2.1 Specialiseren Verschillende niveaus Successie Grenzen Belang Biodiversiteit in de landbouw 17
|
|
- Valentijn van den Broek
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 INHOUD INHOUD 1. Wat is ecologie? Wetenschappelijke definitie Moderne maatschappelijke betekenis Ecosysteem Niet-levende elementen Levende elementen Voedselketen Voedselweb Voedselkringloop Voedselpiramide Natuurlijk evenwicht Wat is biodiversiteit? Specialiseren Verschillende niveaus Successie Grenzen Belang Biodiversiteit in de landbouw Wat is natuurbeheer? Uitwendig en inwendig natuurbeheer Uitgangspunten De natuurparadox Natuurontwikkeling Boerennatuur op en rond het erf Zwaluwen Andere typische vogels Vleermuizen Vos en steenmarter Egel 30 REFERENTIES
2 1. Wat is ecologie? 1.1 Oorspronkelijke wetenschappelijke definitie Het woord ecologie ontstond al in het midden van de negentiende eeuw maar nam pas in de tweede helft van de twintigste eeuw een hoge vlucht. Het is gebaseerd op het Griekse οικoς, wat huis betekent. Van Dale omschrijft het begrip als de leer van de betrekkingen tussen dieren en planten en hun omgeving of tussen dieren en planten onderling. 1. Wat is ecologie? Dieren en planten leven in nauw verband. Alle dieren zijn voor hun voedsel rechtstreeks (planteneters) of onrechtstreeks (vleeseters) van planten afhankelijk. Hetzelfde geldt voor de mens, die rechtstreeks planten kan eten of plantenetende dieren. Anderzijds zijn veel planten op dieren aangewezen voor hun voortplanting (bestuiving en/of zaadverspreiding). Zowat drievierden van de planten is van dieren afhankelijk voor hun bestuiving. 87 soorten van de belangrijkste landbouwgewassen wordt vnl. door dieren bestoven. Daarnaast worden van heel wat planten de zaden door dieren verspreid. Dat is mee een reden waarom grazers in het natuurbeheer gebruikt worden. Wanneer een schaapkudde rondtrekt, zorgen de dieren er immers ook voor dat zo plantensoorten van ene plaats in het landschap op de andere terecht komen. En dan zijn er nog plantensoorten die zich, gedeeltelijk, met dieren voeden, zoals zonnedauw en blaasjeskruid. Ook tussen levende wezens en hun niet-levende omgeving bestaat een nauwe samenhang. Een plant kan slechts leven op een bepaalde bodem, in een bepaald klimaat. De niet-levende omgeving wordt op haar beurt beïnvloed door levende wezens. Regenwormen maken de bodem losser van structuur, in het bos heerst een milder klimaat dan erbuiten, een ven in de heide waar zich een kolonie kokmeeuwen vestigt wordt voedselrijker door de mest van de vogels,... Er is dus steeds een wisselwerking tussen levende wezens onderling en tussen levende wezens en hun niet-levende omgeving. Ecologie is de wetenschap die deze wisselwerking bestudeert. 1.2 Moderne maatschappelijke betekenis Begrippen die veel gebruikt worden in brede lagen van de maatschappij, ondergaan dikwijls een betekenisverschuiving. Met de zorg voor een beter leefmilieu ontstond ook buiten de ecologische wetenschap belangstelling voor ecologie. Veel milieuproblemen zijn immers terug te voeren op het feit dat de mens de samenhang in de natuur onvoldoende respecteert. Als soorten verdwijnen, kunnen andere soorten daarvan op hun beurt de gevolgen ondervinden. Het inbrengen van vreemde stoffen in de natuur verstoort de natuurlijke stoffenkringlopen, Ecologie werd daarom mettertijd synoniem van milieuvriendelijk. Zo ontstonden ecologische politieke partijen, ecologische waspoeders en zelfs ecologische auto s. Met de oorspronkelijke, wetenschappelijk nog steeds geldige, term ecologie hebben deze moderne begrippen niet veel meer te maken. Toch begrijpt iedereen wel enigszins wat ermee bedoeld wordt. 2 03
3 1.3 Een sleutelbegrip in de ecologie: ecosysteem De natuur kan onderverdeeld worden in biotopen. Dit zijn afgelijnd gebieden, zoals een vijver, een bos, een heide, maar ook bijv. een oude eik. Ze vertonen een aantal kenmerken op het vlak van de nietlevende natuur: licht, temperatuur, vochtigheid, wind, bodem,... In een biotoop leeft een aantal plant- en diersoorten in een natuurlijke samenhang. Deze dieren en planten zijn in de loop van miljoenen jaren door evolutie zodanig aangepast geraakt dat ze in die biotoop optimaal kunnen functioneren. Het geheel van planten en dieren en de niet-levende elementen in een biotoop heet ecosysteem (zie onderstaande figuur). Elke soort heeft door haar bouw, wijze van voedselvoorziening en leef- of groeiplaats een welbepaalde functie in het ecosysteem. Elke soort is in min of meerdere mate afhankelijk van de andere soorten die er voorkomen. Zonne energie Ecosystemen kunnen een heel verschillende grootte hebben. Zo kan je van het ecosysteem van een hakhoutbosje of een drinkpoel spreken, maar evengoed van het ecosysteem van een tropisch regenwoud of van de Noordzee. Scherpe grenzen tussen ecosystemen zijn er ook nauwelijks. Soms is het moeilijk te zeggen waar het ene ecosysteem eindigt en het andere begint. Ze beïnvloeden elkaar immers doordat er water stroomt van het ene systeem naar het andere, of omdat bepaalde dieren verschillende ecosystemen gebruiken. Denk maar aan een das die zijn burcht heeft in een bosrand, maar voedsel zoekt in graslanden kilometers verderop. Of de ganzen die in de toendra van het hoge noorden broeden en overwinteren in onze polders. Het spreekt vanzelf dat mensen ook integraal deel uitmaken van die ecosystemen. We maken gebruik van hun producten en diensten (we halen er hout uit of zijn blij met het zelfreinigend vermogen) en beïnvloeden ze door onze activiteiten. We kunnen dus over aparte ecosystemen spreken, maar ook over een verzameling ervan. Dat is dan een landschap. Een geheel van al die natuurlijke of minder natuurlijke biotopen, waarin mensen wonen en werken, en dat door al die invloeden continu onderhevig is aan veranderingen en er telkens anders uit ziet. Zo ziet het landschap er anders uit s ochtends dan s avonds, in de lente anders dan in de winter en nu anders dan 50 jaar geleden. In Vlaanderen wordt het uitzicht van ons landschap sterk bepaald door de landbouw, één van de belangrijke grondgebruikers. De landbouwer beïnvloedt, al dan niet bewust, het beeld en de esthetische kwaliteit van het landschap en de wilde soorten die erin kunnen leven, door een groot aantal aspecten van de bedrijfsvoering (gewasrotaties, gebouwen,...). 1. Wat is ecologie? gesynthetiseerd materiaal bladeren 1.4 Niet-levende elementen in een ecosysteem Deze elementen worden ook abiotische elementen genoemd. Het gaat om klimaat, bodem, zout of zoet water. We spreken van niet-levend en niet van dood. Iets kan maar dood zijn, als het ooit geleefd heeft. Dit laatste is niet van toepassing op de abiotische natuur. hout kruiden strooisel wortels humus bodemfauna bacteriën en schimmels koolstofcyclus watercyclus Landschap als resultaat van natuurlijke processen en menselijk handelen (bron: O. Dochy). Het klimaat wordt gevormd door neerslag, wind en temperatuur. Onze streken kennen een gematigd zeeklimaat. (Vrij) warme zomers met hoge luchtvochtigheid wisselen af met (vrij) koude winters met lage luchtvochtigheid. Deze periodieke opeenvolging van seizoenen beïnvloedt alle planten en dieren die hier voorkomen. Ze zijn eraan aangepast. In onze streken gaat het meestal om aanpassingen om de ongunstige winter door te komen. Het klimaat beïnvloedt daarenboven zeer sterk het reliëf en de bodem. Rechtstreeks bijv. door de verandering in de afvoer van rivieren en de erosie en afzettingen tijdens overstromingen die daarmee gepaard kunnen gaan. Onrechtstreeks door plantengroei mogelijk te maken die op zijn beurt de bodemvorming gaat beïnvloeden (bijv. een bosbodem). Het klimaat ondergaat de laatste jaren een duidelijke verandering, in de zin van een algemene opwarming en een verandering in de neerslagpatronen. De mens wordt hier in belangrijke mate voor verantwoordelijk gesteld, door de uitstoot van zogenaamde. broeikasgassen (vooral in de industrielanden) in de atmosfeer en door ontbossing (vooral in de ontwikkelingslanden). De bodem is de oppervlakkige grondlaag waarin de planten wortelen. Hij bevat mineralen, zoals nitraat, fosfaat, kalk die de bouwstenen voor de groene planten vormen. De bodem bepaalt bijgevolg, samen met het klimaat, de plantengroei. De ligging van de bodem, zijn samenstelling bestaat hij vooral uit zand, leem of klei- en zijn structuur bepalen zijn vochtigheidsgraad. In bodems op hogere plaatsen schommelt het grondwater meestal sterk, afhankelijk van de hoeveelheid neerslag die gevallen is en het gebruik ervan door de planten (verdamping en transpiratie). Laag in het landschap zijn die schommelingen van de watertafel eerder beperkt. Planten gebruiken er het water uiteraard ook, maar het grondwater dat van hoger gelegen gebieden naar die plaatsen toestroomt vult de voorraad voortdurend aan. Maar ook de dierenwereld wordt rechtstreeks of onrechtstreeks door de bodem beïnvloed. Onrechtstreeks gebeurt dit via de plantengroei, waarvan de dieren afhankelijk zijn. Rechtstreeks kan een bodem bijv
4 woongelegenheid bieden aan dieren. Zo zal een grofkorrelige zandbodem zich makkelijk lenen om er holen in uit te graven. Zout water bedekt de grootste oppervlakte van de aarde. Het vergt speciale aanpassingen van de planten en dieren die er in leven. Zout water onttrekt immers zoet water aan een organisme. Een drenkeling kan omkomen van dorst midden op zee! Zoet water komt voor in stromende en stilstaande vorm. Beide vormen veroorzaken andere aanpassingen bij de waterorganismen. Water heeft de unieke eigenschap dat de vaste vorm ervan ijs lichter weegt dan de vloeibare. Daardoor bevriest een waterpartij van boven naar onder. Dit laat de waterorganismen toe om onder de ijslaag te overwinteren in vrij gunstige omstandigheden, vergeleken met op het land. 1.5 Levende elementen in een ecosysteem Deze elementen worden ook biotische elementen genoemd. Behalve de planten en de dieren, behoren daartoe ook de zwammen (paddenstoelen en schimmels) en verschillende groepen microscopisch kleine organismen zoals de bacteriën. Planten met bladgroen, chlorofyl, vormen de basis van de voedselvoorziening voor alle andere levende wezens. Dit door hun unieke eigenschap: de bladgroenverrichting of fotosynthese (zie onderstaande figuur). Hiermee kunnen ze uit water en koolstofdioxide voedingsstoffen opbouwen: suikers (glucose) die opgeslagen kunnen worden als zetmeel. De energie voor deze omzetting van energiearme naar energierijke stoffen wordt geleverd door het zonlicht. Met andere woorden, de planten kunnen de energie van de zon opslaan, om ze nadien weer te gebruiken. Ze hebben daarvoor ook de groene kleurstof chlorofyl nodig die samen met andere