GELIJKE ARBEID, GELIJK LOON? HR 30 januari 2004, JAR 2004/68 (Parallel Entry/KLM en VNV)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "GELIJKE ARBEID, GELIJK LOON? HR 30 januari 2004, JAR 2004/68 (Parallel Entry/KLM en VNV)"

Transcriptie

1 GELIJKE ARBEID, GELIJK LOON? HR 30 januari 2004, JAR 2004/68 (Parallel Entry/KLM en VNV) Uitleg gelijke gevallen, rechtsbeginsel gelijke arbeid moet gelijk beloond worden tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat (het Agfa-criterium ), goed werkgeverschap, relatie art. 7:611, 6:2 en 6:248 BW, grondrechten 1. De feiten In 1991 richtte KLM een 100% dochtermaatschappij op, KLM Cityhopper B.V. (hierna KLC ). Daarbij bracht KLM haar bedrijfsonderdeel NLM alsook de activiteiten van het overgenomen Netherlines B.V. in. KLC onderhoudt luchtlijnen binnen Europa. KLM had de betrokken vliegers volgens hun individuele arbeidscontracten in dienst om hen tewerk te stellen bij KLC. Voor deze KLC-vliegers gold een aparte (ondernemings-)cao die hierna als de KLC CAO zal worden aangeduid. Voor andere vliegers van KLM gold de CAO voor KLM-vliegers op Vleugelvliegtuigen (hierna: de KLM CAO). De Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (de VNV) trad bij beide CAO s op als de contracterende partij voor de werknemers. In de burgerluchtvaart wordt de arbeidsrechtelijke positie van vliegers in belangrijke mate door hun senioriteit bepaald. Een vlieger met meer senioriteit zal bijvoorbeeld voorgaan bij interne sollicitaties naar zwaardere, beter betaalde functies. De arbeidsvoorwaarden en carrièreperspectieven onder de KLM CAO waren in het algemeen gunstiger dan onder de KLC CAO. KLC-vliegers opteerden regelmatig voor een overstap naar KLM. Vanaf 1991 bepaalde de KLC CAO dat een vlieger niet eerder voor zo n overstap in aanmerking kwam dan na acht jaar vliegen bij KLC. Verder werd bij een overstap slechts een deel van de KLC-senioriteit meegenomen. Binnen de VNV hadden de KLC-vliegers al vanaf 1992 bezwaar gemaakt tegen deze CAO regeling. De KLC-vliegers meenden dat de bij KLC opgebouwde senioriteit integraal als KLM-senioriteit zou moeten worden erkend. Dat stuitte binnen de VNV weer op weerstand van KLMvliegers, omdat een aantal KLM-vliegers met een geringere senioriteit dan door een aantal oud-klcvliegers op de KLM-senioriteitslijst zou worden gepasseerd. De VNV opende naar aanleiding van de bezwaren van KLC-vliegers de onderhandelingen met KLM, die leidden tot een wijziging van de bewuste CAO-regeling per 1 juli Per die datum zijn de verschillen in opbouw van senioriteit gelijk getrokken. Een deel van de KLC-vliegers en oud-vliegers was echter van mening dat nog onvoldoende aan hun bezwaren tegemoet was gekomen, nu vóór 1 juli 1996 bij KLC opgebouwd senioriteit nog steeds niet integraal werd meegenomen als KLM-senioriteit. Deze (oud-) KLC-vliegers verenigden zich in de vereniging Parallel Entry en stelden de integrale erkenning van KLC-senioriteit opnieuw ter discussie. Dat leidde er echter niet toe dat VNV en KLM de CAO-regeling aanpasten in die zin, dat ook vóór 1 juli 1996 opgebouwde KLC-senioriteit volledig erkend werd als KLM-senioriteit. 2. De procedure in eerste en tweede instantie Parallel Entry vorderde vervolgens bij de Amsterdamse Kantonrechter een verklaring voor recht, inhoudende dat KLM niet als goed werkgever handelde door KLC-vliegers niet dezelfde senioriteitsopbouw en beloning toe te kennen als KLM-vliegers over de periode van 1 april 1991 tot 1 juli Parallel Entry verwees daarbij naar het Agfa-arrest 1 en stelde zich op standpunt dat, nu de arbeidsverhouding tussen KLM en KLM-vliegers zich niet of nauwelijks onderscheidde van de arbeidsverhouding tussen KLC-vliegers en KLM, de KLC-vliegers op gelijke wijze beloond moesten worden als de KLM-vliegers. KLM (bijgevallen door VNV) verweerde zich onder meer door aan te voeren dat de KLC- en KLM-vliegers niet in dezelfde onderneming werkzaam waren en reeds om die 1 HR 8 april 1994, NJ 1994, 704, met noot P.A. Stein, en JAR 1994/94. 1

2 reden niet vergelijkbaar waren. Ook zou geen sprake zijn geweest van gelijke arbeid en geldt als universeel beginsel in de luchtvaart dat vliegers een hogere beloning ontvangen naarmate zij op grotere toestellen worden ingezet, zoals dat hier met de KLM-vliegers gebeurde. Bovendien zou de vordering van Parallel Entry een contractuele regeling opleveren die afwijkt van de toepasselijke CAO en dus nietig zou zijn op grond van artikel 12 Wet CAO. Bij vonnis van 28 september wees de kantonrechter de vorderingen van Parallel Entry af, omdat volgens de kantonrechter geen sprake was van gelijke arbeid. De KLC-toestellen waren gemiddeld aanzienlijk kleiner en beschikten ook over veel minder passagiersstoelen dan de KLM-toestellen.Verder vloog KLC veelvuldig met propellertoestellen, waar KLM uitsluitend straalvliegtuigen inzette. Daarnaast vloog KLC, anders dan KLM, uitsluitend op Europese bestemmingen en vooral op kleinere luchthavens. Om die redenen oordeelde de kantonrechter dat geen sprake was van gelijke arbeid. Overigens was de kantonrechter van oordeel dat het in artikel 12 Wet CAO aan CAO-partijen gerichte verbod van de CAO afwijkende bedingen aan te gaan, de rechter niet belet te toetsen of een CAO-bepaling zich verdraagt met het gelijkheidsbeginsel uit het Agfa-arrest. De Amsterdamse Rechtbank bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter op 13 februari De rechtbank verwierp het verweer van KLM dat nu KLC-vliegers voor een andere onderneming werkzaam waren dan KLM-vliegers reeds geen sprake kon zijn van vergelijkbare arbeid. Doorslaggevend achtte de rechtbank dat de KLC-vliegers met KLM hadden gecontracteerd. De omstandigheid dat de KLC-vliegers krachtens hun arbeidsovereenkomst met KLM te werk werden gesteld bij KLC, een zelfstandige vennootschap met eigen directie, vliegdienst, vloot en CAO, rechtvaardigde volgens de rechtbank nog niet de conclusie dat de gevorderde gelijke beloning en gelijke senioriteitsopbouw moesten worden afgewezen omdat geen sprake zou zijn van dezelfde (materiële) werkgever of van gelijke omstandigheden in de zin van het Agfa-arrest. Voor de gevorderde gelijke beloning gold volgens de rechtbank als uitgangspunt het in het Agfa-arrest neergelegde rechtsbeginsel, dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze beloond moet worden, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat, welk rechtsbeginsel samenhangt met artikel 7:611 BW en artikel 3:12 BW. De rechtbank oordeelde dat de functiewaardering van KLM, waarbij de beloning van vliegers hoger is naarmate men op een groter vliegtuig vliegt, op zichzelf genomen niet in strijd is met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel. Dat zou alleen anders kunnen zijn als dit systeem op enigerlei wijze in strijd zou komen met het in het Agfa-arrest neergelegde rechtsbeginsel van - kort gezegd - gelijke arbeid, gelijk loon. De rechtbank oordeelde vervolgens dat in de tot 1 juli 1996 bestaande situatie niet van gelijke arbeid kon worden gesproken. Tot 1 juli 1996 golden andere selectiecriteria voor KLC-vliegers dan voor KLM-vliegers. Dat verschil in selectiecriteria had te maken met de omstandigheid dat de KLM-vlieger in beginsel geschiktheid moest tonen voor de functie van gezagvoerder op het grootste vliegtuig van KLM en die eis werd niet aan de KLC-vlieger gesteld. De KLM-vlieger werd in beginsel geschikt bevonden voor functies in een reeks vliegtuigen variërend van ongeveer 100 tot 400 zitplaatsen en een KLC-vlieger voor vliegtuigen met 30 tot 80 zitplaatsen. Om die reden kon niet van gelijke arbeid gesproken worden van de KLC-vlieger en de KLM-vlieger die binnen Europa werkzaam was op de Fokker-100/Boeing 737. Volgens de rechtbank was niet aangetoond dat de KLC-vlieger zonder enige bijscholing op de Boeing 737 kon worden ingezet en ook het aantal passagiers in de betrokken vliegtuigen verschilde aanzienlijk. De enkele omstandigheid dat een Fokker-70-vlieger zonder bijscholing op een Fokker-100 kon worden ingezet, rechtvaardigde volgens de rechtbank nog niet de conclusie dat de KLC-vliegers dan aanspraak konden maken op dezelfde beloning als de Fokker-100-vlieger. Ook indien moest worden aangenomen dat in die situatie wel sprake is geweest van gelijke arbeid die op gelijke wijze moest worden beloond, geldt niet dat iedere schending van het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid moet leiden tot aanpassing van het loon van de werknemers die ongunstiger worden beloond. Nu het hier, aldus de rechtbank, slechts om een kleine overlapping in de op zichzelf niet in strijd met enig rechtsbeginsel bevonden functiewaarderingssystemen 2 JAR 2002/94. 3 JAR 2002/94. 2

