook het geluid dat 'achter' het punt vandaan komt in beschouwing wordt genomen (zie figuur 6-7). Deze rekenpunten worden voornamelijk gebruikt bij het bepalen van geluidscontouren en dergelijke. Figuur 6-7 - waarneempunt op gevel en vrij waarneempunt Voor de toetsing aan de grenswaarde uit de Wgh wordt het rekenpunt op een gevel van een gebouw gedefinieerd. Bij deze punten wordt alleen het rechtstreeks op de gevel invallend geluid meegenomen. Reflecties van het geluid tegen de eigen gevel worden buiten beschouwing gelaten. De zichthoek Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 150/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden bij deze punten bedraagt 180 zodat het geluid dat van de 'achterzijde' afkomstig is, buiten beschouwing wordt gelaten. hoogte waarneempunten De hoogte van het rekenpunt is afhankelijk van het aantal bouwlagen waarop zich verblijfsruimten bevinden. Voor de begane grondverdieping wordt een hoogte aangehouden van 1,50 meter; voor de eerste verdieping 4,5 meter en voor de tweede verdieping een hoogte van 7,5 meter boven het lokale maaiveld. Bij toepassing van het maatregelencriterium moet onder ieder waarneempunt ook een punt op 1,5 meter boven maaiveld worden neergelegd, ook al is daar geen geluidsgevoelige bestemming. Dit is nodig voor de toepassing van regel 1 van het criterium, de 5 db toets. Als er mogelijkheden zijn tot bewoning van een bouwlaag onder een schuine kap wordt daar ook een waarneempunt geplaatst. Voor woonwagenstandplaatsen is een waarneemhoogte van 2,20 meter boven maaiveld aan te bevelen en voor terreinen bij gezondheidszorggebouwen een waarneemhoogte van 1,50 meter. Voor situaties waarin in het verleden reeds waarden zijn vastgesteld, wordt aanbevolen om dezelfde waarneemhoogte toe te passen als waarop de hogere waarde is gebaseerd. Voor nietgeluidsgevoelige bestemmingen wordt een hoogte van 1,5 meter aanbevolen. Voor beschermingsgebieden en EHS-gebieden is het aan te bevelen om de waarneemhoogte in overleg met de provincie te bepalen. 6.4.12 Reflecties In de computerprogramma's wordt rekening gehouden met het geluid dat via reflecties het rekenpunt bereikt. Dit vindt plaats door de situatie te spiegelen. Vaak kan in het programma worden aangegeven met hoeveel reflecties bij de berekening rekening moet worden gehouden. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' is aangegeven dat standaard met maximaal 1 reflectie dient te worden gerekend. 6.5 MEETMETHODE In het begin van dit hoofdstuk is reeds gesteld dat voor het bepalen van de geluidsbelasting vanwege wegverkeer de voorkeur wordt gegeven aan de rekenmethoden. Dit komt vooral bij belanghebbenden zoals bewoners en eigenaren zonder een nadere uitleg niet logisch over want wat kan er nauwkeuriger zijn dan simpelweg op een bepaalde plaats het geluidsniveau met een geluidsniveaumeter te registreren. In deze paragraaf wordt in het kort ingegaan op de inhoud van de meetmethode en vervolgens worden enkele toepassingen besproken. Tenslotte worden de specifieke problemen bij het meten van wegverkeersgeluid aan de orde gesteld. De uitvoering van de meting is er op gericht om een geluidsniveau te registreren voor een periode waarbinnen de verkeerssituatie (snelheden en intensiteiten) bekend is. Op basis van deze gegevens wordt het gemeten Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 151/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden geluidsniveau omgewerkt tot een Lden dat kan worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh. Zowel voor de uitvoering van de meting als voor het omrekenen van het resultaat zijn in het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 regels opgenomen. 6.5.1 Uitvoering van de meting Meetplaats De meting dient te worden uitgevoerd op de plaats en hoogte waarvoor het Lden dient te worden bepaald. Dat houdt in dat bij een nog te bouwen woning ter plaatse van de toekomstige gevel wordt gemeten en wel op het punt waar het geluidsniveau het hoogst zal zijn. Bij een bestaand gebouw wordt de microfoon 2 meter voor de gevel geplaatst. Van het gemeten resultaat wordt dan 3 db afgetrokken. Dit in verband met de reflecties tegen de achterliggende gevel die in het meetresultaat zijn verwerkt terwijl voor de toetsing aan de grenswaarden van de Wgh alleen rekening wordt gehouden met het geluid dat direct op de gevel invalt. Meetapparatuur Voor de uitvoering van de meting is in ieder geval een geluidsniveaumeter en een windsnelheidsmeter noodzakelijk. In het voorschrift wordt ook een windrichtingsmeter genoemd maar in de praktijk wordt de informatie over de exacte windrichting via de media verkregen. De geluidsmeetapparatuur dient in ieder geval te voldoen aan de eisen zoals opgenomen voor het type 1 instrumenten in de I.E.C.-publicatie nr.60651 1. In algemene zin kan worden gesteld dat de meetapparatuur die wordt gebruikt bij eenvoudige metingen aan industriële geluidsbronnen ook voldoet aan de eisen voor metingen aan wegverkeerslawaai. De enige afwijking omtrent de opstelling van de apparatuur is dat bij metingen van wegverkeerslawaai de microfoon met zijn meest gevoelige richting omhoog moet worden geplaatst. Voor het vaststellen van de snelheid is ook een snelheidsmeter nodig. Meetomstandigheden In het meetvoorschrift zijn de volgende voorwaarden aan de weersomstandigheden gesteld: Niet gemeten mag worden bij mist (zicht < 200 meter), tijdens neerslag en bij harde wind. Bovendien moet ten aanzien van minimum windsnelheden en windrichting worden voldaan aan het zogenaamde meteoraam. Dit komt er in grote lijnen op neer dat er altijd gemeten moet worden onder meewindcondities en dat de windsnelheid op 10 meter hoogte tenminste 1 á 2 meter per seconde dient te bedragen. Ook direct na neerslag moeten geluidsmetingen worden afgeraden omdat dan het wegdek nog nat is en een andere geluidsproductie heeft dan bij een droog wegdek. Verkeerssituatie Ten aanzien van de verkeerssituatie gelden de volgende eisen: - de verdeling over de rijstroken en het rijgedrag dient normaal te zijn 1 IEC = International Electro technical Commission Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 152/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden - verhouding tussen middelzware en zware motorvoertuigen mag niet te veel variëren Meetperiode Tijdens de meetperiode moeten er minimaal 100 motorvoertuigen zijn gepasseerd terwijl de verdeling over de voertuigcategorieën representatief moet zijn. De minimale netto meetperiode bedraagt echter 10 minuten. De lengte van de totale meetperiode kan worden beïnvloed door het optreden van stoorgeluid van andere bronnen want dan zal de meting moeten worden onderbroken. Registratie van de gegevens Tijdens de meting dient het verkeer te worden geteld. Daarbij dient onderscheid te worden gemaakt naar lichte, middelzware en zware motorvoertuigen. Wanneer de geluidsmeting moet worden onderbroken als gevolg van stoorlawaai, zullen ook de tellingen moeten worden stopgezet. Ook de totale meettijd dient te worden vastgelegd omdat het geregistreerde aantal motorvoertuigen moeten worden omgerekend naar het aantal motorvoertuigen per uur. Bij de meting van de snelheden zal op auto(snel)wegen ook onderscheid moeten worden gemaakt tussen vrachtwagens en personenwagens en motoren. Aantal metingen Het minimaal aantal metingen dat moet worden verricht ter bepaling van de geluidsbelasting, is afhankelijk van de afstand tot de weg en de aanwezigheid van afscherming. Bij relatief korte afstanden tot de weg (<60 meter) en zonder afscherming kan worden volstaan met één meting. In situaties op grotere afstanden en met afscherming loopt het verplicht aantal metingen op naar 3. Deze dienen dan op verschillende dagen te worden uitgevoerd. 6.5.2 De omrekenmethode De gemeten koude geluidsniveaus dienen omgerekend te worden naar de Lden -. Dit vindt plaats door het verschil te bepalen tussen de emissie van de tijdens de metingen gepasseerde voertuigen en de emissie waarbij wordt uitgegaan van de maatgevende verkeerssituatie. Behalve de verkeerscorrectie wordt er ook een correctie uitgevoerd voor de weersomstandigheden. Ook hiervoor is een formule in de meetmethode opgenomen. Wanneer er verschillende metingen hebben plaatsgevonden, dient ten slotte het energetisch gemiddelde te worden bepaald. 6.5.3 Enkele toepassingen van de meetmethode In algemene zin wordt voor het meten van wegverkeersgeluid gekozen wanneer het vermoeden bestaat dat de toepassing van de rekenmethoden niet tot een aanvaardbaar resultaat zal leiden. Voorbeelden hiervan zijn: Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 153/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden - ter hoogte van bruggen en viaducten waar zich dilatatievoegen bevinden en waar het kunstwerk zich gedraagt als een afzonderlijke geluidsbron; - ter hoogte van drempels en andere onregelmatigheden in het wegdek of de snelheid; - in situaties die buiten het toepassingsgebied van SRM2 liggen. 6.5.4 Problemen bij het meten van wegverkeerslawaai - Aan toekomstige situaties kunnen uiteraard geen metingen worden verricht hetgeen problemen oplevert bij het toetsen van nog uit te voeren plannen aan de grenswaarden van de Wgh. - Krachtens de Wgh dient de geluidsbelasting van iedere weg afzonderlijk aan de grenswaarden te worden getoetst. Met name ter plaatse van kruisingen en ook op andere plaatsen waar de geluidsbelasting door meer dan één weg wordt bepaald, kan niet de geluidsbelasting vanwege één specifieke weg worden gemeten. - Een zelfde soort probleem doet zich voor in situaties waar verschillende geluidsbronnen aanwezig zijn zoals spoorlijnen, industrieën, vliegvelden maar ook blaffende honden, spelende kinderen en landbouwwerktuigen. - Verder is gebleken dat bij een toenemende afstand tot de weg de spreiding in meetresultaten erg hoog wordt zelfs wanneer tijdens verschillende metingen steeds onder de toegestane condities wordt gemeten. Op een afstand van ca. 25 meter zijn verschillen van enkele db's mogelijk terwijl op afstanden tot 500 meter zelfs verschillen voorkomen van tientallen db's. Gezien deze problemen wordt aanbevolen om slechts in uitzonderlijke gevallen akoestisch onderzoek via metingen uit te voeren. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 154/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden 6.6 REKEN- EN MEETVOORSCHRIFT VERKEERSLAWAAI 1981 In artikel 6.2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 is bepaald dat de inventarisatie van saneringsgevallen (zie deel 1 paragraaf 6.2) dient plaats te vinden op basis van het Reken- en meetvoorschrift Verkeerslawaai Stcrt. 1981,107. In verband hiermee dient de software waarmee volgens dit oude reken- en meetvoorschrift wordt gerekend nog operationeel te blijven. 6.7 SPECIALE COMPUTERPROGRAMMA S In deze paragraaf wordt kort ingegaan op een aantal computerprogramma s die in opdracht van Rijkswaterstaat zijn ontwikkeld. Deze programma s hebben veelal een specifieke toepassing. 6.7.1 Overhel Overhel is een applicatie waarmee het effect van hellende schermen kan worden bepaald (zie verder paragraaf 8.3.11 en deel 5 paragraaf 5.2). 6.7.2 Genius Genius is een applicatie waarmee op een semi-geautomatiseerde manier vanuit gestandaardiseerde digitale topografische bestanden (zie paragraaf 5.4.1) geluidsmodellen voor standaardrekenmethode 2 kunnen worden gegeneerd. Met de applicatie worden rechtstreeks aan de bestanden de verhardingsovergangen en breuklijnen ontleend. Verder heeft de applicatie een optie om rijlijnen te generen. Ook kan met de applicatie buiten het wegprofiel informatie worden ingewonnen uit de top-10vectorbestanden. Het gaat hier dan om gebouwen en harde en zachte gebieden. Het aldus ontstane akoestisch model kan worden geëxporteerd naar de reguliere rekenpakketten. 6.7.3 Silence V&W Wegengeluidmodel/Silence is een GIS-applicatie voor nationale en regionale berekeningen van het geluidsbelast oppervlak, woningen en inwoners rond het hoofdwegennet. De applicatie is geïnstalleerd bij regionale directies van Rijkswaterstaat en bevat zowel data als rekensoftware om op basis van standaardrekenmethode 2 berekeningen uit te voeren. Verder kunnen analyses worden uitgevoerd op basis van geluidsbelast oppervlak en aantallen woningen. 6.7.4 Regio Regio is een applicatie die wordt gebruikt om snel maar globaal inzicht te krijgen in het effect van geluidsbeperkende maatregelen. De gebruiker voert een dwarsprofiel in en kan vervolgens de effecten bepalen van verkeersomvang, samenstelling, verhardingstypen, schermhoogten en schermposities en hoogteligging van de weg. In het programma is een koppeling gemaakt met het programma Overhel. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 155/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden 6.7.5 Geluidssimulator De geluidssimulator is een applicatie die door Rijkswaterstaat wordt gebruikt bij voorlichting over geluid. In de applicatie is een koppeling gemaakt tussen de uitkomsten van het akoestisch onderzoek en het daadwerkelijke geluidsniveau dat door bewoners langs de weg wordt waargenomen. Via twee boxen die aan de computer zijn gekoppeld kan het geluidsniveau worden geproduceerd. Het programma biedt de mogelijkheid om online berekeningen volgens standaard rekenmethode 2 uit te voeren. Verder is er ook een koppeling aanwezig met het programma Regio. 6.7.6 Wet geluidhinder database In het kader van de Spoedwet projecten is een database ontwikkeld voor de verwerking van de berekeningsgegevens. Dit hulpmiddel kan door Rijkswaterstaat aan een opdrachtnemer ter beschikking worden gesteld. Het grote voordeel hiervan is de snelle en foutloze verwerking van rekenresultaten, en de beoordeling ervan, bijvoorbeeld of er een reconstructie effect op een waarneempunt optreedt. In deze database worden de adresgegevens gekoppeld aan de rekenpunten uit het akoestisch model. De geeft de mogelijkheid om de rekenresultaten te toetsen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. De database werkt met Microsoft Access 2000 en/of Windows XP. Hierna is beschreven hoe de database, die uit een aantal tabellen bestaat, is opgebouwd. De database bevat in de eerste plaats een tabel met adressen. Alle adressen binnen de geluidszone dienen voorzien te zijn van een codering voor de soort bestemming (bijvoorbeeld woning, ziekenhuis, etc). Aan alle geluidsgevoelige objecten dient een geluidbelasting gekoppeld te worden. Dit gebeurt door alle adressen via de tabel tblacn2wnp te koppelen aan een combinatie van waarneempunt en waarneemhoogte. Alle resultaten worden na deze koppeling zichtbaar in de tabel tblrekenresultaat. De database bevat daarnaast tabellen die meer specifieke informatie geven over het adres, inclusief een eventueel eerder vastgestelde hogere waarde. In de onderstaande tabellen staat soms een teken in de vorm van een sleutel naast de naam van een veld,. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het veld huisnummer. Dit teken betekent dat het veld een primair sleutelveld is. Een primair sleutelveld in een tabel moet een unieke waarde hebben. Een pakket als Access controleert daar ook op, en er komt een foutmelding als dat veld niet uniek is, of als het niet is ingevuld. De databestanden die dienen als input voor de Wet geluidhinder database mogen dus geen dubbele gegevens van de primaire sleutelvelden bevatten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 156/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Er kunnen ook meerdere primaire sleutelvelden in een tabel worden opgenomen. Zo is bijvoorbeeld de combinatie postcode/huisnummer/toevoeging uniek. De kracht van een relationeel databasesysteem zoals Microsoft Access ligt in de mogelijkheid om informatie uit verschillende tabellen bijeen te brengen, en er zelfs eenvoudige berekeningen mee te doen. Bij het bijeenzoeken van deze informatie worden de primaire sleutelvelden vaak gebruikt, omdat dit een zekerheid geeft dat de juiste, unieke, gegevens gebruikt worden. Tabel tblprojectgegevens: In deze tabel worden de algemene projectgegevens bewaard. Tabel tblprojectvarianten: In deze tabel wordt in het veld IdVariant het Id van de vier berekeningsvarianten opgeslagen die bepalend zijn voor de uiteindelijke toetsing van de geluidsniveaus: 1986, huidig, toekomst zonder maatregelen en toekomst met maatregelen. Tevens worden de Id s van de varianten opgeslagen die zijn gebruikt als referentie voor de toetsing van tweelaags ZOAB en geluidsschermen aan het doelmatigheidscriterium. De tabel ziet er als volgt uit: Tabel tblacn: In deze tabel worden rechtstreeks de ACN-punten gekopieerd die worden aangeleverd door de opdrachtgever. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 157/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Tabel tblacnplus: In deze tabel worden extra gegevens gekoppeld aan de tabel tblacn. Sleutelvelden bij deze koppeling zijn PSTK (postcode), HUISNUMMER en TOEVOEGING. De extra gegevens zijn: - Id_Bestemmingstype. Zie hiervoor tabel tblbestemmingstypen. - Cluster: Het clusternummer zoals dat ook gebruikt wordt in het akoestisch rapport, - Aanwezig1986: Of de woning in 1986 aanwezig was of niet (in verband met het bepalen of sanering aan de orde is). Indien hier Nee is geselecteerd kan bij de toetsing van de geluidsniveaus nooit sprake zijn van een (niet afgehandelde) sanering. - 1eHWvoorSan: Indien de eerste hogere waarde voor een adres is vastgesteld in het kader van sanering staat dit met Ja aangegeven. Voor de verdere toetsing wordt dan (ongeacht het berekende niveau voor 1986) uitgegaan van een saneringssituatie. Ook als later een hogere waarde voor reconstructie/aanpassing is vastgesteld. De hier ingevulde informatie is van belang voor de grenswaarde van het geluid in de woning bij toetsing van gevelisolatie. - Art83_84: Indien voor dit adres eerder een hogere waarde is vastgesteld op basis van art 83 of 84 Wgh zoals dat luidde voor 01-09-1991 staat dit met Ja aangegeven. Dit is van belang voor de maximale ontheffingswaarde. - StadEnMileu: Indien voor dit adres eerder een hogere waarde is vastgesteld op grond van de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet staden milieubenadering staat dit met Ja aangegeven. Dit is van belang voor de maximale ontheffingswaarde die hierdoor eventueel hoger is. - AantalWonEq: Deze waarde wordt gebruikt voor het maatregelcriterium. Hier staat voor een woning altijd 1. En voor adressen zoals ziekenhuizen en onderwijsgebouwen een waarde die bepaald wordt zoals beschreven in de saneringsregeling. Voor een adres met meerdere gebruiksfuncties, waarbij de eisen die gesteld worden aan het binnenniveau verschillend zijn, wordt uitgegaan van de laagste binnenwaarde per adres. Tabel tblrekenresultaat: In deze tabel worden de rekenresultaten opgeslagen. Sleutelvelden bij de koppeling van deze resultaten met de adresgegevens zijn Id_Rekenmodel (het nummer van het rekenpunt zoals weergegeven in het Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 158/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden rekenmodel) en hoogte (de hoogte van het waarneempunt boven maaiveld). Iedere berekeningsvariant wordt gekenmerkt door een IdVariant. De rekenresultaten worden opgeslagen in de volgende vier velden. Daarbij zijn de gegevens weergegeven inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder. Deze gegevens zijn: - db_etmaal: De etmaalwaarde van het geluidsniveau. - db_lden:. - db_dag: Het geluidsniveau gedurende de dagperiode. - db_avond: Het geluidsniveau gedurende de avondperiode exclusief een straffactor van 5 db. - db_nacht: Het geluidsniveau gedurende de nachtperiode exclusief een straffactor van 10 db. De rekenresultaten die worden opgeslagen zijn van alle vier de berekeningsvarianten die bepalend zijn voor de uiteindelijke toetsing van de geluidsniveau s: 1986, huidig, toekomst zonder maatregelen en toekomst met maatregelen. Van de varianten die zijn gebruikt als referentie voor de toetsing van tweelaags ZOAB en geluidsschermen. En van alle varianten die gebruikt zijn bij de doelmatigheidsafweging. Tabel tblvariant: In deze tabel staat de berekeningsvariant die in de tabel tblrekenresultaat wordt gekenmerkt door IdVariant. Tevens wordt een nadere toelichting gegeven over: - Naam: de naam van de variant. Voorbeelden van naamgeving zijn 1986, huidig, toekomst zonder maatregelen, toekomst maatregelvariant 1 (2 m scherm), etc. - Datum: De datum van de berekening. - Gebruiker: De persoon die de berekening heeft uitgevoerd. - Art103Wgh: De aftrek van artikel 110g Wet geluidhinder die is toegepast op de waarden die staan in de tabel tblrekenresultaat. - Omschrijving: Een nadere toelichting van de gebruiker. - Bestandsnaam: De originele naam van het bestand waaruit de resultaten zijn geïmporteerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 159/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Tabel tblwaarneempunten: In deze tabel staat de locatie van alle waarneempunten uit het rekenmodel. Het veld Id komt overeen met het veld Id_Rekenmodel uit de tabel tblrekenresultaat. De velden Opmerking1 en Opmerking 2 zijn optioneel. Tabel tblacn2wnp: Deze tabel maakt de koppeling tussen de adressen zoals gegeven in de tabel tblacn en de rekenresultaten tblrekenresultaat. De koppeling naar het ACN bestand gebeurt via de sleutelvelden PSTK (postcode), HUISNUMMER en TOEVOEGING. De koppeling naar de tabel tblrekenresultaat gebeurt via de sleutelvelden Id_Rekenmodel en Hoogte. Door deze koppeling krijgt ieder adres een koppeling met een specifieke combinatie van waarneempunt en waarneemhoogte. Daarmee is het mogelijk één of meerdere hoogtes per waarneempunt te koppelen aan een adres. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een flat waar enkel de hoogte van de betreffende galerij gekoppeld wordt. Het eventuele waarneempunt op 1,5 m boven lokaal maaiveld waar het adres GEEN geluidsgevoelige ruimte heeft dient NIET gekoppeld te worden. Dit waarneempunt dient wel in de database beschikbaar te zijn met een gelijk Id_Rekenmodel. Tevens is het mogelijk één of meer waarneempunten te koppelen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het beoordelen van meerdere gevels bij één adres. Bij iedere koppeling dient tevens de laatst vastgestelde hogere waarde ingevoerd te worden. Dit gebeurt in het veld Hogere Waarde voor de waarde in Lden. En in het veld Hogere Waarde Letm voor de eventuele oorspronkelijke waarde zoals die is vastgesteld in L etm. Door deze koppeling op dit niveau te doen is het mogelijk één (representatief) rekenpunt te gebruiken voor het geluid op meerdere adressen. Maar op een specifiek aantal adressen de vastgestelde hogere waarde in te vullen. De bovenstaande tabellen zijn via een relatie entiteiten diagram aan elkaar gekoppeld. Het diagram is in onderstaande figuur weergegeven. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 160/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK Hoofdstuk 6 reken- en meetmethoden Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 161/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen 7 TOETSING VAN GELUIDSBELASTINGEN 7.1 INLEIDING Nadat de geluidsbelastingen zijn bepaald, dienen deze waarden te worden getoetst aan de grenswaarden die in dat geval van toepassing zijn op woningen en andere geluidsgevoelige objecten. Bij een geconstateerde overschrijding moet vervolgens worden nagegaan welke geluidsbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen en welk effect deze maatregelen hebben. Bij werkzaamheden aan de weg moet, voordat tot toetsing aan de grenswaarden wordt overgegaan, eerst worden vastgesteld of voldaan wordt aan de in de Wgh opgenomen definitie van reconstructie en van aanpassing van een weg. Er is immers pas sprake van reconstructie/aanpassing wanneer de geluidsbelasting met 2 db of meer toeneemt ten opzichte van de laagste waarde van de vastgestelde of heersende waarde. Ook bij een kleinere toename dan 2 db en zelfs bij een afname moet overigens worden nagegaan of maatregelen noodzakelijk zijn. Dit zijn: - situaties waar krachtens de R/S-regeling (zie deel 1, hoofdstuk 6.3) een koppeling moet worden gemaakt met de sanering; - situaties waarvoor een ontwerp-tracébesluit wordt voorbereid en waar nog saneringsgevallen in het geding zijn (zie deel 1 paragraaf 5.4.5) Voor natuurgebieden wordt een andere manier van toetsing gebruikt (zie 7.4). 7.2 VAN BEREKEND GELUIDSNIVEAU NAAR GELUIDSBELASTING Uit de berekening conform het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' volgt een geluidsniveau voor een gegeven periode op een bepaalde plaats. Het geluidsniveau wordt uitgedrukt in L etmaal of L den. 7.2.1 Correctie ex. artikel 110g Wgh In verband met de verwachting dat de motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden, mag overeenkomstig artikel 110g van de Wgh het berekend resultaat met een bepaalde waarde worden verminderd alvorens de toetsing aan de grenswaarden plaatsvindt. Het wordt aanbevolen om deze aftrek direct na de berekening toe te passen. Wel moet naderhand kunnen worden nagegaan welke correctie is toegepast omdat bij het bepalen van de geluidsbelasting in de woning de werkelijke geluidsbelasting moet worden aangehouden. Het is daarom van belang dat dit duidelijk wordt aangegeven in het rapport. Om onderzoeken uit een MER consistent te houden met onderzoeken uit een Tracébesluit wordt ook bij de MER-onderzoeken uitgegaan van een correctie overeenkomstig artikel 110g van de Wgh. Daardoor zijn de resultaten tussen een MER en een (O)TB onderling vergelijkbaar en komt het aantal woningen binnen db(a)-klassen met elkaar overeen. De aftrek overeenkomstig artikel Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 162/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen 110g heeft geen invloed op het onderling vergelijken van MER-varianten. Bij het bepalen van het effect van maatregelen wordt de correctie dan ook toegepast. De commissie MER kan echter in de richtlijnen voor het MER hiervan afwijken. In dat geval wordt het MER volgens de richtlijnen uitgevoerd. 7.3 GRENSWAARDEN VOOR WONINGEN EN ANDERE GELUIDSGEVOELIGE OBJECTEN De grenswaarden die van toepassing zijn, kunnen per situatie verschillen. In deel 1 zijn voor de verschillende voorkomende situaties de voorkeursgrenswaarden genoemd. Ook de ten hoogst toelaatbare waarden die in het uiterste geval kunnen worden toegelaten, zijn in deel 1 genoemd. Bij de inventarisatie van de benodigde informatie (zie paragraaf 5.2.7) is tevens nagegaan of voor de betreffende situatie al in het verleden een hogere ten hoogst toelaatbare waarde is vastgesteld. Op basis van deze informatie kan naast de berekende geluidsbelasting de van toepassing zijnde (voorkeurs)grenswaarde en ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden gezet. 7.4 TOETSING IN NATUURGEBIEDEN Om te bepalen of er sprake is van significante effecten in natuurgebieden worden voor zowel de Natura 2000 gebieden.als voor overige natuurgebieden (EHS-gebieden; voor stiltegebieden geldt een andere afweging) het voorkeursalternatief vergeleken met de autonome toekomstige situatie, conform aanpak Nota Ruimte. Vanuit pragmatisch oogpunt is het hanteren van hetzelfde toekomstjaar als voor geluidsgevoelige objecten uit de Wet geluidhinder het handigst (doorgaans 10 jaar na openstelling). De Natura 2000- gebieden zijn ook altijd EHS-gebieden. Dat betekent dus dat als er bij Natura 2000 gebieden in principe geen geluidsbelangen in het geding (kunnen) zijn, er vanuit de EHS-status toch aandacht aan geluid geschonken moet worden. Daarom moet in het onderstaande toch de eventuele verslechtering onderzocht worden, ook al zijn er vanuit de VR/HRstatus in principe geen geluidsbelangen in het geding. Alleen de plicht tot motivering en/of mitigatie is dan lichter. Als bij een project t.b.v. woningen al dusdanige geluidsmaatregelen worden getroffen dat er bij natuurgebieden geen sprake meer is van een verslechtering t.o.v. de autonome toekomstige situatie, dan hoeven er geen verdere stappen gezet te worden in een passende beoordeling voor natuur. Als het om een VHR-gebied gaat, waar geluid een negatieve invloed KAN HEBBEN, moet er dan wel nog steeds een vergunning aangevraagd worden (bij gedeputeerde staten of bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; LNV is bevoegd als het gebied provinciegrensoverschrijdend is). In de onderbouwing van die vergunning komt dan echter te staan dat er zeker geen sprake is van Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 163/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen een significant effect, zodat er ook geen ADC-toets/passende beoordeling nodig is en de vergunning zonder meer verleend kan worden. 7.4.1 Stappenplan Alvorens het onderstaande stappenschema te doorlopen, geldt het volgende: als een project plaatsvindt in of in de buurt van een VHR-gebied (of ander Natuurbeschermingswet-gebied) moet aan het bevoegd gezag gevraagd worden of er specifiek vanwege geluid (of vanwege een andere vorm van verstoring of aantasting) een vergunning nodig is en wat daarvoor gedaan moet worden. Als er zonder vergunning wordt gebouwd, of als er in de aanvraag niets over geluid is gezegd, en tijdens de bouw blijkt dat er (ook vanuit geluid) toch een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingwet 1998 nodig is, dan kan het werk worden stilgelegd. Het is wel handig om globaal in beeld te hebben wat de mogelijke negatieve invloeden op het gebied kunnen zijn, voordat het bevoegd gezag wordt benaderd. Stap 1: Kijk of er in de directe omgeving (denk hierbij aan een afstand van maximaal 2 tot 3 kilometer aan weerszijden van de weg) van het project sprake is van natuurgebieden van de soort VHR-gebied, (P)EHS, stiltegebied (stiltegebied is niet per definitie natuurgebied), wetlands, natuurmonumenten, weidevogelgebieden, Structuurschema Groene Ruimte gebieden, en andere (provinciespecifieke) natuurgebieden. Zo nee: geen verdere actie. Zo ja: stap 2. Stap 2: Vergelijk het voorkeursalternatief, inclusief de eventuele geluidsmaatregelen die voor geluidsgevoelige objecten moeten worden getroffen, met de referentiesituatie en stel vast of er verslechtering optreedt wat betreft geluid (dat wil zeggen: of er een toename van de geluidsbelasting optreedt; dit moet niet verward worden met een significant effect, wat later in dit stappenschema nog aan bod komt). (Voor stiltegebieden moet getoetst worden aan normen uit provinciale milieuverordening. Vervolgens stap 3 of 4, afhankelijk van wel of geen overschrijding.) Zo nee: stap 3. Zo ja: stap 4. Stap 3 (geen toename van de geluidsbelasting op het natuurgebied, of geen overschrijding van normen stiltegebieden): Voor VHR-gebieden waar in principe een verslechtering kan optreden gelet op de instandhoudingsdoelstellingen: vraag een vergunning aan bij het bevoegd gezag (provincie, of LNV indien het project in meer provincies ligt). Zet in de onderbouwing dat er geen sprake is van een negatief effect en waarom niet ( er is in het geheel geen sprake van een toename van geluidsbelasting ), en dat er dus geen verdere passende beoordeling nodig is, en de vergunning dus zonder meer verleend kan worden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 164/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Daarna: geen verdere actie. Voor VHR-gebieden waar in principe geen verslechtering kan optreden gelet op de instandhoudingsdoelstellingen (dus waar geen voor geluid gevoelige natuurwaarden of anderszins kwetsbare waarden aan de orde zijn): constateer in het OTB dat er conform de afwegingsmethode van de Nota Ruimte geen sprake is van verslechtering als gevolg van het voorkeursalternatief. Daarna: geen verdere actie; ook geen vergunning nodig. Voor EHS en overige natuurgebieden en de stiltegebieden: constateer in het OTB dat er conform de afwegingsmethode van de Nota Ruimte geen sprake is van verslechtering als gevolg van het voorkeursalternatief. Daarna: geen verdere actie. Stap 4 (wel toename van de geluidsbelasting op het natuurgebied, of wel overschrijding van normen stiltegebieden): VHR-gebieden: ga na of door geluid verstoring/verslechtering kan optreden gelet op/toetsend aan de instandhoudingsdoelstellingen. Zo nee: geen verdere actie. Zo ja: stap 5; EHS en evt. overige natuurgebieden: ga na of door geluid verstoring/verslechtering kan optreden gelet op/toetsend aan de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied. Zo nee: geen verdere actie. Zo ja: stap 5; Stiltegebieden: hiervan weet je al dat de provinciale normen, en daarmee de wezenlijke kenmerken/waarden, voor dit stiltegebied overschreden zullen worden, anders zat je nu niet in stap 4. Ga verder met stap 6. Stap 5: Neem de 47 db(a) contour als grens waarbinnen verslechtering relevant is. Kijk op de plaats waar deze contour in de toekomstige autonome situatie ligt of de verslechtering in het voorkeursalternatief significant is: dat wil zeggen groter dan of gelijk aan 0,5 db(a) (als L eq,24uur ) Zo nee: geen verdere actie. Zo ja: stap 6. Stap 6: Analyseer het gebruik mitigerende geluidsmaatregelen en constateer of de significante verslechtering verdwijnt. Zo nee: stap 7. Zo ja: stap 8. Stap 7: Voer een passende beoordeling uit, betrek daarbij ook cumulatieve effecten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 165/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Voor VHR, EHS en overige natuurgebieden: Als er niet eerder een MER is gemaakt ook met alternatieven. Als er wel eerder een MER is gemaakt, maar daar geen duidelijk herkenbare passende beoordeling in is opgenomen, vul het MER daarmee dan aan (inclusief eventuele nieuwe(!) alternatieven). Voor stiltegebieden: Het afwegingskader staat in de provinciale milieuverordening (PMV). Daar is op voorhand niet een eenduidige uitspraak over te doen omdat dit afwegingskader per provincie en per gebied kan verschillen. Kijk bij VHR-gebieden of er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang dat het project uitgevoerd wordt. Kijk bij de EHS-gebieden of er sprake is van redenen van groot openbaar belang (hoeft niet dwingend te zijn) dat het project uitgevoerd wordt. (N.B. Zal voor rijkswegen vrijwel altijd het geval zijn) Zo nee: project met significant negatieve invloed op VHR-gebied kan niet doorgaan zonder voldoende mitigatie van dit effect; in project met significant negatieve invloed op EHS of ander natuur/stiltegebied geldt een zware motiveringsplicht voor eventueel (deels) achterwege laten van mitigerende en/of compenserende maatregelen. Gebruik voor natuurgebieden een afweging op maat om tot compenserende maatregelen te komen, waarbij ook de kosten van maatregelen wordt betrokken. Bij VHR gebieden zal deze afweging zeer streng zijn, omdat altijd tot een oplossing gekomen moet worden (bijvoorbeeld deels mitigatie en compensatie van de resterende toename van de negatieve effecten). Bij de overige gebieden zal deze afweging aflopend (EHS, stiltegebied, wetlands, natuurmonumenten) minder streng zijn. Volledige compensatie van de toename in geluidsbelast oppervlak is dan niet altijd nodig. Als mitigeren of compenseren redelijkerwijs niet mogelijk is, kan ook financieel gecompenseerd worden. Bij stiltegebieden zal niet snel tot maatregelen besloten worden. De provinciale normstelling hiervoor is nu eenmaal minder hard dan de wettelijke (Wgh/Nbwet 1998), en maatregelen zullen daardoor sneller ondoelmatig zijn. Het is waarschijnlijk goed om in de afweging ook de relatieve bijdrage van de rijksweg aan het totale geluid in het gebied (kwalitatief) in beschouwing te nemen. Wanneer de rijksweg hieraan niet in belangrijke mate bijdraagt, kan dat (ook) een belangrijke reden zijn om van maatregelen af te zien. Ga daarna door met stap 8. Stap 8: Kom op basis van de afweging op maat uit stap 6 en/of stap 7 tot een maatregelpakket. Kijk of eventuele mitigerende maatregelen hieruit gevolgen hebben op de resultaten van het luchtonderzoek en het eventueel reeds Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 166/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen uitgevoerde geluidsonderzoek voor woningen (eventueel andere maatregelen voor woningen en andere hogere waarden). Voor VHR-gebieden: vraag tenslotte een vergunning aan bij het bevoegd gezag (provincie, of LNV indien gebied in meer provincies ligt). Zet in de onderbouwing dat er wel sprake is van een significant negatieve invloed, maar dat deze met het gekozen maatregelpakket afdoende bestreden worden, en de vergunning dus onder de voorwaarde dat deze maatregelen worden uitgevoerd, verleend kan worden. Voor EHS en evt. overige natuur/stiltegebieden: constateer in het OTB dat er conform de afwegingsmethode van de Nota Ruimte wel sprake is van significante verslechtering als gevolg van het voorkeursalternatief. Geef aan welke maatregelafweging heeft plaatsgevonden, wat daar uitgekomen is, en of daarmee de negatieve effecten geheel, deels of helemaal niet opgeheven worden. 7.5 MAATREGELEN Wanneer de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, dient het akoestisch onderzoek tevens inzicht te verschaffen in het effect van geluidsbeperkende maatregelen. 7.5.1 Voorkeursvolgorde in maatregelen In de Wgh wordt een voorkeursvolgorde voor het type maatregelen aangegeven. De voorkeur gaat uit naar maatregelen aan de bron; wanneer echter duidelijk is dat deze maatregelen niet voldoende soelaas bieden of niet mogelijk zijn, dient te worden nagegaan of maatregelen in de overdracht mogelijk zijn. Wanneer ook deze maatregelen niet mogelijk zijn, of niet voldoende effect bieden, kan in sommige gevallen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde worden toegelaten. Deze overschrijding dient dan wel te worden gecompenseerd met maatregelen aan de woning zelf, zodat in de woning de geluidsbelasting tot aan de grenswaarde beperkt blijft. In sommige gevallen wordt in het onderzoek volstaan met een kwalitatieve beschouwing waarmee aannemelijk wordt gemaakt dat maatregelen niet mogelijk zijn. Het gaat hierbij vaak om situaties waar het reeds vooraf duidelijk is dat de toepassing van geluidsbeperkende maatregelen niet doelmatig is of gezien het aantal woningen te duur is. 7.5.2 Maatregelen bij de bron Maatregelen aan het verkeer Verkeersomvang Het beleid van de Rijksoverheid is er op gericht om het autogebruik te beperken. De consequenties van dit beleid worden verdisconteerd in de prognoses van de intensiteiten die ten grondslag liggen aan de berekening van de geluidsbelasting. Iedere maatregel die beperkingen oplegt aan het gebruik Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 167/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen van een specifieke rijksweg die toch een duidelijke verkeersfunctie blijft vervullen, zal niet logisch zijn. Verkeerssnelheid Een verlaging van de gereden snelheid zal in algemene zin een verlaging van de geluidsbelasting tot gevolg hebben. Uit onderzoek waarbij metingen zijn uitgevoerd, is gebleken dat de niveaureducties wel eens hoger kunnen zijn dan de reducties die uit berekeningen blijken. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de homogenisering van de snelheid. Maatregelen aan het wegdek Een geluidsreductie kan worden bereikt door de toepassing van een wegdek met relatief gunstige akoestische eigenschappen. Leveranciers van wegdekken beschikken veelal over de emissiekarakteristieken van hun producten. Deze emissiekarakteristiek dient te zijn bepaald conform de in bijlage V van het Reken en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002 gegeven methode. Voordat tot berekening van het effect van deze verhardingen wordt overgegaan, zal eerst met verhardingsdeskundigen moeten worden nagegaan of de verharding zich leent voor toepassing in deze specifieke situatie. Hierbij zijn niet alleen de akoestische eigenschappen belangrijk maar ook aspecten als: - kosten; - duurzaamheid; - onderhoud; - inpasbaarheid in gladheidbestrijding. Wanneer hierover duidelijkheid bestaat, kan het effect van deze verharding op de berekende geluidsbelastingen worden bepaald. V&W heeft als beleid om op alle wegen van het hoofdwegennet, daar waar mogelijk is, bij normaal onderhoud een verharding van zeer open asfaltbeton aan te brengen. Hierdoor zal op termijn vrijwel het gehele hoofdwegennet een wegdek van ZOAB of stiller hebben. Daarnaast zijn in het kader van het Innovatieprogramma geluid nieuwe types wegdek voor toepassing beschikbaar gekomen. Gegevens hierover zijn opgenomen in Deel 5 Hoofdstuk 4 7.5.3 Maatregelen in de overdracht Tot maatregelen in de overdracht worden gerekend: - afstand houden. - wegen in ingraving - schermen en wallen - geluidsongevoelige bebouwing tussen weg en waarnemer Afstand houden De reductie die kan worden bereikt door alleen het vergroten van de afstand tussen bron en waarnemer, is vrij beperkt. Bij een verdubbeling van de afstand wordt, afhankelijk van de bodemgesteldheid een reductie bereikt van 3 tot 5 db. Het vergroten van de afstand kan echter tot gevolg hebben dat er meer ruimte ontstaat voor de aanleg van afschermende voorzieningen of voor de bouw van niet geluidsgevoelige bebouwing tussen waarnemer en bron. In Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 168/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen combinatie met deze maatregelen kan het vergroten van de afstand soelaas bieden. Wegen in ingraving Bij wegen in ingraving fungeert de insteek van het talud als geluidsscherm. Het effect van de ingraving is uiteraard afhankelijk van de diepte van de ingraving; hoe dieper de weg onder het maaiveld is gelegen hoe hoger de afschermende voorziening wordt. Ook de steilheid van het talud is van belang; bij een meer glooiend talud ligt de top van het scherm verder van de weg dan bij een meer steil talud. Het grootste afschermende effect wordt bereikt met een tunnelbakconstructie. De top van de afscherming ligt dan het dichtst bij de weg. Het afschermend effect van een tunnelbak kan soms grotendeels teniet worden gedaan door de reflectie van het geluid tegen de meestal harde tunnelwand aan de overkant. Met een bekleding van de wanden met een absorberend materiaal kunnen deze reflecties worden voorkomen. De afschermende en reflecterende werking van een tunnelbak kan worden berekend met SRM2. Schermen en wallen Schermen en soms ook geluidswallen kunnen meestal in het bestaande dwarsprofiel worden aangebracht. De eisen die hieraan dienen te worden gesteld, zijn vastgelegd in de 'Richtlijnen geluidsbeperkende constructies langs wegen' (GCW-2001 1 ). locatie scherm of wal Voor het bepalen van het effect van een afschermende voorziening is met name de plaats van het hoogste punt in het dwarsprofiel belangrijk (hoogte en afstand). Deze plaats is onder andere afhankelijk van het al dan niet toepassen van een geleiderailconstructie. In onderstaande tabel zijn voor verschillende situaties de afstanden weergegeven. Deze zijn ontleend aan de CROW publicatie veilige inrichting van bermen uit 1999. Tabel 7-1 - afstand van schermen tot de weg afstand scherm tot Type geleiderail kant verharding Hoofdrijbaan 2x2 Hoofdrijbaan 2x3 of meer geen 8,45m of meer 9,55m of meer flexibel 2,30m-8,45m 2,30m-9,55m middel stijf 1,60m-2,30m 1,60m-2,30m stijf 0,80m-1,80m 0,55m-1,80m barrier 0,80m-2,35m 0,55m-1,35m 1/2 stepbarrier kleiner dan 0,80m kleiner dan 0,55m 1 GCW-2001 is mogelijk achterhaald. Ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 169/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Aanbevolen wordt om over de plaats van de afschermende voorziening overleg met de ontwerpafdeling te voeren. Akoestisch gezien is het meest gunstig om het scherm zo dicht mogelijk bij de geluidsbron te plaatsen. De voorkeur zal in eerste instantie, uit veiligheidsoogpunt, uitgaan naar een conventioneel geluidsscherm of wal, al dan niet achter een flexibele geleiderail. Slechts in gevallen waar dit wegens ruimtegebrek niet mogelijk is, kan een geïntegreerd geluidsscherm worden toegepast. Zo een scherm bestaat uit een combinatie van een geleidebarrier en een geluidsscherm 1. De geleiderail langs de weg kan dan vervallen. Het scherm moet dan worden voorzien van een geleidend gedeelte waarbij het STEP-profiel 2 (zie figuur) moet worden aangehouden dat ook geldt voor geleidebarriers. Figuur. STEP profiel Daar het geleidende gedeelte van de geluidsbarrier als een afschermingsvoorziening moet worden beschouwd, zal dit deel van de barrier moeten voldoen aan de daaraan gestelde veiligheidsnormen. Zoals in de ROArichtlijnen Veilige inrichting van bermen nader is omschreven, zal de voorziening minimaal moeten voldoen aan het prestatieniveau H2 van de norm NEN-EN 1317. Deze voorzieningen zullen hierom full scale moeten zijn getest conform de eisen in deel 1 en 2 van deze norm. lengte scherm of wal Wanneer de plaats in het dwarsprofiel bekend is, kan berekend worden met welke hoogte en lengte van de voorziening de vereiste reductie wordt bereikt. Aanbevolen wordt om met een minimale hoogte van 2 meter te beginnen en vervolgens een aantal varianten door te rekenen waarbij telkens het scherm met een meter wordt verhoogd. De hoogte van de voorziening wordt veelal gerelateerd aan de hoogte van de kant van de verharding of de rechterkant van de kantstreep. Ook wordt vaak de hoogte ten opzichte van NAP opgegeven. Met deze laatste werkwijze wordt voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan de invloed van verkanting in bochten. 