kleurstoffen in de plant het licht opvangt. Zonder licht dus geen groei. In de kelder groeien onze kamerplanten niet. Om eiwitten te vormen, hebben planten stikstofverbindingen (o.a. nitraten) nodig. Deze worden langs de wortels uit het bodemwater opgenomen. Hoewel 80% van de lucht uit stikstofgas bestaat, kunnen planten dit niet opnemen. Toch maken bepaalde plantensoorten er via tussenschakels gebruik van. Aan de wortels van vlinderbloemigen zoals klaver en brem, van duindoorn en zwarte els zitten knolletjes met bacteriën. Die bacteriën kunnen wel stikstofgas uit de lucht omzetten in voor de plant opneembare stikstofverbindingen. Ze voeden zich met suikers van de plant, die ze zelf niet kunnen samenstellen door het ontbreken van bladgroen. Zo hebben beide, plant en bacterie, baat bij het samenleven. In de landbouw is groenbemesting door inzaaien en nadien inwerken van bijv. klavers of lupinen al heel lang bekend. Vleesetende planten, zoals zonnedauw, halen hun stikstofverbindingen gedeeltelijk uit de eiwitten van insecten en andere kleine ongewervelde dieren. Zo kunnen ze op zeer stikstofarme bodems groeien, zoals op de heide. Dieren onderscheiden zich op het eerste gezicht van planten doordat ze zich kunnen verplaatsen. Dit is echter niet altijd waar. Denken we maar aan zeeanemonen of zeepokken. Het wezenlijke verschil is dat dieren zich voeden met levende of dode organismen, dit is met organisch materiaal. Van groene planten weten we al dat ze, door de bladgroenverrichting, uit anorganische stoffen (d.w.z. niet van levende wezens afkomstige) hun eigen voedsel aanmaken. Dieren hangen voor hun voedsel rechtstreeks of onrechtstreeks van groene planten af: planteneters eten groene planten, diereneters eten planteneters. Ook voor woon- of nestgelegenheid maken vele dieren gebruik van planten. Al etend of lopend beïnvloeden dieren de plantengroei: haakvruchtjes worden door langslopende pelsdieren meegevoerd en verspreid; door bessen te eten, helpen vogels de zaden via hun uitwerpselen verspreiden; bloembezoekende insecten zorgen voor bestuiving; door begrazing worden sommige plantensoorten kort gehouden ten voordele van andere planten, Voedselketen 1. Wat is ecologie? Een belangrijk bijproduct van de bladgroenverrichting is zuurstofgas. Dit is onmisbaar voor de ademhaling van dier én plant. Die zuurstof is nodig bij de verbranding van de energierijke verbindingen in hun voedsel, waarbij dieren en planten de opgenomen energie weer vrijmaken voor hun levensprocessen. Bij dieren komt de energie van elders (planten of andere dieren), bij planten van de bladgroenverrichting. Planten verbruiken dus weer een deel van de zuurstof die ze bij de bladgroenverrichting geproduceerd hebben; het verbruik ligt echter lager dan de productie. In de natuur gaat het om eten en gegeten worden. Een voedselketen is een opeenvolging van organismen, waarvan het ene zich voedt met het vorige in de keten en zelf gegeten wordt door het volgende. Voorbeelden zijn de voedselketens: blad > bladluis > lieveheersbeestje > mees > sperwer. algen > muggenlarve > stekelbaars > snoek > mens. De principes van een voedselketen zijn van belang bij in het natuur- en landschapsbeheer. Het betekent immers dat wanneer men mogelijkheden wil scheppen voor dieren aan het einde van de voedselketen, er ook voldoende mogelijkheden moeten zijn voor de dieren die de vorige schakels vormden. In het geval van de sperwer moeten er dus voldoende mezen zijn die op hun beurt voldoende insecten kunnen eten, die zelf weer. Met andere woorden, het natuur- en landschapsbeheer moeten zorgen voor een rijk en afwisselend landschap met levensmogelijkheden voor al die organismen. Merk op dat voedselketens van heel kort tot heel lang kunnen zijn. Gras > koe > mens, of plant > olifant zijn voorbeelden van korte ketens. In zee vinden we dan weer voorbeelden van erg lange ketens. koolstofdioxide + water J glucose + zuurstofgas energiearme energierijke lichtenergie verbindingen verbindingen Fotosynthese (bron: CVN)
5 1.7 Voedselweb In werkelijkheid voeden de meeste soorten zich met meer dan één soort, en worden ze door meer dan één soort opgegeten. Zo ontstaat een voedselweb (zie onderstaande figuur). De sperwer bijv. leeft niet alleen van mezen maar ook van andere vogels, die weer van allerlei insecten leven. Dieren die zich met veel andere soorten kunnen voeden, noemen we generalisten, in tegenstelling tot de specialisten die voor hun voeding afhankelijk zijn van heel specifieke organismen. De plaats van een organisme in een voedselweb hangt af van verschillende factoren. Zo is de leeftijd van belang. Een insect kan bijvoorbeeld als larve een planteneter zijn en als volwassen insect een roofdier. Een klein snoekje voedt zich o.a. met kikkervisjes en schaaldiertjes en wordt zelf opgegeten door de baars of zelfs grote waterkevers. Maar eens de snoek groot, vernadert zijn positie in het web. Dan zijn kikkers, waterkevers, baars (en kleine snoekjes) niet meer veilig. energie anorganisch (mineralen) PRODUCENTEN groene planten OPBOUW CONSUMENTEN planteneters ONTBINDING (mineralisatie) VERBRUIK (verwerking) 1. Wat is ecologie? REDUCENTEN zwammen bacteriën Voedselweb (bron: CVN). In kringloop leven ; de natuur doet het voor. En dit systeem kan in principe onbeperkt blijven doorgaan. Ook de mens heeft duizenden jaren lang hoofdzakelijk door de natuur afbreekbare producten vervaardigd (glas is een al heel oude uitzondering). Vooral sedert de tweede helft van vorige eeuw is dit drastisch veranderd. Met de nieuwe niet-afbreekbare stoffen zijn even zo vele milieuproblemen ontstaan. De beste oplossing is hier uiteraard voorkómen. Waar dit niet mogelijk is, zal de mens zelf voor de volledige verwerking ervan moeten instaan. 1.9 Voedselpiramide 1.8 Voedselkringloop Voedselweb (bron: CVN). Als in de natuur al wat via voedselketens en voedselwebben wordt opgebouwd niet opnieuw zou worden afgebroken, dan zou de aarde na een aantal jaar bedolven geraken onder een dikke laag uitwerpselen, dode planten en dode dieren. Mineralen (voedingsstoffen) zouden uitgeput geraken. Na verloop van tijd zou geen leven meer mogelijk zijn. Gelukkig bestaat in de natuur een voedselkringloop: wat door de groene planten geproduceerd en door de dieren geconsumeerd wordt, wordt door andere organismen weer afgebroken (gereduceerd) (zie onderstaande figuur). Deze afbrekers zijn soms microscopisch klein, zoals bacteriën en schimmels. Andere kun je met het blote oog zien, zoals heel wat insecten en andere ongewervelde. Ook veel paddenstoelen zijn afbrekers. En wat te denken van de hakkende specht, die het hout van de boom versnippert en zo makkelijker afbreekbaar maakt voor schimmels en bacteriën? De motor die de voedselkringloop draaiende houdt, is het zonlicht. De groene planten nemen de energie van het zonlicht op via de bladgroenverrichting. De alzo vastgelegde energie wordt doorgegeven aan de planteneters, de diereneters en de afbrekers. Bij elke stap gaat een deel van de energie verloren. Een gedeelte van de opgegeten planten of dieren is onbruikbaar voor de consument en wordt weer uitgescheiden (uitwerpselen). Van de wel opgenomen energie wordt een deel gebruikt voor diverse levensfuncties (bijv. ademhaling) en gaat verloren onder de vorm van warmte. Slechts een gering deel ongeveer 10% van de oorspronkelijke energie wordt in nieuwe weefsels vastgelegd; het individu groeit of heeft in knollen en wortels reserves opgeslagen om na de winter snel weer te kunnen uitlopen. Zo heeft een bladluis veel suikersap uit bladeren nodig om zich te voeden. Een lieveheersbeestje moet veel bladluizen eten om in leven te blijven, terwijl een koolmees op zijn beurt heel wat lieveheersbeestjes (en andere insecten) verorbert. De sperwer tenslotte leeft van een heleboel kleine vogels, waaronder mezen. Op die manier ontstaat als het ware een voedselpiramide (zie onderstaande figuur). Hierboven werd de zgn. 10%-regel geformuleerd. Bij elke trap omhoog op de voedselpiramide blijft slechts 10% van de energie uit de vorige trap over. Eigenlijk treedt een gigantisch energieverlies op. Dit heeft gevolgen voor onze eigen voedselvoorziening. Mensen kunnen zich zowel met dierlijk als met plantaardig voedsel voeden. Dierlijk voedsel is omgezet uit planten, waarbij dus 90% van de oorspronkelijke energie verloren
6 is gegaan. Er zijn gigantische oppervlakten nodig om voedergewassen (bijv. soja, mais) voor een kleiner aantal dieren te kweken, die op hun beurt het voedsel zijn voor weer minder mensen. Door rechtstreeks planten te eten, kunnen veel meer mensen gevoed worden, komt er heel wat ruimte vrij voor andere doelen en wordt het Braziliaanse regenwoud niet gekapt voor de aanleg van sojavelden. Minder of geen vlees eten heeft dus niet enkel te maken met ethiek of met volksgezondheid, maar ook en vooral met minder milieudruk en verdelende rechtvaardigheid. Voedselpiramide (bron: CVN). diersoort wordt in de eerste plaats door het voedselaanbod en niet door de predatoren ervan bepaald. Zo kunnen bij een hoog voedselaanbod aan planten veel planteneters overleven en veel jongen voortbrengen. Bij laag voedselaanbod zal een aantal volwassen exemplaren sterven of wegtrekken. Slechts weinig jongen zullen opgroeien. Weliswaar zullen de planteneters de hoeveelheid planten verkleinen, maar uiteindelijk zal hierdoor hun aantal óók afnemen. Zo kunnen de planten zich weer herstellen, Dit verschijnsel geldt op precies dezelfde wijze voor de relatie tussen planteneters en diereneters. Vervang hierboven planten door prooien (bijv. konijnen) en planteneters door roofdieren (bijv. vossen). Blijft dan uiteraard de vraag wat de rol van de predatoren is. Wanneer uitsluitend een relatie tussen planten en planteneters zou bestaan, zouden er grote schommelingen optreden in het aantal planten en het aantal planteneters. Vooral kleine planteneters kunnen veel nakomelingen produceren. Hun invloed op de plantengroei kan worden versterkt, bijvoorbeeld als na een gunstig voorjaar een extreem droge zomer volgt. Het is niet denkbeeldig dat zulke combinatie van factoren onomkeerbare gevolgen zou hebben voor bepaalde planten. De invloed van de predatoren maakt dergelijke schommelingen minder extreem. Ze voorkomen dat planteneters zich tot een plaag kunnen ontwikkelen. Een natuurlijk evenwicht zal maar kunnen bestaan als voor al die organismen uit het voedselweb die elkaar in evenwicht houden, ook de geschikte levensomstandigheden aanwezig zijn. En daar ontbreekt het dikwijls aan in onze moderne landschappen. Zijn er in het landbouwgebied geen geschikte biotopen waarin predatoren ( natuurlijke vijanden ) ze zich voortplanten, rusten of de winter doorkomen, de bosjes, houtkanten of ruige bermen dus, dan wordt de kans groter dat heel wat insectensoorten tot een plaag voor de landbouwgewassen kunnen uitgroeien, met alle gevolgen van dien (bijv. meer bestrijdingsmiddelen gebruiken). Uitgestrekte monoculturen zijn zo erg gevoelig voor plagen. 