3 ging, kon niet worden volgehouden dat KLM in strijd handelde met het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid, haar verplichtingen als goed werkgever of de redelijkheid en billijkheid door de KLCvlieger niet gelijk te belonen als de Fokker-100-vlieger van KLM. Ten aanzien van de gevorderde gelijke senioriteitsopbouw overwoog de rechtbank het volgende. KLM en VNV hadden bij de oprichting van KLC redelijkerwijs kunnen besluiten dat de bij KLC op te bouwen senioriteit bij overgang naar KLM niet geheel zou worden erkend. Daarbij wees de rechtbank erop dat KLC op dat moment veelal met aanzienlijk kleinere vliegtuigen vloog, niet intercontinentaal vloog en zich in een ander marktsegment begaf met een lager serviceniveau (geen business class). Dat die ongelijkheid per 1 juli 1996 was opgeheven, maakte de overgangsregeling nog niet onaanvaardbaar. Daarbij was van belang, aldus de rechtbank, dat ook rekening gehouden moest worden met de belangen van de KLM-vliegers. Toekenning van volledige senioriteit aan de KLC-vliegers zou immers ten nadele werken van de door KLM-vliegers reeds opgebouwde senioriteit. Ook vond de rechtbank van belang dat de overgangsregeling bij CAO was overeengekomen en geen sprake was van onderscheid naar ras, geloof of geslacht. De rechtbank erkende dat er in de periode binnen KLC sprake was van een groep vliegers die precies hetzelfde soort werk deed maar toch ongelijke senioriteit opbouwde bij overgang naar KLM, te weten enerzijds de (voormalige) NLM-vliegers en anderzijds de KLC-vliegers die afkomstig waren van Netherlines of nieuw waren aangenomen. De eerste groep behield bij een overstap volledige senioriteit, terwijl de laatste groep beperkte senioriteit opbouwde. Deze situatie was volgens de rechtbank niet in strijd met het Agfa-criterium. Daarbij wees de rechtbank erop dat de activiteiten van NLM te gering waren om in een afzonderlijke onderneming (met andere arbeidsvoorwaarden voor vliegers) te worden ondergebracht, dat bij de oprichting van KLC verandering in die situatie kwam, maar dat de NLMvliegers geen achteruitgang in de arbeidsvoorwaarden hoefden te accepteren toen die onderneming werd ingebracht in KLC. Ook hier gold volgens de rechtbank dat niet iedere schending van het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid in gelijke omstandigheden tot een aanpassing van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers die ongunstiger beloond worden, hoeft te leiden. Het beginsel kan niet op één lijn worden gesteld met de verboden onderscheid te maken tussen personen van verschillend geslacht, ras of geloof. De ongelijkheid binnen KLC tussen oud-nlm-vliegers en KLC-vliegers afkomstig van Netherlines of nieuw bij KLC begonnen, betrof naar het oordeel van de rechtbank een aanvaardbare overgangssituatie die zou ophouden te bestaan als er geen NLM-vliegers meer bij KLC zouden vliegen. De rechtbank bekrachtigde aldus het vonnis van de Amsterdamse Kantonrechter. 3. De Hoge Raad De Hoge Raad overwoog dat de centrale vraag in deze procedure is of KLC-vliegers op grond van het aan het Agfa-arrest ontleende algemeen erkende rechtsbeginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat (door de Hoge Raad het Agfa-criterium genoemd) aanspraak kunnen maken op dezelfde arbeidsvoorwaarden wat salaris en senioriteit betreft als KLM-vliegers. Bij de beoordeling van deze vraag stelde de Hoge Raad voorop dat het hierbij niet gaat om een onderscheid dat door wet of een rechtstreeks werkende verdragsbepaling wordt verboden, zoals het ingevolge artikel 5 Algemene wet gelijke behandeling verboden onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat, het door artikel 7:646 BW en artikel 7 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden of het loon verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen of het ingevolge artikel 7:648 en 7:649 BW verboden onderscheid op grond van verschil in arbeidsduur of van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad overwoog vervolgens: In het onderhavige geval kan de vraag of sprake is van een ongeoorloofd onderscheid dan ook slechts worden beantwoord aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap op de voet van art. 7:611 BW, in 3

4 welke bepaling de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in art. 6:2 en 6:248 BW voor het arbeidsrecht uitdrukking vinden. Bij de vaststelling van wat de eisen van goed werkgeverschap voor een geval als het onderhavige inhouden, moet derhalve, zoals in voormeld arrest (bedoeld wordt het Agfa-arrest MvE) ook is overwogen, het beginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat, "in aanmerking worden genomen". Dit een en ander betekent dat dit beginsel - waaraan, gelet op het feit dat het ook steun vindt in verdragsbepalingen als art. 26 IVBPR en art. 7 Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (hierna: IVESCR), een zwaar gewicht kan worden toegekend - niet doorslaggevend is, maar dat het naast andere omstandigheden van het geval moet worden betrokken in de afweging of de werkgever in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Anders gezegd: ook ingeval op zichzelf moet worden aangenomen dat werknemers gelijke arbeid in gelijke omstandigheden verrichten, zonder dat voor een verschil in beloning een objectieve rechtvaardigingsgrond valt aan te wijzen, kan dit nog niet zonder meer tot de slotsom leiden dat zij een gelijke beloning behoren te krijgen. Tevens volgt hieruit dat bij de beoordeling van de vraag of een overeengekomen ongelijkheid in beloning op grond van dit beginsel als ongeoorloofd moet worden beschouwd en derhalve ongedaan gemaakt moet worden, een terughoudende toetsing op haar plaats is, aangezien het hier gaat om een toetsing van gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van art 6:248 lid 2 BW en dat derhalve deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien de ongelijkheid in beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hetzelfde geldt eens te meer indien de ongelijke beloning voortvloeit uit een collectieve arbeidsovereenkomst, omdat dan tevens het uit verscheidene verdragsbepalingen voortvloeiende zwaarwegende beginsel van de vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden in het geding is. Na deze overwegingen oordeelde de Hoge Raad, voorzover relevant, als volgt. In cassatie klaagde Parallel Entry dat de rechtbank van een onjuiste opvatting over de betekenis en reikwijdte van het gelijkheidsbeginsel was uitgegaan door belang te hechten aan de selectiecriteria en de geschiktheid voor een bepaalde functie. Volgens Parallel Entry zou niet de geschiktheid voor (doorgroei naar) een functie op een groter vliegtuig beslissend moeten zijn, maar de aard en omvang van de arbeid zelf. Het onderdeel werd tevergeefs voorgesteld. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank met juistheid geoordeeld had dat niet alleen de verrichte arbeid zelf, maar ook andere factoren, zoals opleiding, ervaring, geschiktheid voor een andere functie, kunnen worden betrokken bij de beantwoording van de vraag of sprake is van gelijke arbeid. De Hoge Raad verwees daarbij naar het Brunnhofer-arrest van het Europese Hof van Justitie 4. Voorts oordeelde de Hoge Raad dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat niet iedere schending van het beginsel dat gelijke arbeid gelijk beloond moet worden, moet leiden tot een aanpassing van het loon van de werknemers die ongunstiger worden beloond. Het gaat hier immers om een toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, waarbij op grond van art. 3:12 BW het beginsel gelijk loon voor gelijke arbeid in gelijke omstandigheden in aanmerking moet worden genomen, maar waarbij ook andere omstandigheden een rol kunnen spelen. Door te oordelen dat, nu de niet in strijd met enig rechtsbeginsel bevonden functiewaarderingssystemen van KLM en KLC slechts een kleine overlapping vertonen - waarmee de rechtbank kennelijk bedoelde dat de volgens deze functiewaarderingssystemen verschillend gewaardeerde functies van Fokker-70-vliegers en Fokker-100-vliegers elkaar in zoverre enigszins overlappen dat voor een Fokker-70-vlieger geen noodzaak tot bijscholing bestaat om op een Fokker-100 te vliegen - niet kan worden volgehouden dat KLM in strijd handelde met haar verplichtingen als goed werkgever of met de redelijkheid en billijkheid, had de rechtbank eveneens niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Met betrekking tot de ongelijke senioriteitsopbouw stelde de Hoge Raad voorop dat het onderscheid in de senioriteitsopbouw bij KLM niet wordt verboden door een wettelijke bepaling of een rechtstreeks 4 HvJEG 26 juni 2001, NJ 2001, 10. 4

5 werkende verdragsbepaling. Dat betekent, aldus de Hoge Raad, dat de vraag of het onderscheid verboden is en de overeengekomen overgangsregeling buiten toepassing moet worden gelaten, slechts bevestigend kan worden beantwoord, indien dit onderscheid naar de ingevolge art. 7:611 BW toepasselijke maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij deze toetsing dient het beginsel van gelijke behandeling van gelijke arbeid onder gelijke omstandigheden in aanmerking te worden genomen, maar behoort evenzeer rekening te worden gehouden met de andere omstandigheden van het geval. De rechtbank had bij haar oordeel dat KLM en VNV redelijkerwijs konden besluiten dat de bij KLC opgebouwde senioriteit niet geheel zou worden erkend en dat dit niet in strijd is met enig discriminatieverbod gelet op de omstandigheden dat KLC veelal met aanzienlijk kleinere vliegtuigen en niet intercontinentaal vloog en dat zij zich begaf in een ander marktsegment met een lager serviceniveau, geen onjuiste maatstaf aangelegd. De rechtbank had voorts overwogen dat niet alleen rekening moest worden gehouden met de belangen van de KLC-vliegers, maar ook met de belangen van de KLMvliegers, omdat toekenning van senioriteit aan de KLC-vliegers ten nadele zou werken van de KLMvliegers, en dat tevens een rol speelt dat het een bij CAO overeengekomen regeling betreft. De rechtbank had daarmee volgens de Hoge Raad geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Dat vond de Hoge Raad ook ten aanzien van het oordeel van de rechtbank omtrent de ongelijke senioriteitsopbouw van oud-nlm-vliegers en KLC-vliegers die oorspronkelijk van Netherlines kwamen of nieuw bij KLC in dienst waren gekomen. Tot slot overwoog de Hoge Raad nog dat het beroep van Parallel Entry op artikel 7 IVESCR faalt, omdat aan dit artikel geen rechtstreekse werking toekomt, waarbij hij verwees naar zijn eerdere uitspraak van 20 april Annotatie Dit arrest is in de eerste plaats van belang, omdat de Hoge Raad het beginsel gelijke arbeid, gelijk loon verduidelijkt en op sommige punten genuanceerd heeft. Over de gevolgen van dat beginsel voor de praktijk bestond onduidelijkheid. Stein schreef reeds in zijn noot bij het Agfa-arrest 6 dat het een opmerkelijke beslissing was van de Hoge Raad wanneer men de gevolgen voorstelt die de toepassing van dit principe voor de afwikkeling van arbeidsovereenkomsten in het algemeen zou kunnen hebben. Er is, aldus Stein in 1994, in Nederland een groot aantal werknemers dat - in veel gevallen niet ten onrechte - staande houdt dat zij te laag zijn ingeschaald, zodat zij voor minder loon dan hun collega s arbeid verrichten op een wijze die zich niet onderscheidt van hun collega s. Stein merkte daarbij op dat hij het niet als een gunstige ontwikkeling zou beschouwen als de bevoegdheid zou worden erkend in al deze gevallen een eis tot verhoging van het loon bij de kantonrechter aanhangig te maken op grond van het Agfa-principe. In de praktijk is het Agfa-criterium op verschillende wijzen geïnterpreteerd en toegepast door lagere rechters 7. Tien jaar na het Agfa-arrest verschaft de Hoge Raad duidelijkheid over de toepassing van dit rechtsbeginsel. Het arrest is ook van belang omdat het meer duidelijkheid verschaft over de vraag wanneer nu sprake is van gelijke gevallen en wat de relatie is met goed werkgeverschap. Ook kunnen uit het arrest (voorzichtige) conclusies getrokken worden ten aanzien van de relatie tussen de artikelen 7:611, 6:2 en 6:248 BW en de doorwerking van bepaalde grondrechten. Op al deze elementen ga ik hierna in. Gelijke arbeid? Volgens Parallel Entry had de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of KLM-vliegers en KLCvliegers gelijke arbeid verrichtten, ten onrechte belang gehecht aan het verschil in selectiecriteria en de 5 NJ 1992, Zie noot 1. 7 Zie voor een overzicht van de lagere rechtspraak D.J.B. de Wolff, Gelijk loon voor gelijke arbeid: de toepassing van een beginsel in de rechtspraktijk, Sociaal Recht 2003, p Zie ook P.C. Vas Nunes, Geen gez, iedereen gelijk, ArbeidsRecht 2000, 53. 5

