Plan-MER. Spoorweginfrastructuur Oude Landen te Ekeren. November 2009

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Plan-MER. Spoorweginfrastructuur Oude Landen te Ekeren. November 2009"

Transcriptie

1 milieubeoordeling volgens integratiespoor ten behoeve van opmaak gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Spoorweginfrastructuur Oude Landen te Ekeren Plan-MER November 2009

2 colofon Vlaams Ministerie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Departement RWO - Ruimtelijke Planning Phoenixgebouw Koning Albert II-laan 19 bus Brussel

3 Inhoudsoverzicht Inhoudsoverzicht... 1 Inleiding Algemene inlichtingen Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan Doelstelling van het plan Ongelijkvloers vertakkingscomplex L27A Spoorbundel Luchtbal Afgeleid project : afgraving tussengebied ter compensatie van ruimtebeslag in waterbergingsgebied Relatie voorgenomen plan met Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Relevante bindende bepalingen Relevante richtinggevende bepalingen Planningsprocessen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan (GRUP) Eigenheid planproces GRUP De essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage Integratiespoor voor de milieueffectenbeoordeling op planniveau Actorenoverleg Voorafgaand overleg- en besluitvormingsproces Project-MER voor aanleg van ongelijkvloerse spoorvertakking en uitbreiding van spoorbundel Luchtbal Milieuhaalbaarheidsstudie spoorbundel Luchtbal Project-MER voor tweede spoortoegang tot Antwerpse haven (stopgezet) Advies van de Vlaamse bouwmeester mbt ongelijkvloerse spoorvertakking Verder overleg- en besluitvormingsproces Plan-MER / GRUP volgens integratiespoor Procedures na vaststelling GRUP Ruimtelijke visievorming Ruimtelijke situering Ruimtelijke context en kenmerken Bestaande feitelijke toestand Bestaande juridische toestand Bestaande ontwikkelingsscenario s voor het plangebied Ruimtelijke ontwikkelingsconcepten en alternatieven Ongelijkvloers vertakkingscomplex Compacte spoorbundel Luchtbal Kwalitatieve buffering naar omgeving Behoud waterbergingscapaciteit Ruimte voor waterlopen en natte natuur Versterken recreatieve relaties Overzicht van bestudeerde alternatieven in voorliggend plan-mer Verdere uitwerking Ruimtelijke visievorming Algemene methodologische aspecten

4 7 Discipline bodem Referentiesituatie Methodiek Bodemkundige bespreking obv bodemkaart Ondiepe boringen ikv grondwateronderzoek Geologische bespreking Bodemgebruik Bodemkwaliteit Effectbespreking Methodiek Bodemverlies Bodemverzet Bodemverontreiniging Spoorvorming en verdichting Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Milderende maatregelen Gebruik onderliggende zandlaag ifv ophoogwerken Vermijden van mors- en lekverliezen van brandstof en olie tijdens aanlegwerken Optimalisatiemaatregelen voor het hergebruik van uitgegraven gronden en de aanvoer van vreemde gronden Volgen van De Codes van goede praktijk voor het werken met uitgegraven bodem Discipline grondwater Referentiesituatie Methodiek Hydrogeologische bespreking Grondwatertafel in het natuurreservaat Oude Landen Grondwatertafel in het parkgebied Oude Landen Grondwaterkwaliteit Effectbespreking Methodiek Invloed op grondwaterkwaliteit Wijziging grondwaterkwetsbaarheid Invloed op grondwaterpeil in natuurreservaat en VEN-gebied Oude Landen Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Milderende maatregelen Beperkte afgraving parkgebied Oude Landen Discipline oppervlaktewater Referentiesituatie Methodiek Hydrografische situering van het gebied Structuurkwaliteit en omleggingen Fysico-chemische en biologische waterkwaliteit Debieten Beschrijving van de wateroverlastproblematiek Situering van de problematiek Toelichting bij hydrologisch en hydrodynamisch model Huidige toestand Beschrijving van de zuiveringsinfrastructuur Effectbespreking Methodiek Wijziging structuurkwaliteit Evaluatie resterende waterbergingscapaciteit tussengebied Oude Landen Belang van het plangebied als bergingsgebied

5 Ruimtebeslag waterbergingsgebied door spoorprojecten Bespreking van belangrijkste resultaten IMDC-studie in het kader van MER tweede spoor en milieuhaarbaarheidstoets spoorbundel luchtbal Evaluatie afgravingsvoorstel tot 2,7 m TAW obv grondwatermonitoring Aanbevelingen vanuit water voor inrichting van het gebied tussen beide spoorprojecten Evaluatie resterende waterbergingscapaciteit in geval van uitvoeringsalternatief spoorbundel Kwalitatieve wijzigingen tgv de exploitatie en onderhoud van het spoor Creosoot voor de behandeling va houten dwarsliggers Metalen deeltjes Herbiciden Wijziging afvoer naar oppervlaktewater Impact op zuiveringsinfrastructuur Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Milderende maatregelen Herstel oevers Oudelandse beek ter hoogte van dwarsing vertakkingscomplex Ecologische inrichting verbindingsgracht tussen Laarse Beek en Oudelandse Beek en herprofilering Oudelandse Beek Afgraving tussengebied ter compensatie van het ruimtebeslag in potentieel waterbergingsgebied door beide spoorprojecten Discipline fauna en flora Referentiesituatie Methodiek Flora Beschrijving van het plangebied Beschrijving van de nabije omgeving : natuurreservaat Oude Landen Beschermde planten en rode lijsten Fauna Beschrijving van het plangebied Beschrijving van de nabije omgeving : natuurreservaat Oude Landen Effectbespreking Methodiek Ecotoopverlies en habitatverlies Verliezen door ruimte-inname spoorprojecten Ecologische evaluatie terreinafgraving Ecotoopwinst door natuurontwikkelingsproject in tussengebied Ecotoopverlies in geval van uitvoeringsalternatief wijkbundel Geluidsverstoring Geluidsverstoring in het natuurreservaat Oude Landen Geluidsverstoring in het toekomstige natuurontwikeklingsgebied Oude Landen Geluidsverstoring in geval van uitvoeringsalternatief wijkbundel Lichtverstoring Verdroging Ecologische barrièrewerking en versnippering Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Milderende maatregelen Beperking van lichthinder Afgraving parkgebied Oude Landen beperken om verdroging te vermijden Ontsnipperingsmaatregelen Discipline landschap, bouwkundig ergoed en archeologie Referentiesituatie Methodiek Het traditionele landschap Scheldepolders ten oosten van de Schelde De relictzone Oude Landen en Laarse Beek Het beschermde landschap Oude Landen Beknopte landschapshistoriek sinds De Ferraris

6 Erfgoedwaarden Archeologische potenties Landschapsecologische relaties Landschapsvisuele bespreking Effectbespreking Methodiek Verlies van erfgoedwaarden Visuele effecten en effecten op ruimtelijke landschapskenmerken Visuele verstoring Aantasting open ruimte Visuele effecten voor uitvoeringsalternatief spoorbundel Effecten op het beschermde landschap Oude Landen Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Milderende maatregelen Archeologisch vooronderzoek Beperking visuele verstoring spoorvertakkingscomplex Verhoging belevingswaarde toekomstig natuurontwikkelingsgebied Discipline geluid en trillingen Referentiesituatie Methodiek Juridisch en beleidsmatig kader VLAREM II Ontwerp KB Besluit van 22/7/ Voorstel tot toetsingskader leden Huidige akoestische klimaat op basis van immissiemetingen Reeds uitgevoerde studies in het kader van vroegere MER s en milieunota Immisiemetingen in het kader van deze mer Toetsing van de meetresultaten aan Vlarem II Toetsing van de meetresultaten aan het ontwerp KB van Huidige klimaat trillingen Berekening kritische afstand voor huidige situatie Effectbespreking Methodiek Geluidseffecten Methodiek Geluidseffecten ter hoogte van vertakkingscomplex Aannames vertakkingscomplex L12 L16A en L27A Gemodelleerde geluidscontouren voor de huidige situatie Gemodelleerde geluidscontouren voor de huidige situatie cumulatief met HSL Effect voor de toekomstige situatie op korte termijn (zonder milderende maatregelen) Effect voor de toekomstige situatie middellange termijn (zonder milderende maatregelen) Geluidseffecten ten gevolge van de spoorbundel Spoorbundel volgens basisproject Spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Trillingseffecten Het voorspellingsmodel Berekening kritische afstand voor situatie na realisatie van vertakkingscomplex Oude Landen Berekening kritische afstand voor situatie na realisatie van vertakkingscomplex Krijgsbaan, middellange termijn Aanduiding woningen met trillingshinder Effectbeoordeling trillingshinder Afweging van uitvoeringsalternatieven voor wijkbundel Milderende maatregelen

7 Effect van geluidsscherm Residueel effect geluidsscherm Residueel effect geluidsscherm ter hoogte van Het Laar : cumulatief effect van het vertakkingscomplex Oude Landen met de exploitatie van de HSL-lijn Bronmaatregelen Discipline mens ruimtelijke functies, mobiliteit, luchtveront-reiniging, geluidshinder, lichthinder en veiligheidsaspecten Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Referentiesituatie Functionele indeling Ruimtelijke relaties Ruimtelijke situering op macro-niveau Ligging ten aanzien van het ruimtelijk systeem en de ruimtelijke structuur Evaluatie van het bestaand ruimtelijk functioneren Ruimtelijke kwaliteiten, potenties en knelpunten Huidige verkeerssituatie Door L27A gedwarste verkeerswegen Overwegen / ontsluiting van de parkzone Oude Landen Huidige luchtverontreiniging in omgevind van bestaande goederenlijn Regionale luchtverontreiniging Effectbespreking Methodiek Functieverlies of -verstoring Gewijzigde beleving Gewijzigde beleving vanuit omliggende woonwijken Gewijzigde beleving vanuit toekomstig natuurrijk park Gewijzigde beleving in geval van spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief Verkeershinder Ten gevolge van vervanging bruggen Ten gevolge van de aanvoer van ophooggronden en afvoer van afgegraven gronden Verkeershinder in geval van spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief Recreatieve ontsluiting van het toekomstige natuurontwikkelijksgebied Potentiële oversteekbaarheid lijn Oversteekbaarheid lijn 27A Verbindende functie spoorwegbermen en -taluds Recreatieve ontsluiting van het toekomstige natuurontwikkelingsgebied Luchtverontreiniging : berekening emissies dieseltreinen op lijn 27A De huidige emissies van het goederenvervoer per trein Emissies na realisatie van het vertakkingscomplex Oude Landen Emissies na realisatie van de vertakking Krijgsbaan Immissiebijdrage van het voorgenomen spoorproject Besluit Geluidshinder : aantal gehinderden en slaapgestoorden Lichthinder Veiligheidsaspecten Afweging van uitvoeringsalternatieven voor wijkbundel Evaluatie ontwikkelingsscenario s Milderende maatregelen Inrichting restruimte die ontstaat door verplaatsing lijn 27A Maatregelen verhoging belevingswaarde Voldoende brede overspanning bij vervanging spoorbrug Prinshoeveweg Gebruik vrachtwagens met grotere laadcapaciteit en vermijden van grondtransport tijdens de spitsuren Uitvoeringstermijn grondverzet van 1 jaar in plaats van 6 maanden Meest optimale route voor aanvoer materialen en grond

8 Voldoende brede overwelving van aan te leggen zijtak van Laarse Beek door vertakkingscomplex Beperking van lichthinder Watertoets en natuurtoets Watertoets Elementen ten behoeve van de watertoets vanuit discipline grondwater Invloed op grondwaterkwaliteit Wijziging grondwaterkwetsbaarheid Invloed op grondwaterpeil in natuurreservaat Oude Landen Elementen ten behoeve van de watertoets vanuit discipline oppervlaktewater Wijziging structuurkwaliteit Oudelandse beek Evaluatie resterende waterbergingscapaciteit tussengebied Oude Landen Kwalitatieve wijzigingen tgv de exploitatie en het onderhoud van het spoor Wijziging afvoer naar oppervlaktewater Natuurtoets : effecten op VEN-gebied Oude Landen Synthese, alternatievenafweging en doorwerking resultaten plan-mer naar GRUP Synthese effectenbeoordeling en noodzakelijke mildering van effecten Discipline bodem Discipline grondwater Discipline oppervlaktewater Discipline flora en fauna Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Discipline geluid en trillingen Discipline mens ruimtelijke functies, gewijzigde belevingskwaliteit, mobiliteit, lucht en veiligheid Conclusie effectbeoordeling Alternatievenafweging voor spoorbundel Luchtbal Doorwerking resultaten plan-mer naar GRUP en vervolgtraject Grensoverschrijdende effecten Leemten in kennis, monitoring en evaluatie Niet technische samenvatting Korte omschrijving en situering van het plan Waarom een MER? Ruimtelijke visievorming vanuit ruimtelijke uitgangspunten Overzicht bestudeerde alternatieven in plan-mer Synthese effectenbeoordeling en noodzakelijke mildering van effecten Discipline bodem Discipline grondwater Discipline oppervlaktewater Discipline flora en fauna Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Discipline geluid en trillingen Discipline mens ruimtelijke functies, gewijzigde belevingskwaliteit, mobiliteit, lucht en veiligheid Conclusie effectbeoordeling en afweging alternatieven BIJLAGE I Handtekening(en) MER-coördinator(en)

9 Inleiding Situering en voortraject Voorliggend rapport is de milieubeoordeling volgens integratiespoor die werd uitgevoerd voor het voorgenomen gewestelijk RUP spoorweginfrastructuur Oude Landen te Ekeren. De milieubeoordeling volgens integratiespoor maakt integraal deel uit van het planningsproces van de opmaak van het ruimtelijk plan. Het voorgenomen gewestelijk RUP is plan-m.e.r.-plichtig in het kader van het decreet van 27 april De nota voor publieke consultatie is door de Dienst MER van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 23 februari Tijdens de publieke consultatie die plaatsvond van 7 maart 2009 tot en met 7 april 2009 kregen het publiek, het maatschappelijk middenveld en alle betrokken instanties de mogelijkheid om kennis te nemen van de doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan en om opmerkingen te geven over de gewenste inhoud van de milieubeoordeling, en in het bijzonder over de belangrijke milieueffecten die ermee samenhangen en de manier waarop deze effecten bestudeerd worden. De ontvangen inspraakreacties en adviezen op de nota voor publieke consultatie werden behandeld op de vergadering van 5 mei Dit overleg resulteerde in richtlijnen dd 12 mei 2009, opgesteld door de Dienst MER. Voor voorliggend plan is reeds een project-m.e.r.-procedure gevolgd. Het project-mer voor Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen) is goedgekeurd op 5 februari Omwille van de beschikbare gedetailleerde informatie uit het project-mer is voorliggend plan-mer uitgewerkt met een detailleringsgraad op projectniveau. Dit is geen standaard methodiek voor milieubeoordelingen op planniveau. Leeswijzer Voorliggend plan-mer bestaat uit twee onderdelen: Een eerste deel (hoofdstukken 1 tot en met 5) bevat een toelichting van de planologische aspecten i.f.v. het RUP. Een tweede deel (hoofdstukken 6 tot en met 17) bevat de milieubeoordeling. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de onderdelen die in dit rapport zijn terug te vinden. Hoofdstuk Hoofdstukindeling Toelichting bij inhoud Inleiding Situering en voortraject Leeswijzer DEEL 1 : Toelichting bij het GRUP 1. Algemene inlichtingen Initiatiefnemer van het plan Coördinatie milieuonderzoek Contactgegevens initiatiefnemer. Contactgegevens MER-coördinator en voorgestelde 7

10 Toetsing aan plan-mer-plicht team van MER-deskundigen en de taakverdeling tussen de deskundigen. 2. Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan 2.1 Doelstelling van het plan 2.2 Relatie voorgenomen plan met Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 2.3 Planningsprocessen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 2.4 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan (GRUP) Toelichting bij 2 spoorprojecten van Infrabel in zone Oude Landen die aan basis van het plan liggen en bij afgeleid project van afgraving tussengebied ter compensatie van ruimtebeslag in waterbergings-gebied. Relevante bindende en richtinggevende bepalingen uit Vlaams structuurplan Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen Afbakening haven van Antwerpen Afbakeningsproces voor landbouw, natuur en bos in de regio Antwerpse gordel en Klein-Brabant Welke elementen zullen in het RUP worden vastgelegd? 3. Eigenheid planproces GRUP 3.1 De planmer-plicht en essentiële kenmerken van milieueffectrapportage 3.2 Integratiespoor voor de milieueffectenbeoordeling op planniveau Waarom is voorliggend plan MER-plichtig? Aan welke kenmerken dient milieubeoordeling volgens wetgeving te voldoen? Toelichting bij het geïntegreerde besluitvormingsproces voor GRUP en plan-mer 4. Actorenoverleg 4.1 Voorafgaand overleg- en besluitvormingsproces 4.2 Verder overleg- en besluitvormingsproces Verantwoording gemaakte keuzes vóór het planningsproces GRUP : project-mer vertakking en spoorbundel, milieuhaalbaarheidsstudie spoorbundel Luchtbal, project-mer tweede spoortoegang, advies Vlaamse bouwmeester. Toelichting bij betrokkenheid van actoren in het planproces en chronologische opsomming van de nog te doorlopen stappen. 5. Ruimtelijk ontwerp 5.1 Ruimtelijke situering met Ruimtelijke context en kenmerken Bestaande feitelijke toestand Bestaande juridische toestand Ontwikkelingsscenario s 5.2 Ruimtelijke ontwikkelingsconcepten Situering plangebied. Welke functies en infrastructuren liggen in de omgeving? Verwijzing naar deel 2 voor uitvoerige beschrijving. Overzichtstabel en kaartmateriaal juridische context. Welke ontwikkelingen binnen of in de omgeving van het plangebied vloeien voort uit eerdere beleidsbeslissingen? Toelichting bij volgende ruimtelijke uitgangspunten die samen de gewenste ruimtelijke structuur vormen: -ongelijkvloers vertakkingscomplex 8

11 5.3 Alternatievenonderzoek 5.4 Verdere uitwerking ruimtelijke visievorming -compacte spoorbundel Luchtbal -kwalitatieve buffering naar omgeving -behoud waterbergingscapaciteit -ruimte voor waterlopen en natte natuur -versterken recreatieve relaties Overzicht van overwogen en verworpen alternatieven tijdens actorenoverleg enerzijds en redelijke alternatieven of varianten die voorwerp zullen zijn van de milieubeoordeling anderzijds. Toelichting bij iteratief planproces gesteund op actorenoverleg, milieubeoordeling en ruimtelijk ontwerp. DEEL 2 : Milieubeoordeling 6. Algemene methodologische aspecten Toelichting bij opbouw van hoofdstukken binnen deel 2 en algemene methodologische aspecten. 7. Discipline bodem 7.1 Referentiesituatie 7.2 Effectbespreking 7.3 Milderende maatregelen Bodemverlies, bodemverzet, bodemverontreiniging, spoorvorming en verdichting 8. Discipline grondwater 8.1 Referentiesituatie 8.2 Effectbespreking 8.3 Milderende maatregelen Invloed op grondwaterkwaliteit, wijziging grondwaterkwetsbaarheid, invloed op grondwaterpeil in natuurreservaat en VEN-gebied Oude Landen 9. Discipline oppervlaktewater 9.1 Referentiesituatie 9.2 Effectbespreking 9.3 Milderende maatregelen Wijziging structuurkwaliteit, evaluatie resterende waterbergingscapaciteit tussengebied Oude Landen, kwalitatieve wijzigingen tgv exploitatie en onderhoud spoor, wijziging afvoer naar oppervlaktewater 10. Discipline fauna en flora 10.1 Referentiesituatie 10.2 Effectbespreking 10.3 Milderende maatregelen Ecotoopverlies en habitatverlies, geluidsverstoring, lichtverstoring, verdroging, ecologische barrièrewerking en versnippering 11. Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 11.1 Referentiesituatie 11.2 Effectbespreking 11.3 Milderende maatregelen Verlies erfgoedwaarden, visuele effecten en effecten op ruimtelijke landschapskenmerken, effecten op beschermde landschap Oude Landen 9

12 12. Discipline geluid en trillingen 12.1 Referentiesituatie 12.2 Effectbespreking 12.3 Milderende maatregelen Geluidseffecten thv vertakkingscomplex, geluidseffecten tgv spoorbundel, trillingseffecten 13. Discipline mens ruimtelijke functies, mobiliteit, luchtverontreiniging en geluidshinder 13.1 Referentiesituatie 13.2 Effectbespreking 13.3 Milderende maatregelen Functieverlies of verstoring, gewijzigde beleving, verkeershinder, recreatieve ontsluiting tussenliggend gebied, berekening luchtemissies dieseltreinen, aantal geluidsgehinderden en slaapgestoorden 14. Watertoets en natuurtoets 14.1 Watertoets 14.2 Natuurtoets Elementen ten behoeve van de watertoets obv conclusies disciplines grondwater en oppervlaktewater Effecten op VEN-gebied Oude Landen 15. Synthese, alternatievenafweging en doorwerking resultaten plan- MER naar GRUP 15.1 Discipline-overschrijdende synthese 15.2 Alternatievenafweging 15.3 Doorwerking resultaten plan- MER naar GRUP Samenvatting over disciplines heen waarin conclusie is opgenomen mbt voorgenomen plan in relatie tot te verwachten milieueffecten. Overzichtstabel met scores per alternatief en per effectgroep. Overzichtstabel met milderende maatregelen en per MM niveau van doorwerking (vb stedenbouwkundige voorschriften GRUP, stedenbouwkundige vergunning, ) 16. Grensoverschrijdende effecten Geen grensoverschrijdende effecten te verwachten. 17. Leemten in kennis, monitoring en evaluatie Leemten mbt het plan, mbt de inventaris en mbt methode en inzicht die tijdens MER-onderzoek werden vastgesteld, hoe ermee werd omgegaan en hoe ze kunnen doorspelen naar de besluitvorming. Eventuele opvolgingsmaatregelen en monitoringprogramma s. 18. Niet technische samenvatting Korte toelichting bij het plan en weergave (in eenvoudige taal) van belangrijkste bevindingen van het plan-mer. 10

13 1 Algemene inlichtingen Initiatiefnemer van het plan De initiatiefnemer is de instantie die het plan (hier het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan) ontwikkelt. Voor de bestemming van het plangebied Oude Landen, weergegeven op de verschillende kaarten in bijlage, is dit de Vlaamse Overheid. Het departement RWO, afdeling Ruimtelijke Planning is hierbij het aanspreekpunt. Adresgegevens: Departement RWO ruimtelijke planning Koning Albert II-laan 19 bus Brussel De projecten die op basis van dit plan worden mogelijk gemaakt zullen worden gerealiseerd door Infrabel. Coördinatie milieuonderzoek Het milieuonderzoek binnen dit planproces, in casu het onderdeel plan-m.e.r., wordt opgemaakt door Natalie Bakx en Gert Van de Genachte (beiden Arcadis Belgium nv) als MER-coördinator 1. Er wordt daarbij in hoge mate beroep gedaan op het eerder opgemaakte project-mer voor de projecten spoorkruisingscomplex en uitwijkbundel (Arcadis, 2008). Natalie Bakx is erkend deskundige Bodem en Water (EDA/512/V2, geldig tot 08/01/2013) Gert Van de Genachte is erkend deskundige Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie (EDA 448/B/V2, geldig tot 22/01/2011) en Mens (EDA 448/A, geldig tot 29/06/2011) Eventueel kunnen de MER-coördinatoren volgende medewerkers, die eveneens tot het projectmer-team behoorden, inzetten voor de uitwerking van de andere MER-disciplines : Mischa Indeherberg, erkend deskundige Fauna en Flora (EDA 677/B, geldig tot 15/01/2012) Guy Putzeys, erkend deskundige Geluid en Trillingen (EDA 393/V-3, geldig tot 28/07/2013) Toetsing aan planmer-plicht De beoordeling van plannen en programma s op hun gevolgen voor het milieu wordt geregeld door het decreet van 27 april 2007 en het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober Bij de bepaling of een plan of programma, in dit geval een ruimtelijk uitvoeringsplan, onder de plan-mer-plicht valt, wordt een onderscheid gemaakt tussen: 1) Plannen die van rechtswege plan-mer-plichtig zijn (geen voorafgaande screening vereist): -Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I of II van het BVR van 10 december 2004 (project-mer-plicht) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, 1 Volgens het DABM (Decreet van 05/04/1995 houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid) moeten de onderzoeken die nodig zijn om een mer op te stellen, uitgevoerd worden door een erkende MER-coördinator. De erkenning als MERcoördinator kan voorlopig echter nog niet toegekend worden aangezien er door de Vlaamse Overheid nog geen criteria zijn vastgesteld voor het erkennen van een MER-coördinator. Daarom wordt voorlopig gewerkt met enkel erkende MERdeskundigen. De erkenning wordt verleend door de Minister voor Leefmilieu op basis van de ervaring en kennis van personen of organisaties in de opmaak van MER s en de uitvoering van specifieke deelonderzoeken 11

14 afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening (een RUP voldoet per definitie aan deze laatste voorwaarde); -Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is; 2) Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben : screeningplicht 3) Plannen voor noodsituaties (niet plan-mer-plichtig, maar hier niet relevant) Onder Bijlage II, categorie 10c valt de aanleg van spoorwegen met een lengte van 1 tot 10 km. Dit impliceert dat voorliggend plan, plan-mer-plichtig is. 12

15 2 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan 2.1 Doelstelling van het plan Het plan heeft als doelstelling om de principes van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen met betrekking tot hoofdspoorwegen uit te werken, met name in dit geval voor de hoofdspoorweg voor goederenvervoer tussen Antwerpen en Montzen, waarvan spoorlijn 27A deel uitmaakt, ter hoogte van de zone "Oude Landen" (Ekeren). Aan de basis van het plan liggen twee spoorprojecten van Infrabel in de zone van de Oude Landen (Antwerpen-Ekeren) op de terreinen ingesloten tussen de spoorlijn 12 (Antwerpen Roosendaal) (verder L12 genoemd) en de spoorlijn 27A (verder L27A genoemd). Het betreft : - De aanleg van een ongelijkvloers vertakkingscomplex op de L27A in het kader van het verhogen van de capaciteit van deze spoorlijn. - De uitbreiding van spoorbundel Luchtbal met het oog op het creëren van voldoende uitwijkmogelijkheden voor het rollend materieel. Het plangebied van onderhavig GRUP omvat het nieuwe ongelijkvloerse vertakkingscomplex op de L27A, de nieuwe wijkbundel Luchtbal en de volledige tussenruimte die zal worden ingericht voor natuur, waterbeheer en recreatief medegebruik. Omdat beide spoorprojecten ruimtebeslag impliceren in een potentieel waterbergingsgebied, werd in het project-mer de ondiepe afgraving van het resterende bergingsgebied voorgesteld met het oog op het neutraliseren van de verminderde cumulatieve berging ten gevolge van dit ruimtebeslag. We beschouwen deze ondiepe afgraving als afgeleid project. Voor een situering van het plangebied verwijzen we naar volgende kaarten in de kaartenbundel : Kaart 2.1: ruime situering plangebied Kaart 2.2: situering plangebied op wegenkaart Kaart 2.3: situering plangebied op luchtfoto Kaart 2.4: situering plangebied op topografische kaart Ongelijkvloers vertakkingscomplex L27A Motivatie noodzaak project De bouw van een ongelijkvloers vertakkingscomplex in het parkgebied Oude Landen zal het bestaande gelijkvloerse vertakkingscomplex Schijn (bij de ingang van het rangeerstation Antwerpen-Noord gelegen) vervangen. Deze ingreep vormt een eerste stap in het verhogen van de capaciteit van de goederenas L27A. De capaciteit van de L27A tussen Mortsel en Antwerpen Noord bedraagt : RP (rijpaden) voor de huidige situatie zonder bijkomende investeringen; RP voor de situatie na het geplande project, dus na omvorming van de vertakking Schijn tot een 13

16 ongelijkvloerse vertakking Oude Landen ; RP voor de situatie na bijkomende omvorming van de vertakking Krijgsbaan tot ongelijkvloerse vertakking. De verhoging van de capaciteit van de L27A is noodzakelijk : - Om een oplossing te bieden voor de reeds bestaande capaciteitsproblemen die zich momenteel voordoen op bepaalde piekmomenten van de dag. Immers tussen 2u en 3u s nachts wordt voor een typische dag de maximum uurcapaciteit reeds bereikt. - Om, voor de toekomst, het hoofd te kunnen bieden aan de verwachte stijging van de goederentrafiek per spoor ingevolge de havenuitbreidingswerken (Deurganckdok, afvoer via Liefkenshoekspoortunnel) en de vooropgestelde groei van het marktaandeel van het spoor in het verwerken van deze goederentrafiek. Realisatie ongelijkvloers vertakkingscomplex voor opvangen trafiekstijgingen op korte termijn De realisatie van een ongelijkvloers vertakkingscomplex in de zone Oude Landen gebeurt door de lijnen 27A en 16A (deze zijn tussen het vormingsstation Antwerpen Noord en Prinshoeveweg reeds aangelegd) verder door te trekken tot de zone gelegen tussen Prinshoeveweg en verkeerscomplex E19-A12, waar voldoende ruimte aanwezig is om een ongelijkgrondse kruising tussen beide lijnen mogelijk te maken.. Hiertoe dienen de tracés van beide spoorlijnen zich van elkaar te verwijderen en dient de hoogteligging aangepast te worden. Dit impliceert belangrijke grondophogingen. Aanpassing van het ongelijkvloers vertakkingscomplex voor de doortrekking Tweede spoortoegang haven Antwerpen tot in Lier voor opvangen trafiekstijgingen op lange termijn Op korte termijn zal de lijn 16A haar eindpunt kennen ter plaatse van het ongelijkvloers vertakkingscomplex met de lijn 27A. Op lange termijn, in het kader van de aanleg van de 2 e spoorontsluiting van de haven van Antwerpen, zal de lijn 16A verder doorgetrokken worden in de richting van Lier. Ter plaatse van het ongelijkvloers vertakkingscomplex zal dan een ongelijkvloers verbindingscomplex gerealiseerd worden tussen de lijnen 16A en 27A. Deze plannen op lange termijn behoren niet tot onderhavig GRUP en zijn geen voorwerp van voorliggend plan-mer. De infrastructuurwerken gepland op lange termijn zijn uiteraard enkel mogelijk na een voorafgaand effectenonderzoek. Bij de ontwikkeling en dimensionnering van milderende maatregelen in de milieubeoordeling van dit GRUP wordt wel rekening gehouden met de plannen van de aanpassing en de doortrekking gepland op lange termijn. Projectkenmerken Met het onderhavig project wordt voorzien om in de zone Oude Landen een ongelijkvloers vertakkingscomplex te realiseren waardoor het mogelijk wordt om de 2 bijkomende sporen van de L16A, zonder spoorversnijding, te kunnen aansluiten op de bestaande L27A. Om dit te kunnen realiseren : - kan de strakke bundeling van de lijnen 27A en 16A niet behouden blijven en dienen beide lijnen zich van elkaar te verwijderen teneinde een onderlinge kruising mogelijk te maken. - dient de hoogteligging van de sporen aangepast teneinde een voldoende hoogteverschil te creëren tussen beide spoorlijnen om een ongelijkvloerse kruising mogelijk te kunnen maken. Belangrijke grondophogingen dienen hier uitgevoerd te worden om de vereiste niveauverschillen te kunnen realiseren. 14

17 2.1.2 Spoorbundel Luchtbal Motivatie noodzaak project Ingevolge de uitbreidingswerken van de spoorinfrastructuur van Antwerpen Centraal zijn een aantal uitwijkmogelijkheden voor Antwerpen Centraal, met name bundel Berchem en bundel Congo, definitief weggevallen. In de toekomst, en zeker bij invoering van het Antwerps Gewestelijk Expressnet (AGEN), zal er nood zijn aan het herstellen van de verloren gegane uitwijkmogelijkheden. De invoering van het Antwerps Gewestelijk Expressnet (AGEN) zal immers leiden tot een frequentere treindienst en een stijging met 50 % van het aantal treinstellen dat dagelijks wordt uitgeweken. Realisatie bijkomende uitwijkcapaciteit op korte en middellange termijn Bijkomende uitwijkcapaciteit voor reizigerstreinen in de Antwerpse agglomeratie zal gerealiseerd worden door aanleg van een nieuwe wijkbundel. Deze bundel zal naast de bestaande bundel Luchtbal worden gebouwd en zal als één geïntegreerde spoorbundel worden geëxploiteerd. Het basisproject voorgesteld door Infrabel voorziet de nieuwe bundel ten noordoosten van de bestaande bundel. In de loop van het project-m.e.r.-proces werd in overleg met Infrabel, door het MER-team een uitvoeringsalternatief uitgewerkt waarbij de nieuwe bundel parallel (dus ten oosten) met de bestaande bundel zal liggen. Met de nieuwe 9-sporige uitwijkbundel zal ± 2400 m lengte uitwijksporen worden gerealiseerd. In combinatie met de restcapaciteit van de bestaande uitwijkbundel Luchtbal zal voldoende lengte aan uitwijksporen worden gecreëerd ter compensatie van het wegvallen van de 2 spoorbundels Berchem en Congo. Projectkenmerken De uitwijkbundel dient te worden opgebouwd uit : - 8 bundelsporen (± 320 m) en een omloopspoor voor rangering en uitrit; - Eén doodspoor : Via het doodspoor (nuttige lengte 60 m) kunnen rangeerbewegingen (in hoofdzaak het vrijmaken van locomotief) uitgevoerd worden; Het spoorpeil van de nieuwe sporen zal op een niveau van +4,50 m TAW liggen. Dit betekent dat de bedding van de nieuwe bundel op +3,80 m TAW dient aangelegd (70 cm onder het niveau van de rail) Afgeleid project : afgraving tussengebied ter compensatie van ruimtebeslag in waterbergingsgebied Motivatie noodzaak compensatie waterberging De zone van het parkgebied Oude Landen volgens het gewestplan (zie kaart 11), is een mogelijke locatie voor waterberging, onderzocht in de hydrologische en hydraulische studie voor het stroomgebied van de Donkse beek, Oudelandse beek en Laarse beek van IMDC (2004). Deze studie had als doel oplossingsvoorstellen en alternatieven te formuleren ter voorkoming van wateroverlast, rekening houdend met de beleidslijnen van het integraal waterbeheer. Eén van de in het eindrapport van 2004 bestudeerde scenario s ter voorkoming van wateroverlast betreft Bergen in de gebieden tussen de spoorlijn 12 (Antwerpen-Roosendaal), de goederenspoorlijn en de nieuwe HSL in combinatie met de verlegging van de Laarse Beek tot monding in de Schijnkoker. 15

18 Door de aanleg van beide spoorprojecten in het parkgebied Oude Landen verkleint de oppervlakte beschikbaar voor waterberging. In de huidige situatie is tussen de bestaande spoorbundel Luchtbal, de goederenlijn 27A en de Prinshoeveweg ca 46 ha beschikbaar voor waterberging. Na aanleg van het vertakkingscomplex en de nieuwe bundel is nog ca 28 ha beschikbaar voor waterberging. Bij aanleg van de tweede spoortoegang zal geen extra ruimtebeslag noodzakelijk zijn in het tussengelegen gebied zodat de oppervlakte beschikbaar voor waterberging op lange termijn niet wijzigt. Om de verminderde waterbergingscapaciteit te compenseren werd afgraving van het tussenliggend gebied voorgesteld, een scenario dat wordt toegelicht in deel 6 van voorliggende nota. 2.2 Relatie voorgenomen plan met Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Relevante bindende bepalingen Spoorweginfrastructuur Het Vlaams Gewest selecteert de bestaande spoorwegvakken die als hoofdspoorweg in aanmerking komen. Het Vlaams Gewest duidt deze spoorwegvakken in de gewestplannen of in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aan. Voor de nieuw aan te leggen spoorwegvakken worden door het Vlaams Gewest in de gewestplannen of in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen terreinen gereserveerd. Tot de hoofdspoorwegen voor het goederenvervoer behoort de internationale verbinding Antwerpen- Lier-Hasselt-Montzen Relevante richtinggevende bepalingen Hoofdspoorwegen De te herwaarderen en te verlengen Ijzeren Rijn (Duinkerken-Antwerpen-Neerpelt-Ruhrgebied) en de goederenspoorlijn Antwerpen-Lier-Hasselt-Montzen worden in het RSV geselecteerd als hoofdspoorwegen voor goederen. Het hoofdspoorwegennet verzorgt de spoorwegverbindingen op internationaal en Vlaams niveau. Het regionale net functioneert als toevoernet (verzamelnet) naar het hoofdspoorwegnet via de hoofdstations. Het hoofdspoorwegennet is het spoorwegennet voor personen en goederen dat naast de (inter)nationale verbindende functie, de groot- en regionaalstedelijke gebieden verbindt en de poorten ontsluit. Het is het spoorwegennet dat bij prioriteit verbeterd wordt en dat wordt uitgebreid om de vooropgestelde ruimtelijke en mobiliteitsdoelstellingen te halen. Er wordt in het RSV voorgesteld om een beperkt aantal nieuwe spoorinfrastructuren te realiseren. Deze nieuwe spoorinfrastructuur wordt in minstens één van de provinciale multimodale verkeers- en vervoermodellen geanalyseerd en geëvalueerd. Voor de weerhouden infrastructuren worden in ruimtelijke uitvoeringsplannen terreinreserveringen vastgelegd. Deze verbindingen maken dan ook in de toekomst onderdeel uit van het hoofdspoorwegennet. Voor het goederenvervoer zijn dat ondermeer : de realisatie van de tweede spoortoegang naar de zeehaven van Antwerpen; een capaciteitsverhoging tussen de zeehaven van Antwerpen en de omgeving van Lier. Stedelijke gebieden Antwerpen werd in het RSV geselecteerd als grootstedelijke gebied. Het stedelijk gebied is een beleidsmatig begrip. In deze gebieden wordt een stedelijk-gebiedbeleid gevoerd waar ontwikkeling, concentratie en verdichting uitgangspunten zijn, maar steeds met respect voor de draagkracht van het 16