1. Wat is ecologie? Voedselpiramides tonen bovendien aan wat er gebeurt als er giftige, niet-afbreekbare stoffen in de voedselketens terechtkomen. Nemen we opnieuw het eerste voorbeeld van de voedselketen die hiervoor getoond werd. Het gebruik van insecticiden zal tot gevolg hebben dat een aantal insecten, in dit geval bladluizen, niet gedood wordt, maar minieme hoeveelheden van het gif in hun lichaam opslaat. Als een lieveheersbeestje veel van dergelijke bladluizen eet, stapelt het gif zich in het kevertje op. Bij een koolmees die veel van deze kevertjes eet, bereikt het gif in het vogeltje een nog hogere concentratie. Tenslotte zal de sperwer zoveel gif hebben opgenomen (via de vergiftigde koolmezen), dat deze eraan bezwijkt of onvruchtbaar wordt. De accumulatie van vreemde, giftige stoffen doorheen de voedselketen kan zo een erge bedreiging vormen voor de top van de voedselpiramide en dus ook voor de mens. De 10% regel werkt nu omgekeerd; bij elke stap in de voedselketen neemt de vreemde stof met een factor 10 toe. En dus zijn we niet veilig voor bestrijdingsmiddelen en hun soms ook nog giftige afbraakproducten die maar traag afbreken (ze hebben een lange halveringstijd, de tijd nodig om de concentratie met de helft te doen verminderen). Het erg giftige D.D.T. (nu verboden, maar vroeger veel toegepast om insecten te verdelgen) kon zich zo ophopen in de voedselketen waardoor uiteindelijk heel wat prooivogels stierven en uit onze landbouwgebieden verdwenen. Maar er kwam ook D.D.T. op het gras terecht dat dan weer door koeien gegeten werd, waarna de D.D.T. en zijn giftige afbraakproducten in het lichaam en de moedermelk van mensen gevonden werd. Het voorgaande maakt duidelijk dat er niet elk jaar opnieuw evenveel planten, prooien en roofdieren zullen zijn. Dit hangt in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, af van de groeiomstandigheden voor de voederplanten, de basis van de voedselpiramide. Deze groeiomstandigheden wisselen naar gelang de weersomstandigheden. Roofdieren kunnen ook in meer of mindere mate op ander voedsel overschakelen (voedselweb). Nog andere omstandigheden dan voedselaanbod spelen een rol. Denk maar aan nestgelegenheid Natuurlijk evenwicht Roofvogels en landroofdieren werden eeuwenlang bestreden door jagers, omdat ze als concurrenten werden beschouwd. Het aantal aanwezige prooien (= jachtbuit) zou omgekeerd evenredig zijn met het aantal roofdieren: veel vossen, weinig konijnen en omgekeerd. Ecologisch onderzoek heeft aangetoond dat in werkelijkheid een wisselwerking tussen beide groepen bestaat. Meer nog, het vóórkomen van een Natuurlijk evenwicht (bron: CVN). De natuur vertoont steeds een zelfregulerende tendens naar een wisselend (dynamisch) evenwicht. Kleine verstoringen worden opgevangen. Grote verstoringen zijn momenteel hoofdzakelijk het werk van de mens. Ze kunnen leiden tot algehele vernietiging van een ecosysteem. Hierboven zagen we reeds hoe het gebruik van insecticiden aanleiding kan geven tot het verdwijnen van roofvogels. Als soorten zoals buizerd en torenvalk verdwijnen, neemt het aantal muizen toe. De schade aan allerlei gewassen zal groter worden. Zo zijn er ook veel kraaien en eksters, omdat er meer voedselaanbod is (afval op vuilnisbelten e.d.) én omdat er minder roofvogels zijn, ten gevolge van de verkleining van hun leefgebied, insecticidengebruik en van stroperij
7 2. Wat is biodiversiteit? 2.1 Specialiseren om te overleven Binnen het ecosysteem heeft iedere soort zijn eigen plaats: de niche van een soort genoemd. De niche is de specifieke combinatie van abiotische en biotische factoren die een soort nodig heeft om te kunnen bestaan, gekoppeld aan de functie van de soort in het ecosysteem (het adres en het beroep van de soort) (zie onderstaande figuur). Deze combinatie is voor iedere soort uniek. Twee soorten planten en dieren bezetten daarom nooit voortdurend dezelfde niche in eenzelfde ecosysteem, ook al bestaat er een grote verwantschap tussen de soorten. Dit specialiseren van soorten is een gevolg van evolutie. Individuen die eenzelfde niche bezetten, zijn elkaars concurrenten. In de natuur zijn talloze mogelijkheden ontstaan om te overleven. Door zich gaandeweg te specialiseren in een unieke combinatie van mogelijkheden, wordt de concurrentie beperkt tot individuen van de eigen soort. Iedereen kent wel de koolmees en de pimpelmees, twee vogelsoorten die in de meeste parken, bossen en tuinen voorkomen. Het zijn beide insecteneters die soms hevig kunnen ruzie maken op de voedertafel in de winter. Maar als ze insecten en spinnetjes zoeken in een boom, komen ze nauwelijks in elkaars vaarwater. Pimpelmezen zoeken dan de kleinere takken af, terwijl koolmezen de grotere prefereren. Een ander voorbeeld zijn een aantal hommelsoorten met lange monddelen, waardoor ze ook dieper liggende nectar in bloemen kunnen bereiken. Theoretisch kunnen dergelijke hommels ook bloemen bezoeken met vrij liggende nectar, maar de kans dat daar al een individu van een andere insectensoort is gepasseerd, is groot. De hommels slaan bijgevolg deze bloemen over en vliegen meteen naar de bloemen met diep liggende nectar. Ze springen zuinig met hun energie om; verbruiken ze teveel energie door naar al gezochte bloemen te vliegen, dan lopen ze kans uiteindelijk te sterven. 2.2 Biodiversiteit op verschillende niveaus 2. Wat is biodiversiteit? De evolutie is zelf de eerste oorzaak van biodiversiteit. Die situeert zich in de eerste plaats binnen de soorten zelf. Het is bekend van mensen, maar in de natuur zijn bij de meeste soorten geen twee individuen genetisch gelijk. Op die manier kan de soort zich met meer kans op slagen aan zich wijzigende milieuomstandigheden aanpassen. Wat op een bepaald moment voor een aantal individuen binnen de soort gunstig is, kan wijzigen, waarna andere individuen meer bevoordeeld worden. Zonder dergelijke flexibiliteit zou een soort bij een veranderend milieu totaal dreigen te verdwijnen. Dit eerste niveau is de genetische diversiteit binnen soorten. In het vorige punt werd al aangegeven dat verschillende ecologische niches door evolutie aanleiding geven tot verschillende, gespecialiseerde soorten. In het eerste deel werd beschreven hoe soorten in relatie met elkaar staan binnen ecosystemen. Dergelijke ecosystemen bevatten meer of minder soorten. Dit heeft onder meer te maken met een proces dat we successie noemen (zie het volgende punt). Het tweede niveau van biodiversiteit is de soortdiversiteit binnen ecosystemen.? Wanneer twee soorten teveel concurrentie ondervinden van elkaar zijn er twee mogelijkheden; of één van de twee zal de ander weg concurreren waardoor hij uitsterft of uitwijkt, of de ene soort zal zich aanpassen en zijn niche verleggen om zo de concurrentie te ondervangen. (bron: CVN). Ecosystemen hangen samen met biotopen. Die worden bepaald door niet-levende factoren zoals klimaat, topografie, bodem en water. Wanneer we een landschap overschouwen, kunnen we daar vaak een hele reeks biotopen in terugvinden, met hun bijhorende ecosystemen. Dit brengt ons tot een derde niveau van biodiversiteit: ecosysteemdiversiteit binnen landschappen. 2.3 Successie: sleutel tot verandering van biodiversiteit Als we maar lang genoeg op één plaats zouden kunnen blijven staan, dan zouden we vaststellen dat de vegetatie langzaam verandert. Niet de jaarlijkse seizoensveranderingen, maar een langzaam overgaan van de ene vegetatievorm in een andere. Wie bijvoorbeeld een moestuin heeft en op een dag beslist om er niet meer in te werken, zal reeds op korte termijn veranderingen kunnen waarnemen. Eerst zullen allerlei kleine éénjarige pionierplanten zich tussen de groenten komen vestigen. Die kenden we al, want ze worden door de tuinier met onophoudelijk wieden en schoffelen onderdrukt. Voorbeelden zijn klein kruiskruid, straatgras en vogelmuur. Maar hun bestaan is eerder van kortstondige aard. Vrij snel zullen doorlevende kruidachtige planten, met name een aantal grassoorten, de pionierplanten op hun beurt
8 verdringen. Samen met de grassen vestigen zich meestal al enkele houtige pioniersoorten, zoals wilgen of gewone vlier. En die luiden op termijn het einde van het tijdperk van de grassen in. Een steeds dichter wordend struweel (struikvegetatie) is het resultaat. Is dit het eindpunt? Neen, want tussen de struiken zijn ook zaden van schaduwverdragende boomsoorten ontkiemt, zoals van gewone esdoorn. Een bos zal het uiteindelijke resultaat zijn. Dergelijke stapsgewijze evolutie in de vegetatie noemen we successie. We spreken hier wel van stappen en verschillende stadia, maar in werkelijkheid gaat het natuurlijk om zeer geleidelijke overgangen; kleine boompjes staan al onder sneller groeiende grassen en struiken, komen er langzaam bovenuit en zullen uiteindelijk de begroeiing domineren. Aangezien de planten de basis vormen van de voedselketens, wordt elke stap in de successie begeleid door een kenmerkende fauna. Hoe komt het dat successie optreedt? Het voorkomen van planten wordt bepaald door hun groeiplaatsfactoren: temperatuur, licht, vocht, mineralen (abiotisch factoren) en vraat en andere invloeden van dieren (biotische factoren). Maar door hun aanwezigheid, beïnvloeden die planten op hun beurt de groeiplaatsfactoren. Kale bodem is erg onderhevig aan extreme milieuveranderingen. Na een regenbui is hij kletsnat, maar na wat zonneschijn droogt hij helemaal uit en wordt hij soms zelfs gloeiend heet, zoals in de duinen. Enkel de pionierplanten zijn tegen dergelijke milieudynamiek bestand; hun concurrentiekracht is echter gering. Maar als de oorspronkelijk kale bodem helemaal met pionierplanten bedekt is, wordt de milieuveranderlijkheid minder extreem. Er heeft zich immers strooisel en fijn organisch materiaal opgestapeld. Dat kan veel beter vocht vasthouden dan een onbegroeide bodem. Hierdoor is de vochtvoorziening voor de planten meer constant, maar worden ook de temperatuurschommelingen getemperd. En tenslotte levert dat organisch materiaal, door de kringlopen, steeds voldoende nutriënten, zodat hinderlijke tekorten zeldzamer worden. Aldus wordt de weg bereid voor soorten die wel aan die mindere mate van dynamiek aangepast zijn. Een aantal grassoorten bezit wel grote concurrentiekracht, voor zover ze in lichtrijke omstandigheden groeien. Hoewel dit in een gesloten grasmat lang kan duren, zullen vroeg of laat ook zaden van