6 geschiktheid voor een bepaalde functie in plaats van alleen aan de aard en omvang van het werk zelf. Voor de vraag of sprake is van gelijke arbeid kunnen volgens de Hoge Raad behalve de aard en omvang van de arbeid ook andere factoren een rol spelen. De Hoge Raad noemt opleiding, ervaring en geschiktheid voor een andere functie en verwijst naar het Brunnhofer-arrest van het Europese Hof van Justitie 8. Onder geschiktheid valt, naar ik aanneem, ook de noodzaak tot bijscholing voor het werk of de functie waarmee vergeleken wordt. KLM kon hier dus (ook) rekening houden met het verschil in selectiecriteria en de geschiktheid van KLM-vliegers, naast het verschil in grootte van het vliegtuig waar men op vloog en het aantal zitplaatsen. Het enkele feit dat twee werknemers werkinhoudelijk dezelfde taken uitvoeren, betekent dus nog niet per definitie dat sprake is van gelijke arbeid in de zin van het Agfa-criterium. In dat opzicht geeft deze verduidelijking door de Hoge Raad de praktijk meer ruimte, nu in ieder geval ook rekening gehouden mag worden met (verschil in) opleiding, ervaring en geschiktheid. De interessante vraag rijst in dit verband, of tevens als factor meegewogen mag worden, dat bepaalde werknemers bij indiensttreding andere - betere - arbeidsvoorwaarden hebben uitonderhandeld. 9 Dat zou het gevolg kunnen zijn van een betere arbeidsmarktpositie ten tijde van indiensttreding, maar kan ook samenhangen met de onderhandelingsvaardigheden van de betrokken werknemer. De Hoge Raad noemt deze omstandigheid niet bij de vraag of sprake is van gelijke arbeid, maar daaruit kunnen nog geen conclusies worden getrokken, nu de Hoge Raad slechts een aantal voorbeelden noemt van omstandigheden die wél een rol zouden kunnen spelen. Ik zou overigens menen dat het verschil in arbeidsvoorwaarden dat in bepaalde onderhandelingen tot stand is gekomen, geen rol mag spelen bij de vraag of sprake is van gelijke arbeid. Met De Wolff ben ik van mening dat de problematiek van ongelijke beloning voor gelijke arbeid nu juist vaak gelegen is in het feit dat sommige werknemers een betere onderhandelingspositie of onderhandelingsvaardigheden hebben dan anderen. 10 Bij de vraag of sprake is van gelijke arbeid, rijst ook de vraag of arbeid binnen verschillende ondernemingen met elkaar vergeleken mag worden. KLM had aangevoerd dat de KLC-vliegers niet vergeleken konden worden met de KLM-vliegers, omdat zij in een andere - zelfstandig opererende - onderneming werkzaam waren. De rechtbank alsook A-G Keus verwierpen dat standpunt, nu niet de onderneming maar de (formele) werkgever beslissend zou moeten zijn. A-G Keus merkte naar mijn oordeel terecht op, dat het werken in twee verschillende ondernemingen er wel toe zou kunnen leiden dat geen sprake is van gelijke arbeid. Het vergelijkingskader is evenwel breder dan alleen de onderneming waarin men werkt. Het oordeel van de A-G lijkt in lijn met recente rechtspraak van het Europese Hof van Justitie 11, waaruit zelfs geconcludeerd zou kunnen worden dat het vergelijkingskader nog breder kan zijn dan alleen dezelfde (formele) werkgever. Die rechtspraak ziet evenwel op gelijke beloning van mannen en vrouwen en het is (nog) niet duidelijk in hoeverre die lijn doorgetrokken zou kunnen worden naar het gelijkheidsbeginsel uit het Agfa-arrest. Daartegen zou pleiten dat de Hoge Raad in dit arrest uitdrukkelijk heeft bepaald dat dit rechtsbeginsel niet op één lijn gesteld kan worden met discriminatieverboden wegens persoonsgebonden kenmerken, zoals geslacht. De Hoge Raad kwam aan de reikwijdte van het vergelijkingskader, neergelegd in een incidenteel cassatiemiddel, helaas niet toe. Toepassing van het Agfa-criterium Als vastgesteld wordt dat sprake is van gelijke arbeid, volgt de vraag of ook aanspraak bestaat op gelijke beloning. Het Agfa-criterium, inhoudende dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze beloond moet worden, tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat, wordt 8 HvJ EG 26 juni 2001, JAR 2001/159. Zie ook P.C. Vas Nunes, Gelijke beloning: een verkenning aan de hand van het Brunnhofer-arrest, ArA 2002/1, p Vgl. Rb Amsterdam 22 maart 2000, JAR 2000/ De Wolff, t.a.p., p HvJ EG 17 september 2002, JAR 2002/262 (Lawrence) en HvJ EG 13 januari 2004, JAR 2004/70 (Allonby). Zie ook: M.S.A. Vegter, Gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, Sociaal Recht 2004, p

7 door de Hoge Raad in dit arrest gekwalificeerd als een algemeen erkend rechtsbeginsel. Die kwalificatie volgde ook al uit het Agfa-arrest 12. De kwalificatie betekent dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, met dit algemeen erkende rechtsbeginsel (net als met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het geval betrokken zijn) sowieso rekening moet worden gehouden. Dat volgt uit artikel 3:12 BW. Het Agfa-criterium lijkt een vergelijkbare toets aan te leggen als bij indirecte discriminatie wegens persoonsgebonden kenmerken.volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie is ongelijke behandeling dan alleen objectief gerechtvaardigd, als het een legitiem doel dient en het onderscheid geschikt en noodzakelijk is om dat doel te bereiken. In dit arrest stelt de Hoge Raad echter voorop dat het onderscheid in beloning juist niet op één lijn gesteld kan worden met onderscheid dat door de wet of een rechtstreeks werkende verdragsbepaling wordt verboden, zoals onderscheid wegens geslacht, ras, geloof, politieke gezindheid, nationaliteit, hetero- of homoseksualiteit etc. 13 De Hoge Raad maakt duidelijk dat de vraag of sprake is van een ongeoorloofd onderscheid in beloning slechts beantwoord kan worden aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap op de voet van artikel 7:611 BW. Bij de vaststelling van wat die eisen van goed werkgeverschap voor een bepaald geval inhouden, moet het beginsel dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond tenzij een objectieve rechtvaardigingsgrond een ongelijke beloning toelaat, in aanmerking worden genomen. Dat betekent dat dit beginsel niet doorslaggevend is, maar dat het naast andere omstandigheden (cursivering MvE) van het geval moet worden betrokken in de afweging of de werkgever in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. De Hoge Raad merkt daarbij wel op, dat aan het beginsel een zwaar gewicht kan worden toegekend, nu het ook steun vindt in verdragsbepalingen zoals artikel 26 IVBPR en artikel 7 IVESCR. Met Heerma van Voss en Van Slooten ben ik van mening dat het arrest op dit punt een spanning creëert tussen enerzijds de toets die de Hoge Raad aanlegt en anderzijds het zware gewicht dat volgens de Hoge Raad voortvloeit uit het grondrechtelijk karakter van het gelijkheidsbeginsel. 14 De Hoge Raad laat er geen twijfel over bestaan: ook als aangenomen moet worden dat werknemers gelijke arbeid in gelijke omstandigheden verrichten, zonder dat voor een verschil in beloning een objectieve rechtvaardigingsgrond valt aan te wijzen, kan dit nog niet zonder meer tot de slotsom leiden dat zij een gelijke beloning behoren te krijgen (cursivering MvE). De Hoge Raad oordeelt dat een terughoudende toetsing op zijn plaats is, nu het hier gaat om toetsing van gelijke aard als die van artikel 6:248 lid 2 BW en dat een ongelijke beloning slechts ongedaan gemaakt moet worden als die ongelijkheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (cursivering MvE). Dat geldt temeer als de ongelijke beloning voortvloeit uit een CAO, omdat dan tevens het uit verscheidene verdragsbepalingen voortvloeiende zwaarwegende beginsel van de vrijheid van onderhandelen in het geding is. Dit arrest is naar mijn oordeel een belangrijke verduidelijking van het Agfa-criterium, nu duidelijk wordt gemaakt dat het beginsel van gelijk loon voor gelijke arbeid niet een rechtsbeginsel is waaraan rechtstreeks getoetst kan worden (zoals bij verboden onderscheid wegens persoonsgebonden kenmerken) maar slechts één van de beginselen en/of omstandigheden is waarmee rekening gehouden moet worden in de (belangen)afweging of de werkgever als goed werkgever heeft gehandeld. Het Agfa-beginsel kleurt de goed werkgeverschapsnorm als het ware en een ongelijke beloning van gelijke arbeid zal volgens de Hoge Raad alleen tot een aanpassing van het loon leiden als die ongelijke beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat zal veel minder snel aan de orde zijn dan men eerder op grond van het Agfa-arrest wellicht heeft gedacht of betoogd. De ongunstige ontwikkelingen waar Stein in 1994 voor vreesde, zullen zich met de thans geschetste terughoudende toetsing aan de maatstaven van redelijkheid en billijkheid waarschijnlijk niet zo snel voor doen. Of het arrest ook gezien kan worden als 12 T.a.p. rechtsoverweging Zie ook M.S.A. Vegter, Gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, JAR Verklaard, December 2003-April 2004, p G.J.J. Heerma van Voss en J.M. van Slooten, Kroniek van het Sociaal Recht, NJB 6 maart 2004, p