19 stedelijk gebied. Dit betekent een beleid gericht op het creëren van een aanbod aan bijkomende woningen in een kwalitatieve woonomgeving, het kwantitatief en kwalitatief voorzien van ruimte voor economische activiteiten, het versterken van het stedelijk functioneren (diensten, gemeenschapvoorzieningen, stedelijke voorzieningen,...) en het stimuleren van andere vormen van mobiliteit. Dit aanbodbeleid in het stedelijk gebied is essentieel om verdere uitzwerming, lintbebouwing en wildgroei van allerhande activiteiten in het buitengebied te vermijden. Complementair hieraan wordt een buitengebiedbeleid vooropgesteld waar ten aanzien van bijkomende ruimte voor woningbouw en ruimte voor economische activiteiten een meer terughoudend beleid wordt gevoerd, en waar de aandacht gaat naar het blijvend functioneren van het wonen en werken in de kernen, de landbouw en de natuur. Poorten De Antwerpse zeehaven wordt in het RSV geselecteerd als poort. Deze poorten zijn van uitzonderlijk belang voor de economische structuur van Vlaanderen. Ze worden afgebakend op Vlaams niveau. De afbakening laat toe om de groei op te vangen binnen de grenzen van dit concentratiegebied van economische activiteit. Bij selectie en afbakening wordt rekening gehouden met de ligging, de ruimtelijke principes voor de gewenste ruimtelijke structuur en de aard van de economische activiteiten. De ontwikkeling van de haven van Antwerpen wordt op die manier gegarandeerd weliswaar binnen de totaliteit van de in het gewestplan vastgelegde bedrijventerreinen. 2.3 Planningsprocessen in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Afbakening grootstedelijk gebied Antwerpen De Vlaamse regering heeft op 5 september 2008 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk Gebied Antwerpen voorlopig vastgesteld. Met dit plan stelt de Vlaamse Regering twee zaken voor: (1) een afbakeningslijn die aangeeft waar de stedelijke ontwikkeling van het Antwerpse in de toekomst kan gebeuren. (2) aanpassingen aan de stedenbouwkundige voorschriften op verschillende locaties om nieuwe ruimte te creëren voor wonen, werken, verkeersinfrastructuur, stadsbossen en stedelijk groen. Dit plan werd onderworpen aan een openbaar onderzoek dat twee maanden duurde, nl. van 6/10/2008 tot en met 4/12/2008. Het plangebied Oude Landen is gelegen binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen. Er worden voor het gebied geen herbestemmingen voorgesteld vanuit de afbakening van het grootstedelijk gebied. Afbakening haven van Antwerpen In het kader van het Strategisch Plan voor de haven van Antwerpen wordt gestreefd naar een nieuwe afbakening van het havengebied. Het Ontwerp-Strategisch Plan voor de haven van Antwerpen heeft de status van een beleidsplan dat ontstaan is op initiatief vanuit de overheid. Momenteel wordt een plan-mer opgesteld voor het ontwerp van strategisch plan voor de haven van Antwerpen (voor beide oevers) en de afbakening van de haven van Antwerpen in haar omgeving. Een strategisch plan wordt opgemaakt mee ter voorbereiding van een Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP), dat het zeehavengebied afbakent en richting geeft aan de invulling van het gebied. Richtlijnen bij het plan- MER dateren van 18/12/2006. Het plan-mer is momenteel in opmaak. Binnen de kennisgeving van het MER werden drie scenario s beschouwd: het nulscenario, scenario A dat uitgaat van ruimtelijke consolidatie van de haven en scenario B dat wordt gekenmerkt door een maximale ruimtelijke uitbreiding van de haven. In alle 3 de scenario s is voor de spoorontsluiting van de haven rekening gehouden met de aanleg van het ongelijkvloers vertakkingscomplex op de goederenlijn L27A. 17

20 Afbakeningsproces voor landbouw, natuur en bos in de regio Antwerpse gordel en Klein- Brabant In uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) stelt de Vlaamse overheid een ruimtelijke visie op voor landbouw, natuur en bos voor de regio Antwerpse Gordel - Klein Brabant. Deze visie zal de basis vormen voor het opmaken van concrete afbakeningsplannen voor landbouw-, natuur- en bosgebieden. De Vlaamse administratie heeft deze nota op 22 september 2008 voorgelegd aan de betrokken gemeenten, provincies en belangengroepen. Zij konden hier tot 25 november 2008 adviezen over uitbrengen. Daarna zal de Vlaamse Regering beslissen over de uitvoering van deze visie. Het plangebied Oude Landen behoort tot de deelruimte Haven en Polder. Voor het parkgebied Oude Landen luidt de visie : Behoud en versterking van gevarieerde valleilandschappen met ruimte voor waterberging. Dit impliceert : - De natuurlijke waterbergingsfunctie van de valleigebieden wordt bewaard en waar nodig hersteld en verder uitgebouwd. Dit is vooral van belang in functie van de bescherming van de stroomafwaarts gelegen gebieden. - Hier wordt ruimte gelaten voor de uitbouw van een sporenbundel. - De structuurkenmerken van de waterlopen worden waar nodig verbeterd door meer ruimte (hermeandering, natuurlijke oevers, ) te voorzien voor de waterloop. - Indien compatibel met de waterberging en de ontwikkeling van de sporenbundel is het ruimtelijk beleid gericht op het behoud van de grondgebonden landbouwfunctie, maar vrijwaart voldoende ruimte voor een duurzame instandhouding en verbetering van de kwaliteit van de valleigebonden natuurwaarden en van de kleine landschapselementen. - Deze valleigebieden worden gedifferentieerd als natuurverwevingsgebied 2.4 Reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan (GRUP) Niet enkel is het van belang de doelstelling van het voorgenomen plan, namelijk het bestemmen van een gebied voor spoorweginfrastructuur (vertakkingscomplex en spoorbundel) in uitvoering van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen te formuleren, maar ook de reikwijdte en detailleringsgraad van het plan. De doelstelling van het plan wordt gedurende het verdere planningsproces verfijnd, geherformuleerd en herwerkt tot een voorontwerp van RUP. Het abstractieniveau van deze doelstelling bepaalt de bewegingsruimte die nog rest voor het planningsproces en de besluitvorming over het plan. De reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan zijn echter meer onderhevig aan verfijning en aanpassing, dit aan de hand van verkregen inzichten en beoordeling van de programma-onderdelen in het lopende planningsproces. Dit is eigen aan het evolutieve en iteratieve karakter van het planningsproces. In het geval van voorgenomen plan werd reeds een projectmer Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel luchtbal in de zone van de "Oude Landen" te Ekeren (Antwerpen) opgemaakt. Deze werd ingediend bij dienst MER op 29/09/2008. De projectmer werd goedgekeurd op 5 februari De reikwijdte van het voorgenomen plan zal van in het begin rekening houden met de dwingende milderende maatregelen die voorgesteld worden in de projectmer en die relevant zijn voor het voorgenomen plan. De reikwijdte van het voorgenomen plan kan als volgt worden aangegeven: - nieuw spoorvertakkingscomplex - uitbreiding bestaande spoorbundel Luchtbal - gebied met functie waterberging, natuurontwikkeling en recreatief medegebruik 18

21 - kwalitatieve buffering naar omliggende gebieden of functies De detailleringsgraad van het voorgenomen plan bestaat uit volgende: - één bestemmingsvoorschrift voor spoorweginfrastructuur waarin de toegelaten werken worden vastgelegd en waarin wordt aangegeven wat met niet benutte ruimte, na aanleg van de infrastructuur, zal gebeuren. - indien mogelijk een bestemmingsvoorschrift (in overdruk) voor ongelijkvloerse infrastructuur - een bestemmingsvoorschrift voor waterberging en natuur - bijzondere aandacht gaat uit voor visuele buffering en andere leefbaarheidsmaatregelen nieuwe spoorvertakking tov nabijgelegen woonwijken Andere specifieke inrichtingsvoorschriften kunnen het resultaat zijn van het planningsproces, in het bijzonder van het actorenoverleg, milieubeoordeling en ruimtelijk ontwerp. Enerzijds kunnen deze vertaald worden in het plan of de voorschriften. Anderzijds kunnen deze niet behoren tot het voorgenomen detailniveau. Deze specifieke inrichtingsmaatregelen die niet kunnen doorwerken in het ruimtelijk uitvoeringsplan, worden dan beschouwd als aanbevelingen of aandachtspunten naar het vervolgtraject tot realisatie van het spoorwegproject (bv. inrichting, vergunningsfase). 19

22 3 Eigenheid planproces GRUP 3.1 De essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage Het gewestelijk RUP spoorweginfrastructuur Oude Landen te Ekeren dient te voldoen aan de essentiële kenmerken van een milieueffectrapportage. De Europese richtlijn 2001/42 /EG inzake milieubeoordeling van bepaalde plannen en programma s is in Vlaanderen omgezet 2 in decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (het zogenaamde DABM). In artikel van dit decreet staat dat een milieubeoordeling als essentiële kenmerken dient te hebben: 1 de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren; 2 de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie; 3 de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie. Onder de toepasselijke regelgeving vallen ook de decreten en uitvoeringsbesluiten die relevant zijn bij de afstemming of integratie in het planmer van elementen zoals de passende beoordeling (decreet voor natuurbehoud) en de watertoets (decreet integraal waterbeheer) en alle wijzigingen en aanvullingen op voorgemelde wetten en besluiten. 3.2 Integratiespoor voor de milieueffectenbeoordeling op planniveau Milieueffectrapportages (m.e.r.) worden op verschillende niveaus en voor verschillende soorten plannen en projecten opgesteld. Daarom is het noodzakelijk om per geval kritisch na te gaan op welke wijze een plan of project kan voldoen aan de bovenvernoemde vereisten. Hierbij is het van belang de bepalingen te volgen zoals vastgesteld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008 betreffende het integratiespoor voor milieueffectrapportage over een RUP. Het integratiespoor houdt in dat de plan-m.e.r. plaatsvindt tijdens het voorbereidend proces van een RUP. Ten laatste op het ogenblik van het versturen van de stukken voor de plenaire vergadering van het RUP is een (al dan niet goedgekeurd) plan-milieueffectrapport (plan-mer) beschikbaar. Tijdens dit voorbereidende proces zijn de ruimtelijke aspecten van het plan aan bod gekomen, maar eveneens de andere aspecten waarmee rekening moet gehouden worden en waarmee de verschillende deelnemers aan het proces wensen dat er rekening mee gehouden wordt. Het is dus tijdens deze periode bij uitstek dat eveneens met de milieueffecten rekening gehouden moet kunnen worden zodat de milieuaspecten terdege meegenomen worden in de verdere opmaak van het plan. In uitvoering van artikel 4 van het decreet ruimtelijke ordening worden de ruimtelijke behoeften van de verschillende maatschappelijke activiteiten gelijktijdig tegen elkaar afgewogen. Er wordt rekening gehouden met de ruimtelijke draagkracht, de gevolgen voor het leefmilieu en de culturele, economische, esthetische en sociale gevolgen. Op deze manier wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit. Dit om te komen tot een duurzame ruimtelijke ontwikkeling, met een evenwichtige afweging tussen economische, ecologische en maatschappelijke aspecten. Zonder dat daarbij een of ander aspect prioriteit heeft over een ander. 2 Meer bepaald via het decreet van 27 april 2007 houdende wijzigingen van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu 20

23 doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het voorgenomen plan actorenoverleg communicatie milieubeoordeling programmaonderdelen ruimtelijk ontwerp afwegen conflicten indien nodig bijstellen cumulatieve effecten beoordelen 3 indien nodig bijstellen voorstel van ruimtelijk uitvoeringsplan indien nodig bijstellen Figuur 1. Integratie plan-mer volgens integratiespoor in planningsproces ruimtelijk uitvoeringsplan. De feitelijke milieubeoordeling binnen het planproces bestaat daarbij uit de 2 grijs gekleurde vakken, i.c. de beoordeling van de programma-onderdelen en de cumulatieve effectbeoordeling 3. Dit wil zeggen dat geen aparte plan-mer (via een aparte procedure) wordt opgemaakt, maar dat de gevolgen voor het milieu (inclusief watertoets, passende beoordeling e.d.m.) in functie van dit voorontwerp GRUP Oude Landen worden onderzocht. Het planningsproces gebeurt volgens de drie pijlers van ruimtelijke planning: actorenoverleg, ruimtelijk ontwerp en beoordeling. Deze pijlers beïnvloeden elkaar wederzijds. Tegelijk leiden ze tot specifieke tussentijdse resultaten en inzichten die mogelijks tegenstrijdig kunnen zijn. Om te voldoen aan de essentiële kenmerken van een milieubeoordeling, worden binnen het planproces volgende stappen gevolgd : de opmaak van een nota voor publieke consultatie die onder andere de reikwijdte en mogelijke inhoud van het milieuonderzoek omvat. Deze nota werd volledig verklaard door de bevoegde dienst MER van het Departement LNE op 23 februari Cumulatieve effecten zijn effecten die zich voordoen wanneer meerdere plannen, projecten, voor eenzelfde gebied worden uitgewerkt en uitgevoerd. Elk plan of project heeft mogelijk zijn effecten, maar door de ruimtelijke groepering kan het zijn dat deze effecten cumuleren, zich opstapelen en dat het gezamelijke effect groter kan worden dan de afzonderlijke effecten.. 21

24 de terinzagelegging van deze nota voor publieke consultatie gedurende 30 dagen onder de vorm van een publicatie op de website van het beleidsdomein RWO en de website van de dienst MER en onder de vorm van een te raadplegen afgedrukte nota in de relevante gemeenten en ter advisering voorgelegd aan administraties; (zie par. 4. Actorenoverleg) via verslag van een richtlijnenvergadering met administraties (zie par. 4. Actorenoverleg) werden door de dienst MER richtlijnen opgemaakt voor de opmaak van het planmer volgens het integratiespoor het plan-mer-deel van het GRUP, met name voorliggend document, is vervolgens opgemaakt door de erkende deskundigen (zie par. 1. Algemene inlichtingen) het plan-mer-deel dient te worden goedgekeurd door de bevoegde dienst MER ofwel voorafgaand aan de plenaire vergadering over het voorontwerp GRUP ofwel tijdens deze plenaire vergadering ofwel uiterlijk voor de voorlopige vaststelling door de Vlaamse Regering Onderstaand schema visualiseert het geïntegreerde plan-m.e.r.-grup-proces waarbij aan de linkerzijde vermeld is welke partij per stap het initiatief neemt. 22

25 Afd Ruimtelijke Planning Opmaak nota voor Publieke consultatie Inhoud: zie - plan-m.e.r. decreet - art 4 1 van Besluit Integratiespoor Afd Ruimtelijke Planning Overmaken aan dienst Mer voor volledigverklaring Dienst Mer: Volledigverklaring van de nota Termijn: 20 dagen Afd Ruimtelijke Planning Voldoende exemplaren bezorgen aan dienst Mer Aantal= betrokken gemeenten + 2 Dienst Mer: Dienst Mer: Iedereen: Nota voor publieke consultatie ter inzage leggen (30 dagen) + Actoren informeren over de ter inzage legging Opmerkingen overmaken aan dienst Mer 1. Op website van initiatiefnemer van RUP 2. Op website van dienst MER 3. Op gemeentehuis van betrokken gemeenten Actoren= genodigden van plenaire vergadering RUP + eventuele toevoegingen van Dienst Mer Aangetekend of met ontvangstbevestiging Schriftelijk, gespecifieerd in nota voor publieke consultatie Dienst Mer: Vergadering om reikwijdte, detailleringsniveau en inhoudelijke aanpak van het plan-mer te bepalen Kunnen aanwezig zijn: - genodigden van plenaire vergadering RUP - instanties die Dienst MER raadpleegde tijdens onderzoek tot m.e.r Vertegenwoordigers moeten gemandateerd zijn Dienst Mer: Beslissing over erkende MER-coördinator en team MER-deskundigen Dienst Mer: Verslag van de vergadering - Binnen 20 dagen - Publicatie op zelfde websites MER-coordinator en team in overleg met planningsteam In overleg met Dienst MER Opmaak plan-mer Gelijktijdig met planningsproces Afd Ruimtelijke Planning ism MER-coordinator en team en dienst Mer: Voltooid plan-mer geïntegreerd in voorontwerp-rup Volledige integratie in toelichtingsnota RUP OF Apart plan-mer Dienst Mer: Goedkeuring plan-mer Schriftelijke goedkeuring - Tijdens plenaire vergadering of - 50 dagen indien goedkeuring gevraagd voor opmaak voorontwerp RUP of - Voor voorlopige vaststelling ontwerp-rup Verder volgt het plan-mer de andere onderdelen van het GRUP in de GRUP-procedure Het verder verloop van de GRUP-procedure is toegelicht onder hoofdstuk 4. 23

26 4 Actorenoverleg 4.1 Voorafgaand overleg- en besluitvormingsproces Voorafgaand aan dit geïntegreerd GRUP plan-mer proces is in het kader van voorafgaande studies op verschillende momenten overlegd met actoren. We geven voor elke studie weer wat voorwerp was van de milieubeoordeling, een overzicht van de stappen in actorenoverleg en besluitvorming en de voornaamste conclusies. Voor een overzicht van beschouwde alternatieven en indien relevant de reden van verwerpen van bepaalde alternatieven wordt verwezen naar paragraaf 5.2. De studies die dit proces voorafgingen betreffen : -Project-MER voor Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen) ; - Milieuhaalbaarheidsstudie spoorbundel Luchtbal ; - Project-MER voor tweede spoortoegang tot Antwerpse haven (stopgezet) Project-MER voor aanleg van ongelijkvloerse spoorvertakking en uitbreiding van spoorbundel Luchtbal Voorwerp milieubeoordeling Het project-mer beperkte zich tot de effecten van de infrastructuur die op korte en middellange termijn wordt aangelegd, met name het ongelijkvloers vertakkingscomplex op de goederenlijn 27A en de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal. Evenwel wordt de doorgroei van deze infrastructuur op lange termijn (met name de aanpassing van het vertakkingscomplex voor de doortrekking van de Tweede spoortoegang tot de haven van Antwerpen tot in Lier) wel toegelicht in zoverre bekend én in zoverre vanuit MER-standpunt relevant. Het is vanzelfsprekend dat de projecten die worden voorzien op lange termijn slechts gerealiseerd kunnen worden na een voorafgaand effectenonderzoek. Voor de uitbreiding van spoorbundel Luchtbal werden 2 alternatieven bestudeerd in het project-mer. Overleg tussen het team van deskundigen en de initiatiefnemer Infrabel leidde immers tot een voorstel van uitvoeringsalternatief voor de nieuwe spoorbundel Luchtbal. Beide alternatieven verschillen qua ligging ten opzichte van de bestaande spoorbundel. Alternatief 1 omvat de aanleg van een nieuwe bundel ten noordoosten van de bestaande bundel. Alternatief 2 omvat de aanleg van een nieuwe bundel parallel met de bestaande bundel. In onderstaande figuur zijn het ongelijkvloerse vertakkingscomplex en beide alternatieven voor de nieuwe spoorbundel op luchtfoto weergegeven. Figuur 2: Situering van vertakkingscomplex (rood) en van nieuwe spoorbundel volgens alternatief 1 (links, oranje) en volgens alternatief 2 (rechts, groen) voor aanleg van de nieuwe spoorbundel Luchtbal 24

27 Actorenoverleg en besluitvorming in het kader van het project-mer De hoofdlijnen van dit actorenoverleg en van de besluitvorming in het kader van het project-mer Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen) worden hieronder chronologisch opgesomd: - Een kennisgevingsnota werd opgemaakt door Arcadis (vroegere Aeolus) in opdracht van Infrabel. Deze kennisgevingsnota werd door de Dienst MER volledig verklaard op 27 november De terinzagelegging liep in Antwerpen van 23 januari 2007 tot 23 februari Parallel aan de terinzagelegging werden de adviezen van volgende administraties en openbare besturen gevraagd: LNE Dienst Hinder en Risicobeheer, LNE Dienst Veiligheidsrapportering, R-O Antwerpen onroerend erfgoed, ANB buitendienst Antwerpen, Stad Antwerpen, Provincie Antwerpen Dienst Ruimtelijke Planning en Mobiliteit, Ekerse districtraad, MOW Mobiliteitscel, VMM afdeling Operationeel Waterbeheer, LNE Afdeling Land, Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke Rijkdommen, Agentschap R-O Vlaanderen Onroerend erfgoed Brussel, R-O Antwerpen Cel Ruimtelijke Planning, Afdeling Wegen en Verkeer Antwerpen, Gouverneur van de Provincie Antwerpen. - Deze administraties werden tevens uitgenodigd op een plenaire bespreking dd 19 maart 2007 onder voorzitterschap van de Dienst MER en resulterend in MER-richtlijnen via het verslag. In deze vergadering werden de reacties uit de terinzagelegging meegenomen. De richtlijnen dateren van 23 mei Het ontwerprapport van de project-mer werd besproken op een vergadering met de adviserende besturen onder voorzitterschap van de Dienst MER dd 31 januari Op deze vergadering werden de genoemde administraties uitgenodigd. Deze ontwerptekstbespreking resulteerde in suggesties tot aanpassing van het MER via het verslag. - Het eindrapport van de project-mer werd ingediend bij de dienst MER op 29 september Goedkeuring van het project-mer door de Dienst MER op 5 februari Voornaamste conclusies Voor een uitgebreide toelichting van de milieubeoordeling opgenomen in het project-mer verwijzen we naar hoofdstuk 6 van voorliggende nota publieke consultatie. De globale conclusie van het project-mer kan als volgt worden samengevat : - Mits toepassing van de voorgestelde milderende maatregelen (zie voor toelichting hoofdstuk 6) heeft de aanleg van een ongelijkvloers vertakkingscomplex op de goederenlijn 27A aanvaardbare milieueffecten. - Voor de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal werd het uitvoeringsalternatief dat in overleg met de initiatiefnemer werd voorgesteld als meest milieuvriendelijk alternatief weerhouden. De aanleg van de nieuwe bundel parallel met de bestaande wijkbundel beperkt de milieueffecten aanzienlijk. - De afgraving van het tussengebied tot 3 à 3,15 m TAW (m.a.w. boven het freatisch grondwaterpeil) en de daaruit volgende realisatie van een waterbergingsgebied van à m³, wordt noodzakelijk geacht bij uitvoering van de spoorprojecten omdat het gebied tussen L12, het goederenspoor L27A en de Prinshoeveweg, werd aangeduid als één van de locaties voor berging in de IMDC-studie Hydrologische en hydraulische studie Donkse, Oudelandse en Laarse beek. Het betreft een zone met een oppervlakte van 24 ha overeenkomend met de oppervlakte waar geen spoorinfrastructuur is voorzien op lange termijn (m.a.w. het gebied tussen de voorziene nieuwe spoorbundel en het vertakkingscomplex Oude Landen na omvorming van het complex ifv de doortrekking van de Tweede spoortoegang tot in Lier). Het is belangrijk deze maatregel uit te voeren voorafgaand aan de realisatie van de spoorprojecten of, indien slechts één van beide spoorprojecten wordt gerealiseerd, voorafgaand aan de uitvoering van dit ene spoorproject. 25

28 4.1.2 Milieuhaalbaarheidsstudie spoorbundel Luchtbal Voorwerp milieubeoordeling De milieuhaalbaarheidsstudie Uitbreiding spoorbundel Luchtbal (Ekeren) en Nieuwe bundel Stuyvenberg (Antwerpen-Dam) bestudeerde de haalbaarheid van twee locaties voor de realisatie van bijkomende uitwijk- en onderhoudscapaciteit voor reizigersmaterieel in de Antwerpse agglomeratie : 1) De uitbouw van het bestaande wijkbundelcomplex Luchtbal met : -de aanleg van bijkomende uitwijksporen ter hoogte van de bestaande bundel, -de integratie van de bestaande wijksporen in dit nieuwe uitwijkcomplex, -de uitbouw ervan tot een volwaardig onderhoudscentrum (met trainwash, onderhoudplatformen,schouwputten, overdekte onderhoudspost) 2) Uitbouw van een bundel Stuyvenberg. Hierbij zouden de activiteiten van de bestaande installaties van Antwerpen Schijnpoort en de nieuw te bouwen installaties ter hoogte van vroegere tractiewerkplaats van de NMBS (tussen viaduct Dam en de brug van de Schijnpoortweg) kunnen geïntegreerd worden. Actorenoverleg en besluitvorming in het kader van de Milieuhaalbaarheidsstudie Het actorenoverleg in het kader van de milieuhaalbaarheidsstudie bestond uit volgende overlegmomenten: - Een startnota werd besproken tijdens het startoverleg op 22 november Volgende administraties waren uitgenodigd voor dit overleg : Cel MER van AMINAL (nu : Dienst MER van LNE), Afdeling Natuur (nu : Agentschap Natuur en Bos) buitendienst Antwerpen, Dienst Waterbeleid provincie Antwerpen, Stad Antwerpen, AROHM Ruimtelijke Planning, Monumenten en Landschappen Antwerpen, VMM afdeling Operationeel Waterbeheer. - Het ontwerprapport van de Milieuhaalbaarheidsstudie werd besproken op een vergadering met de adviserende besturen onder voorzitterschap van de Cel MER dd 26 mei Op deze vergadering werden de genoemde administraties uitgenodigd. Deze ontwerptekstbespreking resulteerde in suggesties tot aanpassing van het MER via het verslag. Het eindrapport van de Milieuhaalbaarheidsstudie dateert van juni Voornaamste conclusies Conclusies van de milieubeoordeling uitgevoerd in het kader van de milieuhaalbaarheidsstudie zijn in zekere mate achterhaald vermits : - Enerzijds de alternatieve locatie Stuyvenberg inmiddels is verlaten omwille van de beleidsovereenkomst tussen NMBS en Stad Antwerpen en de inmiddels toegekende subsidie aan Stad Antwerpen om hier een stedelijk landschapspark aan te leggen. Ondertussen is het stedelijk landschapspark gerealiseerd. - Anderzijds de plannen voor de combinatie van uitwijkbundel met trainwash voor Luchtbal eveneens zijn verlaten. De huidige inzichten van Infrabel geven namelijk aan dat de uitbouw van de bestaande spoorbundel Luchtbal in combinatie met het benutten van de bestaande trainwash Schijnpoort zowel op korte als middellange termijn, een spooroperationeel aanvaardbare oplossing biedt Project-MER voor tweede spoortoegang tot Antwerpse haven (stopgezet) Voorwerp milieubeoordeling In het kader van een betere ontsluiting per spoor van de haven van Antwerpen dient tussen het vormingsstation Antwerpen Noord en de aansluiting op de bestaande lijn 16 (Lier - Aarschot) te Lier een nieuwe, dubbelsporige spoorlijn aangelegd, genaamd Tweede spoortoegang tot de haven van Antwerpen. De aanleg van deze spoorlijn is noodzakelijk enerzijds aangezien de capaciteit van de bestaande reisweg voor het goederenverkeer per spoor van en naar de haven momenteel reeds op sommige momenten van de dag onvoldoende blijkt en anderzijds om in de toekomst het hoofd te kunnen bieden aan de steeds stijgende goederentrafiek die door de haven gegenereerd wordt. 26

29 Actorenoverleg en besluitvorming in het kader van het project-mer Het actorenoverleg in het kader van het stopgezette project-mer bestond uit volgende overlegmomenten: - Een startnota werd besproken tijdens het startoverleg op 1 februari Volgende administraties waren uitgenodigd voor dit overleg : Cel MER Aminal, Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen ROHM Antwerpen, Afdeling Natuur buitendienst Antwerpen, Afdeling Bos en Groen buitendienst Antwerpen, Provincie Antwerpen, AROHM Ruimtelijke Planning, OVAM, AMINABEL, Stad Antwerpen, gemeente Schoten, gemeente Ranst, Stad Lier, Gemeente Wijnegem, gemeente Wommelgem. - Een tussentijds rapport werd besproken tijdens de vergadering met de adviserende besturen onder voorzitterschap van de Cel MER op 25 juni Deze tussentijdse bespreking was technisch van aard en officieus (t.t.z. niet kaderend in de officiële m.e.r.-procedure, op initiatief van Aeolus) en had tot doel de effecten via water, effecten via geluid en visuele verstoringseffecten toe te lichten. Resultaat van het tussentijds rapport was de keuze van een Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) bestaande uit een voorkeur lengteprofiel en een voorkeur dwarsprofiel. - Het ontwerprapport werd besproken op een vergadering met de adviserende besturen onder voorzitterschap van de Cel MER dd 2 oktober Op deze vergadering werden de genoemde administraties uitgenodigd. Deze ontwerptekstbespreking resulteerde in suggesties tot aanpassing van het MER via het verslag. Naar aanleiding van deze laatste vergadering is gebleken dat voor bepaalde betrokken instanties (met name de stad Lier en de gemeente Ranst) de oplossingen die door de MER-deskundigen werden aangereikt, meer bepaald de bovengrondse kruising van de Netevallei te Lier en de bovengrondse kruising van de E313 te Ranst, niet aanvaardbaar waren. Als gevolg daarvan werd aan Infrabel in de loop van 2002 gevraagd om bijkomende studies te verrichten betreffende de haalbaarheid van ondergrondse oplossingen voor de kruising van de Netevallei en de E313. Deze studies werden in 2003 afgerond en aan alle betrokken instanties voogelegd. Er werd echter door de betrokken instanties geen standpunt ingenomen over deze bijkomende haalbaarheidsstudies. Daarenboven maakten deze studies duidelijk dat de onderzochte, ondergrondse varianten het budget in die mate belastten dat de bouwheer INFRABEL van oordeel was dat een verdere voortzetting van de studie op die basis en op dat ogenblik niet meer verantwoord bleek. Voornaamste conclusies In het ontwerprapport vinden we volgende relevante gegevens mbt de projectkenmerken van de Tweede spoortoegang binnen de zone Oude Landen : -In een technisch rapport werd aangetoond dat enkel een oplossing met een bovengrondse kruising van de E19 technisch mogelijk is. -Vanuit de Afdeling Natuur en Bos werd gevraagd om bij de inplanting van de constructies de mogelijkheid te vrijwaren voor het verbinden van de Laarse beek met de Oudelandse beek. Belangrijkste conclusies van de milieubeoordeling relevant voor het plangebied Oude Landen : -Om geluidseffecten te milderen werd een geluidsscherm ten oosten van tweede spoor en ten oosten van het verbindingsspoor A voorgesteld. -Omwille van de ligging in ophoging van het spoorwisselcomplex en de te bouwen spooronderbrugging voor de E19 zal de visuele hinder in de aangrenzende woonwijken aanzienlijk zijn. Voldoende aandacht moet gaan naar de landschappelijke inpassing van het spoorwisselcomplex. -Op lokaal niveau wordt de samenhang tussen het woongebied van Ekeren en de open ruimte Oude Landen (parkgebied volgens gewestplan), een relatie die door de bestaande spoorlijn reeds beperkt was, verder verzwakt. De (informele) toegankelijkheid tot het gebied wordt sterk verminderd. De relatie tussen wonen en groen kan worden versterkt door de Oude Landse beek als ruimtelijke drager te benutten. Langsheen de beek kan een recreatief wandelpad aangelegd worden dat de woonwijk ten oosten verbindt met het groengebied ten westen. 27

30 4.1.4 Advies van de Vlaamse bouwmeester mbt ongelijkvloerse spoorvertakking Op 24 april 2008 werd door Infrabel reeds advies ingewonnen met betrekking tot de aanleg van de ongelijkvloerse spoorvertakking in de zone Oude Landen te Ekeren. In dit advies werd gevraagd het huidige ontwerpteam te versterken op het gebied van het landschapsontwerp. Daarnaast omvatte het advies volgende punten naar het verdere ontwerp toe : - De voorziene nieuwe en verhoogde spoorlijnen en taluds zullen beeldbepalend zijn en vragen onderzoek naar de relatie en samenhang tussen bestaand landschap en nieuwe infrastructuurlandschap en naar betekenis en eventuele bijkomende functies die aan taluds, randen en restzones kunnen worden gegeven. - Het voorzien van een verbinding voor zacht verkeer in combinatie met de doorgang van de Oudelandse beek wordt een waardevol voorstel genoemd. Het tunnelconcept voor de spoorvertakking zou mogelijk ter hoogte van de onderdoorgang plaats kunnen maken voor de meer open onderdoorgang uit het viaductconcept. - Geluidswering en mogelijk andere technische inrichtingen dienen plaatselijk voorzien te worden. Onderzoek is nodig naar landschappelijk weloverwogen inpassing van deze inrichtingen in het ontwerp. 4.2 Verder overleg- en besluitvormingsproces Plan-MER / GRUP volgens integratiespoor Een belangrijk aandachtspunt binnen de opmaak van een GRUP en binnen de milieueffectrapportage is de actieve betrokkenheid en betrokkenheid van actoren bij de besluitvorming. Dit geldt des te meer voor de opmaak van een GRUP en plan-mer volgens het integratiespoor. De hoofdlijnen van dit actorenoverleg en van de besluitvorming zijn reeds deels vervat binnen de toelichting van het proces onder paragraaf 3.2 en worden hieronder chronologisch opgesomd en aangevuld: - Deze nota voor publieke consultatie zal gedurende 30 dagen ter inzage worden gelegd onder de vorm van een publicatie om de website van het beleidsdomein RWO en de website van de dienst MER en onder de vorm van een te raadplegen afgedrukte nota in de relevante gemeenten. Deze terinzagelegging beoogt inspraak op de voorgenomen milieubeoordeling (plan-mer-aanpak). - Deze nota wordt ter advisering voorgelegd aan de administraties die tevens uitgenodigd worden op een plenaire bespreking onder voorzitterschap van de Dienst MER en resulterend in MER-richtlijnen via het verslag. In deze vergadering worden de reacties uit de terinzagelegging meegenomen. - Het ontwerprapport van de milieubeoordeling kan facultatief besproken worden op een vooroverleg met de adviserende besturen onder voorzitterschap van de Dienst MER. Op deze vergadering worden de genoemde administraties uitgenodigd. Deze ontwerptekstbespreking resulteert in suggesties tot aanpassing van het MER via het verslag. - Schriftelijke goedkeuring van het planmer door de Dienst MER gebeurt ofwel tijdens de plenaire vergadering ofwel 50 dagen na indiening (termijn van orde) indien goedkeuring gevraagd voor opmaak voorontwerp RUP ofwel vóór de voorlopige vaststelling van het ontwerp-rup. - Het geïntegrerd voorontwerp GRUP planmer zal worden voorgelegd op een plenaire vergadering onder voorzitterschap van de Afdeling Ruimtelijke Planning waarop de genoemd administraties eveneens uitgenodigd worden. - Voorlopige vaststelling van het ontwerp van GRUP, inclusief de geïntegreerde milieubeoordeling, door de Vlaamse regering. Na vaststelling van het ontwerp van GRUP, inclusief de geïntegreerde milieubeoordeling, zal gedurende 2 maand een openbaar onderzoek worden georganiseerd. Dit openbaar onderzoek verschilt duidelijk van de hoger genoemde terinzagelegging aangezien het inspraak beoogt op het 28

31 voorgenomen plan (GRUP). Behandeling van de adviezen en bezwaren gebeurt door de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening (VLACORO). - Definitieve vaststelling en goedkeuring van het GRUP, inclusief de geïntegreerde milieubeoordeling, door de Vlaamse regering. Gehanteerde kleurlegende Groen : inspraak van de burger Rood : inspraak administraties Blauw : politieke besluitvorming Rol van het plan-mer Het goedgekeurde plan-mer dient samen met het voorlopig vastgestelde GRUP in openbaar onderzoek te gaan. Bij vaststelling van het GRUP dient de initiatiefnemer een verklaring op te stellen die samenvat hoe de milieuoverwegingen in het GRUP werden geïntegreerd, hoe rekening gehouden werd met het goedgekeurde plan-mer en de uitgebrachte adviezen in het kader van het openbaar onderzoek en de redenen waarom gekozen is voor het plan zoals het aangenomen is en dit rekening houdende met de andere redelijke alternatieven die behandeld zijn Procedures na vaststelling GRUP Project-m.e.r.-procedure Voor voorliggend plan is reeds een project-m.e.r.-procedure gevolgd. Het project-mer voor Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen) is goedgekeurd op 5 februari Rol project-mer Het project-mer had tot doel een overzicht te geven van effecten die tgv de geplande (reeds aanwezige) activiteiten kunnen optreden en aan te geven welke maatregelen kunnen leiden tot een reductie of compensatie van deze effecten. Onder andere op basis van deze bespreking van effecten en milderende maatregelen worden de stedenbouwkundige vergunningsaanvragen opgesteld. Inrichtingsschets Natuurpark Oude Landen In opdracht van Infrabel/Tuc Rail maakt ARCADIS momenteel een inrichtingsschets op voor het gebied gelegen tussen de geplande uitwijkbundel, het geplande spoorvertakkingscomplex en de Prinshoeveweg. Doel van deze opdracht is de visie-elementen die in het project-mer werden geformuleerd m.b.t. de inrichting van het tussenliggend gebied, te vertalen naar een samenhangende en gedragen inrichtingsschets. De spoorinfrastructuur en samenhangende kunstwerken zijn niet het voorwerp van deze opdracht maar hun landschappelijke inpassing, via de vormgeving en inrichting van taluds behoort daar wel toe. Rol inrichtingsschets De inrichtingsschets wordt opgesteld in functie van de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag voor beide spoorprojecten en vormt de basis voor het uitvoeringsbestek door Tuc Rail met Infrabel als bouwheer. Procedure vergunningsaanvraag Een stedenbouwkundige vergunningsaanvraag wordt ingediend bij de gemeente. Het definitieve (goedgekeurde) project-mer wordt aan de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning toegevoegd. In de loop van de vergunningsprocedure wordt advies ingewonnen bij verscheidene instanties, inclusief het publiek (openbaar onderzoek). 29