houtgewassen er kunnen ontkiemen. Als struiken en bomen mettertijd de grassen gaan overgroeien en het licht uitdoen, geven die grassoorten het op. Een ander voorbeeld is verlanding. Waterplanten vormen elk jaar opnieuw stengels en bladeren. In het water worden de afgestorven plantendelen evenwel slechts traag afgebroken. De zuurstofbindende bacteriën werken immers op een laag pitje. Stilstaand zoet water raakt hierdoor vroeg of laat volledig opgevuld met rottingsslib. Daardoor verandert het water in moeras, en is het met de waterplanten afgelopen. pionierbegroeiing climaxbegroeiing veel dynamiek, sterke schommelingen weinig dynamiek, geringe schommelingen in milieufactoren in milieufactoren snelle veranderingen in begroeiing weinig veranderingen in begroeiing relatief weinig soorten in grote aantallen relatief veel soorten in kleine aantallen vooral eenjarig soorten vooral houtige en overblijvende soorten meestal snelle omloop voedingsstoffen meestal langzame omloop voedingsstoffen Kenmerken van pionier- en climaxbegroeiing (bron: Boer & Schils). Overigens treedt niet altijd successie op. Er bestaan situaties die aanleiding geven tot het uitwijken van vegetaties naar elders. Dit komt bij voorbeeld voor in slik en schor, waar de zee en getijdenrivieren op soms heel korte termijn grote veranderingen aanbrengen aan de kustlijn en de estuaria. Ook kapvlaktevegetaties in bossen zien we telkens weer opduiken op plaatsen die recent geoogst werden. Bij vegetaties op oude muren stellen we eveneens het ontbreken van successie vast. De situatie hier is erg stabiel maar tegelijkertijd zo extreem dat alleen een aantal specialisten er kan overleven. Conclusie: door successie verandert de biodiversiteit op eenzelfde plaats met de tijd. Het is niet altijd zo dat de biodiversiteit lineair toeneemt naarmate de successie vordert. Toch zien we een algemene tendens naar meer diversiteit en daarmee samenhangend ook meer stabiliteit. Doordat het aantal soorten toeneemt, groeit ook het netwerk van onderlinge relaties. Steeds meer organismen werken dan regulerend op elkaar. Omgekeerd heeft de stabiliteit ook invloed op de diversiteit. Over het algemeen kunnen meer soorten zich vestigen wanneer een situatie stabieler wordt en er dus meer rust in het systeem komt. In zeer onrustige omstandigheden, zoals in een herhaaldelijk geschoffeld plantsoen of in een akker, zijn maar weinig soorten in staat zich te handhaven. 2. Wat is biodiversiteit? Het eindpunt van de successie noemen we de climaxvegetatie. Bij ons is dat op de meeste plaatsen bos. Enkel het strand en de buitenduinen alsook stroken langs grote (onbedijkte!) rivieren zijn van nature niet met bos bedekt. Het begrip climaxvegetatie mag geen verkeerd beeld oproepen. Het is beslist niet zo dat, eens de climax bereikt, deze voor eens en voor altijd onveranderlijk blijft. Dan zou er voor heel wat organismen nog maar weinig leefruimte overblijven. Successie is meestal een cyclisch gebeuren; vroeg of laat wordt de klok geheel of gedeeltelijk weer teruggedraaid. Zo zullen bomen in een bos ooit aan hun eind komen. Eén boom die staande sterft, zal weinig verandering teweegbrengen in het bosecosysteem. Maar als een storm enkele bomen tegelijk omver werpt, ontstaat een open plek met afwijkende milieuomstandigheden. En het volstaat dat eens in de paar eeuwen een zeer zware storm over het bos raast, om het over een grotere oppervlakte totaal te vernielen. Zo kan de successie van voor af aan beginnen. Helemaal gelijk aan de eerdere successie zal die echter niet zijn. ondertussen heeft er zich immers een bodem gevormd, waardoor de nieuwe uitgangsituatie anders is dan de oorspronkelijke. Ook het voorbeeld van verlanding is een cyclisch gebeuren. Stilstaand zoet water ontstaat als rivieren hun loop verleggen, iets wat in natuurlijke omstandigheden steeds wel ergens gebeurt. Eertijds droeg ook de bever bij aan het ontstaan van (tijdelijke) zoetwatermeertjes, door het afdammen van kleine waterlopen. 2.4 Ook grenzen beïnvloeden biodiversiteit Wanneer plaatsen onderling van elkaar verschillen, zijn er grenzen waar te nemen. Ze vormen het gebied waarin uiteenlopende situaties met mekaar in aanraking komen. Hoe groter de verscheidenheid in een gebied, hoe talrijker de grenzen. Grenzen kunnen scherp of vaag zijn. Scherpe grenzen worden ook ophopingsgrenzen genoemd; een vage grens wordt eveneens met de term spreidingsgrens aangeduid. Ophopingsgrenzen zijn kenmerkend voor terreinen met een hoge dynamiek. Deze gebieden zijn vaak eerder soortenarm met soorten die goed aangepast zijn aan die dynamiek. Er is minder concurrentie en daardoor is elke soort er vertegenwoordigd door heel veel individuen. Kolonievormende vogels zijn er typisch. Menselijke ingrepen, de manier waarop we onze landschappen inrichten en gebruiken doen vage grenzen over het algemeen veranderen in scherpe grenzen, wat dan gepaard gaat met een afname in biodiversiteit. Dit is waar te nemen in cultuurlandschappen met bijv. scherpe overgangen tussen bos en akker of weiland. Bosmantels met een grote rijkdom aan struiken en klimplanten en boszomen met hoog opgroeiende kruiden, behoren zo tot de meest zeldzame biotopen in onze intensief gebruikte landschappen
9 Grenzen (bron: CVN). Vage of spreidingsgrenzen worden aangetroffen in gebieden met weinig verander lijkheid. Deze terreinen zijn soortenrijk; de vele soorten zijn meestal slechts door een beperkt aantal individuen vertegenwoordigd. Spreidingsgrenzen zijn gebonden aan gradiëntsituaties (zie onderstaande figuur). Een gradiënt is de geleidelijke overgang van één toestand naar de tegenovergestelde (kalkrijk-kalkarm; nat-droog; zoutzoet;...). Een voorbeeld van een gradiëntenrijk landschap vinden we aan onze kust. Met de opeenvolgende duinenrijen nemen de hoeveelheden kalk en zout in de bodem af, wat zich uit in opeenvolgende vegetaties. Gebieden zoals een schorre, kunnen worden verdeeld in duidelijk af te grenzen zones. Elke zone wordt gekenmerkt door het overwegend voorko men van één of hoogstens enkele plantensoorten. De eerste zone van de schorre wordt overheerst door Zeekraal. Na twee of drie zones doorlopen te hebben, komen we bij het vloedmerk. Hier kunnen alleen nitraatminnende planten, zoals zeekamille en zilverschoon zich handhaven. Zulke opeenvolging van zones heet zonatie. Duidelijke zonaties vind je ook als banden rondom een verlandende plas met ondergedoken en drijvende planten in het diepe, open water, moerasplanten die onder water wortelen maar met hun bloemen ver boven water uitsteken, riet dat ook al op de oever groeit die haast nooit onder water staat en wilgen en elzen die nog verder weg groeien. Een zonatie in de ruimte, die tegelijkertijd ook een opeenvolging in de tijd (kan) zijn: bij verlanding kunnen die fasen zich een na een ontwikkelen op dezelfde plek waar het water steeds ondieper wordt. Conclusie: vage grenzen zijn rijk aan biodiversiteit, geen enkele plek in zo n grensmilieu is immers gelijk aan een andere en er is dus plaats voor heel veel soorten die net iets andere omstandigheden prefereren. Scherpe grenzen die het resultaat zijn van ons modern landgebruik (cultuur dus) zijn arm aan biodiversiteit; natuurlijke scherpe grenzen kennen weinig maar soms bijzondere soorten en dragen dus ook bij aan de globale biodiversiteit. 2.5 Belang van biodiversiteit Biodiversiteit is een onmisbaar element in het dagelijkse leven. Voeding, kledij, geneesmiddelen, zijn in hoge mate afkomstig van zowel plantaardige als dierlijke producten. We richten onze tuinen en parken in met planten en houden in en rond het huis dieren die ons plezier geven. In de vrije tijd zoeken we vaak de natuur op voor rust en ontspanning. Ook vandaag kent de biodiversiteit nog steeds een groeiend aantal toepassingen, bijv. door wilde planten direct te gebruiken of door veredeling of kruising met andere soorten. 2.6 Biodiversiteit in de landbouw Biodiversiteit in de landbouw kan omschreven worden als alles wat leeft, groeit en bloeit op en om een landbouwbedrijf. Een landbouwer heeft hierdoor dagelijks met biodiversiteit te maken en heeft een grote invloed op de biodiversiteit in landbouwgebieden. Hij zaait gewassen, verzorgt dieren en selecteert planten en dieren omwille van hun gunstige eigenschappen. Naast deze cultuursoorten komen op landbouwgronden ook spontaan organismen voor die, ondanks maar vaak ook dankzij, allerlei landbouwkundige bewerkingen en maatregelen zich kunnen handhaven. Dit kunnen (on)kruiden of plaaginsecten zijn, maar ook hun natuurlijke vijanden, nuttige schimmels, weidevogels of wilde planten. Door handig gebruik te maken van de biodiversiteit op en rond een landbouwbedrijf, kan een landbouwer de weerbaarheid van zijn bedrijfssysteem vergroten. Zo wordt de biodiversiteit in de landbouw, ook wel functionele agro-biodiversiteit genoemd, een onmisbare productiefactor. Agro-biodiversiteit wordt in het algemeen omschreven als het geheel aan plantaardige en dierlijke genetische bronnen, bodem- en micro-organismen, insecten en andere flora en fauna in agro-ecosystemen, alsmede elementen van natuurlijke habitats die relevant zijn voor agrarische productiesystemen. In grote lijnen kunnen we de agro-biodiversiteit opdelen in drie niveaus, waartussen onderlinge samenhang bestaat: Genetische biodiversiteit Bestaat uit het materiaal dat erfelijke bouwstenen bevat voor dieren, planten en micro-organismen, met een actuele of potentiële waarde voor de mens. De verschillende rassen of variëteiten van gedomesticeerde dieren en gewassen die in de landbouw worden gebruikt, vormen onderdeel van de genetische biodiversiteit. Wilde genetische bronnen worden het best bewaard door de gebieden te beschermen waar ze van nature voorkomen. Functionele biodiversiteit De componenten van de biodiversiteit in de landbouw die ecologische diensten verschaffen, wordt de functionele biodiversiteit genoemd. Dit zijn planten en dieren die van nut zijn voor de landbouwproductie, samen met de biologische productiefactoren zoals bestuivers, natuurlijke vijanden van ziekten en plagen en het bodemleven dat bijdraagt aan de bodemvruchtbaarheid, de -structuur en ziekteonderdrukking (o.a. regenwormen, schimmels en bacteriën). Daarnaast draagt de functionele biodiversiteit bij aan de voedselkringlopen, het behoud van de waterkringloop en de controle van erosie. De functionele biodiversiteit kan dus worden gebruikt als een middel voor een schonere en duurzamere productiewijze in de landbouw en probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit om zo duurzaam mogelijk te produceren. In de geïntegreerde plaagbestrijding hebben natuurlijke vijanden een 2. Wat is biodiversiteit?