8 een nuancering van het Agfa-arrest, is nog maar de vraag. Ook in het Agfa-arrest gaf de Hoge Raad aan dat het gelijkheidsbeginsel bij de beoordeling van het geval in aanmerking moet worden genomen. Tot dit laatste was de rechtbank ingevolge artikel 3:12 BW ook bij de toepassing van artikel 1638z (thans 7:611 BW MvE) verplicht, nu dit artikel in een op de daar bedoelde gevallen toegespitste formulering dezelfde norm tot uitdrukking brengt die in het algemeen met de eisen van redelijkheid en billijkheid wordt aangegeven., aldus de Hoge Raad in r.o. 3.5 van het Agfa-arrest. Ook in het Agfa-arrest werd dus duidelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel meegewogen moest worden bij de toetsing op grond van goed werkgeverschap; er is op grond van het Agfa-arrest geen reden aan te nemen dat andere omstandigheden of rechtsbeginselen niet ook meegenomen moeten worden. Ik denk dan ook dat de praktijk het Agfa-criterium wel eens meer gewicht heeft toegekend dan gerechtvaardigd was op grond van het Agfa-arrest. In ieder geval biedt het Parallel Entry-arrest op dit punt rechtszekerheid: het gelijkheidsbeginsel uit het Agfa-arrest moet als één van de rechtsbeginselen/omstandigheden worden meegenomen in de belangenafweging op grond van artikel 7:611 BW. Het arrest zou mogelijk wel als een nuancering van het Agfa-arrest gezien kunnen worden op het punt van de marginale toetsing. De Hoge Raad overweegt in het Parallel Entry-arrest immers dat een ongelijke beloning van gelijke arbeid alleen tot aanpassing van het loon zal leiden als die ongelijke beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die toevoeging hanteerde de Hoge Raad niet in het Agfa-arrest. Dat brengt ons bij de verhouding tussen de artikelen 7:611 en 6:248 BW, waarop ik hieronder nader in zal gaan. Tevens is interessant het oordeel van de rechtbank, dat door de Hoge Raad als juist aanvaard wordt, met betrekking tot de ongelijke senioriteitsopbouw van (oud-) NLM-vliegers die overgenomen waren door KLC. Het komt bij een overname van een ander bedrijf(sonderdeel) natuurlijk vaak voor, dat de verkrijgende onderneming een groep werknemers met andere arbeidsvoorwaarden overneemt. Gelet op het bepaalde in artikel 7:662 e.v. BW zal de verkrijger die oude arbeidsvoorwaarden in beginsel dienen te respecteren. Dat kan tot ongelijke beloning van hetzelfde werk binnen één organisatie leiden. Uit het arrest Parallel Entry volgt dat de verkrijger in die situatie niet zonder meer op grond van het Agfacriterium gedwongen kan worden de lonen van het zittende en het overgenomen personeel gelijk te trekken. De rechtbank overwoog hier dat KLM met de belangen van de overgenomen NLM-vliegers rekening kon houden, terwijl deze vliegers geen achteruitgang van hun senioriteitsopbouw hoefden te accepteren toen de onderneming van NLM werd ingebracht in KLC. De rechtbank vond dat sprake was van een aanvaardbare overgangsregeling die zou ophouden te bestaan als er geen NLM-vliegers meer bij KLC zouden vliegen. Ik maak daaruit op dat een verkrijgende onderneming de verschillen in beloning die na een overgang van onderneming ontstaan, ook niet (direct) gelijk hoeft te trekken. De belangen (en rechten) van de overgenomen werknemers zijn dus (ook) een omstandigheid die meegenomen kan worden bij de vraag of de werkgever in strijd met de eisen van goed werkgeverschap heeft gehandeld door een ongelijke beloning in stand te houden. Als andere omstandigheid waarmee rekening moet worden gehouden, noemt de Hoge Raad het feit dat een ongelijke beloning voortvloeit uit een CAO, omdat dan tevens het uit verscheidende verdragsbepalingen voortvloeiende zwaarwegende beginsel van de vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden in het geding is. De Hoge Raad doelt waarschijnlijk op het grondrecht op vrije vakvereniging en op vrije collectieve onderhandelingen, zoals onder meer vastgelegd in de IOA verdragen 87, 98, 154 alsook artikel 5 en 6 Europees Sociaal Handvest. Mij zijn geen verdragsbepalingen bekend waarin het recht op individuele onderhandelingsvrijheid wordt erkend. Ik lees het arrest van de Hoge Raad dan ook zo, dat alleen het resultaat van collectieve onderhandelingen (te weten een ongelijke beloning van bepaalde groepen werknemers vastgelegd in een CAO) zwaar meeweegt bij de toets of die ongelijke beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het feit dat sommige werknemers betere onderhandelingsvaardigheden hebben en daardoor in individuele onderhandelingen betere arbeidsvoorwaarden hebben kunnen bedingen, zou naar mijn mening ook in de belangenafweging geen belangrijke rol mogen spelen. Dat is naar mijn oordeel ook verdedigbaar, omdat vakorganisaties in staat moeten worden geacht in collectieve onderhandelingen op te kunnen komen voor de belangen van de individuele werknemers, waar (sommige) werknemers zelf onvoldoende in staat zijn 8

9 hun belangen in individuele onderhandelingen over hun arbeidsvoorwaarden te behartigen. Ik zou mij hooguit kunnen voorstellen dat een ongelijke beloning tussen werknemers, die het gevolg is van een betere arbeidsmarktpositie (en niet alleen van betere onderhandelingsvaardigheden van bepaalde individuele werknemers) ten tijde van indiensttreding van bepaalde werknemers, één van de omstandigheden is die meegewogen wordt bij de vraag of de ongelijke beloning onaanvaardbaar is. Een omstandigheid die overigens op zichzelf beschouwd en zonder andere omstandigheden van betekenis naar mijn oordeel ontoereikend zal zijn het gelijkheidsbeginsel, waaraan volgens de Hoge Raad een zwaar gewicht moet worden toegekend, aan de kant te zetten. Verhouding art. 7:611, 6:2 en 6:248 BW De Hoge Raad stelt in dit arrest voorop dat de vraag of sprake is van een ongeoorloofd onderscheid in beloning beantwoord moet worden aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap op de voet van artikel 7:611 BW, in welke bepaling de algemene eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals neergelegd in artikel 6:2 en 6:248 BW voor het arbeidsrecht uitdrukking vinden (cursivering MvE). Dit oordeel is niet nieuw, nu de Hoge Raad ook zo geoordeeld heeft in zijn arrest van 5 maart Artikel 6:2 BW bepaalt voor het verbintenissenrecht dat schuldeiser en schuldenaar verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (lid 1) en dat een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing is, voorzover deze in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (lid 2). Artikel 6:248 BW is de species van deze regel voor het overeenkomstenrecht en omschrijft de aanvullende en derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid op overeenkomsten tussen partijen. De aanvullende werking komt aan de orde als de afspraken van partijen een leemte bevatten, die niet door wet of gewoonte kan worden opgevuld (artikel 6:248 lid 1 BW). De derogerende (of beperkende) werking houdt in dat een overeengekomen regel (toch) niet van toepassing is, omdat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Met name bij die laatste is terughoudendheid van de rechter op zijn plaats, omdat het beginsel van contractsvrijheid van partijen wordt aangetast. De discussie over de vraag of artikel 7:611 BW zowel de aanvullende als de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid omvat 16, kan met het arrest Parallel Entry naar mijn oordeel gesloten worden 17, nu de Hoge Raad (opnieuw) aangeeft dat in artikel 7:611 BW de eisen van redelijkheid en billijkheid zoals neergelegd in artikel 6:2 en 6:248 BW (zonder onderscheid te maken tussen de leden 1 en 2) voor het arbeidsrecht uitdrukking vinden. Een overeengekomen ongelijkheid in beloning zal volgens de Hoge Raad in dit arrest alleen ongedaan gemaakt moeten worden, als deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, waarbij verwezen wordt naar artikel 6:248 lid 2 BW (de derogerende werking dus). Er dient zodoende een terughoudende toetsing plaats te vinden. De interessante vraag rijst waarom de Hoge Raad hier de zware toets van artikel 6:248 lid 2 BW aanlegt en niet de lichtere toets, zoals deze geformuleerd is in het Taxi Hofman-arrest 18. Volgens het Taxi Hofman-arrest brengt artikel 7:611 BW mee dat de werknemer op redelijke voorstellen van de werkgever verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk (zelfs als deze in de risicosfeer van de werkgever liggen) in het algemeen positief behoort in te gaan en dergelijke voorstellen alleen mag afwijzen wanneer aanvaarding ervan redelijkerwijs niet van hem gevergd kan worden. Dit Taxi Hofmancriterium heeft de Hoge Raad in latere arresten herhaald JAR 1999/ J.M. Slooten, Arbeid en loon (diss. Amsterdam UvA), Deventer 1999, p. 66 e.v.; J.J.M. de Laat, Goed werknemerschap en revolutie, ArA 2003/1, p Zo ook M.S.A. Vegter, Gelijke beloning voor werk van gelijke waarde, Sociaal Recht 2004, p HR 26 juni 1998, JAR 1998/ Zie HR 28 april 2000, JAR 2000/120 (Guitoneau/Midnet Taxi) en HR 14 november 2003, JAR 2003/296 (Drie S Invest B.V. en S./Mammoet International). Zie voor dit laatste arrest ook de annotatie van W.L.Roozendaal in dit blad. 9

10 Van Slooten en Heerma van Voss schrijven dat het antwoord wellicht is dat de Hoge Raad een duidelijk verschil ziet in het door een wederpartij aantasten van een verbintenis uit de overeenkomst enerzijds en het gebod in redelijkheid in te gaan op voorstellen tot wijziging van een dergelijke overeenkomst anderzijds 20. In het eerste geval dient in die visie de maatstaf te zijn of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer de wederpartij nog gebonden is (vgl. Parallel Entry) en in het andere geval geldt de Taxi Hofman-leer.Volgens mij kan de verklaring hierin niet gelegen zijn, omdat er naar mijn mening geen of onvoldoende onderscheid bestaat tussen het doen van wijzigingsvoorstellen en het daadwerkelijk wijzigen van de overeenkomst. Als goed werknemerschap meebrengt dat de werknemer moet ingaan op een bepaald wijzigingsvoorstel, betekent dit dat hij moet instemmen met de voorgestelde wijziging van de overeenkomst. Hoe kan de in het Parallel Entry arrest toegepaste zwaardere toets dan wel verklaard worden? Als het Taxi Hofman-arrest naast het Parallel Entry-arrest gelegd worden, is een aantal verschillen vast te stellen: 1. In het Taxi Hofman-arrest stelt de werkgever voor de overeengekomen functie van centralist te wijzigen in taxichauffeur, terwijl in het Parallel Entry-arrest een groep van (verenigde) werknemers voorstelt de overeengekomen arbeidsvoorwaardenregeling aan te passen in die zin dat zij op dezelfde wijze beloond worden en senioriteit opbouwen als KLM vliegers; 2. In het Taxi Hofman-arrest zijn gewijzigde omstandigheden op het werk de directe aanleiding voor het doen van een wijzigingsvoorstel, terwijl de wijziging in het Parallel Entry-arrest wordt voorgesteld omdat sprake zou zijn van ongelijke beloning; 3. In het Taxi Hofman-arrest gaat het om een wijziging van de overeengekomen functie, terwijl het in het Parallel Entry-arrest om wijziging van een arbeidsvoorwaardenregeling (opbouw senioriteit en beloning) gaat; 4. In het Taxi Hofman-arrest gaat het om wijziging van de overeenkomst met één werknemer (een individuele regeling dus), terwijl het in het Parallel Entry-arrest om wijziging van een overeenkomst gaat die van toepassing was op een groep van werknemers (een collectieve regeling dus). Als het verschil in maatstaf verklaard zou moeten worden aan de hand van de vraag welke partij de wijziging van de overeenkomst wenst te bewerkstelligen, zou dat betekenen dat voor de werkgever een lichtere toets geldt (de Taxi Hofman-toets) dan voor de werknemer(s) (de Parallel Entry-toets). Dat lijkt mij niet goed verdedigbaar. In de eerste plaats niet, omdat de Hoge Raad nog eens uitdrukkelijk aangeeft in het Parallel Entry-arrest dat artikel 7:611 BW de arbeidsrechtelijke variant is van de artikelen 6:2 en 6:248 BW en in het algemene verbintenissenrecht ook geen verschil wordt gemaakt op grond van welke partij de overeenkomst wil wijzigen. In het arbeidsrecht lijkt het ook niet aannemelijk dat de Hoge Raad nu juist voor de werkgever een lichtere toets heeft willen aanleggen dan voor de werknemer. Belangrijker is volgens mij evenwel, dat binnen de toets van artikel 7:611 BW goed werknemerschap en goed werkgeverschap communicerende vaten zijn. Alhoewel het Taxi Hofman-arrest vaak in het licht van goed werknemerschap wordt geplaatst, spreekt de Hoge Raad over de gedragingen van zowel werkgever als werknemer. Beiden dienen zich, over en weer, als goed werkgever en goed werknemer te gedragen. De twee begrippen kunnen naar mijn oordeel dan ook niet los van elkaar gezien worden. Dat het Taxi Hofman-arrest de norm van goed werknemerschap heeft ingevuld en het Parallel Entry-arrest de norm van goed werkgeverschap, lijkt mij dan ook geen valide verklaring voor het door de Hoge Raad aangelegde verschil in toets. Zou het verschil in maatstaf gerechtvaardigd kunnen worden door de gewijzigde omstandigheden op het werk? Taxi Hofman had immers besloten de activiteiten van het centrale kantoor anders in te richten en de dochter van de directie zou voortaan een belangrijk deel van die werkzaamheden gaan verrichten. Dat was de directe aanleiding voor Taxi Hofman van Van der Lely te verlangen dat hij weer op de taxi zou gaan rijden, hetgeen een wijziging van de contractueel overeengekomen functie zou inhouden. Alhoewel 20 T.a.p., p