32 5 Ruimtelijke visievorming 5.1 Ruimtelijke situering Het plangebied van onderhavig GRUP omvat het nieuwe ongelijkvloerse vertakkingscomplex op de L27A, de nieuwe wijkbundel Luchtbal en de volledige tussenruimte die zal worden ingericht voor natuur, waterbeheer en recreatief medegebruik. Het plangebied is gelegen op grondgebied van Stad Antwerpen, deelgemeente Ekeren Ruimtelijke context en kenmerken Het plangebied is gesitueerd in de nabijheid van een woonkern (Ekeren) en een groene lob in de rand van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De open ruimte in dit randstedelijk gebied is drager van verbindingen tussen de verschillende lobben. Het groengebied structureert de stedelijke ruimte. Het plangebied bevindt zich in het parkgebied (volgens gewestplan : zie kaart 5.1) Oude Landen, ten oosten van het natuurreservaat en voor een beperkt deel ook in zone met bestemming woongebied en recreatiegebied. Ten noorden ligt Ekeren dat wordt gekenmerkt door een grote en relatief dichtgebouwde woonoppervlakte. Ekeren wordt doorsneden door twee spoorlijnen. Lijn 12 is gericht op personenvervoer en verbindt Antwerpen met Nederland. In de onmiddellijke omgeving bevinden zich drie stations: Sint-Mariaburg, Ekeren en Antwerpen-Noorderdokken. Lijn 27A is gericht op goederenvervoer en ontsluit de haven en het vormingsstation Antwerpen-Noord. Ten zuiden ligt de E19 en het verkeerswisselcomplex A12-E19 die het open landschap begrenzen. De bestaande spoorlijnen vormen een sterke barrière tussen het centrum van Ekeren en de noordoostelijk en oostelijk gelegen woonwijken Sint-Mariaburg en Donk. Ten oosten van het plangebied ligt de wijk Donk (met een voetbalaccommodatie). Het park- en natuurgebied Oude Landen bestaat voornamelijk uit open, natte weilanden. Het parkgebied heeft een lokale extensief-recreatieve functie. Het dagrecreatiegebied ligt als een buffer tussen het woongebied en de spoorlijn 27A Bestaande feitelijke toestand Voor een beschrijving van de bestaande feitelijke toestand voor het plangebied wordt verwezen naar de hoofdstukken 7 tot en met 13 waarin per MER-discipline de referentiesituatie wordt behandeld Bestaande juridische toestand Onderstaand wordt de juridische toestand van het plangebied en zijn omgeving weergegeven voor wat de ruimtelijke planning en het milieubeheer betreft. De bestaande juridische toestand wordt grafisch weergegeven op de hieronder vermelde kaarten. Kaart 5.1 : bestaande juridische toestand gewestplan & RUP/BPA Kaart 5.2 : bestaande juridische toestand natuur Kaart 5.3 : bestaande juridische toestand landschap 30

33 Plan Toelichting Relevantie Gewestplan(nen) of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen Gemeentelijke plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen Gewestplan Antwerpen (K.B ). De spoorinfrastructuur is gepland in parkgebied en deels in woonzone en gebied voor dagrecreatie. Ten westen ligt reservaatgebied en een klein gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Ten noorden van de Prinshoeveweg ligt woongebied. Ten oosten van de bestaande goederenlijn 27A ligt een zone voor dagrecreatie en ten zuiden en zuidoosten van deze lijn 27A is agrarisch gebied gesitueerd. Het plangebied Oude Landen is gelegen binnen de afbakeningslijn van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De Vlaamse regering heeft op 5 september 2008 het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening grootstedelijk Gebied Antwerpen voorlopig vastgesteld. Dit plan werd onderworpen aan een openbaar onderzoek dat twee maanden duurde, van 6/10/2008 tot en met 4/12/ In het plangebied liggen geen gemeentelijke RUPs of BPA s. Ten - noordoosten van het plangebied is het BPA De Bist goedgekeurd op 15/07/1997. Het plan-mer wordt opgesteld ter ondersteuning van een GRUP dat de wijziging van de geldende bestemmingsplannen beoogt. Bepalingen omtrent geluidsemissies zijn gerelateerd aan gewestplanbestemmingen.binnen de discipline geluid wordt de bestaande en toekomstige geluidsverstoring aan de normering getoetst. Beschermde monumenten - - Beschermde dorpsgezichten - - Beschermde landschappen Het gebied Oude Landen ten westen van spoorlijn 12, nl het gebied gesitueerd tussen Ekersesteenweg en L12 is in twee fasen als landschap beschermd omwille van de biologische waarde : het grootste gedeelte bij KB van 13 februari 1980, de overige percelen bij MB van 27 december De effecten op het beschermd landschap komen aan bod in de discipline monumenten en landschappen. Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) - - Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) - - Ramsargebieden - - Gebieden van het duinendecreet - - Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) Ten westen van de spoorbundel Luchtbal ligt de Grote Eenheid Natuur Oude Landen die behoort tot het VEN. Binnen de effectbespreking van de discipline Fauna & Flora worden de effecten op het VEN-gebied bestudeerd. Een synthese of natuurtoets is opgenomen in hoofdstuk 14. Vlaamse of erkende natuurreservaten Ten westen van het plangebied ligt het bijna 100 ha grote erkende natuurreservaat Oude Landen. Met uitzondering van de huidige uitwijkbundel Luchtbal is het parkgebied Oude Landen opgenomen in het visiegebied (mogelijk toekomstig uitbreidingsgebied) van het natuurreservaat. Binnen de discipline Fauna & Flora wordt nagegaan of de waarden van het natuurreservaat worden aangetast en of eventueel natuurpotenties worden gehypothekeerd. Bosreservaten - - Beschermingszones grondwaterwinning - - Bevaarbare waterlopen - - Onbevaarbare waterlopen Het plangebied wordt doorkruist door de Donkse beek en de Binnen de effectbespreking van de Oudelandse beek en ten zuiden van de goederenlijn L27A loopt de discipline water wordt het plan aan de Laarse beek. Deze drie waterlopen zijn van 2de categorie, hetgeen algemene bepalingen van het betekent dat het beheer in handen is van de dienst Waterbeleid van integrale waterbeheer getoetst. Een de provincie Antwerpen. watertoets is opgenomen in hoofdstuk 14. Gewestwegen Ten zuiden van het plangebied liggen A1/E19 en A12. - Spoorwegen Het plangebied wordt in het westen begrensd door de L12 en in het oosten door de L27A. - 31

34 Bestaande ontwikkelingsscenario s voor het plangebied Plan Provinciaal waterbeleid hydrologische en hydraulische studie Donkse beek, Oudelandse beek en Laarse beek Ecostad volgens Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Antwerpen Oude Landen, visie op de ruimtelijke ontwikkeling Erkenningsdossier natuurreservaat Oude landen Stadsbosproject Ruimtelijke visie landbouw, natuur en bos voor regio Antwerpse gordel Klein-Brabant Realisatie non-stop hoofdfietsroute behorend tot het Antwerps fietsroutenetwerk Mobiliteitsplan Antwerpen Ontwikkelingsscenario Inrichting als een gecontroleerd overstromingsgebied van de zone tussen L12, L27A en Prinshoeveweg is weerhouden als één van de maatregelen om de overstromingsproblemen in dit stroomgebied op te lossen. De provincie wenst op korte termijn te starten met de implementatie van de studieresultaten voor het gebied Oude Landen. Het plangebied behoort tot één van de 5 parkgebieden die als zachte ruggengraat de Schelde verbinden met het hinterland van Antwerpen. Basisdoelstellingen van het Noorderpark zijn ondermeer de ontwikkeling van ecologische waarden van de gebieden langs Laarse en Donkse beek, het voorzien van recreatieve en sportfaciliteiten voor Luchtbal, Merksem en Ekeren in afgebakende zones gelinkt aan het park door wandel- en fietspaden. De Stad Antwerpen drukt in haar visierapport voor Oude Landen op de versterking van de relatie tussen natuureservaat Oude Landen en de parkzone Oude Landen die dreigt geïsoleerd te geraken en stelt voor dit te realiseren via een openruimte verbinding aan noordelijke randzone. Ook de realisatie van recreatieve verbindingen tussen parkgebied en omliggende woonzones is essentieel. extensief beheer als basis, lokaal aangevuld met mechanisch beheer. Vooral tegen de Prinshoeveweg zijn een aantal goede kansen aanwezig voor het herstel van bloemrijke graslanden. Op termijn zal dit leiden tot een zeer gevarieerd en zeer natuurlijk ogend landschap met bosjes, ruigten, struweel, graslanden, e.d inrichtings- en beheersvoorstellen voor het plangebied worden afgestemd op die van het natuurreservaat Oude Landen. Het Stadsbosproject stelt voor het plangebied de ontwikkeling voor van een gevarieerd en waterrijk poldergebied met spontane struweel- en bosontwikkelingen. De halfopen bosontwikkeling komt op natuurlijke wijze tot stand en wordt ondersteund door vernattingsmaatregelen zoals het lokaal afgraven van (opgehoogde) gronden (de restanten van oude spoorwegtaluds, als erfgoedwaarde, uitgezonderd), het opstuwen, dichten of gedeeltelijk opvullen van afwateringsgrachten en het lokaal opstuwen van water. Het eindvoorstel gewenste ruimtelijke structuur + uitvoeringsprogramma met voorstel te herbevestigen gebieden dateert van september Op 27 maart 2009 nam de Vlaamse regering kennis van deze visie en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed. Het plangebied behoort tot de zone 7.1 Spoorbundel Oude Landen. Het ruimtelijk concept voor deze zone luidt Behoud en versterking van gevarieerde valleilandschappen met ruimte voor waterberging. Indien compatibel met de waterberging en de ontwikkeling van de sporenbundel is het ruimtelijk beleid gericht op het behoud van de grondgebonden landbouwfunctie, maar vrijwaart voldoende ruimte voor een duurzame instandhouding en verbetering van de kwaliteit van de valleigebonden natuurwaarden en van de kleine landschapselementen. Deze valleigebieden worden gedifferentieerd als natuurverwevingsgebied. Ten westen van de spoorlijn 12 is een hoofdfietsroute uitgestippeld. Een hoofdroute is een gemeentegrensoverschrijdend fietspad dat een verbinding vormt tussen verschillende (woon)kernen of attractiepolen. De non-stop fietsoute is opgenomen in het provinciaal fietsroutenetwerk. De effectieve aanleg van dit fietspad gelegen tussen spoorlijn en Donkse beek zal gebeuren door verharding van de zandweg die momenteel als dienstweg functioneert. In het kader van het functioneel fietsroutenetwerk is in het mobiliteitsplan een voorstel gedaan voor een bijkomende hoofdroute langsheen het goederenspoor (richting haven), met inbegrip van een fietstunnel onder de A12, gecombineerd met de onderdoorgang van het goederenspoor. Het betreft een voorstel voor bijkomende selectie in het provinciaal netwerk dat echter niet officieel is voorgelegd aan de provincie Antwerpen. Om dwarsbewegingen door fietsers over grote infrastructuren als (niet-natuurlijke) barrières, mogelijk te maken wordt in het mobiliteitsplan voorgesteld om een fietsdoorsteek te creëren tussen Donkweg en Prinshoeveweg. 5.2 Ruimtelijke ontwikkelingsconcepten en alternatieven Het onderzoek naar redelijke alternatieven of varianten, is vereist zowel vanuit het planningsproces als van de plan-m.e.r. De milieubeoordeling van het voorgenomen plan omvat de beoordeling van deze redelijke alternatieven of varianten die op het respectievelijke planniveau van belang zijn (zie par. 2.4). Het betreft alternatieven die realistisch en uitvoerbaar zijn, met name deze die een oplossend vermogen hebben. Het zijn deze alternatieven die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer, onder meer in functie van de mogelijke milieueffecten van het voorgenomen plan. Bij het alternatievenonderzoek is het belangrijk te onderstrepen dat er eveneens een nulalternatief aan bod komt. Het nulalternatief betekent dat het voorgenomen plan niet doorgaat en dat het lopende beleid verder gezet wordt (zie par ). 32

35 De gewenste ruimtelijke structuur voor het plangebied Oude Landen zal vanuit visie-elementen, de opbouw van ruimtelijke uitgangspunten en de (milieu)beoordeling van het voorgenomen plan verder vorm krijgen. Deze uitgangspunten vormen zodoende de bouwstenen waarmee in de volgende fase van planvorming het plan meer vorm krijgt. De uitgangspunten bevatten als vertaling van de visie op de ontwikkeling van het plangebied en de omgeving de sturende principes voor de verdere ruimtelijke ontwikkeling en vormen uiteindelijk de inhoudelijke basis voor de verordenende elementen en voorschriften in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Concreet kunnen de volgende ruimtelijke uitgangspunten worden vooropgesteld als opbouw van de ruimtelijke visie: - ongelijkvloers spoorkruisingscomplex met keuze voor tussenvariant tussen open en gesloten kruisingscomplex - compacte uitwijkbundel (zonder onderhoudsfaciliteiten) waarvoor 2 bundelalternatieven worden weerhouden - kwalitatieve buffering naar omgeving - behoud waterbergingscapaciteit - ruimte voor waterlopen en natte natuur - versterken recreatieve relaties De verschillende planonderdelen worden in volgende paragrafen toegelicht. Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan de reeds in beschouwing genomen alternatieven die tijdens het voorafgaand actorenoverleg (zie par 4.1) werden verworpen en de alternatieven die voorwerp zijn van de milieubeoordeling van onderhavig planproces. In paragraaf is een overzicht gegeven van de alternatieven bestudeerd in het plan-mer Ongelijkvloers vertakkingscomplex Locatieverantwoording en alternatievenonderzoek De locatie van het vertakkingscomplex is vastgelegd rekening houdend met volgende aspecten/voorstudies : - De Vlaamse regering legde het tracé van de Tweede spoortoegang van de haven tussen Antwerpen en Lier vast na kennisname van aantal voorstudies (haalbaarheidsstudie, ruimtelijk en milieuonderzoek, externe veiligheidsstudie); - De capaciteitsverhoging die voorliggend plan beoogt dient compatibel te zijn met de latere aanleg van de Tweede spoortoegang; - Een eerste gedeelte van de spoorlijn 16A is reeds gerealiseerd en is strak gebundeld met lijn 27A. Om beide spoorlijnen met elkaar te verbinden wordt een ongelijkvloerse vertakking voorzien en zal dus onvermijdelijk afgeweken moeten worden van de strakke bundeling tussen beide lijnen. De noodzakelijke ruimte voor dit vertakkingscomplex is beschikbaar in de zone tussen Prinshoeveweg, L12 en L27A. Vertakkingscomplex : ontwerp compatibel met plannen op lange termijn De hoogteligging van de sporen van lijnen 27A en 16A dient te worden aangepast teneinde een voldoende hoogteverschil te creëren tussen beide spoorlijnen om een ongelijkvloerse kruising mogelijk te kunnen maken. 33

36 In het kruisingscomplex kruisen beide sporen van L16A één van de sporen van L27A. Ter hoogte van de kruising liggen de sporen van L16A bovenaan. Belangrijke grondophogingen dienen hier uitgevoerd te worden om de vereiste niveauverschillen te kunnen realiseren. Uitgangspunt bij het ontwerp van het kruisingscomplex is dat de nieuw aan te leggen infrastructuur zoveel als mogelijk compatibel dient te zijn met de latere, op langere termijn geplande Tweede spoortoegang tot de haven van Antwerpen in die zin dat de spoorkruisingsbrug L27A-L16A die dient gebouwd ten behoeve van dit sporencomplex kan behouden blijven bij de realisatie van deze Tweede spoortoegang. Ten zuiden van dit kruisingskunstwerk wordt, bij de realisatie van 2e spoorontsluiting voor de haven van Antwerpen, de lijn 16A omgebogen in de richting van de verkeerswisselaar van de E19 om via een viaduct de E19 te kruisen. Voor deze aanpassing van het vertakkingscomplex op lange termijn is, in tegenstelling tot de gegevens opgenomen in het project-mer hieromtrent, geen extra ruimtebeslag noodzakelijk in het tussengelegen gebied ten opzichte van de geplande situatie (op korte en middellange termijn). Dit is een gevolg van de (beperkte) wijzigingen in het spoortracé van de tweede spoortoegang en de ontwerpinspanningen van Tuc Rail in functie van een maximale compatibiliteit tussen de opvatting van het spoorvertakkingscomplex op korte termijn en het aangepaste spoorvertakkingscomplex op lange termijn, bij aanleg van de tweede spoortoegang van de haven van Antwerpen. Open versus gesloten kruisingscomplex Voor het ontwerp van het kruisingscomplex van lijnen L27A en L16A zijn een open en gesloten variant mogelijk : - Gesloten kruisingscomplex : in dit geval ligt het te kruisen spoor van L27A in een te bouwen spoorkoker; - Open kruisingscomplex : in dit geval liggen beide sporen van L16A op een viaduct. Inmiddels werd door Tuc Rail advies gevraagd aan de Vlaamse Bouwmeester. In het advies dd 3/08/2008 vraagt de Vlaamse Bouwmeester ontwerpmatige aandacht voor de doorgang van de Oudelandse beek en het recreatief pad onder het spoorvertakkingscomplex. De Vlaamse Bouwmeester wijst bij het gesloten kruisingscomplex op de consistentie en beheersbaarheid van de taludwerking en de aandacht die, naast de infrastructurele en functionele ontwerpvoering, moet geschonken worden aan de relatie met het bestaande landschap en aan mogelijk bijkomende functies die aan taluds, randen en restzones kunnen worden gegeven. Het voorzien van een verbinding voor zacht verkeer en Oudelandse beek wordt als een waardevol voorstel bestempeld. Deze doorgang dient volgens de Vlaamse Bouwmeester de nodige ontwerpmatige aandacht te verkrijgen om een uitnodigend, veilig en boeiend parcours te kunnen vormen. Omdat een verbinding voor zacht verkeer in combinatie met de Oudelandse beek voldoende ruim moet worden gedimensioneerd om als verbinding tussen woonbuurt en open ruimtegebied te fungeren, werd naar aanleiding van het advies van de Vlaamse Bouwmeester, door Tuc Rail gekozen voor een 34

37 tussenvariant tussen gesloten en open kruisingscomplex. Voorliggend plan-mer bestudeert daarom de tussenvariant die de kwaliteiten van gesloten en open kruisingscomplex combineert. Uitgangspunt is het gesloten kruisingscomplex met de sporen in ophoging gelegen op taluds, maar ter hoogte van de onderdoorgang (van Oudelandse beek en recreatief pad) maken de taluds plaats voor de meer open onderdoorgang uit het viaductconcept Compacte spoorbundel Luchtbal Locatieverantwoording en alternatievenonderzoek Het onderzoek naar alternatieven is uitgevoerd door de interne (technische) deskundigen in Na een spoortechnisch onderzoek werden de meeste alternatieven verworpen : - Alle locatiealternatieven ten zuiden van Antwerpen Berchem werden verworpen om spoortechnische redenen. Voor elke trein die van Antwerpen Centraal uitgeweken wordt naar een uitwijkbundel ten zuiden van Antwerpen Berchem is immers tweemaal een doorrit door het zeer drukke station Antwerpen Berchem noodzakelijk. - Wijkbundel thv vormingsstation Antwerpen Noord wordt verworpen omdat de nog vrijliggende terreinen ofwel beschermd zijn als vogelrichtlijngebied ofwel gereserveerd voor de uitbreiding van de bestaande rangeerinstallaties en omdat het uitwijken van reizigerstreinen onvermijdelijk zou interfereren met het zeer drukke goederenverkeer op de toegangssporen naar Antwerpen Noord. - De uitbreiding van de bestaande bundel in Antwerpen-Schijnpoort-westzijde wordt verworpen omdat het verzadigingspunt van deze installaties bijna bereikt is en er geen ruimte meer beschikbaar is voor de uitbreiding van bestaande installaties. - De zone bundel Q van het station Antwerpen-Schijnpoort kan niet in aanmerking genomen worden voor inrichting van een wijkbundel voor reizigerstreinen owv exploitatieredenen en owv de afwezigheid van uitbreidingsmogelijkheid. - Het station Essen is op 28 km van Antwerpen-Centraal gelegen wat de gestelde maximumafstand overschrijdt. Bovendien is de lijn L12, waarlangs de uitwijkactiviteit zou dienen te gebeuren, reeds een zeer druk bezette lijn die in het kader van het AGEN nog drukker zal worden. Het locatiealternatief Antwerpen Stuyvenberg (Spoor Noord) werd in de milieuhaalbaarheidsstudie (zie paragraaf 4.1.2) nog als valabel alternatief beschouwd. Inmiddels is het duidelijk dat dit alternatief definitief moet worden verworpen als mogelijke locatie voor de realisatie van een uitwijkbundel omwille van de beleidsovereenkomst tussen NMBS en Stad Antwerpen. Deze beleidsovereenkomst omvatte een samenwerking aangaande de ontwikkeling en bevordering van de hefboomfunctie van het spoorwegemplacement Antwerpen Noord met het oog op de herwaardering van de wijken Dam, Stuyvenberg en Seefhoek. Dit impliceerde de verplaatsing van de op het spoorwegemplacement aanwezige uitwijkbundels naar de Luchtbal. Ondertussen is het stedelijk landschapspark gerealiseerd. Compacte bundel ZONDER onderhoudsfaciliteiten De geplande uitbreiding van spoorbundel Luchtbal betreft een uitwijkbundel voor reizigersmaterieel ZONDER onderhoudsfaciliteiten. De plannen voor de combinatie van uitwijkbundel met trainwash, die voorwerp waren van de Milieuhaalbaarheidsstudie voor Luchtbal, zijn immers verlaten. De huidige inzichten van Infrabel geven aan dat de uitbouw van de bestaande spoorbundel Luchtbal in combinatie met het benutten van de bestaande trainwash Schijnpoort zowel op 35

38 korte als middellange termijn, een spooroperationeel aanvaardbare oplossing biedt. 36

39 Twee mogelijke bundelalternatieven De nieuwe bundel zal naast de bestaande bundel Luchtbal worden gebouwd en zal als één geïntegreerde spoorbundel worden geëxploiteerd. Het basisproject voorgesteld door Infrabel voorziet de nieuwe bundel ten noordoosten van de bestaande bundel. In de loop van het projectm.e.r.-proces werd in overleg met Infrabel, door het MERteam een uitvoeringsalternatief uitgewerkt waarbij de nieuwe bundel parallel (dus ten oosten) met de bestaande bundel zal liggen Kwalitatieve buffering naar omgeving Het ongelijkgronds vertakkingscomplex bereikt grote hoogten en zal daarom vanuit verschillende locaties dominant waargenomen kunnen worden, in het bijzonder vanuit de aangrenzende woonwijken (zuidoostrand van Ekeren, westrand van de Ekerse wijken Prinshoeve & Het Laar) maar ook vanuit het tussenliggend gebied. Ook de landschappelijke inpassing van de spoorbundel is belangrijk voor de garantie van een hoge belevingswaarde van het toekomstige natuurgebied. 37

40 5.2.4 Behoud waterbergingscapaciteit Door de aanleg van beide spoorwegprojecten in het parkgebied Oude Landen verkleint de oppervlakte beschikbaar voor waterberging. Om de verminderde waterbergingscapaciteit te compenseren werd in het project-mer afgraving van het tussenliggend gebied voorgesteld, een scenario dat wordt toegelicht in deel 6 van voorliggende nota Ruimte voor waterlopen en natte natuur Om de waterberging in het resterend gebied vanuit de Laarse beek mogelijk te maken is een aftakking van de Laarse beek noodzakelijk. Daarbij zou vanaf de Laarse beek in bundeling met de HST, waar de Laarse beek in een betonnen keurslijf werd gedwongen, een zijtak gegraven worden die permanent ofwel bij pieken een deel van het debiet afleidt naar de Oudelandse beek doorheen het bergingsgebied. De afgraving van het gebied tussen beide spoorprojecten impliceert afgraving van de vette en rijke teelaarde. Hierdor ontstaat sowieso een schraler milieu waarop zich een zeer waardevolle natuur kan ontwikkelen. Gevolg gevend aan en verder werkend op deze essentiële afgraving dient op ecologisch vlak het volgende overwogen : - Bij de ondiepe afgraving zal het toekomstig maaiveld zich nabij het hoogste grondwaterpeil situeren en ontstaat in de winter een plas-dras toestand. De standplaats zal dus aanzienlijk natter worden dan de huidige toestand. - Bij de afgraving wordt een belangrijke variatie voorzien zodat aanvullend op de dras-situatie tijdens de zomer waterhoudende doch erg ondiepe plassen overblijven en tijdens de winter hoger gelegen donken droog blijven. 38

41 5.2.6 Versterken recreatieve relaties De functie van het toekomstig natuurontwikkelings-gebied, met name natuurrijk park dat een meerwaarde biedt aan de inwoners van Ekeren en in tweede instantie de te verwachten bezoekers vanuit Antwerpen-Centrum, kan enkel vervuld worden als voldoende aandacht gaat naar de oversteekbaarheid van de spoorinfrastructuur. Hiervoor zijn ontsnipperingsmaatregelen noodzakelijk Overzicht van bestudeerde alternatieven in voorliggend plan-mer Volgende alternatieven zijn voorwerp van voorliggend plan-mer : Nulalternatief Het voorgenomen plan gaat niet door of het nieuwe vertakkingscomplex en de wijkbundel worden niet gerealiseerd. Enerzijds zal in dat geval de verwachte stijging van de goederentrafiek per spoor ingevolge de havenuitbreidingswerken (Deurganckdok, afvoer via Liefkenshoekspoortunnel) en de vooropgestelde groei van het marktaandeel van het spoor in het verwerken van deze goederentrafiek leiden tot capaciteitsproblemen op de goederenlijn 27A. Anderzijds zal omwille van het wegvallen van de uitwijkbundels Berchem en Congo en de verwachte frequentere treindienst bij invoering van het Antwerps Gewestelijk Expressnet waardoor 50 % meer treinstellen dagelijks moeten worden uitgeweken, een tekort aan uitwijkmogelijkheden optreden. Bij niet doorgaan van het plan zal het lopende beleid verder gezet worden en de ontwikkelingsscenario s beschreven in paragraaf doorgang vinden. In de discipline mens (hoofdstuk 13) zullen de milieu-effecten van de verschillende ontwikkelingsscenario s worden beoordeeld. Tussenvariant kruisingscomplex Zoals hoger verantwoord is door Tuc Rail naar aanleiding van het advies van de Vlaamse Bouwmeester gekozen voor een tussenvariant voor het kruisingscomplex die de kwaliteiten van het gesloten en het open kruisingscomplex combineert. In het plan-mer wordt bij de effectbeoordeling dan ook uitgegaan van deze tussenvariant. Twee bundelalternatieven Voor de uitbreiding van de bestaande bundel Luchtbal bestaan twee uitvoeringsalternatieven die beide voorwerp zijn van voorliggend plan-mer : ligging van nieuwe bundel ten noordoosten van de bestaande bundel (verder genoemd basisproject en ligging van nieuwe bundel parallel (aan oostzijde) met de bestaande bundel (verder genoemd uitvoeringsalternatief ). 39

42 5.3 Verdere uitwerking Ruimtelijke visievorming De verdere opmaak van het plan zal niet enkel gebeuren aan de hand van ruimtelijke afwegingen. Het ruimtelijk ontwerp zal eveneens volgen uit het actorenoverleg (zie hoofdstuk 4) en ook bijkomende informatie uit de milieubeoordeling (zie hoofdstukken 6 tot en met 13) zal sturend zijn. Dit GRUP-proces is een iteratief planproces via de principes van evaluerend ontwerpen waarbij dus actorenoverleg, ruimtelijke visievorming en milieubeoordeling leiden tot de ontwikkeling van nieuwe inrichtingselementen. Er zal gemotiveerd worden (zie hoofdstuk 15) of en in welke mate deze elementen vertaald zullen/kunnen worden in het RUP. Parallel met het geïntegreerde GRUP-planMER-proces wordt in opdracht van Infrabel een ontwerpend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit de uitwerking van een ontwerp- en inrichtingsschetsen voor de spooruitbreidingen zelf, voor de ophogingstaluds en voor de inrichting van het tussenliggend gebied (te ontwikkelen als natuurlijk overstromingsgebied). Dit ontwerpend onderzoek wordt eveneens uitgevoerd in nauw overleg met actoren, waaronder de Vlaamse Bouwmeester. Inzichten uit dit parallel sporend onderzoek kunnen eveneens in dit GRUP worden ingebracht. 40

43 6 Algemene methodologische aspecten Voor voorliggend plan is reeds een project-m.e.r.-procedure gevolgd. Het project-mer voor Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen) is goedgekeurd op 5 februari Omwille van de beschikbare gedetailleerde informatie uit het project-mer is voorliggend plan-mer uitgewerkt met een detailleringsgraad op projectniveau. Dit is geen standaard methodiek voor milieubeoordelingen op planniveau. De milieubeoordeling voor voorliggend plan is, net zoals in de project-mer, uitgewerkt per discipline in de volgende hoofdstukken : Hoofdstuk 7 : discipline bodem; Hoofdstuk 8 : discipline grondwater; Hoofdstuk 9 : discipline oppervlaktewater; Hoofdstuk 10 : discipline geluid en trillingen; Hoofdstuk 11 : discipline flora en fauna; Hoofdstuk 12 : discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; Hoofdstuk 13 : discipline mens - ruimtelijke functies, mobiliteit, luchtverontreiniging, geluidshinder en lichthinder. Het effect lichthinder is behandeld onder de receptordisciplines flora en fauna en mens. Elk hoofdstuk is opgebouwd uit : X.1 Referentiesituatie X.2 Effectbeoordeling X.3 Milderende maatregelen De methodiek voor de bespreking van de referentiesituatie wordt steeds opgenomen in een eerste paragraaf (X.1.1) waarin tevens de afbakening van het studiegebied wordt toegelicht. Het studiegebied van het plan-mer of reikwijdte van het plan-mer is het gebied tot waar de effecten van het voorgenomen plan reiken en is daarom doorgaans ruimer dan het plangebied. De methodiek voor de effectbeoordeling, inclusief beoordelingskaders, wordt toegelicht onder het deel effectbeoordeling (paragraaf x.2.1). In deze milieubeoordeling komt voor de spoorvertakking de tussenvariant in beeld (gesloten kruisingscomplex met ruim gedimensioneerde onderdoorgang van Oudelandse beek en recreatief pad) en voor de spoorbundel Luchtbal de twee uitvoeringsalternatieven : - ligging nieuwe bundel ten noordoosten van de bestaande bundel (basisproject) - ligging parallel aan de bestaande bundel (uitvoeringsalternatief). Per discipline is op het einde van het hoofdstuk Effectbeoordeling een paragraaf toegevoegd waarin de twee uitvoeringsalternatieven worden afgewogen. Onder nulalternatief verstaan we het niet doorgaan van het plan en de verderzetting van het lopende beleid. Hiervoor wordt verwezen naar de ontwikkelingsscenario s beschreven in paragraaf In de discipline mens (hoofdstuk 13) zullen de milieu-effecten van de verschillende ontwikkelingsscenario s worden beoordeeld. In het hoofdstuk 15 is voor de milderende maatregelen in de mate van het mogelijke aangegeven waar deze zullen/kunnen doorwerken (in het grafisch plan van het GRUP, de stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP, op het niveau van de stedenbouwkundige vergunning,.). 41

44 Effecten worden beschreven van de situatie op korte en middellange termijn, m.a.w. na aanleg van het vertakkingscomplex en de nieuwe spoorbundel. De aanpassingen van het vertakkingscomplex gepland op lange termijn in functie van de doortrekking van de tweede spoortoegang behoren niet tot het GRUP en zijn evenmin voorwerp van het plan-mer. Bij de ontwikkeling en dimensionnering van milderende maatregelen wordt wel rekening gehouden met de plannen van de aanpassing en de doortrekking gepland op lange termijn. Belangrijk verschil ten opzichte van het project-mer is de situatie op lange termijn beschreven in het project-mer, namelijk de situatie die ontstaat bij de aanleg van de tweede spoortoegang. In voorliggend plan-mer wordt gesteld dat er geen extra ruimtebeslag op lange termijn noodzakelijk zal zijn in het tussengelegen gebied (terwijl in het project-mer wel rekening was gehouden met extra ruimtebeslag) ten opzichte van de geplande situatie (op korte en middellange termijn). Dit is een gevolg van de (beperkte) wijzigingen in het spoortracé van de tweede spoortoegang en de ontwerpinspanningen van Tuc Rail in functie van een maximale afstemming van spoorvertakkingscomplex op korte termijn en aangepast spoorvertakkingscomplex op lange termijn. Een tweede verschil betreft de gemodelleerde situatie geluid. Naar aanleiding van de richtlijnen bij het plan-mer van 12/05/2009 diende de hogesnelheidslijn Antwerpen-Amsterdam, die parallel met de E19 gebundeld ligt en op zeer korte termijn in gebruik zal zijn, mee beschouwd te worden in de bespreking van de referentiesituatie. Voor de effectbeoordeling van de geplande toestand was daarom een nieuwe modellering nodig ten opzichte van de beschikbare modelleringsresultaten van het project-mer. In het plan-mer zal aangegeven worden waar (en waarom) eventueel verschillen optreden tussen de effectbeoordeling opgenomen in het project-mer en opgenomen in voorliggende milieubeoordeling. 42

45 7 Discipline bodem 7.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied voor de discipline bodem valt samen met het plangebied (parkgebied Oude Landen), aangeduid op kaart 7.1. Effecten van bodemverlies, grondverzet, bodemverontreiniging en verdichting zijn beperkt tot dit plangebied. Referentiesituatie Om op een overzichtelijke wijze de langsheen het tracé aanwezige bodems te kunnen beschrijven worden op de bodemkaart de verschillende bodemtypes gesitueerd. Hiervoor wordt in de eerste plaats de bodemkaart van België gebruikt. Per bodemtype worden de relevante bodemkenmerken opgegeven met speciale aandacht voor de profielopbouw en gevoeligheid voor profielverstoring, de bodemstructuur en gevoeligheid voor structuurbederf bij bewerking, de vochttoestand en het vochthoudend vermogen. Op basis van gegevens van OVAM en van de verschillende betrokken gemeenten wordt een inventaris gemaakt van potentieel verontreinigde sites binnen het studiegebied. Voor de bodemkundige en geologische karakterisering van het studiegebied werd gebruik gemaakt van de volgende bronnen : - Belgische Geologische dienst: Geologische archieven ; - Bodemkaart van België + verklarende tekst; - Resultaten van boringen uitgevoerd in opdracht van TUC Rail langs het tracé; - Resultaten van boringen beschikbaar in de Databank Ondergrond Vlaanderen voor de onmiddellijke nabijheid van het spoorwegtracé. - Resultaten boorbeschrijvingen ter hoogte van de peilbuizen geplaatst in het kader van het grondwateronderzoek. Tot slot wordt beknopt het bodemgebruik binnen het studiegebied besproken Bodemkundige bespreking obv bodemkaart Kaart 7.1 : Bodemkaart met aanduiding van besproken boorlocaties De bodems die in de omgeving van de geplande spoorbundel en het voorziene vertakkingscomplex voorkomen zijn kleiig terwijl noordelijker (tussen de parkzone Oude Landen en het vormingsstation Antwerpen-Noord) overwegend zandige bodems voorkomen. Waar de vallei Schoon Schijn de spoorweg kruist, zijn eveneens kleiige bodems aanwezig. Volgende bodemtypes worden aangetroffen binnen de parkzone Oude Landen, gelegen ten zuiden van de Prinshoeveweg : - suep = sterk gleyige gronden op zware klei (of zwaar kleiig materiaal) met zandig substraat op geringe diepte; - sufp = zeer sterk gleyige gronden op zware klei (of zwaar kleiig materiaal) met reductiehorizont en met zandig substraat op geringe diepte; - seep = sterk gleyige gronden op klei met zandig substraat op geringe diepte; 43

46 - Sdmz = matig gleyige lemig zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont en lichter wordend in de diepte. Langs het tracé van de lijn 27A tussen Vormingsstation Noord en Prinshoeveweg vinden we volgende bodemtypes : - ON = opgehoogde gronden; - OB = bebouwde gronden; - suep = sterk gleyige gronden op zware klei met zandsubstraat op geringe diepte; - seep = sterk gleyige gronden op klei met zandsubstraat op geringe diepte; - spepm = natte gronden op licht zandleem met reductiehorizont met ijzerrijke bovengrond en met zandsubstraat op geringe diepte; - Sdmz(b) = matig natte lemig zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont, lichter wordend in de diepte en bruinachtige bovengrond; - Zdm(b) = matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont en bruinachtige bovengrond; - Zdp(o) = matig natte gronden op zand zonder profielontwikkeling en met sterk antropogene invloed; - Zcm(b) = matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont en bruinachtige bovengrond; - Zbm(b) = droge zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont en bruinachtige bovengrond; - Zdf(p) = matig natte zandgronden met weinig duidelijke humus en/of ijzer B-horizont, variant met diep diffuus humus en/of ijzer B horizont; - Zcmb = matig droge zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont, variant met middelmatig zand als moedermateriaal; - Zdmb = matig natte zandgronden met diepe antropogene humus A-horizont, variant met middelmatig zand als moedermateriaal; - spep = natte gronden op licht zandleem met reductiehorizont met zandsubstraat op geringe diepte; - sufp = zeer sterk gleyige gronden op zware klei met reductiehorizont en met zandsubstraat op geringe diepte. De belangrijkste en meest ingrijpende projectingrepen zijn gesitueerd in de parkzone Oude Landen waar overwegend natte tot zeer natte zware kleigronden worden aangetroffen. Het betreft bodems die : - gevoelig zijn voor structuurbederf, - weinig gevoelig voor profielverstoring (profielontwikkeling ontbreekt immers), - een matig vochtleverend vermogen hebben, - weinig geschikt zijn voor akkerbouw, ongeschikt voor maïs en groenteteelt en matig geschikt voor permanent weiland Ondiepe boringen ikv grondwateronderzoek In mei 2007 werden ter hoogte van de 7 peilbuizen, die in het plangebied werden geplaatst in het kader van het grondwateronderzoek, boorbeschrijvingen van de bovenste 2 m opgemaakt. De resultaten hiervan zijn samengebracht in onderstaande tabel. De peilbuizen zijn gelegen centraal in het parkgebied Oude Landen tussen beide geplande spoorprojecten. De boringen wijzen op een kleiige bovenlaag bovenop een zandige laag. Deze kwartaire deklaag rust op de zandige (grijs van kleur en schelpenrijk) Formatie van Lillo. 44