10 definitieve plaats verworven. Minder tot geen chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken is pure winst voor het milieu en de volkgezondheid. Nochtans kunnen er met die natuurlijke vijanden ook problemen optreden. Zeker als het soorten zijn die van elders afkomstig zijn, in ons milieu goed gedijen en hier op hun beurt geen predatoren hebben die hun aantallen op peil kunnen houden. Wanneer zo n soorten uit de gecontroleerde omgeving ontsnappen waarin ze uitgezet werden (de serre bijv.), dan kunnen ze zich als invasieve exoten gaan gedragen en een bedreiging vormen voor de lokale biodiversiteit. De recente razendsnelle verspreiding van het Aziatisch lieveheersbeestje, ten koste van inheemse lieveheersbeestjes, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Begeleidende biodiversiteit Dit zijn de biologische en landschappelijke elementen die zich kunnen handhaven ondanks het landbouwgebruik, die voortvloeien uit of afhankelijk zijn van landbouwpraktijken, m.a.w. de wilde flora en fauna van de landbouwgebieden. Deze elementen hebben een indirecte relatie met de agrarische productie en vormen een onderdeel van het agro-ecosysteem. Ze bepalen mee de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van het landschap en zijn voor hun voortbestaan mee afhankelijk van de voortzetting van de landbouw. Vaak zijn het soorten die redelijk open landschappen nodig hebben, met permanente graslanden of (tijdelijk) open vegetaties met een groot aandeel aan onbegroeide bodem Als de landbouwers in hun bedrijfsvoering geen rekening houden met biodiversiteit, of als landbouwgebieden worden verlaten, zoals nu vaak in Oost-Europa gebeurt, maar evengoed in streken van Scandinavië of in de Mediterrane landen waar door moeilijke terreinomstandigheden (steile hellingen, smalle terrassen, moeilijk draineerbare gronden, e.d.) of door ontvolking eeuwenoude landbouwgronden ongebruikt blijven liggen waarna spontane verbossing optreedt, dreigt deze vorm van biodiversiteit te verarmen. 3. Wat is natuurbeheer? 3.1 Traditioneel onderscheid: uitwendig en inwendig natuurbeheer Bij natuurbeheer wordt onderscheid gemaakt tussen uitwendig beheer en inwendig beheer. Uitwendig natuurbeheer is het geheel van maatregelen nodig om het natuurgebied van negatieve invloeden van buitenaf te vrijwaren, of om er juist de gewenste positieve invloeden toe te laten. Met het uitwendig beheer worden dus de relaties met de omgeving gestuurd of gecontroleerd. Voorbeelden van negatieve invloeden die men wil vermijden zijn: inwaaien van meststoffen of instromen van voedselrijk water; grondwaterbemaling nabij het gebied; lawaai; visuele verstoring; recreatiedruk van buiten het gebied. Anders gezegd: hoever mag de menselijke invloed gaan, zonder dat de natuurwaarden bedreigd worden? Voorbeelden van gewenste of noodzakelijke relaties met de omgeving vinden we dikwijls in de sfeer van de waterhuishouding: een bepaald debiet in een waterloop of een bepaalde waterstand in bodem of grachten zijn vereist in het natuurgebied en moeten dus mogelijk gemaakt worden vanuit de omgeving. Vandaar dat het peilbeheer van het water zo cruciaal is in veel natuurgebieden; opstuwen aan de uitstroomkant en binnenlaten aan de instroomkant. Er moet dan wel voor gezorgd worden dat het water dat het gebied instroomt een geschikte kwaliteit heeft. 3. Wat is natuurbeheer? Inwendig natuurbeheer probeert de ecologische processen die zich autonoom in het natuurgebied zelf afspelen, te sturen. In veel gevallen heeft dat te maken met het behouden of het laten ontwikkelen van een bepaalde structuur en variatie van begroeiingen (o.a. meer open houden door te kappen of te maaien), met het houden van een gewenst successiestadium (door regelmatig te maaien blijft een grasland in stand) of met heel gerichte maatregelen ten voordele van soorten die het (tijdelijk) moeilijk hebben (aanbrengen van nestgelegenheid, creëren van pionieromstandigheden, e.d.). Met andere woorden er worden technieken en strategieën toegepast om de intrinsieke natuurwaarden van het gebied in stand te houden c.q. te herstellen. Tal van maatregelen zijn denkbaar, gaande van het afgraven van de bodem tot niets doen. Anders gezegd: hoever moet de menselijke invloed gaan, om de natuurwaarden in stand te houden? Dit onderscheid is niet absoluut. Zo is maaien een maatregel van inwendig natuurbeheer, als het de in- standhouding van hooiland tot doel heeft. Niet maaien heeft immers tot gevolg dat de successie naar bos intreedt. Maar maaien en afvoeren van het maaisel leidt ook tot verschraling: met het maaisel worden voedingsstoffen uit het ecosysteem weggenomen. Op die manier kan ongewenste aanvoer van voedingsstoffen, bijv. door inwaaien van landbouwmest, geheel of gedeeltelijk geneutraliseerd worden. Dat aspect van het maaien behoort dan meer tot het uitwendig natuurbeheer. 3.2 Uitgangspunten van natuurbeheer Ruimtelijke milieuvariatie Elke plant is voor zijn voortbestaan afhankelijk van een complex van groeiplaats- of milieufactoren. Bij elk complex van milieufactoren kan één bepaalde plantensoort zich optimaal ontwikkelen (deze plant vindt hier zijn zgn. ecologisch optimum ). Dat verklaart meteen de verscheidenheid aan planten in de natuur, en uiteraard ook aan dieren die rechtstreeks of onrechtstreeks van deze planten afhankelijk zijn. Het is duidelijk dat in een gevarieerd abiotisch milieu een gevarieerde begroei ing en een daarmee
11 samenhangende gevarieerde fauna mogelijk is. Bij aanleg en/of beheer van natuurgebieden en van het openbaar groen moet dus gestreefd worden naar variatie; hierbij staat dikwijls het creëren van zgn. gradiënten voorop (zie hiervoor). Geleidelijke overgangen zijn immers in de regel veel rijker aan planten en dieren dan plotse overgangen. Dat gaat wel in tegen nog steeds gangbare praktijken zoals bijv. het verharden van oevers van parkvijvers, een ecologisch ongunstige ingreep die nog vaak wordt toegepast in het stedelijk groenbeheer. Ook door overal paden te verharden, waardoor de geleidelijke overgang tussen het sterk belopen midden van het pad en de nauwelijks betreden rand verdwijnt, wordt de ruimtelijke milieuvariatie verkleint en neemt de soortenrijkdom er af. Temporele milieuvariatie of dynamiek Op elke plaats zijn de milieufactoren (abiotische en biotische) nooit constant, maar schommelen ze tussen bepaalde waarden. Deze veranderlijkheid in de tijd van milieufactoren wordt ook (milieu)dynamiek genoemd. Voorbeelden van variërende milieufactoren zijn temperatuur, neerslag, getijbewegingen, windkracht, begrazingsdruk,. De dynamiek kan van nature hoog of laag zijn; elke situatie heeft zijn eigen plantengroei en dierenleven. Denken we maar aan het leven op slik en schor, biotopen met een van nature hoge milieudynamiek. In het algemeen geldt wel dat bij een grote dynamiek maar weinig soorten voorkomen. Is de dynamiek echter laag, dan ligt het aantal soorten veel hoger (zie onderstaande figuur). Plotselinge veranderingen in temporele milieuvariatie leiden tot storing. Storingsplanten, soorten die aan een hoge mate van (natuurlijke) milieudynamiek aangepast zijn, zoals grote brandnetel, concurreren dan de andere planten weg. Complexe levensgemeenschappen maken plaats voor relatief eenvormige of sterk verarmde levensgemeenschappen. Bij geleidelijke veranderingen in temporele milieuvariatie past de vegetatie zich geleidelijk aan. De ene complexe levensgemeenschap gaat dan in de andere complexe levensgemeenschap over (successie, zie hoger). De verschillende beheermaatregelen kan je beoordelen naar de dynamiek die ze veroorzaken. Dat heeft met drie zaken te maken. Ten eerste de sterkte of de mate van impact van de ingreep: afplaggen, waarmee ook de strooisellaag volledig verwijderd wordt vertegenwoordigt dan een hogere mate van dynamiek dan maaien waarbij het strooisel niet aangeraakt wordt. Daarnaast speelt de frequentie van de maatregel een rol. Maai je meerdere keren per jaar dan geeft dat een hogere dynamiek dan wanneer er maar eens in de twee jaar gemaaid wordt. En tenslotte is er de voorspelbaarheid van de maatregel. Voorspelbare, op regelmatige tijdstippen optredende gebeurtenissen (dat zegt dus niets over de frequentie!) kan je een lagere graad van dynamiek toekennen dan onvoorspelbare gebeurtenissen. Die hebben de grootste impact op een ecosysteem. Toch mag rond het begrip storing geen misverstand ontstaan. In de natuur zijn storingen soms noodzakelijk om de variatie te vergroten, door de successie van voor af aan te doen beginnen (cyclische successie). Zo doet een rivier die haar bedding verlegt, nieuwe plassen met stilstaand zoet water ontstaan. Als in een bos enkele bomen door een storm geveld worden, ontstaat een tijdelijke open plek in het bos. Hierop vestigen zich plant- en diersoorten die zich in het gesloten bos niet kunnen handhaven. 3. Wat is natuurbeheer? Jaarlijks hooien (juni) Jaarlijks hooien (juni & oktober) Elk onpaar jaar hooien in oktober Elk paar kaar hooien in oktober Struweel afzetten om de 7-10 jaar Verschillende beheerregimes leiden tot een verhoogde biodiversiteit. A en B worden jaarlijks gemaaid. A wordt jaarlijks nog een tweede keer gemaaid. C wordt om de twee jaar gemaaid, afwisseld C1 en C2 (bron: CVN). Continuïteit in beheer Dit punt sluit aan op wat aan het einde van het vorige punt werd aangestipt. Als organismen een zekere tijd nodig hebben om zich aan bepaalde milieuomstandigheden aan te passen, geldt dit ook voor aanpassing aan het gevoerde beheer. Beheermaatregelen zijn immers een door de mens aan het ecosysteem toegevoegde vorm van dynamiek. Door elk jaar opnieuw op vaste tijdstippen te maaien, kunnen die plantensoorten zich vestigen of handhaven welke qua cyclus van groei, bloei en zaadvorming binnen de gevoerde maaicyclus passen. Wanneer nu het tijdstip, het ritme of ook de manier van maaien veranderd wordt, zullen bepaalde soorten verdwijnen en op den duur andere soorten zich kunnen vestigen. Als echter deze veranderingen in beheer elkaar sneller opvolgen dan de tijd die nodig is voor de vegetatie (en de bijhorende fauna) om zich aan te passen, verdwijnen de meeste soorten definitief en blijven enkel de zgn. storingsplanten over. Hoe minder wijzigingen in het beheer plaatsvinden, des te beter kan een levensgemeenschap zich ontwikkelen en handhaven. Een voortdurende wisseling van de beheermethodiek leidt daarentegen tot weinig gevarieerde levensgemeenschappen. Dit kunnen we vaststellen in intensief bewerkte landbouwgebieden. Oppervlakte-effect versus isolatie-effect Een andere ecologische wetmatigheid is dat, naarmate de oppervlakte van een bepaald milieutype groter wordt, er meer soorten voorkomen. Dat heeft enerzijds te maken met het feit dat er in grote terreinen meer kans is op een grote milieuvariatie en dus meer levensmogelijkheden en anderzijds met het feit dat grote terreinen geschikt zijn voor dieren die van nature een grote oppervlakte nodig hebben en dat er in het algemeen in grote gebieden meer stabiele populaties aanwezig kunnen zijn. Als er veel individuen van een soort in een gebied leven, heeft het minder gevolgen als door toeval of door ziekte, e.d. de voortplanting eens minder succesvol is, of er een grotere sterfte optreedt. Er blijven dan steeds
module 2 ECOLOGISCHE & BEHEERPRINCIPES
ECOLOGISCHE & BEHEERPRINCIPES Hoofdstuk 2 Inhoudsopgave: Wat is ecologie? Wat is biodiversiteit? Wat is natuurbeheer? Boerennatuur op en rond het erf Wat is ecologie? Wat is ecologie? Wat is ecologie?