11 in het Parallel Entry-arrest op het eerste oog geen sprake lijkt te zijn van zulke gewijzigde omstandigheden op het werk, kan evengoed betoogd worden dat die er wél waren, nu KLM in 1991 immers had besloten KLC op te richten en haar bedrijfsonderdeel NLM en het overgenomen Netherlines B.V. in te brengen in KLC, waarvoor vervolgens een aparte CAO werd afgesloten. Door deze wijziging in de inrichting van de KLM-organisatie ontstond het verschil in arbeidsvoorwaarden tussen KLCvliegers en KLM-vliegers, waartegen eerstgenoemde al vanaf 1992 bezwaar maakten. Dat de KLCvliegers het verschil in beloning aanvochten wegens strijd met het gelijke beloningsbeginsel, doet niet af aan het feit dat het verschil oorspronkelijk voortvloeide uit een wijziging van de organisatie. Wat precies de aanleiding of reden is een wijzigingsvoorstel te doen, zou ook overigens naar mijn mening geen gevolg mogen hebben voor de aan te leggen toets bij de beoordeling of de overeenkomst aangetast mag worden. Die aanleiding of reden speelt natuurlijk wel een (belangrijke) rol in de belangafweging op grond van de redelijkheid en billijkheid, tegenover de belangen van de wederpartij bij handhaving van diezelfde overeenkomst. Uit artikel 6:248 BW kan naar mijn mening op dat punt ook geen andere conclusie worden getrokken. Wellicht kan het verschil in toets verklaard worden doordat het in het Taxi Hofman-arrest om wijziging van een functie ging, terwijl het in het Parallel Entry-arrest om wijziging van een arbeidsvoorwaardelijke regeling ging. Het probleem hierbij is, dat de definitie van arbeidsvoorwaarden niet helder is. Het is een ruim begrip 21 en sommigen zullen de functie nu juist als één van de meest essentiële arbeidsvoorwaarden kwalificeren, waar anderen bij het begrip arbeidsvoorwaarden meer denken aan loon, vakantieduur, onkostenvergoedingen en dergelijke. De inhoud van te wijzigen regeling kan naar mijn mening ook geen doorslaggevende rol spelen bij de aan te leggen maatstaf, omdat de functie en het takenpakket onlosmakelijk verbonden zijn met het loon en de overige emolumenten 22. Als goed werknemerschap meebrengt dat een andere functie of takenpakket aanvaard moet worden, kan dat gevolgen hebben voor de beloning, zij het dat goed werkgeverschap - in het bijzonder bij een lager beloningspakket - veelal zal meebrengen dat de werkgever dan een redelijke afbouwregeling aanbiedt. Werkgever en werknemer dienen zich immers over en weer redelijk te gedragen. Wat naar mijn mening wél als een relevant verschil kan worden gekwalificeerd, is dat het in het Taxi Hofman-arrest om een individuele regeling ging en in het Parallel Entry-arrest om een collectieve regeling.voor de vraag of de senioriteitsopbouw en beloning van een groep werknemers kan worden gewijzigd, geldt via artikel 7:611 BW de toets van artikel 6:248 lid 2 BW en dat betekent dat die collectieve regeling slechts gewijzigd kan worden als deze (ongelijkheid in beloning) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De Hoge Raad heeft in het Parallel Entry-arrest bepaald dat de vraag of sprake is van ongeoorloofd onderscheid naar beloning slechts beantwoord kan worden aan de hand van de eisen van goed werkgeverschap op de voet van artikel 7:611 BW en dat die toets hier (cursivering MvE) inhoudt een gelijke toetsing als in artikel 6:248 lid 2 BW. Hetzelfde geldt eens te meer, aldus de Hoge Raad, indien de ongelijke beloning voortvloeit uit een collectieve arbeidsovereenkomst, omdat dan tevens het uit verscheidene verdragsbepalingen voortvloeiende zwaarwegende beginsel van de vrijheid van onderhandelen over arbeidsvoorwaarden in het geding is. Als het dus om wijziging van een collectieve regeling gaat, weegt de omstandigheid dat het ook nog eens een CAO (cursivering MvE) is, zwaar mee vanwege de hiervoor genoemde verdragsbepalingen. In het geval van een collectieve regeling, niet zijnde een CAO, maar bijvoorbeeld een met de ondernemingsraad overeengekomen personeelsregeling die geïncorporeerd is in de individuele arbeidsovereenkomsten, geldt in die redenering via artikel 7:611 BW eveneens de toets van artikel 6:248 lid 2 BW 23, tenzij, zou ik menen, de werkgever een eenzijdig wijzigingsbeding (artikel 7:613 BW) is overeengekomen. Het doel van artikel 7:613 BW was immers enerzijds een adequate bescherming te bieden tegen eenzijdige wijziging van 21 Vgl. E. Verhulp in Tekst en Commentaar bij artikel 7:613 BW, Deventer: Kluwer 2002, p Zie ook M.S.A. Vegter, t.a.p., p Één van de partijen zou ook een beroep kunnen doen op artikel 6:258 BW in geval sprake is van onvoorziene omstandigheden. Zie voor de verhouding van artikel 6:248 en 6:258 BW P. Albas, Over de verhouding tussen art. 6:248 en art. 6:258 BW, WPNR 2000/6397, p en A.S. Hartkamp voor een reactie daarop in WPNR 2000/6404, p

12 arbeidsvoorwaardelijke regelingen en anderzijds om de werkgever een zekere ruimte te bieden om arbeidsvoorwaarden collectief te ordenen. 24 Als de werkgever zo n eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen, hetgeen natuurlijk niet aan de orde was in de KLC CAO in het Parallel Entry-arrest, geldt een lichtere toets dan artikel 6:248 lid 2 BW, te weten de toets van artikel 7:613 BW. De werkgever mag de regeling dan (eenzijdig) wijzigen, als hij bij die wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Uit de wettekst volgt mijns inziens dat deze toets lichter is dan de toets van artikel 6:248 lid 2 BW, nu een zwaarwichtig belang eenvoudiger aangetoond zal kunnen worden dan de onaanvaardbaarheid van een contractuele regeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Anders dan Vegter en De Vroe 25 denk ik dat de werkgever die geen eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen, niet alsnog een collectieve-arbeidsvoorwaardenregeling kan wijzigen op grond van het Taxi Hofman-criterium 26. Dat zou namelijk betekenen dat een eenzijdig wijzigingsbeding, waarvoor de wet een zwaardere toets aanlegt dan de Taxi Hofman-toets, eigenlijk geen waarde meer heeft en de werkgever er beter aan doet geen wijzigingsbeding overeen te komen om in voorkomende gevallen een beroep te doen op het redelijkheidscriterium uit het Taxi Hofman-arrest. Dat lijkt immers sneller te slagen dan de belangenafweging die artikel 7:613 BW voorschrijft. De discussie over de verhouding tussen het Taxi Hofman-criterium en artikel 7:613 BW 27 gaat evenwel verder dan het Parallel Entry-arrest en zal ik hier verder laten rusten. De collectieve of individuele aard van de overeengekomen regeling als verklaring voor de door de Hoge Raad aangelegde verschillende toetsen, past naar mijn mening ook binnen de overige rechtspraak van de Hoge Raad. Zo ging het in het arrest FNV/Frans Maas 28 om een wijziging van een suppletieregeling bij ziekte die voor het gehele bedrijf gold en paste de Hoge Raad de toets van artikel 6:248 lid 2 BW toe. In de arresten Guitoneau/Midnet Taxi en Drie S. Invest B.V. en S./Mammoet International 29 ging het om wijziging van een individueel overeengekomen functie of takenpakket en werd het Taxi Hofmancriterium toegepast. In het bijzonder Beltzer heeft dit collectieve of individuele karakter van de regeling eveneens als verklaring naar voren gebracht, waarbij hij meent dat voor artikel 6:248 lid 2 BW geen rol is weggelegd ten aanzien van wijziging in een individueel geval, nu artikel 7:611 BW daarin reeds voorziet. 30 Ik zou menen dat artikel 6:248 lid 2 BW (net als artikel 6:248 lid 1) als het ware geïncorporeerd is in artikel 7:611 BW en op die wijze voor het arbeidsrecht wordt ingevuld en dat, al naar gelang de aard van de te wijzigen arbeidsrechtelijke regeling, binnen de toets van artikel 7:611 BW een zwaardere of lichtere toets wordt toegepast. Uit het Parallel Entry-arrest kan naar mijn oordeel worden opgemaakt dat artikel 7:611 BW voor het arbeidsrecht op verschillende manieren kan worden ingevuld, afhankelijk van de omstandigheden. Artikel 7:611 BW betreft een ruime en open norm en is natuurlijk op meer situaties van toepassing dan alleen bij wijziging van de arbeidsovereenkomst. De algemene artikelen 6:2 en 6:248 BW vinden voor het arbeidsrecht, aldus de Hoge Raad, hun uitdrukking in artikel 7:611 BW. Het Parallel Entry-arrest leert ons dat artikel 7:611 BW een glijdende schaal omvat van de lichtere Taxi Hofman-toets naar de zwaardere Parallel Entry-toets, die gelijk gesteld kan worden met de toets van artikel 6:248 lid 2 BW. De vraag welke toets bij wijziging van de arbeidsovereenkomst moet worden toegepast, zou naar mijn mening dus beantwoord kunnen worden aan de hand van de vraag of sprake is van een collectieve regeling (de 24 Wet van 14 februari 1998, Stb. 107; MvT, Kamerstukken II , nr. 3, p M.S.A. Vegter, Eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst, JAR Verklaard 6 september 2002, p en L.J. de Vroe, Eenzijdige functiewijziging: táxiiiiiii!, ArbeidsRecht 2004, Zo ook: De Laat, t.a.p., p Zie bijvoorbeeld: W.A. Zondag, Wijziging van arbeidsvoorwaarden, Sociaal Recht 2000, p , C.J.H Jansen en C.J. Loonstra, annotatie bij HR 28 april 2000, JAR 2000/120 (Guitoneau/Midnet Taxi), ArA 2001/1, p , B.H.M. Moonen, Het arbeidsrechtelijk schisma: contract of institutie, Arbeid Integraal 2004/1, p. 5 e.v. en R.M. Beltzer, De schier onontwarbare kluwen van 611, 613 en 248, Arbeid Integraal 2004/2, p.31 e.v. 28 HR 25 februari 2000, JAR 2000/ Zie noot Beltzer, t.a.p., p