1 Deze constructie is op het moment van uitgifte van deze handleiding nog niet vrijgegeven. Informatie is te verkrijgen bij DVS. 2 CROW publicatie Handboek Bermbeveiligingsvoorzieningen, september 2000, paragraaf 11.3.2 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 170/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen In geval van geluidsschermen dient altijd te worden nagegaan of de plaatsing tot gevolg heeft dat de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen aan de overzijde van de weg zal toenemen als gevolg van reflecties. Bijzondere afschermende constructies Wanneer met de gebruikelijke afschermende voorzieningen niet voldaan kan worden aan de grenswaarden, kan worden bezien of met bijzondere constructies het benodigde effect wel kan worden bereikt. Hierbij kan worden gedacht aan: - schermen in de middenberm - luifelconstructies - tunnels - schermtoppen (als een bestaand scherm verhoogd zou moeten worden) Daarnaast kan een speciale constructie van een scherm de voorkeur verdienen, zoals: - modulaire schermen - hellende schermen In hoofdstuk 5 van deel 5 is meer uitgebreide informatie over deze constructies opgenomen. Geluidsongevoelige bebouwing tussen weg en waarnemer Gebouwen waarin minder geluidsgevoelige activiteiten plaatsvinden, kunnen als afschermende voorziening dienen. Zo kunnen kantoren en fabriekshallen die over voldoende lengte langs de weg worden opgericht, een forse reductie van de geluidsbelasting opleveren voor het gebied dat zich achter deze bebouwing bevindt. Het afschermend effect van gebouwen die direct naast de weg worden opgericht, kan met SRM2 worden berekend. Wanneer echter sprake is van meervoudige afscherming (meerdere gebouwen achter elkaar en met tussenruimten) leidt SRM2 tot een onvoldoende betrouwbaar resultaat. Wanneer dan toch een indruk moeten verkregen van de achter deze bebouwing heersende geluidsniveaus, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde D- huis methode. Met deze methode wordt in eerste instantie de geluidsbelasting berekend onder vrije veldcondities (zonder afschermende objecten). Vervolgens wordt een aftrek toegepast voor de optredende afscherming. Deze is afhankelijk van het percentage dat het zicht vanuit de waarnemer op de weg wordt onderbroken door de aanwezigheid van bebouwing. In hoofdstuk 6 van deel 5 is een meer uitgebreide beschrijving van deze methode opgenomen. 7.5.4 Maatregelen bij de ontvanger In situaties waar afschermende voorzieningen niet mogelijk zijn of geen voldoende effect hebben, is het toelaten van een hogere geluidsbelasting aan de gevel onvermijdelijk. In meer extreme gevallen wordt soms overgegaan tot het plaatsen van een zogenaamde vliesgevel. Deze vliesgevel heeft vaak de gedaante van een geluidsscherm dat aan de bestaande gevel van een flat of gebouw wordt Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 171/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen vastgemaakt. Deze vliesgevel wordt dan als dove gevel aangemerkt en een toetsing aan de grenswaarden kan dan achterwege blijven (zie deel 1 paragraaf 3.2) 7.6 AFWEGING EN KEUZE VAN MAATREGELEN In de vorige paragrafen zijn de maatregelen beschreven die kunnen worden getroffen om de geluidsbelasting te reduceren. Wanneer het effect van deze voorzieningen is bepaald, dient een keuze van de uit te voeren maatregelen te worden gemaakt. Uit de artikelen 87e, 87f en 87g (voor wegen) en uit de artikelen 87h en 87i (voor overige spoorwegen binnen het tracé) van de Wet geluidhinder volgt dat een hogere waarde slechts kan worden vastgesteld als het toepassen van maatregelen onvoldoende doeltreffend is, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Voor het toelaten van een hogere geluidsbelasting wordt door sommige provincies aanvullend aan de wettelijke eisen, als eis gesteld dat bijvoorbeeld de tuin of het terras aan een geluidsluwe zijde van het gebouw is gesitueerd. Bij de keuze kunnen onder andere de volgende criteria een rol spelen: 1. wordt voldaan aan de grenswaarde? 2. wat is de daadwerkelijke geluidsreductie? 3. wordt de maximaal toelaatbare geluidsbelasting overschreden? 4. treedt er ook in cumulatieve zin verbetering op? 5. wat zijn de kosten in relatie tot het aantal woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die van de voorziening profiteren? (dit is uitgewerkt in een maatregelencriterium zoals beschreven in de volgende paragraaf). 6. kunnen de voorzieningen op een aanvaardbare manier landschappelijk/stedenbouwkundig worden ingepast? 7. kan met de maatregelen ook het geluidsniveau van andere bronnen worden gereduceerd? 7.7 MAATREGELCRITERIUM VAN RIJKSWATERSTAAT 7.7.1 Inleiding Zolang een ministeriele regeling voor een doelmatigheidscriterium nog niet beschikbaar is, wordt bij de projecten van Rijkswaterstaat gewerkt volgens het hierna beschreven maatregelcriterium. Voor de sanering bestaat een criterium van VROM. Dit bestaat naast een regeling uit een spreadsheet voor de bepaling van schermkosten. Met het maatregelcriterium wordt een kosten-batenanalyse gedaan, waarbij de mate van geluidsreductie gerelateerd wordt aan de kosten van maatregelen. Afgewogen wordt of een geluidsmaatregel zowel akoestisch effectief (doeltreffend) als kosteneffectief is. De meest kosteneffectieve maatregel die Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 172/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen nog doeltreffend is, is in beginsel doelmatig (afgezien van mogelijke overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of verkeerskundige aard). Volgens het systeem van de Wet geluidhinder wordt bij de keuze van geluidsreducerende maatregelen eerst gekeken naar bronmaatregelen (tweelaags ZOAB) en daarna naar (eventueel aanvullende) overdrachtsmaatregelen (schermen). Maatregelen kunnen dus financieel - akoestisch doelmatig zijn of niet doelmatig. Financieel akoestisch doelmatige maatregelen worden toegepast, mits de toepassing geen overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige of landschappelijke aard. De Wet geluidhinder legt prioriteit bij het terugdringen van de geluidsbelastingen buiten de geluidsgevoelige bestemming. Pas wanneer maatregelen aan de bron en geluidsafscherming niet mogelijk zijn, kan worden overgegaan tot gevelisolatie. Bij deze afweging spelen zowel milieuhygiënische als financiële overwegingen een rol. Belangrijke milieuhygiënische uitgangspunten zijn de hoogte van de geluidsbelasting en het akoestische effect van de afscherming. Met het maatregelcriterium wordt de kosteneffectiviteit van geluidsschermen en andere maatregelen beoordeeld. Vanwege het primaat van bronmaatregelen en maatregelen aan de weg wordt altijd gestart met het beoordelen van de kosteneffectiviteit van bronmaatregelen. Hierbij kan ook de eventuele interactie met doelmatig gebleken (nieuwe) saneringsschermen in de beoordeling worden betrokken. Met het akoestisch onderzoek worden de effecten van verschillende maatregelen berekend. Bij elk van deze maatregelen wordt de geluidbelasting berekend en wordt de kosteneffectiviteit bepaald. De kosteneffectiviteit van een maatregel wordt bepaald door de kosten van de maatregel af te wegen tegen het aantal woningen dat van de maatregel profiteert en de geluidsreductie, uitgedrukt in zogenaamde weggenomen gewogen decibelwoningen (zie het einde van deze paragraaf voor uitleg van dit begrip), die met de maatregel wordt behaald. Er wordt gerekend met zogenaamde normkosten. Dit zijn niet de werkelijke kosten die aan maatregelen worden uitgegeven, maar rekeneenheden. Een doelmatige maatregel is in principe die welke het meest kosteneffectief is, dat wil zeggen waarbij het aantal weggenomen gewogen decibelwoningen het grootst is. Bij het bepalen van de doelmatigheid van het treffen van maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen: nog niet afgehandelde sanering aanpassing of reconstructie van een weg (Het begrip aanpassing wordt in de Spoedwet wegverbreding gebruikt en komt overeen met het begrip reconstructie uit de Wet geluidhinder) Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 173/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Een woning valt in één van beide categorieën en wordt dus één keer meegenomen in de berekeningen van de doelmatigheid van het toepassen van maatregelen. Dit omdat voor beide categorieën de maatregelen worden berekend voor dezelfde toekomstige situatie (zijnde 10 jaar na openstelling van de weg). Er zijn twee redenen waarom voor aanpassingswoningen en saneringswoningen verschillende maatregelcriteria worden gehanteerd: het maatregelcriterium voor saneringswoningen wordt voorgeschreven door het ministerie van VROM; het maatregelcriterium voor saneringswoningen is niet geschikt voor aanpassingswoningen, omdat tweelaags ZOAB daarin niet als maatregel kan worden afgewogen en omdat er voor aanpassingswoningen over het algemeen kleinere verschillen in geluidbelasting moeten worden weggenomen dan voor saneringswoningen. Het criterium bestaat uit stappen die na elkaar worden uitgevoerd. De stappen zijn vereenvoudigd weergegeven in het volgende stroomschema: Sanering (geluidsschermen) WBb formulier Sanering/Aanpassing (tweelaags ZOAB) Regel 1 en regel 2 Aanpassing (geluidsschermen) Regel 1 en regel 2 Vergelijking met gevelisolatiekosten (tweelaags ZOAB en geluidsschermen) Overschrijding maximaal toelaatbare waarde (tweelaags ZOAB, geluidsschermen en sloop) Figuur 7-1Stroomschema van het maatregelencriterium 7.7.2 werking van het criterium In deze paragraaf wordt eerst nader ingegaan op het maatregelcriterium voor nog niet afgehandelde sanering. Na de toepassing van dit criterium worden deze woningen verder buiten toepassing gelaten. Anders gezegd: ze maken Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 174/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen niet ook deel uit van de berekeningen van maatregelen voor woningen waar sprake is van aanpassing. Daarna wordt ingegaan op het maatregelcriterium voor aanpassing. maatregelcriterium voor saneringswoningen In situaties waar sprake is van nog niet afgehandelde sanering, wordt de kosteneffectiviteit van een maatregel bepaald met het saneringscriterium, zoals dat door het ministerie van VROM wordt voorgeschreven in de Regeling vaststelling subsidieplafond sanering verkeerslawaai (formulier WBb). Hiermee kan alleen de kosteneffectiviteit van geluidsschermen (of wallen) bepaald worden. Dit criterium wordt daarom gebruikt om te bepalen welk geluidsscherm eventueel doelmatig is. Hierbij wordt uitgegaan van de geluidsbelasting van de woningen in de toekomstige situatie, Hoe hoger de geluidsbelasting zonder maatregelen in de toekomstige situatie, hoe meer geld per saneringswoning er in beginsel voor een geluidsscherm beschikbaar is. Een woning telt echter alleen mee wanneer het berekende scherm de geluidsbelasting op de begane grond (1,5 m waarneemhoogte) met minstens 5 db reduceert. Uit het saneringscriterium volgt zodoende het bedrag aan maximale schermkosten voor elk van de doorgerekende schermvarianten. Wanneer een schermvariant binnen de maximale schermkosten die voor die variant gelden, gebouwd kan worden, is de variant kosteneffectief. Het kosteneffectieve scherm dat tot de laagste geluidsbelasting bij de saneringswoningen leidt, is in principe doelmatig (afgezien van mogelijke overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of verkeerskundige aard). De geluidbelasting op de saneringswoningen, of andere geluidsgevoelige bestemmingen, moet vervolgens bepaald worden voor de situatie in het 10 e jaar na openstelling van de weg inclusief de doelmatige saneringsschermen. Als een saneringsscherm doelmatig is, wordt vervolgens afgewogen of tweelaags ZOAB een kosteneffectief alternatief is. Door de aanleg van tweelaags ZOAB kan het saneringsscherm mogelijk worden verlaagd zonder dat de vast te stellen saneringsgrenswaarden worden overschreden. Tweelaags ZOAB is in zo n geval kosteneffectief als de kosten van het tweelaags ZOAB lager zijn dan de kosten die op het saneringsscherm bespaard kunnen worden door de aanleg van tweelaags ZOAB. Als er in het cluster geen aanpassingswoningen zijn, wordt na de bepaling van het doelmatige scherm afgewogen of de aanleg van tweelaags ZOAB kosteneffectief is. Als er wel aanpassingswoningen zijn wordt de afweging voor tweelaags ZOAB gecombineerd met de afweging voor tweelaags ZOAB voor aanpassingswoningen. maatregelcriterium voor woningen met een aanpassing of reconstructie In situaties waar sprake is van aanpassing of reconstructie, als bedoeld in de Wet geluidhinder, wordt de kosteneffectiviteit van een maatregelvariant bepaald met het maatregelcriterium dat op basis van een voorstel van een werkgroep van VROM en V&W door Rijkswaterstaat is opgesteld. Met dit maatregelcriterium worden de baten van een geluidsmaatregel in termen van weggenomen geluidbelasting gewogen tegen de te maken (norm)kosten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 175/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Aan de effectiviteit van stillere wegdekken worden geen minimumeisen gesteld, zoals dat wel het geval is voor geluidsschermen. Iedere reductie bij geluidsgevoelige bestemmingen is voldoende om de desbetreffende geluidsgevoelige bestemming mee te tellen in de kosteneffectiviteitbeoordeling. Geluidsafschermende voorzieningen moeten daarentegen zodanig gekozen worden dat de reductie van de voorziening op de begane grond (1,5 m waarneemhoogte) minstens (afgerond) 5 gewogen db (afgekort tot db ; zie het eind van deze paragraaf voor uitleg van dit begrip) bedraagt. De reden is dat een scherm een merkbaar effect moet hebben om te compenseren voor nadelen zoals het verlies van uitzicht. Als het om het verlengen en/of verhogen ten opzichte van een andere variant van een afschermende voorziening gaat, geldt als bijkomende eis dat de verlenging/verhoging minimaal een extra geluidsreductie van (afgerond) 1 db op de bovenste verdieping bewerkstelligt. Wanneer met een bepaalde geluidsafschermende voorziening bij een bepaalde geluidsgevoelige bestemming niet aan bovenstaande criteria voldaan wordt, wordt die geluidsgevoelige bestemming bij de kosteneffectiviteitbeoordeling van de voorziening niet meegeteld. Een erg kort en laag geluidsscherm, of een minimale verlenging/verhoging van een geluidsscherm kan daardoor niet snel kosteneffectief zijn, maar in combinatie met een stiller wegdek mogelijk weer wel. Een (combinatie van) maatregel(en) is kosteneffectief wanneer: a. de kosten ervan maximaal 3.000 per weggenomen gewogen dbwoning bedragen èn b. de kosten van uitbreiding ten opzichte van een kortere of lagere variant maximaal 3.000 per extra weggenomen db-woning bedragen. Doelmatig is in principe (afgezien van mogelijke overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of verkeerskundige aard): a. het kosteneffectieve maatregelpakket dat ten opzichte van andere kosteneffectieve maatregelvarianten het grootste aantal gewogen dbwoningen wegneemt, of b. het niet-kosteneffectieve maatregelpakket dat een besparing op de kosten voor gevelisolatie oplevert die groter is dan de extra kosten ten opzichte van een wel kosteneffectieve maatregel. De kosten van (een combinatie van) maatregelen zoals deze in het maatregelcriterium worden gehanteerd zijn genormeerd op het prijspeil voor 2001. Dat heeft te maken met het criteriumbedrag van 3.000 per weggenomen gewogen db-woning. De kosten zoals die in het maatregelcriterium worden meegenomen, zijn daardoor niet direct te vergelijken met de werkelijke kosten van de betreffende maatregel(en). Het criteriumbedrag van 3.000 is gebaseerd op een onderzoek naar de kosten van maatregelen in een aantal uitgevoerde rijkswaterstaatprojecten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 176/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Om de doelmatigheidsafweging van mogelijke maatregelen goed te kunnen uitvoeren, worden de geluidsgevoelige bestemmingen ingedeeld in clusters. De indeling is afhankelijk van de beoordeelde maatregel en wordt telkens zo gemaakt dat alle geluidsgevoelige bestemmingen die profiteren van een bepaalde maatregel, ook in de doelmatigheidsafweging worden meegenomen. baten van een maatregel De baten van (een combinatie van) geluidsmaatregelen worden in het maatregelcriterium uitgedrukt in de reductie van het aantal zogenaamde gewogen db-woningen (zie het eind van deze paragraaf voor een uitgebreide uitleg). Hierin telt zowel de akoestische reductie in db s mee, als het aantal geluidsgevoelige bestemmingen en de hoogte van de geluidsbelasting zonder maatregelen. De reductie van het aantal gewogen db-woningen is gedefinieerd als de reductie in db s per geluidsgevoelige bestemming ( db) gesommeerd over alle geluidsgevoelige bestemmingen waar sprake is van aanpassing of reconstructie, en waarvoor een maatregel voldoende effect heeft. Door een wegingsfactor tellen reducties bij hogere geluidsbelastingen zwaarder (vandaar gewogen db-woningen). Bij het berekenen van het aantal weggenomen gewogen db-woningen tellen alleen de reducties tot aan de grenswaarde mee. Als een maatregel de geluidsbelasting bijvoorbeeld met 5 db reduceert, terwijl de overschrijding van de grenswaarde bij de betreffende reconstructiewoning 3 db bedroeg, wordt bij het berekenen van de baten van de maatregel voor deze woning een reductie van 3 db meegeteld. Dit geldt overigens niet voor het bepalen van het minimaal noodzakelijke reductie-effect van 5 db van een afschermende voorziening op de begane grond, of de minimaal noodzakelijke extra reductie van 1 db op de bovenste verdieping bij een verlenging/verhoging van een geluidsscherm. Daarbij mogen ook reducties tot beneden de grenswaarde meegeteld worden. kosten van een maatregel De kosten van aanpassingsmaatregelen zijn bepaald met behulp van kentallen. Dit zijn niet de werkelijke kosten van de maatregelen, maar normkosten die zijn afgestemd op het criteriumbedrag van 3.000 per weggenomen gewogen decibelwoning. De kosten van een geluidsscherm en schermtoppen worden berekend door de lengte te vermenigvuldigen met de kosten per strekkende meter. De kosten van tweelaags ZOAB worden berekend door het oppervlak te vermenigvuldigen met de meerkosten ten opzichte van 1-laags ZOAB per m 2. Hierbij wordt in beginsel alleen de oppervlakte van de regulier bereden rijstroken en eventuele spits- en/of bufferstroken in de berekening betrokken (dus geen vluchtstroken b.v. tenzij projectspecifieke omstandigheden dit wel vereisen).voor de eventueel benodigde sloop van bestaande schermen moet ook een deel van de sloopkosten worden meegerekend. De betreffende kostenkentallen zijn hieronder opgenomen. Nogmaals wordt aangegeven dat dit niet de werkelijke kosten van de maatregelen zijn, maar kentallen die zijn afgestemd op het criteriumbedrag van 3.000 per gewogen decibelwoning. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 177/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Figuur 7-2 - Kentallen voor de kosten van maatregelen. Kosten geluidsscherm per strekkende meter Hoogte [m] Reflecterend Absorberend 2 3 4 5 6 7 8 538 722 947 1.177 1.412 1.648 1.883 580 791 1.058 1.292 1.550 1.809 2.067 Toeslag talud 9% 9% Kosten sloop bestaande schermen Percentage van werkelijke sloopkosten 56 % Kosten schermtoppen per strekkende meter Geen aanpassing bestaande schermen 333 nodig Versterken bestaande schermen nodig 440 Kosten tweelaags ZOAB Meerkosten t.o.v. 1-laags ZOAB per m2 7,29 7.7.3 Criterium regels Criterium regel 1 toetsing kosteneffectiviteit maatregel: kostenmaat regelenpakket waarbij kostenmaatregelenpakket: woningen( 3.000 db' ) de totale kosten zijn (o.b.v. normkosten) voor de overdrachts- en bronmaatregelen uit het pakket dat beoordeeld wordt woningen : de som van de akoestische reductie is die een gevolg is van het te beoordelen ( db' ) maatregelenpakket over alle woningen en uitgedrukt in gewogen decibelwoningen Daarbij dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden: Alleen de woningen waarbij sprake is van aanpassing tellen mee. Voor de bepaling van de waarde woningen( db') telt alleen de reductie tot aan de grenswaarde mee. Woningen tellen enkel mee indien de reductie op 1,5 m boven lokaal maaiveld 5 db (onafgerond 4,51 db') of meer bedraagt. Voor het bepalen van deze drempelwaarde telt ook de reductie onder de voorkeursgrenswaarde mee. Ook voor woningen die niet op de begane grond zijn gelegen (zoals flats) wordt deze toets gedaan op 1,5 m boven lokaal maaiveld. Bij de toetsing van de kosteneffectiviteit van uitsluitend een stiller wegdek hoeft niet te worden voldaan aan de eis dat er een geluidsreductie van minimaal 5 db (afgerond) op een hoogte van 1,5 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 178/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen m bereikt moet worden. Bij een combinatie van (nieuwe) schermen en een stiller wegdek geldt de eis daarentegen wel. Criterium regel 2 toetsing kosteneffectiviteit uitbreiding maatregel : kostenmaat regelenpakket 3.000 woningen( db' ) waarbij kostenmaat regelenpak ket : de extra kosten (o.b.v. normkosten) zijn ten opzichte van de vorige iteratieve ontwerpstap woningen ( db' ) : de extra akoestische reductie is ten opzichte van de vorige iteratieve ontwerpstap uitgedrukt in gewogen decibelwoningen Hierbij gelden de volgende voorwaarden: Alleen de woningen waarbij sprake is van aanpassing tellen mee. Voor de bepaling van de waarde woningen( db') telt alleen de reductie tot aan de grenswaarde mee. Alleen woningen met extra reductie van 1 db' (onafgerond 0,51 db') of meer op de hoogste bouwlaag tellen mee. Voor het bepalen van deze drempelwaarde telt ook de reductie onder de voorkeursgrenswaarde mee. Bij de toetsing van de doelmatigheid van uitsluitend een stiller wegdek hoeft niet te worden voldaan aan de eis dat er een geluidsreductie van minimaal 1 db (afgerond) op de hoogste bouwlaag bereikt moet worden. Bij een combinatie van schermen en tweelaags ZOAB geldt de eis daarentegen wel. 7.7.4 dbwoningen De baten van een maatregelenpakket worden uitgedrukt in weggenomen gewogen decibelwoningen (dbwoningen). Hierin telt zowel de akoestische reductie in db s als het aantal woningen. De term dbwoningen is gedefinieerd als de reductie in db s per woning ( db) gesommeerd over alle woningen waarvoor een maatregel effect heeft. Zo komt bijvoorbeeld een geluidsreductie van 2 db op 3 woningen overeen met een akoestisch effect van 6 dbwoningen. Bij de bepaling van het aantal dbwoningen wordt ook rekening gehouden met de hinderlijkheid door middel van een weging. Door de weging tellen reducties bij hogere geluidsbelastingen zwaarder. De weging is gebaseerd op de dosiseffectrelaties van Miedema. Zo zal een geluidsreductie van 70 naar 69 db met een grotere verlaging van de geluidshinder gepaard gaan dan een verlaging van 51 naar 50 db. Een reductie van 1 db bij een geluidsniveau van 70 db telt bijvoorbeeld voor een gewogen reductie van 2,5 db. Bij een geluidsniveau van 51 db of minder is dit gewogen verschil gelijk aan het ongewogen verschil, te weten 1 db. Dit is geïllustreerd in onderstaande figuur. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 179/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 180/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 7 toetsing van geluidsbelastingen Figuur 7-3 - bepaling gewogen geluidsreductie gewogen reductie [db'] 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 reductie van 1 db 0,5 40 45 50 55 60 65 70 75 oorspronkelijk geluidniveau [db] In de onderstaande formule is aangegeven hoe het aantal weggenomen gewogen decibel per woning berekend moet worden uit de geluidsbelastingen zonder en met de maatregelvariant. Het aantal weggenomen gewogen decibel per woning is hierin weergegeven als db, waarbij betekent dat het hier een verschilwaarde betreft, en de komma na db staat voor het feit dat bij de bepaling van het verschil een weging plaatsvindt. db' is bepaald met de volgende formule: db ' = ( Lden, begin Lden, eind ) max[1; (0,039( Lden, begin + Lden, eind ) 2.94)] Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 181/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek 8 RAPPORTAGE AKOESTISCH ONDERZOEK 8.1 ALGEMEEN De uitgangspunten en resultaten van het akoestisch onderzoek worden vastgelegd in een rapport. In het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' is in bijlage I vastgelegd welke gegevens in het rapport dienen te worden opgenomen. Voor Spoedwet en Tracéwetprojecten is een standaard format voor de rapportage beschikbaar in de vorm van een dummyrapport. 8.2 DE LEZERS VAN HET RAPPORT Het akoestisch onderzoek zal door een groot aantal mensen voor verschillende doeleinden worden ingezien. In het volgende is voor de verschillende groepen de informatie aangegeven. Leden van de projectgroep Het rapport vormt het verslag van de werkzaamheden van de projectgroep. De projectgroep zal in het rapport haar eigen werk moeten kunnen herkennen en zal moeten kunnen beoordelen of het verslag van de werkzaamheden en de resultaten van het akoestisch onderzoek correct zijn. Beleidsmedewerkers van ministeries Beleidsmedewerkers van ministeries zullen met name bij projecten die onder de Tracéwet vallen, het rapport nodig hebben om de akoestische aspecten te vertalen in het Tracébesluit en de toelichting. Gemeente De gemeente baseert haar besluit en/of standpunt ten aanzien van de uit te voeren maatregelen op het rapport van het akoestisch onderzoek. De ambtenaar zal meer gericht zijn op detailinformatie terwijl de bestuurder meer geïnteresseerd zal zijn in de hoofdlijnen van het rapport. Bewoners In het kader van de inspraak die op diverse plaatsen in het planproces plaatsvindt, wordt het akoestisch onderzoek ter visie gelegd. Belanghebbenden zullen in het rapport de uitkomsten van individuele woningen willen opzoeken en willen tevens zien hoe deze uitkomst moet worden geïnterpreteerd. Met name deze groep zal in het dagelijks leven weinig worden geconfronteerd met akoestisch onderzoek en het jargon dat daarbij gebezigd wordt. Zaken die voor meer ingewijden als vanzelfsprekend gelden, zijn voor bewoners moeilijk of in het geheel niet te bevatten. De rapporteur heeft de neiging om bij de lezer voorkennis te veronderstellen die er in werkelijkheid in het geheel niet is. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 182/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek Provincie Het akoestisch onderzoek wordt als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Bovendien vormt het rapport de basis voor een eventueel verzoek aan gedeputeerde staten om een hogere ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Ministerie van VROM Wanneer er sprake is van een saneringssituatie, worden de ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen door de minister van VROM vastgesteld op basis van een programma van maatregelen. Het akoestisch onderzoek maakt deel uit van het programma van maatregelen. Bij projecten die onder de Tracéwet vallen, is de minister van VROM medeondertekenaar van het besluit. Ontwerpers van schermen In het akoestisch onderzoek wordt volstaan met de aanduiding van de hoogte, locatie van het scherm. Verder is aangegeven of er sprake is van een absorberend dan wel een reflecterend scherm. Op basis van deze informatie wordt door architecten, ontwerpers en bestekmakers het scherm nader vorm gegeven. De randvoorwaarden waarbinnen het ontwerp dient te worden gemaakt, dienen uit het akoestisch te worden ontleend. Het gaat om: - hoogte - lengte van de schermen en wallen - plaats van het hoogste punt in het dwarsprofiel - vereiste absorptie en isolatie. Uitvoerder gevelisolatie-onderzoek Voor de woningen waarvoor een hogere waarde aan de orde is, dient te worden nagegaan of de geluidsbelasting in de woning voldoet aan de desbetreffende grenswaarden. De geluidsbelasting buiten aan de gevel wordt voor dit onderzoek ontleend aan het akoestisch onderzoek. Uit het bovenstaande blijkt dat het rapport akoestisch onderzoek door een groot aantal instanties en personen, met ieder zijn eigen interesse, wordt ingezien. Dit stelt hoge eisen aan de leesbaarheid en de inzichtelijkheid van het rapport. Een leeswijzer is dan ook een onmisbaar onderdeel van het rapport 8.3 DE INHOUD VAN HET RAPPORT 8.3.1 Organisatorische en algemene gegevens In het rapport zullen bijvoorbeeld in de inleiding enkele algemene gegevens moeten worden opgenomen. Dit zijn onder andere: - naam van de opdrachtgever - naam van de instantie die het onderzoek heeft uitgevoerd - datum van het onderzoek - status van het rapport (1e concept, concept, eindconcept, eindrapport) Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 183/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek 8.3.2 Aanleiding van het akoestisch onderzoek Het verdient aanbeveling om zowel in een samenvatting als in de inleiding in korte bewoordingen de aanleiding tot het instellen van het akoestisch onderzoek uiteen te zetten. Dit kan zijn (zie deel I): - het ontwerp-tracébesluit; - de aanleg van een weg; - de reconstructie; - de voorgenomen sanering van bestaande woningen langs een bestaande weg, met als eventuele aanleiding de r/s regeling. 8.3.3 Wettelijk kader In het rapport zal ten minste moeten zijn vermeld: De ligging van de geluidszone(s) Het verdient de voorkeur om de breedte van de geluidszones en de beëindiging van de zones op een kaart aan te geven. In de tekst kan dan worden vermeld op basis van welke gegevens de breedte is bepaald (aantal rijstroken en ligging in buitenstedelijk/stedelijk gebied). Met name bij de knooppunten van twee autosnelwegen kan een toelichting bij de gekozen ligging van de zone verhelderend werken. De bestemmingsplannen Het verdient aanbeveling om in het rapport aan te geven op welke bestemmingsplannen het project betrekking heeft. Het gaat hier met name om het bestemmingsplan waarin de weg is of wordt opgenomen. In projecten die vallen onder de Tracéwet zullen ook de bestemmingsplannen waarin de nog niet gebouwde woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn opgenomen, moeten worden gemeld. Wanneer bij deze geprojecteerde gebouwen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, geldt het Tracébesluit tevens als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (zie deel 1 paragraaf 5.4.3.) Het geldende regime In het rapport zal moeten worden vermeld op grond van welke wetsartikelen de toetsing aan de grenswaarden plaatsvindt. Bovendien kan een korte beschrijving van de procedure die bij deze toetsing wordt gevolgd, de plaats van het onderzoek in het totaal verduidelijken. De grenswaarden Een overzicht van de grenswaarden is voor de interpretatie van de resultaten onontbeerlijk. Met name bij reconstructie/wijziging zal een beschrijving van de wijze waarop de voorkeursgrenswaarde wordt bepaald, zeker nodig zijn omdat pas na het bepalen van de huidige geluidsbelasting duidelijk is welke waarde als grenswaarde moet worden aangehouden. Ook de ten hoogst toelaatbare waarden die in het uiterste geval kunnen worden vastgesteld, dienen te worden vermeld. Eventueel kan worden aangegeven onder welke omstandigheden een Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 184/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek hogere waarde kan worden verleend. Dit zijn de zogenaamde ontheffingsgronden zoals voor de sanering opgenomen in artikel 3.5 van het 'Besluit geluidhinder en voor andere gevallen in artikel 110a, vijfdel lid, van de Wet geluidhinder, waarbij rekening wordt gehouden met cumulatie. De afweging over het verlenen van een hogere waarde wordt overgelaten aan het bevoegd gezag die de beslissing omtrent de hogere waarde zal moeten motiveren (zie toelichting 2.3 van het Besluit geluidhinder). De beschrijving van de grenswaarden kan verder nog worden uitgebreid met een beschrijving van de gevolgen van de vaststelling van een hogere ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (grenswaarden in de geluidsgevoelige ruimten en dergelijke). Voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor in het verleden reeds een ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting is vastgesteld, zal behalve de vastgestelde waarde, ook het kader waarin en de datum waarop het besluit tot vaststelling van deze waarde is genomen inclusief beschikkingsnummer, moeten worden vermeld. Correctie ex. artikel 110g van de Wet geluidhinder Krachtens artikel 110g Wgh mag het berekend resultaat met een vastgelegde waarde worden verminderd, alvorens wordt getoetst aan de grenswaarden van de Wgh. Deze aftrek vindt plaats op grond van de verwachting dat de motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Deze aftrek bedraagt 2 db voor wegen met een representatieve snelheid van 70 km. per uur of meer en 5 db voor wegen met een lagere representatieve snelheid. Bij de inventarisatie van saneringsgevallen, geldt in alle gevallen een aftrek van 5 db. In het rapport zal duidelijk moeten worden aangegeven of de aftrek op de gepresenteerde geluidsbelasting al heeft plaatsgevonden. 8.3.4 Rekenmethode In het rapport zal de toegepaste rekenmethode moeten worden vermeld. Wanneer afgeweken is van de standaardrekenmethoden uit het ' Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 ' zal de reden van de afwijking moeten worden uitgelegd en zal de methode die is toegepast moeten worden beschreven. 8.3.5 Verkeersgegevens De verkeersgegevens zijn de belangrijkste parameters bij het bepalen van de geluidsbelasting en in het rapport mogen deze gegevens zeker niet ontbreken. Wanneer de gegevens zijn ontleend aan een bestaand rapport, kan volstaan worden met een opsomming van de gebruikte gegevens en een verwijzing naar het desbetreffende rapport. Het is echter vaak zo dat in het kader van het akoestisch onderzoek een bewerking moet plaatsvinden van bestaande gegevens, zoals een omwerking van etmaalintensiteiten naar gemiddelde uurintensiteiten voor de dag-, avond- en nachtperiode. Het verdient aanbeveling om in deze gevallen behalve de ingevoerde intensiteiten, ook de aangehouden percentuele verdelingen te vermelden. Tevens kan een stroomschema worden toegevoegd. Ook de aangehouden snelheden dienen te worden vermeld. Wanneer er zich op de weg een verandering van de maximum snelheid voordoet, zal duidelijk Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 185/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek moeten worden omschreven waar de wijziging zich voordoet. Eventueel kunnen de aangehouden snelheden op een kaart worden aangegeven. 8.3.6 Gegevens m.b.t. wegligging De gegevens ten aanzien van de (hoogte)ligging van de weg en dergelijke worden veelal ontleend aan digitaal kaartmateriaal. Volstaan kan worden met de vermelding van de naam van het digitale bestand. Het is verstandig om met de naamgeving van dit bestand rekening te houden met de mogelijkheid dat deze naam te zijner tijd in een officieel rapport terecht komt. Ook de datum van het bestand verdient aandacht omdat bij het bewaren van het document de datum van het document verandert. Van de gegevens die niet op kaart zijn aangegeven, zoals rijstrookindeling en dergelijke zal moeten worden aangegeven waaraan deze gegevens zijn ontleend. 8.3.7 Gegevens m.b.t. verharding De soort verharding is één van de bepalende factoren voor de geluidemissie. In het rapport zal een duidelijk moeten worden omschreven welke verhardingen zullen worden toegepast en van welke emissiekarakteristieken is uitgegaan. Wanneer de verharding niet voor het gehele tracé is toegepast, zal middels kilometrering moeten worden aangegeven waar welke verharding is toegepast. Ook de soort verharding van op- en afritten, die vaak afwijkend is van de verharding van de hoofdrijbaan, moet worden aangegeven Voor de emissiekarakteristiek zal moeten worden verwezen naar hetzij meetrapporten hetzij publicaties waarin de wegdekcorrecties zijn opgenomen. Het verdient aanbeveling om de gehanteerde coëfficiënten L m,i en b m in het rapport te vermelden. 8.3.8 Omgevingskenmerken De ligging van gebouwen en verharde en onverharde gebieden wordt veelal afgeleid van digitaal kaartmateriaal. Het verdient aanbeveling om in het rapport behalve de namen van de bestanden en titels van de kaarten, ook de verschijningsdatum van de kaarten te vermelden. Wanneer de kaarten zijn geactualiseerd door middel van veldwerk, kan de datum van het veldbezoek worden vermeld. Tevens dient te worden aangegeven op welke wijze het aantal verdiepingen, respectievelijk de hoogte van de gebouwen is ingeschat. Wanneer de omvang van het project zich er voor leent, zou de basiskaart van de omgeving met daarop aangegeven de weg en de gebouwen als bijlage bij het rapport kunnen worden gevoegd. Deze kaart kan ook worden gebruikt bij de presentatie van de resultaten. 8.3.9 Rekenpunten De rekenpunten kunnen op een kaart dan wel op een computerplot worden gepresenteerd. Er kan ook worden volstaan met een aanduiding van de gevel waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd. Verder zal moeten worden vermeld welke waarneemhoogte per verdieping is aangehouden en aan welke bronnen het aantal verdiepingen is ontleend. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 186/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek 8.3.10 Modellering Wanneer het gebruikte basismateriaal uitgebreid is beschreven, kan de beschrijving van het akoestisch model summier worden gehouden. In normale situaties kan worden volstaan met een verwijzing naar een computerplot. Het opnemen van een computerplot heeft echter alleen nut wanneer voor een zodanige schaal wordt gekozen dat individuele lijnen herkenbaar zijn. 8.3.11 Reflecties In het rapport zal in ieder geval het maximum aantal reflecties moeten zijn vermeld waarmee de berekeningen zijn uitgevoerd. Wanneer wordt afgeweken van de standaardinstelling van 1 reflectie zal hiervoor een motivatie moeten worden gegeven. 8.3.12 Hellingcorrectie Wanneer bij de berekeningen een hellingcorrectie is toegepast, zal dit in het rapport moeten vermeld langs welk deel dit heeft plaatsgevonden. Bovendien zal de hoogte van deze correctie moeten worden vastgelegd. 8.3.13 Optrektoeslag Binnen 150 meter van een met verkeerslichten geregeld kruispunt of voetgangersoversteekplaats en binnen 100 meter van een obstakel, dient de extra geluidemissie van het optrekkend en afremmend verkeer in rekening te worden gebracht. In het rapport of op kaart zal moeten worden aangegeven waar de kruisingen en obstakels zich bevinden. Verder zal bij obstakels moeten worden aangegeven dat als gevolg van het obstakel de snelheid tenminste wordt gehalveerd. 8.3.14 Presentatie rekenresultaten De presentatie van de resultaten is afhankelijk van de aanleiding van het akoestisch onderzoek; bij sanering of bij nieuwe wegaanleg kan zonder meer direct de toetsing aan de grenswaarden plaatsvinden. Bij reconstructie/wijziging is dit niet het geval. Hier zal eerst de grenswaarde moeten worden afgeleid. Deze is onder meer afhankelijk van de hoogte van de heersende geluidsbelasting. Door de berekende waarden en de eventueel vastgestelde waarden in een tabel te presenteren kan duidelijk worden gemaakt hoe de geldende grenswaarde is afgeleid. Naast een overzicht met afgeronde waarden, dient de rapportage tevens de berekende waarden met twee decimalen te presenteren. Dit is noodzakelijk om het exacte reconstructie effect in beeld te brengen. Wanneer eenmaal de voorkeursgrenswaarde vaststaat, kan de uiteindelijke toetsing plaatsvinden. Er wordt dan tevens getoetst aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting die in het uiterste geval kan worden vastgesteld. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 187/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek 8.3.15 Berekening effect van de maatregelen Verhardingen Wanneer een geluidarme verharding als maatregel wordt toegepast, kan door kilometrering worden aangegeven waar de verharding zal worden toegepast. In het rapport zal de emissiekarakteristiek van deze verharding moeten worden beschreven door vermelding van de gehanteerde coëfficiënten L m,i en b m. Verder zal moeten worden aangegeven aan welke publicatie of meetrapport deze coëfficiënten zijn ontleend. Aanduiding van schermen en wallen De posities van schermen worden vastgelegd door middel van de hoogte, de lengte en de plaats in het dwarsprofiel van het hoogste punt. Het verdient de voorkeur om de hoogten van de schermen ten opzichte van de kant van de verharding of de binnenkant van de rechterkantstreep te geven. De hoogteaanduiding ten opzichte van NAP kan nuttig zijn voor vertaling in bestektekeningen en dergelijke. De lengte van de schermen kan worden aangeduid door middel van de kilometrering. Om aan te geven wat de positie in het dwarsprofiel is, wordt veelal de afstand ten opzichte van de kant verharding of rechterkantstreep gehanteerd. Behalve de positie van het scherm zal tevens moeten worden aangegeven of er van een reflecterend dan wel absorberend of achterover hellend scherm is uitgegaan. Bij een absorberend scherm dienen de aangehouden absorptiecoëfficiënten te worden vermeld. Ook de toegepaste tophoekcorrectie zal moeten worden vermeld. Presentatie van schermberekeningen In het rapport zal moeten worden aangegeven welke varianten qua maatregelen zijn doorgerekend en wat het effect hiervan is op de geluidsbelasting. Veelal wordt bij geluidsschermen het resultaat per meter of halve meter schermophoging gegeven. Deze resultaten worden in een tabel gepresenteerd en door te werken met symbolen of verschillende lettertypen kan aan de lezer vrij snel worden duidelijk gemaakt bij welke schermhoogte de (voorkeurs-)grenswaarde wordt bereikt. 8.3.16 Motivering van de gekozen maatregel In het rapport kunnen de afwegingen worden opgenomen die er toe hebben geleid dat voor een bepaalde variant is gekozen. Dit is echter geheel afhankelijk van de functie die het rapport heeft. In andere gevallen zal volstaan worden met een opsomming van de effecten van de alternatieven. De motivatie van de keuze wordt dan in een afzonderlijk document, zoals het verzoek hogere waarde vastgelegd. In rapporten die in het kader van de Tracéwet worden opgesteld, zal het schermencriterium een belangrijke rol spelen. 8.3.17 Hogere waarde Wanneer de keuze met betrekking tot de uit te voeren geluidsbeperkende maatregelen is gemaakt, wordt een overzicht samengesteld van de woningen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 188/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 8 rapportage akoestisch onderzoek en geluidsgevoelige bestemmingen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Het verdient aanbeveling om de adressen en postcodes van deze objecten in een tabel op te nemen waarin tevens opgenomen zijn: - oriëntatie gevel ten opzichte van de noordpijl - de voorkeursgrenswaarde; - de geluidsbelasting (na uitvoering van de geluidsbeperkende maatregelen); - de gecumuleerde geluidbelasting (totale geluidbelasting in huidige en toekomstige situatie waarbij wordt rekening gehouden met ook andere geluidsbronnen zoals industrie, andere verkeerswegen en spoorwegen) Wanneer het een groot aantal verschillende situaties betreft, kan in de tabel tevens worden vermeld op grond van welke overwegingen een verzoek tot vaststelling van een hogere waarde zal worden gedaan. Door middel van een code in de tabel wordt dan verwezen naar de omschrijving die op de situatie van toepassing is. Wanneer in de tabel daarvoor ruimte is, kan nog een kolom worden toegevoegd waarin de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting binnen de woning of andere geluidsgevoelige bestemming is vermeld. Zelfs kan dan nog worden aangegeven welke geluidswering de gevel zal moeten hebben om de vereiste binnenwaarde te realiseren. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 189/276