47 Tabel 7.1 : Boorbeschrijvingen ter hoogte van peilbuizen geplaatst ikv grondwateronderzoek nr boring van (cm) tot (cm) Omschrijving interpretatie P Donkerbruine klei Holocene mariene klei Geel-oranje zand Grijs zand Grondwatertafel Grondwatertafel Grijs schelpenrijk zand Formatie van Lillo P Donkerbruine klei Holocene mariene klei Oranjebruin zand Grijs zand Laag zand met organisch materiaal ( veenstengels ) Grondwatertafel Grondwatertafel Grijs schelpenrijk zand Formatie van Lillo P Donkerbruine klei Holocene mariene klei Roestkleurig vochtig tot nat zand Grijs nat zand Grondwatertafel Grondwatertafel Schelpenrijk zand met organisch materiaal ( veenstengels ) Formatie van Lillo Grijs zand Formatie van Lillo P Donkerbruine klei Holocene mariene klei Roestbruin grofkorrelig zand Grijs zand, met zeer veel schelpfragmenten Formatie van Lillo Grondwatertafel Grondwatertafel Grijs nat zand met schelpen P Donkerbruine klei Holocene mariene klei Vochtig bleekoranje zand, naar onderen toe natter Nat oranje (roestkleur) grofkorrelig zand Grondwatertafel Grondwatertafel Grijs-groen schelpenzand Formatie van Lillo P donkerbruin tot oranjebruin vochtig zand Weichseliaan zanden? Grondwatertafel grondwatertafel Nat zand Weichseliaan zanden? grijs kleiig zand Schelpenrijk zand, lichter grijs Formatie van Lillo P Donkerbruine vochtige klei Holocene mariene klei Oranje vochtig tot nat zand; licht kleiig Weichseliaan zanden? Grondwatertafel Grondwatertafel Licht kleiig zand Weichseliaan zanden? schelpenrijke relatief grofkorrelig zand (schelpfragmenten tot 1cm diameter); zwarte en witte mineralen Formatie van Lillo Geologische bespreking In het kader van het MER voor de Tweede spoortoegang tot de Antwerpse Haven zijn in de omgeving van het plangebied een aantal boringen gedaan (boringen 1 tot en met 4). Uit de Databank Ondergrond Vlaanderen werden nog 4 boringen gehaald die in de onmiddellijke nabijheid van het spoortracé gelegen zijn. In onderstaande tabel worden de geologische formaties aangeduid die in deze boringen worden aangeboord. In deze tabel is het einde van de boring aangeduid in het vet. De geologische lagen zijn gesitueerd ten opzichte van het maaiveld (m). 45

48 Tabel 7.2 : Boringen met aanduiding van geologische formaties die aangeboord worden Nr Locatie TAW Aanvullingen Kwartair Formatie van Lillo Formatie van Kattendijk Formatie van Berchem X y M begin einde begin einde begin einde begin einde begin einde B , ,9 4, B , ,7 9, B , ,8 3, ,5 B , ,5 3, ,4 2,4 8 B , B , B , B ,0 0 1,5 1,5 15 De aangeboorde gronden bestaan hoofdzakelijk uit fijn zand, al dan niet leem- of kleihoudend. Waar plaatselijk toch klei- of leemlagen voorkomen, bevatten deze meestal in min of meerdere mate ook zand of fijn zand. Dit is het geval ter hoogte van de boringen 2 en 3 waar de bovenlaag uit leem bestaat (tot 3 m voor B2, tot 20 cm voor B3). Uit bovenstaande tabel komt duidelijk naar voor dat in het studiegebied onder het kwartaire dek de Formatie van Lillo wordt aangetroffen. Ter hoogte van boring 5, waar dieper wordt geboord (namelijk tot 30 m) en die gesitueerd is ten oosten van het plangebied, worden onder de Formatie van Lillo ook de Formatie van Kattendijk en de Formatie van Berchem aangesneden. De Formatie van Lillo is een tertiair substraat behorend tot het Plioceen. De formatie wordt gekenmerkt door een afwisseling van glauconiethoudend, schelprijk fijn zand en glauconiethoudend, schelprijk kleihoudend fijn zand tot klei. Ze wordt omschreven als doorlatend met plaatselijk slecht doorlatende niveaus Bodemgebruik Het deel van het plangebied waar de nieuwe spoorbundel en het vertakkingscomplex worden gepland, is gelegen in parkgebied (volgens gewestplan) Oude Landen dat momenteel een landbouwgebruik heeft. De landbouwpercelen zijn voor ongeveer de helft in gebruik als weiland en voor de andere helft als akkerland (maïs, suikerbieten, graangewassen). Ten oosten van de parkzone Oude Landen ligt de woonzone Het Laar en ten noorden ervan ligt Ekeren. Het natuurreservaat Oude Landen ligt ten westen van de bestaande spoorbundel Luchtbal. Het bodemgebruik langs lijn L27A tussen Prinshoeveweg en Vormingsstation Antwerpen-Noord is overwegend woongebied. Van Prinshoeveweg tot aan Driehoekstraat ligt woongebied aan weerszijden van de spoorlijn. Tussen Driehoekstraat en Kloosterstraat vinden we ten noorden van de L27A landbouwgebied. Deze spoorlijn is reeds uitgebreid naar 4 sporen naar aanleiding van de realisatie van het werkspoor voor de HSL Bodemkwaliteit Binnen het gebied waar de nieuwe spoorbundel en het vertakkingscomplex zijn gepland, zijn geen verontreinigde sites volgens OVAM-databank gelegen. 46

49 7.2 Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Ruimtebeslag Aanlegwerkzaamheden blijvend effect vergraving pedologie, vergraving geologie blijvend effect bodemverdichting, structuurbederf Bemaling tijdelijk effect beïnvloeding vochtleverend vermogen bodem Exploitatie&onderhoud spoor Aanvoer gronden Afvoer gronden Aansnijden verontreinigde site blijvend effect bodemkwaliteit blijvend effect kwaliteit aanvulgronden blijvend effect wijziging pedologie elders blijvend effect ontstaan van verontreinigde restgronden Effectbespreking De bespreking van de effecten van het plan omvat volgende effectgroepen : - bodemverlies; - bodemverzet; - bodemverontreiniging; - spoorvorming en verdichting. Bodemverlies De beoordeling van de waarde van de bodems die door beide spoorprojecten zullen worden ingenomen en het effect van het verlies hiervan gebeurt op basis van de criteria voor identificatie van waardevolle bodems zoals ze in de studie Waardevolle bodems in Vlaanderen aangegeven worden. Een relevant selectiecriterium is de zeldzaamheid van bodemprofielen. In GIS werd de oppervlakte van de bodemseries die worden ingenomen en het aandeel van deze oppervlakte op niveau van Vlaanderen bepaald. Beoordelingskader: - verlies van wetenschappelijk waardevolle bodem negatief effect waarbij de grootte van het effect afhangt van de oppervlakte die verloren gaat - verlies van overige bodem licht negatief effect Bodemverzet Het MER berekent kwantitatief het grondverzet voor de aanleg van de spoorbundel en van de ongelijkvloerse vertakking op basis van de projectkenmerken (hoogteligging, dwarsprofiel). Voor de aanlegwerkzaamheden zal grond aangevoerd moeten worden. Er zal worden nagegaan of de grond die zal vrijkomen bij afgraving van het tussenliggend gebied (parkgebied Oude Landen) in functie van waterberging bruikbaar is voor de ophogingswerken. Het bodemverzet wordt beschouwd als projectkenmerk en wordt daarom niet beoordeeld. Het afgeleide effect van verkeershinder wordt wel beoordeeld (cfr hoofdstuk 13.2). Bodemverontreiniging Het risico op bodemverontreiniging kan voortkomen uit: - calamiteiten tijdens de aanlegwerkzaamheden. Er worden voorstellen geformuleerd voor maatregelen die de kans op verontreiniging kunnen beperken. - de aanvoer van externe grond. Op basis van de huidige bodemwetgeving zullen randvoorwaarden worden gesteld aan de aanvulgrond die nodig zal zijn voor de ophoogwerkzaamheden bij beide projecten. 47

50 - in geval potentieel verontreinigde sites voorkomen langsheen het tracé wordt nagegaan of de eventuele verontreiniging zich door de realisatie van het project zou kunnen verspreiden. Toetsingskader: - Kans op calamiteiten reëel relevant effect, milderende maatregelen om kansen verder te beperken blijven wenselijk - Kans op calamiteiten onbestaand geen relevant effect. Spoorvorming en verdichting Effecten van spoorvorming en verdichting kunnen optreden door het gebruik van zware machines en werfverkeer op gevoelige of kwetsbare bodems. Het MER gaat na of er gevaar bestaat op een dichtslempen of verdichten van de bodem en evalueert dit effect. Volgende kenmerken bepalen de gevoeligheid van een bodem voor profielvernietiging en verstoring: - Aanwezigheid van een goed ontwikkeld profiel - Draineringsklasse van de bodemserie: nattere bodems zijn gevoeliger voor profielvernietiging en - verstoring - Antropogene invloed: bodems die nu reeds een antropogene verstoring kennen zijn weinig gevoelig voor profielvernietiging en verstoring. Op basis van de bodemkaart wordt nagegaan of gevoelige bodems binnen het plangebied aanwezig zijn en of ze al dan niet aangesneden worden. Toetsingskader: - werken op gronden niet gevoelig voor profielverstoring geen relevant effect - werken op gronden matig gevoelig voor profielverstoring beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk) - werken op gronden gevoelig voor profielverstoring belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk) Bodemverlies De beoordeling van de waarde van de bodems en het effect van het verlies hiervan gebeurt op basis van één van de criteria voor identificatie van waardevolle bodems zoals ze in de studie Waardevolle bodems in Vlaanderen aangegeven worden, namelijk op basis van de zeldzaamheid van bodemprofielen. Een bepaling van het procentuele aandeel van de bodems binnen het plangebied in de totale Vlaamse oppervlakte van het profiel gebeurde met behulp van GIS. Tabel 7.3 : procentueel aandeel van bodemtypes die door spoorwegprojecten verloren gaan op niveau Vlaanderen Bodemserie Oppervlakte binnen plangebied % aandeel op niveau Vlaanderen suep 9,94 ha 1,2 % sufp 2,52 ha 5,9 % seep 3,59 ha 0,2 % Sdmz 0,59 ha 0,1 % Antropogene bodems 0,09 ha 0 % Van de bodemseries die door aanleg van de spoorprojecten verloren gaan, is enkel voor bodemserie sufp het aandeel van de Vlaamse oppervlakte significant. Het bodemtype sufp omvat de zeer sterk gleyige gronden op zware klei met reductiehorizont en met zandig substraat op geringe diepte (<75 cm). Een bodemtype dat zeer nauw verwant is, is s-ufp of de zeer sterk gleyige gronden op zware klei met reductiehorizont en met zandig substraat op geringe (< 75 cm) of matige (tussen 75 en 125 cm) diepte. Vandaar dat we het procentueel aandeel van deze bodemserie herbereken rekening houdend met de totale Vlaamse oppervlakte van sufp én s-ufp omdat we veronderstellen dat bij de kartering van de bodemkaart het onderscheid tussen beide bodemtypes zeer vaag is. In dat geval gaat door realisatie van voorliggend 48

51 plan slechts 1,5 % van de totale Vlaamse oppervlakte aan sufp én s-ufp bodems verloren. beoordelen dit effect als licht negatief effect. Voor het alternatief voor de wijkbundel zijn de effecten vergelijkbaar met effecten hierboven beschreven voor het basisproject. In beide uitvoeringsalternatieven worden natte zware kleigronden zonder profielontwikkeling ingenomen. Alleen zal bij de spoorbundel parallel aan de bestaande bundel minder oppervlakte sufp-bodems (gelegen in de vallei van de Oudelandse beek) worden ingenomen zodat omwille van de matige zeldzaamheid van dit bodemtype op niveau Vlaanderen een lichte voorkeur wordt uitgesproken voor het uitvoeringsalternatief. We Bodemverzet Kaart 7.2 : Dwarsprofielen ter hoogte van vertakkingscomplex Voor de berekening van het grondverzet is gebruikt gemaakt van DHM Vlaanderen en de door de opdrachtgever aangeleverde AutoCad-files met detailtekeningen van het project en 3 dwarssecties. Er moet duidelijk gesteld worden dat dit een inschatting o.b.v. de beschikbare gegevens veeleer dan een zeer nauwkeurige berekening. Benodigde volume grond: 1. Uitbreiding spoorbundel Luchtbal Hoogte van de huidige spoorbundel Luchtbal: 4,1 mtaw. De nieuwe bundel zal een spoorpeil hebben van 4,5 m TAW waarbij de bedding dient opgehoogd tot een niveau van 3,8 m TAW. Hoogte van het maaiveld t.h.v. toekomstige spoorbundel Luchtbal: 3,40 mtaw Te realiseren ophoging: ongeveer 0,40 m Oppervlakte van de toekomstige spoorbundel Luchtbal: ongeveer 6,4 ha Benodigde volume grond: m³ 2. Vertakkingscomplex L27A Over het volledige traject is een aanzienlijke variatie in breedte en hoogte van het vertakkingscomplex. Daarom werd voor de berekening van het benodigde volume grond dit vertakkingscomplex ingedeeld in 5 deelzones. Voor de eerste 3 deelzones zijn de volumeberekeningen gebaseerd op de respectievelijke 3 dwarsprofielen (kaart 3.2) en het detail van het vertakkingscomplex (kaart 3.1). Voor 2 delen was geen dwarsprofiel beschikbaar en zijn de berekeningen gebaseerd op hoogtegegevens van het DHM Vlaanderen en de detailgegevens bij de AutoCad-files. Bij de berekeningen is geen rekening gehouden met het volume grond dat vrijkomt bij het uitbreken van de bestaande lijn 27A. Tabel 6.4 : berekend volume grond voor vertakkingscomplex Deelzone Volume (m³) Totaal Voor het aanleggen van het vertakkingscomplex L27A is bij benadering m³ grond nodig. Voor het aanleggen van de spoorbundel Luchtbal en het vertakkingscomplex L27A is ongeveer m³ grond nodig. 49

52 Ten opzichte van de effecten voor het basisproject zal voor de ophoging van de spoorbundel iets minder grondaanvoer nodig zijn voor het alternatief parallel met de bestaande bundel omdat door het uitvoeringsalternatief de vallei van de Oudelandse beek niet wordt ingenomen en daardoor globaal een hoger gelegen terrein zal worden ingenomen. Het verschil in bodemverzet is echter niet significant en is slechts een fractie van het grondvolume noodzakelijk voor de aanleg van het ongelijkgronds vertakkingscomplex. Eventueel beschikbaar volume grond: Afgraving Parkgebied Oude Landen i.f.v. waterberging Door IMDC (2003) is o.b.v. een oppervlaktewaterkwantiteitsmodellering (OWKM) bestudeerd in welke mate waterberging in het parkgebied Oude Landen mogelijk blijft na uitvoering van de spoorprojecten. Voor een bespreking van deze analyse wordt verwezen naar de Discipline Oppervlaktewater (hfst. 9). Als conclusie kwam hieruit dat het wenselijk was het gebied gedeeltelijk af te graven om het bergingsvolume in het gebied maximaal te kunnen benutten. Door IMDC werd voorgesteld, indien dit mogelijk was, het terrein met ongeveer 1 m af te graven (tot 2,70 mtaw). Op basis van grondwaterpeilmetingen die in het kader van dit MER werden uitgevoerd, kan gesteld worden dat dergelijke afgraving niet haalbaar is (zie referentiesituatie Discipline Grondwater). Een afgraving tot 3,00 3,15 mtaw lijkt het meest realistisch. Bij een diepere afgraving zal het gebied zich zeker in de winter grotendeels met grondwater vullen, waardoor een aanzienlijk deel van de vooropgestelde bergingscapaciteit verloren gaat. Het huidig maaiveld in het parkgebied situeert zich momenteel ongeveer op 3,45 m TAW (DHM Vlaanderen). Dit betekent dat tussen de 0,30 en 0,45 m kan worden afgegraven. Op lange termijn zal ongeveer 28 ha beschikbaar blijven voor waterberging. Dit betekent dat bij een eventuele afgraving tussen de en m³ grond beschikbaar komt. In het totaal is voor beide spoorprojecten m³ grond nodig. Indien alle grond die beschikbaar komt bij afgraving van het tussengebied bruikbaar is voor ophoogwerkzaamheden, zal nog à m³ grond aangevoerd moeten worden. Het berekende bodemverzet wordt als projectkenmerk beschouwd. De afgeleide effecten van dit bodemverzet worden beoordeeld in paragraaf Verkeershinder. Bedenking : Afgraving ophoging Natuurreservaat Oude Landen In het natuurreservaat Oude Landen is een aanzienlijke oppervlakte (ongeveer 37 ha) tussen de Donkse beek en de Oude Oudelandse beek opgehoogd terrein (bodemcode ON). Op basis van het DHM Vlaanderen kan gesteld worden dat deze zone ruim 1 m hoger gelegen is (3,75 mtaw) dan het overige deel van het reservaat (2,75 MTAW). Deze opgehoogde zone heeft nu reeds enige natuurwaarde (ruigtes en struwelen). Hoewel deze zone gelegen is in natuurgebied en VEN-gebied is in geen enkel oppervlaktewatermodelleringsscenario bekeken wat het effect is van een herstel van het oorspronkelijk reliëf op de waterbergingscapaciteit in de omgeving van Oude Landen. Bovendien zal de oppervlakte natte natuur hierdoor aanzienlijk uitbreiden en wordt het oorspronkelijk maaiveld hersteld. Deze situatie is vergelijkbaar met de Berendrechtse polder, waar in het kader van het natuurinrichtingsproject Opstalvalleigebied ruim 9 ha (ongeveer m³ zand) opgespoten grond wordt afgegraven om het oorspronkelijk polderniveau en de bijhorende natte natuur, terug te herstellen. Indien deze ophoging wordt afgegraven, komt ongeveer m³ grond beschikbaar, die eventueel in aanmerking komt voor de aanleg van de spoorwegtaluds. Op basis van de bodemkaart kan echter niet worden afgeleid om welke grond het gaat. Bovendien is de geotechnische kwaliteit van deze gronden niet gekend. Indien de grond uit het parkgebied en het natuurreservaat geschikt is voor de aanleg van spoorwegtaluds, is er in de onmiddellijke omgeving van de spoorprojecten tussen de en m³ beschikbaar. Het is natuurlijk zo dat dit nog ruimschoots onvoldoende is voor de aanleg van de spoorwegtaluds. Omwille van de onzekerheden mbt dit scenario zal bij de berekening van de verkeerseffecten hiermee geen rekening worden gehouden. 50

53 7.2.4 Bodemverontreiniging Omdat zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase de kans op bodemverontreiniging bestaat, werd dit effect als knelpunt weerhouden en zijn onderstaande milderende maatregelen noodzakelijk. Tijdens de aanleg Voor de realisatie van beide spoorprojecten worden werfmachines gebruikt, die over het algemeen dieselolie gebruiken als brandstof, gesmeerd worden met olie en die eveneens olie gebruiken voor de bediening van hun hydraulische systemen. Er bestaat daarom steeds een risico op bodemverontreiniging wanneer brandstoftanks, dichtingen en pakkingen van motoren of hydraulische leidingen gaan lekken of breken en eveneens wanneer gemorst wordt bij het vullen van reservoirs. Een aantal maatregelen zijn noodzakelijk om mors- en lekverliezen te vermijden. Tijdens exploitatie Voor beide spoorprojecten zal een ophoging noodzakelijk zijn zodat externe grond wordt aangevoerd. De hoeveelheid grond die in geval van afgraving van het tussengebied (in het kader van waterberging) vrijkomt is immers slechts een fractie van het grondvolume noodzakelijk voor aanleg van spoorbundel en vertakkingscomplex. Het hergebruik van uitgegraven gronden is aan strikte voorwaarden onderhevig, zoals opgenomen in het VLAREBO. Zo kan uitgegraven grond enkel hergebruikt worden indien deze geen negatief effect uitoefent op de kwaliteit van de om- en onderliggende grond en op de kwaliteit van de onderliggende watervoerende laag. De bestaande wetgeving betreffende hergebruik van uitgegraven gronden dient gerespecteerd te worden. Effecten voor de uitbreiding van bundel parallel aan de bestaande bundel (uitvoeringsalternatief) zijn vergelijkbaar met de beschreven effecten voor het basisproject. Dezelfde milderende maatregelen zijn van toepassing Spoorvorming en verdichting De bodems waarop de aanlegwerken (grondophoging en aanleg spoorinfrastructuur) zijn gepland, zijn natte tot zeer natte kleigronden zonder profielontwikkeling. Deze bodems zijn niet gevoelig voor profielverstoring. Natte kleibodems zijn wel gevoelig voor bodemverdichting. Bij het berijden van de bodem met zware machines bestaat aldus de kans dat bodemverdichting, insporing en structuurvernietiging optreedt. Verdichting van de bodem beïnvloedt de doorlaatbaarheid (die momenteel reeds klein is), waardoor bij gebruik van het gebied als waterbergingsgebied water op die plaatsen nagenoeg niet meer in de bodem zal dringen. Verdichting bemoeilijkt ook de wortelgroei zodat de toekomstige natuurontwikkeling van het gebied negatief wordt beïnvloed. Vermits echter, ter compensatie van het ruimtebeslag ingenomen door beide spoorprojecten, het tussenliggend gebied wordt afgegraven in functie van waterberging zal een zandige laag dagzomen en is de kans op verdichting tijdens de aanleg eerder beperkt. Effecten van het uitvoeringsalternatief zijn vergelijkbaar met effecten van het basisproject Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel De effecten binnen de discipline bodem zijn niet significant verschillend voor basisproject en uitvoeringsalternatief. Omwille van het beperktere grondvolume noodzakelijk voor ophoogwerkzaamheden, wordt een lichte voorkeur uitgesproken voor het uitvoeringsalternatief. 51

54 7.3 Milderende maatregelen Gebruik onderliggende zandlaag ifv ophoogwerken Uit boringen centraal in het parkgebied (tabel 7.1) blijkt dat de bodem bestaat uit ongeveer 0,50 m klei en daaronder (schelprijk) zand. Het zand zal waarschijnlijk geschikt zijn als bouwzand voor de aanleg van de spoorwegtaluds, maar de klei is hiervoor veel minder geschikt. Daarom wordt voorgesteld om bij een eventuele afgraving het onderliggende zand te gebruiken voor de taluds en de bovenste halve meter (teelaarde en klei) terug te storten. Dit is bovendien ook ecologisch gezien interessanter: de teelaarde en de bodemopbouw blijven min of meer behouden en het arme zandsubstraat komt niet aan de oppervlakte. Hierdoor zal het parkgebied sneller terug kunnen ontwikkelen Vermijden van mors- en lekverliezen van brandstof en olie tijdens aanlegwerken Volgende minimale maatregelen zijn noodzakelijk tijdens de aanlegwerkzaamheden van beide spoorprojecten : - het vullen van brandstoftanks van de werfmachines dient te gebeuren met de nodige discipline - machines worden dagelijks gecontroleerd zodat lekken tijdig worden opgemerkt en hersteld - regelmatig onderhoud van de werfmachines Optimalisatiemaatregelen voor het hergebruik van uitgegraven gronden en de aanvoer van vreemde gronden - Het grondoverschot afkomstig van uitgraving van het tussengebied zal maximaal benut worden voor ophogingswerken tijdens aanleg van beide spoorprojecten; - Indien grond extern wordt aangevoerd, dient deze te voldoen aan de bepalingen opgenomen in het Vlarebo voor hergebruik van grond buiten de kadastrale werkzone. Hierbij wordt er eveneens voldoende aandacht aan besteed dat de aangevoerde grond de milieukwaliteit van grond en grondwater in het studiegebied niet in negatieve zin zal beïnvloeden; Volgen van De Codes van goede praktijk voor het werken met uitgegraven bodem Voor het uitvoeren van grondwerken waarbij grondverzet plaats vindt, wordt verwezen naar De Codes van goede praktijk voor het werken met uitgegraven bodem, OVAM, November Volgende fases worden onderscheiden: -Opmaken van het voorontwerp van de uit te voeren infrastructuurwerken. Indien hieruit blijkt dat volgens de bepalingen van hoofdstuk X van het VLAREBO, een technisch verslag en een bodembeheerrapport moeten worden opgemaakt, kan de afgraving enkel plaats vinden onder toezicht van een erkend bodemsaneringsdeskundige; -Uitvoeren van de bemonstering en bodemanalyse. De leidraad bij de bemonstering vormt de bijlage 2 en hoofdstuk 5 van de codes van goede praktijk. De analysemethodes welke worden toegepast staan beschreven in het VLAREBO; -Voor de bepaling van het gehalte aan stenen en bodemvreemd materiaal wordt verwezen naar rubriek 7.5 van de codes van goede praktijk; 52

55 -Uitvoeren van een milieuhygiënische studie van de uitgegraven en ontvangende bodem. Deze studie wordt uitgevoerd volgens de methode omschreven in de VITO-studie in bijlage 1 van de codes van goede praktijk. 53

56 8 Discipline grondwater 8.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de effecten die verwacht worden op het grondwater. Omdat bemaling niet nodig zal zijn, kan het studiegebied worden beperkt tot het plangebied (aangeduid op kaart 8.1) en de onmiddellijke omgeving (overeenkomend met natuurreservaat Oude Landen, aangeduid op kaart 5.2). Referentiesituatie In de discipline grondwater zal het MER een beeld schetsen van de waterhuishouding in het studiegebied: hydrogeologie, grondwaterpeilen, grondwaterstromingen, grondwaterkwaliteit Voor de hydrogeologische karakterisering van het studiegebied werd gebruik gemaakt van de volgende bronnen : - VMM Afdeling operationeel waterbeheer: databank vergunde grondwaterwinningen; - Belgische Geologische dienst: Geologische archieven ; - Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986 : kwetsbaarheid van het grondwater in de provincie Antwerpen. De grondwaterstanden binnen het studiegebied zijn afgeleid van grondwatergegevens verzameld door TUC RAIL. Deze gegevens worden aangevuld door Aeolus via een beperkt hydrologisch meetnet bestaande uit 1 grond watermeetraai vanaf de woonwijk Laar te Ekeren, doorheen het plangebied tot in de Oude Landen, bestaande uit 8 à 10 piëzometers. Door deze enerzijds gedurende een tweetal maanden op te meten en door anderzijds een karakterisering van het grondwatertype uit te voeren via 2 grondwaterstalen kan, samen met de gegevens van TUC RAIL die een langere meetreeks en een groter gebied bestrijken en meer inzicht verschaffen in schommelingen op korte termijn, een voldoende goed inzicht bekomen worden in het hydrologisch functioneren van het studiegebied (i.c. relaties tussen het plangebied en de Oude Landen) en de ecohydrologische waarden en potenties van het plangebied. In de omgeving van het plangebied (binnen een straal van 700 m tov plangebied) zijn geen vergunde grondwaterwinningen gelegen. De grondwaterkwaliteit in het studiegebied wordt besproken op basis van het rapport 'Grondwaterkwaliteit in de provincie Antwerpen', een samenwerking tussen VMM afdeling Operationeel Waterbeheer en het Provinciebestuur van Antwerpen Hydrogeologische bespreking De watervoerende laag betreft de Formatie van Lillo (Hydrogeologische code: HCOV 0233) en is een onderdeel van het Kempisch aquifersysteem. De Formatie van Lillo is een tertiair substraat behorend tot het Plioceen. De formatie wordt gekenmerkt door een afwisseling van glauconiethoudend, schelprijk fijn zand en glauconiethoudend, schelprijk kleihoudend fijn zand tot klei. Ze wordt omschreven als doorlatend met plaatselijk slecht doorlatende niveaus. Ter hoogte van het plangebied is deze aquifer freatisch, maar gedeeltelijk afgesloten, doordat de aquifer hoofdzakelijk bestaat uit relatief goed doorlatende zanden (met lokaal o.a. bijmenging van schelpen) met daarboven een kleiïge Kwartaire deklaag (zie boorschrijvingen ondiepe boringen). 54

57 Zeker het parkgebied Oude Landen is een topografisch relatief vlak gebied en historisch een onderdeel van de Beneden-Scheldevallei. De grondwaterstroming zal overwegend horizontaal zijn van het NO naar het ZW (richting Schelde). Het is geen infiltratiegebied (diepe grondwaterstroming en neerwaarste stroming) en ook geen kwelgebied (zeer ondiepe grondwaterstanden en opwaartse grondwaterstroming) Grondwatertafel in het natuurreservaat Oude Landen Het natuurreservaat Oude Landen ten westen van het plangebied is een nat gebied. In de omgeving van het plangebied zijn kwelzones gelegen : - Ten zuidwesten van het plangebied, ter hoogte van het natuurreservaat Oude Landen in het laagste (zuidwestelijke) gedeelte ervan - In beperkte mate in het westelijk deel van natuurreservaat Oude Landen In het natuurreservaat Oude Landen zijn enkele peilputten geplaatst waar sinds 1991 geregeld metingen gebeuren. Het grondwater bevindt zich in dit gebied op ongeveer 70 cm onder maaiveld (= gemiddelde grondwaterstand) Grondwatertafel in het parkgebied Oude Landen Kaart 8.1 : Situering peilbuizen Aan de buitenrand van het parkgebied Oude Landen beschikt Tucrail zelf over 6 ondiepe peilbuizen die werden geplaatst op 27/05/2005. Van deze peilbuizen is een volledig meetjaar beschikbaar (figuur 8.1). Hieruit blijkt dat zeker in de winter en het vroege voorjaar het grondwater hoger staat dan 2.70 m TAW, namelijk tussen 2.75 en 3,30 mtaw. 3,50 3,25 Tuc-P1 Tuc-P2 Tuc-P3 Tuc-P4 Tuc-P5 Tuc-P6 stijghoogte (mtaw) 3,00 2,75 2,50 2,25 2,00 1,75 1,50 18/05/2005 1/08/ /10/ /12/ /03/ /05/2006 Figuur 8.1 : Tijdscurven van de grondwaterpeilmetingen van het grondwatermeetnet van Tucrail (stijghoogte, periode mei 2005-mei 2006) Doordat de peilbuizen van Tucrail zich op de rand van het parkgebied bevinden, werd dit peilbuizenmeetnet aangevuld met 7 peilenbuizen centraal in het parkgebied. De peilbuizen staan in een meetraai dwars op de Donkse en de Oudelandse Beek. Deze peilbuizen werden eind april 2007 geplaatst en van mei tot en met juli 2007 werden deze peilbuizen iedere 14 dagen gepeild. Gelijktijdig werd ook het peil van de Donkse en de Oudelandse Beek gemeten vanaf de brug respectievelijk aan de Onze-Lieve- Vrouwstraat en de Donkweg. Zowel de peilbuizen als de peilschalen werden topografisch ingemeten (X, Y, Z-coördinaat) vertrekkende vanaf het meetnet van Tucrail. De hydrodynamiek werd grafisch geanalyseerd met behulp van tijdscurven en dwarsprofielcurven. In een tijdscurve (Figuur 8.2) worden de grondwaterpeilfluctuaties per meetpunt weergegeven voor een bepaalde periode. Dergelijke figuur geeft een beeld van de peilschommelingen voor elke piëzometer of 55

58 peilschaal over een bepaalde periode. Het grondwaterpeil wordt weergegeven ten opzichte van het maaiveld (= diepte onder maaiveld of mv) of in mtaw (stijghoogte). Een dwarsprofielcurve (Figuur 8.3) geeft een beeld van de waterpeilen langsheen een raai (een dwarsdoorsnede) en dit voor bijvoorbeeld de minimum, maximum en gemiddelde stijghoogte in de waarnemingsperiode of metingen die representatief zijn voor deze variabelen. De maaiveldhoogte is de hoogte zoals deze werd opgemeten ter hoogte van de peilbuizen. Er werd slechts gemeten van mei tot en met juli 2007, over een periode van 3 maanden. Dit geeft een beeld van de voorjaars-zomerpeilen, maar is zeker niet representatief voor een volledig jaar. 0,00 p7 p8 p9 p10 p11 p12 p13 diepte onder maaiveld (m) -0,25-0,50-0,75-1,00-1,25-1,50 13/05/ /05/ /06/ /06/ /07/ /07/2007 p7 p8 p9 p10 p13 p11 Oude Landse beek p12 Donkse beek stijghoogte (mtaw) 3,2 3,1 3,0 2,9 2,8 2,7 2,6 2,5 2,4 2,3 2,2 13/05/ /05/ /06/ /06/ /07/ /07/2007 Figuur 8.2 : Tijdscurve van de grondwaterpeilen in het parkgebied Oude Landen (diepte onder maaiveld en mtaw, periode mei juli 2007). Uit de tijdscurve (figuur 8.2) blijkt dat het grondwaterpeil centraal in het parkgebied (peilbuizen P7 tot en met P11) zich in de waarnemingsperiode gemiddeld ongeveer 1 m onder maaiveld bevond, of op gemiddeld 2,67 m TAW. In de peilbuizen P12 en P13 in het zuidelijk deel van het parkgebied stond het grondwater gemiddeld ongeveer 1,15 m onder maaiveld. Door de zeer warme en droge maand april stond het grondwater begin mei lager dan eind juli Eind juli 2007 is er wel relatief veel neerslag gevallen en dit blijkt ook uit de grondwaterpeilen. Naar aanleiding van de ontwerptekstbespreking van het project-mer werd ook in het najaar 2007 nog een meetcampagne georganiseerd. In november werd een gemiddelde grondwaterstand van 2,89 m TAW gemeten waardoor over de volledige meetperiode (periode mei november 2007) voor het plangebied een gemiddelde grondwaterstand werd genoteerd van 2,75 m TAW. Dit komt overeen met de gemiddelde grondwaterstand gemeten in de peilbuizen van Tuc Rail aan de rand van het plangebied op basis van de meetcampagne over een volledig meetjaar. 56

59 mtaw 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 N Donkse Beek maaiveldhoogte minimum gemiddelde maximum Oudelandse Beek afstand tot Oudelandse beek (m) Z Figuur 8.3 : Dwarsdoorsnede van de grond- en oppervlaktewaterpeilen in het parkgebieden (stijghoogten, periode mei juli 2007). Uit de dwarsdoorsnede van de meetraai blijkt dat centraal in het parkgebied (peilbuizen P7 tot en met P11) het grondwaterpeil in de waarnemingsperiode gemiddeld ongeveer op 2,70 mtaw stond en dat het peilverschil met de Oudelandse Beek relatief klein is. In de peilbuizen P12 en P13, in het zuidelijk deel van het parkgebied, stond het grondwater gemiddeld ongeveer op 2,50 mtaw. Het peil in de Donkse beek is gemiddeld ongeveer 15 tot 20 cm lager dan dit in de Oudelandse Beek Grondwaterkwaliteit Volgens de Kwetsbaarheidskaart voor het grondwater in Antwerpen is de bovenste watervoerende laag zeer kwetsbaar voor grondwaterverontreiniging. Deze zone met code Ca1 wordt gekarakteriseerd door een zandige watervoerende laag (C), vrijwel zonder deklaag (a) en met een onverzadigde zone van minder dan 10 meter dik (1). 8.2 Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Exploitatie&onderhoud spoor blijvend effect wijziging grondwaterkwaliteit Accidentele lozing tijdelijk effect verontreiniging grondwater Overstroming tijdelijk effect verontreiniging grondwater Bemaling tijdelijk effect verlaging grondwatertafel Terreinafgraving Gewijzigde infiltratie Effectbespreking Invloed op grondwaterkwaliteit blijvend effect verlaging grondwaterkwetsbaarheid blijvend effect verdroging & vernatting De effectbespreking bekijkt de impact van het plan op de grondwaterkwaliteit. Daarbij zijn vooral calamiteiten belangrijk en dit zowel bij aanleg van de spoorinfrastructuur als bij exploitatie. Wat dit laatste betreft vormt het over stromingsrisico voor de spoorbundel een aandachtspunt. 57