13 Parallel Entry-toets geldt) of van een individuele regeling (de Taxi Hofman-toets geldt). In dit verband is het aardig te vermelden, dat De Laat heeft betoogd dat het Taxi Hofman-arrest alleen betrekking had op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW dus). Van der Lely mocht in zijn hoedanigheid als centralist niet achterover leunen en zich alleen maar op onveranderbaarheid van zijn functie beroepen, maar hij moest, als centralist, gehoor geven aan redelijke voorstellen van zijn werkgever tot aanpassing van zijn functie. Volgens De Laat was hier alleen de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid aan de orde, omdat Van der Lely op het moment dat hij met een positief luisterend oor een voorgestelde wijziging op zich in moest laten werken, nog steeds centralist was. Deze redenering zou ook een verklaring kunnen zijn voor de zwaardere toets die de Hoge Raad in het Parallel Entry-arrest aanlegt, omdat daar nu juist sprake was van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid: de CAO-regeling voorzag immers in senioriteitsopbouw en beloning. Ik ben evenwel van mening dat de redenering niet op gaat, nu naar mijn mening de functie van centralist was overeengekomen en geen sprake was van een leemte in de overeenkomst tussen partijen. De door Taxi Hofman gewijzigde werkomstandigheden waren voor hem evenwel reden Van der Lely voor te stellen die functie te wijzigen in taxichauffeur. Het voorgaande doet er echter niet aan af, dat in het geval de arbeidsovereenkomst wél een leemte zou bevatten, via de norm van artikel 7:611 BW de toets van artikel 6:248 lid 1 BW wordt toegepast. Artikel 7:611 BW omvat nu eenmaal niet één aan te leggen maatstaf voor de beoordeling of werkgever en werknemer zich over en weer als goed werkgever en goed werknemer hebben gedragen. Doorwerking grondrechten Tot slot heeft de Hoge Raad in het Parallel Entry arrest bepaald dat artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR) geen rechtstreekse werking heeft. Artikel 7 IVESCR erkent het recht van een ieder op billijke en gunstige arbeidsvoorwaarden die in het bijzonder een beloning waarborgen die alle werknemers als minimum onder meer een billijk loon en gelijke beloning verschaffen voor werk van gelijke waarde zonder onderscheid van welke aard dan ook, naast een behoorlijk levenspeil voor henzelf en hun gezin, veilige en hygiënische arbeidsomstandigheden, gelijke kansen voor een ieder op bevordering in zijn werk naar een passende hogere positie, waarbij geen andere overwegingen mogen gelden dan die van anciënniteit en bekwaamheid, en rustpauzen, vrije tijd, een redelijke duur van de werktijd en periodieke vakanties met behoud van loon. Dit oordeel van de Hoge Raad is niet nieuw, omdat hij het reeds neergelegd had in zijn arrest van 20 april Heerma Van Voss en Van Slooten hebben in het NJB betoogd dat dit arrest de door de wetgever gehanteerde uitgangspunten voor doorwerking van grondrechten relativeert. 32 Zij verwijzen naar kamerstukken bij de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, waarbij de regering stelde dat wie in rechte wil opkomen tegen discriminatie die niet uitdrukkelijk bij de wet verboden is zijn toevlucht kan nemen tot een rechtstreeks beroep op de doorwerking van grondrechten in Grondwet en internationale verdragen. Alhoewel de Hoge Raad in dit arrest geen woorden vuil maakt aan de doorwerking van grondrechten, kan uit de uitspraak wel geconcludeerd dat slechts algemeen erkende rechtsbeginselen door de werkgever in de belangenafweging op grond van artikel 7:611 BW meegenomen moeten worden en grondrechten zelf kennelijk geen rechtstreekse horizontale werking hebben in arbeidsovereenkomsten. 33 M. van Eck* *Mr. Marian van Eck is advocaat bij Boekel De Nerée in Amsterdam. 31 NJ 1992, Heerma van Voss en Van Slooten, t.a.p., p Zie ook: E. Verhulp, Grondrechten in het arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 1999, p

Hoge Raad 30 januari 2004 nr. C02/176HR mrs. Neleman, Van Buchem-Spapens, Hammerstein, Numann, Bakels concl. A-G Keus

Hoge Raad 30 januari 2004 nr. C02/176HR mrs. Neleman, Van Buchem-Spapens, Hammerstein, Numann, Bakels concl. A-G Keus Volledig arrest Parallel Entry Parallel Entry, HR 30 januari 2004/68 (C02/176HR) JAR 2004/68 Hoge Raad 30 januari 2004 nr. C02/176HR mrs. Neleman, Van Buchem-Spapens, Hammerstein, Numann, Bakels concl.

Nadere informatie

Knowledge Portal. ArbeidsRecht 2014/13. Aflevering ArbeidsRecht 2014, afl. 2 Publicatiedatum 10-01-2014 Auteur Mevr. mr. J.F.

Knowledge Portal. ArbeidsRecht 2014/13. Aflevering ArbeidsRecht 2014, afl. 2 Publicatiedatum 10-01-2014 Auteur Mevr. mr. J.F. Page 1 of 5 Knowledge Portal ArbeidsRecht 2014/13 Aflevering ArbeidsRecht 2014, afl. 2 Publicatiedatum 10-01-2014 Auteur Mevr. mr. J.F. Noordzij [1] Titel Is de economische crisis een grond voor eenzijdige

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

De goede werkgever. G.J.J. Heerma van Voss Leiden Vereniging voor arbeidsrecht - 26 mei 2011. Leiden University. The university to discover.

De goede werkgever. G.J.J. Heerma van Voss Leiden Vereniging voor arbeidsrecht - 26 mei 2011. Leiden University. The university to discover. Programma 13.30 uur ontvangst 14.00 uur opening prof. mr. W. (Willem) Bouwens 14.05 uur prof. mr. E. (Evert) Verhulp 14.15 uur prof. mr. G. (Guus) Heerma van Voss 15.00 uur stellingen 15.30 uur pauze 16.00

Nadere informatie

Ontslag na doorstart faillissement

Ontslag na doorstart faillissement Ontslag na doorstart faillissement december 2006 mr De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch kan aansprakelijk worden

Nadere informatie

Arbeidsvoorwaarden De OR als (goed) alternatief voor de vakbond?

Arbeidsvoorwaarden De OR als (goed) alternatief voor de vakbond? Arbeidsvoorwaarden De OR als (goed) alternatief voor de vakbond? mr. J.L. (Janka) Sintemaartensdijk 13 december 2018 1 2 Arbeidsvoorwaarden Primair, secundair of tertiair?? 3 1 Partijen Werkgevers Werknemers

Nadere informatie

Casus 2 Werken in een mannenwereld

Casus 2 Werken in een mannenwereld Casus 2 Werken in een mannenwereld Lange tijd is het de gewoonste zaak van de wereld geweest dat vrouwen voor gelijke functies minder verdienden dan mannen en ook overigens minder rechten hadden dan hun

Nadere informatie

Casus 3 Het zal je werk maar zijn

Casus 3 Het zal je werk maar zijn Casus 3 Het zal je werk maar zijn Het CAO-recht is lastig. Veel partijen zijn namelijk bij een CAO betrokken: vakbonden, werkgevers(organisaties), werknemers die lid zijn van een vakbond die aan de CAO

Nadere informatie

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 11 november 2013 heeft ontvangen.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 11 november 2013 heeft ontvangen. Uitspraak Commissie van Beroep 2014-007 d.d. 31 januari 2014 (mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG, prof. mr. F.R. Salomons, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Nieuwsbrief juli 2013

Nieuwsbrief juli 2013 Nieuwsbrief juli 2013 Inhoud: Concurrentiebeding: geldigheid en uitleg Finale kwijting en fraude: valt het er wel of niet onder? Loonbetaling: wijzigen en stopzetten Oproepkrachten Wijziging Wet op de

Nadere informatie

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD

DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD DE OPZEGGING VAN DUUROVEREENKOMSTEN VOOR ONBEPAALDE TIJD Aruba, 8 februari 2018 1. INLEIDING Op 2 februari 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een belangrijk arrest gewezen over de vraag of, en zo

Nadere informatie

«**«<*«rtr wn P: 2/7. mei 2018 heb ik de eer het volgende opte. Vooraf. TOta»^ «" t(jn dbmveiplicjg' Z* T* Middel. n met 31 december 2014.