DEEL 2 UITVOERING VAN AKOESTISCH ONDERZOEK hoofdstuk 9 literatuur 9 LITERATUUR - Tracéwet, Stb. 2000, 396, laatstelijk gewijzigd Stb. 2002, 244 - Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen, Stb. 1981 688, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2002, 516; http://wetten.overheid.nl (Vervallen) - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998 'Stb. 1998, 108, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2002,203). (Vervallen) - Wet milieubeheer, Stb.1979, 442; http://wetten.overheid.nl - Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, Stcrt. 2006, 249 - Brief van de Commissie Geluidhinder van Rijkswaterstaat aan de Hoofd- Ingenieurs- Directeuren van Rijkswaterstaat, kenmerk WOM 1875, 22 april 1985) de Commissie was gezeteld bij voormalige Wegbouwkundige Dienst; deze dienst is opgegaan in Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Delft, de latere Dienst Verkeer en Scheepvaart - Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai, Stcrt. 1981,107 - Richtlijnen geluidsbeperkende constructies langs wegen (GCW-2001, CROW ISBN 9066283599. GCW-2001 is mogelijk achterhaald. Ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling. - Sound level meters, International Electro technical Commission, nr. 60651. - CROW publicatie veilige inrichting van bermen uit 1999 - Dummy rapport voor onderzoek aan Tracéwetprojecten. De recentste versie is het dummy geluidsrapport v20061013 Lden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 190/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 191/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 192/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 1 inleiding 1 INLEIDING In de Wet geluidhinder (Wgh) en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten en dergelijke zijn grenswaarden voor de geluidsbelasting buiten aan de gevel en de zogenaamde uitwendige scheidingsconstructie opgenomen. De term uitwendige scheidingsconstructie is afkomstig uit het 'Bouwbesluit' en betekent niets anders dan gevel. In de tekst van dit deel wordt dan ook uitsluitend gesproken over gevel. Wanneer de grenswaarden voor buiten aan de gevel worden overschreden, dient eerst te worden nagegaan of de geluidsbelasting van de gevel door geluidsbeperkende maatregelen aan de weg en/of in het overdrachtsgebied tussen weg en gevel kan worden gereduceerd. In situaties waarin deze maatregelen niet mogelijk zijn of niet voldoende soelaas bieden, is het echter onvermijdelijk dat de geluidsbelasting van de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Deze hogere geluidsbelasting wordt dan binnen de daartoe door de Wgh gestelde voorwaarden als ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting door het bevoegd gezag vastgesteld. Het toelaten van een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde dient krachtens de Wgh altijd gevolgd te worden door een onderzoek waarin wordt nagegaan of deze hogere geluidsbelasting ook tot een te hoge geluidsbelasting in de woning of andere geluidsgevoelige bestemmingen leidt. In de Wgh en in de op grond daarvan genomen uitvoeringsbesluiten en opgestelde regelingen is vastgelegd op welke wijze dit onderzoek dient te worden uitgevoerd en met welke parameters rekening dient te worden gehouden. In dit deel worden de aspecten behandeld die met dit onderzoek samenhangen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 193/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 2 geluidsgevoelige ruimten en grenswaarden 2 GELUIDSGEVOELIGE RUIMTEN EN GRENSWAARDEN 2.1 INLEIDING Voor situaties waarin nieuwe woningen in de geluidszone van wegen worden gebouwd, wordt via het 'Bouwbesluit' zeker gesteld dat de geluidsbelasting in zogenaamde verblijfsgebieden binnen de woning de desbetreffende normen niet te boven gaan. De aanvrager van de bouwvergunning van de woning dient voor een juiste uitvoering van een en ander zorg te dragen. De ruimten in gebouwen die als geluidsgevoelig moeten worden aangemerkt, zijn in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) genoemd. In artikel 1 van de Wet geluidhinder zijn de geluidsgevoelige ruimten in een woning gedefinieerd en in het 'Besluit geluidhinder' en in artikel 111a van de Wgh zijn de geluidsgevoelige ruimten in de overige geluidsgevoelige gebouwen aangeduid. De grenswaarden, die in de verschillende situaties gelden, zijn voor woningen in de Wgh opgenomen en voor de overige geluidsgevoelige gebouwen in het 'Besluit geluidhinder'. Voor projecten die onder de Tracéwet vallen, zijn de grenswaarden opgenomen in artikel 111a van de Wgh. In de volgende paragrafen worden per geluidsgevoelige bestemming de geluidsgevoelige ruimten en de grenswaarden vermeld. De desbetreffende ruimten en de bijbehorende grenswaarden zijn ook vermeld in deel 0. 2.2 WONINGEN In artikel 1 van de Wgh is een definitie voor woning opgenomen: 'een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is'. Volgens jurisprudentie worden recreatiewoningen, ook al onderscheiden deze zich in bouwtechnische zin niet van een woning voor permanente bewoning, niet als woningen in de zin van de Wgh beschouwd (KB van 10 december 1990, nr. 90.023432 (gemeente Velsen)). Door legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen worden de eisen steeds meer gelijk aan die van woningen. 1 Dit wordt echter weer genuanceerd door jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake beroepen tegen de tracébesluiten voor de HSL-Zuid en Betuweroute. Uit deze uitspraken volgt dat het, om een aanvaardbaar verblijfsrecreatief klimaat te garanderen, wenselijk is de normen van de Wgh zoveel mogelijk overeenkomstig toe te passen voor campings en recreatiewoningen. 1 De wettelijke regelingen voor recreatiewoningen zijn in beweging. Er wordt door gemeenten eenmalig een heroverweging gemaakt om te bezien welke woningen permanent bewoond mogen worden. In een brief van 10 oktober 2003 aan de Tweede Kamer over dit onderwerp geeft de minister van VROM aan dat recreatiewoningen ook aan de milieuwetgeving zouden moeten voldoen, dus ook aan de Wgh. Veel informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van Infomil, www.infomil.nl Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 194/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 2 geluidsgevoelige ruimten en grenswaarden Krachtens artikel 1 van de Wet geluidhinder dient een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, als geluidsgevoelig te worden aangemerkt. Keukens die een vloeroppervlak hebben van 11 m 2 of meer, worden ook als geluidsgevoelig aangemerkt (zie ook paragraaf 6.1). De grenswaarden voor de geluidsgevoelige ruimten binnen woningen zijn vermeld in de artikelen 111, 111a en 112 van de Wgh. Er wordt onderscheid gemaakt naar: - zogenaamde nieuwe situaties; dit zijn situaties waarin sprake is van nieuwe wegaanleg (zie hoofdstuk 4 van deel 1) of situaties waarin de weg wordt gereconstrueerd en er geen sprake is van een saneringssituatie zoals omschreven in artikel 88 Wgh (zie paragraaf 6.2 van deel 1) - aanleg van een weg volgens een bestemmingsplan dat is vastgesteld vóór 1 januari 1986 - zogenaamde saneringssituaties zoals omschreven in artikel 88 Wgh (zie deel 1, paragraaf 6.2) of situaties die in het verleden reeds zijn gesaneerd. Tabel 2-1 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde woningen aanleiding situatie maximale wegaanleg reconstructie sanering weg is/wordt aangelegd overeenkomstig hoofdstuk 4 van deel 1 er wordt voor de eerste maal een hogere geluidsbelasting dan 48 db vastgesteld er is eerdere een hogere waarde vastgesteld # ; weg en woning op 1 maart 1986 aanwezig en door de minister van VROM is een hogere waarde dan 48 of 50 db vastgesteld # geluidsbelasting in de ruimten in db 33 33 waarde die gold ten tijde van de vaststelling van de hogere waarde 43*) *) In het Bgh 4:25 (zie Hoofdstuk Sanering) is aangegeven dat wanneer in één van de verblijfsruimten van de woning de geluidsbelasting hoger is dan 43 db(a), de geluidsbelasting in alle verblijfsruimten dient te worden teruggebracht tot 38 db(a). Alleen wanneer dit tot zeer hoge kosten leidt (bijvoorbeeld in kleine ondiepe ruimten) kan 43 db(a) als grenswaarde worden aangehouden. # ) Als de vastgestelde waarde een etmaalwaarde betreft, moet daar 2 db van worden afgetrokken om deze om te rekenen naar een L den. 2.3 BEJAARDENOORDEN Bejaardenoorden vallen onder de in artikel 1 Wgh opgenomen omschrijving van woning. Dit betekent dat bejaardenoorden dezelfde bescherming tegen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 195/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 2 geluidsgevoelige ruimten en grenswaarden geluidhinder ten deel valt als andere woningen, zodat ook voor deze objecten paragraaf 2.2 van toepassing is. 2.4 WOONWAGENSTANDPLAATSEN Woonwagenstandplaatsen worden aangemerkt als een geluidsgevoelige bestemming (zie deel 1 paragraaf 3.3.5). Er gelden echter geen maximaal toelaatbare geluidsbelastingen voor in de woonwagens. 2.5 ONDERWIJSGEBOUWEN In artikel 1 van de Wet geluidhinder worden onderwijsgebouwen als geluidsgevoelig aangemerkt. Onder onderwijsgebouwen dienen naast basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs en instellingen voor hoger beroepsonderwijs ook universiteiten te worden begrepen. In artikel 1 van de Wgh wordt aangegeven dat een gymnastieklokaal geen deel uitmaakt van een onderwijsgebouw. Voor de behandeling van zogenaamde noodscholen wordt verwezen naar deel 1 paragraaf 3.3.3. In onderwijsgebouwen worden leslokalen, theorielokalen en theorievaklokalen als geluidsgevoelig aangemerkt (artikel 111a Wgh en 'Besluit geluidhinder'). De grenswaarden, die voor deze ruimten dienen te worden aangehouden, zijn voor nieuwe wegaanleg en reconstructie voor niet-tracéwet-projecten in het 'Besluit geluidhinder opgenomen en voor saneringssituaties ook in het 'Besluit geluidhinder'. Voor Tracéwet-projecten zijn de waarden vermeld in artikel 111a Wgh. De grenswaarden zijn vermeld in de volgende tabel. Tabel 2-2 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde scholen bestemming ruimte maximale geluidsbelasting in db onderwijsgebouwen leslokalen of theorielokalen nieuwe saneringssituatie*) wegaanleg reconstructie 28 38 onderwijsgebouwen theorievaklokalen 33 43 *) het betreft hier de wettelijke grenswaarden; In Bgh 4:25 is aangegeven dat wanneer in de verblijfsruimten van de school de geluidsbelasting hoger is dan de in deze kolom aangegeven waarde, de geluidsbelasting dient te worden teruggebracht tot een 5 db lagere waarde. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 196/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 2 geluidsgevoelige ruimten en grenswaarden 2.6 GEZONDHEIDSZORGGEBOUWEN In artikel 1 van de Wet geluidhinder zijn ziekenhuizen en verpleeghuizen als geluidsgevoelig aangemerkt. In artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder is hieraan nog toegevoegd: Als andere gezondheidszorggebouwen als bedoeld in artikel 1, in de definitie van andere geluidsgevoelige gebouwen, onder 3, van de wet worden aangewezen: a. verzorgingstehuizen; b. psychiatrische inrichtingen; c. medisch centra; d. poliklinieken, en e. medische kleuterdagverblijven. De verblijfsruimten in deze gebouwen zijn aangewezen in artikel 1.1, lid e, van het 'Besluit geluidhinder. Het gaat om onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen; en onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van andere gezondheidszorggebouwen De grenswaarden die voor deze ruimten dienen te worden aangehouden, zijn voor nieuwe wegaanleg en reconstructie zonder Tracéwet-procedure in het 'Besluit geluidhinder opgenomen en voor saneringssituaties ook in het 'Besluit geluidhinder'. Voor Tracéwet-projecten zijn de grenswaarden vermeld in artikel 111a Wgh. De grenswaarden zijn vermeld in de volgende tabel. Tabel 2-3 - overzicht binnenwaarden van aanwezige of in aanbouw zijnde gebouwen voor gezondheidszorg bestemming ruimte maximale geluidsbelasting in ziekenhuizen andere gezondheidszorggebouwen onderzoeks- en behandelingsruimten ruimten voor patiëntenhuisvesting recreatie- en conversatieruimten onderzoeks- en behandelingsruimten recreatie en conversatieruimten woon- en slaapruimten nieuwe wegaanleg reconstructie db saneringssituatie* 28 38 33 43 28 38 *) het betreft hier de wettelijke grenswaarden; In het Bgh 4:25 is aangegeven dat wanneer in de verblijfsruimten van het gebouw de geluidsbelasting hoger is dan de in deze kolom aangegeven waarde, de geluidsbelasting dient te worden teruggebracht tot een 5 db(a) lagere waarde. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 197/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 2 geluidsgevoelige ruimten en grenswaarden 2.7 LITERATUUR - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Regeling vaststelling subsidieplafond sanering verkeerslawaai 2006 en criteria subsidieverlening, Stcrt. 2006, 2472, 233 p.36 - Wet geluidhinder, laatstelijk gewijzigd bij Stb. 2006, 350; http://wetten.overheid.nl Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 198/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 3 reken- en meetmethoden 3 REKEN- EN MEETMETHODEN 3.1 MEET- EN REKENVOORSCHRIFT De manier waarop de geluidswering van een gevel bij bestaande woningen en overige geluidsgevoelige gebouwen moet worden bepaald, is vastgelegd in Bijlage V van het Meet- en rekenvoorschrift geluidhinder. In dit besluit is zowel een rekenmethode als een meetmethode opgenomen. Met de norm NEN 5077 is aan het voorschrift een meer praktische invulling gegeven. Wanneer duidelijk is waaruit een gevel bestaat en wanneer van de verschillende onderdelen de geluidsisolatie bekend is (het overgrote deel van de gevallen), wordt in de regel voor de bepaling van de bestaande geluidswering uitsluitend gebruik gemaakt van de rekenmethode. Is een en ander bij een gevel niet duidelijk, dan wordt de bestaande geluidswering ook wel bepaald middels metingen. Wanneer gevelmaatregelen noodzakelijk zijn vindt de bepaling van de nieuwe geluidswering van de gevel altijd plaats door middel van berekening. Een eventuele controle van het uiteindelijk bereikte resultaat geschiedt altijd door middel van de meetmethode. In gevallen dat voor het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen een vergunning ingevolge de 'Woningwet' wordt vereist, dient ook te worden voldaan aan de eisen met betrekking tot geluidswering van het 'Bouwbesluit'. Het 'Bouwbesluit' biedt echter aan het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om hiervoor vrijstelling te verlenen indien reeds een toetsing volgens de Wgh plaatsvindt. In bijlage 4 is bijlage V van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 opgenomen. De berekeningen vinden plaats met behulp van computerprogramma's waarmee tevens een deel van de rapportage wordt gemaakt. Deze computerprogramma's maken vaak gebruik van catalogi waarin de isolatiewaarden van verschillende soorten materialen en ventilatievoorzieningen zijn opgenomen. 3.2 LITERATUUR - Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 - Herziening rekenmethode geluidswering gevels, actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure Verkeerslawaai en Woningen - Bouwbesluit Stb. 1991, 680 laatstelijk gewijzigd 28-11-2002 Stb. 2002, 582 - NEN5077 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 199/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 4 verschillende stappen in het onderzoek 4 VERSCHILLENDE STAPPEN IN HET ONDERZOEK In het standaard gevelisolatieonderzoek kunnen de volgende fasen worden onderscheiden: - Voorbereiding: o formeren projectgroep o vaststelling per woning en ander geluidsgevoelig gebouw van de geluidsbelasting van relevante gevels, o woningen waarbij de noodzakelijke isolatie lager is dan 20 db hoeven niet te worden meegenomen, behalve in bijzondere situaties, bijvoorbeeld als verwacht wordt dat de gevel een hele slechte isolatiewaarde heeft. o inventarisatie van de panden waarbij de toegestane grenswaarde wordt overschreden, waarvoor een hogere waarde wordt toegestaan en waarop het onderzoek in eerste instantie derhalve betrekking moet hebben, o voorlichting aan bewoners/eigenaren. - Bepaling geluidsbelasting binnen panden: o inventarisatie van relevante geluidsgevoelige ruimten, o opname van de bestaande situatie: o berekening en/of meting van de huidige geluidswering van de gevel, o bepaling van de geluidsbelasting binnen relevante vertrekken. o vaststelling of al dan niet wordt voldaan aan de toegestane grenswaarde. - Bepaling van de maatregelen aan gevels: o opstellen van voorstellen tot maatregelen o berekening van de geluidswering van de betreffende gevels, o vaststelling te verwachten geluidsbelasting binnen de onderscheiden ruimten, o toetsing aan de toegestane grenswaarde, o eventuele aanpassing voorstel. - Rapportage - Maken bestek of technische omschrijving - Overleg met bewoners/eigenaren: - Opstellen contract met bewoners/eigenaren - Aanbesteding, directie en toezicht - Uitvoering - Controle In de volgende hoofdstukken is een aantal van bovengenoemde stappen verder uitgediept. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 200/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 5 voorbereiding 5 VOORBEREIDING 5.1 ORGANISATIE In artikel 111, 111a en 112 van de Wet geluidhinder (Wgh) en artikel 3.10 van het Besluit geluidhinder (Bgh) is bepaald dat burgemeester en wethouders er op toe dienen te zien dat de geluidsbelasting in de geluidsgevoelige ruimten niet hoger is dan de in dat artikel genoemde waarden. De verplichting tot het treffen van maatregelen is gekoppeld aan de gevels waarvoor een hogere waarde vastgesteld is. Dit geldt zowel voor situaties van nieuwe wegaanleg en reconstructie als voor saneringssituaties. Planning Rijkswaterstaat hanteert het principe dat de geluidswering van de gebouwen op peil moet zijn gebracht voordat de weg wordt opengesteld. In de Wet geluidhinder is echter geen directe verplichting aanwezig dat de weg na de reconstructie pas mag worden gebruikt wanneer de gevelmaatregelen zijn uitgevoerd. Bij de planning dient er wel rekening mee gehouden te worden dat de maatregelen tijdig aangebracht zijn, zodat de binnenwaarden niet worden overschreden. Dat moment treedt op enige tijd na openstelling van de weg, afhankelijk van de groei van het verkeer. Wanneer er een wijziging van een rijksweg in het geding is, neemt Rijkswaterstaat veelal het initiatief tot de uitvoering van het onderzoek waarmee moet worden vastgesteld of aan de betreffende grenswaarden wordt voldaan. Ook wanneer er geen sprake is van aanleg noch reconstructie maar van sanering in het kader van de R/S-regeling (zie deel 1, hoofdstuk 6) is Rijkswaterstaat gehouden de eventueel benodigde geluidwerende maatregelen aan te brengen. De gemeente blijft echter een belangrijke rol spelen als: - intermediair tussen Rijkswaterstaat en bewoners/eigenaren; - leverancier van bouwtekeningen en dergelijke; - medeorganisator van hoorzittingen en dergelijke; - indiener van het saneringsprogramma indien van toepassing. Dit geldt echter niet bij Tracéwet en Spoedwet projecten; - verlener van eventuele bouwvergunningen; - en ingevolge artikel 111, 111a en 112 als verantwoordelijke instantie voor het uiteindelijke resultaat. Rijkswaterstaat heeft zelf op het gebied van woningisolatie weinig expertise. In vrijwel alle gevallen wordt dan ook het totale onderzoek vanaf inventarisatie tot en met de controle achteraf uitbesteed aan derden. Hiervoor komen doorgaans twee instanties in aanmerking; de zogenaamde samenwerkingsverbanden en particuliere bureaus. In dit verband wordt onder samenwerkingsverband verstaan de gemeentelijke samenwerkingsverbanden of geluidhinderdiensten die zijn ontstaan naar aanleiding van de uitvoerende taak die aan de gemeente is toebedeeld. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 201/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 5 voorbereiding Deze diensten beschikken veelal over voldoende expertise om een totaal gevelisolatieproject van begin tot eind uit te voeren. Sommige samenwerkingsverbanden verzorgen alleen de begeleiding en besteden het onderzoek uit aan adviesbureaus. Per geval zal moeten worden bezien of de inschakeling van een samenwerkingsverband mogelijk is dan wel dat moet worden overgaan tot uitbesteding aan een adviesbureau. Het verdient daarbij aanbeveling een projectteam in te stellen waarin vertegenwoordigers van alle participanten zitting hebben. De belangen van bewoners/eigenaren zal de gemeente moeten behartigen. In een projectgroep zullen zitting hebben: - gemeente; - samenwerkingsverband; - akoestisch adviseur; - Rijkswaterstaat. 5.2 PANDEN DIE IN HET ONDERZOEK WORDEN BETROKKEN Zoals reeds is aangegeven, heeft het onderzoek naar eventuele gevelmaatregelen betrekking op woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen waar een hogere waarde is of zal worden vastgesteld. Het besluit hieromtrent wordt als regel in de vorm van een brief aan de verzoeker van een hogere waarde meegedeeld. In het akoestisch onderzoek, dat ten grondslag ligt aan het verzoek om een hogere waarde, is doorgaans al een lijst opgenomen met de betreffende panden en hun geluidsbelasting. Voor deze panden zal het college van burgemeester en wethouders er op toe moeten zien dat de binnenwaarde wordt gehaald. Dit hoeft echter niet te betekenen dat ook al deze panden in het gevelisolatieonderzoek moeten worden betrokken. In zijn algemeenheid kan namelijk worden gesteld dat een normale gevel een geluidswering heeft van minimaal 20 db. Uitzondering zijn bijvoorbeeld woningen met daken die geen dakbeschot hebben of woningen die rondom voorzien zijn van glazen puien. Dit betekent dat wanneer een binnenwaarde van 43 db vereist is, slechts panden in beschouwing dienen te worden genomen die een hogere geluidsbelasting van de gevel hebben dan 61 db. De waarde van 61 db dient immers te worden verhoogd met de correctie ex. artikel 110g Wgh (zie paragraaf 6.2.1). Het geluidsniveau buiten aan de gevel bedraagt dan 63 db en bij een minimale geluidswering van 20 db zal de geluidsbelasting in de woning in ieder geval lager zijn dan 43 db. Bovenstaande gaat echter niet altijd op voor zeer lichte dakkapellen en slaapkamers onder daken van oude boerderijen. Gezien het bovenstaande is het aan te bevelen om in overleg met de gemeente, die immers krachtens de Wgh er op toe dient te zien dat er geen overschrijding plaatsvindt, te bepalen of het onderzoek kan worden beperkt tot de panden waarvan de geluidswering meer zal moeten bedragen dan 20 db. N.B. Burgemeester en wethouders moeten een besluit nemen over de te treffen geluidswering, dit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 202/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 5 voorbereiding 5.3 VOORLICHTING AAN BEWONERS/EIGENAREN Bij de voorbereiding van een gevelisolatieproject is het van het allergrootste belang dat gebruikers en/of eigenaren van de woningen en/of andere geluidsgevoelige objecten in een zeer vroeg stadium zo uitgebreid mogelijk zijn geïnformeerd over de komende activiteiten. Tevens kan in dit stadium reeds worden gepeild of eigenaren van panden bereid zijn het aanbod van een pakket maatregelen te accepteren. Daarbij kan dan eveneens een eventuele eigen bijdrage ter sprake komen in verband met bijvoorbeeld achterstallig onderhoud en specifieke wensen. Bewoners of eigenaren kunnen weigeren deel te nemen, maar het aanbod voor maatregelen is eenmalig, en als er sprake is van een weigering, vervalt de verplichting de maatregelen aan te brengen. In ieder geval moeten bewoners/eigenaren op de hoogte worden gebracht van een en ander voordat het noodzakelijke onderzoek, eventueel aangevuld met metingen, gaat plaatsvinden naar de samenstelling van gevels en hun staat van onderhoud. Het is bij de voorlichting zaak om enerzijds zo goed mogelijk duidelijk te maken waar het precies om gaat (maar daarbij beslist niet te veel verwachtingen wekken), maar anderzijds ook om mogelijkheden aan te geven tot het (voor eigen rekening) gelijktijdig doen uitvoeren van achterstallig onderhoud of woningverbetering. Dit zal dan veelal minder kosten met zich brengen, dan wanneer men dit op een ander tijdstip zou doen. N.B. Vaak is aan bewoners/eigenaren al in een eerder stadium mededeling gedaan over de mogelijkheid van gevelisolatie. Zo zal er op de hoorzitting die deel uitmaakt van de procedure voor vaststelling van de hogere waarde, er al op gewezen zijn dat er mogelijk een onderzoek naar de geluidswering van de woning zal gaan plaatsvinden en welke panden dit naar alle waarschijnlijkheid betreft. Voor de voorlichtingsbijeenkomst(en) zouden in principe slechts de bewoners/eigenaren kunnen worden uitgenodigd die in het kader van het onderzoek bezocht moeten worden. Dit heeft het voordeel dat het aantal aanwezigen beperkt kan worden, waardoor de voorlichting meer in de vorm van een gesprek dan in die van een verhaal met eenrichtingsverkeer zal kunnen plaatsvinden. Op de eerste bijeenkomst kunnen in ieder geval de uitvoerders van het akoestisch onderzoek worden voorgesteld. Tevens kan dan worden ingegaan op de opeenvolgende stappen die in het gehele project worden doorlopen en op welke tijdstippen de bewoners/eigenaren er direct bij betrokken zullen worden. Het is belangrijk in de voorlichting ook de kosten aan de orde te stellen. De kosten van gevelmaatregelen zijn weliswaar in principe niet voor de bewoners en/of eigenaren. Dit gaat echter niet zover dat in alle situaties de kosten van alle werkzaamheden aan de gevel worden vergoed. Bij achterstallig onderhoud bijvoorbeeld komen de kosten daarvan voor rekening van de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 203/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 5 voorbereiding bewoner/eigenaar. In gevallen waar sprake is van het doen uitvoeren van specifieke wensen van de bewoner/eigenaar (onderhoud, woningverbetering en dergelijke) kan in goed overleg de eigen bijdrage van de bewoners vastgesteld worden. Deze eigen bijdrage is in principe gebaseerd op de meerkosten. In de voorlichting zal ook aandacht moeten worden besteed aan de gevolgen voor de huur van de betreffende panden. Het treffen van geluidwerende maatregelen is op zich geen reden tot huurverhoging. Aanvullende voorzieningen die ter verbetering van de kwaliteit van de woningen worden getroffen in opdracht en voor rekening van de eigenaar, kunnen dat uiteraard wel zijn. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 204/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 6 bepaling huidige geluidsbelasting binnen gebouwen 6 BEPALING HUIDIGE GELUIDSBELASTING BINNEN GEBOUWEN 6.1 INVENTARISATIE VAN DE GELUIDSGEVOELIGE RUIMTEN In artikel 1 van de Wet geluidhinder is aangeven wat onder een geluidsgevoelige ruimte binnen een woning moet worden verstaan. Een geluidsgevoelige ruimte is een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m 2 ; Door de minister van VROM is het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) ingesteld. Dit bureau is belast met de uitvoering van onder andere de regeling ten aanzien van gevelmaatregelen tegen wegverkeers- en spoorweglawaai. Dit bureau gaat in grote lijnen als volgt met twijfelgevallen om: a. kamers die de allure van een slaapkamer hebben maar bijvoorbeeld in gebruik zijn als hobby,- en/of strijkkamer. In zulke gevallen wordt de tekening behorend bij de bouwvergunningaanvraag als leidraad gebruikt. Als op deze tekening de ruimte als slaapkamer is aangeduid, wordt deze als geluidsgevoelig aangemerkt. b. ruimte die niet de allure heeft van een slaapkamer maar kennelijk in gebruik als slaapkamer. Hiermee worden bijvoorbeeld zolders bedoeld waar een bed staat. De medewerkers van VROM proberen dan vast te stellen of de desbetreffende ruimte kennelijk als permanente slaapkamer wordt gebruikt. Wanneer het gebruik zich beperkt tot de incidentele logé wordt de ruimte niet als geluidsgevoelig aangemerkt. Het al dan niet permanente gebruik wordt vaak afgeleid van de aankleding van de ruimte (aanwezigheid van gevulde kleerkasten, schilderijtje aan de muur enz.) Bijvoorbeeld: In een oude boerderij zijn op de voormalige (hooi)zolder, op welke krakkemikkige manier dan ook, slaapkamers afgetimmerd die ook daadwerkelijk als zodanig in gebruik zijn. Hoewel hiervoor geen bouwvergunning is verstrekt, worden de ruimten als geluidsgevoelig aangemerkt en het dak wordt, vaak tegen zeer hoge kosten, geïsoleerd. De boerderij daarnaast is nog in de oorspronkelijke staat en op zolder is nog de oude afgetimmerde woonruimte aanwezig van de vroegere inwonende knecht. De bedstee is nog aanwezig maar de ruimte wordt Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 205/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 6 bepaling huidige geluidsbelasting binnen gebouwen verder gebruikt voor de opslag van huisraad. In het kader van de sanering worden voor deze ruimte geen maatregelen getroffen. c. Hobbyruimten en studeerkamers op de begane grond, open keukens, serres en dergelijke. Wanneer deze ruimten in een open verbinding staan met de woonkamer worden deze ruimten in het kader van de sanering als geluidsgevoelig aangemerkt. Als ze echter van de woonkamer kunnen worden afgesloten door een deur, is er geen sprake van geluidsgevoeligheid. Ten aanzien van andere geluidsgevoelige bestemmingen is in het 'Besluit geluidhinder' aangegeven wat onder geluidsgevoelige ruimten moet worden verstaan (zie hoofdstuk 2). 6.2 BEPALING VAN DE GELUIDSBELASTING VAN DE GEVEL(S) De geluidsbelasting van de gevel wordt ontleend aan de vastgestelde hogere grenswaarde. Deze waarde kan voor het dimensioneren van eventuele gevelmaatregelen echter niet zonder meer worden overgenomen. Bij de toetsing aan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting in de gebouwen wordt een aantal aspecten meegenomen dat bij het bepalen van de geluidsbelasting buiten aan de gevel achterwege blijft, te weten: 6.2.1 Correctie ex. artikel 110g Wet geluidhinder Bij de bepaling van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting buiten aan de gevel wordt conform artikel 110g Wgh een aftrek toegepast in verband met de verwachting dat het verkeer in de toekomst stiller zal worden (zie deel 2 hoofdstuk 7). Deze aftrek bedraagt 2 db voor wegen met een voor lichte motorvoertuigen representatieve snelheid van 70 km per uur en hoger en 5 db voor overige wegen. Krachtens artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 geldt deze correctie niet voor de geluidsbelasting in gebouwen. Deze correctie dient dan ook bij de (vastgestelde) geluidsbelasting van de gevel te worden opgeteld. 6.2.2 Kruispuntcorrectie/optrekcorrectie Een andere correctie betreft de kruispuntcorrectie/optrekcorrectie. In akoestisch onderzoek zoek dat is uitgevoerd conform het oude reken- en meetvoorschrift verkeerslawaai 1981 dat van kracht was tot april 2002, werd bij de toetsing aan de grenswaarden voor buiten aan de gevel geen rekening gehouden met een kruispunt of obstakeltoeslag. Met het Reken- en Meetvoorschrift Wegverkeerslawaai 2002 en dus ook met het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 wordt een dergelijke toeslag wel toegepast. Bij projecten volgens het oude voorschrift werd de hoogte van deze correctie vaak afzonderlijk gerapporteerd. Wanneer dit niet het geval is, is een aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk. De gevelmaatregelen dienen te worden gedimensioneerd op de waarde van de geluidsbelasting inclusief de correctie. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 206/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 6 bepaling huidige geluidsbelasting binnen gebouwen 6.2.3 Geluidsbelasting van verschillende bronnen In de Wgh, noch in de uitvoeringsbesluiten, is aangegeven hoe bij de toetsing aan de binnenwaarde dient te worden gehandeld wanneer een pand door meerdere bronnen wordt aangestraald. Het is van belang in de gaten te houden dat de hoofdlijn van de Wgh is de beoordeling per bron afzonderlijk. Dat geldt dus ook voor de toetsing van geluidsbelastingen binnen woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen. Artikel 110f van de Wgh legt bij degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, de verplichting op onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen indien woningen binnen meerdere zones zijn gelegen. Over het algemeen werd hier tot de laatste wetswijziging weinig uitvoering aan gegeven. Meestal geldt dan de algemene lijn van de Wgh en dat is de beoordeling per bron. In sommige gevallen worden de maatregelen gedimensioneerd op de hoogste vereiste geluidswering van de gevel. Bij de sanering ten laste van VROM wordt er wel zoveel mogelijk voor gezorgd niet alleen de maatregelen voor de weg te nemen, maar ook voor de nog te saneren spoorweg. 6.2.4 Geluidsbelasting van verschillende gevels Bij ( gedeeltelijk ) vrijstaande woningen wordt voor de gevel met de hoogste geluidsbelasting de maximaal toelaatbare waarde van de geluidsbelasting vastgesteld. Bij het bepalen van de geluidsbelasting in het pand kan ook de geluidsbelasting van de andere gevels van belang zijn. Deze waarde kan worden bepaald met behulp van de VROM publicatie: Herziening rekenmethode geluidswering gevels, actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure Verkeerslawaai en Woningen. In meer complexe situaties kan aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn. 6.3 INVENTARISATIE VAN DE BESTAANDE SITUATIE Van de ruimten die als geluidsgevoelig worden aangemerkt en van de relevante gevels moeten de afmetingen bekend zijn. Verder is inzicht nodig over de samenstelling van de verschillende constructiedelen waaruit een gevel bestaat. Het is duidelijk dat bouwtekeningen uiterst waardevol zijn om deze gegevens te verzamelen. Als er geen tekeningen beschikbaar zijn, of als deze kennelijk verouderd zijn, moet de informatie verzameld worden door opname ter plaatse in de woning. Daarbij wordt een en ander opgemeten of door een deskundige zo goed mogelijk geschat. Het is aan te bevelen in ieder geval een bezoek aan alle desbetreffende panden te brengen (ook al zijn er betrouwbare tekeningen beschikbaar). Dit bevordert de medewerking van de bewoners en kan in een aantal gevallen voorkomen dat men ondanks goede tekeningen toch nog voor bouwkundige verrassingen komt te staan. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 207/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 6 bepaling huidige geluidsbelasting binnen gebouwen 6.4 GELUIDSBELASTING IN GELUIDSGEVOELIGE RUIMTEN De geluidswering van de gevel dient te worden bepaald conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In dit voorschrift is zowel een reken- als een meetmethode opgenomen Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan berekeningen omdat metingen zeer veel tijd vergen en dus erg kostbaar zijn. Bovendien kan bij het ontbreken van speciale ventilatievoorzieningen niet worden voldaan aan de hier onder vermelde voorwaarde ten aanzien van de ventilatie. De bestaande geluidswering van de gevel wordt dan ook door berekeningen bepaald. Hiervoor worden computerprogramma's gebruikt waarin de geïnventariseerde informatie wordt ingevoerd. Omdat er veelal nog geen sprake is van geluidwerende ventilatievoorzieningen, wordt de ventilatie gedefinieerd als een opening in de gevel met een geluidswering gelijk aan 0 db(a) en ter grootte van de helft van hetgeen conform het 'Bouwbesluit' (in casu NEN 1087) vereist is. De berekeningen resulteren in een overzicht waarin de berekende geluidsbelasting in de geluidsgevoelige ruimten naast de grenswaarde is gezet. In dit overzicht wordt tevens aangegeven waar de grenswaarde wordt overschreden en in welke mate. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 208/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 7 toetsing aan de normen 7 TOETSING AAN DE NORMEN Wanneer de geluidsbelasting in de geluidsgevoelige ruimten van de desbetreffende panden bij de huidige gevelopbouw en indeling is bepaald, kan worden vastgesteld in hoeverre wordt voldaan aan de grenswaarden uit de tabellen uit hoofdstuk 2. Bij een overschrijding zullen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Voor saneringsprojecten is verder nog het volgende van belang. Ingevolge de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai (Ssv) worden de maatregelen erop gericht een binnenwaarde van 38 db te behalen. Als dat niet haalbaar is kan het college van Burgemeester en Wethouders hiervan gemotiveerd afwijken tot een maximum van 43 db (zie artikel 16 Ssv). Dit gebeurt echter uitsluitend voor die vertrekken waarbij de geluidsbelasting zonder maatregelen hoger is dan de wettelijke grenswaarde. Door het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) worden verder de volgende beleidslijnen aangehouden: - Indien binnen een woning in een geluidsgevoelig vertrek de 43 db(a) wordt overschreden, wordt, conform het Ssv, voor alle vertrekken binnen deze woning er naar gestreefd om een geluidbelasting van 38 db te realiseren. Het maakt daarbij niet uit of slechts voor de bovenste verdieping of voor alle verdiepingen de buitenwaarde is vastgesteld. - indien slechts voor de bovenste verdieping een maximaal toelaatbare waarde is vastgesteld, mag bij de bepaling van de binnenbelasting op de lagere verdiepingen de gevelbelasting van deze lagere verdieping worden gebruikt (deze komt uit akoestisch onderzoek en is in dat geval niet vastgesteld). Deze buitenwaarde is dus veelal lager dan de vastgestelde waarde op de bovenste verdieping. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 209/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 8 bepaling van de te treffen aanvullende maatregelen 8 BEPALING VAN DE TE TREFFEN AANVULLENDE MAATREGELEN Als het berekende binnenniveau te hoog is en de geluidswering van de gevel dus onvoldoende blijkt te zijn, wordt op basis van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 nagegaan aan welk geveldeel of welke geveldelen het meest efficiënt aanpassingen aangebracht kunnen worden, rekening houdend met de vereisten van soberheid en doelmatigheid. In de praktijk blijkt de volgorde meestal: - ten eerste de ventilatie; - vervolgens de beglazing in samenhang met kierdichting van ramen en deuren; - tenslotte de gesloten geveldelen zoals borstweringen, daken en dichte muren. In het rekenmodel worden de gevelelementen met een te geringe geluidsisolatie vervangen door constructies met een hogere isolatiewaarde, zodanig dat de vereiste geluidswering wordt bereikt. Het zal duidelijk zijn dat dit proces in zekere zin een 'trial and error' methode is. Met enige akoestische kennis en ervaring kan na enige tijd echter vrij snel geraamd worden hoeveel verbetering per geveldeel nodig is. Vervolgens komt het er op aan een voorzieningenpakket samen te stellen dat het meest praktisch is. Enkele belangrijke factoren zijn: - welke raamlengte is beschikbaar voor suskasten; - wat mag de dikte van de borstwering zijn; - welke beglazing en welke kierdichting kan nog in het bestaande kozijn aangebracht worden. Maatregelen moeten afgestemd worden op het totale project. Dit betekent dat gestreefd moet worden naar een zekere eenheid in voorzieningen, zowel ten behoeve van het gevelbeeld van alle woningen (welstand) als ten behoeve van de uitvoering. Veel differentiatie brengt doorgaans een aantal problemen en hogere kosten met zich. Zo moet bijvoorbeeld vermeden worden dat een te groot aantal verschillende glassoorten van hetzelfde formaat verwerkt moet worden. Naast het voldoen aan akoestische eisen dienen gevelmaatregelen natuurlijk ook te voldoen aan de algemeen te stellen eisen met betrekking tot ventilatie, warmte en vocht als ook de energiehuishouding. Deze eisen zijn opgenomen in het 'Bouwbesluit'. De regels uit het 'Bouwbesluit' zijn overigens formeel gesproken alleen van toepassing wanneer er een bouwvergunning is vereist. Bij het dimensioneren van de maatregelen moet bedacht worden dat wanneer achteraf blijkt dat de maatregelen niet voldoende effect hebben, dit slechts Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 210/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 8 bepaling van de te treffen aanvullende maatregelen tegen hoge kosten kan worden hersteld. Dit pleit er voor om bij het vaststellen van de maatregelen aan de veilige kant te gaan zitten. N.B. Ten aanzien van het uiteindelijk te bereiken resultaat moet worden opgemerkt dat uit een groot aantal reeds uitgevoerde saneringsprojecten is gebleken dat bij controlemetingen nogal eens afwijkingen worden gevonden ten opzichte van het berekende resultaat. Gemiddeld blijkt het gemeten resultaat slechter dan het berekende. Het is derhalve verstandig daarmee bij de bepaling van de voorzieningen rekening te houden (dat wil zeggen in geringe mate overdimensioneren wanneer dit binnen de grenzen van soberheid en doelmatigheid kan). Bovendien zal bij het beschrijven van de maatregelen uitgebreid moeten worden beschreven op welke wijze de maatregelen dienen te worden aangebracht. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 211/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 9 rapportage 9 RAPPORTAGE De wijze waarop de rapportage dient plaats te vinden is vastgelegd in bijlage 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In bijlage 4 van deze handleiding is het gehele meet- en rekenvoorschrift opgenomen. Bij de rapportage kan onderscheid worden gemaakt tussen het rapport waarin verslag wordt gedaan van de uitgangspunten en resultaten van de isolatieberekeningen en het rapport waarin de uit te voeren maatregelen uitvoerig zijn beschreven ten behoeve van de uitvoering. 9.1 RAPPORT VAN HET AKOESTISCH/BOUWTECHNISCH ONDERZOEK Aan de verbetering van gevelisolatie voor verkeerslawaai ligt een akoestisch/bouwkundig onderzoek ten grondslag. Het akoestisch onderzoek en de rapportage daarvan dient in ieder geval te omvatten (per woning of ander geluidsgevoelig gebouw): - weergave van alle uitgangspunten en berekeningsresultaten, zoals: o geluidsbelasting van de desbetreffende gevel en/of onderdelen daarvan, o correctiefactoren voor gevelstructuur en gevelvlak, o geluidswering van de gevel(s) in db voor standaard buitengeluid, o resulterende geluidsbelasting binnen de ruimte(n), - berekening in de bestaande situatie van het binnenniveau in de relevante vertrekken met behulp van de rekenmethodiek zoals gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006, - maatregelen en voorzieningen die moeten worden getroffen om aan de te stellen eis (maximaal toelaatbaar binnenniveau) te voldoen met een beschrijving van de wijze waarop de voorzieningen dienen te worden aangebracht, - berekening van het te verwachten binnenniveau in de relevante vertrekken in de situatie met voorzieningen met behulp van de voornoemde rekenmethodiek. Het bouwkundige deel van het gevelisolatie onderzoek omvat per woning (of andere geluidsgevoelige bebouwing): - vaststelling per relevant vertrek van de onderdelen en constructies waaruit de gevel (het dak) bestaat, - opname van de maten van de verschillende onderdelen, - opname van de afmetingen van de desbetreffende ruimte, - vaststelling van de staat van onderhoud per onderdeel en/of constructie, - opname van mogelijk noodzakelijke nevenwerkzaamheden ten behoeve van de aan te brengen voorzieningen zoals het herstellen van schilderwerk en behang en dergelijke, - inventarisatie van het al dan niet mede bepalend zijn van de gevel voor het karakter van de omgeving (bijvoorbeeld bij een beschermd dorps- of stadsgezicht), Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 212/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 9 rapportage - vaststelling van de noodzaak tot aanvraag van een bouwvergunning, - inventarisatie van mogelijke specifieke wensen van bewoners/eigenaren tegen een eigen bijdrage in de kosten. 9.2 BESTEK OF TECHNISCHE OMSCHRIJVING Ten behoeve van aanbesteding en uitvoering van de voorgestelde gevelmaatregelen moet een bestek of ten minste een technische beschrijving worden opgesteld. Daarin dienen tenminste te zijn opgenomen: - omschrijving van de uit te voeren maatregelen met de nodige detailbeschrijvingen, - duidelijke tekeningen en/of schetsen van de maatregelen en hun details, - (separaat) een zo gedetailleerd mogelijke raming van de te verwachten kosten. De in het bestek of technische omschrijving opgenomen maatregelen dienen te voldoen aan hetgeen ten aanzien van hun bouwkundige aspecten wordt vereist conform het 'Bouwbesluit'. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 213/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 10 overleg met bewoners/eigenaren en het contract 10 OVERLEG MET BEWONERS/ EIGENAREN EN HET CONTRACT 10.1 OVERLEG MET BEWONERS/EIGENAREN Het overleg met bewoners/eigenaren van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen speelt een belangrijke rol in het gehele proces, niet alleen bij de vaststelling van de omvang van het proces, maar ook bij de uitvoering. De formele stappen die worden genomen staan omschreven in hoofdstuk 6 van het Besluit geluidhinder. In het overleg kan tevens worden nagegaan welke niet direct tot het project behorende werkzaamheden op verzoek van de bewoner/eigenaar gelijktijdig kunnen worden uitgevoerd en welke eigen bijdrage daarmee gemoeid zal zijn. In grote lijnen omvat dit onderdeel: - inventarisatie of al dan niet de wens bestaat om aan het project deel te nemen, als de bewoner niet wil deelnemen wordt deze weigering vastgelegd (zie 10.2) - vaststelling van de te nemen maatregelen en eventuele specifieke wensen van bewoner/eigenaar, - vaststelling of bewoner/eigenaar al dan niet een deel van de kosten voor eigen rekening moet nemen (in verband met specifieke wensen en/of achterstallig onderhoud), - voorlopige vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage (later definitief vast te stellen na offerte aannemer). 10.2 WEIGERING Volgens artikel 6.3 Besluit geluidhinder (Bgh) worden de eigenaren en bewoners van de woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen schriftelijk op de hoogste gesteld dat wordt overwogen geluidwerende voorzieningen aan te brengen. Volgens artikel 6.4, eerste lid, Bgh wordt de eigenaren en bewoners verzocht binnen drie weken schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek. Als deze toestemming uitblijft, wordt conform artikel 6.4, tweede lid, Bgh de eigenaren en bewoners schriftelijk meegedeeld dat geen akoestisch en bouwtechnisch onderzoek kan worden uitgevoerd, tenzij deze schriftelijke toestemming binnen twee weken alsnog wordt verleend. Als daarna ook geen toestemming wordt ontvangen, krijgen de bewoners op grond van artikel 6.4, derde lid, Bgh schriftelijk de mededeling dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht. De weigering kan ook worden vastgelegd door middel van een verklaring (in bijlage 5.4 is een voorbeeld van een dergelijke verklaring opgenomen). Op grond van artikel 114a, eerste lid, Wgh vervalt dan de verplichting om maatregelen te treffen ten aanzien van die woning of ander geluidsgevoelig gebouw. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 214/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 10 overleg met bewoners/eigenaren en het contract 10.3 CONTRACT MET BEWONERS/EIGENAREN De maatregelen worden formeel uitgevoerd in opdracht van de bewoner/eigenaar. Gezien de relatie die er is met de wegaanleg en gezien de wijze van financiering van de maatregelen wordt als regel voor de opdrachtverlening mandaat gegeven aan Rijkswaterstaat. In het kort houdt dit in: - voor de uitvoering van de maatregel wordt door Rijkswaterstaat veelal met elke bewoner/eigenaar een (standaard)contract afgesloten waarin de werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten worden omschreven, (In bijlage 5.1 is een voorbeeld opgenomen van een dergelijk contract) Ook met eventuele huurders kan een contract worden gesloten waarin de medewerking van de huurder bij uitvoering van de maatregelen wordt gewaarborgd (zie bijlage 5.2), - de kosten worden gespecificeerd naar het door RWS te betalen deel en eigen bijdrage, - vermeld wordt aan wie aanbesteding, directie en toezicht wordt gemandateerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 215/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 11 uitvoering 11 UITVOERING 11.1 AANBESTEDING, DIRECTIE EN TOEZICHT Aanbesteding en gunning geschiedt op de daartoe geëigende wijze, rekening houdend met zowel op nationaal niveau als op EU-niveau geldende voorschriften. Desgewenst kan hieromtrent advies worden ingewonnen bij de instantie die zich bezighoudt met de uitvoering van de reguliere sanering, de zogenaamde budgethouder). Directie en toezicht worden als regel gemandateerd aan voornoemde budgethouder. In situaties waarin geen sprake is van saneringsgevallen worden deze werkzaamheden ook wel uitbesteed aan een adviesbureau. 11.2 UITVOERING Bij de uitvoering zal rekening worden gehouden met de bijzonderheid dat het hier gaat om bewoonde panden. De overlast die de bewoners zullen ondervinden, zal zo zoveel mogelijk moeten worden beperkt terwijl aan de andere kant geen tijd verloren mag gaan. Dit vraagt met name aandacht voor de volgende aspecten: - uitvoering vindt plaats op een tijdstip dat in nauw overleg met bewoners is vastgesteld en volgens een strak planningschema, - uitvoerend personeel is van te voren geïnstrueerd in hoe zich te gedragen en hoe met bewoners om te gaan, - onvermijdelijk gemaakte rommel wordt aan het einde van iedere dag opgeruimd. 11.3 CONTROLE Een controle van het uiteindelijk bereikte resultaat wordt uitgevoerd door middel van metingen. Daarbij geldt het volgende: - metingen vinden plaats bij door het bevoegd gezag aangewezen woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen, - de metingen worden overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 uitgevoerd. Bij sanering dient tenminste 1 op de 20 woningen met een minimum aantal van 1 (een zogenaamde deelwaarneming) te worden doorgemeten, conform de Regeling vaststelling subsidieplafond sanering verkeerslawaai 2006 Stcrt. 2006, 247, - bij de desbetreffende woning worden alle vertrekken doorgemeten waaraan voorzieningen zijn aangebracht, - de resultaten van de metingen worden schriftelijk gerapporteerd en getoetst aan de doelstelling (berekend binnenniveau). Wanneer blijkt dat structureel niet aan de doelstelling wordt voldaan, wordt nagegaan wat daarvan de oorzaak is. De noodzakelijke aanpassingen worden aangebracht, waarna opnieuw aan het desbetreffende onderdeel de controlemeting wordt uitgevoerd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 216/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 11 uitvoering N.B. Indien zich bij meerdere woningen het desbetreffende onderdeel voordoet, moet daarbij dezelfde aanpassing worden aangebracht (zie ook pagina 36 en 37 van 'Herziening rekenmethode geluidswering gevels'). 11.4 AFRONDING Wanneer de werkzaamheden conform het bestek zijn uitgevoerd en het beoogde resultaat is bereikt, kan een verklaring met de eigenaar worden opgesteld waarin wordt verklaard dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd en de aannemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Een voorbeeld van deze verklaring is als bijlage 5.3 opgenomen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 217/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 12 aandachtspunten bij voorzieningen voor gevelisolatie 12 AANDACHTSPUNTEN BIJ VOORZIENINGEN VOOR GEVELISOLATIE Bij ruimten die aan meerdere gevels (waaronder ook een dak wordt verstaan) zijn gelegen, moet er op worden gelet dat het uiteindelijke binnenniveau de resultante is van de niveaus die ontstaan tengevolge van geluidstransmissie door de onderscheiden gevels. Extra aandacht moet besteed worden aan ruimten die zich onder een dak bevinden. Het komt nogal eens voor dat zich daar niet in het zicht bevindende overdrachtswegen voor omloopgeluid voordoen. Dit omloopgeluid kan het resultaat in niet geringe mate negatief beïnvloeden. Het is zelfs niet geheel uit te sluiten dat zich gevallen voordoen, waarbij bij controlemetingen moet worden geconstateerd dat de vereiste verbetering niet is gerealiseerd, en dat daarvoor geen directe oorzaak is aan te wijzen. Veelal rest dan nog slechts destructief onderzoek om de oorzaak te kunnen achterhalen. Dakkapellen kunnen een extra probleem vormen door de vaak geringe mogelijkheden tot voorzieningen en de relatief grote oppervlakte. Het is aan te bevelen om in het bouwkundige deel van het onderzoek reeds terdege na te gaan wat in zulke gevallen de reële mogelijkheden zijn tot voorzieningen. De met maatregelen verbonden kosten zullen bij de besluitvorming en het na te streven resultaat veelal een grote rol spelen. Het ventilatieaspect speelt vaak een belangrijke rol bij de verbetering van de geluidswering van gevels. Als eerste worden bij hoge geluidsbelastingen van de gevel ter verbetering van de geluidswering immers naden en kieren gedicht. Door deze naden en kieren vond in de oude situatie vaak een niet te verwaarlozen deel van de ventilatie plaats. In de verbeterde situatie moet daarvoor dus vervanging plaatsvinden. Dit gebeurt door middel van een geluid gedempte ventilatievoorziening (zogenaamde suskast). De vereiste mate van ventilatie wordt conform het 'Bouwbesluit' gegeven in de Nederlandse norm NEN 1087, 'Ventilatie van woongebouwen'. Bij de dimensioneren van voorzieningen in een gevel moet tevens rekening worden gehouden met de eis in NEN 1087 ten aanzien van beweegbare constructieonderdelen (doorspuibaarheid). Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 218/276