Nadere informatieRegionaal Landschap Groene Corridor vzw
Regionaal Landschap Groene Corridor vzw Geen drempels voor Agrarisch natuurbeheer Wat is RLGC? Gït Geïntegreerde projecten Doelstellingen cursus Waarom dit initiatief? Wat willen we bereiken? Uitgangssituatie
Nadere informatieHET KLASSIEKE BEELD VAN NATUUR VERSUS MILIEU
HET KLASSIEKE BEELD VAN NATUUR VERSUS MILIEU Boven en onder: 2 didactische prenten van www.wereldorientatie.net die duidelijk de klassieke tegenstelling tussen natuur en milieu weergeven. Natuur wordt
Nadere informatiegebruikte beeldmateriaal afkomstig van CVN.
MODULE 2 ECOLOGISCHE & BEHEERSPRINCIPES 2.1 Wat is ecologie? 2.1.1 Wetenschappelijke definitie 2.1.2 Moderne maatschappelijke betekenis 2.1.3 Ecosysteem 2.1.4 Niet-levende elementen 2.1.5 Levende elementen
Nadere informatieLEVENSGEMEEN SCHAPPEN
LEVENSGEMEEN SCHAPPEN 1 E e n e i g e n h u i s, e e n p l e k o n d e r d e z o n Waarom groeien er geen klaprozen op het sportveld? Waarom leven er geen kwallen in de IJssel? Kunnen struisvogels wel
Nadere informatie1. Biotische factoren (zijn afkomstig van andere organismen) - voedsel - soortgenoten - ziekteverwekkers - vijanden
Ecologie De wetenschap die bestudeert waarom bepaalde planten en dieren ergens in een bepaalde leefomgeving (milieu) voorkomen en wat de relaties zijn tussen organisme en hun milieu 1. Biotische factoren
Nadere informatieDoel: Na deze opdracht weet je wat een voedselkringloop is en hoe het leven van planten en dieren met elkaar samenhangt.
Thema: Bestaat vrede? Vak: Ruimte, aarde en milieu De ecologische kringloop De voedselkringloop Moeilijkheid: *** Tijdsduur: ** Juf Nelly De kringloop in de natuur Doel: Na deze opdracht weet je wat een
Nadere informatieverwerking : wat is een bos?
verwerking : wat is een bos? Leven vestigt zich op plaatsen waar het goed is om te leven. Er zijn verschillende factoren die de leefomgeving vorm geven : levende factoren, niet-levende factoren en menselijke
Nadere informatieIn de ecologie bestudeert men de relatie tussen de organismen en het milieu waar ze voorkomen.
Samenvatting Thema 3: Ecologie Basisstof 1 In de ecologie bestudeert men de relatie tussen de organismen en het milieu waar ze voorkomen. Waarom leeft het ene dier hier en het andere dier daar? Alle organismen
Nadere informatieEcosysteem voedselrelaties
Ecosysteem ecologie Ecosysteem voedselrelaties Oceanen: voedselweb + energiestromen Ga naar Mypip.nl en open de oefening 3 voedselketen - voedselweb Doe de oefening en maak vervolgens de aangeleverde vragen.
Nadere informatieInleiding Indeling van het plantenrijk Indeling van het dierenrijk Andere manieren van ordenen Ecologie...
ECOLOGIE Inhoudsopgave Inleiding... 3 Indeling van het plantenrijk... 4 Indeling van het dierenrijk... 5 Andere manieren van ordenen... 6 Ecologie... 6 Biotische- en a-biotische factoren... 9 Producenten,
Nadere informatieSamenvatting Biologie Ecologie Thema 3
Samenvatting Biologie Ecologie Thema 3 Samenvatting door P. 1299 woorden 7 januari 2013 6,4 15 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Thema 3 Ecologie Basisstof 1 Invloeden uit het milieu:
Nadere informatieSamenvatting Biologie Thema 3 Ecologie
Samenvatting Biologie Thema 3 Ecologie Samenvatting door H. 1342 woorden 24 januari 2014 4 9 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie Thema 3 Ecologie Basisstof 1 In de ecologie
Nadere informatieEcologisch Beheer. Speeldernis.nl, Rotterdam
Ecologisch Beheer Speeldernis.nl, Rotterdam Inleiding Koen van der Hauw Ecologisch: Aandacht voor mens Aandacht voor inheemse planten en dieren Aandacht voor milieu Groenling: Ecologisch Beheer 2 Opbouw
Nadere informatieAerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en aminozuren) met behulp van zuurstof, waardoor energie vrijkomt om ATP te maken.
Begrippenlijst door Lauke 1056 woorden 23 oktober 2017 5,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Begrippen biologie hoofdstuk 2 Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en
Nadere informatieE C O L O G I E Ecologie Factoren die invloed hebben op het milieu: Niveaus van de ecologie:
E C O L O G I E Ecologie = wetenschap die bestudeert waarom bepaalde planten en dieren ergens in een bepaald milieu voorkomen en wat de relaties zijn tussen organismen en dat milieu Factoren die invloed
Nadere informatied rm Neder wa e landopg
Opgewarmd Nederland deel Natuur, water en landbouw: aanpassen Ecosystemen en klimaat Water, mens en landschap: eeuwenlang een gevaarlijk samenspel Polders, sloten en plassen: binnenwateren in beweging
Nadere informatieInvloeden uit milieu. In ecologie bestuderen we alle relaties tussen organismen en hun milieu (leefomgeving)
Ecologie Thema1 Invloeden uit milieu In ecologie bestuderen we alle relaties tussen organismen en hun milieu (leefomgeving) Levende natuur Levenloze natuur = biotische factoren = abiotische factoren Niveau
Nadere informatieLESPAKKET ECOLOGIE. Naam. Dierenrijk is onderdeel van
LESPAKKET ECOLOGIE HAVO / VWO Naam Docent Klas LEKKER BEESTEN TUSSEN DE DIEREN Dierenrijk is onderdeel van WELKOM IN DIERENRIJK ELAND Om ervoor te zorgen dat je een leuke en leerzame excursie hebt, volgen
Nadere informatie( BIOLOGISCHE ) Akker- en tuinbouw. Vol met boerenwijsheid én leuke Wist je datjes... CAMPAGNE GEFINANCIERD MET STEUN VAN DE EUROPESE UNIE
BIOLOGISCHE ) Akker- en tuinbouw Vol met boerenwijsheid én leuke Wist je datjes... CAMPAGNE GEFINANCIERD MET STEUN VAN DE EUROPESE UNIE Een krop sla zonder gif Biologische aardappelen, granen en groenten
Nadere informatieKwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?
Kwaliteit van de natuur Hoe spoor je aantastingen op? Ecosystemen en levensgemeenschappen Zoek vergelijkende gebieden (oerbossen, intacte riviersystemen, ongerepte berggebieden, hoogveenmoerassen, etc)
Nadere informatieVoedselweb en voedselketen
Informatie: Moeilijkheid:**** Tijdsduur: *** Een plant groeit, dieren eten die plant op, die dieren worden weer opgegeten door andere dieren, die dieren gaan weer dood, het dier wordt weer opgeruimd door
Nadere informatieBIODIVERSITEIT. RECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS VERsnippering, VER. ONRECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS Klimaatsverandering
BIODIVERSITEIT RECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS VERsnippering, VER ONRECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS Klimaatsverandering DUURZAME ONTWIKKELING INTEGRAAL WATERBEHEER BIODIVERSITEIT Wat? Belang?
Nadere informatieBermenplan Assen. Definitief
Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595
Nadere informatieBiodiversiteit en netwerken
Basiscursus Ecologische Moestuin Biodiversiteit en netwerken Ecologisch tuinieren is 1. Niet destructief, maar constructief tuinieren; 2. Netwerken bevorderen 1. Destructief boeren/tuinieren Pesticiden
Nadere informatieLESPAKKET ECOLOGIE. Naam. Dierenrijk is onderdeel van
LESPAKKET ECOLOGIE VMBO Naam Docent Klas LEKKER BEESTEN TUSSEN DE DIEREN Dierenrijk is onderdeel van WELKOM IN DIERENRIJK SPOREN Om ervoor te zorgen dat je een leuke en leerzame excursie hebt, volgen hier
Nadere informatiePlanten. over bloemetjes en bijtjes Knollen en citroenen
Planten over bloemetjes en bijtjes Knollen en citroenen Deze bijeenkomst Planten versus dieren Indeling van het plantenrijk Voortplanting Ecosystemen Indeling van het leven op aarde Er zijn 4 rijken: Bacteriën
Nadere informatieBasiscursus Ecologische Moestuin. Onkruid
Basiscursus Ecologische Moestuin Onkruid Onkruid: veel werk! Onkruid vergaat niet Het komt telkens terug Het groeit harder dan de groenten Wieden helpt maar tijdelijk Herbiciden: nee! Bijen (enz) sterven
Nadere informatieJe zal de spitsmuis maar zijn..