«**«<*«rtr wn P: 2/7. mei 2018 heb ik de eer het volgende opte. Vooraf. TOta»^ « t(jn dbmveiplicjg' Z* T* Middel. n met 31 december 2014. P: 2/7 8 JUNI 2018 Kenmerk: 2018-0000092206 ** **va ^G^^7ms^T(l,(ro,nUm'n5r 18/M91S) te8w fle A Z nr- 16/00543, inzake Mteaïl V8n 20 maart 2018, «**«

Nadere informatie

IN NAAM DER KONINGIN

IN NAAM DER KONINGIN 2 januari 1987 Eerste Kamer Nr. 12.932 RF/AT IN NAAM DER KONINGIN Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: "VASTELOAVESVEREINIGING DE ZAWPENSE", gevestigd te Grevenbricht, gemeente Born EISERES

Nadere informatie

FHI HRM Actualiteitenseminar. 4 november 2009. Michiel van Dijk

FHI HRM Actualiteitenseminar. 4 november 2009. Michiel van Dijk FHI HRM Actualiteitenseminar 4 november 2009 Michiel van Dijk Actualiteiten Arbeidsrecht (ofwel: show me the money ) Kick off: twee belangrijke actualiteiten Kennelijk onredelijke ontslagen (k.o.o.): ABC

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 31 832 Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling, het Burgerlijk Wetboek, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd

Nadere informatie

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Datum 22 augustus

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen. Reactie op de brief van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299 Rapport Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299 2 Klacht Verzoekster klaagt erover, dat de gemeente Delft na 24 jaar de relatie met haar heeft beëindigd, zonder haar op een of andere wijze te compenseren

Nadere informatie

Jaap van Slooten. Welke bescherming heeft een ZZP er eigenlijk wèl? 9 juni 2017

Jaap van Slooten. Welke bescherming heeft een ZZP er eigenlijk wèl? 9 juni 2017 Jaap van Slooten Welke bescherming heeft een ZZP er eigenlijk wèl? 9 juni 2017 Welke bescherming heeft een ZZP er eigenlijk wèl? Inleiding Arbeidsrechtelijke bescherming Algemeen vermogensrechtelijke bescherming

Nadere informatie

UvA-DARE (Digital Academic Repository) De schier onontwarbare kluwen van 611, 613 en 248 Beltzer, R.M.

UvA-DARE (Digital Academic Repository) De schier onontwarbare kluwen van 611, 613 en 248 Beltzer, R.M. UvA-DARE (Digital Academic Repository) De schier onontwarbare kluwen van 611, 613 en 248 Beltzer, R.M. Published in: Arbeid Integraal : Bulletin Arbeid, Sociale Zekerheid & Recht Link to publication Citation

Nadere informatie

Het wijzigen van een pensioenregeling; stand van zaken

Het wijzigen van een pensioenregeling; stand van zaken Het wijzigen van een pensioenregeling; stand van zaken Bij een werkgever kan om diverse redenen de behoefte ontstaan om de met zijn werknemers overeengekomen pensioenregeling te wijzigen. De vraag die

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 Rapport Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258 2 Klacht Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Heemstede, met een klacht over een gedraging van de Huurcommissie

Nadere informatie

WERKKOSTEN REGELING H.C. PADMOS

WERKKOSTEN REGELING H.C. PADMOS WERKKOSTEN REGELING H.C. PADMOS 1 WAAROM HR? Nu nadenken over de arbeidsvoorwaarden voor komende jaren INHOUD Welke zaken moeten aangepast worden Hoe pas ik bestaande situaties aan Hoe ga ik tussentijds

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

P. Kruit, C. Loonstra en E. van Vliet 978-90-01-83406-7. Zutekouw / van Oort

P. Kruit, C. Loonstra en E. van Vliet 978-90-01-83406-7. Zutekouw / van Oort Rechtspraak Instantie Hoge Raad Datum 14 maart 2008 Vindplaats LJN BC6699 Naam Zutekouw / van Oort Essentie uitspraak: Een wegens ziekte arbeidsongeschikte werknemer heeft geen recht op loondoorbetaling

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016 Datum van inontvangstneming : 25/04/2016 Vertaling C-143/16-1 Zaak C-143/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 9 maart 2015 Verwijzende rechter: Corte suprema di cassazione (Italië)

Nadere informatie

> Retouradres Postbus EH Den Haag. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

> Retouradres Postbus EH Den Haag. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

Casus 4 Een dagje ouder

Casus 4 Een dagje ouder Casus 4 Een dagje ouder CAO s zijn overeenkomsten en hebben daardoor een bepaalde looptijd. Houdt hun werking op als de tijd verstreken is en CAOpartijen (nog) geen nieuwe CAO hebben kunnen afsluiten?

Nadere informatie

uitspraak van de week

uitspraak van de week Auteur : mr. W.A.E. Meuris Datum : 18 juli 2018 Onderwerp : Loondoorbetalingsverplichting voor werkgever indien in hoger beroep door het Hof wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht was?

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2016:3629

ECLI:NL:RBNNE:2016:3629 ECLI:NL:RBNNE:2016:3629 Instantie Datum uitspraak 20-07-2016 Datum publicatie 29-07-2016 Rechtbank Noord-Nederland Zaaknummer 5164243 VV EXPL 16-58 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

faillissement 18 Rechtspraak 28

faillissement 18 Rechtspraak 28 28 - De looptijd van de schuldsaneringsregeling na voorafgaand faillissement Eva Timmermans Rechtbank Den Haag 27 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:7671 1. Inleiding In de wet staat dat de termijn van de schuldsaneringsregeling

Nadere informatie

Uw situatie Hoe werkt het recht Uitspraken en nieuws Registers Organisatie en contact

Uw situatie Hoe werkt het recht Uitspraken en nieuws Registers Organisatie en contact Voor advocaten en juristen Uw situatie Hoe werkt het recht Uitspraken en nieuws Registers Organisatie en contact ECLI:NL:HR:2015:3628 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-12-2015 Datum publicatie 18-12-2015

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n C o m m i s s i e v a n B e r o e p N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r Openbare terechtzitting van 16 december 2016 In de zaak 0467/2013/(

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1787 Rechtbank 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/1647

ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1787 Rechtbank 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/1647 ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1787 Instantie Rechtbank 's-gravenhage Datum uitspraak 11-12-2002 Datum publicatie 11-12-2002 Zaaknummer 01/1647 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Instantie Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 31-07-2007 Zaaknummer 0600466 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

Het pensioenontslag. ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3431; Ktr. Delft, 23 april 2009, JAR 2009/116.

Het pensioenontslag. ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3431; Ktr. Delft, 23 april 2009, JAR 2009/116. 1 Het pensioenontslag Inleiding Het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij arbeid is verboden. De hierop betrekking hebbende EG-Richtlijn 1 is in Nederland geïmplementeerd door de Wet gelijke

Nadere informatie

Eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst Bart Duijs Eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst

Eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst Bart Duijs Eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst Eenzijdige wijziging van de Woensdag Advocaat Bosselaar & Strengers b.duijs@bs-advocaten.nl 1 Werkgever heeft behoefte aan flexibiliteit vanwege: Veranderende marktomstandigheden; Herstructureringen; Strategische

Nadere informatie

Betekenis Sociaal Akkoord voor arbeidsvoorwaarden

Betekenis Sociaal Akkoord voor arbeidsvoorwaarden 9 november 2010 Betekenis Sociaal Akkoord voor arbeidsvoorwaarden Eva Knipschild & Diane Donath Sociaal akkoord: per 1 jan 2020 66 jaar Sociaal akkoord: per 1 jan 2020 AOW leeftijd is 66 jaar De krimp

Nadere informatie

Hoge Raad 26-06-1998, BJN 101932, (Van der Lely/Taxi Hofman)

Hoge Raad 26-06-1998, BJN 101932, (Van der Lely/Taxi Hofman) UJA-Nummer Instantie UJA_101932 Hoge Raad datum 26-06-1998 wetsartikelen Art. 7:611 BW Hoge Raad 26-06-1998, BJN 101932, (Van der Lely/Taxi Hofman) Samenvatting Casus Van der Lely is vanaf 3 maart 1989

Nadere informatie

Goed werknemerschap en employability

Goed werknemerschap en employability deel 1 27-03-2008 11:08 Pagina 85 Feitelijk is artikel 7:611 BW, binnen de gelaagde structuur van het BW, te bezien als uitwerking van de redelijkheid en billijk Goed werknemerschap en mr. E.L.P. Werner*

Nadere informatie

Hoge Raad 01-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1192, (Flextronics Logistics BV/werknemer)

Hoge Raad 01-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1192, (Flextronics Logistics BV/werknemer) commentaar op Hoge Raad 01-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1192, (Flextronics Logistics BV/werknemer) datum 01-06-2015 auteur F.M. Dekker Hoge Raad 01-05-2015, ECLI:NL:HR:2015:1192, (Flextronics Logistics BV/werknemer)

Nadere informatie

CAO & Arbeidsvoorwaardenreglement. Twee soorten cao s

CAO & Arbeidsvoorwaardenreglement. Twee soorten cao s CAO & Arbeidsvoorwaardenreglement Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een schriftelijke overeenkomst waarin afspraken over arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd, bijvoorbeeld over loon, betaling

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 21 d.d. 2 april 2009 (mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil - Stork en mr. B. Sluijters) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Vereniging voor Arbeidsrecht

Vereniging voor Arbeidsrecht Vereniging voor Arbeidsrecht 7 maart 2013 Prof. dr. R.M. Beltzer 1 2 Een uitstervend ras? Te behandelen! 1. Het probleem: de krimpende markt en concurrentie 2. Iedereen een arbeidsovereenkomst? De elementen

Nadere informatie

Inhoud. Deel 1 Toetreding tot de onderneming 16. Inleiding 13

Inhoud. Deel 1 Toetreding tot de onderneming 16. Inleiding 13 Inhoud Inleiding 13 Deel 1 Toetreding tot de onderneming 16 1 Nieuw personeel: aanstellingsmogelijkheden 19 1.1 Vaste kracht 21 1.2 Tijdelijke kracht 21 1.3 Uitzendkracht 23 1.4 Oproepkracht 24 1.5 Thuiswerker

Nadere informatie

1.2 Belanghebbende heeft bij brieven van 16 mei 2011 en 23 juli 2011 nog stukken in het geding gebracht.

1.2 Belanghebbende heeft bij brieven van 16 mei 2011 en 23 juli 2011 nog stukken in het geding gebracht. GCHB 2011-423 Uitspraak van 10 november 2011 prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr. C.A. Joustra, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. F.H.J. Mijnssen en mr. F.P. Peijster. Klik hier voor de uitspraak in eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812 ECLI:NL:RBAMS:2015:5812 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 23-06-2015 Datum publicatie 04-09-2015 Zaaknummer CV EXPL 14-22777 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:1820

ECLI:NL:CRVB:2017:1820 ECLI:NL:CRVB:2017:1820 Instantie Datum uitspraak 17-05-2017 Datum publicatie 19-05-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/8607 WW Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2005.0156 (004.05) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

Uitleg van de werkingssfeer van cao s CAO S IN DE PRAKTIJK. Workshop. Mr. dr. Esther Koot-van der Putte www.cao-recht.