DEEL 3 GEVELISOLATIE hoofdstuk 13 literatuur 13 LITERATUUR - Besluit geluidhinder van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 532 - Subsidieregeling sanering verkeerslawaai, 2006 en criteria subsidieverlening Stcrt. 2006, 247p.36 - Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 bijlage V - Herziening rekenmethode geluidswering gevels, actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure Verkeerslawaai en Woningen, uitgave VROM, december 1989. - Bouwbesluit Stb. 1991, 680 laatstelijk gewijzigd 28-11-2002 Stb. 2002, 582 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 219/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 220/276

DEEL 4 PROCEDURES Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 221/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 222/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 1 inleiding 1 INLEIDING Bij ieder type situatie (nieuwe wegaanleg, wijziging van een weg, bestaande situaties) kent de wet een aparte procedure. Deze procedures moeten worden doorlopen voordat met de aanleg dan wel de wijziging van een weg kan worden begonnen. In dit deel worden deze procedures alleen voor rijkswegen stap voor stap beschreven. Voor andere wegen kunnen de procedures afwijken. Met name is de procedure voor de verlening van hogere waarden voor geluidsgevoelige bestemmingen langs gemeentelijke wegen verlegd met de laatste wijziging van de Wet geluidhinder (van kracht per 1 januari 2007) van de provincie naar de gemeente. Voor rijkswegen blijft de verlening van de hogere waarden een taak van de provincie, resp. de minister van VROM (voor saneringswoningen). Bij de beschrijving is gekozen voor een meer populaire beschrijving waarbij mogelijk detailzaken achterwege zijn gelaten. Daarom wordt steeds nauwkeurig verwezen naar artikelnummers en zelfs lidnummers van de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) en andere bijbehorende besluiten. In de beschrijving wordt ook de relatie met andere wetgeving duidelijk gemaakt, met name de Wet ruimtelijke ordening. Anders dan in het algemeen geldt voor Rijkswaterstaat dat indien er activiteiten voor eigen wegen worden voorzien die MER-plichtig zijn, dat dan altijd de Tracéwet van toepassing is. Dit zal altijd het geval zijn bij de aanleg van rijkswegen en ook bij grotere wijzigingen. Op de aanleg van wegen van derden en ook kleinere wijzigingen (bijvoorbeeld benutting) zullen Wgh / Wro-procedures van toepassing zijn. Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Voor bestemmingsplannen zijn enkele belangrijke wijzigingen: Bestemmingsplannen worden in tegenstelling tot de huidige situatie verplicht voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Bestemmingsplannen moeten binnen een periode van tien jaar opnieuw worden vastgesteld. De bestemmingsplanprocedure halveert van ruim een jaar naar ongeveer 22 tot 24 weken; Buitenplanse vrijstellingen (artikel 19 huidige WRO) zijn drastisch beperkt tot een 'kruimellijst'; Digitalisering van bestemmingsplannen wordt verplicht; Er is niet langer sprake van goedkeuring van een bestemmingsplan door de provincie. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 223/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg 2 AANLEG VAN EEN NIEUWE RIJKSWEG 2.1 ALGEMEEN Bij de aanleg van een nieuwe weg kunnen zich vier situaties voordoen. In de volgende overzicht zijn deze situaties, met het paragraafnummer waaronder ze in dit hoofdstuk worden behandeld en de desbetreffende wetsartikelen vermeld. paragraafnummer situatie wetsartikelen 2.2 aanleg volgens de Tracéwet artikel 87b-87e Wgh 2.3 aanleg van een rijksweg binnen een bestemmingsplan 2.4 aanleg van een rijksweg volgens een projectbesluit aanleg van een rijksweg buiten bestemmingsplan artikel 76-77 Wgh artikel 76a-77 Wgh artikel 79-81 Wgh De situatie aanleg van een rijksweg buiten bestemmingsplan (artikel 79-81 Wgh) komt in de praktijk van Rijkswaterstaat niet vaak voor. Deze situatie is daarom in dit deel niet nader beschreven. De kern van deze procedure is dat pas tot aanleg van een weg kan worden overgegaan nadat een besluit van de burgemeester en wethouders onherroepelijk is geworden. In dit besluit worden de uit te voeren geluidsbeperkende maatregelen vastgelegd. Dit besluit wordt ook wel het 'maatregelenbesluit' genoemd. Als bij de situaties 2.3 tot en met 2.4 niet aan de voorkeursgrenswaarde voor de aanleg van een nieuwe weg wordt voldaan - 48 db - zal tevens een hogere waarde procedure moeten worden gevolgd. Dit houdt in dat aan gedeputeerde staten wordt gevraagd een hogere geluidsbelasting dan 48 db vast te stellen. De procedure wordt beschreven in het 'Besluit geluidhinder'. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 224/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg 2.2 AANLEG VAN EEN WEG VOLGENS DE TRACÉWET MER/Trajectnota artikel 3 Tracéwet Voor de aanleg van een weg in het kader van de Tracéwet wordt altijd een MER/Trajectnota opgesteld. standpunt artikel 9 Tracéwet De minister van Verkeer en Waterstaat bepaalt in overeenstemming met de minister van VROM zijn standpunt over de aanleg van de weg en het tracé waarnaar de voorkeur uitgaat. OTB artikel 11 Tracéwet Zes maanden na het uitbrengen van het standpunt stelt de minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de minister van VROM een ontwerp-tracébesluit vast. Dit ontwerp-tracébesluit bevat o.a. - de resultaten van het akoestisch onderzoek; - de geluidsgevoelige objecten waar een hogere waarde voor zal gaan gelden; - de beschrijving van de geluidsbeperkende voorzieningen. Tijdens de voorbereiding van het ontwerp-tracébesluit wordt het akoestisch onderzoek uitgevoerd. Vervolgens worden de uit te voeren geluidsbeperkende maatregelen bepaald. Deze maatregelen worden in het ontwerp-tracébesluit opgenomen. toezending OTB artikel 12 Tracéwet Het ontwerp-tracébesluit wordt toegezonden aan de betrokken bestuursorganen. Wanneer er ook hogere grenswaarde aan de orde zijn, wordt het OTB of relevante delen ervan ook toegezonden aan de gebruikers van de betrokken woningen en woonwagenstandplaatsen. Bovendien wordt het akoestisch onderzoek, of de relevante delen daarvan, toegezonden wanneer de inhoud van het OTB slechts de vast te stellen hogere waarden en de te treffen geluidsmaatregelen betreft. Als de hogere waarden ook andere geluidsgevoelige objecten betreffen, wordt het OTB ook toegezonden aan de directies van de betrokken ziekenhuizen, verpleeghuizen enz. en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De hierboven beschreven procedure stopt bij het OTB. Op het OTB komen inspraakreacties van bewoners en een schriftelijk oordeel van betrokken bestuursorganen. De tekst van het OTB wordt op grond hiervan aangepast naar een Tracébesluit (TB). Dit TB bevat ook het besluit omtrent eventuele hogere waarden. Als de minister het TB heeft vastgesteld wordt het ter visie gelegd, waarna er beroep tegen mogelijk is bij de Raad van State. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 225/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg 2.3 AANLEG VAN EEN WEG BINNEN BESTEMMINGSPLAN 2.3.1 Aanleg binnen bestemmingsplan zonder hogere waardeprocedure grenswaarden artikel 76 Wgh De Wgh geeft aan dat bij de vaststelling van dit plan de grenswaarden van de Wgh in acht dienen te worden genomen. akoestisch onderzoek artikel 77 Wgh De wegaanlegger of de gemeente stelt een akoestisch onderzoek in naar het tracé. ontwerpbestemmingsplan Na het advies of na het verstrijken van de adviesperiode neemt de gemeente de resultaten van het onderzoek in de geluidsparagraaf bij het ontwerpbestemmingsplan op. Eventuele bedenkingen tegen de geluidsparagraaf worden als zienswijzen tegen het bestemmingsplan aangemerkt en in de bestemmingsplanprocedure meegenomen. Voor alle geluidsgevoelige bestemmingen met uitzondering van terreinen bij zorginstellingen geldt een grenswaarde van 48 db. Voor deze laatste bestemmingen geldt een voorkeursgrenswaarde van 53 db. Er kan daadwerkelijk tot wegaanleg worden overgegaan als het bestemmingsplan vastgesteld is en eventuele aanlegvergunningen zijn verstrekt. Niettemin is dat een handelwijze met risico s. Het bestemmingsplan kan in beroep geheel of gedeeltelijk worden vernietigd. Minder risico is aanwezig indien gewacht wordt tot het besluit onherroepelijk is. artikel 110i Wgh Hogere waarden worden vervolgens in het kadaster opgenomen. Dit is een actie van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 226/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg Par. 2.3.1 Procedure aanleg rijksweg binnen bestemmingsplan zonder hogere waarde procedure WEG- AANLEGGER /BEHEERDER GEMEENTE BEVOLKING VERZOEKER HOGERE WAARDE PROVINCIE MINISTER VROM RAAD VAN STATE 77 Wgh 76 Wgh akoestisch onderzoek voorbereiding bestemmingsplan ontvangst akoestisch onderzoek Wro vaststelling bestemmingsplan Wro Wro goedkeuring bestemmingsplan beroep aanleg weg Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 227/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg 2.3.2 Aanleg van een rijksweg binnen bestemmingsplan met hogere waardeprocedure grenswaarden artikel 76 Wgh De Wgh geeft aan dat bij de vaststelling van dit plan de grenswaarden van de Wgh in acht dienen te worden genomen. akoestisch onderzoek artikel 77 Wgh De wegaanlegger of de gemeente stelt een akoestisch onderzoek in naar het tracé. voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, met in begrip van maatregelen, niet kan worden voldaan aan voorkeursgrenswaarde van 48 db, moet een procedure hogere grenswaarden worden uitgevoerd, waarbij zowel de wegaanlegger als de wegbeheerder als verzoeker kan optreden. Zie artikel 5.2 van het Besluit geluidhinder. verzoek De verzoeker stelt het verzoek voor de vaststelling van hogere grenswaarden op. inhoud verzoek artikel 5.4 Besluit geluidhinder De inhoud van het verzoek In artikel 5.4 van het 'Besluit geluidhinder' is aangegeven wat een verzoek hogere waarden dient te bevatten. Vaak worden door de provincies nadere eisen aan het verzoek gesteld. Sommige provincies beschikken over modellen voor de tekst. Het is dan ook aan te bevelen om ten aanzien van de inhoud van het verzoek overleg te plegen met de provincie. In het Besluit geluidhinder artikel 5.4 staat dat de inhoud van het verzoek moet bevatten: a. de verzochte hogere waarde; b. de redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen; c. de resultaten van het akoestisch onderzoek d. een verklaring dat maatregelen zullen worden getroffen indien de geluidsbelasting vanwege de weg binnen de woning of andere geluidsgevoelige gebouwen bij gesloten ramen meer bedraagt dan de wettelijk toegestane waarde Het verzoek gaat vergezeld van een of meer kaarten met bijbehorende verklaring. uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afdeling 3.4 Awb) Het verzoek tot het vaststellen van een hogere waarde wordt vervolgens bij het bevoegde bestuursorgaan ingediend. Het bestuursorgaan stelt een ontwerpbesluit op. Niet het verzoek maar het ontwerpbesluit is vervolgens aan inspraak onderhevig. Deze procedure is geregeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieronder wordt deze procedure op hoofdlijnen beschreven. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 228/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg gedeputeerde staten artikel 110a, zevende lid, Wgh Is een hogere waardebesluit nodig in verband met de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie dan zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het vaststellen van de hogere waarde (artikel 110a, zevende lid, Wgh). burgemeester en wethouders artikel 110a, eerste lid, Wgh Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van hun gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde (artikel 110a, eerste lid, Wgh). Als burgemeester en wethouders bevoegd zijn hogere waarden vast te stellen en het besluit ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt genomen, wordt het ontwerp van het besluit tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage gelegd. Omdat het hier gaat om een weg in beheer bij het Rijk zijn gedeputeerde staten in dit geval bevoegd tot het vaststellen van hogere waarden. Het verzoek tot het vaststellen van een hogere waarde zal dan ook bij gedeputeerde staten moeten worden ingediend. publicatie artikel 3:12 Awb Gedeputeerde staten publiceren het ontwerpbesluit in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of geven op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerpbesluit. terinzagelegging artikel 3:11 Awb Gedeputeerde staten leggen vervolgens het ontwerpbesluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage. toezending artikel 3:13 Awb Voorafgaand aan de terinzagelegging zenden gedeputeerde staten het ontwerpbesluit aan de verzoeker en andere belanghebbenden. inspraak artikel 3:15 en 3:16 Awb Belanghebbenden kunnen hun zienswijzen over het ontwerpbesluit schriftelijk of mondeling naar voren brengen. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, Awb). De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen bedraagt zes weken. verslag inspraak artikel 3:17 Awb Van de zienswijzen die mondeling zijn ingebracht, wordt een verslag gemaakt. beslistermijn artikel 3:18 Awb Gedeputeerde staten nemen het besluit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 229/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg beroep (artikel 145 en 146 Wgh) Tegen het besluit en tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit kan door belanghebbenden binnen zes weken beroep worden ingesteld en een verzoek om schorsing worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. opname in bestemmingsplan Na het vaststellen van de hogere waarden neemt de gemeente deze in acht bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Eventueel te treffen geluidsmaatregelen worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Eventuele zienswijzen met betrekking tot geluid worden als zienswijzen tegen het bestemmingsplan aangemerkt en in de bestemmingsplanprocedure meegenomen, tenzij het zienswijzen zijn tegen de hogere waarde. Daar geldt immers een aparte procedure voor. Er kan daadwerkelijk tot wegaanleg worden overgegaan als het bestemmingsplan vastgesteld is en eventuele aanlegvergunningen zijn verstrekt. Niettemin is dat een handelwijze met risico s. Het bestemmingsplan kan in beroep geheel of gedeeltelijk worden vernietigd. Minder risico is aanwezig indien gewacht wordt tot het besluit onherroepelijk is. artikel 110i Wgh Een onherroepelijk geworden hogere waardenbesluit wordt zo spoedig mogelijk in het kadaster opgenomen. Dit is een actie van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 230/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg Par. 2.3.2 Procedure aanleg rijksweg binnen bestemmingsplan met hogere waarde procedure WEG- AANLEGGER /BEHEERDER GEMEENTE BEVOLKING VERZOEKER HOGERE WAARDE PROVINCIE MINISTER VROM RAAD VAN STATE 77 Wgh 76 Wgh akoestisch onderzoek voorbereiding bestemmingsplan ontvangst akoestisch onderzoek 82 Wgh verzoek hogere waarden 83 Wgh besluit hogere waarden Wro 145Wgh vaststelling bestemmingsplan beroep Wro beroep aanleg weg 2.4 AANLEG VAN EEN RIJKSWEG OP BASIS VAN EEN PROJECTBESLUIT De nieuwe bestemmingsplanprocedure is niet in alle gevallen geschikt om bestemmings- en gebruiksveranderingen met voortvarendheid te kunnen regelen. Vooral bij grotere (investerings-)projecten is er de behoefte aan een mogelijkheid om de bestemmingsplanprocedure gefaseerd te doorlopen. Dit geldt vooral voor situaties waarin wel in hoofdlijnen vaststaat aan welke eisen het eindresultaat moet voldoen, maar waarbij de concrete uitwerking pas in een latere fase aan de orde kan zijn. Het projectbesluit is te zien als een eerste stap op weg naar wijziging van het bestemmingsplan. Het besluit maakt het mogelijk vast te beginnen met de uitvoering van activiteiten die strijdig zijn met het bestemmingsplan, vooruitlopend op de wijziging van het bestemmingsplan. Er kan tot wegaanleg worden overgegaan, nadat het projectbesluit in werking Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 231/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg is getreden. De procedure is vrijwel gelijk aan de procedure die wordt gevolgd bij een bestemmingsplan. Binnen een jaar nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden, moet een ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig dat projectbesluit ter inzage worden gelegd. De bevoegdheid voor het nemen van een projectbesluit ligt bii de gemeenteraad (project van gemeentelijk belang), Provinciale staten (project van provinciaal belang) of de minister van VROM (project van nationaal belang). 2.4.1 Aanleg rijksweg op basis van een projectbesluit, zonder hogere waarde procedure grenswaarden artikel 76a Wgh De Wgh geeft aan dat bij het nemen van een projectbesluit de grenswaarden van de Wgh in acht dienen te worden genomen. akoestisch onderzoek art 77 Wgh De wegaanlegger of de gemeente stelt een akoestisch onderzoek in naar het tracé. voorkeursgrenswaarde Het bevoegd gezag dient krachtens artikel 76a van de Wgh bij het nemen van het projectbesluit de grenswaarden in acht te nemen. In deze procedure zijn dit de voorkeursgrenswaarden. Voor alle geluidsgevoelige bestemmingen met uitzondering van terreinen bij zorginstellingen geldt een grenswaarde van 48 db. Voor deze laatste bestemmingen geldt een voorkeursgrenswaarde van 53 db. 2.4.2 Aanleg rijksweg op basis van projectbesluit met hogere waardeprocedure grenswaarden artikel 76a Wgh De Wgh geeft aan dat bij het nemen van een projectbesluit de grenswaarden van de Wgh in acht dienen te worden genomen. akoestisch onderzoek artikel 77 Wgh De wegaanlegger of de gemeente stelt een akoestisch onderzoek in naar het tracé. voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde Indien uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, met in begrip van maatregelen, niet kan worden voldaan aan voorkeursgrenswaarde van 48 db, moet een procedure hogere grenswaarden worden uitgevoerd, waarbij zowel de wegaanlegger als de wegbeheerder als verzoeker kan optreden. Zie artikel 5.2 van het Besluit geluidhinder. verzoek De verzoeker stelt het verzoek voor de vaststelling van een hogere grenswaarde op. inhoud verzoek De inhoud van het verzoek In artikel 5.4 van het 'Besluit geluidhinder' is aangegeven wat een verzoek om een hogere waarde dient te bevatten. Vaak worden door de provincie nadere eisen aan het verzoek gesteld. Sommige provincies Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 232/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg beschikken over modellen voor de tekst. Het is dan ook aan te bevelen om ten aanzien van de inhoud van het verzoek overleg te voeren met de provincie. In het Besluit geluidhinder artikel 5.4 staat dat de inhoud van het verzoek moet bevatten: a. de verzochte hogere waarde; b. de redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen; c. de resultaten van het akoestisch onderzoek d. een verklaring dat maatregelen zullen worden getroffen indien de geluidsbelasting vanwege de weg binnen de woning of andere geluidsgevoelige gebouwen bij gesloten ramen meer bedraagt dan de wettelijk toegestane waarde Het verzoek gaat vergezeld van een of meer kaarten met bijbehorende verklaring. Het verzoek tot het vaststellen van een hogere waarde wordt vervolgens bij het bevoegde bestuursorgaan ingediend. Het bestuursorgaan stelt een ontwerpbesluit op. Niet het verzoek maar het ontwerpbesluit is vervolgens aan inspraak onderhevig. Deze procedure is geregeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieronder wordt deze procedure op hoofdlijnen beschreven. uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afdeling 3.4 Awb) Is een hogere waardebesluit nodig in verband met de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie dan zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het vaststellen van de hogere waarde (artikel 110 a, zevende lid Wgh). Omdat het hier gaat om een weg in het beheer bij het Rijk zal het verzoek tot het vaststellen van een hogere waarde bij gedeputeerde staten moeten worden ingediend. gedeputeerde staten artikel 110a, zevende lid, Wgh Gedeputeerde staten publiceren het ontwerpbesluit in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of geeft op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerpbesluit. publicatie artikel 3:12 Awb Voorafgaand aan de terinzagelegging zenden gedeputeerde staten het ontwerpbesluit aan de verzoeker en andere belanghebbenden. terinzagelegging artikel 3:11 Awb Gedeputeerde staten leggen vervolgens het ontwerpbesluit, met de daarop betrekking hebbende stukken, ter inzage. toezending artikel 3:13 Awb Voorafgaand aan de terinzagelegging zenden gedeputeerde staten het ontwerpbesluit aan de verzoeker en andere belanghebbenden. inspraak artikel 3:15 en 3:16 Awb Belanghebbenden kunnen hun zienswijzen over het ontwerpbesluit schriftelijk of mondeling naar voren brengen. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid Awb). Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 233/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg verslag inspraak artikel 3:17 Awb Van de zienswijzen die mondeling zijn ingebracht, wordt een verslag gemaakt. beslistermijn artikel 3:18 Awb Gedeputeerde staten nemen het besluit zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek. beroep (artikel 145 en 146 Wgh) Tegen het besluit en tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit kan door belanghebbenden binnen zes weken beroep worden ingesteld en een verzoek om schorsing worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. projectbesluit Na het vaststellen van de hogere waarden neemt het bevoegd gezag voor het nemen van het projectbesluit deze hogere waarden in acht bij het nemen van het projectbesluit. De resultaten van het onderzoek en het besluit met betrekking tot de hogere waarden worden aan het verzoek toegevoegd. Er kan tot wegaanleg worden overgegaan nadat het projectbesluit in werking is getreden. artikel 110i Wgh Een onherroepelijk geworden hogere waardenbesluit wordt zo spoedig mogelijk in het kadaster opgenomen. Dit is een actie van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 234/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande rijksweg 3 WIJZIGING VAN EEN BESTAANDE RIJKSWEG 3.1 ALGEMEEN Bij wijzigingen aan een bestaande rijksweg kunnen zich grofweg twee situaties voordoen: een wijziging die via de Tracéwet wordt geregeld en alle overige wijzigingen aan een rijksweg die onder artikel 98 tot en met 100 van de Wgh vallen. In de volgende paragrafen is voor beide situaties de procedure beschreven. 3.2 WIJZIGING VAN EEN WEG VOLGENS DE TRACÉWET bevoegde minister(s) artikel 2, derde lid, Tracéwet De minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van VROM zijn tezamen bevoegd om een tracébesluit vast te stellen. De minister van VROM kan besluiten niet meer betrokken te zijn. Dit zal voor kunnen komen bij kleine wijzigingen van een rijksweg, die toch vallen onder de Tracéwet. Daarna is de minister van VROM, in afwijking van onderstaande tekst, niet meer betrokken. OTB artikel 11 Tracéwet. De minister van Verkeer en Waterstaat stelt (eventueel) in overeenstemming met de minister van VROM een ontwerp-tracébesluit vast. Dit ontwerp-tracébesluit bevat o.a.: de resultaten van het akoestisch onderzoek; de geluidsgevoelige objecten waar een hogere waarde voor zal gaan gelden; de beschrijving van de geluidsbeperkende voorzieningen. Tijdens de voorbereiding van het ontwerp-tracébesluit wordt het akoestisch onderzoek uitgevoerd. Vervolgens kiest Rijkswaterstaat, al dan niet na ambtelijk overleg met gemeenten en provincie, de uit te voeren geluidsbeperkende maatregelen. Deze maatregelen worden in het ontwerp-tracébesluit opgenomen. toezending OTB art 12 Tracéwet Het ontwerp-tracébesluit wordt toegezonden aan de betrokken bestuursorganen. Wanneer er ook hogere grenswaarde aan de orde zijn, wordt het OTB of relevante delen ervan ook toegezonden aan de gebruikers van de betrokken woningen en woonwagenstandplaatsen. Als de hogere waarde ook andere geluidsgevoelige objecten betreft, wordt het OTB ook toegezonden aan de directies van de betrokken ziekenhuizen, verpleeghuizen enz. en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De hierboven beschreven procedure stopt bij het OTB. Op het OTB komen inspraakreacties van bewoners en een schriftelijk oordeel van betrokken bestuursorganen. De tekst van het OTB wordt op grond hiervan aangepast Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 235/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg naar een Tracébesluit (TB). Dit TB bevat ook het besluit omtrent eventuele hogere waarden. Als de minister van Verkeer en Waterstaat het TB heeft vastgesteld wordt het ter visie gelegd, waarna er beroep tegen mogelijk is bij de Raad van State. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 236/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg Par. 3.3 Procedure reconstructie rijksweg in niet tracéwet projecten WEG- AANLEGGER /BEHEERDER GEMEENTE VERZOEKER HOGERE WAARDE PROVINCIE MINISTER VROM RAAD VAN STATE 1 Wgh 2 db(a) onderzoek 99.1 Wgh voornemen tot reconstructie 99.1 Wgh ontvangst mededeling van voornemen 99.1, 99.2 Wgh akoestisch onderzoek 98 Wgh 88 Wgh nee saneringssituatie? ja melding aanwezigheid saneringsgevallen melding aanwezigheid saneringsgevallen 98 Wgh vaststelling saneringsprogramma inclusief reconstructie effect 98 Wgh vaststelling ten hoogst toelaatbare waarden incl. reconstructie effect 7:1 Awb/145+ 146 Wgh bezwaar/ beroep 99.1, 99.2 Wgh afronding onderzoek 80.2 Wgh ontvangst akoestisch onderzoek hogere waarde? ja 100a Wgh verzoek hogere waarden nee 100a Wgh 7:1 Awb/145+ 146 Wgh 99 Wgh bestemmingsplan, projectbesluit of besluit B&W besluit hogere waarden beroep 99 Wgh reconstructie weg Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 237/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg 3.3 WIJZIGING VAN EEN RIJKSWEG IN NIET TRACÉWETPROJECTEN De wijziging van een weg zonder een Tracéwet-procedure is geregeld in afdeling 4 van hoofdstuk 6 van de Wet geluidhinder. Het betreft hier twee afzonderlijke procedures, namelijk: voor saneringswoningen via een besluit van de minister van VROM (inclusief het reconstructie effect) voor andere woningen via een besluit van gedeputeerde staten In situaties waarin de reconstructie niet past in het vigerende bestemmingsplan, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De procedure voor de reconstructie blijft gelijk maar de verschillende stappen kunnen gelijkgeschakeld worden met stappen in de bestemmingsplan procedure. In de beschrijving van de verschillende stappen is met cursieve tekst aangegeven waar een koppeling ontstaat met de bestemmingsplanprocedure. voornemen Nadat de aard en de omvang van de wijziging bekend zijn, zal kunnen worden vastgesteld in hoeverre de wijziging een reconstructie is zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wgh en onder de regels en grenswaarden van de Wgh valt. toename < 2 db Wanneer de geluidsbelasting met minder dan 2 db toeneemt, blijft het bij deze constatering. De wegbeheerder kan, om latere vragen te voorkomen, de gemeente het rapport van het onderzoek voorleggen. Wanneer voor de reconstructie een herziening van het bestemmingsplan nodig is, kan het onderzoek aan het bestemmingsplan worden toegevoegd. Van belang is dan nog in hoeverre de R/S-regeling van toepassing is. Immers wanneer geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder kan er nog wel sprake zijn van een saneringssituatie die via de R/S-regeling moet worden opgelost. toename >= 2 db artikel 1 Wgh Of er sprake is van reconstructie in de zin van de Wgh kan alleen worden vastgesteld door een akoestisch onderzoek waarin wordt nagegaan of als gevolg van de reconstructie, de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige bestemmingen met 2 db of meer omhoog gaat. toename >= 2 db Als de toename 2 db is of meer, zijn de regels en grenswaarden van de Wgh van toepassing. melding voornemen tot reconstructie artikel 99, eerste lid, Wgh Het startpunt van de gehele procedure is de melding van de wegbeheerder aan het college van burgemeester en wethouders. De procedure die voorafgaat aan het tijdstip waarop met de reconstructie kan worden begonnen, vergt de nodige tijd, met name wanneer er ook saneringsgevallen in het geding zijn. Het is dan ook van belang om het voornemen tot reconstructie zo vroeg mogelijk bij de gemeente aan te melden. inhoud melding Hoewel niet wettelijk verplicht, ligt het voor de hand om daarbij de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 238/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg volgende gegevens te verstrekken: - de begrenzing van de reconstructie; - omschrijving van de wijzigingen die aan de weg zullen worden aangebracht; - de verwachte termijn van de uitvoering. Wanneer het bestemmingsplan moet worden herzien om de reconstructie mogelijk te maken, zal de melding tegelijkertijd met het verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan kunnen plaatsvinden. instelling projectgroep Met name bij reconstructies van enige omvang zal door de wegbeheerder een projectgroep worden ingesteld waarin vertegenwoordigers van gemeente(n) en provincie zitting nemen. akoestisch onderzoek artikel 80 en 99, eerste lid, Wgh De wegbeheerder stelt een akoestisch onderzoek in waarin de huidige en toekomstige geluidsbelastingen worden bepaald. Er wordt tevens nagegaan of er voor de woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in het verleden ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen zijn vastgesteld. Het eerste resultaat is een overzicht van de woningen en de andere geluidsgevoelige bestemmingen met de huidige geluidsbelastingen en de geldende grenswaarden. andere wegen artikel 99, tweede lid, Wgh Het onderzoek beperkt zich niet alleen tot de rijksweg die wordt gereconstrueerd; er zal ook onderzocht moeten worden in hoeverre de reconstructie gevolgen heeft voor de geluidsbelasting langs andere wegen. Uit de eerste resultaten van het onderzoek kan worden afgeleid of er sprake is van saneringssituaties waarvoor de minister eerst de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting moet vaststellen. In principe zijn dit de woningen waarvan de geluidsbelasting op 1 januari 1986 hoger was dan 60 db(a). Deze woningen dienen uiterlijk 31 december 2008 te zijn aangemeld bij de minister van VROM. Alleen wanneer voor deze woningen al eerdere ten hoogst toelaatbare waarden zijn vastgesteld of de woningen te laat zijn gemeld, is er geen sprake meer van een saneringssituatie. De kosten voor sanering van woningen die te laat zijn gemeld, komen ten laste van de gemeente. saneringssituaties artikel 98, 88, tweede lid, Wgh Indien zich een saneringssituatie voordoet, is de volgende parallelle procedure van toepassing voor de saneringswoningen Wanneer er sprake is van saneringssituaties zal in de meeste gevallen toepassing worden gegeven aan de R/S-regeling (zie deel 1 paragraaf 6.3). Met deze regeling wordt toepassing gegeven aan de saneringsregeling uit de Wgh. Het grote verschil is gelegen in het feit dat de kosten van de maatregelen uit de middelen van Rijkswaterstaat worden betaald. Ook wanneer de R/S-regeling niet van toepassing is, maar er wel sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder zal de saneringssituatie in het kader van dit project opgelost moeten worden. De financiering vindt dan echter niet op basis van de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 239/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg R/S-regeling plaats. melding saneringssituaties artikel 88 Wgh De wegbeheerder meldt de aanwezigheid van saneringsgevallen aan het college van burgemeester en wethouders. Indien dat nog niet eerder is gebeurd, meldt het college van burgemeester en wethouders de saneringsgevallen bij de minister van VROM. Deze melding kan plaatsvinden op basis van het akoestisch onderzoek dat door de wegbeheerder is ingesteld. De melding vindt plaats met behulp van de formulieren uit het besluit Subsidieregeling sanering verkeerslawaai. De melding kan tegelijkertijd met het indienen van het programma van maatregelen plaatsvinden. programma van maatregelen artikel 98, 89, 90 Wgh Voor de saneringsgevallen zal eerst een programma van maatregelen moeten worden opgesteld, inclusief maatregelen om het reconstructieeffect weg te nemen. Dit programma wordt gebaseerd op een akoestisch onderzoek waarin het effect van geluidsbeperkende maatregelen is onderzocht. In het onderzoek worden eventueel verschillende scenario's meegenomen waarbij verschillende grenswaarden als uitgangspunt worden genomen. Gezien het feit dat het onderzoek deel uitmaakt van het totale akoestisch onderzoek, is het logisch dat het onderzoek wordt uitgevoerd door de wegbeheerder. In de praktijk zal het programma van maatregelen in overleg tussen gemeente en wegbeheerder tot stand komen. Het ligt het meest voor de hand dat de wegbeheerder het programma indient bij de minister van VROM. De mogelijkheid dat de gemeente dit doet bestaat echter ook. Bij het opstellen van het programma wordt gebruik gemaakt van het formulieren uit het besluit Subsidieregeling sanering verkeerslawaai. vaststelling programma van maatregelen artikel 89, eerste lid, Wgh De wegbeheerder of het college van burgemeester en wethouders stelt het programma van maatregelen vast. Op de voorbereiding van een saneringsprogramma is de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het ontwerp-programma dient 6 weken ter inzage te worden gelegd. Zienswijzen kunnen worden ingediend (mondeling of schriftelijk). verzenden programma artikel 90, eerste lid, Wgh De wegbeheerder of het college van burgemeester en wethouders legt het programma van maatregelen onverwijld voor aan de minister van VROM. vaststellen hogere waarde artikel 90, tweede lid, en 98 Wgh Na ontvangst van het programma van maatregelen stelt de minister van VROM de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting vast, dus inclusief het effect van de reconstructie. artikel 126, zesde lid, Wgh De minister van VROM stelt ook de kostenverdeling voor de maatregelen vast, als niet alle kosten ten laste komen van het ministerie van Verkeer & Waterstaat. Dit kan optreden als de R/S regeling niet geldt. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 240/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg het vaststellen van maatregelen kennisgeving aan burgemeester en wethouders artikel 90, vijfde lid, Wgh De minister van VROM stelt voor alle in aanmerking komende gevallen maatregelen vast (sanering met reconstructie-effect). De minister brengt zijn besluit ter kennis aan het college van burgemeester en wethouders, de wegbeheerder, aan bewoners en alle belanghebbenden. Hiervoor is geen termijn genoemd. bezwaar (artikel 7:1 Awb) en beroep (artikel 145 en 146 Wgh) Belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen het besluit van de minister van VROM. De minister beslist binnen zes weken op dit bezwaar; alleen als er een adviescommissie bij betrokken is, dient de beslissing op het bezwaar binnen 10 weken te worden genomen. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, Awb).. Tegen een beslissing op bezwaar en tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit kan door belanghebbenden die bezwaar hebben ingediend, binnen zes weken beroep worden ingesteld en een verzoek om schorsing worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. grenswaarden zijn nu bekend Na het doorlopen van deze stap is voor de saneringsgevallen de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting bekend (inclusief het effect van de reconstructie). keuze maatregelen De overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden voor de nietsaneringswoningen, zoals bedoeld in artikel 100 Wgh worden bepaald en er kan worden onderzocht met welke maatregelen de overschrijdingen teniet kunnen worden gedaan. Aan de hand van de resultaten van het akoestisch onderzoek wordt in de projectgroep een keuze gemaakt over de uit te voeren maatregelen. De wegbeheerder legt het akoestisch onderzoek, tezamen met een beschrijving van de maatregelen die door de wegbeheerder worden voorgesteld, voor aan het college van burgemeester en wethouders. hogere waarde Indien een hogere waarde moet worden aangevraagd, is de volgende tussenstap van toepassing Uit het akoestisch onderzoek en de uit te voeren maatregelen zal blijken bij welke woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Voor deze objecten zal door gedeputeerde staten een hogere waarde moeten worden vastgesteld. Het verzoek hiertoe kan zowel door het college van burgemeester en wethouders als door de wegbeheerder worden ingediend. Ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de weg is gelegen is verzoekgerechtigd. Eventueel kan met de gemeente worden afgesproken dat deze zorgt voor de uitvoering van de procedure. Deze verloopt als volgt. De verzoeker stelt het ontwerpverzoek hogere grenswaarden op. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 241/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg verzoek De inhoud van het verzoek In artikel 5.4 van het 'Besluit geluidhinder' is aangegeven wat een verzoek hogere waarden dient te bevatten. Vaak worden door de provincies nadere eisen aan het verzoek gesteld. Sommige provincies beschikken over modellen voor de tekst. Het is dan ook aan te bevelen om ten aanzien van de inhoud van het verzoek overleg te plegen met de provincie. In het Besluit geluidhinder artikel 5.4 staat dat de inhoud van het verzoek moet bevatten: a. de verzochte hogere waarde; b. de redenen die aan het verzoek ten grondslag liggen; c. de resultaten van het akoestisch onderzoek d. een verklaring dat maatregelen zullen worden getroffen indien de geluidsbelasting vanwege de weg binnen de woning of andere geluidsgevoelige gebouwen bij gesloten ramen meer bedraagt dan de wettelijk toegestane waarde Het verzoek gaat vergezeld van een of meer kaarten met bijbehorende verklaring. beroep (art 145 en 146 Wgh) Tegen het besluit en tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit kan door belanghebbenden binnen zes weken beroep worden ingesteld en een verzoek om schorsing worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.. besluit burgemeester en wethouders artikel 99 Wgh Nadat een hogere waarden besluit door gedeputeerde staten is genomen of wanneer er geen hogere waarde in het geding is, neemt het college van burgemeester en wethouders, na ontvangst van het akoestisch onderzoek, een besluit. Krachtens artikel 81 dient dit besluit binnen 6 maanden na het verkrijgen van het akoestisch rapport te worden genomen. In dat besluit wordt bepaald welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de ten hoogste toelaatbare waarden worden overschreden. Dit besluit kan worden gecombineerd met de vaststelling van het bestemmingsplan mits de termijn van 6 maanden tussen ontvangst akoestisch onderzoek en besluit wordt gerespecteerd. verzending besluit artikel 81, tweede lid Het besluit wordt aan de wegaanlegger meegedeeld. bezwaar (artikel 7:1 Awb) en beroep (artikel 145 en 146 Wgh) Belanghebbenden in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht kunnen binnen zes weken tegen het besluit bezwaar maken bij de burgemeester en wethouders. Het college van burgemeesters en wethouders beslist binnen zes weken op dit bezwaar; alleen als er een adviescommissie bij betrokken is, dient de beslissing op het bezwaar binnen 10 weken te worden genomen. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, Awb). Tegen een beslissing op bezwaar en tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit kan door belanghebbenden die bezwaar hebben ingediend, Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 242/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg binnen zes weken beroep worden ingesteld en een verzoek om schorsing worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. wegaanleg artikel 99 Wgh Met de reconstructie van de weg kan worden aangevangen voordat het maatregelenbesluit onherroepelijk is. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 243/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 3 wijziging van een bestaande weg 4 AUTONOME SANERING 4. Procedure autonome sanering WEG- AANLEGGER /BEHEERDER GEMEENTE BEVOLKING VERZOEKER HOGERE WAARDE PROVINCIE MINISTER VROM RAAD VAN STATE 88 Wgh 88 Wgh inventarisatie saeringsgevallen ontvangst melding 89.1 Wgh opstellen saneringsprogramma 89.1 Wgh vaststelling saneringsprogramma 90.2 en 90.5 Wgh vaststelling ten hoogst toelaatbare waarden en vaststelling maatregelen 7.1 Awb/145+ 146 Wgh bezwaar/ beroep uitvoering melding saneringssituaties artikel 88 Wgh Art. 88 van de Wet geluidhinder (Wgh) verplicht het college van burgemeester en wethouders aan de minister van VROM de woningen aan te melden, waarin op 1 maart 1986 sprake was van een saneringssituatie. Deze melding kan gedaan worden tot 1 januari 2009. Op grond van artikel 89 wordt dan een saneringsprogramma opgesteld om de geluidsbelasting zo mogelijk te beperken tot 48 db bij geluidsgevoelige gebouwen en 53 db bij geluidsgevoelige terreinen (artikel 3.6 Besluit geluidhinder). Wanneer daar niet aan voldaan kan worden, zal moeten worden zorg gedragen dat de geluidsbelasting in de verblijfsruimten beperkt wordt tot de wettelijke binnenwaarden. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 244/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 4 autonome sanering De op basis van oude regels voor 1 januari 2007 gemelde gevallen (>55 db(a)) zijn ook saneringssituaties. inventarisatie artikel 88 Wgh Er wordt akoestisch onderzoek ingesteld door de gemeente naar woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die onder de saneringsdefinitie vallen van artikel 88; dat wil zeggen: - de weg is aanwezig op 1 maart 1986; - de geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van die weg zijn op 1 maart 1986 aanwezig; - de geluidsbelasting vanwege de weg was op 1 maart 1986: - bij geluidsgevoelige gebouwen hoger dan 60 db(a); - bij geluidsgevoelige terreinen hoger dan 60 db(a). sanerings- programma artikel 89 Wgh De gemeente stelt een saneringsprogramma op om de geluidsbelasting op de gevels, vanwege de weg, te beperken tot 48 db. Wanneer een overschrijding van deze waarde onvermijdelijk is, zal moeten worden aangetoond dat voldaan wordt aan wettelijke binnenwaarden (artikel 111, derde lid, Wgh). hogere waarde Indien de toepassing van maatregelen gericht op het beperken van het geluid op de gevel tot 48 db onvoldoende doeltreffend zal zijn en overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, stelt het college van burgemeester en wethouders een saneringsprogramma gericht op het zoveel mogelijk beperken van de geluidsbelasting. In de praktijk wordt veelal volstaan met het aangeven van het effect van verschillende schermvarianten. inhoud Het saneringsprogramma dient krachtens artikel 3.8 van het 'Besluit geluidhinder' het volgende te bevatten: de resultaten van het akoestisch onderzoek een of meer kaarten met bijbehorende verklaring een lijst met de adressen van de betrokken woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of andere geluidsgevoelige terreinen dan woonwagenterreinen alsmede de naam en de verkeersfunctie van de weg waarvan de geluidsbelasting wordt ondervonden; een beschrijving van de maatregelen en van het effect van deze maatregelen op de geluidsbelasting een beschrijving van de bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard tegen de toepassing van verdergaande maatregelen dan de voorgestelde zonodig een verklaring dat door middel van maatregelen zal worden voldaan aan artikel 111, derde lid, van de wet geluidhinder, onderscheidenlijk artikel 3.10; een beschrijving van de maatregelen aan de weg, in de overdracht, aan de gebouwen zelf (inclusief eventueel amoveren) een beschrijving van de redenen waarom is afgeweken van de Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 245/276