Je zal de spitsmuis maar zijn.. Opdracht: Analyseren 1. Inleiding Bij deze opdracht gaan de leerlingen zelf een voedselweb maken met behulp van gegevens over organismen. Aan de hand van het zelfgemaakte
Nadere informatienatuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN
natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN indeling inleiding: voorstelling a geschiedenis van het natuurbeheer b - biotopen en soorten en hun beheer pauze c - beheer richt zich op de omgeving d - natuurbeheer
Nadere informatieAantekeningen Hoofdstuk 2: Planten, dieren, mensen BBL. 2.1 Namen 1 Hoe komen planten en dieren aan hun naam? De naam van een plant of een dier kan: *
Aantekeningen Hoofdstuk 2: Planten, dieren, mensen BBL 2.1 Namen 1 Hoe komen planten en dieren aan hun naam? De naam van een plant of een dier kan: * * * 2 Hoe kun je de naam van een organisme opzoeken?
Nadere informatieThema 2 Planten en dieren
Naut samenvatting groep 7 Mijn Malmberg Thema 2 Planten en dieren Samenvatting Eten en gegeten worden Als je de leefomgeving van een plant of dier bestudeert, kijk je naar de levenloze natuur; dus naar
Nadere informatieVerschillende voedselketens
W.o.-natuur 6e leerjaar Lesfiche Verschillende voedselketens Eindtermen 1.7 De leerlingen kunnen de wet van eten en gegeten worden illustreren aan de hand van minstens twee met elkaar verbonden voedselketens.
Nadere informatieLandschapsecologie. Cursus Natuurgids
Landschapsecologie Cursus Natuurgids 2. Ecologische processen en patronen in het landschap 4. Historische ecologie Deze les is te beschouwen als een basishandleiding voor de biotoopstudie! 2 1 1. Planten
Nadere informatie1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie. Kortom alle processen in organismen.
THEMA 1 1 Stoffen worden omgezet 2 Fotosynthese 3 Glucose als grondstof 4 Verbranding 5 Fotosynthese en verbranding 1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken
Nadere informatieKlimaten Verschillende klimaten - Tropisch klimaat - Droog klimaat - Gematigd klimaat - Landklimaat - Poolklimaat - Mediterraan klimaat - Subtropisch klimaat https://schooltv.nl/video/klimaatzones-van-de-wereld-waarom-zijn-er-verschillende-klimaatzones/
Nadere informatieSamenvatting Biologie Hoofstuk 6: Ecologie
Samenvatting Biologie Hoofstuk 6: Ecologie Samenvatting door G. 2238 woorden 22 november 2016 7,2 15 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Samenvatting Biologie 1 Wat is ecologie Het milieu
Nadere informatieAbiotische factoren: alle invloeden uit de levenloze natuur (temperatuur, wind, licht)
Samenvatting door B. 911 woorden 16 juni 2015 7 59 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 1 Abiotische factoren: alle invloeden uit de levenloze natuur (temperatuur, wind, licht)
Nadere informatieVelt presenteert: de ecotuin
Velt presenteert: de ecotuin Behoefte aan duidelijkheid over ecotuin Begrip ecotuin niet altijd voor iedereen duidelijk verwarring over begrip ecotuin onduidelijkheid onder collega s begrip wordt niet
Nadere informatieBESTUIVERS IN HET LANDSCHAP
BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP INTRODUCTIE Biodiversiteit: Biodiversiteit of biologische diversiteit is een graad van verscheidenheid aan levensvormen binnen een gegeven ecosysteem, bioom of een gehele planeet.
Nadere informatieInformatie reader. Over bomen
Informatie reader Over bomen Bron: een selectie uit folders van de bomenstichting Hoe groeit een boom? blz. 1 t/m 4 Bomen en mensen blz. 5 t/m 7 Bomen en feesten blz. 8 t/m 10 Bomen en medicijnen blz.
Nadere informatieDossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer:
Bijlagen bij verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014: 1. Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen; 2. Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud.
Nadere informatieBijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 2006
Bijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 26 tijdvak 1 BIOLOGIE CSE GL EN TL COMPEX Deze bijlage bevat informatie. 613-1-589b DUINEN INFORMATIE 1 DUINGEBIEDEN Het grootste deel van de Nederlandse kust bestaat uit duingebieden.
Nadere informatieUNITING THE ORGANIC WORLD
International Federation of Organic Agriculture Movements Principles of Organic Agriculture 1 Beginselen van de Biologische Landbouw De Beginselen vormen de wortels, waaruit de biologische landbouw groeit
Nadere informatieWerkblad - Les 2 - Waterbouw en ecologie
BOUWEN MET DE NATUUR In Nederland proberen we de natuur te herstellen, maar de natuur kan zelf ook een handje helpen. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de aanleg van de Marker Wadden, een eilandengroep in het
Nadere informatieLes Koolstofkringloop en broeikaseffect
LESSENSERIE ENERGIETRANSITIE Basisles Koolstofkringloop en broeikaseffect Werkblad Les Koolstofkringloop en broeikaseffect Werkblad Zonlicht dat de aarde bereikt, zorgt ervoor dat het aardoppervlak warm
Nadere informatieOoibossen zijn bossen die op natuurlijke wijze zijn ontstaan en langs rivieren groeien.
Ooibossen Definitie Ooibossen zijn bossen die op natuurlijke wijze zijn ontstaan en langs rivieren groeien. Ooi is een oud woord voor nat terrein nabij een rivier Deze bossen worden voortdurend blootgesteld
Nadere informatieOrganisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar
17-1- Organisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar BODEM De Bodem Van Groot naar Klein tot zeer klein 2 1 17-1- Bodemprofiel Opbouw van de bodem Onaangeroerd = C Kleinste delen = 0 en A Poriënvolume
Nadere informatieWandeling n 12 : Al basse Hé : Durbuy Bewegwijzering :
Wandeling n 12 : Al basse Hé : Durbuy Bewegwijzering : Deze wandeling te midden van het oude dorpsgedeelte van Heyd neemt je mee langs een netwerk van hagen. Deze hagen, waarvan we het nut vergeten zijn,
Nadere informatiePACCO-PARAMETERS DO - DOSSOLVED OXYGEN EC- DE ELEKTRISCHE CONDUCTIVITEIT ORP- DE REDOXPOTENTIAAL T - DE TEMPERATUUR. PaccoParameters
PACCO-PARAMETERS PH DO - DOSSOLVED OXYGEN EC- DE ELEKTRISCHE CONDUCTIVITEIT ORP- DE REDOXPOTENTIAAL T - DE TEMPERATUUR PH De ph geeft de zuurtegraad van het water weer. Ze varieert doorgaans op een schaal
Nadere informatieEindexamen biologie pilot vwo I
West-Europese duinvalleien bedreigd Natte kalkrijke duinvalleien met hun typische plantengemeenschappen worden steeds zeldzamer, niet alleen in Nederland maar in heel West-Europa. Dit komt niet alleen
Nadere informatieVeilig werken. Duurzaam bodemgebruik in de landbouw
Veilig werken Duurzaam bodemgebruik in de landbouw Programma voor vandaag: Duurzaam bodemgebruik in de landbouw Kahoot Oefentoets bodemgebruik Veilig werken & Duurzaam bodemgebruik? Veilig werken & Duurzaam
Nadere informatieZorg voor de rand. Leaderproject Meetjesland In de ban van de rand. Samenwerking voor Agrarisch Landschap vzw (SVAL) Vande Ryse Luc
Studieavond voedergewassen en veehouderij 5 februari 2019 Zorg voor de rand Leaderproject Meetjesland 2017 2019 In de ban van de rand Samenwerking voor Agrarisch Landschap vzw (SVAL) Vande Ryse Luc Inhoud
Nadere informatieBIODIVERSITEIT IN GEUREN EN KLEUREN
1 BIODIVERSITEIT IN GEUREN EN KLEUREN Doel: - lln maken kennis met het begrip biodiversiteit - lln ontdekken dat er verschillende soorten planten en dieren zijn - lln ontdekken dat de dieren en planten
Nadere informatieWat weet jij over biologisch en over de bodem?
Met leuke vragen, opdrachten en experimenten voor thuis! Wat weet jij over biologisch en over de bodem? Biologisch, lekker natuurlijk! Heb je er wel eens over nagedacht dat alles wat je eet, van een plant
Nadere informatieWat is biodiversiteit? Hoeveel biodiversiteit is er (wereldwijd en
Biodiversiteit Cursus Natuur-in-zicht 1 Inhoud Wat is biodiversiteit? Hoeveel biodiversiteit is er (wereldwijd en bij ons)? Waar komt die biodiversiteit vandaan? Waarom is biodiversiteit belangrijk? Hoe
Nadere informatieDe Dennen. Wandelen. Paardrijden. Fietsen. Onderedeel van Nationaal Park Duinen van Texel
Staatsbosbeheer Nationaal Park Duinen van Texel Ruijslaan 92, 1796 AZ De Koog T 0222-317741 www.staatsbosbeheer.nl Wandelen Fietsen Paardrijden De Dennen Onderedeel van Nationaal Park Duinen van Texel
Nadere informatieIn planten vindt fotosynthese plaats:
Thema6 ecologie + Thema 7 mens en milieu samenvatting 1 invloeden uit het milieu Invloeden uit het Alle organismen worden beïnvloed door hun milieu (leefomgeving) milieu o Het milieu wordt ook door organismen
Nadere informatieDe Dennen. Wandelen. Paardrijden. Fietsen. Onderedeel van Nationaal Park Duinen van Texel
Staatsbosbeheer Nationaal Park Duinen van Texel Ruijslaan 92, 1796 AZ De Koog T 0222-317741 www.staatsbosbeheer.nl Wandelen Fietsen Paardrijden De Dennen Onderedeel van Nationaal Park Duinen van Texel
Nadere informatieSpeluitleg: Gebruik bij de speluitleg het bestand Hoe wordt het spel gespeeld op www.groenewiel.nl/biodiversiteit.
1 IN HET KORT Doel van de les: De kinderen worden zich bewust van de verbanden tussen soorten. Dit gebeurt doordat ze beseffen dat de roofvogel niet alleen een boom en een merel of lijster nodig heeft,
Nadere informatieDe grond waarop wij wonen.
De grond waarop wij wonen. GROEP 7/8 Doel: Planten horen bij de grond waarop wij wonen. Dit onderdeel gaat over het onderzoekend verkennen van de vegetatie in de omgeving van de kinderen van de bovenbouw.