60 Bovendien wordt ingegaan op de mogelijke invloed van infiltrerend oppervlaktewater met slechte waterkwaliteit tijdens overstroming. Er worden maatregelen geformuleerd die de kans op verontreiniging kunnen beperken. Invloed op grondwaterpeil tgv bemalingen Omdat in het voorliggende plan nergens ondergrondse constructies worden voorzien, wordt verondersteld dat geen bemaling vereist is tijdens de aanlegwerkzaamheden. Wijziging grondwaterkwetsbaarheid De wijziging van de grondwaterkwetsbaarheid ten gevolge van de voorgestelde afgraving van het gebied gelegen tussen de spoorprojecten, wordt kwalitatief besproken en beoordeeld. Wijziging infiltratie De aanleg van sporen impliceert een wijziging van de doorlatendheid van de ondergrond en dus een wijziging van infiltratie. Het hemelwater dat op de nieuwe spoorbedding valt, zal afgevoerd worden naar het oppervlaktewater. Deze afvoer is gekwantificeerd in hoofdstuk 8. Invloed op grondwaterpeil in natuurreservaat Oude Landen Er zal nagegaan worden of bij de voorziene terreinafgraving (ifv toename waterbergingscapaciteit resterende tussenruimte) een daling van de grondwatertafel optreedt in het aangrenzende natuurgebied en VEN Oude Landen Invloed op grondwaterkwaliteit Om effecten van grondwaterverontreiniging te vermijden zijn dezelfde milderende maatregelen van toepassing als voorgesteld in paragraaf Bodemverontreiniging. Het overstromingsrisico van de spoorbundel is onbestaande. We lopen hierbij vooruit op de resultaten van de discipline oppervlaktewater. In paragraaf wordt voor het parkgebied Oude Landen de maximale waterstand gegeven in tabel 9.4 (ISIS-knoop SPOOR ). Zowel voor zomer- als winterhydrogrammen blijven de maximale waterstanden ruim onder het niveau waarop de sporen zullen worden aangelegd, namelijk 4,5 m TAW. Een potentieel effect is de grondwaterverontreiniging als gevolg van de infiltratie van oppervlaktewater met slechte waterkwaliteit tijdens de functionering van tussenliggend gebied als overstromingsgebied. Dit effect wordt beperkt ingeschat om volgende redenen : -In het tussenliggend gebied is de verlegging voorzien van de Laarse beek richting Oudelandse beek. De Laarse beek heeft een matige waterkwaliteit. Voor de verlegde loop wordt aanbevolen (zie milderende maatregel in par 9.3.2) deze ecologisch in te richten. Dit impliceert dat de initiële kwaliteit van de verlegde Laarse beek matig is, maar dat op termijn de kwaliteit zal verbeteren omdat de ecologische inrichting (geleidelijke oevers met weelderige oevervegetatie) zal resulteren in een groot zelfzuiverend vermogen. Er zijn geen negatieve ecologische effecten te verwachten via de waterkwaliteit op de vegetatie in het bergingsgebied. In het bergingsgebied beogen we moerasvegetatie in de voedselrijke sfeer zodat ook het bergingsgebied een zuiverende rol zal spelen. -De bodem in het waterbergingsgebied heeft een kleiige toplaag (0-60 cm). In het plan-mer wordt voorgesteld om af te graven tot op 3,15 m TAW (zie milderende maatregel in par 8.3.1), het onderliggende zand te benutten bij ophoogwerkzaamheden t.h.v. het spoorvertakkingscomplex en de kleilaag terug te storten (zie milderende maatregel in par 7.3.1). In het bergingsgebied blijft dus een kleiige toplaag behouden. Bij overstroming met oppervlaktewater met een matige waterkwaliteit wordt enerzijds infiltratie vertraagd door deze kleiige toplaag en anderzijds zullen polluenten hoofdzakelijk gefixeerd blijven in die toplaag en niet doorsijpelen naar het grondwater. Effecten voor het uitvoeringsalternatief voor de wijkbundel zijn vergelijkbaar met effecten voor het basisproject. 58

61 8.2.3 Wijziging grondwaterkwetsbaarheid De terreinafgraving in het gebied tussen spoorbundel en vertakkingscomplex, voorgesteld ter compensatie van het verlies aan waterbergingscapaciteit ten gevolge van beide spoorprojecten, impliceert een afname van de beschermende laag boven de grondwatertafel en dus het kwetsbaarder worden van de grondwatertafel. In de huidige situatie is de grondwatertafel in deze zone reeds zeer kwetsbaar omdat de deklaag vrijwel ontbreekt. In het licht van de bestemming van deze zone, namelijk natuurontwikkelingsgebied, wordt deze hogere grondwaterkwetsbaarheid echter niet als een knelpunt beschouwd. Effecten voor het uitvoeringsalternatief voor de wijkbundel zijn vergelijkbaar met effecten voor het basisproject Invloed op grondwaterpeil in natuurreservaat en VEN-gebied Oude Landen Het natuurreservaat en VEN-gebied Oude Landen kan op basis van het reliëf opgedeeld worden in 2 zones: een laaggelegen polderzone met een ongewijzigd reliëf en een kunstmatige opgehoogde zone tussen de Oude Oudelandse Beek en de Donkse Beek. De natte (grondwaterafhankelijke) natuur (Rietland en verruigd Rietland, BWK versie 2.1) bevindt zich in de polderzone. De ophoging situeert zich, o.b.v. het DHM Vlaanderen, ruim 1 m boven het oorspronkelijk polderniveau en is momenteel begroeid met ruigtes en struwelen. Natte (grondwaterafhankelijke) natuur is op deze ophoging niet te verwachten. Indien het parkgebied Oude Landen i.f.v. waterberging gedeeltelijk wordt afgegraven, heeft dit mogelijk een invloed op het freatisch grondwaterpeil in het natuurreservaat Oude Landen. Dit is enkel het geval indien de afgraving wordt uitgevoerd tot onder het freatisch grondwater; waardoor grondwater boven maaiveld komt te staan met enerzijds een verhoogde verdamping (open water) en anderzijds een versnelde afvoer naar de Oudelandse Beek tot gevolg. Echter: de afgraving heeft tot doel om het verlies aan bergingscapaciteit bij uitvoering van het plan te compenseren. Wanneer de afgraving te diep wordt uitgevoerd en grondwater (periodiek) boven maaiveld komt te staan, gaat een deel van het bergingsvolume verloren. De afgraving mag dus niet worden uitgevoerd tot onder het freatisch grondwaterpeil, waardoor er ook geen effect zal zijn op dit grondwaterpeil. In dit geval zal er ook geen effect zijn van deze afgraving op het grondwaterpeil in het natuurreservaat. Effecten voor het uitvoeringsalternatief zijn vergelijkbaar met effecten voor het hierboven besproken basisproject. Ook indien de nieuwe spoorbundel wordt aangelegd parallel met de bestaande bundel is een afgraving ifv compensatie van verlies aan waterbergingscapaciteit enkel zinvol tot op het freatisch grondwaterpeil, waardoor er ook geen effect zal zijn op dit grondwaterpeil. In dit geval zal er ook geen effect zijn van deze afgraving op het grondwaterpeil in het natuurreservaat Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Omwille van de vergelijkbare effecten op grondwater wordt geen voorkeur uitgesproken voor één van de uitvoeringsalternatieven. 8.3 Milderende maatregelen Beperkte afgraving parkgebied Oude Landen Om een effect op het grondwaterpeil in natuurreservaat Oude Landen te vermijden, mag de afgraving van het parkgebied Oude Landen niet worden uitgevoerd tot onder het freatisch grondwaterpeil. Voor de concretisering van deze maatregel wordt verwezen naar paragraaf

62 9 Discipline oppervlaktewater 9.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat het ganse stroomgebied van Donkse beek, Oudelandse beek en Laarse beek (aangeduid op figuur 9.9). We gebruiken de hydrologische en hydraulische studie voor deze waterlopen (IMDC iov. Provinciebestuur) om de wijziging mbt waterberging in het parkgebied Oude Landen in beeld te brengen. Referentiesituatie Een hydrografische beschrijving van het studiegebied is geciteerd uit het IMDC-rapport. Volgende aspecten van de drie relevante waterlopen (Oudelandse beek, Laarse beek en Donkse beek) komen aan bod : structuurkwaliteit en omleggingen, biologische waterkwaliteit (BBI), fysico-chemische waterkwaliteit (bpi) en waterregime. De structuurkwaliteit van de waterlopen binnen het studiegebied zal op basis van eigen terreinwerk in beeld worden gebracht. Omleggingen van waterlopen werden beschreven op basis van het erkenningsdossier voor natuurreservaat Oude Landen. Voor de waterkwaliteit wordt een beroep gedaan op bestaande gegevens. Uit de Hydrologische en hydraulische studie van het stroomgebied van de Donkse beek, Oudelandse beek en Laarse beek worden debietgegevens overgenomen. Deze studie werd bovendien geraadpleegd met betrekking tot de bespreking van de wateroverlast in het ruime studiegebied Hydrografische situering van het gebied Kaart 9.1: Waterlopen in de omgeving van het plangebied Kaart 9.2 : structuurkwaliteit en VMM-meetpunten Het studiegebied wordt doorkruist door drie waterlopen, zijnde de Donkse beek, de Oudelandse beek en de Laarse beek (zie figuur 9.1). Deze drie waterlopen zijn van 2de categorie, hetgeen betekent dat het beheer in handen is van de dienst Waterbeleid van de provincie Antwerpen. De waterlopen monden uit in het Groot Schijn, waterloop van 1ste categorie beheerd door VMM afdeling Operationeel Waterbeheer van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Het Groot Schijn mondde oorspronkelijk uit in de Schelde in de buurt van de huidige Kattendijksluis. Door opeenvolgende havenuitbreidingen werd het tracé van het Groot Schijn steeds noordelijker gelegd door een bestaande waterloop in tegennatuurlijke helling. De waterlopen ten noorden van Antwerpen, waaronder de Donkse beek, de Oudelandse beek en de Laarse beek die oorspronkelijk in de Schelde uitmondden, werden vanaf dan opgevangen in het zogenaamde Verlegde Schijn. Omstreeks 1967 werd het Verlegde Schijn over een lengte van 8 kilometer overwelfd door de toenmalige Intercommunale Vereniging van de autoweg E3, naast de nieuwe ring rond Antwerpen, vanaf het Schijnpoort tot aan de Leugenberg te Ekeren. De aangesloten beken werden mee in de overwelving opgenomen en monden daarin uit via een kleppenkamer (zie figuur 9.2). De Donkse beek en de Oudelandse beek hadden in eerste instantie elk een aparte monding in de Schijnoverwelving. Later werden de twee waterlopen samengevoegd (zie figuur 9.3) en rechtgetrokken langsheen spoorlijn 12 en kregen zij een nieuwe monding in de Schijnoverwelving niet ver afwaarts van de monding van de Laarse beek. De oude delen van de Donkse beek en Oudelandse beek doorheen het domein de Oude Landen bestaan nog grotendeels, maar zijn afgesloten van hun vroegere voeding. 60

63 Momenteel wordt de Schijnoverwelving ter hoogte van de verkeerswisselaar A12-E19 opnieuw omgelegd, deze keer ten behoeve van de aanleg van de HSL. Hierbij zal ook de monding van de Laarse beek gewijzigd worden. Figuur 9.1: Situatie van het waterlopensysteem in en rond het studiegebied (vóór aanleg van de HSL). Figuur 9.2 : Huidige situatie Laarse beek : omlegging ten behoeve van HSL 61

64 Figuur 9.3 : Monding van de Oudelandse beek (na onderdoorgang onder spoorlijn L12) in de Donkse beek Structuurkwaliteit en omleggingen De Oudelandse Beek heeft een meanderend verloop ter hoogte van het geplande vertakkingscomplex. Dit wordt geïllustreerd door onderstaande foto s. Holle oevers en een pool-riffle-patroon ontbreken echter. Er is geen oeverbeschoeiing geplaatst en de rietvegetatie op de oevers zorgt voor een matige beschaduwing. De Oudelandse Beek heeft ter hoogte van het plangebied m.a.w. een matige structuurkwaliteit. Zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts zijn interessante structuurkenmerken zelfs helemaal afwezig en is de beek rechtgetrokken. We beoordelen de structuurkwaliteit als zwak. Figuur 9.4 en figuur 9.5 : Oudelandse beek ter hoogte van het plangebied met matige structuurkwaliteit De Donkse Beek is volledig rechtgetrokken en heeft een zeer zwakke structuurkwaliteit. De Laarse Beek heeft een zwakke tot matige structuurkwaliteit. Het is een vrij brede, relatief ondiepe waterloop met zacht oplopende oevers. Ter hoogte van de HSL werd ze echter volledig in een betonnen kanaal gelegd. In onderstaande foto s zijn Donkse beek en verlegde Laarse beek weergegeven. 62

65 Figuur 9.6 : Donkse beek langs Prinshoeveweg Figuur 9.7 : Laarse beek in betonnen kanaal De Donkse Beek en de Oudelandse Beek werden in 1974 net voorbij de spoorlijn Antwerpen-Rotterdam omgeleid via een diep ingegraven kanaal dat parallel loopt met de spoorweg Antwerpen-Roosendaal en dat in het (overwelfde) Verlegde Schijn uitmondt. Die omleiding gebeurde met het oog op het bouwrijp maken van het terrein de Oude Landen. De afgesneden benedenloop van de Donkse Beek diende tot zeer recent als riool van de Ekerse wijk Konijnenberg. Ze werd in 1978 ingebuisd. Net achter de wijk Rozemaai loopt ze nog enkele honderden meters in open bedding. Daar mondt ze uit in het Verlegde Schijn. De afgesneden benedenloop van de Oudelandse Beek dient nog enkel als afwatering voor de Oude Landen. Hij mondt ter hoogte van de kruising A12 en Ekerse Steenweg uit in de Verlegde Schijn. De Stad Antwerpen bouwde in 1977, vlakbij de monding, een sluis met schotbalken en terugslagkleppen om te vermijden dat rioolwater vanuit de Verlegde Schijn in het reservaat Oude Landen zou stromen, wat daarvoor regelmatig gebeurde bij overvloedige regenval. De Laarse Beek ontspringt in de Antwerpse Voorkempen. Ze loopt door Brasschaat en Schoten en mondt ter hoogte van de kruising spoorlijn 12 en A12 uit in de Verlegde Schijn Fysico-chemische en biologische waterkwaliteit Op de Donkse Beek, de Oudelandse Beek, de Laarse Beek en het Schoon Schijn zijn meetpunten gelegen van VMM. Regelmatig worden fysico-chemische en biologische waterkwaliteit gemeten. In onderstaande tabellen zijn basis-prati-index (maat voor de fysico-chemische waterkwaliteit) en Biotische index (maat voor de biologische waterkwaliteit) weergegeven voor de voorbije 10 jaren. De eerste tabel geeft per meetpunt een korte omschrijving van de ligging ervan. Het meetpunt is gelegen ter hoogte van de oude waterloop van de Oudelandse beek die afgekoppeld is van het stroomopwaartse gedeelte dat uitmondt in de Donkse beek. 63

66 Tabel 9.1 : Overzicht van de meetpunten in het studiegebied MEETPUNT WATERLOOP OMSCHRIJVING LIGGING X-COÖRD. Y-COÖRD Donkse Beek - Fortuinbeek Ekeren, opwaarts monding in Groot Schijn Donkse Beek - Fortuinbeek Ekeren, afwaarts voetgangersbrug Donkse Beek Fortuinbeek Ekeren, thv Prinshoeve, opw. spoorweg Donkse Beek Fortuinbeek Donk, Kapelsesteenweg Donkse Beek Fortuinbeek Ekeren, natuurreserv. Oude Landen, naast spoorweg, opw. Overweg oude Oudelandse Beek Wlp: Oudelandsbeek (oude bedding); Ekeren; veldweg in verlengde van Lindenlei, opw. weg Oudelandse Beek Ekeren, afw. spoorweg, opw. monding in Donkse beek Laarse Beek Elshoutbeek Ekeren, Donk, afw. kliniek, afw. brug, opw. Groot Schijn Laarse Beek Elshoutbeek Laarsbeekdreef, aan watertoren, opw. brug en zijbeek Schoon Schijn Kaartse beek Ekeren, Kouter, tussen spoorwegbrug en viaduct, afw. brug Schoon Schijn Kaartse beek Ekeren, zandweg naast de baan, afw. weg en afw. Zwarte beek Tabel 9.2 : Fysico-chemische waterkwaliteit MEETPUNT WATERLOOP Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek oude Oudelandse Beek Oudelandse Beek Laarse Beek Elshoutbeek Laarse Beek Elshoutbeek Schoon Schijn Kaartse beek Schoon Schijn Kaartse beek BPI kwaliteitsomschrijving 0,1 1 niet verontreinigd > 1 2 aanvaardbaar > 2 4 matig verontreinigd > 4 8 verontreinigd > 8 16 zwaar verontreinigd > 16 zeer zwaar verontreinigd Uit bovenstaande tabel kunnen we het volgende besluiten : - De Donkse Beek heeft een slechte kwaliteit thv het plangebied (meetpunten en ). De voorbije jaren is de fysicochemische kwaliteit van het water zelfs afgenomen. Stroomopwaarts het plangebied in Donk (meetpunt ) is de Donkse beek matig verontreinigd; - De Oudelandse Beek heeft eveneens een slechte waterkwaliteit. De recentste meting (2005) wijst op een zware verontreiniging; - De Laarse beek heeft stroomopwaarts een matige waterkwaliteit. Naar de monding toe is de kwaliteit daar in de laatste 10 jaar verbeterd van verontreinigd tot matig verontreinigd; - Het Schoon Schijn heeft ter hoogte van de dwarsing met de spoorlijn 27A (meetpunt ) een matige waterkwaliteit. 64

67 Tabel 9.3 : Biologische waterkwaliteit MEETPUNT WATERLOOP Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek Donkse Beek Fortuinbeek oude Oudelandse Beek Oudelandse Beek Laarse Beek Elshoutbeek Laarse Beek - Elshoutbeek Schoon Schijn Kaartse beek Schoon Schijn Kaartse beek biotische index beoordeling 9 10 weinig tot niet verontreinigd 7 8 weinig verontreinigd 5 6 verontreinigd; kritische toestand 3 4 zwaar verontreinigd 1 2 zeer zwaar verontreinigd Uit bovenstaande tabel kunnen we het volgende besluiten : - De Donkse Beek heeft een zeer slechte waterkwaliteit ter hoogte van het plangebied en is verontreinigd stroomopwaarts; - De Oudelandse Beek is zeer zwaar verontreinigd; - De Laarse beek is stroomopwaarts verontreinigd. Naar de monding toe is de kwaliteit door de loop der jaren verbeterd van zeer zwaar verontreinigd tot verontreinigd; - De biologische waterkwaliteit van het Schoon Schijn is ter hoogte van de dwarsing met de spoorlijn 27A weinig verontreinigd. In de Laarse Beek (met waterkwaliteitsdoelstelling viswater ) zijn volgende vissen aanwezig (volgens de Atlas van de Vlaamse Beek- en Riviervissen) : Rivierdonderpad, Blankvoorn, Giebel/goudvis, Zeelt, Brasem, Bliek, Snoek, Tiendoornige stekelbaars, Baars Debieten In het kader van de IMDC-studie Hydrologische en hydraulische studie Donkse, Oudelandse en Laarse Beek zijn op de Laarse beek (aan Kapellesteenweg) en op de Donkse beek (aan Prinshoeveweg) debietmetingen uitgevoerd gedurende 4 maanden. Op de Laarse beek varieerde waargenomen debieten tussen 130 en 1400 l/s. De debieten op de Donkse beek varieerden tussen 20 en 230 l/s Beschrijving van de wateroverlastproblematiek Situering van de problematiek Het plangebied is gelegen in het hydrografisch bekken van het Groot Schijn, meer bepaald in het bekken van de waterlopen Laarse beek, Donkse beek en Oudelandse beek, zijlopen van het Groot Schijn. De situering wordt geïllustreerd aan de hand van de drie onderstaande figuren (figuur 9.8, figuur 9.9 en figuur 9.10). 65

68 Figuur 9.8 : Situering van het Schijnbekken in Vlaanderen. Figuur 9.9 : Situering van het bekken van de Laarse beek, Oudelandse beek en Donkse Beek binnen het Schijnbekken (onder) en situering van het Schijnbekken in Vlaanderen (boven) 66

69 Figuur 9.10 : Situering van het studiegebied binnen het bekken van de Donkse, Oudelandse en Laarse beek. In het bekken van het Schijn doet zich regelmatig wateroverlast voor. De overstromingen van september 98 staan iedereen nog in het geheugen gegrift, maar ook in november 98, juli 00 en augustus 02 deden er zich belangrijke overstromingen voor. De gebieden die daarbij telkens het zwaarst getroffen worden zijn de Antwerpse deelgemeentes Ekeren en Merksem. Deze gebieden zijn dichtbebouwd, zodat vooral woningen onder water komen te staan. Figuur 9.11 : toont de uitgestrektheid van de overstromingen in september 98 langsheen het Benedenschijn (bepaald op basis van terreinwaarnemingen en luchtfoto s). Ook het gebied tussen de spoorlijnen 12, 27A en de Prinshoeveweg kwam toen onder water te staan. De figuur 9.12 toont de toestand van dit gebied op 15 september, dit is. 1 dag na het hoogtepunt van de wateroverlast. Op deze foto zijn ook de afwaartse delen van de Donkse beek en de Laarse beek en hun monding in de Schijnoverwelving zichtbaar. 67

70 Figuur 9.11 : De overstromingen van september 98 Figuur 9.12 : Overstromingen in het studiegebied op 15/09/1998 ter hoogte van de monding van de Donkse beek en de Laarse beek in de Schijnoverwelving. Zowel door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap VMM afdeling Operationeel Waterbeheer als door de dienst Waterbeleid van de provincie Antwerpen werden studies uitgeschreven om de oorzaken van deze regelmatig optredende wateroverlast te achterhalen en om oplossingen hiervoor voor te stellen. De studie in opdracht van de VMM afdeling Operationeel Waterbeheer richt zich daarbij vooral op het Schijn, waterloop van 1ste categorie, de studies in opdracht van de provincie op de waterlopen van 2de categorie (Laarse beek, Oudelandse beek, Donkse beek, Schoon Schijn). Deze studies worden uitgevoerd door IMDC. In onderstaande tekst wordt een korte samenvatting gegeven van de opzet en de resultaten van deze studies. Voor meer informatie kan worden verwezen naar de verschillende rapporten die bij deze studies horen en die opgelijst staan in de referenties. Het feit dat de verschillende studies door hetzelfde studiebureau worden uitgevoerd, maakt het mogelijk om een geïntegreerde aanpak te volgen bij het onderzoek naar de oorzaken van de wateroverlast. De 68

71 wateroverlast kan immers niet worden toegeschreven aan één bepaalde waterloop, hetzij van 1ste hetzij van 2de categorie of enkel aan het rioleringsstelsel. Het is de combinatie van deze deelstelsels en hun onderlinge interferentie die de wateroverlast veroorzaken. Daarom werd in het kader van bovengenoemde studies een geïntegreerd hydrologisch en hydraulisch model opgebouwd waarin zowel het Schijn, de zijlopen Laarse beek, Oudelandse beek, Donkse beek, de polderlopen en grote delen van het rioleringsstelsel werden opgenomen. Dit model wordt toegelicht in volgende paragraaf Toelichting bij hydrologisch en hydrodynamisch model Voor de uitvoering van de simulaties werd gebruik gemaakt van de hydrologische en hydrodynamische modellen die werden opgesteld in het kader van de modelleringsstudies voor de dienst Waterbeleid van de provincie Antwerpen en voor de VMM afdeling Operationeel Waterbeheer van het Ministerie voor de Vlaamse Gemeenschap: - De hydrologische modellen beschrijven de de relaties tussen neerslag (en evaporatie) enerzijds en de debiettoevoer naar de waterlopen als gevolg van deze neerslag anderzijds. De hydrologische modellen beschrijven bijgevolg de afvoer over land. Er werden twee types van hydrologische modellen gebruikt. Het numerieke model PDM ontwikkeld door Wallingford Software voor de beschrijving van de neerslagafvoer van de landelijke gebieden, i.e. de gebieden waarvoor de rioleringsinvloed op de neerslagafvoer klein is, en het Bakkenmodel, ontwikkeld door IMDC nv voor de beschrijving van de neerslagafvoer van de verstedelijkte gebieden, i.e. de gebieden waar de rioleringen (stelsel van collectoren en overstorten) wel een belangrijke invloed hebben op de neerslagafvoer naar de waterloop. De gebruikte hydrologische modellen zijn continu, hetgeen betekent dat zij continu de vochttoestand bijhouden van de ondergrond. Een bepaalde neerslaghoeveelheid die valt op een droge bodem geeft immers aanleiding tot een lagere afvoer dan eenzelfde neerslaghoeveelheid op een natte bodem. - De hydrodynamische modellen beschrijven de stroming in de waterlopen zelf en in de al dan niet gewenste overstromingszones. De hydrodynamische modellen zetten debieten om in waterstanden, zodat men kan nagaan waar er zich overstromingen kunnen voordoen. Er werd gebruik gemaakt van het softwarepakket ISIS, net als PDM ontwikkeld door Wallingford Software. Een complex hydrodynamisch model als ISIS laat toe rekening te houden met de effecten van opstuwing door bruggen, kokers die onder druk stromen, stroming door openingen, in sifons, de werking van pompen, enz In bijlage 2 (hoofdstuk 20) zijn de gebruikte modellen toegelicht Huidige toestand Tabel 9.4 geeft voor een aantal ISIS-knopen de maximale berekende waterstanden op verschillende plaatsen in het waterlopenstelsel en voor verschillende maatgevende hydrogrammen voor de huidige toestand. De waterstanden van de volgende ISIS-knopen worden weergegeven: - SPOOR: stelt de berging voor in de zone tussen de spoorwegen 12, 27A en de Prinshoeveweg. - LAAR26: een knoop afwaarts op de Laarse beek, overstromingen hier zorgen voor wateroverlast in de wijk het Laar - FORT6: een knoop afwaarts op de Donkse beek (ook Fortuinbeek genoemd), - FORT11: een knoop op de Donkse beek (Fortuinbeek) opwaarts van het goederenspoor, overstromingen hier zorgen voor wateroverlast in de wijk Ekeren-Donk - OULA12: een knoop afwaarts op de Oudelandse beek (ook Reintjesbeek genoemd). - OULA17: een knoop op de Oudelandse beek (Reintjesbeek) opwaarts van het goederenspoor, overstromingen hier zorgen voor wateroverlast in de wijk Ekeren-Donk. 69

72 Figuur 9.13 : Detail van het hydrodynamisch model in de omgeving van het studiegebied Uit de modelresultaten blijkt: In de wijk Ekeren-Donk doet zich wateroverlast voor: - bij zomerhydrogrammen vanaf een terugkeerperiode van 5 jaar. Deze wateroverlast ontstaat doordat de overstort Fortuinbeek, een overstort vanuit het rioleringsstelsel van Brasschaat, de Donkse beek zeer zwaar belast. - bij winterhydrogrammen vanaf een terugkeerperiode van 100 jaar. Deze wateroverlast ontstaat doordat de Donkse beek en de Oudelandse beek opgestuwd worden vanuit de Schijnoverwelving. In de wijk het Laar doet zich wateroverlast voor: - bij winterhydrogrammen vanaf een terugkeerperiode van 10 jaar. Deze wateroverlast wordt veroorzaakt door opstuwing vanuit de Schijnoverwelving en door de beperkte afvoercapaciteit van de waterloop de Laarse beek ter hoogte van deze wijk. Figuur 9.14, figuur 9.15 en figuur 9.16 tonen de berekende overstromingen in het gebied respectievelijk voor een winterhydrogram met een terugkeerperiode van 100 jaar, de event van september 98 en een zomerhydrogram met een terugkeerperiode van 100 jaar. Op deze figuren is nogmaals te zien dat in de zomer vooral de wijk Ekeren-Donk wordt getroffen, in de winter vooral de wijk het Laar. Opmerking: De overstromingskaart werd bekomen door de door het numerieke model berekende waterstanden te vergelijken met gegevens over de maaiveldhoogte van de omliggende terreinen. Voor de wijken Ekeren-Donk en het Laar zijn slechts een beperkt aantal hoogtepunten beschikbaar (de hoogte van de deksels van het rioolstelsel van Ekeren), zodat de berekende overstromingen als een grootte-orde moeten worden gezien. Door de lokale topografie is het mogelijk dat bepaalde zones niet onder water zullen komen. Uit de tabel en de figuren blijkt ook dat het gebied tussen de spoorwegen 12 en 27A en de Prinshoeveweg in de huidige toestand slechts zeer beperkt wordt aangesproken. Zelfs bij een winterhydrogram met terugkeerperiode van 100 jaar staat het slechts gedeeltelijk onder water. 70

73 Figuur 9.14 : Overstromingen in de wijken Ekeren-Donk en het Laar voor een winterhydrogram met een terugkeerperiode van 100 jaar (Opmerking: Overstromingskaart gebaseerd op beperkt aantal hoogtepunten). Figuur 9.15 : Overstromingen gesimuleerd door het model voor de event van september

74 Figuur 9.16 : Overstromingen in de wijken Ekeren-Donk en het Laar voor een zomerhydrogram met een terugkeerperiode van 100 jaar (Opmerking: Overstromingskaart gebaseerd op een beperkt aantal hoogtepunten). Tabel 9.4 : Maximale waterstanden in de waterlopen in de huidige toestand (z = zomerhydrogram; w = winterhydrogram; in rood waterstanden die tot wateroverlast aanleiding geven). HYDROGRAM (TYPE+TERUGKEERPERIODE (JAAR)) SPOOR (m TAW) LAAR26 (m TAW) FORT6 (m TAW) FORT11 (m TAW) OULA12 (m TAW) OULA17 (m TAW) Z Z Z Z Z Z W W W W W W SEPT De maximale waterstanden in de ISIS knopen OULA12 en OULA17, knopen op de Oudelandse beek respectievelijk afwaarts en opwaarts van het goederenspoor, verschillen slechts zeer weinig van elkaar (1 à 2 cm). De opstuwing van de duiker onder het spoor is klein. Een gelijkaardige vaststelling kan worden gemaakt voor de andere scenario s. Vandaar dat in de volgende tabellen de resultaten voor knoop OULA17 niet meer zullen worden weergegeven. De maximale waterstanden in de ISIS knopen FORT6 en FORT11, knopen op de Donkse beek (Fortuinbeek) respectievelijk afwaarts en opwaarts het goederenspoor, verschillen wél sterk van elkaar. In de tabellen van volgende scenario s zullen de resultaten van beide knopen worden weergegeven. Belangrijke opmerking: De waterstanden op de Laarse beek, op de Oudelandse beek en in het onderzochte bergingsgebied zijn voor wat betreft de zomerhydrogrammen niet monotoon stijgend met de terugkeerperiode. Dit is in 72

75 tegenstelling met wat men zou kunnen verwachten. De reden hiervoor is dat de zomer hydrogrammen met hun korte maar grote pieken voornamelijk de rioleringsoverstorten laten werken. Deze overstorten spelen voor de Fortuinbeek (of Donkse beek) een belangrijke rol. Voor die water loop kan men dan ook vaststellen dat de waterstanden wél monotoon stijgen in functie van de terugkeerperiode. Voor de andere waterlopen, althans de gedeeltes die binnen deze studie beschouwd worden, is de invloed van het overstortdebiet verwaarloosbaar t.o.v. het debiet van de waterloop zelf. De waterlopen zelf reageren vrij onregelmatig op deze zomerhydrogrammen, aangezien door hun specifieke vorm bepaalde zomerhydrogrammen sterker worden afgezwakt dan anderen. De waarden voor de zomerhydrogrammen dienen binnen deze studie dus te worden gebruikt om de invloed van het rioleringsstelsel na te gaan, de waarden voor de winterhydrogrammen geven de invloed van de waterlopen zelf aan Beschrijving van de zuiveringsinfrastructuur De zuiveringsinfrastructuur die aanwezig is in het plangebied Oude Landen behoort tot het zuiveringsgebied Antwerpen-Noord. In het noordwesten, ter hoogte van de kruising van Donkweg / Prinshoeveweg met lijn 12, vinden we : Aquafincollector Verbindingsriolering Prinshoeveweg Ekeren (leiding 800 mm); Aquafinoverstort van het project Verbindingsriolering Prinshoeveweg Ekeren met uitstroomconstructie naar de Donkse Beek; In het noordoosten, ter hoogte van de kruising van Prinshoeveweg met lijnen 27A en 16A, vinden we : Aquafincollector Verbindingsriolering Prinshoeveweg Ekeren (leiding 1000 mm). In het zuiden, waar lijn 12 en lijnen 27A en 16A samenkomen, liggen : Aquafinpompstation van het project 95142A Ontdubbelingscollector Antwerpen-Noord ; Aquafincollector Collector Ekeren fase I (leiding 300 mm en onderdoorpersing van leiding 900 mm onder spoorweg naar pompstation op 6 m diepte); Aquafincollector Collector Ekeren fase II Luchtbal (leiding 600 mm aangesloten op onderdoorpersing); 2 effluentleidingen RWZI Brasschaat (2 leidingen 1300 mm met uitstroomconstructie naar Schijn). Naast de bestaande zuiveringsinfrastructuur vermelden we nog de geplande werkzaamheden. In de noordwestelijke zone is een nieuwe leiding gepland in het kader van Aquafinproject In de Donkweg zal een RWA aangelegd worden die aansluit op de Donkse Beek (achter de zandvang). Uitvoering van deze werkzaamheden zijn voorzien voor het najaar van Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Doorkruisen/verleggen beek blijvend effect wijziging structuurkwaliteit Tijdelijke onderbrekingen tijdelijk effect wijziging debiet, structuurkwaliteit, Exploitatie&onderhoud spoor Verharding oppervlakken Aanlegwerkzaamheden blijvend effect oppervlaktewaterkwaliteit blijvend effect wijziging runoff, piekafvoer, blijvend effect impact op zuiveringsinfrastructuur 73

76 Effectbespreking Wijziging structuurkwaliteit Op basis van de huidige structuurkwaliteit van de Oudelandse beek, de geplande ingreep en bestaande natuurontwikkelingsplannen voor het plangebied wordt de ernst van de aantasting van de structuurkwaliteit beoordeeld. Een eerste effect inschatting laat vermoeden dat de effecten ernstig zullen zijn en milderende maatregelen noodzakelijk zijn. Beoordelingskader effect op structuur waterlopen: - Realisatie gaat gepaard met verbetering van structuurkwaliteit (bv. herstel) positief effect - Waterlopen worden niet aangesneden geen effect - Aansnijding waterlopen met slechte tot matige structuurkwaliteit beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk) - Aansnijding waterlopen met goede structuurkwaliteit (ernstig) negatief effect; knelpunt (milderende of compenserende maatregelen noodzakelijk) Evaluatie resterende waterbergingscapaciteit tussengebied Oude Landen Verder is het ook duidelijk dat de ruimte-inname door de 3 projecten (complex korte termijn, complex lange termijn & bundel) de mogelijkheden voor toekomstige waterberging in het gebied Oude Landen wijzigt. Deze beide aspecten vereisen een hydraulische modellering. Daartoe is het model van het provinciebestuur, opgemaakt door IMDC, beschikbaar. Dit model werd reeds toegelicht in paragraaf Beoordelingskader effect op waterkwantiteit : - Resterende waterbergingscapaciteit tussengebied is voldoende om wateroverlast te vermijden neutraal effect - Ruimte-inname door projecten vermindert waterbergingscapaciteit in die mate dat afgraving van het tussengebied noodzakelijk is. Via afgraving kan nog voldoende waterbergingscapaciteit gegarandeerd worden neutraal effect - Afgraving tussengebied kan ruimte-inname projecten niet compenseren zodat waterbergingscapaciteit tgv project afneemt (ernstig) negatief effect; knelpunt (milderende of compenserende maatregelen noodzakelijk) Kwalitatieve wijzigingen tgv de exploitatie en het onderhoud van het spoor De effecten op de oppervlaktewaterkwaliteit ten gevolge van de onderhoudswerkzaamheden aan spoorbundel en vertakkingscomplex en ten gevolge van exploitatie (koperdeeltjes) en calamiteiten worden toegelicht. Omwille van het natuurontwikkelingsproject in het gebied gelegen tussen beide spoorprojecten zullen randvoorwaarden worden geformuleerd voor het beheer van de spoorbermen en de afvoer van eventueel verontreinigd hemelwater. Wijziging afvoer naar oppervlaktewater Het ontwerp-mer voor de Tweede spoortoegang wordt geciteerd voor de beoordeling van het effect van toename afvoer naar oppervlaktewater ten gevolge van de aanleg van het vertakkingscomplex Voor de spoorbundel wordt dit effect kwalitatief beoordeeld. 74

77 Impact op zuiveringsinfrastructuur Voor de zones waar de geplande spoorwegprojecten interfereren met de aanwezige (of geplande) zuiverings- of rioleringsinfrastructuur zal de impact kwalitatief worden besproken. Watertoets In deze discipline is de watertoets een belangrijk onderdeel. Deze heeft tot doel schadelijke effecten op het watersysteem te vermijden of te milderen. De watertoets impliceert dat, in de gevallen van de vermindering van ruimte voor het watersysteem, deze in laatste orde gecompenseerd dient te worden Wijziging structuurkwaliteit Bij realisatie van de twee spoorprojecten zal de Oudelandse beek overwelfd worden op 2 plaatsen. Deze aantasting van structuurkenmerken wordt als ernstig negatief effect beoordeeld ter hoogte van de overwelving door de nieuwe spoorbundel en als beperkt negatief effect ter hoogte van de overwelving door het vertakkingscomplex : - De nieuwe spoorbundel tast de structuurkenmerken van de Oudelandse beek aan over een lengte van ca. 80 m. Op deze plaats is de structuurkwaliteit van de waterloop matig. Mildering door middel van een natuurtechnische kruising en behoud van de oorspronkelijke loop is op deze plaats technisch niet haalbaar. Deze elementen samen leidden tot de ernstig negatieve beoordeling en aanduiding van de ingreep als knelpunt. - Het ongelijkgronds vertakkingscomplex tast de structuurkenmerken van de Oudelandse beek aan over een lengte van ca. 70 m. Op deze plaats is de structuurkwaliteit echter nu reeds zeer slecht. De Oudelandse beek dwarst de bestaande spoorlijn 27A reeds via een duiker. Bij aanleg van het vertakkingscomplex moet deze duiker verlengd worden. De infrastructuurwerken kunnen aangegrepen worden om de structuurkwaliteit van de Oudelandse beek te herstellen ter hoogte van de kruising met lijn 27A enerzijds en anderzijds te zoeken naar een uitvoeringsalternatief voor aanleg van de nieuwe spoorbundel zodat een natuurtechnische uitvoering van de kruising wel mogelijk wordt. In de Milieuhaalbaarheidstoets voor Uitbreiding spoorbundel Luchtbal (Ekeren) van 2003 werd ter mildering van het negatief effect van aantasting structuurkenmerken, voorgesteld om: - de Oudelandse beek te herleggen in noordelijke richting naar de Donkse beek; bij deze herlegging wordt een meandering voorzien, een stroomkuilenpatroon en wordt elke beschoeiing achterwege gelaten zodat zich, vertrekkend van een kunstmatig gegraven doch natuurlijk ogende uitgangssituatie, een echte natuurlijke beek kan ontwikkelen binnen het afgegraven natuurgebied; - de Oudelandse beek en Donkse beek samen via een natuurtechnische kruising het bestaande spoor L12 te laten dwarsen ter hoogte van de bestaande dwarsing van de Donkse beek; deze dwarsing zou moeten zijn voorzien van faunapassagemogelijkheden. In voorliggend MER wordt deze milderende maatregel niet weerhouden om volgende redenen : - Waar de Donkse beek momenteel de spoorlijn L12 dwarst is door de nabijheid van de Prinshoeveweg weinig ruimte beschikbaar voor de uitvoering van een natuurtechnische inrichting van de onderdoorgang van Donkse beek onder spoorlijn L12 en onder doodspoor (noordelijke uitloper van spoorbundel voor uitvoeren rangeerbewegingen). - In dit voorstel is vóór de aantakking van Oudelandse beek op Donkse beek (gelegen ten noorden van de Prinshoeveweg) eerst een kruising van de Prinshoeveweg noodzakelijk. De nieuwe spoorbundel volgens de configuratie in het basisproject (ligging ten noordoosten van de bestaande bundel) impliceert: 75