DEEL 4 PROCEDURES hoofdstuk 4 autonome sanering voorkeursvolgorde van maatregelen (van maatregelen aan de bron tot aan de ontvanger); een beschrijving van de mogelijkheden om de uitvoering van de te treffen maatregelen te faseren en in welke volgorde de maatregelen worden uitgevoerd; een beschrijving van de mogelijkheden om uit een oogpunt van doelmatigheid en kostenbeheersing de te treffen maatregelen al dan niet gezamenlijk uit te voeren met andere werken; de resultaten van het onderzoek naar cumulatie een indicatie van de kosten van de te treffen maatregelen; het tijdstip waarop met de uitvoering van de maatregelen kan worden begonnen, alsmede de verwachte duur van de uitvoering van de maatregelen. inspraak (Awb) Het college van burgemeester en wethouders legt het ontwerpprogramma gedurende zes weken ter visie. vaststelling burgemeester en wethouders artikel 89, eerste lid, Wgh Het college van burgemeester en wethouders stelt, na verwerking van de zienswijzen, het saneringsprogramma vast. VROM artikel 90, eerste lid, Wgh Het college van burgemeester en wethouders legt het vastgestelde programma voor aan de minister van VROM. vaststelling hogere waarde artikel 90, tweede, derde en vijfde lid, Wgh De minister van VROM stelt de hoogst toelaatbare waarde voor de geluidsbelastingen van de gevel vast. Daarbij stelt de minister tevens de maatregelen vast die strekken tot het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de hiervoor genoemde hogere waarde en de eventueel benodigde gevelmaatregelen. Hij brengt zijn besluit ter kennis van de gemeente en de wegbeheerder. bezwaar (artikel 7:1 Awb) en beroep (art 146 Wgh) Belanghebbenden in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht kunnen binnen zes weken tegen het besluit bezwaar maken bij de Minister. De minister beslist binnen zes weken op dit bezwaar. Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, Awb). Tegen een beslissing op bezwaar en tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit kan door belanghebbenden die bezwaar hebben ingediend, binnen zes weken beroep worden ingesteld en een verzoek om schorsing worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 246/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 247/276

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 248/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 1 inleiding 1 INLEIDING In dit deel worden onderwerpen behandeld die op zich niets met elkaar te maken hebben. Ze zijn in dit deel terecht gekomen omdat het desbetreffende onderwerp wel in de voorgaande delen kort is aangeroerd, maar een uitgebreidere behandeling ervan op die plaats niet past. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 249/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 2 tijdelijke situaties 2 TIJDELIJKE SITUATIES 2.1 INLEIDING Hoofdstuk VI van de Wgh bevat regels omtrent het aspect geluidhinder bij structurele maatregelen zoals de aanleg en reconstructie van wegen. In dit hoofdstuk zijn geen regels opgenomen omtrent de geluidhinder die zich eventueel voordoet tijdens de aanlegfase van de weg of tijdens de uitvoering van de reconstructiewerkzaamheden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wettelijke mogelijkheden om eisen te stellen aan de geluidimmissie in tijdelijke situaties. Onder tijdelijke situaties kan worden verstaan: 'De tijdelijke verandering van de geluidssituatie ten gevolge van wegwerkzaamheden' Voorbeelden van tijdelijke situaties zijn: 1. Om de rijksweg te kunnen maken is een tijdelijke verschuiving van het huidige tracé nodig richting woningen; 2. Om de rijksweg te maken is er een omleiding nodig; 3. Door intensief gebruik van wegenbouwmateriaal kan hinder voor omwonenden ontstaan. Voor de situaties 1 en 2 zijn de mogelijkheden om eisen te stellen aan tijdelijke hinder vrij beperkt. Alleen via een tracébesluit en eventuele privaatrechtelijke overeenkomsten kunnen voorwaarden worden gesteld aan hinder bij tijdelijke verkeerssituaties. Uit uitspraken van de Raad van State blijkt echter dat de hinder die in een tijdelijke situatie wordt ondervonden, wel beperkt moet blijven. De ondervonden hinder wordt daarbij bepaald door de tijdsduur van de tijdelijke situatie en de hoogte van de geluidbelasting. Vaak worden er in dit soort situaties tijdelijke geluidsschermen geplaatst, andere mogelijkheden zijn het beperken van de tijdsduur of verhoging van de hinder. Wanneer deze maatregelen niet mogelijk zijn, worden er ook wel gevelisolerende maatregelen getroffen. Voor het stellen van normen aan bouwactiviteiten zijn de wettelijke mogelijkheden ruimer. In het volgende wordt op de verschillende wettelijke mogelijkheden ingegaan. 2.2 HET TRACÉBESLUIT In het Tracébesluit kunnen maatregelen worden opgenomen die tijdens de bouw dienen te worden getroffen om de hinder voor de omgeving te beperken. Zo kan voor geluidsgevoelige gebieden worden aangegeven dat alleen in de dagperiode lawaaiige activiteiten mogen plaatsvinden. Ook kunnen er grenswaarden worden opgenomen waaraan tijdens bouwwerkzaamheden dient te worden voldaan. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 250/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 2 tijdelijke situaties 2.3 WET MILIEUBEHEER In de Wet milieubeheer wordt een bouw- of sloopterrein als zodanig niet als vergunningsplichtig aangemerkt. Een terrein wordt als een vergunningsplichtige inrichting aangemerkt als op het terrein o.a.: - kunststoffen worden verwerkt of bewerkt - afval wordt bewaard - beton wordt vervaardigd of bewerkt - machinale houtbewerking plaatsvindt Wanneer er butaan of propaan wordt verbruikt, dient deze activiteit op grond van de AMvB 'Opslag propaan in de bouw' (Stb. 1993, nr. 42) te worden gemeld aan de gemeente. Er is dan geen vergunning in gevolge de Wet milieubeheer nodig. Wanneer het terrein vergunningsplichtig is, kunnen in de vergunning voorschriften worden opgenomen ten aanzien van alle activiteiten in de inrichting voor zover deze voorschriften betrekking hebben op het voorkomen of beperken van gevaar, schade of hinder buiten de inrichting. Hiertoe behoren dus ook voorschriften ten aanzien van de geluidsproductie van en/of het gebruik van machines. Deze voorschriften kunnen bestaan uit zogenaamde 'middelvoorschriften' (de machine mag na 19.00 uur niet meer in werking zijn of de machine dient te worden afgeschermd met een 3 meter hoog scherm) en uit zogenaamde 'doelvoorschriften' waarin de normen en de beoordelingsplaatsen zijn opgenomen. 2.4 BOUWBESLUIT Wanneer een bouwterrein ingevolge de Wet milieubeheer niet vergunningsplichtig is kunnen maatregelen worden verlangd door toepassing aan artikel 410 van het Bouwbesluit (schade of ernstige hinder voor de omgeving). De inhoud van de verlangde maatregelen kan per geval worden gebaseerd op deze artikelen. Deze artikelen dienen dan wel te zijn opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening van de betreffende gemeente. 2.5 APV EN MODEL-GELUIDHINDERBEPALINGEN In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is meestal een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot geluidhinder. Sommige gemeenten hebben een afzonderlijke verordening hieromtrent. De bepalingen uit deze verordeningen zijn meestal afgeleid uit de model-geluidhinderbepalingen van de VNG. In deze modelverordening is in artikel 14 een verbod opgenomen om geluidhinder te veroorzaken met een bouwmachine. Van dit verbod kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen als bijvoorbeeld de kosten van maatregelen niet meer in verhouding staan met het effect dat ermee wordt bereikt. Op grond van hetzelfde artikel kan het gemeentebestuur terreinen aanwijzen waarop met bouwmachines gewerkt mag worden, voor zover daarbij wordt voldaan aan vast te stellen voorschriften ter voorkoming of Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 251/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 2 tijdelijke situaties beperking van geluidhinder. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op het maximale geluidsniveau, de situering van geluidsbronnen en tijden van gebruik. In dezelfde modelverordening verbiedt artikel 15a het laden en lossen van vrachtwagens op zodanige wijze dat daardoor voor omwonenden geluidhinder wordt veroorzaakt. Met artikel 15b kan het gemeentebestuur vrachtwagens boven de 3500 kg of welke langer zijn dan 6 meter, in de periode tussen 23.00 en 7.00 uur dwingen van een aangewezen route gebruik te maken. 2.6 PRIVAATRECHTELIJKE OVEREENKOMSTEN Elke opdrachtgever, dus ook de overheid, heeft de bevoegdheid om in een bestek en contract voorwaarden op te nemen ter voorkoming en beperking van geluidsoverlast. Hierbij kan worden gedacht aan: - het voorschrijven van stille bouwmachines in de nabijheid van gebouwen - het vastleggen van ten hoogst toelaatbare geluidsbelastingen - het beperken van lawaaiige werkzaamheden tot bepaalde uren 2.7 GRENSWAARDEN In de circulaire Bouwlawaai wordt een toetsingsnorm aanbevolen voor relatief langdurige werkzaamheden van 60 db(a) in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur. Wanneer de werkzaamheden korter duren dan een maand kan een toetsingsnorm van 65 db(a) worden gehanteerd 1. Voor ziekenhuizen en onderwijsgebouwen kan de bevoegde instantie een lagere norm dan 60 db(a) hanteren. In de circulaire wordt verder gesteld dat in verband met mogelijke slaapstoring in de avond- en nachtperiode geen bouwwerkzaamheden in de nabijheid van woningen kunnen plaatsvinden. 2.8 LITERATUUR - Circulaire Bouwlawaai, circulaire van de minister van Volkshuisvesting en Milieuhygiëne van 2 maart 1981 nr. 208399 DGMH/G - Bouwbesluit Stb. 1991, 680 laatstelijk gewijzigd Stb. 2002, 582 - Besluit opslag propaan in de bouw Stb. 1988, 506; Besluit van 19 oktober 1988 houdende regels voor het bewaren van propaan in de bouw zoals dit besluit is gewijzigd bij het Besluit van 14 januari 1993, Stb. 42 - Wet milieubeheer, Stb.1979, 442; http://wetten.overheid.nl 1 De circulaire bouwlawaai wordt ten tijde van de herziening van deze handleiding, oktober 2007, ingrijpend gewijzigd. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 252/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 3 cumulatie 3 CUMULATIE 3.1 INLEIDING In artikel 110f van de Wgh wordt in verband met de vaststelling van hogere waarden aangegeven rekening te houden met het cumulatieve effect van geluidsniveaus vanwege verschillende geluidsbronnen. De verschillende geluidsbronnen moeten dan ieder een substantiële bijdrage leveren. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de geluidsbelasting de voorkeurswaarde van de desbetreffende bron overschrijdt. Hiervoor is een rekenmethode ontwikkeld waarmee de kwaliteit van een situatie met meerdere geluidsbelastingen kan worden berekend. De basis van deze methode is dat de geluidsbelastingen vanwege de verschillende bronnen naar rato van hun hinderbijdrage worden opgeteld. Hierbij worden de geluidsbelastingen van de verschillende bronnen omgerekend naar een standaard van stedelijk verkeer. In dit hoofdstuk wordt deze rekenmethode besproken. De rekenmethode is beschreven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. 3.2 REKENMETHODE Deze rekenmethode wordt toegepast als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidsbron. Allereerst dient vastgesteld te worden of van een relevante blootstelling door meerdere bronnen sprake is. Dit is alleen het geval indien de zogenaamde voorkeurswaarde van die onderscheiden bonnen wordt overschreden. In dit geval berekent de methode de gecumuleerde geluidsbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidsbronnen. Ten behoeve van deze rekenmethode dient de geluidsbelasting bekend te zijn van ieder van de bronnen, berekend volgens het voorschrift dat voor die bronsoort geldt. Deze worden hieronder aangeduid als L RL, L LL, L IL, L VL waarbij de indices respectievelijk staan voor spoorwegverkeer, luchtvaart, industrie en (weg)verkeer. De ingevolge artikel 110g van de wet bij wegverkeerslawaai toe te passen aftrek wordt bij deze rekenmethode niet toegepast. Al deze grootheden moeten zijn uitgedrukt in L den, met uitzondering van industrielawaai waarbij de geluidsbelasting volgens de geldende wettelijke definitie wordt bepaald. L * RL is de geluidsbelasting vanwege wegverkeer die evenveel hinder veroorzaakt als een geluidsbelasting LRL vanwege spoorwegverkeer. L * RL wordt als volgt berekend: L * RL = 0,95LRL 1,40 Bovenstaande geldt mutatis mutandis voor de bronnen luchtvaart (index LL), industrie (index IL) en wegverkeer (index VL). De rekenregels hiervoor zijn: L L L = 0,98LLL + 7,03 1,00 L + 1,00 * LL * IL = IL * VL = 1,00 LVL + 0,00 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 253/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 3 cumulatie Als alle betrokken bronnen op deze wijze zijn omgerekend in L*-waarden, dan kan de gecumuleerde waarde worden berekend door middel van de zogenoemde energetische sommatie. De rekenregel hiervoor is: L CUM = 10 log[ 10^ ( L n N n= 1 * /10)] waarbij gesommeerd wordt over alle N betrokken bronnen en de index n kan staan voor RL, LL, IL en VL. L CUM kan als volgt worden omgerekend naar de bronsoort waarvoor een wettelijke beoordeling plaatsvindt: L L RL LL, CUM = 1,05 LCUM + 1,47, CUM = 1,02 LCUM 7,17 L IL, CUM = 1,00 LCUM 1,00 L VL, CUM = 1,00 LCUM + 0,00 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 254/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 4 bronmaatregelen 4 BRONMAATREGELEN 4.1 INLEIDING Het treffen van geluidsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen is altijd een veel gebruikte vorm geweest om aan de normen uit de Wet geluidhinder te voldoen. Geluidsschermen leveren algemeen een grote geluidsreductie op, maar hebben ook nadelen. Niet alleen wordt het uitzicht belemmerd, maar ook zijn de kosten erg hoog. Bronmaatregelen hebben deze nadelen niet of in mindere mate. In dit hoofdstuk zijn gegevens opgenomen over stillere wegdekken die toegepast mogen worden en waarvan de geluidsreductie in akoestisch onderzoek kan worden meegenomen. 4.2 TWEELAAGS ZOAB Tweelaags ZOAB is opgebouwd uit twee lagen: een onderlaag van grove ZOAB met daarop een toplaag van fijne ZOAB. De totale open constructie is dikker dan een enkellaags ZOAB. De toplaag heeft een 4/8 gradering (ca 2.5 cm dik) en de onderlaag 11/16 gradering (ca 4.5 cm dik). Door de fijne textuur van de toplaag worden minder bandtrillingen gegenereerd, wat de geluidsreducerende eigenschappen ten goede komt. Daarnaast zorgt de aanwezigheid van holle ruimte voor absorptie van geluid. Deze twee eigenschappen maken dat tweelaags ZOAB bij alle rijsnelheden akoestisch beter presteert dan conventioneel ZOAB. Tweelaags ZOAB kan toegepast worden op de hoofdrijbanen van het Nederlandse hoofdwegennet op locaties, indien het een kosteneffectieve geluidsmaatregel is. Deze kosteneffectiviteit is afhankelijk van de specifieke kenmerken van een locatie. Doordat bij toepassing van tweelaags ZOAB een scherm, of een schermophoging achterwege kan blijven, kan dit wegdek kosteneffectief zijn ten opzichte van ZOAB. Dit geldt in sterkere mate als er een geluidsknelpunt aan beide zijden van de weg ligt. Tabel 4-1. Kostenkentallen voor DAB, ZOAB en 2-laags ZOAB, in per m 2 investeringskosten incl. voorbereidings-, administratie- en gemiddelde jaarlijkse beheeren onderhoudskosten Netto Contante Waarde over periode van 30 jaar toezichtkosten en BTW DAB 19 1,20 30 ZOAB 23 2,15 50 2-laags ZOAB 27 3,07 63 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 255/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 4 bronmaatregelen Tweelaags ZOAB geeft een geluidsreductie van ca. 6 db(a) t.o.v. dicht asfalt beton (DAB) en ca. 2 db(a) t.o.v. enkellaags ZOAB. De levensduur van tweelaags ZOAB is wat korter dan van ZOAB, zoals blijkt uit de tabel. Tabel 4-2: Levensduur van diverse asfaltdeklagen voor de zwaarstbelaste rijstrook. Type deklaag DAB 12,2 ZOAB 9,8 Tweelaags ZOAB 7,2 Levensduur (jaren) De veiligheid van tweelaags ZOAB is ongeveer gelijk aan dat van enkellaags ZOAB. Toepassing van tweelaags ZOAB kan leiden tot toename van verkeershinder tijdens aanleg en vervanging. Het is in alle gevallen noodzakelijk om de invloed op (huidige en toekomstige) verkeershinder mee te nemen in de afweging om tweelaags ZOAB te gebruiken. De levenscycluskosten van DAB zijn lager dan die van tweelaags ZOAB. Toch kan tweelaags ZOAB kosteneffectief zijn wanneer daarmee geluidsschermen overbodig worden, dan wel volstaan kan worden met lagere en dus goedkopere schermen. 4.3 LITERATUUR - IPG-advies Toepassing Tweelaags ZOAB op het Nederlandse hoofdwegennet deel 1 Advies, Rijkswaterstaat Dienst- Weg en Waterbouwkunde, 14 april 2005. - IPG-advies Toepassing Tweelaags ZOAB op het Nederlandse hoofdwegennet deel 2 Toelichting bij het advies, Rijkswaterstaat Dienst- Weg en Waterbouwkunde, 23 maart 2005. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 256/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies 5 BIJZONDERE SCHERMCONSTRUCTIES 5.1 INLEIDING In paragraaf 7.5.3 van deel 2 is een aantal bijzondere afschermende constructies genoemd. Het effect van deze constructies kan niet worden bepaald met de rekenmethoden zoals opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In het Handboek voor het ontwerp van bijzondere afschermende constructies langs rijkswegen van de DVS en Bouwdienst worden een aantal constructies behandeld die afwijken van het standaardgeluidsscherm. In het volgende wordt voor een aantal van deze constructies globaal ingegaan op het akoestisch effect. Voor een meer gedetailleerde beschrijving wordt verwezen naar het handboek. 5.2 MIDDENBERMSCHERMEN Een geluidsscherm in de middenberm tussen de rijbanen kan soms effectief zijn. Omdat dit scherm (vooral bij wegen met veel rijstroken) dichter bij de bron staat, kan het de effectiviteit van de afscherming verhogen. Toepassing van een middenbermscherm is vooral effectief in situaties waar al geluidsschermen langs de zijkant van de weg aanwezig zijn. Per situatie is het nodig de kosteneffectiviteit van een middenbermscherm te bepalen. In die gevallen waar het een alternatief is voor het verhogen van een bestaand scherm in de zijberm, zal het plaatsen van een middenbermscherm al snel een kosteneffectieve oplossing zijn. Figuur 5-1- Impresssie van een middenbermscherm De concrete uitvoering kan zijn: een conventioneel middenbermscherm tussen dubbele geleiderail; een geïntegreerd middenbermscherm: combinatie van een veiligheidsbarrier en een geluidsscherm, De voorkeur gaat uit naar de eerste mogelijkheid, met een scheiding tussen veiligheid en geluidsreductie. Alleen bij ruimtegebrek kan de tweede mogelijkheid worden toegepast. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 257/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies Het middenbermscherm moet een geluidsisolatie en absorptie hebben die tenminste voldoet aan de criteria die de GCW-2001 1 daaraan stelt. Het met een dikke gestippelde verticale lijn aangegeven middenbermscherm in de figuur hieronder geeft in het schaduwgebied van het scherm dat in de zijberm van de weg staat (dat wil zeggen in het gearceerde gebied onder de rode lijn) een extra reductie van 1-2 db. Het akoestische effect van het middenbermscherm rond de zichtlijn van het scherm langs de weg ligt in de ordegrootte van 3 db(a). De akoestische werking van een middenbermscherm is te berekenen volgens Bijlage III behorende bij hoofdstuk 3 (weg) van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Hierin is een rekenregel middenbermscherm opgenomen. Toepassing van een middenbermscherm kan in een aantal situaties kosteneffectief zijn: Indien er aan beide zijden van de weg al schermen aanwezig zijn, is het plaatsen van een middenbermscherm een kosteneffectieve maatregel t.o.v.: o het ophogen van beide schermen; of o het vervangen van de schermen door hogere schermen als ophogen constructief niet mogelijk is. Indien er aan één zijde van de weg al een scherm aanwezig is, is het plaatsen van middenbermscherm een kosteneffectieve maatregel t.o.v. het vervangen van dit zijbermscherm door een hoger scherm als ophogen van dit scherm constructief niet mogelijk is. Indien er nog geen schermen aanwezig zijn en aan beide zijden een reductie nodig is van ongeveer 3 db(a), is een middenbermscherm een kosteneffectieve maatregel t.o.v. een scherm aan beide zijden van de weg. Om de kosten van een middenbermscherm als geluidsmaatregel in een bepaalde situatie te kunnen bepalen, kan gebruik worden gemaakt van onderstaande (niet complete) gegevens (anno 2005): Een geluidsscherm kost gemiddeld 492 per vierkante meter. Dit bedrag is inclusief 19% BTW en 20% RWS kosten. In het geval van een conventioneel middenbermscherm is een geleiderailconstructie aan beide zijden van het scherm nodig. Een geleiderailconstructie kost ca 66,50 tot 117 per meter, afhankelijk van de stijfheid van de constructie. 1 GCW-2001 is mogelijk achterhaald. Ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 258/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies Ervaring met sloopkosten van schermen is zeer beperkt, maar deze zullen afhankelijk zijn van het materiaal van het te verwijderen scherm. Op basis van een beperkt aantal gegevens, kunnen de sloopkosten worden ingeschat op ca 250 per strekkende meter. Kosten voor het maken van doorsteken voor hulpdiensten (als het scherm langer is dan 3 kilometer en dan om de 1,5 km). Bij het plaatsen van een middenbermscherm zullen extra kosten t.o.v. het plaatsen van een zijbermscherm moeten worden gemaakt voor verkeersmaatregelen. Er moeten dan op beide rijbanen verkeersmaatregelen worden getroffen. Extra voorzieningen zijn nodig in het geval van middenbermschermen. Deze extra voorzieningen brengen kosten met zich mee: o Verlichting in de middenberm. o Oplossing voor riolering/afwatering. o Bebording. o Aangepaste oplossing ter hoogte van portaalpoten of onder viaducten o Doorsteek voor dieren. In het geval er geen zijbermschermen zijn, dan ondervinden de dieren het obstakel pas in de middenberm. 5.3 HELLENDE SCHERMEN In situaties met een scherm aan één zijde van de weg is de positie van de bovenste schermrand bepalend voor de mate van geluidsreductie en is de vorm van het scherm van ondergeschikt belang voor het geluid achter het scherm. Dit geldt niet voor het geluid aan de niet-afgeschermde zijde van de weg. Meestal zal bij plaatsing van een scherm ervoor moeten worden gezorgd dat de geluidsniveaus aan de andere zijde niet gaan toenemen als gevolg van reflecties. Een toename van de geluidsbelasting kan worden tegengegaan door een geluidsabsorberend oppervlak of een gunstige vorm en/of stand van het scherm, waarmee de reflecties worden onderdrukt of naar een gebied worden gericht waar ze geen geluidhinder kunnen veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is een hellend scherm. Hellende geluidsschermen zijn niet als standaard maatregel opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift Wet geluidhinder 2006. Het is daarom nodig om speciale berekeningen te laten uitvoeren voor de effecten van deze schermen. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 259/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies Hellende schermen hebben echter een aantal voordelen, omdat de hellende stand van het scherm ongewenste reflecties kan vermijden. Er zijn twee methoden in gebruik om het effect van hellende schermen te bepalen: 1. Om de geluidsreductie van een hellend geluidsscherm is door TNO/TPD een hybride rekenmodel ontwikkeld (TOMAS). 2. De effecten van reflecties kunnen worden berekend met behulp van een rekenmodel dat uitgaat van spiegelbronnen door het hellende scherm en dat rekening houdt met de straalkromming van de geluidsstralen. Dit model is in gebruik bij DGMR. De vorm en/of stand van het scherm en de absorptie-eigenschappen van het schermoppervlak zijn dus vooral van belang voor het geluid aan de overzijde van de weg. Staat er aan die zijde geen geluidsscherm, dan kan het gereflecteerde geluid theoretisch, bij een 100% reflecterend schermoppervlak, aan de niet afgeschermde wegzijde een toename van de geluidsbelasting veroorzaken van maximaal 3 db. In de praktijk zal de toename in deze situatie kleiner zijn, omdat het schermoppervlak zich niet gedraagt als een vlakke, volledig reflecterende spiegel en het scherm eindige afmetingen heeft. De bijdrage van het gereflecteerde geluid is ook kleiner naarmate het scherm lager is. Waar bij een scherm aan één zijde van de weg de bijdragen van het gereflecteerde en het niet-gereflecteerde geluid in het ongunstigste geval even groot zijn (resulterend in een toename van 3 db), kan bij schermen aan beide zijden van de weg de relatieve bijdrage van het gereflecteerde geluid groter zijn. Dit komt doordat het geluid dat via reflectie tegen het linker scherm aan de rechterzijde van de weg terechtkomt, minder goed wordt afgeschermd. In onderstaande figuur is te zien dat het gereflecteerde geluidspad weliswaar langer is, maar minder last ondervindt van het obstakel, doordat de in het linker scherm gespiegelde bron verder van het rechter scherm ligt en een kleinere omweg over het scherm hoeft te maken. Figuur 5-2 - Illustratie van de spiegelbron Plaatsing van een scherm aan de overzijde van de weg (als er aan de waarneemzijde al een scherm staat) kan dan afhankelijk van de hoogte van het scherm en de afstand tussen de schermen leiden tot een veel grotere toename van het geluidsniveau dan 3 db. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 260/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies In situaties met schermen aan beide zijden van de weg is het dus extra belangrijk om de bijdrage van het gereflecteerde geluid, dat in bovenstaand voorbeeld de grootste bijdrage levert tot het totale geluidsniveau, zoveel mogelijk te beperken door een geluidsabsorberend oppervlak of een hellende plaatsing van het scherm. Met het rekenmodel TOMAS van TNO zijn een groot aantal varianten hellende schermen doorgerekend. In dit onderzoek is o.a. aangetoond dat een hellend scherm een gunstiger effect heeft dan een reflecterend verticaal scherm en dat bij gelijke hellingshoek een achterover hellend scherm gunstiger is dan een voorover hellend scherm. Zo is bij een rekenkundig onderzoek aan een geluidsscherm lang de A12 geconstateerd dat de verhoging van het geluidsniveau aan de niet-afgeschermde zijde van de weg beperkt blijft tot 0,1 tot 0,5 db(a). Voor deze resultaten is het uit het lood staan van de onderste 5 m van de 7 m en 8 m hoge geluidsschermen van belang. Het aanbrengen van geluidsabsorberend materiaal op dit deel van de geluidsschermen blijkt geen significante invloed te hebben op de geluidsbelasting ter plaatse van de gekozen waarneemposities. Een onderzoek met het TOMAS rekenmodel ter hoogte van Maarn, ook langs de A12, aan de invloed van de achterzijde van een scherm ten gevolge van reflecties door spoorweggeluid heeft aangetoond dat het echter wel nodig kan zijn om absorptiemateriaal aan te brengen. Het betrof hier een scherm langs de rijksweg, dat naar de spoorweg toe helde. Vooral de bovenste helft van het schermoppervlak heeft invloed op de bijdrage van het gereflecteerde geluid. Wanneer slechts een gedeelte van de achterzijde van het geluidsscherm absorberend wordt uitgevoerd, zou dit vanuit akoestische overwegingen het bovenste deel moeten zijn. Ook met toepassing van geluidsabsorptie bleek de geluidsbelasting echter op sommige waarneempunten door het scherm nog toe te nemen. Dit werd veroorzaakt door lokale interferentie effecten. Het kan ook voorkomen bij toepassing van twee schermen aan beide zijden van de weg, dat de reflecties tegen het verst van de woning gelegen scherm het meeste geluid bijdragen, doordat het gereflecteerde geluid over het dichter bij de woning gelegen scherm heenkomt. In dat geval blijkt het nodig zijn de hellingen van de schermen alsmede de mate van geluidsabsorptie precies op de situatie af te stemmen. Een verkeerde keuze van de hellingshoek kan leiden tot een onnodig hoge geluidsbelasting door het gereflecteerde geluid. Te overwegen valt in zo een situatie een lager geluidsscherm toe te passen, dat minder reflecties veroorzaakt, maar dan wel in combinatie met een stil wegdek zoals tweelaags ZOAB. Het onderzoek van TNO heeft geleid tot correctiefactoren C variant voor een groot aantal schermvarianten bij verschillende parametervariaties. De correctiefactoren, uitgedrukt in db(a), kunnen gebruikt worden om de met behulp van SRM2 berekende effecten van enkelvoudige verticale reflecterende schermen te vertalen naar complexe hellende schermvarianten. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 261/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies De berekeningen hebben een omvangrijke dataset opgeleverd. Om deze dataset beter en breder toegankelijk te maken en om interpolaties te kunnen uitvoeren, is een gebruikersvriendelijk programma ontwikkeld, het programma Overhel. Met dit programma wordt de correctiefactor van een situatie met 1 of 2 hellende schermen berekend ten opzichte van de referentiesituatie. De correctiefactor wordt spectraal en in db(a) weergegeven. De berekende correctieterm levert samen met het in SRM2 berekende immissiespectrum voor de referentiesituatie, het nieuwe immissiespectrum voor de situatie met een hellend scherm. 5.4 SCHERMTOPPEN Een manier om de geluidsreducerende werking van een bestaand geluidsscherm te verbeteren, is door dit scherm te verhogen. Dit is nogal kostbaar omdat in de meeste gevallen de fundering daartoe aangepast moet worden. Het is daarnaast vaak ook onwenselijk, omdat een hoger scherm meer zicht wegneemt voor weggebruikers en omwonenden. Een alternatief voor het verhogen van een scherm is het plaatsen van een top op een bestaand geluidsscherm om de geluidsreducerende werking van dat scherm te verbeteren. Er zijn verschillende vormen mogelijk, maar de T-top is daarvan het meest effectief. De geluidsreductie van een T-top wordt veroorzaakt door drie effecten: de rand van het scherm wordt een meter dichter naar de bron verplaatst doordat er een tweede diffractierand ontstaat aan het andere uiteinde van de T doordat de absorberende kern in de top bepaalde geluidsfrequenties absorbeert (zie tekening). Afhankelijk van de situatie (schermhoogte, rijlijnafstanden en waarneempositie) geeft de T-top onder de zichtlijn een additionele schermwerking tussen de 2 en 3 db. De T-top is rondom de zichtlijn akoestisch gelijkwaardig aan een schermverhoging van 0,5 meter. De T-top kan natuurlijk ook worden meegenomen op een geheel nieuw scherm. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 262/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies De rekenmethode om het effect van een T-top te bepalen is opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Daarin zijn ook de akoestische eisen voor de T-top opgenomen. Uit oogpunt van de botsveiligheid mag de T-top niet in het profiel van vrije ruimte worden geplaatst. Een T-top is een kosteneffectieve maatregel als het niet nodig is het scherm of de fundering aan te passen. Een T-top is altijd kosteneffectiever dan het slopen van een bestaand scherm plus het plaatsen van een geheel nieuw (hoger) scherm. Een T-top kan alleen geplaatst worden op een bestaand scherm dat aan de volgende voorwaarden voldoet: Het scherm moet een geluidsisolatie hebben die tenminste voldoet aan de eisen zoals gesteld in de GCW-2001; Het bestaande scherm kan reflecterend, absorberend, recht, gekromd zijn, verticaal of onder een hoek (van maximaal 30 0 ) staan. Het scherm kan op een heuvel of talud staan, zolang de hoogte van het scherm minimaal 2 meter is Het scherm moet ook met T-top blijven voldoen aan de overige (akoestische) eisen zoals gesteld in de GCW-2001. De totale constructie moet de extra windbelasting kunnen opvangen Het scherm moet geschikt zijn om een T-top op te plaatsen. Zo zal de top bevestigd moeten worden. Het is daarnaast niet heel praktisch als de rand van het scherm over de lengte veel in hoogte wisselt. 5.5 MODULAIRE GELUIDSSCHERMEN Modulaire geluidsschermen (MGS) zijn ontwikkeld met een beperkt aantal standaard elementen: staanders in verschillende hoogtes met een variabele hellingshoek (tussen 10 voorover en -20 achterover) met daartussen reflecterende of absorberende panelen. Het scherm kan worden vormgegeven met een knik (zie onderstaande figuur) Mogelijke reflecterende panelen zijn van glas of beton. Ook minder vaak toegepaste materialen als hout of staal zijn reflecterend. Absorberende panelen bestaan uit een cassette gevuld met steenwol of een steenwolpaneel met stalen gaaswerk (bedoeld voor Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 263/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies begroeiing). Het onderste paneel wordt altijd in beton uitgevoerd, vanwege onder andere de mogelijkheid tot beschadiging en de vervuiling. Figuur 5-3 - Principe van de modulaire geluidsschermen, bestaande uit staanders en vlakvulling. Modulaire schermen hebben als voordeel dat ze er altijd gelijksoortig uitzien, waardoor het wegbeeld minder versnipperd en rommelig wordt. Toch bieden ook modulaire schermen mogelijkheden voor variatie om het scherm in te passen in het landschap, zodat niet alle schermen er exact hetzelfde uitzien. De akoestische werking van Modulaire Geluidsschermen is gelijk aan die van reguliere geluidsschermen. Modulaire Geluidsschermen kunnen dus gewoon worden gedimensioneerd met behulp van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. De panelen hebben vaste afmetingen van 6 meter lengte bij 1 meter hoogte. Een modulair geluidsscherm kan een maximale hoogte hebben van 8 meter. Figuur. Diverse panelen en staanders voor modulaire geluidsschermen Modulaire schermen kunnen in een coulisse constructie worden toegepast als er een object in de weg staat (bijvoorbeeld bij een wegportaal). Een groot voordeel van het toepassen van deze schermen, is dat reeds gerealiseerde Modulaire Geluidsschermen in de toekomst eenvoudig kunnen worden uitgebreid. Hierbij valt te denken aan verlengingen en verhogingen (indien door bijvoorbeeld een toename van de verkeersintensiteit meer Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 264/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies geluidsreductie benodigd is), vervangingen (indien slechts één paneel uit een Modulair Geluidsscherm beschadigd is) en zelfs verplaatsingen (bij bijvoorbeeld wegverbredingen). Reeds gerealiseerde Modulaire Geluidsschermen kunnen met maximaal 2 meter worden verhoogd, door het bestaande topdeel te verwijderen en door een nieuw, hoger topdeel te plaatsen. Een modulair geluidsscherm kan in beginsel ook worden verhoogd door toepassing van een T-top. Vanaf medio 2007 is een standaard modulaire T-top beschikbaar. Modulaire schermen hebben tenslotte een kostenvoordeel door de standaardisatie van onderdelen en door minder organisatiekosten. Ook zijn de kosten door de standaardisatie transparanter. De tekeningen van alle onderdelen van het Modulaire Geluidsscherm zijn opgenomen in het toepassingsadvies Modulaire Geluidsschermen (DWW 2006-38). 5.6 LUIFELCONSTRUCTIES Een luifelconstructie is een verdere uitbouw van de voor over hellende schermen. Het hoogste punt wordt hiermee boven de weg gebracht. Een voorbeeld van deze constructie is langs de A28 ter hoogte van Zeist geplaatst. Ook langs de A16 te Dordrecht is een dergelijke voorziening aanwezig. Het effect van een luifelconstructie kan op dit moment alleen worden bepaald met behulp van een schaalmodellenonderzoek of met behulp van programma s zoals het model Tomas. In de praktijk wordt bij haalbaarheidstudies een inschatting gemaakt met behulp van SRM2. Het hoogste punt van de luifel wordt dan als scherm in de berekening ingevoerd. De rijlijn(en), die onder de luifel is (zijn) gelegen, moet(en) dan wel op het midden van de weg worden gelegd. De bijdrage van deze rijlijnen wordt ook wel verwaarloosd. Over reflecties tegen de luifel naar de overzijde van de weg is nog weinig bekend. Reflecties kunnen worden voorkomen door de binnenzijde van de luifel met absorberend materiaal te bekleden in combinatie met een verharding van Zeer Open Asfaltbeton of een andere geluidsabsorberende verharding. 5.7 OVERHUIVINGEN Wanneer een luifelconstructie het geluidsniveau nog niet voldoende reduceert, kan een totale overhuiving van de weg worden overwogen. De weg wordt dan geheel van de buitenwereld afgesloten en het geluidsniveau buiten de constructie wordt geheel bepaald door het geluid dat door de wand van de tunnel heen dringt (transmissie). Alleen bij het begin respectievelijk het eind van de overhuiving zal het geluidsniveau mede worden bepaald door het geluid dat via de opening vrijkomt (zie hiervoor paragraaf 5.8) Ook aan het geluid dat via ventilatieopeningen naar buiten komt, zal aandacht moeten worden besteed. Het effect van een totale overhuiving kan worden bepaald met rekenmethoden die bijvoorbeeld worden gebruikt bij industrielawaai. Hierbij zijn onder andere de volgende factoren van belang: Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 265/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies - Het geluidsniveau onder de constructie; Dit niveau is aanmerkelijk hoger dan zonder overhuiving omdat het niveau aanmerkelijk wordt verhoogd door reflecties tegen de wanden en het wegdek; - De isolerende werking van de materialen waarmee de wanden worden opgebouwd; - Het totale oppervlak van de wanden dat het geluid afstraalt. 5.8 TUNNELS Wanneer een weg onder de grond wordt gelegd, kan er van worden uitgegaan dat de geluidsisolatie van de tunnelwand en aarde die de tunnel afdekt, zodanig hoog is dat het verkeer buiten de tunnel niet meer hoorbaar zal zijn. Wel zal enige aandacht moeten worden geschonken aan de geluidemissie van de tunnelmond. Uit een onderzoek dat in Duitsland is uitgevoerd en waarvan is gerapporteerd in het Noise Control Engineering Journal van september/oktober 1992, blijkt dat wanneer de afstand tussen waarnemer en tunnelmond groter is dan 100 meter de invloed van de tunnelmond niet meer merkbaar is. Alleen op plaatsen waar de weg buiten de tunnel is afgeschermd van de waarnemer door bijvoorbeeld geluidsschermen of ingravingen terwijl de opening van de tunnel wel te zien is, kan het effect van de tunnelmond ook op grotere afstand dan 100 meter merkbaar zijn. De onderzoekers bevelen aan om in dit soort gevallen een nader onderzoek in te stellen naar de te verwachten geluidsniveaus. De situatie kan verbeterd worden door de wanden van de tunnel in de nabijheid van de uitmonding te bekleden met absorberend materiaal. Een lengte van 2 tot 3 keer de diameter van de tunnelwand zou voldoende zijn. Bij tunnels zal verder aandacht moeten worden gegeven aan de noodzakelijke ventilatieopeningen, al dan niet voorzien van ventilatoren. Het effect van deze geluidslekken zal moeten worden onderzocht. 5.9 LITERATUUR - Handboek voor het ontwerp van bijzondere afschermende constructies langs rijkswegen 1e versie geluid en luchtkwaliteit; Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat Generaal Rijkswaterstaat Dienst Weg- en waterbouwkunde, Bouwdienst; publicatienummer W-DWW-2000-030 - Sound propagation at tunnel openings, Helmut Woehner; artikel in Noise Control Engineering Journal van september/oktober 1992 - Toepassingsadvies: Middenbermschermen, Rijkswaterstaat Dienst- Weg en Waterbouwkunde, 31 maart 2006. - Toepassingsadvies: Geïntegreerd geluidsscherm nabij rijstrook, Rijkswaterstaat Dienst- Weg en Waterbouwkunde, 31 maart 2006. - Toepassingsadvies: T-toppen, Rijkswaterstaat Dienst- Weg en Waterbouwkunde, 31 maart 2006. - Modulaire Geluidsschermen, Handleiding configuratie en implementatie, DWW 2006-040, april 2006 - Toepassingsadvies Modulaire Geluidsschermen, DWW-2006-38, 31 maart 2006 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 266/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 5 bijzondere schermconstructies - Resultaten onderzoek reflectie geluidsscherm A12 Gouda/Reeuwijk, ir. A.R. Eisses en ir. J.D. van der Toorn, TNO, Concept 30 september 2004 - Resultaten onderzoek geluidsschermen A12 Maarn/Driebergen,, ir. A.R. Eisses en ir. J.D. van der Toorn, TNO, 6 december 2004 - Absorptie geluidsscherm Gouda - Reeuwijk (hellend geluidsscherm), DGMR, november 2004, L.2003.1091.17.N004 - Akoestisch onderzoek hellende geluidsschermen in Maarn, DGMR, december 2004, V.2004.1355.00 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 267/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 6 afscherming in woonwijken 6 AFSCHERMING IN WOONWIJKEN In paragraaf 7.5.3 van deel 2 is vermeld dat in situaties waarin sprake is van relatief dichtbebouwde gebieden, Standaard rekenmethode 2 een onvoldoende betrouwbaar resultaat geeft. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat in de rekenmethode geen methode is opgenomen voor het bepalen van de verzwakking als gevolg van geluidsverstrooiing die zich voordoet tussen bebouwing door afscherming en reflectie tussen gebouwen. In akoestische onderzoeken die in het kader van de Wgh worden verricht, is de aandacht met name gericht op de eerstelijnsbebouwing en de bebouwing die direct daar achter ligt. Hier levert deze tekortkoming in de rekenmethode geen erg grote problemen op. Bij met name drukke rijkswegen, waar tot op meer dan 600 meter hogere geluidsbelastingen dan 48 db worden berekend, komt het echter vaak voor dat ook woningen in de derde en vierde lijn dienen te worden onderzocht. Bij akoestisch onderzoek dat is bedoeld om de geluidsbelastingen te toetsen aan de grenswaarden van de Wgh, wordt niettemin Standaard rekenmethode 2 toegepast. In het kader van milieueffectrapportages dient echter ook inzicht te worden geboden in de geluidsniveaus die zich op grotere afstand van de weg voordoen. Zo wordt dan veelal een inventarisatie gemaakt van het aantal woningen en de daarin wonende mensen die aan een hogere geluidsbelasting dan 48 db zijn of worden blootgesteld. Deze geluidsbelastingen kunnen zich langs een drukke autosnelweg tot op 1 kilometer uit de weg voordoen. Bij dicht bebouwde woonwijken zou een berekening onder vrije veldcondities tot een overschatting van de geluidsniveaus leiden. In deze gevallen wordt dan een dempingsterm in rekening gebracht waarin de afschermende werking van gebouwen is verdisconteerd. Hiervoor wordt in Nederland veelal gebruik gemaakt van de D huis methode zoals deze is opgenomen in het rapport Onderzoek naar de verzwakking van railverkeerslawaai in woonwijken van DGMR Raadgevende Ingenieurs bv. opgesteld in opdracht van ProRail; 1997. De methode komt er globaal gezien op neer dat standaardrekenmethode 2 wordt uitgebreid met een zogenaamd woonwijkscherm. Rond een woonwijk wordt ter hoogte van de eerstelijns bebouwing een woonwijkscherm gedefinieerd. De hoogte van dit scherm is gelijk aan de hoogte van de eerste lijnsbebouwing. Vervolgens wordt de bebouwingsdichtheid geschat door de verhouding te bepalen tussen het deel van langs de weg dat bebouwd is en de totale lengte van het wegdeel. De verzwakking wordt dan berekend met de volgende formule: D woonwijk = 10log 10 0.1D [ dichtheid 0.1D + 10 scherm ] hier is D dichteid : bij geen duidelijk aaneengesloten front: D dichtheid = 0 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 268/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 6 afscherming in woonwijken anders: D dichtheid [ ( /100] = 10log 1 p p = percentage bebouwing D scherm is gedefinieerd conform Standaard Rekenmethode II. LITERATUUR - Onderzoek naar de verzwakking van railverkeerslawaai in woonwijken van DGMR Raadgevende Ingenieurs bv. opgesteld in opdracht van ProRail; 1997. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 269/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 7 nieuwe ontwikkelingen 7 NIEUW ONTWIKKELINGEN Op 25 juni 2002 is de Richtlijn 2002.49/EG van het Europees model verschenen. Deze EU-richtlijn omgevingslawaai heeft het volgende doel: een gemeenschappelijke aanpak te bepalen om op basis van prioriteiten de schadelijke gevolgen,hinder inbegrepen,van blootstelling aan omgevingsverontreiniging te voorkomen of te verminderen. Daartoe worden de volgende maatregelen toegepast: - vaststelling van de blootstelling aan omgevingslawaai door middel van geluidsbelastingkaarten volgens bepalingsmethoden die voor de lidstaten gemeenschappelijk zijn; - voorlichting van het publiek over omgevingslawaai en de effecten daarvan; - aanneming van actieplannen door de lidstaten op basis van de resultaten van de geluidsbelastingkaarten,teneinde omgevingslawaai zo nodig te voorkomen en te beperken,in het bijzonder daar waar hoge blootstellingsniveaus schadelijke effecten kunnen hebben voor de gezondheid van de mens. De eerste stap hierin is het opstellen van strategische geluidsbelastingkaarten Deze kaarten dienen op 30 juni 2007 te zijn opgesteld. Deze kaarten dienen betrekking te hebben op: - agglomeraties met meer dan 250 000 inwoners; - alle belangrijke wegen waarop jaarlijks meer dan zes miljoen voertuigen passeren; - belangrijke spoorwegen waarop jaarlijks meer dan 60 000 treinen passeren; - belangrijke luchthavens. Als tussenstap hierin diende uiterlijk op 30 juni 2005, en dient vervolgens om de vijf jaar, een melding aan de Europese Commissie te worden gedaan van de bronnen die voldoen aan de hierboven gegeven omschrijving. Bij de zogenaamde tweede tranche, die in 2012 moet worden geleverd, worden ook agglomeraties van 100000 inwoners meegenomen en wegen met meer dan 3 miljoen voertuigen. 7.1 UITVOERING EN AANLEG Ten behoeve van de uitvoering van het project zijn de volgende documenten beschikbaar voor het ontwerp en de uitvoering van een aantal standaard maatregelen voor geluidsbeperking. Richtlijnen geluidsbeperkende constructies langs wegen (het GCW- 2001) voor geluidsschermen, CROW, ISBN 9066283599. GCW-2001 is mogelijk achterhaald. Ten tijde van de herziening van deze Handleiding in 2007 was ook een nieuwe GCW in ontwikkeling; Modelbestekken onderhoud verharding van Rijkswaterstaat; Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 270/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 7 nieuwe ontwikkelingen Leidraad geluidseisen aan voegovergangen van de Bouwdienst, Document NBD00401, Uitgave : 16-05-2006 (concept). Zie ook deel 3 voor de uitvoeringsaspecten bij gevelisolatie. Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 271/276