Nadere informatieBiodiversiteit in de hoogstamboomgaard
Nationale Boomgaarden Stichting v.z.w. Vereniging voor pomologie, boomgaard- en landschapsbeheer (staatsblad 2 09-2005) Leopold-III-straat 8 3724 Vliermaal, tel: 012/391188; fax: 012/747438 E-mail: info@boomgaardenstichting.be
Nadere informatieProject Planten ABC. Week 1ABC: Algemeen
Project Planten ABC Week 1ABC: Algemeen Info: Planten Planten eten, ademen en groeien. Sommige planten houden van natte grond. Anderen van droge grond. Sommige planten houden van veel zon en warmte. Anderen
Nadere informatieEindexamen biologie havo 2007-I
Beoordelingsmodel Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag worden twee punten toegekend. Koe redt konijn 1 maximumscore 1 successie 2 B 3 maximumscore 2 voorbeelden van juiste antwoorden: grootschaliger
Nadere informatieBiologie ( havo vwo )
Tussendoelen Biologie ( havo vwo ) Biologie havo/vwo = Basis Biologische eenheid Levenskenmerk Uitleggen hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging
Nadere informatieSamenvatting Biologie Hoofdstuk 9 en 10
Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 96 woorden 2 juni 2007 7,7 9 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Paragraaf 9.1 Gist: Eencellige schimmelsoort die in gedroogde
Nadere informatieBodem. Bodemleven. Bodemverzorging. Gevorderdencursus dl 1 TT Boxtel Volkstuinvereniging Ceres 2013-2014
Bodem Bodemleven Composteren Bodemverzorging Gevorderdencursus dl 1 TT Boxtel Volkstuinvereniging Ceres 2013-2014 Vanavond. Bodem: leer je bodem kennen Bodemvoedselweb Composteren Bodem verbeteren en voeden
Nadere informatieEcologie. Cursus Natuurgids
Ecologie Cursus Natuurgids Hoofdstuk ecologie 1. Wat is ecologie? 2. Abiotische factoren 3. Relaties tussen individuen van dezelfde soort 4. Relaties tussen individuen van verschillende soorten 5. Processen
Nadere informatieCursus Bosbeheer en biodiversiteit WELKOM
Cursus Bosbeheer en biodiversiteit WELKOM Programma Voorstelrondje Presentatie Bosbeheer en biodiversiteit (Patrick) Bosbeheer en mossen (Klaas van Dort) Pauze Bosbeheer en vlinders (Kars Veling) Lunch
Nadere informatieBloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal
Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal Rode draad in deze presentatie Waarom bloemenranden op je bedrijf? Natuurlijke plaagbestrijding is dichtbij.
Nadere informatieCellen aan de basis.
Cellen aan de basis. Cellen aan de basis In het thema cellen aan de basis vinden we twee belangrijke thema s uit biologie voor jou terug. 1. Organen en cellen (thema 1 leerjaar 3) 2. Stofwisseling (thema
Nadere informatieVoorbereiding post 2. Hap, ik heb je! Groep 4-5-6
Voorbereiding post 2 Hap, ik heb je! Groep 4-5-6 Welkom bij IVN Valkenswaard-Waalre Dit is de digitale voorbereiding op post 2: Hap, ik heb je! voor groep 4, 5 en 6. Inhoud: Algemeen Verhaal Spel Werkvel
Nadere informatieLEVENSGEMEEN- SCHAPPEN
LEVENSGEMEEN- SCHAPPEN 1 E e n e i g e n h u i s, e e n p l e k o n d e r d e z o n O:18/1 Je ziet hier een aantal planten en dieren. In welke gebieden horen ze thuis? Trek een lijn van de plant of het
Nadere informatieLesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2
Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VMBO NATUUR EN MILIEU De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam binnen.
Nadere informatieInheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid
Inheems zaaizaad Inleiding Gebruik van zaaizaad om een bloemrijke flora te verkrijgen en om insecten als vlinders en bijen te bevoordelen is populair en wint steeds meer terrein. Daarbij wordt de ingeschatte
Nadere informatieBij-vriendelijk Beheer
Bij-vriendelijk Beheer Sabine van Rooij en Anjo de Jong, Wageningen Environmental Research 13 november 2018, Klantendag Benchmark Gemeentelijk Groen Waarom? Voor welke soorten? Bijen o 358 soorten in Nederland:
Nadere informatieThema 1: Werken aan biodiversiteit op het Vlaamse platteland (Agrobiodiversiteit) Context
Thema 1: Werken aan biodiversiteit op het Vlaamse platteland (Agrobiodiversiteit) Context Onder biodiversiteit verstaan we de verscheidenheid van levende organismen en ecologische processen. In de landbouw
Nadere informatieBegrazing van natuurgebieden
Begrazing van natuurgebieden Jan Van Uytvanck Knokke 07/12/2017 Thema s 1. Grote grazers in natuurbehoud en beheer 2. Begrazing in de duinen en het Zwin 3. Begrazingsonderzoek Grote herbivoren in natuurbehoud
Nadere informatieBijlage VMBO-KB 2006 BIOLOGIE CSE KB. tijdvak 1. Deze bijlage bevat informatie. 600013-1-663b
Bijlage VMBO-KB 2006 tijdvak 1 BIOLOGIE CSE KB Deze bijlage bevat informatie. 600013-1-663b DUINEN INFORMATIE 1 DUINGEBIEDEN Het grootste deel van de Nederlandse kust bestaat uit duingebieden. De duinen
Nadere informatieEcologie is de wetenschap die relaties tussen organismen en hun omgeving bestudeert
Ecologie is de wetenschap die relaties tussen organismen en hun omgeving bestudeert Een ecosysteem is bestaat uit alle organismen uit een bepaald gebied en alle omgevingsfactoren die invloed hebben op
Nadere informatieWerkblad Naut Thema 2: Planten en dieren
Werkblad Naut Thema 2: Planten en dieren 2.1 Eten en gegeten worden Schrijf op wat het dier eet in deze voedselketen De ijsbeer eet De zeehond eet De vis eet De krill eet Dit zijn algen, algen zijn heel
Nadere informatieMaatregelen voor bosherstel
Veldwerkplaats Voedselkwaliteit en biodiversiteit in bossen Maatregelen voor bosherstel Gert-Jan van Duinen Arnold van den Burg Conclusie OBN-onderzoek bossen Te hoge atmosferische stikstofdepositie Antropogene
Nadere informatieDe patrijs, klant van de akkerrand. Achtergrondinformatie bij de lesbrief voor kinderen.
De patrijs, klant van de akkerrand. Achtergrondinformatie bij de lesbrief voor kinderen. Tekeningen Ciel Broeckx, juni 2010. 1 De Europese Unie heeft in 2002 afgesproken om het verlies aan biodiversiteit
Nadere informatieeconomische mogelijkheden sociale omgeving ecologisch kapitaal verborgen kansen
economische mogelijkheden sociale omgeving ecologisch kapitaal verborgen kansen REDD+ een campagne voor bewustwording van suriname over haar grootste kapitaal Wat is duurzaam gebruik van het bos: Duurzaam
Nadere informatieVegetatie van Nederland
Vegetatie van Nederland Vegetatie van Nederland Met Bosanemoon: Zomereik Gewone es Klimop Eenbes Daslook Bosvergeet-mij-nietje Slanke sleutelbloem Met scherpe boterbloem Grote vossenstaart Gestreepte witbol
Nadere informatieLesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2
Lesbrief Onderbouw voortgezet onderwijs - VWO NATUUR EN MILIEU De haven van Rotterdam is de grootste haven van Europa. Steeds meer spullen die je in de winkel koopt, komen per schip in Rotterdam binnen.
Nadere informatieInhoud 4 e druk Natuuronderwijs inzichtelijk
Inhoud 4 e druk Natuuronderwijs inzichtelijk Inleiding 1 PLANTEN 1.1 Indeling van het plantenrijk 1.1.1 De groene wereld van de planten 1.1.2 Wieren (algen) 1.1.3 Mossen 1.1.4 Paardenstaarten 1.1.5 Varens
Nadere informatieStikstofproblematiek: kader voor duurzame voedselproductie
Stikstofproblematiek: kader voor duurzame voedselproductie Jan Willem Erisman Arnhem, 24 januari 2018 Louis Bolk (1866-1930) Hoe ruimer zou onze opvatting van het leven zijn, indien het ons gegeven was
Nadere informatieHet Regenwoud in Amazonië
Het Regenwoud in Amazonië A. Situering B. Klimaat en vegetatie Warm en altijd nat. Tropisch regenwoud 1. Kenmerken van het tropisch woud Woudreuzen: 40 m hoog en kunnen vrij van de zon en lucht genieten.
Nadere informatieDe duinen hebben een belangrijke functie in ons land:
De duinen De duinen hebben een belangrijke functie in ons land: 1 Zeewering 2 Waterwingebied en waterberging 3 Recreatie 4 Natuurwetenschappelijk onderzoek en natuurstudie Laatst las ik: Als de zeespiegel
Nadere informatie5,5. Samenvatting door M woorden 10 juni keer beoordeeld Allemaal nodig? Wij maken deel uit van de voedselkringloop.
Samenvatting door M. 1285 woorden 10 juni 2013 5,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 13.1 Allemaal nodig? Wij maken deel uit van de voedselkringloop. Consumenten dieren en mensen Afvaleters
Nadere informatieChemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad
Chemisch wateronderzoek 1 water leeft 2 Abio Chemisch wateronderzoek 2 Chemisch wateronderzoek 3 WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek Een goede waterkwaliteit is van groot belang voor het leven van waterdieren
Nadere informatieNationaal Park Hoge Kempen
!! Nationaal Park Hoge Kempen Wat is een vogel? Wat is het verschil tussen roofvogels en uilen? Zijn er grote verschillen tussen roofvogels? Hoe kan ik roofvogels herkennen? Wat is de grootste roofvogel?
Nadere informatieSamenvatting Biologie Hoofdstuk 9, 'Fast Food Island' en Hoofdstuk 10, 'Ecologie'
Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9, 'Fast Food Island' en Hoofdstuk 10, 'Ecologie' Samenvatting door een scholier 1412 woorden 29 juni 2007 6,4 39 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Fast Food Island!
Nadere informatieHandige Harry s. Handleiding en leerdoelen - 2de graad
Handige Harry s Handleiding en leerdoelen - 2de graad Van een aantal dieren kunnen aantonen dat ze aangepast zijn aan hun omgeving. De vaardigheden van dieren in verband brengen met hun levenswijze Voorbeelden
Nadere informatieTournesol - Zonnebloem zelf! Centre Régional d'initiation à l'écologie Ferme d'uccle
OPGELET! De volgende presentatie mag niet gebruikt of verspreid worden aangezien de afbeeldingen niet allemaal eigendom zijn van onze vzw! asbl Tournesol-Zonnebloem vzw Enkel voor didactisch gebruik van
Nadere informatieBeestige bundel van: 1
Beestige bundel van: 1 2 Ordening van organismen organisme = een levend wezen, iets wat leeft. Er zijn meer dan anderhalf miljoen soorten organismen. Om een overzicht te krijgen worden deze organismen
Nadere informatieBIO: ETEN & WETEN INTROLES VOOR DE
BIO: ETEN & WETEN INTROLES VOOR DE 1 e GRAAD 1 LESUUR FICHES VOOR DE LEERLINGEN FICHE 1 - A WORTELEN Biowortelen van een bioboer die kiest voor natuur en milieu. Bio kiest voor natuur en milieu! De biowortelboer(in)
Nadere informatie