Uitleg van de werkingssfeer van cao s CAO S IN DE PRAKTIJK. Workshop. Mr. dr. Esther Koot-van der Putte www.cao-recht. CAO S IN DE PRAKTIJK Uitleg van de werkingssfeer van cao s Workshop Mr. dr. Esther Koot-van der Putte www.cao-recht.nl 23 juni 2015 Het Adimac-arrest Viel Adimec onder Cao Metalektro? Adimec is een onderneming

Nadere informatie

WKR Aanpassen van arbeidsvoorwaarden op weg naar de werkkostenregeling Bert Boermans 16 oktober 2014

WKR Aanpassen van arbeidsvoorwaarden op weg naar de werkkostenregeling Bert Boermans 16 oktober 2014 WKR Aanpassen van arbeidsvoorwaarden op weg naar de werkkostenregeling Bert Boermans 16 oktober 2014 Programma Voorvragen Juridisch kader Aanpassen van arbeidsvoorwaarden Tips Inleiding Na inventarisatie

Nadere informatie

Inleiding. Kijk ook in onze kennisbank arbeid voor meer informatie over het werken met een BBL er. Arbeidsovereenkomst BBL 1

Inleiding. Kijk ook in onze kennisbank arbeid voor meer informatie over het werken met een BBL er. Arbeidsovereenkomst BBL 1 Inleiding Het in dienst nemen van leerlingen in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs dient zorgvuldig te gebeuren. Een leerling is werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst, waarbij slechts

Nadere informatie

RAPPORT ONDERZOEK NALEVING WNT

RAPPORT ONDERZOEK NALEVING WNT RAPPORT ONDERZOEK NALEVING WNT bij stichting Primair Onderwijs Deurne Asten Someren (PRODAS) te Asten Plaats: Utrecht Bestuursnummer: 41223 Onderzoeksnummer: 288822 Onderzoeksperiode: Najaar 2016 Datum

Nadere informatie

Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds

Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds Advies over het verschil van mening tussen Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds en FNV (Zorg en Welzijn) en CNV (Zorg & Welzijn) anderzijds, hierna gezamenlijk

Nadere informatie

Opzegging van kredietovereenkomsten na. ING/De Keizer. Michiel Peeters en Robin Thevissen

Opzegging van kredietovereenkomsten na. ING/De Keizer. Michiel Peeters en Robin Thevissen Opzegging van kredietovereenkomsten na ING/De Keizer Michiel Peeters en Robin Thevissen Juridische kwalificatie Zakelijke kredietovereenkomst is een onbenoemde duurovereenkomst (let op! consumentenkredietovereenkomsten:

Nadere informatie

Nieuwsbrief oktober 2014: Overgang naar de werkkostenregeling

Nieuwsbrief oktober 2014: Overgang naar de werkkostenregeling Nieuwsbrief oktober 2014: Overgang naar de werkkostenregeling Werkgevers kunnen nu nog kiezen of ze gebruik willen maken van de werkkostenregeling. Vanaf 1 januari 2015 zijn alle werkgevers echter verplicht

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig. Uitspraak Commissie van Beroep 2013-15 d.d. 24 mei 2013 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F. Peijster en mr. A. Rutten-Roos, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris)

Nadere informatie

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Verjaring (1) Art. 7:942 lid 1 BW gaat voor een vordering tegen de verzekeraar

Nadere informatie

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210 Rapport Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Domeinen Roerende Zaken, directie Apeldoorn hem naar aanleiding van zijn verzoek om ontbinding van een

Nadere informatie

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep Uitspraak Commissie van Beroep 2014-037 d.d. 9 december 2014 (mr. C.A. Joustra, voorzitter, mr. J.B.M.M Wuisman, mr. S.B. van Baalen, mr. A. Bus en drs. P.H.M. Kuijs AAG, leden, en mr. M.J. Drijftholt,

Nadere informatie

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever Samenvatting 02073 Commissie voor geschillen Geschil omtrent inschaling van de functie. De werknemer treedt in tijdelijke dienst van de werkgever en ontvangt eerst een salarisstrook met vermelding van

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:4975

ECLI:NL:RBMNE:2016:4975 ECLI:NL:RBMNE:2016:4975 Instantie Datum uitspraak 14-09-2016 Datum publicatie 07-10-2016 Zaaknummer 4293728 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Arbeidsrecht

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad vanstate 200607461/1. Datum uitspraak: 11 juli 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: vennootschap onder firma appellante,, gevestigd te tegen de uitspraak in zaak nos.

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: r Raad vanstate 201108252/1/V2. Datum uitspraak: 14 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van: Raad vanstatc 201105933/1/V2. Datum uitspraak: 6 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen

Nadere informatie

Behoort bij punt 7 van de agenda van de 250 ste vergadering van het bestuur d.d. 28 november 2013 NOTA VOOR HET BESTUUR

Behoort bij punt 7 van de agenda van de 250 ste vergadering van het bestuur d.d. 28 november 2013 NOTA VOOR HET BESTUUR Behoort bij punt 7 van de agenda van de 250 ste vergadering van het bestuur d.d. 28 november 2013 NOTA VOOR HET BESTUUR Betreft: Arbeidsrechtelijke consequenties Wet Overgang van Onderneming Bij het overdragen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-06-2008 Datum publicatie 12-02-2009 Zaaknummer 104.003.290 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden 4 november 2016 Eerste Kamer 15/00920 LZ/IF Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: tegen STICHTING PENSIOENFONDS PERSONEELSDIENSTEN, gevestigd te Amsterdam, VOOR VERWEERSTER in cassatie, advocaat:

Nadere informatie

Het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden op grond van goed werkgeverschap en goed werknemerschap

Het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden op grond van goed werkgeverschap en goed werknemerschap Het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden op grond van goed werkgeverschap en goed werknemerschap Auteur: J. van Berk Studentnummer: 838128604 Begeleider: mr. Drs. G.E.P. ter Horst Examinator: mr.

Nadere informatie

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten, Vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 371218 CV EXPL i 1-5231 vonnis van de kantonrechter d.d. 14 maart 2012 inzake X wonende te eiser. procederende met toevoeging.

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201111794/1 A/2. Datum uitspraak: 12 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

Jurisprudentie Ondernemingsrecht

Jurisprudentie Ondernemingsrecht Jurisprudentie Ondernemingsrecht 3 februari 2015 Mr. P.J. Peters 1 HR 23 mei 2014, JOR 2014, 229 Kok/Maas q.q. Bestuurdersaansprakelijkheid/selectieve betaling Casus P. Kok ( Kok ) 100% bestuurder Kok

Nadere informatie

Conclusie. Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie - JOL 2002, 532 NJ 2002, 558 RvdW 2002, 159 JWB 2002/365

Conclusie. Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie - JOL 2002, 532 NJ 2002, 558 RvdW 2002, 159 JWB 2002/365 ECLI:NL:PHR:2002:AE4430 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 11-10-2002 Datum publicatie 11-10-2002 Zaaknummer C00/345HR Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE4430 Rechtsgebieden

Nadere informatie

t twaalfuurtje van deze week 10 december 2014

t twaalfuurtje van deze week 10 december 2014 t twaalfuurtje van deze week 10 december 2014 Deze week een eigen zaak waarin de Rechtbank Gelderland, Zittingsplaats Zutphen, geoordeeld heeft over de derdenwerking van een exoneratiebeding in een taxatierapport.

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 41 d.d. 22 februari 2011 (mr. B.F. Keulen, voorzitter, mw. mr. E.M. Dil-Stork en prof. mr. M.L. Hendrikse) Samenvatting Natura-uitvaartverzekering.

Nadere informatie

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE > Retouradres Postbus 90801 2509 LV Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

Op 18 november 2009 heeft het raadslid Flos (VVD) onderstaande motie ingediend:

Op 18 november 2009 heeft het raadslid Flos (VVD) onderstaande motie ingediend: Reactie van het College van B en W op de motie inzake Aanpak Discriminatie Amsterdam (openstellen functies voor iedereen bij ingehuurde organisaties) van het raadslid Flos (VVD) van 18 november 2009. Op

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Instantie Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak 06-09-2016 Datum publicatie 11-10-2016 Zaaknummer 4888855 CV EXPL 16-3386 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Op

Nadere informatie

Een arbeidsovereenkomst of een zzp-er? Carl Luijken, pensioenfiscalist Armelle Tesson, arbeidsrecht advocaat

Een arbeidsovereenkomst of een zzp-er? Carl Luijken, pensioenfiscalist Armelle Tesson, arbeidsrecht advocaat Een arbeidsovereenkomst of een zzp-er? Carl Luijken, pensioenfiscalist Armelle Tesson, arbeidsrecht advocaat 1 Onderscheid tussen werknemer en andere vormen van beschikbaar stellen van arbeid: Fiscale

Nadere informatie

Loondoorbetaling na 104 weken ziekte

Loondoorbetaling na 104 weken ziekte Loondoorbetaling na 104 weken ziekte Brief minister Donner Datum 2 februari 2010 Bij brief van 2 juli jl. heeft u gereageerd op mijn brief van 19 december 2008. Uw reactie heeft u inmiddels ook bij brief

Nadere informatie

Masterclass Arbeidsrecht: ZZP ers 21 november 2017

Masterclass Arbeidsrecht: ZZP ers 21 november 2017 Masterclass Arbeidsrecht: ZZP ers 21 november 2017 Welke bescherming heeft een ZZP er eigenlijk wèl? Inleiding Arbeidsrecht Vermogensrecht Europeesrecht Conclusie 2 Inleiding Uitgangspunten: - Geen werknemer

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND

DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND 60004 DE COMMISSIE GEDRAGSCODE BOUWEND NEDERLAND heeft het volgende overwogen en beslist omtrent het op 21 februari 2013 binnengekomen verzoek van de besloten vennootschap SCHIJF BOUW B.V., gevestigd te

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

HR in de Zorg Flexibiliseren in tijden van Krimp 2 december 2014

HR in de Zorg Flexibiliseren in tijden van Krimp 2 december 2014 HR in de Zorg Flexibiliseren in tijden van Krimp 2 december 2014 Hanze advocaat specialist in arbeidsrecht Vestigingen in Zwolle, Deventer en Groningen Alle arbeidsrechtelijke zaken mbt: Adviseren, begeleiden

Nadere informatie

18 december 2007 Uitspraak Raad van State 31 oktober 2007; nieuwe beslissing op bezwaar

18 december 2007 Uitspraak Raad van State 31 oktober 2007; nieuwe beslissing op bezwaar Stichting Algemene Programma Raad (APR) p/a Hellingman Bunders advocaten t.a.v. mr. M. Bunders Postbus 75401 1070 AK AMSTERDAM Datum Onderwerp 18 december 2007 Uitspraak Raad van State 31 oktober 2007;

Nadere informatie

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 16 september 2013 heeft ontvangen.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 16 september 2013 heeft ontvangen. Uitspraak Commissie van Beroep 2014-005 d.d. 31 januari 2014 (prof. mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. W.J.J. Los en mr. F.P. Peijster, leden, en mr. M.J. Drijftholt,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 ECLI:NL:GHSHE:2016:2505 Instantie Datum uitspraak 21-06-2016 Datum publicatie 24-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Uitspraak Gerechtshof

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A A K

CENTRALE RAAD VAN BEROEP U I T S P R A A K CENTRALE RAAD VAN BEROEP 02/2895 AOW en 05/6118 AOW in het geding tussen: [appellant], wonende te Spanje, appellant, en U I T S P R A A K de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.

Nadere informatie