DEEL 5 BIJZONDERE ONDERWERPEN hoofdstuk 7 nieuwe ontwikkelingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 272/276

BIJLAGE Lijst van trefwoorden en afkortingen LIJST VAN TREFWOORDEN EN AFKORTINGEN A aanleg van een weg, 42 aansluitende wegen, 64, 81, 105, 109 afritten, 24, 59, 123, 186 afronden, 62, 63, 80 Afschermende objecten, 143 aftrek ex. artikel 103 Wgh, 202 aftrek ex. artikel 110 Wgh, 62, 162, 185, 206 akoestisch onderzoek, 103 apv, 252 asielzoekerscentra, 40 autonome sanering, 94, 244 avond, 253 avondperiode, 97 B barriers, 149 begraafplaatsen, 40, 117, 121 behandelingsruimten, 55, 69, 86, 98, 197 bejaardenoord, 195 beschermingsgebieden, 36 beschermingszones, 37 bewoners, 214 binnenwaarden, 46 bodemfactor, 134 bos, 130, 136 bouwkundig onderzoek, 212 bouwlagen, 114, 151 bouwvergunning, 118, 194, 205, 213 breuklijnen, 142, 143, 155 bronmaatregelen, 167 buitenstedelijk, 27 C campings, 40, 116 circulaire Bouwlawaai, 253 computerprogramma s, 155 conversatieruimten, 86, 98 cumulatie, 118, 254 D dagperiode, 47, 56, 70, 87, 97, 121, 251 D-huis, 171, 269 Digitaal Terrein Model, 112 doelmatigheidscriterium, 172 dove gevel, 118 E ecologische hoofdstructuur, 38 eigenaren, 214 F fly-over, 136 G geleiderail, 169 geluidluw, 172 geluidsabsorptiecoëfficiënt, 145 geluidsgevoelige ruimte, 205 geluidsniveaukaart, 135 geluidssimulator, 156 geluidszone. ; beëindiging, 27; begrenzing, 26; breedte, 26; overlap, 29; T-kruising, 28 Geluidszone: aansluitingen, 29 gemeentelijke politieverordening, 252 Genius, 155 geprojecteerde bebouwing, 51, 65, 75, 115, 184 gevel, 32, 193; dove gevel, 32 gevelmaatregelen, 210 gezondheidszorggebouwen, 35 gezondheidszorggebouwen, 54 gezondheidszorggebouwen, 97 gezondheidszorggebouwen, 197 glastuinbedrijven, 40 grenswaarden, 45, 53, 65, 82, 96 Grootschalige Basiskaart, 112 gymnastieklokaal, 34, 196 H habitatrichtlijn, 37 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 273/276

BIJLAGE Lijst van trefwoorden en afkortingen Habitatrichtlijn, 37 hard, 137 hard/zachtlijnen, 141 harde oppervlakten, 130 heersende geluidsbelasting, 61 hellende schermen, 146, 155, 262 hellende schermen, 260 hellingcorrectie, 128, 187 hobbyruimten, 205, 206 hogere waarde, 44 hoogtelijnen, 142 I ingraving, 169 ingravingen, 125 Interimwet, 100 J jaar 1986, 119 K kaartmateriaal, 112 kazernes, 40, 47 keuken, 195 kruispunt, 187 kruispuntcorrectie, 206 kruispunttoeslag, 129 L L den, 120 leslokalen, 66, 67, 68, 195, 196 lichte motorvoertuigen, 122, 133 luifel, 133, 145, 266 M maaiveldhoogte, 130 maatregelcriterium, 172 maneges, 40 Maximale binnenniveaus, 46 Maximale ontheffingswaarde, 44 meetmethode, 151, 208 middelzware motorvoertuigen, 122, 133 middenbermbarrier, 128 middenbermscherm, 258 midgetgolfterreinen, 40 Modulaire schermen, 264 motorfietsen, 122 N natuurgebied, 163 natuurgebieden, 36 nieuwbouw, 34 noodscholen, 34 O objectfractie, 134 obstakel, 129, 206 obstakels, 130 offerteaanvraag, 107 onderwijsgebouw, 196 onderzoeksgebied, 109 onderzoeksruimten, 55, 66, 69, 86, 98, 197 ontwerptracébesluit, 48 opritten, 24, 59, 123, 125, 186 optrektoeslag, 129 Overhel, 155 overhuiving, 266 overkapping, 140 P patientenhuisvesting, 86, 98 procedures, 223 profielafhankelijke correctie, 144 R R/S-regeling, 92 rapport akoestisch onderzoek, 182 reconstructie, 58, 238 recreatieruimten, 86, 98 recreatiewoningen, 33, 194 reflecties, 151 Regio, 155 restaurants, 40 rijlijn, 139 rotondes, 26, 130 S scherm, 142; hellend, 260; onderbreking, 148; spleet, 147 schermen: hellend, 146 schermtop, 263 scholen, 34, 97 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 274/276

BIJLAGE Lijst van trefwoorden en afkortingen slaapkamer, 195 snelheid: gemiddelde, 123 Spoedwet wegverbreding, 21 spoorwegen, 271; luchthavens, 271 Stad en Milieu, 100 standaardrekenmethode 1, 133 standaardrekenmethode 2, 135 startnotitie, 48 stedelijk, 27 stoeterijen, 40 T theorielokalen, 55, 66, 69, 86, 98 theorievaklokalen, 55, 69, 86, 98, 196 tijdelijke situaties, 251 toekomstige maatgevende jaar, 119 toetsingsjaar, 60 TOMAS, 262 tracébesluit, 48 Tracéwet, 48 Tracéwetprocedure, 42 trajectnota, 48 T-top, 146, 263 tunnel, 140, 267 Tweelaags ZOAB, 256 U Uitwerkingsbepalingen, 52 V verkeersintensiteit, 118 verpleeghuizen, 96 vogelrichtlijn, 37 volkstuinen, 40 Voorkeursgrenswaarde, 44 W waarneempunt, 150 weg. wegdek, 168 weigering, 214 Wet geluidhinder database, 156 woonboten, 40 woonerf, 31 woonwagenstandplaats, 196 woonwagenstandplaatsen, 54, 82, 97, 115, 151, 225, 235 Z zachte oppervlakken, 130 ziekenhuizen, 97 zware motorvoertuigen, 122 Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 275/276

BIJLAGE Lijst van trefwoorden en afkortingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 276/276

BIJLAGEN 1. R/S-regeling 2. Modelbepaling voor een overeenkomst tussen een gemeente en Rijkswaterstaat 3. Formulierenset voor saneringsprojecten 4. Meet- en rekenvoorschrift geluidsbelastingen binnen gebouwen 5. Voorbeelden van contracten met bewoners Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen

Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen

BIJLAGEN bijlage 1 r/s-regeling BIJLAGE 1 R/S-REGELING Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 1/62

BIJLAGEN bijlage 1 r/s-regeling Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 2/62

BIJLAGEN bijlage 1 r/s-regeling Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 3/62

BIJLAGEN bijlage 1 r/s-regeling Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 4/62

BIJLAGEN bijlage 1 r/s-regeling Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 5/62

BIJLAGEN bijlage 1 r/s-regeling Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 6/62

BIJLAGEN bijlage 2 model voor overeenkomst tussen een gemeente en RWS BIJLAGE 2 MODEL VOOR EEN OVEREENKOMST TUSSEN EEN GEMEENTE EN RWS Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 7/62

BIJLAGEN bijlage 2 model voor overeenkomst tussen een gemeente en RWS Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 8/62

BIJLAGEN bijlage 3 formulierenset voor saneringsprojecten BIJLAGE 3 FORMULIERENSET VOOR SANERINGSPROJECTEN - Subsidieregeling sanering verkeerslawaai - Bijlage A Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 9/62

WEGVERKEERSLAWAAI INDIENING SANERINGSPROGRAMMA WS Indienen bij het Directoraat-generaal Milieubeheer, p/a Bureau Sanering Verkeerslawaai, Postbus 97, 3440 AB te Woerden. 1. DOEL VAN DE AANVRAAG Dit formulier betreft een: aanvraag voor voorbereidingskosten (Subsidieregeling sanering verkeerslawaai 2.2 ) de met een " " aangegeven onderdelen behoeven niet te worden ingevuld saneringsprogramma en aanvraag voor uitvoeringskosten (Subsidieregeling sanering verkeerslawaai 2.3 ) alle onderdelen volledig invullen NB Onder geluidsbelasting vanwege een weg wordt in dit formulier verstaan de waarde van de geluidsbelasting bepaald overeenkomstig het Reken- en Meetvoorschrift, na toepassing van de aftrek bedoeld in artikel 110g Wgh. 2. SITUATIEGEGEVENS a. Aanvrager:... b. Postadres:... Postcode:... c. Contactpersoon:... Tel.nr.:... d. Projectnaam:...Fase:... e. 1. Weg(en) waarvan de geluidsbelasting wordt ondervonden (naam):... 2. Verkeersfunctie (aankruisen) weg behorende tot het landelijk of provinciaal wegennet weg behorende tot het gemeentelijk hoofdwegennet wijk- of buurtontsluitingsweg woonstraat weg in stadscentrum f. 1. Aantal betrokken woningen en/of andere geluidgevoelige bestemmingen:... 2. Bouwperiode van de woningen en/of andere geluidgevoelige bestemmingen:... 3. Bestaat er een voornemen binnen 5 jaar de woningen te slopen of renoveren?: ja / nee Eventuele toelichting:... g. Is voor betrokken weg een wijziging in voorbereiding/uitvoering waarop de Tracéwet van toepassing is? ja / nee (zo ja, dan gelden hiervoor de afwijkende bepalingen opgenomen in hoofdstuk 2, afdeling 2A van de Wet geluidhinder (bij voorkeur ontwerp tracébesluit bijvoegen) en vindt financiering via Rijkswaterstaat plaats) h. Is de sanering gekoppeld aan werkzaamheden aan een rijksweg?: ja / nee Zo ja, vindt financiering via Rijkswaterstaat plaats?: ja / nee i. Is ter voorbereiding de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd?: ja / nee Versie: 01-01-2007 WS blz. 1

3. AARD EN EFFECT VAN DE MAATREGELEN a. Aard van de maatregelen 1. Het saneringsprogramma strekt er toe de volgende maatregelen vast te laten stellen (combinaties van maatregelen zijn mogelijk, in dat geval meerdere vakken aankruisen): verkeersmaatregelen verkeersmaatregelen met daarop aanvullende geluidwerende maatregelen afschermende maatregelen afschermende maatregelen met daarop aanvullende geluidwerende maatregelen geluidwerende maatregelen aan woningen geluidwerende maatregelen aan andere geluidsgevoelige gebouwen onttrekking aan de bestemming van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen 2. Zijn de woningen opgenomen op de A-lijst Rail-lijst B-lijst In geval de hierboven bedoelde woningen worden aangemeld voor andere dan geluidwerende maatregelen, deze woningen afzonderlijk in een bijlage vermelden. 3. Voor zover van de rangorde van maatregelen is afgeweken ( 1 e verkeersmaatregelen. 2 e afscherming, 3 e geluidwerende maatregelen, 4 e onttrekking aan de bestemming) een beschrijving van de redenen waarom is afgeweken:......... b. Effect van de maatregelen 1. De geluidsbelasting van de gevels van de woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen zonder maatregelen loopt van:... db tot:...db. NB. Op de onder 3.b.3. bedoelde kaarten aangeven op welke positie betreffende waarden zijn bepaald. 2. Beschrijving van het effect van de maatregelen in db (aantallen woningen en/of andere geluidgevoelige bestemmingen): Geluidsbelasting 49 49 t/m 58 59 t/m 63 64 t/m 68 68 - zonder maatregelen - na maatregelen 3. Adressen, postcode en geluidsbelasting voor en na het treffen van de maatregelen; tabel volledig invullen of lijst bijvoegen. Indien enkel gevelisolatie, dan de door b en w voorgestelde ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidsbelasting invullen in de kolom "na". NB. Een of meer kaarten bijvoegen waarop de ligging van de woningen en de weg is aangegeven. Straat en huisnummer postcode aantal geluidsbelas- Waarneem weg waarvan de geluidsbelasting aftrek woningen ting hoogte wordt ondervonden art. 110g Wgh voor na 2dB 5dB Versie: 01-01-2007 WS blz. 2

4. VERKEERSMAATREGELEN 1 a. Korte, nadere omschrijving van de maatregelen:......... b. Beschrijving van het effect van de maatregelen op de lokale luchtkwaliteit in CO, NO 2 en benzeen, voor zowel de langs de betreffende weg gelegen woningen als voor woningen waarvoor ten gevolge van de maatregelen eveneens een significante wijziging in geluidsbelasting optreedt:......... c. Met behulp van formulier WBa bepaalde rekenbedrag (ingevuld formulier bijvoegen):... d. Overzicht van de werkelijk geraamde kosten van de maatregelen:......... 5. AFSCHERMENDE MAATREGELEN a. Korte, nadere omschrijving van de maatregelen (inclusief de hoogte en de lengte van de afschermende voorzieningen, alsmede eventuele kostenverhogende factoren):......... b. Maximale schermkosten, berekend conform formulier WBb (ingevuld formulier bijvoegen):... c. Werkelijk geraamde kosten (kosten van het scherm en de noodzakelijk bijkomende werken):...... 6. (AANVULLENDE) GELUIDWERENDE MAATREGELEN Indien de geluidsbelasting van de gevel wordt vastgesteld op een hogere waarde dan 48dB dienen op grond van artikel 111, derde lid van de Wet geluidhinder burgemeester en wethouders maatregelen te treffen om te bevorderen dat aan de eisen ten aanzien van de geluidsbelasting binnen de woning wordt voldaan. Wordt op grond van de vastgestelde geluidsbelasting van de gevels het vereiste al zonder maatregelen bereikt, dan dient dat te worden vermeld. a. Korte beschrijving van het type bebouwing onder vermelding van de aantallen geluidsgevoelige bestemmingen (aantal bouwlagen, bouwjaar/periode, flat/portiek-etage/rijtje/half-vrijstaand/vrijstaand, type materiaal kozijn).......... b. De geluidwerende maatregelen worden autonoom gekoppeld met andere werkzaamheden aan de gevel uitgevoerd. 1 Benoemen van de afzonderlijke onderdelen en een raming van de kosten per onderdeel opnemen in een bijlage. Versie: 01-01-2007 WS blz. 3

c. De berekening van de toetsbedragen conform formulier GBa (autonome sanering) of GBb (gekoppelde sanering)... d. Werkelijk geraamde kosten van de geluidwerende voorzieningen (onderscheid maken tussen autonoom en gekoppeld deel. In bijlage nader aan te geven):... 7. ONTTREKKING AAN DE BESTEMMING a. Korte, nadere omschrijving van de maatregelen......... b. Subsidie bedrag bepaald op basis van bijlage IV, onderdeel 3, van de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai. Aantal woningen Geluidbelasting na aftrek art 110g Wgh. maximale subsidie Bijlage A, onderdeel 3 Ssv totaal TOTAAL 8. FINANCIËLE BIJDRAGE a. Beschrijving van de mogelijkheden om uit oogpunt van doelmatigheid en kostenbeheersing de te treffen maatregelen al dan niet gezamenlijk uit te voeren met andere werken:......... b. Beschrijving van de mogelijkheden om de te treffen maatregelen te faseren: aard van de maatregelen Locatie periode fase 1 fase 2 fase 3 c. Zijn er mogelijkheden voor bijdragen van derden ja / nee Zo ja, welke mogelijkheden en hoe groot is deze bijdrage?...... d. Zijn, in geval van een aanvraag voor voorbereidingskosten, bij de raming van de kosten van geluidwerende maatregelen, de kosten ten gevolge van achterstallig onderhoud zoveel mogelijk uitgesloten? ja / nee Versie: 01-01-2007 WS blz. 4

e. Kostenraming: 2 (invullen na ter visie legging) 1. verkeersmaatregelen... 2. afschermende maatregelen... 3. (aanvullende) geluidwerende maatregelen... 4. onttrekking aan de bestemming... +/+ 5. subtotaal kosten... 6. bijdrage(n) van derden (incl eigenaar/bewoner)... / 7. subtotaal... 8. projectgebonden kosten van voorbereiding, begeleiding en toezicht (15% van e.7 )... +/+ TOTAAL...... 9. DIVERSEN a. 1. Wanneer wordt naar verwachting het definitieve saneringsprogramma ingediend?... (Deze eerste vraag alleen invullen indien dit formulier geen saneringsprogramma betreft) 2. Wanneer wordt de uitvoering van de maatregelen gestart:... 3. Geraamd tijdstip van beëindiging van de uitvoering:... b. Zijn voor de betrokken geluidgevoelige bestemmingen reeds eerder geluidhinderreducerende voorzieningen getroffen? ja neen Zo ja, aangeven in welk kader, een beschrijving van de voorzieningen en hoe gefinancierd (subsidie vaststelling bijvoegen):......... 10. BIJLAGEN a. Als bijlagen zijn bijgevoegd (aankruisen voorzover van toepassing): Rapport inzake het akoestisch onderzoek Rapport inzake het bouwtechnisch onderzoek (Deel van) (Ontwerp) Tracébesluit (indien hoofdstuk 2, afdeling 2A van de Wet geluidhinder van toepassing is) Bestek en besteksraming Kaart(en) als bedoeld in artikel 4.2 tweede lid, van het Besluit geluidhinder 2 In geval van verkeersmaatregelen de laagste van de volgende twee bedragen invullen: - kostenraming van de directe kosten (vraag 4.d) - rekenbedrag conform formulier WBa (vraag 4.c) Versie: 01-01-2007 WS blz. 5

Overzicht met globale indicaties van geluidsbelastingen van andere geluidsbronnen (zie artikel 4.2, eerste lid, onder i van het Besluit geluidhinder) Het formulier WBa WBb GBa GBb Maatregelen en raming m.b.t. verkeersmaatregelen, te weten:... Nadere gegevens m.b.t. afscherming, te weten :... Nadere gegevens m.b.t. geluidwerende maatregelen, te weten:... Een individueel geraamde liquiditeitsbehoefde Een toelichting m.b.t.... Het verslag van inspraak/ontvangen zienswijzen A-, Rail- of B-lijst woningen waarvoor andere maatregelen dan gevelisolatie worden getroffen (vraag 3.a.2) 11. VERKLARING EN ONDERTEKENING Ondergetekenden verklaren: dat met betrekking tot de in het programma opgenomen geluidwerende maatregelen zal worden voldaan aan artikel 111, derde lid, van de Wet geluidhinder en dat onderhavig saneringsprogramma naar waarheid is ingevuld en vastgesteld op...-...-...... (aanvrager) Versie: 01-01-2007 WS blz. 6

WEGVERKEERSLAWAAI GEREEDMELDING SANERINGSPROGRAMMA WG Indienen bij het Directoraat-Generaal Milieubeheer, p/a Bureau Sanering Verkeerslawaai, Postbus 97, 3440 AB te Woerden. 1. ALGEMEEN a. Subsidieontvanger:... b. Projectnaam:... c. Contactpersoon:... d. Datum van voltooiing van het werk:... 2. DE MAATREGELEN a. 1. Zijn de saneringsmaatregelen (verkeersmaatregelen en/of afschermende maatregelen en/of (aanvullende) geluidwerende maatregelen en/of onttrekking aan de bestemming) overeenkomstig het vastgestelde saneringsprogramma uitgevoerd? ja nee 2. Zo nee, wat is dan de aard van de wijzigingen:...... NB. Zo nodig nader toelichten in een bijlage. Lijst van woningen en/of andere geluidsgevoelige gebouwen die wel opgenomen zijn in het saneringsprogramma voor het betreffende project, maar waarvoor de maatregelen niet zijn getroffen. Indien het gaat om niet-getroffen geluidwerende maatregelen, aangeven of sprake is van een definitieve weigering conform hoofdstuk 6 Besluit Geluidhinder. Aantal Woningen straatnaam nummer(s) postcode Definitieve weigering? redenen voor het niet treffen van maatregelen b. 1. Zijn de maatregelen uitgevoerd in combinatie met andere werken: ja nee 2. Zo ja, met welke:...... c. 1. Heeft ten behoeve van de uitgevoerde maatregelen financiering plaatsgevonden uit andere bronnen: ja nee 2. Zo ja, uit welke en voor welk aandeel (beschikkingen bijvoegen):...... d. 1. Is ten behoeve van de uitgevoerde maatregelen financiering aangevraagd, welke nog niet op de bij VROM gedeclareerde kosten in mindering is gebracht ja nee 2. Zo ja, waar en voor welk aandeel (aanvragen bijvoegen):...... Versie 01-01-2007 WG blz.1

e. Welke geluidsbelasting binnen de woningen is na de uitvoering van de maatregelen bereikt (bij geluidwerende maatregelen te bepalen door de geluidsbelasting van de gevel, zonder toepassing van de aftrek bedoelt in artikel 110g Wgh, te verminderen met de bereikte geluidwering):... db tot... db. NB. Indien van toepassing controle-rapportage bijvoegen. 3. DE KOSTEN VAN DE MAATREGELEN a. Verkeersmaatregelen 1. Werkelijke directe kosten van de uitgevoerde verkeersmaatregelen, voor zover die naar het oordeel van subsidieontvanger voor vergoeding door VROM in aanmerking komen:... 2 Indien het aangevraagde bedrag afwijkt van het toegezegde bedrag verantwoording van het verschil (formulier WBa toevoegen):... b. Afschermende maatregelen 1. Werkelijke directe kosten van de uitgevoerde afschermende maatregelen, voor zover die naar het oordeel van subsidieontvanger voor vergoeding door VROM in aanmerking komen:... 2 Indien het aangevraagde bedrag afwijkt van het toegezegde bedrag verantwoording van het verschil (formulier WBb toevoegen):... c. Geluidwerende maatregelen Alleen in te vullen, indien de geluidwerende maatregelen niet ten laste van het ISV-budget worden gebracht. 1. Werkelijke directe kosten van de uitgevoerde geluidwerende maatregelen, voor zover die naar het oordeel van subsidieontvanger voor vergoeding door VROM in aanmerking komen... 2 Indien het aangevraagde bedrag afwijkt van het toegezegde bedrag verantwoording van het verschil (formulier GBa of GBb toevoegen):... NB. Naast een eventuele technische verklaring dient aannemelijk te worden gemaakt dat een verantwoorde prijsvorming heeft plaatsgevonden door bewijstukken (procesverbaal van aanbesteding) daarvan bij te voegen. Indien de gevraagde bijdrage de berekende toetsbedragen overschrijdt, dient een motivatie te worden bijgevoegd. d. Onttrekking aan de bestemming 1. Subsidie bepaald door middel van bijlage A, onderdeel 3 van de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai :... 4. TOELICHTING.................. Versie 01-01-2007 WG blz.2

5. VERGOEDING a. Ondergetekenden verzoeken de vergoeding van de maatregelen als volgt vast te stellen: 1. voor bronmaatregelen... 2. voor afschermende maatregelen... 3. voor geluidwerende maatregelen... 4. voor onttrekking aan de bestemming.. 5, totaal (1+2+3+4)... b. Ondergetekenden verzoeken de vergoeding van de maatregelen, onder aftrek van de verleende voorschotten, uit te keren: 1. totaal van a 5... 2. totaal verleende voorschotten... 3. bijdrage(n) van derden (incl eigenaar/bewoner)... nog uit te keren (1-2-3)... 6. BIJLAGEN Als bijlagen zijn bijgevoegd (aankruisen voorzover van toepassing): in verband met verkeersmaatregelen formulier WBa in verband met autonome geluidwerende maatregelen formulier GBa in verband met gekoppelde geluidwerende maatregelen formulier GBb beschikking van financiering uit andere bronnen aanvraag financiering uit andere bronnen een toelichting m.b.t.... een controle rapport (indien aanvullende geluidwerende maatregelen zijn getroffen) accountantsverklaring staat van meer- en minderwerk 7. ONDERTEKENING Onderhavige gereedmelding is naar waarheid ingevuld en vastgesteld op...-...-...... (Subsidieontvanger) Versie 01-01-2007 WG blz.3