78 - Een onherstelbare aantasting van de structuurkenmerken van de Oudelandse beek door inkokering van de waterloop onder de nieuwe spoorbundel; - Maar ook een ernstige aantasting van de open ruimte ter hoogte van de enige open ruimtecorridor tussen natuurreservaat Oude Landen ten westen van spoorlijn L12 en het toekomstige natuurgebied tussen beide spoorprojecten ten oosten van spoorlijn L12 (zie hiervoor hoofdstuk 12 discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie). In geval van de aanleg van de nieuwe bundel parallel aan de bestaande bundel zal enkel het doodspoor de Oudelandse beek kruisen en is een natuurtechnische inrichting waarbij oeverstroken doorlopen onder het doodspoor, wel realiseerbaar. De oevers van een waterloop worden door een aantal dieren gebruikt als migratieroute. Als een waterloop onder een weg of spoorweg doorgaat, ontbreekt vaak de oever onder de brug. Hierdoor zijn dieren vaak genoodzaakt over de barrière te klimmen in plaats van onder de brug door te lopen. Aanleg van een faunadoorgang kan het aantal verkeersslachtoffers bij dieren sterk verminderen en ervoor zorgen dat een weg of spoorweg niet langer een migratiebarrière vormt (Claus en Janssens, 1994). Figuur 9.16 : Theoretisch voorbeeld van de faunadoorgang (Claus en Janssens 1994). De Oudelandse Beek heeft een meanderend verloop ter hoogte van het plangebied. Holle oevers en een pool-riffle-patroon ontbreken echter. Er is geen oeverbeschoeiing geplaatst en de rietvegetatie op de oevers zorgt voor een matige beschaduwing. De Oudelandse Beek heeft ter hoogte van het plangebied een matige structuurkwaliteit. Indien het parkgebied Oude Landen ingericht wordt i.f.v. van waterberging zal het gebied waarschijnlijk gedeeltelijk worden afgegraven en zal een verbinding worden aangelegd tussen de Laarse Beek en de Oudelandse Beek. Dit is een opportuniteit om deze verbindingsgracht en de Oudelandse beek ecologisch in te richten zodat habitat- en structuurkwaliteit kunnen verhogen Evaluatie resterende waterbergingscapaciteit tussengebied Oude Landen Door IMDC is in het kader van de Hydrologische en hydraulische studie Donkse, Oudelandse en Laarse Beek een oppervlaktewaterkwantiteitsmodel opgesteld voor bestaande en geplande toestand van het stroomgebied van deze 3 waterlopen. Dit gebeurde naar aanleiding van de overstromingen van 1998, 1999, 2000 en De opdracht omvatte de inventarisatie van de nodige gegevens, de hydrologische en hydraulische studie en oplossingsvoorstellen en alternatieven ter voorkoming van wateroverlast, rekening houdend met de beleidslijnen van het integraal waterbeheer. Belangrijk is dat het scenario van berging in het gebied tussen beide spoorprojecten slechts één van de 11 doorgerekende scenario s is. In het totaal werden hiervan 9 scenario s weerhouden die in 3 groepen of oplossingsrichtingen kunnen ingedeeld worden : 76

79 - Wegnemen van lokale hindernissen : dit zal echter het debiet naar afwaarts, waar de waterloopcapaciteit onvoldoende is, nog doen toenemen; - Creëren van bijkomende berging : dit is noodzakelijk als men de wateroverlast integraal wil aanpakken; - Andere, zoals het afkoppelen van regenwater (zodat het rioleringsstelsel ontlast wordt en overstorten minder werken ) of het verleggen van het afwaartse gedeelte van de Laarse Beek. De door IMDC gemodelleerde scenario s zijn integraal opgenomen in bijlage 3 (hoofdstuk 21). Wij beperken ons in dit hoofdstuk tot : - een bespreking van het belang van het plangebied als bergingsgebied, voor oplossing van hoofdzakelijk stroomopwaarts gesitueerde wateroverlastproblemen; - de belangrijkste resultaten van de relevante scenario s met bijzondere aandacht voor het ruimtebeslag van beide spoorprojecten in waterbergingsgebied en de evaluatie van de resterende waterbergingscapaciteit. Eventueel worden resultaten geëxtrapoleerd; - consequenties van het in het kader van voorliggend MER uitgevoerde grondwateronderzoek voor de waterbergingscapaciteit van het gebied tussen beide spoorprojecten; - aanbevelingen vanuit water naar inrichting van het tussengebied Belang van het plangebied als bergingsgebied In het doorgerekende scenario berging in het gebied tussen de spoorweg Antwerpen-Nederland L12, het goederenspoor L27A en de Prinshoeveweg is rekening gehouden met een gedeeltelijke omlegging van de Laarse beek naar de Oudelandse beek en met een herprofilering van de Laarse beek tussen de Bredabaan en enkele tientallen meter afwaarts van de Waghemansbrug. Het gebied gelegen tussen de spoorlijnen L12, L27A en de Prinshoeveweg overstroomt in de gemodelleerde toestand (overeenkomend met toestand 2001) vanuit de 3 omliggende waterlopen Laarse Beek, Oudelandse Beek en Donkse Beek reeds vanaf een terugkeerperiode van 2 jaar voor de piekhydrogrammen (zomer) en 50 jaar voor de volumehydrogrammen (winter). Volgens de modellering van IMDC (2003) wordt bij het scenario 0, waarbij berging wordt voorzien tussen spoorlijn 12, spoorlijn 27A en de Prinshoeve (met een verbinding tussen Laarse Beek en Oudelandsebeek), een bergingsvolume bereikt van m³ bij een winterhydrogram met een TR van 100 jaar (waterpeil 3.7 m TAW). Dit scenario zorgt voor de winterhydrogrammen voor een belangrijke waterstandsdaling op de Laarse beek en een waterstandstoename op de Oudelandse en de Donkse beek. Aangezien de Donkse beek en de Oudelandse beek vooral kritisch zijn bij piekhydrogrammen, zorgt dit laatste niet voor een toegenomen wateroverlast. De waterstandsdaling op de Laarse beek strekt zich niet ver genoeg naar opwaarts uit. Opwaarts van de Waeghemansbrug vermindert het positief effect sterk. Vandaar dat in het scenario de herprofilering van de Laarse beek is verondersteld. Hierdoor daalt de kans op wateroverlast in de wijk Het Laar sterk, namelijk tot een terugkeerperiode van 50 jaar. Uit de modelresultaten blijkt dat het bergingsgebied tussen de spoorwegen pas bij een terugkeerperiode van 50 jaar gevuld wordt. Reden hiervoor is dat het buffergebied relatief hoog ligt (2,7 m TAW en meer) t.o.v. de drukhoogte in de Schijnoverwelving die door alle maatregelen op het Schijn sterk is gedaald. In eerdere berekeningen waarbij nog niet werd uitgegaan van de maatregelen op het Schijn werd het buffergebied inderdaad veel frequenter gevuld. De invloed te Merksem voor de zomerhydrogrammen is verwaarloosbaar. Aansluitend bij dit scenario werd onderzocht wat het effect zou zijn als het debiet van de Oudelandse beek samen met de nieuwe toevoer vanuit de Laarse beek onder de Donkse beek zou sifoneren en via de bedding van de oude Oudelandse beek doorheen het natuurgebied de Oude Landen naar de Schijnoverwelving zou worden afgevoerd. Hierdoor zou het natuurgebied bijkomend kunnen vernatten en zou bovendien extra water van de Laarse beek kunnen worden geborgen om de wateroverlast te Merksem te verminderen. 77

80 De aansluiting van de Oudelandse beek op haar oude bedding zorgt echter voor een belangrijke opstuwing naar opwaarts tot in de wijk Ekeren-Donk. Deze opstuwing wordt grotendeels veroorzaakt door de beperkte afvoercapaciteit van een aantal structuren in het natuurgebied (stuwtjes, kleine kokers) en van een deel van de oude bedding zelf. Vooral in het afwaartse deel komt zeer veel vegetatie voor in de oude bedding. De waterstijging in Ekeren-Donk kan tot bijkomende wateroverlast leiden en is bijgevolg te vermijden. Volgens het IMDC-rapport zou een oplossing erin kunnen bestaan om de oude Oudelandse beek te herprofileren of om de Oudelandse beek niet onder de Donkse beek naar de oude Oudelandse beek te laten sifoneren maar de beken in open verbinding te stellen. Het IMDC-rapport geeft aan dat beide oplossingen ecologisch niet interessant zijn maar verduidelijkt dit niet. Vermoedelijk zijn hiervoor twee redenen geldig : de huidige slechte waterkwaliteit van Donkse beek en Oudelandse beek en de noodzakelijke herprofileringswerken aan de oude Oudelandse beek die mogelijk aantasting of verstoring van huidige natuurwaarden veroorzaakt Ruimtebeslag waterbergingsgebied door spoorprojecten In GIS werd voor de volgende relevante situaties het (resterende) ruimtebeslag van het waterbergingsgebied berekend : - Huidige situatie, met bestaande spoorbundel Luchtbal en bestaande goederenlijn L27A : waterbergingsgebied heeft oppervlakte van 46,0 ha; - Tussentijdse situatie met bestaande goederenlijn L27 en geplande realisatie van bijkomende spoorbundel : waterbergingsgebied heeft oppervlakte van 40,2 ha, m.a.w. door aanleg van de nieuwe spoorbundel vermindert de oppervlakte waterbergingsgebied met 5,8 ha; - Tussentijdse situatie met bestaande spoorbundel Luchtbal en geplande realisatie van nieuwe vertakkingscomplex : waterbergingsgebied heeft een oppervlakte van 34,9 ha, m.a.w. door aanleg van het vertakkingscomplex vermindert de oppervlakte waterbergingsgebied met 11,1 ha; - Geplande situatie korte en middellange termijn met geplande realisatie van bijkomende spoorbundel én geplande realisatie van nieuwe vertakkingscomplex : waterbergingsgebied heeft een oppervlakte van 28,6 ha, m.a.w. door aanleg van nieuwe spoorbundel én vertakkingscomplex vermindert de oppervlakte waterbergingsgebied met 17,4 ha; - Voor de volledigheid vermelden we eveneens de geplande situatie lange termijn met geplande realisatie van bijkomende spoorbundel én geplande omvorming van vertakkingscomplex in functie van tweede spoortoegang (is geen voorwerp van voorliggend MER maar wel relevant in het kader van de milderende maatregelen) : waterbergingsgebied heeft op lange termijn een oppervlakte van 28,6 ha zodat op lange termijn de oppervlakte waterbergingsgebied eveneens met 17,4 ha vermindert. M.a.w. de situatie op lange termijn is identiek aan de geplande situatie op korte en middellange termijn. 78

81 In onderstaande figuren wordt het resterende ruimtebeslag voor de 4 situaties gevisualiseerd. Figuur 9.17 : waterberging in huidige situatie (basisproject) Figuur 9.18 : waterberging na realisatie spoorbundel Figuur 9.19 : waterberging na realisatie vertakkingscomplex Figuur 9.20 : waterberging middellange termijn na realisatie spoorbundel én vertakkingscomplex Bespreking van belangrijkste resultaten IMDC-studie in het kader van MER tweede spoor en milieuhaarbaarheidstoets spoorbundel luchtbal Uit de resultaten van het scenario Uitbreiding Luchtbal blijkt dat de cumulatieve invloed van de projecten 2de spoor ontsluiting en Luchtbal voor de wijk het Laar eerder beperkt blijft. Voor de wijk Ekeren-Donk is er bij de grotere terugkeerperiodes wel een gevoelige stijging van de waterstanden merkbaar (grootte-orde 10 à 20 cm). Als beide spoorprojecten worden uitgevoerd, worden dus best milderende maatregelen voorzien, met name de uitgraving van het overloopgebied tussen beide spoorprojecten. Deze uitgraving zorgt ervoor dat het volume water dat in het overloopgebied geborgen kan worden opnieuw toeneemt, althans onder een bepaalde waterhoogte. Zelfs met een beperkte afgraving zal het watervolume dat geborgen kan worden vanaf een zekere waterstand in het overloopgebied toch afnemen. De waterhoogte waarvoor dit gebeurt hangt af van de diepte tot waarop men het gebied uitgraaft. Als het gebied wordt uitgegraven tot 2.7 m TAW bedraagt deze waterhoogte 3.85 m TAW. Dit wil zeggen dat als de waterhoogte in het overloopgebied onder 3.85 m TAW blijft, de berging in het gebied ná uitgraving is toegenomen t.o.v. de huidige berging in het gebied, zelfs na de uitvoering van de twee spoorprojecten. Boven 3.85 m TAW is de bergingscapaciteit afgenomen en deze afname wordt groter naarmate de waterhoogte in het overloopgebied groter wordt. Een waterstand van 3.85 m TAW in het overloopgebied komt min of meer overeen met de waterstand die er wordt bereikt bij een winterhydrogram met een terugkeerperiode van 100 jaar. 79

82 Dit wil zeggen dat ná uitgraving tot 2,7 m TAW tussen de 2 spoorprojecten de wateroverlast zowel in de wijk Ekeren-Donk als in de wijk het Laar vermindert ten opzichte van de geplande water beheersingssituatie (toestand zonder 2e spoorontsluiting, waarbij het volledige gebied wordt gebruikt als overloopgebied maar waarbij niet wordt afgegraven) voor alle events met een terugkeerperiode kleiner of gelijk aan 100 jaar en dus zeker ten opzichte van de huidige toestand (waarbij het gebied niet gebruikt wordt) Evaluatie afgravingsvoorstel tot 2,7 m TAW obv grondwatermonitoring Op basis van de ondiepe grondwaterpeilmetingen in de omgeving van de Oudelandse Beek (uitgevoerd in het kader van voorliggend MER) blijkt dat het grondwaterpeil zich in een voorjaar-zomersituatie (monitoring mei juli 2007) situeert op ongeveer 2.70 m TAW en het peil in de Oudelandse Beek op ongeveer 2,55 m TAW. Aan de buitenrand van het parkgebied Oude Landen beschikt Tucrail zelf over 6 ondiepe peilbuizen die werden geplaatst op 27/05/2005. Van deze peilbuizen is een volledig meetjaar beschikbaar (zie grafiek van figuur 8.1, hoofdstuk 8.1.4). Hieruit blijkt dat zeker in de winter en het vroege voorjaar het grondwater hoger staat dan 2.70 m TAW. Een afgraving tot 2.70 m TAW betekent dat het gebied zich zeker in de winter en het vroege voorjaar (gedeeltelijk) met grondwater zal vullen en de bergingscapaciteit lager zal zijn dan vooropgesteld door IMDC. Dit is bovendien hoogst ongewenst omdat hierdoor grondwater versneld zou worden afgevoerd naar de waterlopen. Doordat er geen wintergegevens beschikbaar zijn van de peilbuizen centraal in het parkgebied Oude Landen is het niet mogelijk om een goed onderbouwd richtcijfer te geven voor eventuele afgravingen. Op basis van de beschikbare gegevens kan echter verondersteld worden dat afgravingen lager dan 3 tot 3.15 m TAW weinig zinvol zijn. Volgens de modellering van IMDC (2003) wordt bij het scenario 0, waarbij berging wordt voorzien tussen spoorlijn 12, spoorlijn 27A en de Prinshoeve (met een verbinding tussen Laarse Beek en Oudelandsebeek), een bergingsvolume bereikt van m³ bij een winterhydrogram met een TR van 100 jaar (waterpeil 3.7 m TAW). De beschikbare oppervlakte bedraagt dan ongeveer 46 ha. Bij uitvoering van beide spoorprojecten en, op lange termijn de omvorming van het vertakkingscomplex ifv doortrekking van Tweede spoortoegang tot in Lier, zal de bergingsoppervlakte gereduceerd zijn tot ca 28,5 ha. Indien deze resterende oppervlakte wordt afgegraven tot maximaal 3.15 m TAW, blijft er een maximaal bergingsvolume beschikbaar van ongeveer m³ (waterpeil 3.7 mtaw bij TR 100 jaar). Bij afgraving tot 3.00 m TAW blijft een maximaal bergingsvolume van ongeveer m³ beschikbaar. Bij de modelleringen van IMDC is geen rekening gehouden met een eventuele natuurlijke berging in het natuurreservaat Oude Landen door aan te sluiten op de oude Oudelandsebeek. Voorlopig is dit geen optie omwille van de slechte waterkwaliteit van Donkse beek en Oudelandse beek en omdat dit belangrijke ingrepen vereist aan de oude Oudelandsebeek (ruiming, herprofilering). Dit laatste wenst Natuurpunt, beheerder van het natuurreservaat, niet. Bij een drastische verbetering van de waterkwaliteit is dit echter een scenario dat misschien moet worden geëvalueerd indien hier een win-win situatie inzit voor natuur en waterbeheer. Bedenking: in het natuurreservaat Oude Landen is een aanzienlijke oppervlakte (ongeveer 37 ha) tussen de Donkse beek en de oude Oudelandse beek opgehoogd terrein (bodemcode ON). Op basis van het DHM Vlaanderen kan gesteld worden dat deze zone ruim 1 m hoger gelegen is dan het overige deel van het reservaat en dus niet beschikbaar is voor waterberging. Deze opgehoogde zone heeft nu reeds enige natuurwaarde (ruigtes en struwelen). Hoewel deze zone natuurlijk gelegen is in natuurgebied en VENgebied is in geen enkel modelleringsscenario bekeken wat het effect is van een herstel van het oorspronkelijk reliëf op de waterbergingscapaciteit in de omgeving van Oude Landen. Bovendien zal de oppervlakte natte natuur hierdoor aanzienlijk uitbreiden (cf. Natuurinrichtingsproject Berendrechtse polder). Het is een enigszins dubbelzinnige situatie dat in het parkgebied Oude Landen voorgesteld werd om het maaiveld met 1 m te verlagen, terwijl het herstel van het oorspronkelijk maaiveld in het natuurreservaat Oude Landen niet werd geëvalueerd. 80

83 Aanbevelingen vanuit water voor inrichting van het gebied tussen beide spoorprojecten De Oudelandse Beek heeft een meanderend verloop ter hoogte van het plangebied. Holle oevers en een pool-riffle-patroon ontbreken echter. Er is geen oeverbeschoeiing geplaatst en de rietvegetatie op de oevers zorgt voor een matige beschaduwing. De Oudelandse Beek heeft ter hoogte van het plangebied een matige structuurkwaliteit. Indien het parkgebied Oude Landen ingericht wordt i.f.v. waterberging zal het gebied waarschijnlijk gedeeltelijk worden afgegraven en zal een verbinding worden aangelegd tussen de Laarse Beek en de Oudelandse Beek. Dit is een opportuniteit om deze verbindingsgracht en de Oudelandse beek ecologisch in te richten zodat habitat- en structuurkwaliteit kunnen verhogen. De verbindingsgracht dient aangelegd te worden als een meanderende waterloop en de Oudelandsebeek wordt bij voorkeur geherprofileerd. Hierbij hebben de meanderbochten een asymmetrisch profiel met een steile oever aan de buitenbocht en een geleidelijke oever aan de binnenbocht. Relatief rechte trajecten worden aangelegd met een symmetrisch profiel met geleidelijke oevers waarbij de bankfull-breedte bijvoorbeeld het dubbele bedraagt van de bodembreedte. Bij afgraving van het gebied om ruimtebeslag van overstromingsgebied door beide spoorprojecten te compenseren, is het noodzakelijk om geen afgravingen tot onder het freatisch waterpeil te realiseren. Dit reduceert de bergingscapaciteit en hierdoor wordt grondwater versneld afgevoerd uit het gebied Evaluatie resterende waterbergingscapaciteit in geval van uitvoeringsalternatief spoorbundel In GIS werd voor het uitvoeringsalternatief voor de volgende relevante situaties het (resterende) ruimtebeslag van het waterbergingsgebied berekend : Huidige situatie, met bestaande spoorbundel Luchtbal en bestaande goederenlijn L27A : waterbergingsgebied heeft oppervlakte van 46,0 ha; Tussentijdse situatie met bestaande goederenlijn L27 en geplande realisatie van bijkomende spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief : waterbergingsgebied heeft oppervlakte van 39,6 ha, m.a.w. door aanleg van de nieuwe spoorbundel vermindert de oppervlakte waterbergingsgebied met 6,4 ha; Tussentijdse situatie met bestaande spoorbundel Luchtbal en geplande realisatie van nieuwe vertakkingscomplex : waterbergingsgebied heeft een oppervlakte van 34,9 ha, m.a.w. door aanleg van het vertakkingscomplex vermindert de oppervlakte waterbergingsgebied met 11,1 ha; Geplande situatie korte en middellange termijn met geplande realisatie van bijkomende spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief én geplande realisatie van nieuwe vertakkingscomplex: waterbergingsgebied heeft een oppervlakte van 27,8 ha, m.a.w. door aanleg van nieuwe spoorbundel én vertakkingscomplex vermindert de oppervlakte waterbergingsgebied met 18,2 ha; Voor de volledigheid vermelden we eveneens de geplande situatie lange termijn met geplande realisatie van bijkomende spoorbundel én geplande omvorming van vertakkingscomplex in functie van tweede spoortoegang (is geen voorwerp van voorliggend MER maar wel relevant in het kader van de milderende maatregelen) : waterbergingsgebied heeft op lange termijn eveneens een oppervlakte van 27,8 ha zodat op lange termijn de oppervlakte waterbergingsgebied eveneens met 18,2 ha vermindert. De ruimte-innames van het waterbergingsgebied voor het basisproject en het uitvoeringsalternatief verschillen niet significant. Na realisatie van beide spoorwegprojecten op korte tot middellange termijn zal 18,2 ha waterbergingsgebied worden ingenomen. Dit is 0,8 ha meer dan wanneer de spoorbundel wordt aangelegd volgens het basisproject. 81

84 Onderstaande figuur illustreert het resterende waterbergingsgebied na aanleg van de spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief én van vertakkingscomplex. Figuur 9.21 : waterberging middellange termijn na realisatie spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief én vertakkingscomplex Bij het uitvoeringsalternatief blijft er 27,8 ha beschikbaar voor waterberging, zoals geïllustreerd in figuur Op lange termijn, als het spoorvertakkingscomplex is omgevormd en de tweede spoortoegang is gerealiseerd, is nog steeds 27,8 ha beschikbaar voor waterberging. Indien deze resterende oppervlakte wordt afgegraven tot maximaal 3 à 3,15 mtaw, blijft er een maximaal bergingsvolume beschikbaar van ongeveer m³ à (waterpeil 3.7 mtaw bij TR 100 jaar). Dit is à m³ minder dan het bergingsvolume beschikbaar in het gebied tussen de bestaande bundel Luchtbal en de bestaande goederenlijn 27A zonder afgraving maar op voorwaarde dat de Laarse beek doorheen het gebied wordt geleid. Belangrijke nuance is dat het gebied in de huidige toestand (waarin Laarse beek ten zuiden van het gebied stroomt en uitmondt in de Schijnoverwelving) zeer beperkt wordt aangesproken Kwalitatieve wijzigingen tgv de exploitatie en onderhoud van het spoor De kwaliteit van het oppervlaktewater kan tijdens de exploitatiefase van de spoorprojecten gewijzigd worden via afwatering of via infiltratie van grondwater. Voor de spoorprojecten die in het gebied Oude Landen worden gepland, zijn volgende verontreinigingen theoretisch mogelijk : - Creosoot voor de behandeling van houten dwarsliggers; - Metalen deeltjes, die vrijkomen door wrijving tussen rails en wielstellen of door wrijving tussen bovenleiding en panthograaf; - Restanten van herbiciden, die gebruikt worden voor het weren van plantengroei op en langs het tracé. Onderstaande effecten zijn zowel geldig voor het basisproject waarin de spoorbundel naar het noordoosten wordt uitgebreid als voor het uitvoeringsalternatief waarin de spoorbundel parallel aan de bestaande bundel wordt uitgebreid. 82

85 Creosoot voor de behandeling va houten dwarsliggers Ter hoogte van de spoorlijn L27A en L16A gelegen tussen vormingsstation Antwerpen Noord en Prinshoeveweg zijn zowel houten als betonnen dwarsliggers aanwezig, zoals geïllustreerd in onderstaande foto genomen ter hoogte van De Noteschelp. Figuur 9.22 : zicht op de overgang van houten dwarsliggers naar betonnen dwarsliggers ter hoogte van De Noteschelp Gecreosoteerd hout kan aanleiding geven tot uitloging en zo grondwaterverontreiniging veroorzaken. De kans op grondwaterverontreiniging is echter beperkt : - Enerzijds omwille van de vernieuwe behandelingsmethode voor aanbrenging van creosootolie, met name de aanbrenging met behulp van computergestuurde vacuüm-drukinrichtingen, waarbij minder emissies tijdens de behandeling optreden en het verbruik van creosoten lager ligt in vergelijking met de vroegere werkwijze van dompelen of drenken. - Anderzijds omdat de opdrachtgever verklaarde dat voor nieuwe spoorprojecten maximaal gewerkt wordt met betonnen dwarsliggers Metalen deeltjes De effecten van emissies ten gevolge van de wrijving tussen wiel en spoor worden als niet ernstig beoordeeld. Het gaat immers voornamelijk om het element ijzer, dat niet toxisch is en dat snel oxideert tot het immobiele ijzeroxide. Ook de effecten van emissies ten gevolge van de wrijving tussen bovenleiding en pantograaf worden als niet ernstig beoordeeld. Bij wrijving van bovenleiding en pantograaf worden koperdeeltjes neergeslagen. Uit onderzoek door de Nederlandse Spoorwegen bleek dat 80 % van die deeltjes op de spoorbaan terechtkomt en de overige 20 % vlakbij de spoorbaan (in een zone tot 15 m vanuit het midden van de spoorbaan). Uit NMBS-onderzoek is gebleken dat de gemiddelde concentratie van Cu in ballast van bestaande spoorwegen 90 mg/kg bedraagt, wat ruimschoots lager ligt dan de norm voor gebruik als secundaire bouwstof. Na 20 à 30 jaar worden de Cu-sporen samen met de fijne ballastfractie verwijderd uit de spoorbaan door scheiding van fijne fractie en de nog als ballast bruikbare fractie Herbiciden Herbiciden worden gebruikt om vegetatie op, tussen en in de sporen te verwijderen. Een vegetatievrij ballastbed is noodzakelijk om voldoende : - Schokken te kunnen dempen; - Regenwater te kunnen draineren; - Elektrisch isolerend te zijn; 83

86 - Weerstand tegen vorst te houden; - Veiligheid te garanderen (indien het pad naast de sporen niet meer veilig gebruikt kan worden, wordt inspectie van de sporen onmogelijk gemaakt). De onkruidverdelgers die Infrabel inzet, worden verstuifd tot op 1 m van het spoor door een onderhoudstrein die over het spoor rijdt. Op die manier worden enkel de ballast en het naastliggende dienstpad behandeld. De gebruikte producten zijn toegelaten phytopharmaceutische producten waarvan de voorgeschreven doseringen en de gebruiksvoorwaarden nauwgezet gevolgd worden. De laatste jaren gebruikt Infrabel weinig aggressieve methoden met een lage milieu-impact, de zogenaamde bladherbiciden die enkel ingezet worden wanneer er effectief bladgroen aanwezig is. Uit cijfers van het Milieurapport 2005 voor de NMBS-holding blijkt dat sinds 1999 het gebruik en de schadelijkheidsgraad van herbiciden drastisch is verminderd 4, geïllustreerd door onderstaande grafiek. Figuur 9.23 : illustratie van de daling van het gebruik van herbiciden voor onderhoud door Infrabel Wat het beheer van de spoorbermen en spoortaluds betreft, wordt gelet op de nabijheid van het natuurontwikkelingsgebied Oude Landen gelegen tussen beide spoorprojecten, een natuurvriendelijk beheer voorgesteld in de geest van het lopende proefproject voor ecologisch spoorwegbermbeheer op de lijn 69 tussen Ieper en Komen Wijziging afvoer naar oppervlaktewater Tijdens de exploitatiefase zal het hemelwater dat valt op de spoorwegbedding afgevoerd worden naar het oppervlaktewater via betonnen greppels. Het hemelwater wordt naar het oppervlaktewater afgevoerd telkens de afvoergreppel kruist met of in de nabijheid komt van een oppervlaktewater. Rekening houdend met het lengteprofiel van de nieuwe lijn 27A en de nabij gelegen oppervlaktewaters kunnen we veronderstellen dat : - Het deeltracé tussen Prinshoeveweg en kruisingsinfrastructuur in vertakkingscomplex afwatert naar de Donkse beek; - Het deeltracé tussen kruisingsinfrastructuur in vertakkingscomplex en kruising lijn 12 afwatert naar de Laarse Beek. 4 NMBS dient zich als openbare dienst te houden aan het decreet van 21 december 2001 houdende vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het Besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 2008 houdende nadere regels inzake de reductieprogramma's ter vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door openbare diensten in het Vlaamse Gewest. In haar milieumeerjarenplan is één van de 8 prioriteiten : kwalitatief onderhoud van de spoorbermen om de biodiversiteit te garanderen en gebruik van de minst schadelijke herbiciden voor de onkruidverwijdering tussen de sporen. 84

87 In een vereenvoudigde berekening gaan we uit van een jaar met een gemiddelde neerslag, zijnde De neerslag bedroeg in dat jaar 814,5 mm of 2,232 l/dag/m². Voor de Donkse beek met een gemiddeld debiet van 3,2 mio m³/jaar is het ontvangende debiet afstromend vanaf het deeltracé tussen Prinshoeveweg en kruisingsinfrastructuur, bij een gemiddelde jaarneerslag 24,5 m³/dag of m³/jaar. De toename van afvoer naar de Donkse beek ten gevolge van de werkzaamheden aan de spoorlijn 27A vertegenwoordigen 0,28 % van het gemiddeld jaardebiet. Voor de Laarse beek met gemiddeld debiet van 53 mio m³/jaar is het ontvangende debiet afstromend vanaf het deeltracé tussen kruisingsinfrastructuur en lijn 12, bij een gemiddelde jaarneerslag 53,6 m³/dag of m³/jaar. De toename van afvoer naar de Laarse beek ten gevolge van de werkzaamheden aan de spoorlijn 27A vertegenwoordigen 0,04 % van het gemiddeld jaardebiet. Hoewel de debietstoename voor Laarse beek en Donkse beek eerder beperkt is, wordt toch de nodige aandacht gevraagd voor vertraagde afvoer naar de waterlopen en creatie van infiltratiemogelijkheden. Beide waterlopen zijn van tweede categorie. Dit houdt in dat de provincie Antwerpen beherende instantie is. De provincie legt normen op die bepalen hoeveel er maximaal geloosd mag worden in de waterloop en welk volume van het oppervlaktewater er minimaal gebufferd moet worden. Voor het stroomgebied van Laarse beek, Oudelandse beek en Donkse beek bedragen deze normen : - Maximaal lozingsdebiet = 5 l/s.ha verharde oppervlakte voor de rechtstreekse aansluitingen; - Te realiseren buffering = 340 m³/ha verharde oppervlakte Mogelijke maatregel voor vertraagde afvoer naar de ontvangende waterlopen is het uitmonden van de betonnen greppels (die het hemelwater opvangen) in het tussenliggend gebied voor waterberging zodat het water hier kan infiltreren of verdampen Impact op zuiveringsinfrastructuur De ingrepen nodig voor realisatie van de twee spoorprojecten betreffen : In zone noordwest (Donkweg) : vermits gekozen wordt voor het uitvoeringsalternatief voor de wijkbundel zijn in deze zone geen ingrepen gepland. Het doodspoor reikt niet tot aan de zone waarin leidingen zijn gelegen. Er treedt ook geen interferentie op met de geplande leiding 22117! In zone noordoost (Prinshoeveweg) is de aanpassing voorzien van de brug over de Prinshoeveweg en zullen de 2 sporen van L16A worden doorgetrokken. Bij deze bovengrondse ingrepen worden de richtlijnen m.b.t. werkzaamheden in de nabijheid van leidingen gerespecteerd. In zone zuid (Argentiniëlaan) zal het sasspoor van de wijkbundel worden aangelegd en zullen de sporen L27A en L16A worden doorgetrokken. Ook in deze zone zullen de richtlijnen m.b.t. werkzaamheden in de nabijheid van leidingen worden gerespecteerd Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel De aantasting van de structuurkwaliteit verschilt significant voor beide uitvoeringsalternatieven. De zeer negatief beoordeelde aantasting van de structuurkwaliteit van de Oudelandse beek ten gevolge van de aanleg van de nieuwe spoorbundel volgens het basisproject leidde tijdens de project-m.e.r.-procedure tot het voorstel van het uitvoeringsalternatief. Vanuit de discipline oppervlaktewater wordt een ligging van de spoorbundel parallel met de bestaande bundel verkozen omdat in deze configuratie een natuurtechnische inrichting waarbij oeverstroken doorlopen onder het doodspoor, haalbaar is. 85

88 9.3 Milderende maatregelen Herstel oevers Oudelandse beek ter hoogte van dwarsing vertakkingscomplex Naar aanleiding van de aanleg van het vertakkingscomplex wordt voorgesteld om de bestaande duiker te verwijderen en een voldoende gedimensioneerde onderbrugging te voorzien van de Oudelandse beek zodat de oevers hersteld kunnen worden ter hoogte van de bestaande duiker en behouden kunnen blijven waar de nieuwe sporen worden aangelegd Ecologische inrichting verbindingsgracht tussen Laarse Beek en Oudelandse Beek en herprofilering Oudelandse Beek De verbindingsgracht dient aangelegd te worden als een meanderende waterloop. De Oudelandse Beek wordt bij voorkeur geherprofileerd. Hierbij hebben de meanderbochten een asymmetrisch profiel met een steile oever aan de buitenbocht en een geleidelijke oever aan de binnenbocht. Relatief rechte trajecten worden aangelegd met een symmetrisch profiel met geleidelijke oevers waarbij de bankfull-breedte bijvoorbeeld het dubbele bedraagt van de bodembreedte Afgraving tussengebied ter compensatie van het ruimtebeslag in potentieel waterbergingsgebied door beide spoorprojecten Om het ruimtebeslag in een gebied dat als potentieel waterbergingsgebied in de IMDC-studie werd aangeduid, te compenseren is het noodzakelijk om de zone tussen beide spoorprojecten af te graven tot 3 à 3,15 m TAW (m.a.w. boven het freatisch grondwaterpeil). Het betreft een zone met een oppervlakte van 27 à 28 ha overeenkomend met de oppervlakte waar geen spoorinfrastructuur is voorzien op lange termijn (m.a.w. het gebied tussen de voorziene nieuwe spoorbundel en het vertakkingscomplex Oude Landen na omvorming van het complex ifv de doortrekking van de Tweede spoortoegang tot in Lier). Het is belangrijk deze maatregel uit te voeren voorafgaand aan de realisatie van de spoorprojecten of, indien slechts één van beide spoorprojecten wordt gerealiseerd, voorafgaand aan de uitvoering van dit ene spoorproject. 86

89 10 Discipline fauna en flora 10.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat in eerste instantie het plangebied (aangeduid op kaart 10.1) waar de effecten van direct ruimtebeslag zich manifesteren. Dit gebied wordt uitgebreid met het natuurreservaat Oude Landen (aangeduid op kaart 5.2) in functie van verstoringseffecten en met in de omgeving gelegen natuurgebieden (met name Bospolder en Keizershoek) in functie van netwerkeffecten. Referentiesituatie Voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt vertrokken van de Biologische Waarderingskaart zoals geactua liseerd in eerdere studies. Verder zullen door Aeolus bestaande gegevens opgevraagd worden (vnl. fauna gegevens). Voor de bespreking van het erkend natuurreservaat Oude Landen wordt een beroep gedaan op bestaande gegevens, ondermeer uit het erkenningsdossier Flora Beschrijving van het plangebied Kaart 10.1 : Ecotopenkaart In het plangebied en zijn onmiddellijke omgeving (i.c. tussen L12 en L27A) vinden we volgende vegetatietypes terug : - Beemdgras-Raaigrasweiden : intensief tot zeer intensief beweide, soortenarme graslanden met typische soorten Ruw beemdgras (Poa trivialis), Engels raaigras (Lolium perenne) en Witte klaver (Trifolium repens). - Zeer intensieve cultuurgraslanden : zeer soortenarme intensief begraasde en/of regelmatig begraasde terreinen met een hoge bemestingsgraad. Vele worden regelmatig bewerkt met herbiciden en zijn gescheurd en heringezaaid met vooral Italiaans raaigras (Lolium multiflorum). Kenmerkend voor dergelijke graslanden is het veelvuldig voorkomen van enkele storingssoorten als Vogelmuur (Stellaria media) en Herderstasje (Capsella bursa-pastoris). Op de ecotopenkaart zijn deze vegetatietypes aangeduid als hp (graasweide) en hx (soortenarm grasland), beide met matige biologische waarde. Daarnaast komen meerdere akkers voor (zonder biologische waarde). - Akkers (Bu) Ontwikkelingsscenario s Als ontwikkelingsscenario is het belangrijk te vermelden welke visie voor het plangebied, gelegen in de uitbreidingsperimeter van het natuurreservaat, werd voorgesteld in het erkenningsdossier Oude Landen : extensief beheer als basis, lokaal aangevuld met mechanisch beheer. Vooral tegen de Prinshoeveweg zijn een aantal goede kansen aanwezig voor het herstel van bloemrijke graslanden. Op termijn zal dit leiden tot een zeer gevarieerd en zeer natuurlijk ogend landschap met bosjes, ruigten, struweel, graslanden, e.d. 87