WEGVERKEERSLAWAAI BEREKENING REKENBEDRAG VERKEERSMAATREGELEN (in te dienen als bijlage bij de formulieren WS, GS en WG) WBa 1. ALGEMEEN a. Aanvrager::... b. Projectnaam:... c. Contactpersoon:... 2. NORMBEDRAG 1 a. Rekenbedrag geluidsbelasting aantal eenheden en normbedragen totaal afname 3 db... x 1.000,-- +...x 2.000,-- +...x 1.500,-- +...x 7.000,-- =... afname 4 db... x 1.000,-- +... x 2.000,-- +...x 1.500,-- +...x 2.500,-- +...x 8.500,-- =... afname tenminste 5 db... x 1.500,-- +... x 3.000,-- +...x 2.000,-- +..x 3.500,-- +...x 12.000,-- =... totaal afname =... toename 3 db...x 1.000,-- +...x 2.000,-- +.x 1.500,-- =... toename 4 db... x 1.000,-- +... x 2.000,-- +...x 1.500,-- +...x 2.500,-- =... toename tenminste 5 db... x 1.500,-- +... x 3.000,-- +...x 2.000,-- +...x 3.500,-- =... totaal toename =... Saldo totaal afname - totaal toename =... N.B.1 Voor de bepaling van het rekenbedrag wordt rekening gehouden met alle saneringswoningen waarbij de geluidsbelasting van de gevel ten gevolge van de maatregelen tenminste 3 db afneemt en met alle aanwezige woningen waarbij de geluidsbelasting van de gevel tenminste 3 db toeneemt. Het normbedrag wordt bepaald aan de hand van de in de voetnoot bedoelde tabellen, door de som van de bedragen voor de saneringswoningen waarbij de geluidsbelasting afneemt te verminderen met de som van de bedragen voor de aanwezige woningen waarbij de geluidsbelasting toeneemt. N.B.2 Voor de bepaling van de toe- of afname dient de geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie vóór en ná uitvoering van de maatregelen in het maatgevende jaar te worden berekend. 1 Zie voor tabel: Bijlage A. Versie 01-01-2007 WBa, 1 van 1

WEGVERKEERSLAWAAI BEREKENING MAXIMALE SCHERMKOSTEN (in te dienen als bijlage bij formulier WS/GS) WBb 1. ALGEMEEN a. Subsidieaanvrager:... b. Projectnaam:... c. Contactpersoon:... 2. BEREKENING a. Maximale schermkosten geluids belastingsklasse in db na aftrek cf art. 110g, zonder maatregelen totaal aantal per klasse Woningen 1 Categorie 1 categorie 2 aantal met aanv. gevelmaatregelen totaal aantal per klasse aantal met aanv. gevelmaatregelen 49 t/m 58...x 1 =......x 1 =......x 2 =......x 2 =... 59 t/m 63...x 3 =......x 1 =......x 10 =......x 3 =... 64 t/m 68...x 5 =......x 2 =......x 12 =......x 4 =... boven 68.. x 13=......x 2 =......x 18 =......x 4 =... subtotalen eenheden A: B: C: D: Totaal aantal eenheden A-B+C-D E: Maximale schermkosten E x 4.150 F: Maximum bijz. situatie F + 30% b. Bovenstaande tabel is ingevuld met de gegevens uit: akoestisch onderzoek, naam rapport:... woninglijst d.d.:... overige, te weten:... c. Indien sprake is van een bijzonder situatie, waardoor een extra toeslag van toepassing zou kunnen zijn, een korte beschrijving van de aard van die bijzondere situatie:...... 3. TOELICHTING...... 1: Uitsluitend woningen opnemen met een afname in de geluidsbelasting van 5 db(a) of meer ten gevolge van de maatregel. Versie 01-01-2007 WBb 1 van 1

TOELICHTING BIJ FORMULIER WBb Maximale kosten geluidafschermingen in saneringssituaties langs bestaande wegen. 1. Inleiding Het criterium geeft aan welke maximale kosten voor een geluidafscherming nog in overweging kunnen worden genomen in situaties waarbij een afweging mogelijk is tussen afscherming en andere typen saneringsmaatregelen. Het gaat hierbij om een grens die niet moet worden geïnterpreteerd als een mogelijkheid waar zonder verdere afweging voor gekozen kan worden. Voor situaties waar een keuze vrijwel niet mogelijk is (geluidsbelastingen boven de waarde van 68 db na aftrek ex art 110g Wgh.), moet het criterium gezien worden als een beoordelingsmiddel voor de vorm van de voorziening. De rekenmethode is van toepassing bij de beoordeling van de doelmatigheid van autonome schermprojecten. Bij het plaatsen van geluidsschermen ten behoeve van de nieuwbouw van woningen en/of het aanleggen of reconstrueren van wegen gelden andere overwegingen die bepalen of een schermvariant doelmatig is. De kosten van een afscherming worden op de eerste plaats bepaald door een sobere en doelmatige uitvoering. Van geval tot geval zal moeten worden bekeken welke kosten acceptabel zijn, het criterium is hierbij een hulpmiddel. 2. Milieuhygiënische uitgangspunten De Wet geluidhinder legt een hoge prioriteit bij het terugdringen van de geluidsbelastingen buiten de woning. Pas wanneer maatregelen aan de bron (verkeersmaatregelen) en een geluidafscherming niet mogelijk zijn, kan worden overgegaan tot gevelisolatie. Bij deze afweging spelen zowel milieuhygiënische als financiële overwegingen een rol. Belangrijke milieuhygiënische uitgangspunten zijn de hoogte van de geluidsbelasting, het akoestisch effect van de afscherming en de aard en het gebruik van de buitenruimte. 3. Financiële overwegingen De doelmatigheid van een geluidsscherm kan worden uitgedrukt in de kosten per afgeschermde woning. Ter beheersing van de kosten moet daaraan een maximum worden gesteld. Daarbij moeten de milieuhygiënische principes voldoende tot hun recht komen. Dit is mogelijk door aan de eerder genoemde milieuhygiënische uitgangspunten gewichten toe te kennen. 4. Criterium De basis van het criterium wordt gevormd door gewichten die worden toegekend aan de hoogte van de geluidsbelasting en het type woning. Op basis van het gebruik van buitenruimten worden twee categorieën woningen onderscheiden: categorie 1: meergezinswoningen (flats e.d.) die geen balkons met een oppervlak van meer dan 4 m 2 aan de wegzijde hebben. categorie 2: de overige woningen. Dit zijn met name de eengezinswoningen en de flats met grotere balkons aan de wegzijde. Er worden vier geluidsbelastingsklassen onderscheiden (geluidsbelastingen zonder de aanwezigheid van de afschermende voorziening en na aftrek van 2 of 5 db ingevolge artikel 110g Wgh.): 49 t/m 58 db 59 t/m 63 db 64 t/m68 db > 68 db Voor woningen met geluidsbelasting in de laatste klasse zijn maatregelen ter vermindering van de geluidsbelasting op grond van de Wet geluidhinder altijd noodzakelijk. Hier wordt in het criterium rekening mee gehouden. Indien de kosten van het gewenste scherm de berekende maximale schermkosten overschrijden dient te worden bezien of geen andere oplossingen voorhanden zijn. Met behulp van de factoren worden de woningaantallen in de diverse klassen en categorieën gewogen (zie formulier WBb). Een woning wordt in de weging betrokken wanneer de geluidsbelasting tenminste 5 db afneemt. Voor de woningen met een geluidsbelasting zonder maatregelen van meer dan 68 db geldt in plaats van de 5 db-eis dat de geluidsbelasting na schermplaatsing de 68 db niet meer mag overschrijden. Voor woningen waaraan nog aanvullende gevelmaatregelen plaats dienen te vinden vindt een aftrek plaats. Ook hierbij vindt een weging plaats. In de kolom waarin de woningen met aanvullende gevelmaatregelen worden opgenomen, kunnen alleen woningen worden geteld die ook in de kolom totaal aantal per klasse zijn opgenomen. Indien voor een woning aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn, dient deze te worden gewogen in de kolommen B of D. De te hanteren geluidsbelastingsklasse is die met de aanwezigheid van de afschermende voorziening. Ten einde de maximale schermkosten voor een ander geluidsgevoelig gebouw te bepalen, wordt 5 strekkende meter geluidsbelaste gevel, in de lengte richting van de weg, gerekend als één woning. Indien het gebouw meer dan 3 etages heeft wordt het aantal woningen vermenigvuldigd met de naar beneden afgeronde uitkomst van de deling van het aantal etages door drie. De maximale schermkosten worden berekend door het totaal bepaalde aantal eenheden, dat ontstaat door de totalen bij A en C op te tellen en daarvan de totalen bij B en D af te trekken, te vermenigvuldigen met het toetsbedrag. Het toetsbedrag is zo gekozen dat de bijdrage per woning niet meer dan 74.700,- kan bedragen in normale omstandigheden. 5. Maximum bij bijzondere situatie In de praktijk blijken de schermkosten ver uiteen te lopen als gevolg van de gecompliceerdheid van projecten. Om te voorkomen dat deze externe factoren, die onafhankelijk zijn van de wijze waarop men de geluidsbelasting en de omgeving beleeft, bepalend worden voor het al dan niet realiseren van een project, kunnen de schermkosten voor dit aspect gecorrigeerd worden. Indien er aantoonbaar bijzondere omstandigheden aanwezig zijn (b.v. grote grondaanvullingen, veel kabels en leidingen, moeilijke fundering en kunstwerken) die de kosten voor het oprichten van een geluidsscherm verhogen kan een overschrijding van het berekende maximumbedrag tot maximaal 30% geaccepteerd worden. De met 30% verhoogde maximum schermkosten kunnen in de cel geheel rechtsonder worden ingevuld. In bijzondere, technisch zeer gecompliceerde situaties is nader overleg met de Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer noodzakelijk. Door het gebruik van geluidsbelastingsklassen van 5 db kan het bij projecten waarbij vrijwel alle geluidsbelastingen zijn gelegen op de klassegrens gewenst zijn te middelen met een hogere of lagere klasse. Versie 01-01-2007 WBb toelichting, 1 van 1

Berekening normkosten geluidsschermen 1 welk type scherm is er nodig? absorberend of reflecterend normkosten geluidsscherm blad 1 van 4 Legenda zelf invullen berekening kengetal resultaat <<kies>> 2 Wat zijn de hoofddimensies? totale benodigde schermoppervlakte m 2 1 [opp totaal ] totale lengte waarover schermen geplaatst worden m 1 1 [l totaal ] de gemiddelde hoogte [opp totaal / l totaal ] : 1.00 m 1 <<kies>> per vierkante meter gem. hoogte absorberend refecterend 1,0-2,5 m1 300.00 274.00 2,5-4,0 m1 266.00 237.00 4,0-6,0 m1 252.00 222.00 Kale basisprijs geluidsscherm bouwkosten per vierkante meter 3 welke lengte wordt er geplaatst op kunstwerk m 1 de lengte "op kunstwerk ratio" is de lengte op kunstwerk gedeeld door de totale lengte: - scherm inpasbaar op het bestaande kunstwerk? bereken de correctiefactor (lengte ratio KW x factor) - X 36% = 0.00% Uitgangspunt bij scherm op kunstwerk is dat deze uitgevoerd wordt als volledig transparant (of translucent) uitgevoerd in kunststof (PMMA). LET OP! In geval het scherm niet inpasbaar is op het kunstwerk zal deze aangepast of vervangen moeten worden. DIT MOET SEPARAAT WORDEN GERAAMD. ZIT NIET IN DE NORM! 4 lengte scherm aardebaan (lengte totaal - "op kunstwerk") 1 m 1 "in aardebaan ratio" (= lengte "in aardebaan" / totaal) 1.000 welk percentage van deze lengte is transparant? bereken correctie:"in aardebaan ratio" x pct "transparant" x factor: 1.000 X 0% X 64% = 0.00% 5 bepaal de correctie voor de omvang van het werk (PMMA) karakterisering van de werkomvang klein gemiddeld zeer groot orde van groote <500m2 500-5000 m2 >5000m2 correctiefactor 10% 0% -5% <<kies>> 0% 6 maak een inschatting van de verschijningsvorm type gewenste uitstraling sober franje allure opslag percentage 0% 9% 20% <<kies>> 0% figuratieve toelichting "uitstralingsklasse" simpel voorbeeld van "franje" voorbeeld van "allure" Bouwkosten geluidsschermkosten zonder locale bijstellingen, maar afgestemd op verschijningsvorm ( /m 2 ) - normkostenformulier_geluidsschermen_def_e.xls geprint op: 27-1-2007

normkosten geluidsscherm blad 2 van 4 /m 2 7 maak een inschatting van de ondergrond (grondgesteldheid en funderingsdiepte) aproximatieve meerprijs diepte per funderingslaag meter standaard (of goed) < 5m 0 / m 1 slecht 10m 36 / m 1 erg slecht 20 m 90 / m 1 <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - 8 maak een inschatting of de locatie een trillingsarm funderingssyteem vraagt aproximatieve meerprijs diepte per funderingslaag meter geen trillingsarm funderingssysteem 0 / m 1 wel trillingsarme fundering. Type ondergrond: standaard < 5m 22 / m 1 wel trillingsarme fundering. Type ondergrond: slecht 10m 61 / m 1 wel trillingsarme fundering. Type ondergrond: erg slecht 20 m 118 / m 1 <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - 9 maak een inschatting of het scherm in het talud moet worden geplaatst nee 0 / m 1 ja, het baan lichaam moet worden verbreed 125 / m 1 *) ja, het talud moet worden opgevangen door een keerwand 194 / m 1 ja, het geluidsscherm wordt in het talud geplaast en wordt 1,5m 1 hoger - / m 1 **) <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - *) Uitgangspunt bij de bepaling van de correctiefactor is dat het baanlichaam op 3,5 meter boven maaiveld ligt. **) Dit bedrag wordt uitgerekend als 1,5 x de bouwkosten zonder locale bijstellingen 10 maak een inschatting of afwateringsvoorzieningen nodig zijn nee 0 / m 1 ja, er is additioneel infiltratie middels grindkoffers nodig 8 / m 1 ja, er wordt een afwateringsgoot voorzien aangesloten op best.riolering 39 / m 1 ja, de bestaande infra behoeft compleet RWA (met goot + kolken) 47 / m 1 <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - 11 maak een inschatting of na plaatsing van het scherm beplanting voor en/of tegen het scherm wenselijk is nee 0 / m 1 ja, aan één zijde 39 / m 1 ja, aan twee zijden 78 / m 1 <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - normkostenformulier_geluidsschermen_def_e.xls geprint op: 27-1-2007

normkosten geluidsscherm blad 3 van 4 12 in geval van spoorinfrastructuur, schat in onder welke omstandigheden de uitvoering zal plaats vinden? /m 2 Het betreft GEEN spoorinfra 0 / m 1 Spoor vraagt een licht veiligheidsregiem. Werk volledig buiten PVR 40 / m 1 Spoor vraagt een middelzwaar veiligheidsregiem. Enkele werken binnen PVR 93 / m 1 Spoor vraagt een zwaar veiligheidsregiem. Veel werk binnen PVR 285 / m 1 (PVR = profiel van vrije ruimte) <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) - LET OP! Bij vraag 12 zijn opgenomen de kosten betrokken bij de bouw (bouwkosten). Eventuele kosten (niet zijnde bouwkosten) voor buitendienststelling worden separaat als bijkomende kosten ingvuld. Zie vraag 16. 13 in geval van weginfrastructuur, schat in onder welke omstandigheden de uitvoering zal plaats vinden er kan zondermeer gebouwd worden geen voorzieningen nodig 0 / m 1 alleen tijdelijke omleidingsroutes moeten worden aangegeven 6 / m 1 tijdens uitvoering worden rijstroken versmald en (tijdelijke) barrier geplaatst 60 / m 1 tijdens uitvoering wordt verkeer omgeleid (4-0 systeem op snelweg) 70 / m 1 <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) - 14 welke aanvullende voorzieningen zijn er verder noodzakelijk voor de bouw van het scherm? geleiderail 66 / m 1 permanente barrier 253 / m 1 grond aanvulling 21 / m 1 vluchtdeuren *) st X 5,000.00 = - / m 1 **) / m 1 / m 1 <<kies en/of tel op!>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) - *) vluchtdeuren worden h.o.h. 400m geplaatst. Aantal uitrekenen of inschatten. **) De correctiefactor (totaal per m 1 ) = aantal deuren x vast bedrag 5.000,- / [l totaal ] Totale bouwkosten geluidsscherm - normkostenformulier_geluidsschermen_def_e.xls geprint op: 27-1-2007

normkosten geluidsscherm blad 4 van 4 /m 2 Overige kosten Engineering te berekenen als vast percentage van de totale bouwkosten 15.0% - (dit percentage is standaard 15%) << vul in! >> Grondverwerving aankoop van grond en andere schadeloosstellingen en compensaties worden niet mee gerekend in de norm Bijkomende kosten leges en vergunningen: te berekenen als vast percentage van de totale bouwkosten 1.0% - (reken op gemiddeld 1%) << vul in! >> 15 kabels en leidingen maak een inschatting van de mogelijke maatregelen aan "kabels en leidingen" ten gevolge van werkzaamheden geen verleggingen van K&L voorzien 0 / m 1 beperkte beschermingsmaatregelen nodig voor enkele kruisende K&L 3 / m 1 in langsrichting maximaal 4 kabels verwijderen en vernieuwen 90 / m 1 in langsrichting 4 kabels en 2 leidingen (water/gas/riool max 300mm) verw. en vern. 361 / m 1 <<kies en/of tel op!>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - 16 Bij spoor: kosten voor buitendienststelling maak een inschatting van de mogelijke kosten voor buitendienststelling geen voorzieningen of extra maatregelen 0 / m 1 minimaal aantal noodzakelijk (voor aanbrengen fysieke afschijding) 9 / m 1 extra buitendienststelling nodig voor werken binnen PVR 27 / m 1 overige NS kosten (bedrijfsschade, vervangend vervoer, langzaam rijden) UITGESLOTEN! <<kies>> / m 1 bereken het gevolg per m2 (door te delen door de gemiddelde hoogte) x "in aardebaan ratio" - Totale basisraming - Projectonvoorzien Het betreft hier een grove inschatting. Indien keuze uit een van de mogelijkheden tot een onaanvaardbare onnauwkeurigheid leidt, dient nader onderzoek plaats te vinden. laag risico profiel, voldoende bouwruimte, weinig omgevingsinteractie 5% hoog risicoprofiel, beperkingen op de bouwplaats + veel omgevingsinteracties 10% <<kies>> bereken projectonvoorzien als percentage van de basisraming - Totale investeringskosten exclusief BTW - BTW 19% - Totale investeringskosten inclusief BTW - prijspeil 2001 normkostenformulier_geluidsschermen_def_e.xls geprint op: 27-1-2007

TOELICHTING BEREKENING NORMKOSTEN GELUIDSSCHERMEN Gemiddelde kosten geluidafschermingen in saneringssituaties langs bestaande wegen en spoorwegen. 1. Inleiding Als uitwerking van artikel 12d van het Subsidiebesluit Openbare Lichamen Milieubeheer (hierna Solm) zijn in de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai een tweetal typen van normbedragen opgenomen voor de beoordeling van de kosten van geluidsschermen. Deze leveren een criterium op voor de respectievelijke begrippen soberheid en doelmatigheid. Soberheid heeft betrekking op de werkelijke kosten van een geluidsscherm in relatie tot de omvang van het scherm en in relatie tot de specifieke omstandigheden waarin het scherm wordt geplaatst en de keuzen ten aanzien van de vormgeving. Doelmatigheid heeft betrekking op het bedrag dat in een bepaalde geluidhindersituatie maximaal aan afscherming kan worden besteed. Het criterium dient in de eerste plaats als instrument voor de afweging tussen de keuze voor een geluidsscherm of geluidwerende maatregelen. Daar waar de werkelijke kosten van een geluidsscherm hoger zijn dan de maximale schermkosten en desalniettemin voor een geluidsscherm wordt gekozen, fungeren de maximale schermkosten als maximale subsidiegrens. Voor beide typen van normbedragen geldt dat de daarin opgenomen bedragen, sinds de inwerkingtreding ervan in 1995, niet meer zijn bijgesteld. Teneinde echter de formele regelgeving directer te laten aansluiten op de praktijk is besloten tot een herziening van de normen. Daartoe is een onderzoek uitgevoerd naar de kosten van geluidsschermen waarop een nieuwe beoordelingssystematiek voor de soberheid is opgesteld (DHV, Geluidsschermen, actualisatie normkosten; 27 maart 2002). Aansluitend op deze nieuwe systematiek voor beoordeling van de soberheid is tevens besloten het doelmatigheidscriterium bij te stellen. 2. Soberheid 2.1 Wettelijke basis Artikel 12b, derde lid van het Solm stelt dat afschermende maatregelen slechts in aanmerking komen voor subsidie voor zover de kosten ervan niet meer dan 10% hoger zijn dan de gemiddelde kosten van in de praktijk gangbare afschermende maatregelen. Op grond van artikel 8c, tweede lid van het Solm worden regels die een aanduiding geven van de gemiddelde kosten van in de praktijk gangbare afschermende maatregelen. 2.2 Nieuwe situatie Deze regels ter bepaling van de gemiddelde schermkosten zijn opgenomen in de Berekening Normkosten Geluidsschermen. In paragraaf 4 wordt nader op deze rekenmethodiek ingegaan. 3. Doelmatigheid 3.1 Wettelijke basis Aan het begrip doelmatigheid wordt invulling gegeven door de maximale schermkosten (formulier WBb bij de Uitvoeringsregeling) te bezien in verhouding tot de (geraamde) werkelijke schermkosten. De maximale schermkosten geven het bedrag weer dat in een gegeven situatie dient ter afweging tussen het plaatsen van een afschermende voorziening of het treffen van geluidswerende maatregelen aan de woning. 3.2 Nieuwe situatie Ter bepaling van de maximale schermkosten blijft het formulier WBb in gebruik. Het normbedrag per gewogen woning is als gevolg van de prijsstijgingen in de periode 1995 2002 opgehoogd. Daarnaast blijft een toeslag voor de bijzondere situatie (b.v. grote grondaanvullingen, veel kabels en leidingen, moeilijke fundering en kunstwerken) tot een maximum van 30% mogelijk. Zie ook Toelichting formulier WBb. 4. Berekening Normkosten Geluidsschermen 4.1 Algemeen Gebruik van de nieuwe normkosten berekeningsmethodiek staat open voor iedereen. Zowel de subsidieverstrekker als ook de subsidieaanvrager kunnen de methodiek toepassen. De interpretatie van de aannames in relatie tot de uitkomsten wordt middels deze methodiek bespreekbaar gemaakt. De subsidieverstrekker zal onafhankelijk van de uitkomsten, bepaald met de aangegeven methodiek, de gemaakte aannames en gehanteerde uitgangspunten blijven toetsen alvorens nadere verplichtingen aan te gaan. Invoering van de nieuwe norm zal derhalve de discussie over de te subsidiëren kosten van geluidsschermen kunnen verhelderen zodat een betere beheersing van de kosten mogelijk wordt. Onderstaande beschrijving van de subsidiesystematiek mag dat duidelijk maken. 4.2 De basis In tegenstelling tot de oude gemiddelde schermkosten, die afgelezen konden worden uit een tabel, is voor de berekening van de normkosten enige voorbereiding nodig en dienen enkele rekenstappen te worden uitgevoerd. De voorbereiding bestaat voornamelijk uit het inschatten van de hoogte en lengte van de voorziening en de situatie waarin het scherm geplaatst zal worden. In stap 1 en 2 wordt de basis voor de normkosten gelegd, daarbij wordt uitgegaan van een kale basisprijs per m 2 scherm gebaseerd op het onderzoek van DHV. In deze fase wordt (nog) geen onderscheid gemaakt tussen schermen langs weg- of spoorinfrastructuur. In de stappen 3, 4, 5 en 6 wordt de situatie waarin het scherm wordt geplaatst nader bepaald. De kale basisprijs wordt middels procentuele correctiefactoren opgewaardeerd tot bouwkosten in de juiste verschijningvorm, zonder locale bijstelling. In stap 3 wordt de lengte, waarover het geluidsscherm op een kunstwerk dient te worden geplaatst ingevuld. Een kunstwerk zal in de meeste gevallen een viaduct of een (vaste) brug zijn. Verondersteld wordt dat het scherm op het kunstwerk als transparant of translucent in kunststof wordt uitgevoerd. Uitgangspunt is dat er een bestaand kunstwerk aanwezig is, waar ruimte is om een geluidsscherm te plaatsen. De eventuele aanpassing of vervanging van het aanwezige kunstwerk kan niet in de norm worden berekend. Evenzo voorziet de norm niet in het toepassen van geluidsschermen op beweegbare bruggen. Afgeleid van stap 3 wordt in stap 4 bepaald welke lengte van het scherm in aardebaan geplaatst zal worden. Daarbij kan ook nog worden aangegeven welk deel van het scherm in aardebaan ook transparant zal worden uitgevoerd. Versie november 2002 Toelichting Berekening Normkosten Geluidsschermen

In stap 5 wordt de omvang van het werk gevraagd. Dit is uit de gegevens zoals ook gevraagd bij stap 2 eenvoudig te herleiden. Uit de praktijk is gebleken dat voor de plaatsing van kleine schermen de benodigde eenmalige kosten zwaarder doortellen in de uiteindelijke werkelijke kosten. Bij grote geluidsschermprojecten dalen de relatieve overheadkosten, is er een hogere productie mogelijk door repeterend effect en zijn er kwantumkortingen mogelijk. De inschattingen van de verschijningsvorm, stap 6, dient te worden onderbouwd door een Visueel Ruimtelijke Analyse (VRA), waarbij ook de uitkomsten van inspraak worden meegewogen. Bij de aanvraag voor voorbereidingskosten dient, indien de VRA nog niet is uitgevoerd, zoveel mogelijk van een simpele verschijningsvorm te worden uitgegaan. Alleen in aanwijsbare bijzondere stedenbouwkundige situaties kan hiervan, onderbouwd, worden afgeweken. Bij de aanvraag voor voorbereidingskosten (Solm artikel 11 of 12) is het doorlopen van deze eerste zes rekenstappen voldoende om te komen tot een eerste beoordeling van de doelmatigheid van het voorgestelde scherm. Indien in deze fase de berekende normkosten reeds de maximale schermkosten, zonder toeslag voor een mogelijke bijzondere situatie, overschrijden, is het dus duidelijk dat er sprake is van een niet doelmatig scherm en dient een heroverweging m.b.t. de gekozen saneringsmaatregelen plaats te vinden. De voorbereidingskosten, 15% van de geraamde werkelijke kosten, worden in eerste instantie op basis van het berekende normbedrag na deze eerste zes rekenstappen bepaald. 4.3 Locale effecten In de stappen 7 t/m 14 worden de locale correctiefactoren bepaald. Gaandeweg de voorbereiding van een geluidsscherm kunnen de locale omstandigheden beter worden ingeschat omdat meer specifieke informatie beschikbaar komt. De berekende normkosten dienen dan als handvat voor de kostenontwikkeling en als toets voor de soberheid van het geluidsscherm. De voorziene kosten per strekkende meter worden omgerekend naar een prijs per m 2. Zolang plaatselijke omstandigheden niet bekend zijn dienen deze bij de berekening van de normkosten conservatief te worden ingeschat. De invulling van de diverse stappen spreekt voor zich. Voor schermen langs spoorinfrastructuur kan in stap 12 worden aangegeven of het werk binnen of buiten het profiel van vrije ruimte (PVR) kan worden uitgevoerd. Bij een licht veiligheidsregime moet hierbij worden gedacht aan een hekwerk dat eenmalig wordt geplaatst en dat vervolgens ongestoord gewerkt kan worden. Een middelzwaar veiligheidsregime houdt in dat er naast fysieke afscherming ook enige buitendienststellingen noodzakelijk zijn. Bij een zwaar veiligheidsregime worden substantiële delen van het scherm gedurende een buitendienststelling gerealiseerd. Deze buitendienststellingen vinden vooral s nachts plaats, er kan dan maar circa 5 uur gewerkt worden. Voor schermen langs weginfrastructuur kan in stap 13 worden aangegeven of kan worden volstaan met het versmallen van de rijstrook of dat een 4-0 of 3-1 systeem noodzakelijk is waarbij op autosnelwegen het verkeer of een gedeelte van het verkeer middels tijdelijke doorsteken op de tegenoverliggende rijstroken wordt verdeeld. In de situatie dat het scherm binnen de obstakelvrije zone moet worden geplaatst, waarbij nog geen geleiderail aanwezig is, zal tussen het scherm en de weg een geleiderail (staal) of een permanente barrier (beton) moeten worden geplaatst. In stap 14 kan uit beide oplossingen een keuze worden gemaakt. Indien het scherm op een permanente barrier wordt geplaatst, dient de barrierhoogte in mindering op de schermhoogte te worden gebracht. In deze stap kan tevens worden aangegeven of grondaanvulling c.q. ophoging van de berm / talud noodzakelijk is en of in verband met de lengte van het scherm vluchtdeuren moeten worden aangebracht. Vluchtdeuren worden h.o.h. om de 400 m 1 geplaatst. 4.4 Overige kosten De overige kosten kunnen bestaan uit grondverwerving en andere bijzonder bijkomende kosten, zoals het verplaatsen, beschermen en of overkluizen van kabels en leidingen. Vaak zijn de kosten van dit soort maatregelen niet op voorhand in te schatten en zal een gedetailleerde kostenraming moeten worden gemaakt. De 15% opslag voor engineering kan bij sanering buiten beschouwing blijven omdat standaard een opslagpercentage van 15% over de uiteindelijke toegezegde uitvoeringskosten wordt gehanteerd ter dekking van de kosten voor de voorbereiding en begeleiding van en het toezicht op het schermproject. 5. Tenslotte Invulling van het formulier Berekening normkosten geluidsschermen levert een basisraming van de werkelijk uitvoeringskosten, die gebruikt kan worden als toets voor de soberheid van het voorgestelde geluidsscherm. Over dit bedrag wordt vervolgens het BTW-percentage berekend. Op het formulier wordt de mogelijkheid geboden een percentage projectonvoorzien te hanteren. Dit is een opslagpercentage waarmee geanticipeerd wordt op het verwachte risicoprofiel van het werk. Dit opslagpercentage kan bij sanering buiten beschouwing blijven. Uiteindelijk zullen de werkelijke kosten van het scherm worden gesubsidieerd, waarbij wel de volgens het formulier WBb bepaalde maximale schermkosten, inclusief een mogelijke toeslag voor de bijzondere situatie, als maximale subsidiegrens zullen gelden. Versie november 2002 Toelichting Berekening Normkosten Geluidsschermen

GELUIDWERENDE MAATREGELEN BEREKENING TOETSBEDRAG BIJ AUTONOME SANERING in te dienen als bijlage bij formulier WS, WG, GS, RS en RG GBa 1. ALGEMEEN a. subsidieaanvrager:...... b. Projectnaam.besteknummer. fase. c. Woning (en) adres (sen)...geluidsbelasting... db 2. HOEVEELHEDEN a. aantal geluidsbelaste geluidgevoelige vertrekken. =. Stuks b. totaal aantal kozijnen. =. Stuks c. totaal oppervlak kozijnen (inclusief panelen)=s tot.. =.. m 2 d. totaal aantal elementen binnnen S tot = x =. Stuks e. gemiddelde elementenoppervlak S tot / x = s =. m 2 S (m 2 ) < 0,5 0,5 < 0,6 0,6 < 0,7 0,7 < 0,8 C (ƒ) + 102,- + 60,- + 28,- + 15,- 0-20,- - 39,- - 54,- - 68,- 3. GELUIDWERENDE MAATREGELEN 3A. kozijnoppervlak in m 2 Oppervlakte maal (basisbedrag + C ) 0,8 < 1,0 1,0 < 1,4 3C. toeslag voor nieuw raamtype 1,4 < 2,0 bedrag per eenheid, onafhankelijk van de kostenklasse Kosten Klasse m² C 1. schuiframen =.. stuks X 115,- =... 2,0 < 2,8 2,8 I... x ( 256,- + ) = 2. naar binnen draaiende delen =.. stuks X 30,- =... II... x ( 300,- + ) = 3. draaikiepramen =.. stuks X 120,- =... III... x ( 325,- + ) = 4. stijl/dorpel bij nieuwe draaidelen =.. m 1 X 105,- =... IV... x ( 400,- + ) = 5. kierdichting bestaande draaidelen =.. m 1 X 16,- =... V... x ( 430,- + ) = 6. toeslag inhaakkozijnen =.. m 2 X 290,- =... 7. toeslag stellatten tbv voorzetbegl. =.. m 1 X 7,- =... Totaal m² = m² Totaal 3A =. Totaal 3C =.... Kosten Klasse 3B.1 Toeslag Nieuwe draairamen 3B.2 toeslag Nieuwe vaste ramen 3B.3 toeslag Dakramen excl. suskasten 3B.4 toeslag Nieuwe deuren I..st x 280,- = niet van toepassing..st x 480,- =..st x 810,- = II..st x 320,- =..st x 205,- =...st x 500,- =..st x 875,- = III..st x 325,- =..st x 210,- =....st x 530,- =..st x 875,- = IV..st x 335,- =..st x 215,- =...st x 575,- =..st x 875,- = V..st x 345,- =..st x 230,- =...st x 630,- =..st x 875,- = totaal 3B.1.. totaal 3B.2 Totaal 3B.3. Totaal 3B.4.. Versie 01-01-2007 GBa blz 1 van 2

3D. Kozijnnaaddichting 1. aan binnenzijde alleen kit Naadlengte = m 1 x 9,- = 2. aan binnenzijde hoeklat + kit Naadlengte = m 1 x 18,- = 2. aan buitenzijde alleen kit Naadlengte = m 1 x 9,- = Totaal 3D = 4. GELUIDDEMPENDE VENTILATIEVOORZIENINGEN ( maximaal 1x geluiddempende ventilatievoorziening per geluidsgevoelig vertrek) Aantal geluidsbelaste geluidgevoelige vertrekken met suskast =.. stuks x 395,- = Aantal geluidsbelaste geluidgevoelige vertrekken met muurdemper =.. stuks x 390,- = Aantal geluidsbelaste geluidgevoelige vertrekken met dakdemper =.. stuks x 320,- = Aantal geluidsbelaste geluidgevoelige vertrekken met mechanische vent. =.. stuks x 530,- = Totaal 4 = 5.1 MAATREGELEN HELLEND DAKVLAK a. aantal m 2 met maatregelen type 1 R A 27 db, =.. m 2 x 70,- = b. aantal m 2 met maatregelen type 2 R A 26 db t/m 34 db =.. m 2 x 180,- = c. aantal m 2 met maatregelen type 3 R A 35 db t/m 39 db =.. m 2 x 210,- =. Totaal 5 = 5.2 MAATREGELEN PLAFONDS a. alleen gipsplaten =... m 2 x 110,- = b. gipsplaten met mineralewol = m 2 x 120,- = Totaal 5.2 = Resumé Totaal 3A Kozijnoppervlak = Totaal 3B.1 Toeslag nieuwe draairamen = Totaal 3B.2 Toeslag nieuwe vaste ramen = Totaal 3B.3 Toeslag dakramen = Totaal 3B.4 Toeslag nieuwe deuren = Totaal 3C Toeslag nieuw raamtype = Totaal 3D Toeslag kozijnnaaddichting = Totaal 4 Geluiddempende ventilatievoorzieningen = Totaal 5.1 Totaal 5.2 Maatregelen hellend dakvlak Maatregelen plafonds = = Totaal toetsbedrag 6. NIET GENORMEERDE MAATREGELEN Totaal bedrag niet genormeerde maatregelen = = = = TOTAALBEDRAG GELUIDWERENDE MAATREGELEN 1 t/m 6 = Eventuele toelichtingen op afzonderlijk blad bijvoegen. Versie 01-01-2007 GBa blz 2 van 2

TOELICHTING BIJ FORMULIER GBa ALGEMEEN In dit formulier zijn de toetsbedragen verwerkt die worden gehanteerd als kostenindicatie bij autonome gevelmaatregelen. Voor een berekening van de subsidie bij gekoppelde gevelsanering dient het formulier GBb te worden gebruikt. Het formulier dient te kan worden gebruikt als een bijlage bij het saneringsprogramma (WS-,RS-, of GS-formulier) annex subsidieaanvraag voor geluidwerende maatregelen en als bijlage bij de gereedmelding (WG- en RG-formulier). Voor een toelichting op de achtergronden van de toetsbedragen wordt verwezen naar bijlage D van de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai. 1. PROJECTGEGEVENS Vermelding van betreffende gegevens is van belang voor de administratie en financiële verwerking. Bij repeterende woningen kan worden volstaan met één formulier voor dezelfde woningen. Projectnaam of kenmerk dient op alle aanwezige projectdocumenten aanwezig te zijn. 2. HOEVEELHEDEN De gegevens die worden ingevuld dienen overeen te komen met de werkelijke opname gegevens, akoestische maatregelberekeningen en het bestek, indien tijdens uitvoering wijzigingen hebben plaats gevonden dienen deze duidelijk op het formulier te zijn aangegeven. A. Het aantal geluidgevoelige vertrekken waarvoor maatregelen nodig zijn invullen, met name in verband met vraag 4. B. Het totaal oppervlakkozijn wordt gemeten tussen de neggen van het metselwerk aan de buitenzijde, het betreft het van buiten zichtbare kozijnoppervlak, waarin beglazing en panelen zijn opgenomen. Niet meegerekend mogen worden die oppervlakten van delen waarin bestaande (beglazing of panelen) die in verband met de oorspronkelijke geluidwerende kwaliteit niet behoeven te worden vervangen. C/D De kosten van de maatregelen zijn, naast het totaal oppervlak ook afhankelijk van de grootte van de elementen (delen) binnen dat oppervlak. Om dit te kunnen verdisconteren in de toetsbedragen, wordt op basis van het gemiddeld element oppervlak (s) een correctie (C) bepaald. Daarbij worden de suskasten als element buiten beschouwing gelaten. De gemiddelde kozijnoppervlakte dient per woning te worden bepaald. Met gebruikmaking van de onder vraag 2 opgenomen tabel kan de toeslag worden bepaald die onder vraag 3A wordt opgeteld bij het basisbedrag. 3. GELUIDWERENDE GEVELMAATREGELEN De kosten van gevelmaatregelen zijn sterk afhankelijk van de geluidwering van de elementen waaruit de aanwezige gevel bestaat. De geluidwering van een element hangt ten nauwste samen met de massa (zwaarte) ervan, die immers in grote mate mede bepalend is voor de geluidisolatie (R-waarde) van dat element. Het toetsbedragensysteem gaat er van uit dat de kosten van gevelmaatregelen in het overgrote deel van de gevallen voornamelijk bepaald worden door de lichtere gevelelementen. Het systeem kent voor de toetsing van kosten een aantal kostenklassen die gerelateerd zijn aan de mate waarin lichte gevelelementen in de gevel voorkomen, in samenhang met de fysieke gegevens van de ruimte die zich achter de betreffende gevel bevindt. Het toetsbedragensysteem kent bedragen per m² in vijf kostenklassen, toeslagen per nieuw draairaam, dakraam, of deur en een toeslag voor afwijkende raamtypen. De bepaling van de kostenklasse waarin de kosten van de gevelmaatregelen worden getoetst geschiedt aan de hand van: a. de vereiste geluidwering van de gevel (GA), dat wil zeggen het verschil tussen de heersende geluidbelasting van het referentievlak (zwaarst belaste gevel) en de streefwaarde voor het binnenniveau van 38dB. b. de term, een wegingsfactor gerelateerd aan het percentage licht gevelelement, de diepte van het vertrek, de structuur van het gevelvlak en de geluidbelasting: term = 10log d/x + 12 + Cg + CL 10log n hierin is: d = diepte vertrek in m¹ achter beschouwde gevel (resp. v/s met v=vertrekvolume en s=totale geveloppervlak van vertrek. x = percentage lichte gevelelementen (met ongeveer gelijke geluidisolatie) in de beschouwde gevel, zoals beglazingen, deuren, borstweringspanelen en dergelijke. Cg = correctiefactor voor de gevelstructuur Cl = correctiefactor voor de geluidbelasting n = aantal geluidbelaste gevelvlakken van het vertrek Bij een vlakke gevel (factor Cg=0) die niet uit meerdere vlakken (dus geen verschillende geluidbelastingen (factor Cl=0) bestaat, vervallen de laatste drie variabelen. Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 1 van 5

Op basis van de vereiste geluidwering en de bepaalde term kan via onderstaande tabel de kostenklasse bepaald worden. Tabel Verband geluidweringseis (GA) en kostenklassen van diverse termen: Kostenklasse Term -2-1 0 +1 +2 +3 +4 +5 +6 I (23) (23) 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 30 II (23) 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 30 30 31 31 32 III 25 26 27 28 29 30 31 32 35 26 27 28 29 30 31 32 33 IV 27 28 29 30 31 32 33 28 29 30 31 32 33 V 29 30 31 32 33 30 31 32 33 31 32 33 32 33 33 - De term dient te worden afgerond op hele waarden - Bij een term met een waarde kleiner dan 2 moet worden uitgegaan van 2. Voor de bepaling van de juiste kostenklasse moet vervolgens gegaan worden naar een gecorrigeerde G A -waarde die zoveel groter is dan de vereiste, als de term kleiner is dan 2 V.b.: term 4 vereiste G A = 26, gecorrigeerde G A=28, kostenklasse IV. - Het percentage licht gevelelement (x) en daarmee de term kan worden bepaald voor een of meerder elementen in de gevel waarvan de geluidisolatiewaarde in orde van grootte gelijk zijn. Bestaat een gevelvlak uit een aantal lichte elementen, en is de geluidisolatie daarvan wezenlijk ongelijk (bijvoorbeeld een dakvlak met een dakraam) dan kunnen de op de onderscheiden elementen afzonderlijk van toepassing zijnde kostenklasse op overeenkomstige wijze worden bepaald. In dat geval wordt de term per element bepaald en verlaagd met 3 respectievelijk 5 als het gevelvlak uit twee, respectievelijk drie lichte elementen bestaat. Een en ander wordt met voorbeelden beschreven op de pagina s 37 tot en met 41 van de VROM-publikatie Herziening Rekenmethode Geluidwering Gevels, Actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure `Verkeerslawaai en Woningen`. Met behulp van onderstaand diagram kan zowel de term, als de kostenklasse worden bepaald voor een vlakke gevel. Zonodig moet worden gecorrigeerd voor de geluidbelasting (+C) en/of het aantal gevelvlakken (-10LG n). Indien het snijpunt niet binnen een kostenklasse valt, geldt de naast liggende klasse afhankelijk van de plaats van het snijpunt. Voorbeeld: vertrekdiepte 3m + licht gevelelement 30% ( term 2) + vereiste geluidwering 26 db kostenklasse I Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 2 van 5

3A. KOZIJNOPPERVLAK IN M² De onder 3A vermelde hoeveelheden en bedragen gelden per m². Na bepaling in welke kostenklasse hoeveel m² kozijn valt en na bepaling van de complexiteitscorrectie (C vraag 2), ligt de basis van de vergoeding vast. Op dit basisbedrag ingevolge 3A kunnen een aantal toeslagen van toepassing zijn (3B1 t/m 3B4; 3C1 t/m 3C7 en 3D1 t/m 3D3). Voor het berekenen van de juiste kostenklasse van kozijnen in een dakkapel is het toegestaan om de oppervlakte van de zijwangen mee te berekenen in de oppervlakte. Als echter in de zijwangen geen glas of panelen worden aangebracht, maar gipsplaat of isolatie van buitenaf, dan dient de oppervlakte van de zijwangen onder het toetsbedrag dakisolatie, of voor isolatie vanaf buiten onder de post niet genormeerde kosten te worden berekend. 3B.1 TOESLAG NIEUWE DRAAIRAMEN Per nieuw aan te brengen draairaam geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Het aantal in rekening te brengen draairamen is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal per kozijn niet hoger is dan het aantal voor sanering. Steeds zal om de doelmatigheidsredenen moeten worden overwogen of het mogelijk is bewegende delen te vervangen door vast glas, indien dat gezien de kozijnindeling en het totale aantal bewegende delen mogelijk is. Voor beweegbare voorzetramen kan deze toeslag niet berekend worden omdat men er van uit mag gaan dat het toetsbedrag van kozijnoppervlak (3A) voldoende is. 3B.2 TOESLAG NIEUWE VASTE RAMEN Per nieuw aan te brengen vast raam geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Vaste ramen zijn goedkoper dan draairamen door het ontbreken van kierdichtingsprofielen, hang- en sluitwerk en vanwege het feit dat de montage minder arbeidintensief is. Met uitzondering van vaste ramen in kostenklasse I, kan de toeslag vaste ramen berekend worden indien het noodzakelijk is de bestaande vaste ramen te vervangen door nieuwe vaste ramen. Bij kostenklasse I, kan er vanuit gegaan worden dat door kleine aanpassingen aan de bestaande vaste ramen deze geschikt zijn voor het benodigde glaspakket. Er kunnen niet meer vaste ramen per kozijn berekend worden dan in de bestaande situatie aanwezig zijn. Het aantal in rekening te brengen vaste ramen is gelijk aan het aantal nieuwe vaste ramen, voor zover dat aantal per kozijn niet hoger is dan het aantal voor sanering. Voor vaste voorzetramen kan deze toeslag niet berekend worden omdat normaal gesproken het toetsbedrag van kozijnoppervlak (3A) voldoende is. 3B.3 TOESLAG NIEUWE DAKRAMEN (exclusief suskasten) Per nieuw aan te brengen bewegend dakraam geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Het aantal in rekening te brengen dakramen is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal niet hoger is dan het aantal voor sanering. Voorbeeld: bij de volledige vervanging van een bestaand dakraam vormt het kozijnoppervlak (3A in bepaalde kostenklasse) vermeerderd met de toeslag dakraam (3B3, in bepaalde kostenklasse) het totaal bedrag. Bij het alleen vervangen van de draaivleugel is de toeslag dakraam niet van toepassing maar moet (3A) + toeslag draairaam (3B2) berekend worden. 3B.4 TOESLAG NIEUWE DEUREN Per nieuw aan te brengen bewegende deur geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Het aantal in rekening te brengen deuren is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal per kozijn niet hoger is dan het aantal voor sanering. Vaste deuren komen niet veel voor; daarom is daar geen toetsbedrag voor gecreëerd. Vaste deuren zijn natuurlijk goedkoper dan bewegende deuren door het ontbreken van hang- en sluitwerk en kierdichtingsprofielen en zijn daarnaast minder arbeidsintensief. 3C. EXTRA TOESLAGEN VOOR NIEUWE OF GEWIJZIGDE RAAMTYPES De toeslag is onafhankelijk van de kostenklasse. Opgemerkt zij dat per toeslag verschillende eenheden gelden. 3C.1 SCHUIFRAMEN Indien een bestaand schuifraam wordt vervangen door een vaste ruit, raam of draairaam kan deze extra toeslag per schuifraam worden berekend voor verwijderen schuifraam en aanpassen van bestaand kozijn. De toeslag staat niet voor het uitvoeren van onderhoud aan bestaande schuiframen of nieuwe schuiframen. 3C.2 NAAR BINNEN DRAAIENDE DELEN De extra toeslag voor naar binnen draaiende ramen of deuren betreffen de meerkosten ten opzichte van een naar buiten draaiende type, waarop de toeslagen onder 3B2 en 3B4 zijn gebaseerd. De raamtypen worden slechts vergoed, voor zover goedkopere raamtypen niet toepasbaar zijn. Een motivering voor het toepassen van dit type is vereist. Deze toeslag geldt niet voor dakramen of voorzetramen. 3C.3 DRAAIKIEPRAMEN De extra toeslag voor draaikiepramen of deuren betreffen de meerkosten ten opzichte van een naar buitendraaiend type, waarop de toeslagen onder 3B2 en 3B4 zijn gebaseerd. De raamtypen worden slechts vergoed, voor zover goedkopere raamtypen niet toepasbaar zijn. Een motivering voor het toepassen van dit type is vereist. Deze toeslag geldt niet voor dakramen of voorzetramen. 3C.4 STIJL / DORPEL BIJ NIEUWE DRAAIDELEN De extra toeslag geldt voor het aanbrengen van een nieuwe tussenstijl. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een stel stolpramen wordt vervangen door één vaste ruit en één draairaam. De extra toeslag geldt voor het aanbrengen van een tussendorpel onder de suskast bij een lengte van meer dan één meter ter voorkoming van bijgeluiden of overbelasting op dichtingen bij windbelasting of bij aanpassing van bestaand kozijn door tussen suskast en draairaam een dorpel te plaatsen als aanslag. 3C.5 KIERDICHTING BESTAANDE DRAAIDELEN De extra toeslag geldt voor het aanbrengen van een nieuwe enkele kierdichting bij gehandhaafde ramen of deuren. De werkelijk aangebrachte strekkende meters dienen te worden gehanteerd. 3C.6 TOESLAG INHAAKKOZIJNEN Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 3 van 5

De extra toeslag inhaakkozijn geldt voor het aanbrengen van inhaakkozijnen in bestaande kozijnen indien dit noodzakelijk is uit akoestisch oogpunt en indien dit voordeliger is dan alleen aanpassing van het bestaande kozijn met vervanging van eventuele draaidelen. Deze maatregel zal voornamelijk noodzakelijk zijn bij toepassing van draaikiepramen. Als voorbeeld dient het volgende: Het totale toetsbedrag bij een kozijn met inhaakkozijn en draaikiepraam wordt als volgt berekend: toetsbedrag kozijnoppervlak (3A) + toeslag draairaam (3B.1) + toeslag draaikiepraam (3C.3) + toeslag inhaakkozijn (3C.6). Waarbij zij opgemerkt dat de toeslag van het inhaakkozijn dient te worden berekend aan de hand van de oppervlakte van inhaakkozijn. Voorbeeld berekening Bestaand kozijn met schuifraam 1,4 x 2,0 = 2,8 m 2 in kostenklasse III. Saneringsmaatregelen, schuifraam en vast bovenlicht verwijderen, inhaakkozijn met vast bovenlicht, draai-kiepraam en akoestische beglazing aanbrengen. 3.a kozijnoppervlak 2,8m 2 x toetsbedrag kostenklasse III, 325/m² 910 3.B.1 nieuw draairaam toetsbedrag kostenklasse III 325 C.1 aanpassing schuifraam toetsbedrag per stuk 115 C.3 draai-kiepraam toetsbedrag per stuk 120 C.6 toeslag inhaakkozijn toetsbedrag 290,00 p.m 2 x 2,8 m 2 812 D Naaddichting binnen kit toetsbedrag 9,00 p. m 1 x 6,69 m 1 60,21 Totaal toetsbedrag voor dit kozijn 2.342,21 3C.7 TOESLAG STELLATTEN T.B.V. VOORZETBEGLAZING Deze toeslag geldt voor het leveren en monteren van stellatten t.b.v. voorzetramen voor zowel aanslag als uitvulling bij montage van deze voorzetramen. De werkelijk aangebrachte strekkende meters dienen te worden berekend. 3D. KOZIJNNAADDICHTING 3D.1 KOZIJNNAADDICHTING AAN DE BINNENZIJDE MET KIT Het toetsbedrag voor naaddichting aan de binnenzijde van het kozijn langs het stucwerk of vensterbank dient berekend te worden aan de hand van de werkelijk aangebrachte strekkende meters naaddichting; de naaddichting aan de binnenzijde is in alle situaties van belang. 3D.2 KOZIJNNAADDICHTING AAN DE BINNENZIJDE MET HOEKLAT EN KIT Indien het noodzakelijk is voor een goede naaddichting aan de binnenzijde een hoeklat te gebruiken langs kozijn, stucwerk of vensterbank dient het toetsbedrag berekend te worden aan de hand van de werkelijk aangebrachte strekkende meters naaddichting. De naaddichting aan de binnenzijde is in alle situaties van belang; de naaddichting aan de buitenzijde (bij dubbele naaddichting) wordt van belang bij maatregelen vanaf kostenklasse IV en in enkele gevallen vanaf kostenklasse III. 3D.3 KOZIJNNAADDICHTING AAN DE BUITENZIJDE MET KIT Het toetsbedrag voor naaddichting aan de buitenzijde van het kozijn langs metselwerk dient berekend te worden aan de hand van de werkelijk aangebrachte strekkende meters naaddichting, de naaddichting aan de buitenzijde (bij dubbele naaddichting) wordt van belang bij maatregelen vanaf kostenklasse IV en in enkele gevallen vanaf kostenklasse III. 4. GELUIDDEMPENDE VENTILATIEVOORZIENINGEN Per geluidbelast geluidgevoelig vertrek zal over het algemeen één geluiddempende ventilatie voorziening nodig zijn. Indien de vereiste ventilatiecapaciteit met zich meebrengt dat in een vertrek meer dan één geluiddempende ventilatievoorziening wordt aangebracht, dan dienen deze extra voorzieningen als niet genormeerde kosten te worden berekend. De toetsbedragen voor geluiddempende ventilatie voorzieningen zijn onderverdeeld in vier typen. Standaard dient uit gegaan te worden van het aanbrengen van een suskast als geluiddempende ventilatie voorziening met als alternatief een muur- of dakdemper. Het toepassen van mechanische geluiddempende ventilatie dient te worden gemotiveerd. Indien als wensvoorziening een mechanische geluiddempend ventilatie systeem wordt aangebracht, dient het verschil in kosten tussen suskast en werkelijke kosten van mechanische ventilatie voorziening als eigen bijdrage te worden berekend. 5.1 MAATREGELEN HELLEND DAKVLAK Bij maatregelen aan hellende daken ligt slechts een beperkt aantal bouwkundige constructies voor de hand. Om die reden zijn de toetsbedragen gebaseerd op de kosten van de desbetreffende maatregelen. De toetsbedragen corresponderen met de constructies die in de publicatie Verkeerslawaai en woningen zijn beschreven onder respectievelijk de codes DH1, DH5 tot en met DH7 en DH8. De keuze van het type constructie is sterk afhankelijk van de vereiste geluidwering. Globaal kan worden aangehouden dat type 1, 2 en 3 corresponderen met een eis van respectievelijk R A 25 db, 27 db R A 34 db en 35 db R A 39 db. Bij de bepaling van de toetsbedragen is er onder meer van uit gegaan dat het dak akoestisch nog niet is geïsoleerd, er een lichte binnenafwerking aanwezig is en de ruimte met een vaste trap bereikbaar is. Indien betimmerde knieschotten, kasten en radiatoren verwijderd dienen te worden dan kunnen de kosten hoger zijn deze extra kosten dienen dan bij niet genormeerd kosten te worden gemotiveerd. In het toetsbedrag is rekening gehouden met een eenvoudige afwerking bestaande uit uit het afdichten van spijkergaten en aanbrengen van sauswerk. 5.2 MAATREGELEN PLAFONDS Bij toetsbedragen voor maatregelen aan plafonds is een onderverdeling gemaakt in twee constructies. Type: 1 slopen en afvoer bestaand plafond, regelwerk aanbrengen, gipsplaten aanbrengen, randen afwerken met latten, afdichten spijkergaten en sauswerk. Type: 2 slopen en afvoer bestaand plafond, regelwerk aanbrengen, minerale wol aanbrengen, gipsplaten aanbrengen, randen afwerken met latten, afdichten spijkergaten en sauswerk. 6. NIET GENORMEERDE MAATREGELEN Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 4 van 5

De toetsbedragen zijn bepalend voor veel voorkomende maatregelen. In de toelichting op de toetsbedragen (bijlage II bij de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai) is aangegeven op welke (soort) maatregelen de toetsbedragen zijn gebaseerd. Voor zover noodzakelijke maatregelen niet middels de toetsbedragen zijn genormeerd kunnen de kosten van deze maatregelen onder deze vraag worden opgenomen. De noodzaak van de maatregelen dient te worden gemotiveerd. 7. TOTAAL BEDRAG GELUIDWERENDE MAATREGELEN In alle toetsbedragen is verwerkt een evenredig deel van schilderwerk, bouwplaatskosten, algemene kosten, winst en risico en BTW. Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 5 van 5

Op basis van de vereiste geluidwering en de bepaalde term kan via onderstaande tabel de kostenklasse bepaald worden. Tabel Verband geluidweringseis (GA) en kostenklassen van diverse termen: Kostenklasse Term -2-1 0 +1 +2 +3 +4 +5 +6 I (23) (23) 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 30 II (23) 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 30 30 31 31 32 III 25 26 27 28 29 30 31 32 35 26 27 28 29 30 31 32 33 IV 27 28 29 30 31 32 33 28 29 30 31 32 33 V 29 30 31 32 33 30 31 32 33 31 32 33 32 33 33 - De term dient te worden afgerond op hele waarden - Bij een term met een waarde kleiner dan 2 moet worden uitgegaan van 2. Voor de bepaling van de juiste kostenklasse moet vervolgens gegaan worden naar een gecorrigeerde G A -waarde die zoveel groter is dan de vereiste, als de term kleiner is dan 2 V.b.: term 4 vereiste G A = 26, gecorrigeerde G A=28, kostenklasse IV. - Het percentage licht gevelelement (x) en daarmee de term kan worden bepaald voor een of meerder elementen in de gevel waarvan de geluidisolatiewaarde in orde van grootte gelijk zijn. Bestaat een gevelvlak uit een aantal lichte elementen, en is de geluidisolatie daarvan wezenlijk ongelijk (bijvoorbeeld een dakvlak met een dakraam) dan kunnen de op de onderscheiden elementen afzonderlijk van toepassing zijnde kostenklasse op overeenkomstige wijze worden bepaald. In dat geval wordt de term per element bepaald en verlaagd met 3 respectievelijk 5 als het gevelvlak uit twee, respectievelijk drie lichte elementen bestaat. Een en ander wordt met voorbeelden beschreven op de pagina s 37 tot en met 41 van de VROM-publikatie Herziening Rekenmethode Geluidwering Gevels, Actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure `Verkeerslawaai en Woningen`. Met behulp van onderstaand diagram kan zowel de term, als de kostenklasse worden bepaald voor een vlakke gevel. Zonodig moet worden gecorrigeerd voor de geluidbelasting (+C) en/of het aantal gevelvlakken (-10LG n). Indien het snijpunt niet binnen een kostenklasse valt, geldt de naast liggende klasse afhankelijk van de plaats van het snijpunt. Voorbeeld: vertrekdiepte 3m + licht gevelelement 30% ( term 2) + vereiste geluidwering 26 db kostenklasse I Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 2 van 5

3A. KOZIJNOPPERVLAK IN M² De onder 3A vermelde hoeveelheden en bedragen gelden per m². Na bepaling in welke kostenklasse hoeveel m² kozijn valt en na bepaling van de complexiteitscorrectie (C vraag 2), ligt de basis van de vergoeding vast. Op dit basisbedrag ingevolge 3A kunnen een aantal toeslagen van toepassing zijn (3B1 t/m 3B4; 3C1 t/m 3C7 en 3D1 t/m 3D3). Voor het berekenen van de juiste kostenklasse van kozijnen in een dakkapel is het toegestaan om de oppervlakte van de zijwangen mee te berekenen in de oppervlakte. Als echter in de zijwangen geen glas of panelen worden aangebracht, maar gipsplaat of isolatie van buitenaf, dan dient de oppervlakte van de zijwangen onder het toetsbedrag dakisolatie, of voor isolatie vanaf buiten onder de post niet genormeerde kosten te worden berekend. 3B.1 TOESLAG NIEUWE DRAAIRAMEN Per nieuw aan te brengen draairaam geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Het aantal in rekening te brengen draairamen is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal per kozijn niet hoger is dan het aantal voor sanering. Steeds zal om de doelmatigheidsredenen moeten worden overwogen of het mogelijk is bewegende delen te vervangen door vast glas, indien dat gezien de kozijnindeling en het totale aantal bewegende delen mogelijk is. Voor beweegbare voorzetramen kan deze toeslag niet berekend worden omdat men er van uit mag gaan dat het toetsbedrag van kozijnoppervlak (3A) voldoende is. 3B.2 TOESLAG NIEUWE VASTE RAMEN Per nieuw aan te brengen vast raam geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Vaste ramen zijn goedkoper dan draairamen door het ontbreken van kierdichtingsprofielen, hang- en sluitwerk en vanwege het feit dat de montage minder arbeidintensief is. Met uitzondering van vaste ramen in kostenklasse I, kan de toeslag vaste ramen berekend worden indien het noodzakelijk is de bestaande vaste ramen te vervangen door nieuwe vaste ramen. Bij kostenklasse I, kan er vanuit gegaan worden dat door kleine aanpassingen aan de bestaande vaste ramen deze geschikt zijn voor het benodigde glaspakket. Er kunnen niet meer vaste ramen per kozijn berekend worden dan in de bestaande situatie aanwezig zijn. Het aantal in rekening te brengen vaste ramen is gelijk aan het aantal nieuwe vaste ramen, voor zover dat aantal per kozijn niet hoger is dan het aantal voor sanering. Voor vaste voorzetramen kan deze toeslag niet berekend worden omdat normaal gesproken het toetsbedrag van kozijnoppervlak (3A) voldoende is. 3B.3 TOESLAG NIEUWE DAKRAMEN (exclusief suskasten) Per nieuw aan te brengen bewegend dakraam geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Het aantal in rekening te brengen dakramen is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal niet hoger is dan het aantal voor sanering. Voorbeeld: bij de volledige vervanging van een bestaand dakraam vormt het kozijnoppervlak (3A in bepaalde kostenklasse) vermeerderd met de toeslag dakraam (3B3, in bepaalde kostenklasse) het totaal bedrag. Bij het alleen vervangen van de draaivleugel is de toeslag dakraam niet van toepassing maar moet (3A) + toeslag draairaam (3B2) berekend worden. 3B.4 TOESLAG NIEUWE DEUREN Per nieuw aan te brengen bewegende deur geldt nog een toeslag op het resultaat van 3A. Het aantal in rekening te brengen deuren is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal per kozijn niet hoger is dan het aantal voor sanering. Vaste deuren komen niet veel voor; daarom is daar geen toetsbedrag voor gecreëerd. Vaste deuren zijn natuurlijk goedkoper dan bewegende deuren door het ontbreken van hang- en sluitwerk en kierdichtingsprofielen en zijn daarnaast minder arbeidsintensief. 3C. EXTRA TOESLAGEN VOOR NIEUWE OF GEWIJZIGDE RAAMTYPES De toeslag is onafhankelijk van de kostenklasse. Opgemerkt zij dat per toeslag verschillende eenheden gelden. 3C.1 SCHUIFRAMEN Indien een bestaand schuifraam wordt vervangen door een vaste ruit, raam of draairaam kan deze extra toeslag per schuifraam worden berekend voor verwijderen schuifraam en aanpassen van bestaand kozijn. De toeslag staat niet voor het uitvoeren van onderhoud aan bestaande schuiframen of nieuwe schuiframen. 3C.2 NAAR BINNEN DRAAIENDE DELEN De extra toeslag voor naar binnen draaiende ramen of deuren betreffen de meerkosten ten opzichte van een naar buiten draaiende type, waarop de toeslagen onder 3B2 en 3B4 zijn gebaseerd. De raamtypen worden slechts vergoed, voor zover goedkopere raamtypen niet toepasbaar zijn. Een motivering voor het toepassen van dit type is vereist. Deze toeslag geldt niet voor dakramen of voorzetramen. 3C.3 DRAAIKIEPRAMEN De extra toeslag voor draaikiepramen of deuren betreffen de meerkosten ten opzichte van een naar buitendraaiend type, waarop de toeslagen onder 3B2 en 3B4 zijn gebaseerd. De raamtypen worden slechts vergoed, voor zover goedkopere raamtypen niet toepasbaar zijn. Een motivering voor het toepassen van dit type is vereist. Deze toeslag geldt niet voor dakramen of voorzetramen. 3C.4 STIJL / DORPEL BIJ NIEUWE DRAAIDELEN De extra toeslag geldt voor het aanbrengen van een nieuwe tussenstijl. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een stel stolpramen wordt vervangen door één vaste ruit en één draairaam. De extra toeslag geldt voor het aanbrengen van een tussendorpel onder de suskast bij een lengte van meer dan één meter ter voorkoming van bijgeluiden of overbelasting op dichtingen bij windbelasting of bij aanpassing van bestaand kozijn door tussen suskast en draairaam een dorpel te plaatsen als aanslag. 3C.5 KIERDICHTING BESTAANDE DRAAIDELEN De extra toeslag geldt voor het aanbrengen van een nieuwe enkele kierdichting bij gehandhaafde ramen of deuren. De werkelijk aangebrachte strekkende meters dienen te worden gehanteerd. 3C.6 TOESLAG INHAAKKOZIJNEN Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 3 van 5

De extra toeslag inhaakkozijn geldt voor het aanbrengen van inhaakkozijnen in bestaande kozijnen indien dit noodzakelijk is uit akoestisch oogpunt en indien dit voordeliger is dan alleen aanpassing van het bestaande kozijn met vervanging van eventuele draaidelen. Deze maatregel zal voornamelijk noodzakelijk zijn bij toepassing van draaikiepramen. Als voorbeeld dient het volgende: Het totale toetsbedrag bij een kozijn met inhaakkozijn en draaikiepraam wordt als volgt berekend: toetsbedrag kozijnoppervlak (3A) + toeslag draairaam (3B.1) + toeslag draaikiepraam (3C.3) + toeslag inhaakkozijn (3C.6). Waarbij zij opgemerkt dat de toeslag van het inhaakkozijn dient te worden berekend aan de hand van de oppervlakte van inhaakkozijn. Voorbeeld berekening Bestaand kozijn met schuifraam 1,4 x 2,0 = 2,8 m 2 in kostenklasse III. Saneringsmaatregelen, schuifraam en vast bovenlicht verwijderen, inhaakkozijn met vast bovenlicht, draai-kiepraam en akoestische beglazing aanbrengen. 3.a kozijnoppervlak 2,8m 2 x toetsbedrag kostenklasse III, 325/m² 910 3.B.1 nieuw draairaam toetsbedrag kostenklasse III 325 C.1 aanpassing schuifraam toetsbedrag per stuk 115 C.3 draai-kiepraam toetsbedrag per stuk 120 C.6 toeslag inhaakkozijn toetsbedrag 290,00 p.m 2 x 2,8 m 2 812 D Naaddichting binnen kit toetsbedrag 9,00 p. m 1 x 6,69 m 1 60,21 Totaal toetsbedrag voor dit kozijn 2.342,21 3C.7 TOESLAG STELLATTEN T.B.V. VOORZETBEGLAZING Deze toeslag geldt voor het leveren en monteren van stellatten t.b.v. voorzetramen voor zowel aanslag als uitvulling bij montage van deze voorzetramen. De werkelijk aangebrachte strekkende meters dienen te worden berekend. 3D. KOZIJNNAADDICHTING 3D.1 KOZIJNNAADDICHTING AAN DE BINNENZIJDE MET KIT Het toetsbedrag voor naaddichting aan de binnenzijde van het kozijn langs het stucwerk of vensterbank dient berekend te worden aan de hand van de werkelijk aangebrachte strekkende meters naaddichting; de naaddichting aan de binnenzijde is in alle situaties van belang. 3D.2 KOZIJNNAADDICHTING AAN DE BINNENZIJDE MET HOEKLAT EN KIT Indien het noodzakelijk is voor een goede naaddichting aan de binnenzijde een hoeklat te gebruiken langs kozijn, stucwerk of vensterbank dient het toetsbedrag berekend te worden aan de hand van de werkelijk aangebrachte strekkende meters naaddichting. De naaddichting aan de binnenzijde is in alle situaties van belang; de naaddichting aan de buitenzijde (bij dubbele naaddichting) wordt van belang bij maatregelen vanaf kostenklasse IV en in enkele gevallen vanaf kostenklasse III. 3D.3 KOZIJNNAADDICHTING AAN DE BUITENZIJDE MET KIT Het toetsbedrag voor naaddichting aan de buitenzijde van het kozijn langs metselwerk dient berekend te worden aan de hand van de werkelijk aangebrachte strekkende meters naaddichting, de naaddichting aan de buitenzijde (bij dubbele naaddichting) wordt van belang bij maatregelen vanaf kostenklasse IV en in enkele gevallen vanaf kostenklasse III. 4. GELUIDDEMPENDE VENTILATIEVOORZIENINGEN Per geluidbelast geluidgevoelig vertrek zal over het algemeen één geluiddempende ventilatie voorziening nodig zijn. Indien de vereiste ventilatiecapaciteit met zich meebrengt dat in een vertrek meer dan één geluiddempende ventilatievoorziening wordt aangebracht, dan dienen deze extra voorzieningen als niet genormeerde kosten te worden berekend. De toetsbedragen voor geluiddempende ventilatie voorzieningen zijn onderverdeeld in vier typen. Standaard dient uit gegaan te worden van het aanbrengen van een suskast als geluiddempende ventilatie voorziening met als alternatief een muur- of dakdemper. Het toepassen van mechanische geluiddempende ventilatie dient te worden gemotiveerd. Indien als wensvoorziening een mechanische geluiddempend ventilatie systeem wordt aangebracht, dient het verschil in kosten tussen suskast en werkelijke kosten van mechanische ventilatie voorziening als eigen bijdrage te worden berekend. 5.1 MAATREGELEN HELLEND DAKVLAK Bij maatregelen aan hellende daken ligt slechts een beperkt aantal bouwkundige constructies voor de hand. Om die reden zijn de toetsbedragen gebaseerd op de kosten van de desbetreffende maatregelen. De toetsbedragen corresponderen met de constructies die in de publicatie Verkeerslawaai en woningen zijn beschreven onder respectievelijk de codes DH1, DH5 tot en met DH7 en DH8. De keuze van het type constructie is sterk afhankelijk van de vereiste geluidwering. Globaal kan worden aangehouden dat type 1, 2 en 3 corresponderen met een eis van respectievelijk R A 25 db, 27 db R A 34 db en 35 db R A 39 db. Bij de bepaling van de toetsbedragen is er onder meer van uit gegaan dat het dak akoestisch nog niet is geïsoleerd, er een lichte binnenafwerking aanwezig is en de ruimte met een vaste trap bereikbaar is. Indien betimmerde knieschotten, kasten en radiatoren verwijderd dienen te worden dan kunnen de kosten hoger zijn deze extra kosten dienen dan bij niet genormeerd kosten te worden gemotiveerd. In het toetsbedrag is rekening gehouden met een eenvoudige afwerking bestaande uit uit het afdichten van spijkergaten en aanbrengen van sauswerk. 5.2 MAATREGELEN PLAFONDS Bij toetsbedragen voor maatregelen aan plafonds is een onderverdeling gemaakt in twee constructies. Type: 1 slopen en afvoer bestaand plafond, regelwerk aanbrengen, gipsplaten aanbrengen, randen afwerken met latten, afdichten spijkergaten en sauswerk. Type: 2 slopen en afvoer bestaand plafond, regelwerk aanbrengen, minerale wol aanbrengen, gipsplaten aanbrengen, randen afwerken met latten, afdichten spijkergaten en sauswerk. 6. NIET GENORMEERDE MAATREGELEN Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 4 van 5

De toetsbedragen zijn bepalend voor veel voorkomende maatregelen. In de toelichting op de toetsbedragen (bijlage II bij de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai) is aangegeven op welke (soort) maatregelen de toetsbedragen zijn gebaseerd. Voor zover noodzakelijke maatregelen niet middels de toetsbedragen zijn genormeerd kunnen de kosten van deze maatregelen onder deze vraag worden opgenomen. De noodzaak van de maatregelen dient te worden gemotiveerd. 7. TOTAAL BEDRAG GELUIDWERENDE MAATREGELEN In alle toetsbedragen is verwerkt een evenredig deel van schilderwerk, bouwplaatskosten, algemene kosten, winst en risico en BTW. Versie 01-01-2007 Gba, toelichting, pagina 5 van 5

GELUIDWERENDE MAATREGELEN BEREKENING TOETSBEDRAG BIJ GEKOPPELDE GEVELSANERING in te dienen als bijlage bij formulier WS-, RS-, GS-, en RG-, of WG-formulier, GBb 1. ALGEMEEN a. Subsidieaanvrager:... b. Projectnaam:......besteknr:...fase:... c. adressen van woningen... 2. BEGLAZING EN PANELEN 3. TOESLAG VOOR NIEUWE RAMEN/DEUREN Kosten Klasse Kozijnoppervlak in m 2 (oppervlak x basis-bedrag) Kosten Klasse Aantal nieuwe ramen en deuren (aantal x toeslag-bedrag) II... m 2 x 110 =... II... st x 80 =... III... m 2 x 130 =... III... st x 80 =... IV... m 2 x 240 =... IV... st x 80 =... V... m 2 x 245 =... V... st x 80 =... Totaal... m 2 Totaal bedrag 2:...=... Totaal... stuks Totaal bedrag 3:...=... 4a. GELUIDDEMPENDE VENTILATIE VOORZIENINGEN/SUSKASTEN 1 x basisbedrag per geluidsgevoelig vertrek (mits aangebracht) Suskast aantal = x 450=... Muurdemper aantal =..x 310=... Dakdemper aantal =..x 245=... totaal toetsbedrag geluiddempende ventilatievoorzieningen...... 4b. EXTRA GELUIDDEMPENDE VENTILATIEVOORZIENINGEN indien noodzakelijk in verband met ventilatie-eis Suskast aantal = x 450=... Muurdemper aantal =.. x 310=... Dakdemper aantal =.. x 245=... totaal extra geluiddempende ventilatievoorzieninmgen...... 5. MAATREGELEN HELLEND DAKVLAK a. aantal m 2 voor maatregelen type 2 =...m 2 x 110=... b. aantal m 2 voor maatregelen type 3. =...m 2 x 140=... totaalbedrag 5....m 2... 6. HET TOTALE TOETSBEDRAG a. totaalbedrag vraag 2...=... b. totaalbedrag vraag 3...=... c. totaalbedrag vraag 4a...=... totaalbedrag vraag 4b...=... d. totaalbedrag vraag 5...=... totaal toetsbedrag...=... 7. TOELICHTING versie 01-1-2007 GBb blz. 1 van 1

TOELICHTING BIJ FORMULIER GBb ALGEMEEN In dit formulier zijn de toetsbedragen verwerkt die worden gehanteerd bij gekoppelde gevelsanering. Het formulier dient te kan worden gebruikt als een bijlage bij het saneringsprogramma (WS-,RS-, of GS-formulier) annex subsidieaanvraag voor geluidwerende maatregelen en als bijlage bij de gereedmelding (WG- en RG-formulier). Voor een toelichting op de achtergronden van de toetsbedragen wordt verwezen naar bijlage D van de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai. 1. PROJECTGEGEVENS Vermelding van betreffende gegevens is van belang voor de administratieve en financiële verwerking. 2. BEGLAZING EN PANELEN Indien dit formulier wordt gebruikt voor de kostenindicatie die in het saneringsprogramma moet worden gegeven, kunnen de hoeveelheden worden ingevuld op basis van een schatting. Het kozijnoppervlak wordt gemeten in de dag van het metselwerk; het betreft het van buiten zichtbare kozijnoppervlak, waarin beglazing en panelen zijn opgenomen. Niet meegerekend mogen worden de delen (beglazing of panelen) die in verband met de oorspronkelijke geluidwerende kwaliteit niet behoeven te worden vervangen. Het toetsbedragensysteem gaat er vanuit dat de kosten van gevelmaatregelen in het overgrote deel van de gevallen voornamelijk bepaald worden door de lichtere gevelelementen. Het systeem kent voor de toetsing van kosten een aantal kostenklassen die gerelateerd zijn aan de mate waarin lichte gevelelementen in de gevel voorkomen, in samenhang met de fysieke gegevens van de ruimte die zich achter de betreffende gevel bevindt. Het toetsbedragensysteem kent bedragen per m 2 in vijf kostenklassen, toeslagen per nieuw raam of deur. De maatregelen die vallen binnen de in de tabel aangegeven kostenklasse I worden geacht deel uit te maken van de werkzaamheden waarmee de geluidsanering wordt gecombineerd. Om die reden zijn geen toetsbedragen voor kostenklasse I opgenomen. De bepaling van de kostenklassen geschiedt aan de hand van: a. de vereiste geluidwering van de gevel (GA), dat wil zeggen het verschil tussen de heersende geluidbelasting van het referentievlak (zwaarst belaste gevel) en de streefwaarde voor het binnenniveau van 38 db, b. de term, een wegingsfactor gerelateerd aan het percentage licht gevelement, de diepte van het vertrek, de structuur van het gevelvlak en de geluidbelasting: term = 10log d/x + 12 + Cg + Cl - 10lg n hierin is: d = diepte vertrek in m1 achter beschouwde gevel (resp. v/s met v=vertrekvolume en s=totale geveloppervlak van vertrek) x = percentage lichte gevelelementen (met ongeveer gelijke geluidisloatie) in de beschouwde gevel, zoals beglazingen, deuren, borstweringspanelen en dergelijke Cg = correctiefactor voor de gevelstructuur Cl = correctiefactor voor de geluidbelasting n = aantal geluidbelaste gevelvlakken van het vertrek. Bij een vlakke gevel (factor Cg=0) die niet uit meerdere vlakken (dus geen verschillende geluidsbelasting (factor Cl=0)) bestaat, vervallen de laatste drie variabelen. - De term dient te worden afgerond op hele waarden. - Bij een term met een waarde kleiner dan -2 moet worden uitgegaan van -2. Voor de bepaling van de juiste kostenklasse moet vervolgens gegaan worden naar een gecorrigeerde GA-waarde die zoveel groter is dan de vereiste, als de term kleiner is dan -2. V.b.: term -4, vereiste GA=28, gecorrigeerde GA=30, kostenklasse=iv - Het percentage licht gevelelement (x) en daarmee de term kan worden bepaald voor een of meerder elementen in de gevel waarvoor de geluisisolatiewaarde in orde van grootte gelijk zijn. Bestaat een gevelvlak uit een aantal lichte elementen, en is de geluidisolatie daarvan wezenlijk ongelijk (bijvoorbeeld een dakvlak met een dakraam), dan kunnen de op de onderscheiden elementen afzonderlijk van toepassing zijnde kostenklassen op overeenkomstige wijze worden bepaald. In dat geval wordt de term per element bepaald en verlaagd met 3 respectievelijk 5 als het gevelvlak uit twee, respectievelijk drie lichte elementen bestaat. Op basis van de vereiste geluidwering en de bepaalde term kan via onderstaande tabel de kostenklasse bepaald worden. Versie 01-01-2007 GBb toelichting blz. 1 van 3

Tabel Verband geluidweringseis (GA) en kostenklassen van diverse termen: Kostenklasse Term -2-1 0 +1 +2 +3 +4 +5 +6 I (23) (23) 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 30 II (23) 24 24 25 25 26 26 27 27 28 28 29 29 30 30 31 31 32 III 25 26 27 28 29 30 31 32 35 26 27 28 29 30 31 32 33 IV 27 28 29 30 31 32 33 28 29 30 31 32 33 V 29 30 31 32 33 30 31 32 33 31 32 33 32 33 33 Een en ander wordt met voorbeelden beschreven op de pagina's 37 tot en met 41 van de VROM-publikatie "Herziening Rekenmethode Geluidwering Gevels, Actualisering hoofdstukken 4+5 van de brochure 'Verkeerslawaai en Woningen'. Met behulp van onderstaand diagram kan zowel de term, als de kostenklasse worden bepaald voor een vlakke gevel. Zonodig moet worden gecorrigeerd voor de geluidsbelasting (+Cl) en/of het aantal gevelvlakken (-10lg n). Indien het snijpunt niet binnen een kostenklasse valt, geldt de naast liggende klasse afhankelijk van de plaats van het snijpunt. Voorbeeld: vertrekdiepte 3m + licht gevelelement 30% ( term 2) + vereiste geluidwering 26 db kostenklasse I Versie 01-01-2007 GBb toelichting blz. 2 van 3

De onder dit onderdeel 2 vermelde hoeveelheden en bedragen gelden per m 2. Na bepaling in welke kostenklasse hoeveel m 2 kozijn valt, ligt de basis van de vergoeding vast. 3. TOESLAG VOOR NIEUWE RAMEN EN DEUREN Per nieuw bewegend deel (raam of deur) geldt op het onder 2 bepaalde bedrag nog een toeslag op basis van een stuks(meer)prijs. Het aantal in rekening te brengen bewegende delen is gelijk aan het aantal nieuwe bewegende delen, voor zover dat aantal niet hoger is dan het aantal vóór sanering. Steeds zal om doelmatigheidsredenen overwogen moeten zijn bewegende delen te vervangen door vaste, indien dat gezien de kozijnindeling en het totale aantal bewegende delen mogelijk is. 4a. GELUIDDEMPENDE VENTILATIEVOORZIENINGEN Per geluidsbelast geluidgevoelig vertrek zal over het algemeen een suskast nodig zijn. Omdat de kosten van een suskast in sterke mate afhankelijk zijn van andere aspecten dan de geluidwerende kwaliteit, geldt een toetsbedrag, waarvoor over het algemeen in de combinatie met andere werkzaamheden een goede kwaliteit suskast is te plaatsen. 4b. Extra geluiddempende ventilatievoorzieningen Indien het noodzakelijk is in verband met de ventilatie eis om meer dan één geluiddempende ventilatievoorziening per geluidsgevoelige ruimte aan te brengen, dan kunnen de toetsbedragen voor deze extra geluiddempende ventilatie voorzieningen bij deze kolom worden gemotiveerd en berekend. 5. VOORZIENINGEN HELLEND DAK Bij maatregelen aan hellende daken ligt slechts een beperkt aantal bouwkundige constructies voor de hand. Om die reden zijn de toetsbedragen gebaseerd op de meerkosten van de desbetreffende maatregelen ten opzichte van de kosten per m² bij bijvoorbeeld renovatie. De toetsbedragen corresponderen met de constructies die in de publicatie "Verkeerslawaai en Woningen" zijn beschreven onder respectievelijk de codes DH7 en DH8. De keuze van het type constructie is sterk afhankelijk van de vereiste geluidwering. Globaal kan aangehouden worden dat type 2 en 3 corresponderen met een eis van respectievelijk 26 db R A 34 db en 35 db R A 39 db. De kosten van maatregelen aan zijwangen van een dakkapel worden bepaald onder dit punt 5 (maatregelen hellend dakvlak) indien de zijwangen onderdeel uitmaken van het bouwlichaam (regelwerk). In de gevallen dat de zijwangen zijn uitgevoerd in een kozijnconstructie, met vakvulling van glas of een paneel, dienen de kosten te worden berekend onder punt 2. 6. HET TOTALE TOETSBEDRAG In alle toetsbedragen is verwerkt een evenredig deel van de bouwplaatskosten, algemene kosten, winst en risico en BTW. Versie 01-01-2007 GBb toelichting blz. 3 van 3

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen BIJLAGE 4 MEET- EN REKENVOORSCHRIFT GELUIDSBELASTINGEN BINNEN GEBOUWEN Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 43/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 44/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 45/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 46/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 47/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 48/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 49/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 50/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 51/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 52/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 53/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 54/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 55/62

BIJLAGEN bijlage 4 Meet- en Rekenvoorschrift geluidsbelastingen Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 56/62

BIJLAGEN bijlage 5 voorbeelden van contracten met bewoners BIJLAGE 5 VOORBEELDEN VAN CONTRACTEN MET BEWONERS Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 57/62

BIJLAGEN bijlage 5 voorbeelden van contracten met bewoners Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 58/62

BIJLAGEN bijlage 5 voorbeelden van contracten met bewoners Handleiding Akoestisch Onderzoek Wegverkeer 2008 bijlagen 59/62