90 Het Stadsbosproject stemt de inrichtings- en beheersvoorstellen voor het plangebied af op die van het natuurreservaat Oude Landen en stelt voor het plangebied de ontwikkeling voor van een gevarieerd en waterrijk poldergebied met spontane struweel- en bosontwikkelingen. De halfopen bosontwikkeling komt op natuurlijke wijze tot stand en wordt ondersteund door vernattingsmaatregelen zoals het lokaal afgraven van (opgehoogde) gronden (de restanten van oude spoorwegtaluds, als erfgoedwaarde, uitgezonderd), het opstuwen, dichten of gedeeltelijk opvullen van afwateringsgrachten en het lokaal opstuwen van water Beschrijving van de nabije omgeving : natuurreservaat Oude Landen Het natuurgebied Oude Landen bestaat : - Voor het niet opgehoogde westelijke deel uit water- en oeverplantenvegetaties, dotterhooilanden, glanshavergraslanden, rietmoeras, moerasspirearuigten, elzenbos, wilgenstruweel; - Voor het opgehoogde westelijke deel grotendeels uit droge ruigten, spontaan opgeschoten bos met ruwe berk. Dit deel heeft een specifieke flora voor kalkrijke en verstoorde drogere bodems. - Voor het oostelijke deel (ter hoogte van voorliggend project) uit akkers en soortenarme graslanden. Dit deel heeft een belangrijke functie voor de migratie van kleine zoogdieren, amfibieën en weidevogels. Volgende belangrijke vegetatietypes worden aangetroffen in dit waardevolle natuurgebied : - Water- en oeverplantenvegetaties : onder en op het water treffen we Gele plomp, Kikkerbeet, Drijvend, Tenger en Schedefonteinkruid, Middelste waterranonkel, Gewoon en Stomphoekig sterrekroos, Grof hoornblad en Kranswieren aan. Op de droogvallende oevers ontwikkelt zich een karakteristieke flora met o.a. Moeraszuring, Rode waterereprijs, Moeraskers, Rode en Stippelganzevoet, Bleekgele droogbloem en Slijkgroen. Iets hogerop treffen we een verlandingsvegetatie aan met o.a. Gele waterkers, Echte waterkers, Moeraswalstro, Grote lisdodde, Grote egelskop, Zompvergeet-me-nietje en Moeraszegge. Pijlkruid is zeldzaam aanwezig. - Dotterbloemgraslanden : de typische kensoort van dit verbond, de Dotterbloem, was en is slechts zeer sporadisch in de Scheldepolders aanwezig. Kenmerkend voor de hooilanden in de Oude Landen is het spectaculaire lente-aspect, dat mee bepaald wordt door duizenden orchideeën (voornamelijk Vleeskleurige orchis, Rietorchis, Gevlekte rietorchis en Bosorchis). Daarnaast groeien er ook nog Grote keverorchis, Bijenorchis en Moeraswespenorchis, Heelblaadjes, Addertong, Paddenrus, Veldrus, Moerasbeemdgras, Tweerijige zegge, Echte koekoeksbloem, Gevleugeld hertshooi, Zilte zegge en Zilte rus. Gulden sleutelbloem groeit verspreid en in klein aantal in enkele hooilanden. Grote ratelaar, een kenmerkende soort van overstroombare graslanden, is de laatste jaren aan een opmerkelijke uitbreiding in de Oude Landen begonnen. - Glanshavergraslanden : Glanshaver, Grote vossestaart, Reukgras, Kamgras, Pinksterbloem, Margriet en Knoopkruid zijn typische soorten. Grote ratelaar en Vleeskleurige orchis hebben zich recent in deze graslanden gevestigd. Opmerkelijk is de sterke uitbreiding van Goudhaver dankzij het gevoerde beheer. De Glanshavergraslanden van de Oude Landen behoren ongetwijfeld tot de best ontwikkelde in Vlaanderen. - Rietmoeras : naast Riet komt ook Grote lisdodde frequent voor. Op twee plaatsen groeit ook de Kleine lisdodde. Tegen de bodem, aan de voet van de rietstengels bestaat de ondergroei uit een vegetatie met Klein kroos, Puntkroos en Watervorkje. Op iets hoger gelegen gedeelten vinden we overgangs- en landriet. Het landriet is eigenlijk ontstaan door de verrieting van de vroegere poldergraslanden. Hoewel Riet nog steeds dominant is, valt de aanwezigheid van veel moeras- en graslandplanten op. Rietmoeras gaat op verschillende plaatsen in de Oude Landen over in een grote zeggenvegetatie met voornamelijk Moeraszegge, maar ook Scherpe zegge, Blaaszegge en Zwarte zegge. - Moerasspirearuigten : gelegen op kleibodem en zeer bloemenrijk. Karakteristieke soorten zijn Moerasspirea, Wolfspoot, Moerasandoorn, Moerasvergeet-me-nietje, Geoord helmkruid, Riet, Rietzwenkgras, Watermunt, Grote wederik en Gewone engelwortel. Deze bloemenrijke ruigten zijn ook op faunistisch vlak van groot belang. - Zeer soortenrijke, droge ruigten : een gevolg van de ophogingen aan het begin van de 20ste eeuw. Voor een deel worden deze ruigten gedomineerd door Brede lathyrus en Duinriet. Daarnaast kunnen we 88

91 er tientallen soorten zoals Slangekruid, Zwarte toorts, Koningskaars, Blaassilene, Viltganzerik, Kranssalie, Cipreswolfsmelk, Grote wilde tijm, Wilde marjolein, Liggende klaver, Nachtsilene, Kleine pimpernel, Grijskruid, Donzige klit, Rapunzel- en Akkerklokje aantreffen. - Wilgenstruwelen : verspreid ontwikkeld op het westelijke gedeelte. Ze bestaan hoofdzakelijk uit Grauwe wilg, Geoorde wilg, Salix x multinervis, Amandelwilg, Schietwilg en Katwilg. In de lagere zones op de stammen heeft zich inmiddels een rijke epifytengroei ontwikkeld. - Doornstruweel : goed ontwikkeld en over vrij grote oppervlakte uitgebreid. Naast Eenstijlige meidoorn is ook de Hondsroos zeer goed vertegenwoordigd. Verspreid treffen we er ook Sleedoorn, Wollige sneeuwbal, Gelderse roos en Gewone vlier aan. - Esdoornbos : centraal in de Oude Landen gelegen. Gewone esdoorn domineert. De dominantie van deze soort vindt zijn oorsprong in een aanplant, net na WOII door jagers uitgevoerd. De secundaire boomlaag, struik- en kruidlaag daarentegen bestaan wel uit inheemse, standplaatsgebonden soorten. De voorjaarsbloei van Wilde hyacint door een onbekende als stinzenplant in het esdoornbos ingebracht is op sommige plaatsen spectaculair. - Elzenbos : de oudste bomen in dit elzenbos, in het zuidelijk deel van de Oude Landen, moeten alle gelijktijdig opgeschoten zijn. Momenteel oogt dit spontane bos zeer natuurlijk. Zwarte els is dominant in de boomlaag. Verspreid in het bos wordt Grauwe els aangetroffen. In de ruigten die het elzenbos omgeven groeit vrij veel Poelruit. Op oude vlierstruiken is het Echt judasoor frequent aan te treffen. Vooral de moslaag van het elzenbos is rijk aan soorten. - Spontaan bos, waarin Ruwe berk dominant is : op de droge, opgehoogde bodem van het oostelijke gedeelte. Het is een jong bos, waarin praktisch geen typische bosgebonden vegetaties en/of soorten aan te treffen zijn. De kruidlaag bestaat hoofdzakelijk uit soorten van droge, soortenrijke ruigten Beschermde planten en rode lijsten In het plangebied zijn geen beschermde planten noch Rode Lijstsoorten aanwezig. In het natuurreservaat Oude Landen, ten westen van het plangebied gelegen, zijn 19 Rode Lijstsoorten geïnventariseerd en 11 beschermde planten. Een overzicht is weergegeven in bijlage 4 (hoofdstuk 22) Fauna Beschrijving van het plangebied Het plangebied dat voornamelijk bestaat uit graslanden en akkers, heeft ondanks zijn vrij sterke akoestische verstoring, toch een functie als doortrekgebied voor steltlopers (ondermeer Wulp en Witgatje) en roofvogels (Sperwer en Smelleken) en als doortrek- en overwinteringsgebied voor Kievit, Veldleeuwerik en Graspieper zoals tijdens terreinbezoeken kon worden vastgesteld. Kievit en Veldleeuwerik zijn bovendien potentiële broedvogels van dit open agrarisch gebied. Een Buizerd werd opgemerkt tijdens een terreininventarisatie in januari Beschrijving van de nabije omgeving : natuurreservaat Oude Landen Bestaande inventarisatiegegevens voor het natuurreservaat Oude Landen zijn overgenomen uit het aanvraagdossier tot erkenning van het natuurreservaat Oude Landen. In bijlage 4 zijn de beschermde en Rode Lijstsoorten opgenomen. Vervolgens zijn de voornaamste waarnemingen samengevat : - Zoogdieren : Zeer veel waarnemingen van kleine knaagdieren, ondermeer Bosmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis, Aardmuis en Dwergmuis. Voorts werden aan de hand van zichtwaarnemingen volgende soorten vastgesteld : Eekhoorn, Egel, Konijn, Wezel, Hermelijn en Bunzing. De Oude Landen is een uitstekend foerageergebied voor vleermuizen : Watervleermuis, Gewone en Ruige dwergvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis zijn frequent waar te nemen. 89

92 - Broedvogels : Tot de schaarse tot vrij schaarse broedvogels die jaarlijks op de Oude Landen broeden behoren Waterral, Spotvogel, Braamsluiper en Matkop. Tegen de trend op de meeste plaatsen in, houdt de Rietzanger goed stand op de Oude Landen. Tot de vrij talrijke soorten behoren Nachtegaal, Blauwborst, Sprinkhaanrietzanger en Rietgors. Talrijke soorten op de Oude Landen zijn Bosrietzanger, Kleine karekiet en Zwartkop. - Trekvogels en overwinteraars : De sterk bedreigde Roerdomp is de laatste jaren een weerkerende wintergast geworden. De vele bessen trekken in het najaar grote groepen vogels aan. Voornamelijk Koperwiek, Zanglijster en Kramsvogel vinden hier een rijk gedekte tafel. Goudhaantje en Vuurgoudhaantje verblijven gedurende de winter in vrij klein aantal. - Herpetofauna : Vier soorten amfibieën zijn altijd al algemeen geweest op de Oude Landen : Bruine kikker, Gewone pad, Kleine- en Alpenwatersalamander. De Groene kikker is vooral de laatste jaren sterk in aantal aan het toenemen. De Levendbarende hagedis werd vroeger in de Oude Landen meermaals waargenomen, zijn aanwezigheid dient echter opnieuw bevestigd te worden. - Vlinders : Tijdens de systematische inventarisatie van de dagvlinders in de Oude Landen werden 21 soorten genoteerd. De meeste soorten zijn goede vliegers en gebruiken de bloemrijke ruigten en hooilanden vooral om voedsel te zoeken : ondermeer Bruin zandoogje, Argusvlinder, Icarusblauwtje, Boomblauwtje, Citroenvlinder, Gehakkelde aurelia en Kleine vos. Daarnaast werden enkele typische soorten van bloemrijke graslanden zoals Groot dikkopje, Kleine vuurvlinder en Oranjetipje gezien. Er loopt reeds enige tijd een inventaris van de nachtvlinders in de Oude Landen. Hieruit blijkt dat de warme, bloemrijke droge ruigten veel beervlinders herbergen (o.a. Sint-Jacobsvlinder, Grote beer, Roomvlek en Sneeuwbeer). Voorts werden verscheidene bladrollers zoals de zeldzame Aphelia palaena aangetroffen, naast soorten als Hoornaarvlinder, Gerande spanner, Klaverspanner en Satijnvlinder. Tenslotte dient de aanwezigheid van Agriphila latistria (een zeldzame nachtvlinder uit de familie van de Pyralidae) vermeld te worden. - Libellen : Het open zonbeschenen water met veel water- en moerasplanten in de Oude Landen vormt uiteraard een ideaal leefgebied voor libellen. Minstens 16 soorten werden waargenomen waaronder Vuurjuffer, Lantaarntje, Houtpantserjuffer, Platbuik, Bloedrode, Steenrode en Zwarte heidelibel, Grote keizerlibel, Paardenbijter, Blauwe glazenmaker en Plasrombout. In de zomer van 2000 werd voor het eerst de Zwervende pantserjuffer waargenomen. - Sprinkhanen : Ook over de sprinkhanenfauna van de Oude Landen zijn gegevens bekend. Karakteristieke soorten zijn Struiksprinkhaan, Gewoon spitskopje, Gewoon doorntje, Zeggedoorntje, Ratelaar, Krasser en Gouden sprinkhaan. - Overige invertebraten : Uit een wetenschappelijk onderzoek van het KBIN blijkt de Oude Landen één van de hot-spots voor slankpootvliegen in Vlaanderen te zijn. Liefst 49 verschillende soorten werden op naam gebracht, waaronder 15 soorten van rietmoerassen, een voor Vlaanderen bijzonder hoog aantal. 90

93 10.2 Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Aanlegwerkzaamheden tijdelijk / blijvend effect directe vernietiging ecotopen en habitats Aanlegwerkzaamheden tijdelijk effect rustverstoring Aanlegwerkzaamheden tijdelijk / blijvend effect barrièrewerking en versnippering Doorkruising/verlegging beken tijdelijk / blijvend effect verstoring aquatische ecosystemen Exploitatie spoor blijvend effect rustverstoring Exploitatie spoor blijvend effect barrièrewerking en versnippering Effectbespreking Ecotoopverlies en habitatverlies door ruimte-inname De oppervlakte van vegetaties die verloren gaan of die een omvorming ondergaan naar andere vegetaties zal worden ingeschat (kwantitatief). De ernst wordt beoordeeld op basis van de waarde, zeldzaamheid, ontwikkelingsgraad, vervangbaarheid, van de verloren vegetaties (kwalitatief). Met dit ecotoopverlies hangt een verlies van leefgebied voor verschillende soorten samen of minstens de verandering van de geschiktheid voor soorten. Dit indirecte effect van ecotoopverlies zal eveneens worden belicht (kwalitatief + kwantitatief), waarbij vnl. aandacht geschonken wordt aan de habitats van bijzondere soorten (rodelijst soorten en/of soorten die sterk achteruitgaan). Naast het ecotoopverlies tgv de aanlegwerkzaamheden van beide spoorprojecten wordt eveneens het ecotoopverlies tgv de eventueel noodzakelijke afgraving van het tussengebied ifv het behoud van de waterbergingscapaciteit van het gebied. Beoordelingskader rechtstreeks ecotoopverlies: - Geen ruimtebeslag geen effect - Ruimtebeslag in niet tot matig waardevolle ecotopen en niet in gebieden aangeduid in kader van Europese habitatrichtlijn beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn niet vereist) - Ruimtebeslag in (zeer) waardevolle ecotopen of in gebieden aangeduid in kader van Europese habitatrichtlijn (met gunstige staat van instandhouding) belangrijk negatief effect (knelpunt; milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) Beoordelingskader habitatverlies: - Geen habitatverlies neutraal effect - Tijdelijk habitatverlies voor rodelijst soorten of achteruitgaande soorten beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn wenselijk, maar niet noodzakelijk) Permanent habitatverlies voor rodelijst soorten of achteruitgaande soorten belangrijk negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) Verstoringseffecten De indirecte effecten van verstoring (geluidsverstoring, lichtverstoring, verdroging,.) worden besproken aan de hand van de gegevens afkomstig uit de overige disciplines, rekening houdend met de bestaande en te verwachten natuur waarden langs weerszijden van de spoorprojecten. 91

94 Geluidsverstoring : van 1992 tot 1996 zijn verschillende onderzoeken (diverse publicaties van Reijnen) gedaan naar verstoring van verkeer op broedvogels. Het betreft onderzoek naar verstoring ten gevolge van autoverkeer en treinverkeer, m.a.w. onderzoek naar het effect van continue geluidsbronnen. In de studie van Reijnen van 2001 zijn drempelwaarden opgenomen waarboven een reductie van de aantallen broedvogels en van het broedsucces van de blijvers optreedt, uitgedrukt in db(a) voor de gemiddelde soort en voor de meest gevoelige soort. Beoordelingskader geluidsverstoring: - Geen verstoringsgevoelige soorten aanwezig binnen de verstoringscontour neutraal effect - Verstoringsgevoelige soorten (potentiëel) aanwezig binnen de verstoringscontour knelpunt (milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) Lichtverstoring : omwille van de nabijheid van het natuurreservaat Oude Landen wordt eventuele lichthinder vanwege de spoorprojecten bestudeerd en zullen maatregelen worden voorgesteld om verstoringseffecten tgv licht maximaal te beperken. Verdroging : Daar voor de aanleg van beide spoorprojecten (op maaiveld of in ophoging gelegen) geen bemalingswerken noodzakelijk zijn, is dit effect niet relevant. Of de terreinafgraving van het tussengebied zal leiden tot wijziging van de grondwatertafel in het natuurreservaat, wordt besproken op basis van de bevindingen van de deskundige water (cfr. Paragraaf 7.2.4). Ecologische barrièrewerking en versnippering De effecten van ecologische barrièrewerking worden besproken voor terrestrische en aquatische fauna. Op basis van de verwachte situatie wordt nagegaan of bestaande ecologische verbindingen worden verbroken (kwalitatief) of wenselijke verbindingen gehypothekeerd worden. De eventuele onderkokering van de uitgebreide spoorbundel vormt daarbij een aandachtspunt evenals de dwarsing van de Oudelandse beek door het vertakkingscomplex in ophoging (situatie korte termijn en situatie lange termijn). Ook zal aandacht besteed worden aan de mogelijke verbindingsfunctie van de spoorwegbermen. Beoordelingskader versnippering & barrièrewerking: - Nieuwe verbindingselementen worden gerealiseerd positief effect - Ecologische verbindingen worden niet doorbroken neutraal effect -Ecologische verbindingen worden doorbroken, maar functionaliteit van de verbindingen is beperkt beperkt negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn wenselijk, maar niet noodzakelijk) - Functionele ecologische verbindingen worden doorbroken knelpunt (milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) Natuurtoets Ten slotte zal een toetsing gebeuren aan de beschermingsmaatregelen uit het Natuurdecreet, meer in het bijzonder een natuurtoets opgenomen in artikel 16 met betrekking tot vermijdbare schade en een toetsing aan de zorgplichtregeling. De spoorbundel Luchtbal grenst immers aan het VEN-gebied Oude Landen. In geval van negatieve effecten worden milderende en/of compenserende maatregelen voor ge steld. Deze zullen in hoge mate betrekking hebben op het tussen beide spoorprojecten gelegen gebied (eigendom van NMBS) met bestemming parkgebied Ecotoopverlies en habitatverlies Verliezen door ruimte-inname spoorprojecten Ten gevolge van de aanleg van een nieuwe spoorbundel en van het ongelijkgronds vertakkingscomplex worden ecotopen met geringe biologische waarde ingenomen zodat het ecotoopverlies wordt beoordeeld als beperkt negatief. Het betreft volgende ecotopen : - 7,3 ha bu of akkerland; 92

95 - 5,1 ha hp of graasweiden; - 1,9 ha hx of intensieve cultuurgraslanden; - 0,7 ha hr of ruigten. Het effect van ecotoopverlies dient echter eveneens beoordeeld te worden ten opzichte van het ontwikkelingsscenario voor het gebied Oude Landen. De ecologische waarde van dit gebied kan immers toenemen ten gevolge van de spontane struweel- en bosontwikkeling ondersteund door vernattingsmaatregelen, die het Stadsbosproject voor deze zone voorstelt. Ten opzichte van dit ontwikkelingsscenario wordt het ruimteverlies als belangrijk negatief effect beoordeeld maar deze beoordeling dient onmiddellijk genuanceerd te worden met de volgende vaststellingen die een belangrijke toename van natuurwaarden door natuurontwikkeling weinig realistisch maken : - Het gebied is geen eigendom van natuurbehoudsorganisaties of overheden die natuurbeheer kunnen realiseren; - Het gebied is op vandaag in gebruik door de landbouw; - De huidige gewestplanbestemming, parkgebied, is onvoldoende op natuurontwikkeling gericht Ecologische evaluatie terreinafgraving Indien ter compensatie van de ruimte-inname van waterbergingsgebied het gebied gelegen tussen beide spoorprojecten zal worden afgegraven, zullen alle ecotopen in deze zone met een oppervlakte van ca 28 ha, verdwijnen. Ook in deze zone komen in de huidige situatie enkel percelen in landbouwgebruik voor, met name akkers, intensieve cultuurgraslanden en graasweiden. Het ecotoopverlies wordt als niet significant beoordeeld omwille van de geringe biologische waarde van de voorkomende ecotopen én in het licht van de realisatie van een schraler milieu (afgraving van rijke teelaardelaag) waarop waardevolle ecotopen kunnen ontwikkelen Ecotoopwinst door natuurontwikkelingsproject in tussengebied Bij de afgraving tot maximaal 3,15 m TAW, zal het toekomstig maaiveld zich nabij het hoogste grondwaterpeil situeren en ontstaat in de winter een plas-dras toestand. De standplaats zal dus aanzienlijk natter worden dan de huidige toestand, waarbij er bovendien ook periodiek overstromingen zullen optreden. Hierdoor ontstaan natuurpotenties die als volgt vegetatiekundig kunnen worden vertaald (Waternood, 2005): 1. Natuurdoeltype Moeras - Associatie van Groot Moerasscherm - Riet associatie - Associatie van Scherpe Zegge 2. Natuurdoeltype Natte Strooiselruigte - Associatie van Moerasspirea en Echte Valeriaan 3. Natuurdoeltype Nat, matig voedselrijk grasland - Associatie van Geknikte vossestaart - Associatie van Waterpeper en Tandzaad 4. Natuurdoeltype Wilgenstruweel - Associatie van Geoorde wilg - Associatie van Grauwe wilg Avifaunistische doelsoorten zijn onder andere : Blauwborst, Rietgors, Bruine kiekendief, Roodborsttapuit, Dodaars, Slobeend, 93

96 Om de ecotoopwinst bij afgraving en inrichting van het tussengebied te garanderen, is het belangrijk voorafgaand aan de afgraving een ecologisch en ecohydrologisch ontwerpplan op te maken. In een eco(hydro)logisch ontwerpplan wordt het natuurontwikkelingsproject geconcretiseerd met ondermeer een reliëfplan (met variatie in hoogteligging), natuurdoeltypeplan en beheerplan Ecotoopverlies in geval van uitvoeringsalternatief wijkbundel De effecten voor basisproject en uitvoeringsalternatief zijn vergelijkbaar. Ook voor het uitvoeringsalternatief worden enkel weinig waardevolle ecotopen ingenomen en wordt het effect als niet significant beoordeeld Geluidsverstoring Er zijn ernstige aanwijzingen dat verkeersgeluid een verstorende werking heeft voor soorten waar communicatie door middel van een paarroep onderdeel uitmaakt van het reproductieproces (Vos & Chardon, 1994). Dit is bij uitstek het geval voor broedvogels. Het is niet uit te sluiten dat dit ook het geval kan zijn voor amfibieën. Daar dit laatste echter niet gedocumenteerd is noch op het terrein ooit duidelijk werd vastgesteld, wordt de problematiek van geluidsverstoring beperkt tot vogels. De drempelwaarden waarboven een reductie van de aantallen broedvogels en van het broedsucces van de blijvers optreedt, uitgedrukt in db(a) en zowel voor een gemiddelde soort als voor de meest gevoelige soort, zijn opgenomen in onderstaande tabel. Tabel 10.1 : drempelwaarde geluidsverstoring voor broedvogels Soortengroep weidevogels heidevogels bosvogels Drempelwaarde gemiddelde soort 55 db(a) 47 db(a) 42 db(a) Drempelwaarde gevoelige soort 45 db(a) 45 db(a) 36 db(a) De soorten die in het natuurreservaat voorkomen behoren hoofdzakelijk tot de groep van de moerasvogels, die door Reijnen et al. (2001) niet werden onderzocht. Om de geluidsverstoring ter hoogte van het natuurreservaat Oude Landen te beoordelen beschouwen we de 50 db(a)-contour en de ligging van deze contour voor volgende relevante situaties : - De huidige situatie : het natuurreservaat is immers gelegen langs de huidige spoorlijn 12 die reeds voor geluidshinder zorgt; - De situatie op korte termijn na realisatie van nieuwe spoorbundel en vertakkingscomplex met bijkomende verstoring ter hoogte van het natuurreservaat ; - De situatie op lange termijn, na realisatie van bijkomend vertakkingscomplex thv Krijgsbaan, waarbij de intensiteit van de goederenlijn 27A nog wordt opgedreven Geluidsverstoring in het natuurreservaat Oude Landen In het centrum van het natuurreservaat Oude Landen is het LA95,1h tijdens de dagperiode in de huidige toestand reeds zeer hoog en in het bijzonder bij een zuidelijke windrichting. De 50 db(a)-contour doorsnijdt het natuurgebied en loopt parallel met de spoorlijn 12 op ongeveer 300 m afstand. In de discipline geluid en trillingen wordt in hoofdstuk de geluidshinder gemodelleerd ten gevolge van de bestaande L12 en de uitgebreide spoorbundel Luchtbal. Van de nieuwe goederenlijn L27A is immers geen cumulatie te verwachten (berekende geluidscontouren van L27A reiken niet tot aan L12). Conclusie van de geluidsdeskundige is dat in het natuurreservaat de Oude Landen de impact van de bestaande L12 veel groter zal zijn dan de bijdrage van de activiteiten op de toekomstige spoorbundel. De bijdrage van de bundel is er zelfs volledig verwaarloosbaar ten opzichte van de bijdrage L12. Dit betekent dat de bestaande verstoorde zone niet wordt uitgebreid of dat ook na realisatie van beide spoorprojecten 94

97 een zone van ca 300 m (reikwijdte van de 50 db(a)-contour) langs de spoorlijn L12 akoestisch verstoord is voor broedvogels. Ten opzichte van de huidige situatie zal er geen verdere verhoging van het gemiddeld omgevingsgeluid (LAeq ) optreden ten gevolge van de uitbreiding van spoorbundel Luchtbal : geen significant effect Geluidsverstoring in het toekomstige natuurontwikeklingsgebied Oude Landen In het Parkgebied de Oude Landen zal de impact van de L12, L16A en L27A veel groter zijn dan de bijdrage van de activiteiten op de toekomstige spoorbundel. Enkel op korte afstand tot de spoorbundel kan enige verstoring optreden ten gevolge van de activiteiten op de spoorbundel. Uit de geluidsmodellering voor het vertakkingscomplex op L27A besproken in de discipline geluid en trillingen, hoofdstuk , blijkt dat het gemiddeld omgevingsgeluid in de zone ten westen van het vertakkingscomplex op lange termijn (na realisatie van vertakkingscomplex Oude Landen én vertakkingscomplex Krijgsbaan) hoger dan 50 db(a) zal zijn. De geluidsniveaus in het toekomstig natuurontwikkelingsgebied nemen door de capaciteitsverhoging op lijn L27A enerzijds en door de aanleg van het vertakkingscomplex ten westen van de bestaande goederenlijn L27A (met verschuiving van de goederenlijn naar het westen) toe ten opzichte van de huidige situatie. De ambulante meting (d) in het landbouwgebied gaf immers nog een LA95-niveau van 46 db(a) aan Geluidsverstoring in geval van uitvoeringsalternatief wijkbundel Effecten van het uitvoeringsalternatief zijnvergelijkbaar met effecten van het basisproject. Ook voor het uitvoeringsalternatief wordt het effect als niet significant beoordeeld : de impact van de bestaande L12 is veel groter dan de bijdrage van de activiteiten op de toekomstige spoorbundel. De bijdrage van de bundel is er zelfs volledig verwaarloosbaar ten opzichte van de bijdrage L12. Dit betekent dat de bestaande verstoorde zone van het natuurreservaat niet wordt uitgebreid of dat ook na realisatie van beide spoorprojecten een zone van ca 300 m (reikwijdte van de 50 db(a)-contour) langs de spoorlijn L12 akoestisch verstoord is voor broedvogels Lichtverstoring Ter hoogte van de spoorbundel Luchtbal zal verlichting noodzakelijk zijn. De wijkactiviteiten hebben immers grotendeels plaats in de nachtperiode (na 23 uur s avonds en voor 6 uur s morgens). Omwille van de nabijheid van het natuurreservaat Oude Landen, leefgebied voor talrijke kwetsbare zoogdieren, broedvogels, amfibieën, is de beperking van lichthinder een belangrijk aandachtspunt binnen voorliggend MER. Bij ondoordachte plaatsing en keuze van verlichting, zal thv het natuurreservaat via strooilicht lichthinder ontstaan. De effecten van licht op het gedrag en de levenscyclus van dieren zijn velerlei : - Desoriëntatie, fixatie, aantrekking en afstoting met bijvoorbeeld uitputting of het zich dood vliegen als gevolg; - Ontregeling van het bioritme, verstoring van het dag-nachtritme en verstoring van de timing van seizoensgebonden activiteiten, zoals trek, broeden en winterslaap; - Verandering van de habitatkwaliteit. De lichthinder neemt toe naarmate het landschap lichtdoorlatender (opener, transparanter) is. De begroeiing aan de oostzijde van het natuurreservaat is zeer dicht zodat een zekere afscherming aanwezig is ten opzichte van het kerngebied van het reservaat. Toch wordt aandacht gevraagd voor een doordachte keuze en plaatsing van verlichtingsinfrastructuur. De effecten voor het uitvoeringsalternatief zijn vergelijkbaar met effecten voor het basisproject. Dezelfde milderende maatregelen zijn van toepassing. 95

98 Verdroging Enkel als de afgraving te diep wordt uitgevoerd (tot onder het freatisch grondwaterpeil) zijn effecten op het grondwaterpeil in het natuurreservaat Oude Landen mogelijk. Immers in dat geval zal het grondwater boven het maaiveld komen te staan waardoor : - Enerzijds een verhoogde verdamping optreedt omwille van het ontstaan van een open waterplas; - Anderzijds een versnelde afvoer naar de Oudelandse beek optreedt. Binnen de discipline flora en fauna wordt daarom de milderende maatregel uit paragraaf herhaald Ecologische barrièrewerking en versnippering Aquatische barrièrewerking en versnippering Momenteel is de Oudelandse beek ingekokerd ter hoogte van de dwarsing met spoorlijn L12 en eveneens ter hoogte van de dwarsing met spoorlijn L27A. Door de overwelvingen enerzijds door het vertakkingscomplex en anderzijds door de nieuwe spoorbundel zal op de Oudelandse beek de ecologische barrière vergroten. Deze barrièrewerking geldt voor vissen, voor kleine zoogdieren en amfibieën die gebruik maken van de oevers als migratiecorridor en voor ongewervelden gebonden aan waterlopen en oevers. We beoordelen deze toegenomen barrière als volgt : - De versterkte barrièrewerking is vandaag weinig relevant aangezien het parkgebied Oude Landen en de Oudelandse beek momenteel voor de genoemde soortgroepen weinig belangrijk zijn. Bovendien vormen de bestaande overwelvingen reeds belangrijke barrières; - De versterkte barrièrewerking wordt negatief beoordeeld in toekomstig perspectief omdat op termijn een verbetering van de waterkwaliteit van de Oudelandse beek wordt verwacht en omdat het tussengebied na realisatie van beide spoorprojecten natuurontwikkelingsgebied wordt zodat belangrijke natuurwaarden kunnen verwacht worden. Door de deskundige flora en fauna worden de milderende maatregelen voorgesteld in paragraaf en bevestigd. Ter hoogte van de dwarsing van het vertakkingscomplex kunnen structuurkenmerken hersteld worden door verwijdering van de bestaande overwelving en voorzien van een voldoende gedimensioneerde onderbrugging. De aanleg van de nieuwe spoorbundel parallel aan de bestaande bundel beperkt de dwarsing van de Oudelandse beek tot enkel het doodspoor in plaats van de volledige spoorbundel zodat ook hier een voldoende gedimensioneerde onderbrugging kan gerealiseerd worden. Terrestrische versnippering In eerste instantie betekent de aanleg van beide spoorprojecten in een gebied dat samen met het natuurreservaat Oude Landen de schakel vormt tussen Bospolder en Keizershoek, een bijkomende aantasting van een (potentieel) natuurkerngebied. De aanleg van een nieuwe spoorbundel verschoven naar het noordoosten ten opzichte van de bestaande spoorbundel betekent de versterking van de barrière tussen het natuurreservaat Oude Landen en het toekomstige natuurontwikkelingsgebied die momenteel in de noordelijke zone enkel door de 2 sporen van de lijn L12 van elkaar zijn gescheiden. De deskundige flora en fauna beoordeelt het uitvoeringsalternatief voor de spoorbundel (met name een ligging van de nieuwe spoorbundel parallel aan de bestaande bundel) positief. Het uitvoeringsalternatief biedt immers mogelijkheden voor de realisatie van een open ruimte corridor tussen natuurreservaat en natuurontwikkelingsgebied in de zone tussen Prinshoeveweg, spoorbundel en vertakkingscomplex. 96

99 Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel De ecologische barrièrewerking ten gevolge van de aanleg van een nieuwe bundel verschilt significant voor beide uitvoeringsalternatieven. De zeer negatief beoordeelde barrièrewerking ter hoogte van de vallei van de Oudelandse beek ten gevolge van de aanleg van de nieuwe spoorbundel volgens het basisproject leidde mede tot het voorstel van het uitvoeringsalternatief tijdens de project-m.e.r.-procedure. Vanuit de discipline flora en fauna wordt een ligging van de spoorbundel parallel met de bestaande bundel verkozen omdat in deze configuratie een natuurtechnische inrichting waarbij oeverstroken doorlopen onder het doodspoor, haalbaar is. M.a.w. het uitvoeringsalternatief parallel aan de bestaande bundel scoort significant beter dan het basisproject Milderende maatregelen Beperking van lichthinder Algemeen dient bij keuze en plaatsing van de verlichting met een aantal voorwaarden rekening gehouden te worden. We verwijzen naar de studie van 2006 uitgevoerd in het kader van het project-mer voor het Logistiek Park Waasland en de zuidwestelijke havenontsluiting waarbij, om te komen tot een combinatie van laag energieverbruik, goede verlichting en minimale lichtvervuiling geopteerd wordt voor sterk asymmetrische reflectortoestellen met : - geen verstraling hoger dan 10 onder het horizontaal vlak; - een uitvalshoek van de hoofdbundel van het licht niet groter dan 60 tov de loodlijn van de lichtkap; - plaatsing van een paralumen of deflector om minimale dwarsstraling buiten het plangebied te verkrijgen Afgraving parkgebied Oude Landen beperken om verdroging te vermijden Om een effect op het grondwaterpeil in natuurreservaat Oude Landen te vermijden, mag de afgraving van het parkgebied Oude Landen niet worden uitgevoerd tot onder het freatisch grondwaterpeil Ontsnipperingsmaatregelen Naast de keuze van het uitvoeringsalternatief als voorkeuralternatief is tevens volgende ontsnipperingsmaatregel noodzakelijk : - herstel van de oevers van Oudelandse beek ter hoogte van de dwarsing van het vertakkingscomplex, voorgesteld in discipline water (paragraaf 9.3.1) 97

100 11 Discipline landschap, bouwkundig ergoed en archeologie 11.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied omvat het plangebied (aangeduid op kaart 11.1), de relictzone waartoe het plangebied behoort (eveneens aangeduid op kaart 11.1) en de zone van waaruit het plangebied zichtbaar is (de wijken van Ekeren rondom de geplande spoorprojecten). Bij de bespreking van de referentiesituatie zal de ruimere context van het plangebied evenwel toegelicht worden. Referentiesituatie Het MER beschrijft de kenmerken van het traditionele landschap, de relictzone waartoe het plangebied behoort, in het gebied aanwezige erfgoedwaarden en relicten evenals de belangrijkste landschapsecologische relaties en het landschapsbeeld in het studiegebied. De ruimtelijke landschapskenmerkenkaart geeft aan waar positieve en negatieve beelddragers gesitueerd worden Het traditionele landschap Scheldepolders ten oosten van de Schelde Het traditionele landschap waartoe het plangebied behoort, strekt zich uit in noordwestelijke richting ten opzichte van het gebied Oude Landen. Het plangebied is gesitueerd aan de rand van het traditionele landschap en vormt de overgang naar het oostelijk gelegen Heide- en bosgebied van Kalmthout. Het landschap van de Scheldepolders wordt getypeerd als een vlak landbouwgebied, met kleine, lage kerndorpen en sterk verspreide alleenstaande bebouwing. Landschapsvisueel zijn de dijken met groenschermen en de vertikale constructies van het havengebied identiteitsbepalend De relictzone Oude Landen en Laarse Beek Kaart 10.1 : landschapsatlas De Oude Landen omvat een meer recent gevormd landschap door opspuitingen, afgravingen en ontginningen. Het oostelijk deel is opgehoogd en wordt hoofdzakelijk ingenomen door een zand- en grindvlakte. Het westelijk deel is gekenmerkt door verscheidene oude en meer recente afgravingen en ontginningen (met grotendeels behoud van het oorspronkelijke polderlandschap). Het landschap is half open met een grote verscheidenheid aan bos, struweel, ruigte, grasland, rietland, moeras, De Vallei van de Laarse Beek is een over 8 km nog gaaf bewaarde beek met opgaande begroeiing die de waterloop begeleidt. De vallei kent een vrij open uitzicht en het gehucht Het Laar paalt aan de vallei Het beschermde landschap Oude Landen Het beschermd landschap Oude Landen werd beschermd omwille van de biologische waarde. Voor de beschrijving van deze biologische waarde verwijzen we naar paragrafen en Beknopte landschapshistoriek sinds De Ferraris bron : erkenningsdossier natuurreservaat Oude Landen Ten tijde van de Ferraris (ca. 1777) maakte de Oude Landen deel uit van een uitgestrekt polderlandschap ten zuidwesten van Ekeren : een laag gelegen poldergebied met een vrij hoge watertafel en doorsneden 98

101 door een dicht grachtennetwerk. Naast extensieve weilanden vinden we op de hoogste delen ook akkers terug. Het landschap heeft een open karakter en is door de percelen, grensbeplantingen en greppels sterk lineair gestructureerd. Omstreeks 1850 krijgen we aan de hand van de Vandermaelenkaart een weinig gewijzigd beeld te zien. Ter hoogte van de Oude Landen bestaat de polder uit een complex van akkers en graslanden. In 1854 werd de spoorlijn Antwerpen-Rotterdam in gebruik genomen. De lijn doorsnijdt het landschap van noord naar zuid. Rond de eeuwwisseling begon de grootschalige havenuitbreiding die vrijwel ononderbroken is blijven doorgaan tot op de dag van vandaag. Voor de verwerking van de nieuwe goederentrafieken werd er in 1906 langs de spoorlijn Antwerpen- Rotterdam in de Oude Landen een rangeerstation gebouwd. Daarvoor werden de onteigende landbouwgronden opgehoogd en die ophoging is nog steeds aanwezig. Ondertussen groeiden de stad en de haven verder uit. In de wijde omgeving werden landbouwgronden onteigend en bouwrijp gemaakt (ondermeer Luchtbal). De oorlogsjaren ( ) hebben het proces vertraagd, maar in 1925 werd er al begonnen met de bouw van een nieuw en veel groter rangeerstation ter hoogte van Oorderen, een meer noord-westelijk gelegen polderdorp. Er werd een verbindingsspoor gelegd tussen de beide rangeerstations. De bedding van dat spoor ligt er nu nog en vormt de toegangsweg tot natuurreservaat Oude Landen vanaf de Ekersesteenweg. Het rangeerstation in de Oude Landen geraakte stilaan in onbruik. In 1939 werd het volledig ontmanteld en alle gronden tussen de Ekerse Steenweg en de spoorweg werden militair domein. Aan de zuidkant van het gebied was in de periode al de Kazerne Kol. SBH Housmans opgetrokken. Aan de oostelijke zijde van de spoorweg werd het zogenaamde ringspoor aangelegd. Dat spoor vormde de nieuwe aansluiting op het rangeerstation in Oorderen. Het westelijk verbindingsspoor dat door het militair oefenterrein liep werd buiten gebruik gesteld. Na de tweede wereldoorlog ging de havenuitbreiding in versneld tempo verder. Nieuwe snelwegen werden aangelegd. Dorpen verdwenen. De stad en de gemeenten buiten het havengebied, met name Ekeren en Merksem, groeiden sterk uit. Volledig nieuwe woonwijken werden opgetrokken : Luchtbal, Schoonbroek, Rozemaai, Donk, Rietschoorvelden,.. Ten oosten van de spoorlijn Antwerpen-Rotterdam bouwde de NMBS een kleine rangeerbundel. De Oude Landen werden grotendeels ingesloten door verstedelijkt gebied. Het gebied zelf werd gespaard, omdat het grootste deel militair domein was. Voor de overige gronden binnen de uitbreidingszone was het de ligging, vlakbij de snelweg en tussen de sporen, die werkte als beschermingsfactor. In 1968 verkocht de Belgische Staat het militair domein aan de Stad Antwerpen, die er een sociale woonwijk wilde bouwen. Het stadsbestuur liet de Oudelandse Beek en de Donkse Beek die door het domein liepen meteen omleggen met het oog op het bouwrijp maken van het terrein. In 1972 vertrokken de militairen en werd het gebied voor het publiek toegankelijk. Het werd al vlug ontdekt door natuurbeschermers, die onmiddellijk in het verweer gingen tegen de plannen van het stadsbestuur. De Werkgroep Oude Landen ontstond. Dat engagement resulteerde eerst in de groene inkleuring op het gewestplan en nadien in de rangschikking van het domein als landschap. Ongeveer 14 jaar na de opstart van het beheer kreeg Natuurreservaten vzw in 1987 van het Antwerpse stadsbestuur een eerste formele toelating om beheerswerken uit te voeren in de Oude Landen. In het bestuursakkoord van de Stad Antwerpen werd opgenomen dat er beheerovereenkomsten moeten afgesloten worden met erkende verenigingen voor het beheer van de stedelijke natuur Erfgoedwaarden Lijnrelicten : - Spoorlijn Antwerpen-Ekeren : aanwezig op de kaart van Van der Maelen - Restant van oude spoorwegtalud van vroegere verbindingsspoor tussen spoorlijn 12 en spoorlijn 27A - Oudelandse beek : beek vermeld op Ferrariskaart 99

102 - Prinshoeveweg : reeds aanwezig op de Ferrariskaart Vlakrelicten : - Oude Landen (zie hierboven voor de beschrijving) : kan beschreven worden als restant van het polderlandschap ten tijde van de Ferraris (namelijk gebied met vrij hoge watertafel, doorsneden door dicht grachtennetwerk met extensieve weilanden en akkers) maar is sterk geïsoleerd gelegen in verstedelijkte omgeving Archeologische potenties Van de Dienst Archeologie van de Stad Antwerpen weten we dat in het studiegebied meerdere archeologische sites bekend zijn, als getuigen van de lange occupatiegeschiedenis op het grondgebied van Ekeren (pre- en protohistorie tot heden). Zo werd aan de Wilgehoeve (aan de Wilgehoevestraat in het noordwesten van Ekeren) tijdens vroegere opgravingen een waterput uit de 4de en 3de eeuw vóór Christus ontdekt en werden sporen van een Gallo-Romeinse woonstalhoeve opgegraven. Op de site Schoonbroek die in dezelfde zone ligt, kwamen zowel Gallo-Romeinse als middeleeuwse bewoningssporen aan het licht, waaronder delen van een Romeins gebouw en een middeleeuwse waterput. Tijdens de opgravingen in het kader van de hogesnelheidslijn werden aan het Laar sporen uit de Ijzertijd en uit de Middeleeuwen aangetroffen. Hier kwamen volledige plattegronden van woningen in houtbouw aan het licht en duidden afvalkuilen en waterputten op een lange bewoningsgeschiedenis. Onderzoek naar aanleiding van uitbreidingswerken goederenlijn 27A BRONNEN : Onderzoek van het hout uit de Ijzertijdnederzetting Ekeren Salaadweg (Deforce en Minsaer, 2005); Ekeren opgespoord. Archeologisch onderzoek bij de uitbreiding van goederenspoor 27A. In het kader van de uitbreiding van de goederenlijn 27A (met name de aanleg van het werkspoor tussen Antwerpen-Noord en verkeerswisselaar A12/E19 voor realisatie van de HSL Antwerpen-Nederlandse grens) is in Ekeren een archeologisch noodonderzoek uitgevoerd door het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed in samenwerking met de Afdeling Archeologie van de Stad Antwerpen. Tijdens dit onderzoek werden bewoningssporen uit de late Bronstijd, Ijzertijd en de Gallo-Romeinse periode aangetroffen. Ter hoogte van de Salaadweg (gelegen tussen woonzone Het Laar en parkzone Oude Landen) werden onder meer een drenkpoel uit de late Ijzertijd en een Gallo-Romeinse waterput opgegraven. Beide vondsten zouden kunnen gekoppeld worden aan de nabijgelegen nederzetting van het Laar. De Ijzertijdpoel en de Gallo-Romeinse waterput bevonden zich op een lager gelegen gedeelte aan de noordelijke rand van de nederzetting. Op het tracé tussen vormingsstation Antwerpen-Noord en Driehoekstraat werden 6 sites archeologisch onderzocht. Volgende vondsten werden hier beschreven : - Nederzetting uit de ijzertijd : paalkuilen, een haard en een afvalkuil behorend tot woonstalhoeve; - Erf uit de late of postmiddeleeuwse periode : paalsporen, aardewerk, kuilen met dierenbeenderen; - Middeleeuwse bewoningssporen : grachten, paalkuilen, aardewerk; - Restanten uit late middeleeuwen en ijzertijd : 2 waterputten, paalkuilen, greppels en kuilen; - Middeleeuws of postmiddeleeuws erf : kuilen met dierenbeenderen. Aan de hondenschool ten slotte, gelegen tussen de Bist en de Veltwijcklaan, werd een site aangetroffen die hoofdzakelijk bestond uit een ondiep bewaarde gracht, een aantal paalkuilen en enkele kuilen. Het gevonden aardewerk doet een datering in de Romeinse periode (1ste-3de eeuw) veronderstellen. 100

103 Landschapsecologische relaties Het parkgebied Oude Landen is momenteel een biologisch weinig waardevol gebied dat bovendien sterk geïsoleerd is gelegen in een verstedelijkte omgeving ten noorden (Ekeren), ten oosten (Ekeren) en ten zuiden (Luchtbal) en begrenst door lijninfrastructuren ten westen (spoorlijn 12), ten oosten (spoorlijn 27A) en ten zuiden (verkeerswisselaar A12 / E19). Toch zijn in het licht van de toekomstige inrichting van deze zone als natuurontwikkelingsgebied meerdere landschapsecologische relaties relevant : - Nabijheid van het natuurreservaat Oude Landen : via de zone gelegen tussen Donkse beek en Oudelandse beek in het noorden van het parkgebied kan een open ruimte verbinding worden gerealiseerd tussen reservaat ten westen van L12 en toekomstig natuurontwikkelingsgebied ten oosten van L12; - Oudelandse beek heeft potenties als natte natuurverbinding tussen natuurreservaat en toekomstig natuurontwikkelingsgebied indien de verbinding met de afgesloten loop (oude Oudelandse beek) wordt hersteld. - De aftakking van de Laarse beek die om redenen van waterberging nodig is en zal aangelegd worden tussen verlegde loop in bundeling met de hogesnelheidslijn en Oudelandse beek heeft potenties als natte natuurverbinding tussen toekomstig natuurontwikkelingsgebied en via de Laarse beekvallei naar het gebied Keizershoek Landschapsvisuele bespreking Het plan is gesitueerd in een open agrarisch landschap dat visueel en ruimtelijk begrensd wordt door : - De bestaande spoorweg 27A en de achterliggende opgaande bebouwing in het oosten - De opgaande bebouwing van Ekeren-centrum in het noorden - De bestaande spoorlijn 12 en achterliggende opgaande begroeiing van het natuurreservaat Oude Landen in het westen - De E19 met achterliggende bebouwing van de woonwijk Luchtbal in het zuiden. Onderstaande foto s geven een beeld van het landschap ter hoogte van het plangebied. Figuur 11.1 : Zicht op plangebied met bestaande spoorbundel en op de achtergrond kerktoren van Ekeren vanaf huidige landbouwzone Figuur 11.2 : Zicht op de akkers in het plangebied vanaf zuidwestelijke hoek plangebied 101

104 Plan-MER Figuur 11.3 : Zicht op de installaties ter hoogte van de bestaande spoorbundel Figuur 11.5 : zicht op westelijke zone vanaf de Prinshoeveweg Figuur 11.4 : Zicht op noordelijke zone vanaf spoorlijn 12 in de richting van spoorlijn 27A Figuur 11.6 : zicht op oostelijke zone vanaf huidige landbouwzone thv Oudelandse beek 102

105 11.2 Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Aanlegwerkzaamheden blijvend effect verlies van erfgoedwaarden Aanlegwerkzaamheden tijdelijk effect visuele verstoring Rooiing van opgaande vegetatie blijvend effect landschapsverschraling (visueel, historisch, landschapsecologisch) Rooiing van opgaande vegetatie blijvend effect wijziging landschapsbeeld Exploitatie spoor blijvend effect wijziging landschapsbeeld o.b.v. zichtbaarheidsanalyse Effectbespreking Het MER gaat na welke effecten optreden t.a.v. bestaande relicten/ erfgoedwaarden en in welke mate ecologische relaties of het landschapsbeeld gewijzigd worden. Dit omvat o.m. de volgende aspecten : Verlies van erfgoedwaarden Op basis van de landschapsatlas en informatie van het Centraal Archeologisch Archief wordt nagegaan of relicten en/of bodemarchief worden aangetast. Afhankelijk van de gaafheid en samenhang van het gebied is het effect te verwaarlozen dan wel ernstig. Beoordelingskader aantasting en contextverlies erfgoedwaarden: - Geen aantasting of contextverlies neutraal effect - Aantasting of contextverlies van erfgoedwaarden met beperkte tot matige gaafheid en/of samenhang beperkt negatief effect (milderende maatregelen zijn wenselijk, maar niet noodzakelijk) - Aantasting of contextverlies van erfgoedwaarden met hoge gaafheid en/of samenhang belangrijk negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) Visuele effecten en effecten op ruimtelijke landschapskenmerken Deze omvatten : - Een beoordeling van de contextverandering van ruimtelijke en visuele relaties tussen de verschillende elementen en componenten waaraan erfgoedwaarde wordt toegekend; - Een beoordeling van de nieuwe landschapsstructuur die ontstaat; - Een beschrijving van de verandering van de perceptieve kenmerken van het landschap en aantasting van de belevingswaarde. Beoordelingskader visuele verstoring en effecten op ruimtelijke landschapskenmerken: - Aanleg nieuwe landschapskarakteriserende elementen positief effect (al dan niet op lange termijn) - Geen verlies van landschapskarakteriserende elementen neutraal effect - Verdwijnen van elementen die het landschap karakteriseren belangrijk negatief effect (milderende of compenserende maatregelen zijn noodzakelijk) Effecten op het beschermde landschap Oude Landen Ten westen van de spoorbundel Luchtbal ligt het beschermde landschap Oude Landen. Het plan zal getoetst worden aan het betreffende beschermingsbesluit. De invloed op de landschappelijke perceptie en beleving wordt besproken door de deskundige landschap. Voorstellen van maatregelen die de landschapsontwikkeling ten goede komen (milderende of compenserende maatregelen) worden geformuleerd. 103

106 Verlies van erfgoedwaarden Onderstaande effecten zijn vergelijkbaar voor basisproject en uitvoeringsalternatief inzake ligging van de nieuwe spoorbundel. Het bestaande polderrestant ter hoogte van de parkzone Oude Landen zal door afgraving verder verloren gaan doch diende als erg geïsoleerd relict in volledig verstedelijkt gebied op cultuurhistorisch vlak reeds als zwaar aangetast te worden beschouwd. Het effect wordt dan ook als matig ernstig negatief effect beoordeeld. De archeologische sites beschreven in paragraaf illustreren de hoge archeologische potentie van het plangebied waarbinnen de nieuwe spoorbundel en het ongelijkgronds vertakkingscomplex aangelegd worden. Vermits in de tussenliggende zone terreinafgraving het verlies aan waterbergingsgebied moet compenseren, is ook in deze tussenliggende zone het verlies van archeologische waarden zeer waarschijnlijk. Het verlies van archeologische waarden dient als zeer ernstig negatief efffect te worden beoordeeld. Een archeologisch vooronderzoek is noodzakelijk om archeologische sites te detecteren en in tweede instantie op te graven. Aanvullend citeren we het advies van de Dienst Archeologie van de Stad Antwerpen voor voorliggend plan : Binnen het plangebied zijn meerdere archeologische sites bekend, als getuigen van de lange occupatiegeschiedenis op het grondgebied van Ekeren (pre- en protohistorie tot heden). De kans dat er bij nieuwe bodemingrepen archeologische sites en vondsten aan het licht komen is dan ook bijzonder groot. Elk bijkomend veldonderzoek vormt een schakel in een grootschalig, vlakdekkend onderzoek en vervolledigt de archeologische kennis over Ekeren. In de geest van het Verdrag van Malta, de decretale bepalingen en recente archeologische projecten in of nabij het plangebied is integraal gefinancierd, voorafgaand archeologisch onderzoek aangewezen. De modaliteiten hiervoor (timing, mankracht, methodiek, etc.) zijn afhankelijk van geplande bodemingrepen." Visuele effecten en effecten op ruimtelijke landschapskenmerken Visuele verstoring De visuele effecten zijn globaal genomen onder te verdelen in - de toegenomen visuele verstoring ten gevolge van de aanleg van spoorbundel en spoorvertakkingscomplex aan de rand van het plangebied, te beoordelen als negatief effect; - de toegenomen belevingswaarde in de tussenzone ten gevolge van de natuurlijke inrichting die deze zone zal krijgen, te beoordelen als positief effect. Het ongelijkgronds vertakkingscomplex bereikt grote hoogten en zal daarom vanuit verschillende locaties dominant waargenomen kunnen worden. Binnen het spoorverbindingscomplex zullen de twee sporen van de lijn 16A over het spoor B van de lijn 27A lopen. In functie van deze kruising worden hoogtes bereikt van 12 meter boven maaiveld. Dit wordt gerealiseerd via grondophoging. De zichtbaarheid van de spoorinfrastructuur wordt niet enkel door de grondophogingen nodig voor realisatie van het vertakkingscomplex bepaald, maar in ondergeschikte mate eveneens door de bovenleidingsconstructie, die zich gemiddeld 7 m boven het spoor bevindt. De grootste visuele impact is echter te verwachten van de voorbijrijdende treinen. Zowel voor de receptor mens als voor de receptor fauna is enerzijds vanwege de toekomstige zeer hoge treinintensiteiten en anderzijds vanwege de beweging van de trein (een bewegend voorwerp heeft een grotere impact op het landschapsbeeld als een stilstaand voorwerp) de zichtbaarheid van de treinen het meest bepalend voor de visuele verstoring. Vanuit volgende locaties zal het vertakkingscomplex dominant en over een grote lengte waargenomen kunnen worden : - de zuidoostrand van Ekeren - het landbouwgebied/parkzone en het natuurreservaat Oude Landen - de westrand van de Ekerse wijken Prinshoeve & Het Laar 104

107 - de E19 en de verkeerswisselaar A12-E19 Zeker niet te verwaarlozen is de visuele verstoring die ontstaat door de grondophogingen van het vertakkingscomplex voor de woonzone Het Laar met de bewoning langs de straat Oude Landen en voor de woonzone ten noorden van de Prinshoeveweg langs de Poorthoflaan. Omwille van de ligging in ophoging van het spoorwisselcomplex zal de visuele hinder in de aangrenzende woonwijken aanzienlijk zijn. Het zicht op de open ruimte wordt nog verder ingeperkt omdat geluidsschermen volgens de geluidsdeskundige nodig zijn over ca 250 m aan de oostkant en over beperkte lengte aan de westkant. In de aanliggende woonwijken wordt de visuele belevingskwaliteit dan ook manifest aangetast door spoorinfrastructuur (voornamelijk schermen, passerende treinen en bovenleiding). Verder belemmert het geheel het zicht vanuit de woonwijk ten oosten op het open landbouwgebied (parkgebied volgens gewestplan) Oude Landen maar dit is ook in de huidige situatie al het geval door de verhoogde spoorlijn 27A. Onderstaande foto s illustreren de huidige visuele hinder vanuit de omliggende woonwijken. Figuur 11.7 : zicht op opgehoogde lijn 27A vanaf straat Oude Landen Figuur 11.8 : zicht op opgehoogde lijn 27A vanaf straat Poorthoflaan Ook vanuit de parkzone Oude Landen die in de toekomst een natuurlijke inrichting krijgt, wordt de belevingswaarde aangetast door de geplande spoorprojecten. De landschappelijke inpassing van beide spoorprojecten is uitermate belangrijk in deze natuurontwikkelingszone omdat : - Door de voorgestelde terreinafgraving, spontane natuurontwikkeling en herstel en aanleg van meanderende waterlopen een landschap ontstaat met een hoge belevingswaarde; - Door de ligging in de nabijheid van woonkernen het gebied een belangrijke recreatieve functie zal vervullen Aantasting open ruimte Terwijl bij het spoorvertakkingscomplex de grote hoogte boven het maaiveld bepalend is voor de visuele verstoring die van deze constructie uitgaat, is in het geval van de spoorbundel de ligging in het open landschap bepalend voor de ruimtelijke en visuele effecten. Ten gevolge van de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal zal de open ruimte zeer ernstig worden aangetast. Door de ligging van de nieuwe spoorbundel ten noordoosten van de bestaande spoorbundel in het basisproject is immers een open ruimte verbinding tussen natuurreservaat Oude Landen ten westen van de spoorlijn L12 en het natuurontwikkelingsproject Oude Landen ten oosten van de spoorlijn volledig uitgesloten. De nieuwe spoorbundel zorgt ervoor dat de volledige strook (met lengte van ca 1 km en breedte van ca 170 m) gelegen tussen natuurreservaat en toekomstig natuurontwikkelingsgebied ingenomen zal worden door spoorinfrastructuren. Vanuit de discipline landschap wordt uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan het uitvoeringsalternatief waarbij de nieuwe bundel parallel ligt aan de bestaande bundel. Met dit uitvoeringsalternatief worden de effecten van aantasting van de open ruimte in zeer belangrijke mate beperkt en worden kansen geboden aan de realisatie van een open ruimte verbinding tussen natuurreservaat Ouden Landen en parkgebied Oude Landen gelegen tussen de geplande spoorprojecten. 105

108 Visuele effecten voor uitvoeringsalternatief spoorbundel Vermits de nieuwe bundel vanuit de omliggende woonwijken niet zichtbaar is, beïnvloedt een locatie van de nieuwe spoorbundel ten noordoosten van of parallel met de bestaande bundel, de visuele verstoring voor omwonenden niet. Een verschil in effectbeoordeling van basisproject en uitvoeringsalternatief bestaat er voor de visuele verstoring voor de recreant van het toekomstig natuurrijk park. Immers een ligging parallel aan de bestaande bundel krijgt vanuit het criterium landschappelijke inpasbaarheid de voorkeur. Eén van de redenen van totstandkoming van het uitvoeringsalternatief voor de nieuwe spoorbundel was de zeer ernstige aantasting van de open ruimte door het basisproject. Tussen beide varianten bestaat een significant verschil in effectbeoordeling inzake aantasting van de open ruimte. In beide configuraties wordt de open ruimte verder aangesneden maar in geval van het uitvoeringsalternatief wordt de openruimteverbinding tussen natuurreservaat en toekomstig natuurrijk park niet gehypothekeerd. Het uitvoeringsalternatief geniet daarom ruimtelijk-visueel de voorkeur gezien de open ruimte corridor tussen natuurreservaat en toekomstig natuurrijk park die gevrijwaard wordt : een meerwaarde betekent voor toekomstige inrichting en afstemming van beheer van het natuurrijk park op het beheer van het natuurreservaat; een meerwaarde betekent voor de belevingswaarde van de recreant; een meerwaarde betekent in het licht van de gewenste ruimtelijke structuur van het gebied Oude Landen Effecten op het beschermde landschap Oude Landen De nieuwe spoorbundel zal gesitueerd zijn ten noordoosten van de bestaande spoorbundel in geval van het basisproject en parallel met de bestaande bundel in geval van het uitvoeringsalternatief. In beide gevallen ligt de nieuwe wijkbundel in een zone grenzend aan het beschermd landschap Oude Landen. De visuele kwaliteit van het beschermd landschap wordt echter niet aangetast omwille van de dichte begroeiing aan de oostrand van het natuurgebied. Het natuurgebied en beschermd landschap Oude Landen is aan de oostzijde dus een erg gesloten landschap zoals blijkt uit onderstaande foto s. Enkel vanaf het wandelpad dat aan de rand van het beschermd landschap loopt zal de spoorbundel zichtbaar zijn. Figuur 11.9 : Zicht op de randbegroeiing van het beschermd landschap en reservaat Oude Landen Figuur : Het wandelpad aan de rand van het natuurreservaat 106

109 Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel De aantasting van de open ruimte verschilt significant voor beide uitvoeringsalternatieven. Het uitvoeringsalternatief geniet de voorkeur voor de discipline landschap omdat bij een ligging van de nieuwe bundel parallel met de bestaande bundel de open ruimte corridor tussen natuurreservaat en toekomstig natuurrijk park gevrijwaard wordt Milderende maatregelen Archeologisch vooronderzoek We wijzen op de noodzaak om het plangebied op een professionele manier te prospecteren, via boringen en proefsleuven, om zekerheid te krijgen over de eventuele aanwezigheid van archeologische sporen Beperking visuele verstoring spoorvertakkingscomplex Beplanting met hoog struikgewas van het talud langs weerszijden verhoogt de landschappelijke inpassing en kan geluidsschermen en treinen,.. kortom visueel storende constructies (deels) camoefleren (in afwijking van de algemene regel (aanleg taluds als schraal grasland). Bovendien kan de ruimte die vrijkomt door het verleggen van de bestaande goederenlijn worden gebruikt om de landschappelijke overgang tussen de woonwijk langsheen de straat De Oude Landen en de nieuwe spoorbedding te verbeteren. Gezien de plannen van de Stad Antwerpen om de bestaande recreatieve infrastructuur uit te breiden, lijkt een inrichting ifv recreatie aangewezen (zie ook paragraaf ) Verhoging belevingswaarde toekomstig natuurontwikkelingsgebied Indien bij de natuurinrichting van het gebied tussen beide spoorprojecten wordt gestreefd naar een open centraal gedeelte en spontane ontwikkeling van struwelen, bosjes en ruigtehoekjes in de randzones aansluitend bij spoorbundel en vertakkingscomplex, kan het natuurinrichtingsproject in belangrijke mate bijdragen tot de landschapsvisuele inpassing van beide spoorinfrastructuren. 107

110 12 Discipline geluid en trillingen 12.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied voor de discipline geluid wordt bepaald door het plangebied (aangeduid op kaart 12.1) en het invloedsgebied bepaald door de bepalingen opgelegd door VLAREM II enerzijds en anderzijds door de invloedszone van het specifiek geluid. Het studiegebied zal zich minstens uitstrekken tot de L den = 55 db(a) en de L night = 50 db(a) conform het besluit van 22/7/2005 van de Vlaamse regering, of een zone van ca 400 m rondom het plangebied. Referentiesituatie geluid Voor een inschatting van het huidige akoestisch klimaat in de omgeving van de spoorprojecten: - worden de twee geluidsmetingen (uitgevoerd in het kader van de milieuhaalbaarheidstoets voor spoorbundel Luchtbal) ten westen van de bestaande spoor L12 (ter hoogte van het natuurreservaat Oude Landen) toegelicht. Het betreft 48-uursmetingen (via deze meetpunten wordt ook de huidige akoestische invloed van de bestaande spoor L12 Antwerpen-Roosendaal ingeschat die ook in de toekomst bepalend blijft) - worden de meetpunten 4 en 5 uit het MER Werkspoor te Antwerpen (Ekeren) voor de aanleg van de HSL Antwerpen-Nederlandse grens weergegeven en toegelicht : beide metingen zijn 24-uursmetingen gesitueerd aan bestaande woningen (Prinshoeveweg en Laar) - worden de resultaten van het vast meetpunt 2 ter hoogte van het Laar (meting uitgevoerd in het kader van het MER voor de Tweede spoortoegang tot de haven van Antwerpen) weergegeven en toegelicht (Laar 7 in Ekeren) - worden de resultaten van 4 ambulante meetpunten (uitgevoerd in het kader van de milieuhaalbaarheidstoets voor spoorbundel Luchtbal) toegelicht. 3 meetpunten zijn gelegen in natuurreservaat Oude Landen en 1 meetpunt ligt in het landbouwgebied tussen L12 en L27A - Bijkomend werden op drie meetpunten etmaalmetingen uitgevoerd en wordt op basis van deze metingen het beeld over de akoestische kwaliteit geactualiseerd. Eén van deze punten werd zo gekozen dat de schermeffecten van de geluidsschermen die reeds werden geplaatst vooruitlopend op noodzakelijke schermen voor de latere 2e spoorontsluiting berekend en beoordeeld konden worden (= postevaluatie). Anderzijds werd de huidige bijdrage van het spoorweggeluid geëvalueerd door computersimulaties. Naar aanleiding van de richtlijnen bij het plan-mer van 12/05/2009 diende de hogesnelheidslijn Antwerpen-Amsterdam, die parallel met de E19 gebundeld ligt en op zeer korte termijn in gebruik zal zijn, mee beschouwd te worden in de bespreking van de referentiesituatie. De bespreking hiervan is opgenomen in paragraaf Referentiesituatie trillingen De referentiesituatie voor het aspect trillingen zal beschreven worden op basis van de meetgegevens van MER HSL werkspoor. Er worden geen nieuwe trillingsmetingen voorzien. In het MER voor het werkspoor werd de bestaande trillingsbelasting geïnventariseerd d.m.v. metingen op twee plaatsen : Tulpenlaan 2 en Notenschelp 55. Deze metingen werden uitgevoerd overeenkomstig de Duitse normering voor de beoordeling van hinder aan personen in gebouwen DIN-4150 Deel II, versie juni 1999, en getoetst aan de betreffende grenswaarden. Voor de meetresultaten wordt verwezen naar het MER Werkspoor te Antwerpen (Ekeren) voor de aanleg van de HSL Antwerpen-Nederlandse grens van 108

111 2000 (CAI/00/372). Op basis van deze meetcampagnes werd een rekenmodel opgesteld dat rekening houdt met de trillingsvoortplanting in functie van de afstand uit het spoor. De beschrijving van de referentiesituatie trillingen gebeurt na de berekening van de KB-waarden in functie van de afstand voor dagperiode en nachtperiode, op basis van de huidige treinintensiteiten. Het voorspellingsmodel dat hiervoor gebruikt wordt, de intensiteiten waarvan vertrokken is en de normen geldig voor dag- en nachtperiode zijn toegelicht in hoofdstuk Het rekenmodel is opgesteld op basis van meetcampagnes en houdt rekening met de trillingsvoortplanting in functie van de afstand uit het spoor. De normering laat bepaalde trillingsniveaus toe in functie van de grootte en het aantal keer van voorkomen. Aangezien trillingsniveaus verminderen in functie van de afstand uit het spoor zal er vanaf een zekere afstand uit het spoor voldaan zijn aan alle trillingscriteria, dit noemt men de kritische afstand of hinderafstand en is relevant in functie van het bepalen van het aantal gehinderden Juridisch en beleidsmatig kader In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de relevante bestaande wetgeving en ontwerpteksten VLAREM II In VLAREM II, Bijlage zijn milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht opgenomen. Het geluidsniveau wordt hierbij uitgedrukt in L A95,1 h. Deze parameter werd gekozen omdat hij een goede indicatie geeft van het aanwezige achtergrondgeluid en dus van de geluidskwaliteit in de omgeving, omdat incidentele locale pieken eruit gefilterd zijn. De aanduiding «1h» geeft aan dat de meetduur telkens één uur moet bedragen. Tabel 12.1 : Milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht (db(a)) (VLAREM II, bijlage 2.2.1) Gebied overdag (7-19 u) s avonds (19-22 u) s nachts (22-7 u) 1 Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van industriegebieden niet vermeld sub 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 3 Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden, tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens de ontginning Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie Alle andere gebieden, uitgezonderd bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgelegd Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens de ontginning Opmerking : Als een gebied onder twee of meer punten van de tabel valt, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Ontwerp KB 1991 Voor spoorweglawaai bestaat er in Vlaanderen nog geen wetgeving. Wel bestaat er een ontwerp KB van 1991 opgesteld door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu dat grenswaarden voorstelt voor het specifiek geluid van spoorverkeer. Ter hoogte van de naar de spoorlijn gerichte gevels van woningen gelegen langs het spoor gelden volgende grenswaarden voor het L Aeq,dag en L Aeq,nacht-niveau : 109

112 Tabel 12.2 : Richtwaarden spoorweglawaai volgens ontwerp KB 1991 Periode T Richtwaarde L Aeq,periode Maximale waarde L Aeq,periode Maximale waarde tijdelijke ontheffing Dag (6u 23u) 65 db(a) 70 db(a) 73 db(a) Nacht (23u 6u) 60 db(a) 65 db(a) 70 db(a) Bij de aanleg van een nieuwe spoorlijn en bij belangrijke wijzigingen in bestaande toestanden mag het specifiek geluid van het spoorverkeer de richtwaarden uit bovenstaande tabel niet overschrijden. Voor bestaande spoorlijnen gelden de maximale waarden als grenswaarden. Wanneer de maximale waarden overschreden worden en de sanering wegens technische en/of stedenbouwkundige en/of financiële redenen op redelijke termijn niet mogelijk blijkt, kan tijdelijke ontheffing van de saneringsplicht verleend worden door de bevoegde gewestminister. Die ontheffing mag er echter niet toe leiden dat overdag een L Aeq van 73 db(a) en s nachts van 70 db(a) overschreden wordt Besluit van 22/7/2005 In het besluit van 22/7/2005 van de Vlaamse regering inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1/6/2005 houdende de algemene sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Omzetting van de Europese Richtlijn 2002/49/EG) wordt de geluidsbelastingindicator L den naar voor geschoven. Tevens worden in dit besluit ter beheersing van het omgevingsgeluid de volgende maatregelen toegepast: - vaststelling van de blootstelling aan omgevingslawaai door middel van geluidsbelastingskaarten volgens bepalingsmethoden die voor de lidstaten gemeenschappelijk zijn; - voorlichting van het publiek over omgevingslawaai en de effecten ervan; - aanneming van actieplannen door de lidstaten op basis van de resultaten van de geluidsbelastingskaarten, teneinde omgevingslawaai zo nodig te voorkomen en te beperken, in het bijzonder daar waar hoge blootstellingsniveaus schadelijke effecten kunnen hebben voor de gezondheid van de mens, en de milieukwaliteit uit het oogpunt van omgevingslawaai te handhaven waar zij goed is. De geluidsbelastingsindicatoren die gehanteerd dienen te worden voor de opmaak van strategische geluidsbelastingskaarten zijn L den en L night. Lden heeft betrekking op de jaargemiddelde waarde van de lawaaibelasting op een welbepaalde plaats. De indicator steunt op een gemiddeld A-gewogen dag-, avonden nachtniveau in db. In de avondperiode wordt de belasting 5 db zwaarder aangerekend. Gedurende de nacht is dit 10 db. waarin 1 L den = 10*1g 24 L day ( L evening L night L day het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO :1987, vastgesteld over alle dagperioden van een jaar; - L evening het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO :1987, vastgesteld over alle avondperioden van een jaar; - L night het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn is, als gedefinieerd in ISO :1987, vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar; Waarbij de dag twaalf uren (7u tot 19u) telt, de avond vier uren (19u tot 23u) en de nacht 8 uren (23u tot 7u); De indicator L night heeft betrekking op de jaargemiddelde waarde van de nachtelijke geluidsbelasting op een welbepaalde plaats. De indicator steunt op een gemiddeld A-gewogen niveau in de nachtperiode. Deze indicator richt zich op de beoordeling van de lawaaibelasting in gebieden met uitgesproken aanwezigheid van lawaaiverstoring in de nachtperiode. ) 110

113 In het kader van MER s is het echter onmogelijk om gegevens over een geheel jaar te verkrijgen. L day komt dan overeen met een gemiddelde L Aeq,dag (L Aeq over de gehele dagperiode). Zo ook voor L evening en Lnight respectievelijk L Aeq,avond en L Aeq,nacht. Van de belangrijkste infrastructuurbronnen (wegverkeer, spoorverkeer en luchthavens) en grote agglomeraties dienen geluidsbelastingskaarten opgemaakt te worden waarop de volgende geluidscontouren worden weergegeven: - L den: db(a) - L night: db(a) Verder dient te worden aangegeven: het geschat aantal mensen dat in woningen woont in de volgende geluidsbelastingsklassen: - L den: 55-59, 60-64, 65-69, 70-74, >75 db(a) - L night: 50-54, 55-59, 60-64, 65-69, >70 db(a) de totale oppervlakte die is blootgesteld aan waarden van L den die hoger zijn dan respectievelijk 55, 65 en 75 db. Voorts het geschatte aantal woningen en het geschatte aantal mensen dat in elk van deze zones woont Voorstel tot toetsingskader leden Er bestaat geen eenduidig, wettelijk vastgelegd, toetsingskader voor spoorweglawaai. In afwachting van een wettelijk toetsingskader zoals in het besluit van 22/7/2005 van de Vlaamse regering inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai is voorzien, kan het volgende toetsingskader gehanteerd worden. Dit toetsingskader steunt op de tekst uit het ontwerp KB van Ter beoordeling van het specifiek geluid veroorzaakt door spoorverkeer gelden volgende waarden voor L den en L night in db(a) als richtwaarden: Tabel 12.3 : toetsingskader spoorweglawaai Zone minder dan 500 m verwijderd van het naast bijgelegen te beschouwen spoor Richtwaarden Maximale waarden Lden Lnight Lden Lnight Deze richtwaarden zijn enkel geldig ter plaatse van alle bewoonde gebouwen binnen een zone van 500 m tot de dichtst bijgelegen spoor. Het L den en L night is bepaald conform de bepalingen in het besluit van 22/7/2005 van de Vlaamse regering. De dagindeling is als volgt: - dag: u - avond: u - nacht: u In deze tabel zijn Richtwaarden (RW) grenswaarden om het specifiek geluid van spoorweggeluid te beperken en die met inachtneming van het type zone aan de bevolking een voldoeninggevend akoestisch leefmilieu bieden. Waar het bestaande omgevingsgeluid onder de richtwaarden ligt, moeten wijzigingen in de bestaande toestand die een verhoging van het omgevingsgeluid tot gevolg kunnen hebben, derwijze opgevat worden dat deze richtwaarden niet worden overschreden. Bovenstaande tabel vermeldt ook Maximale waarden (MW). Dit zijn grenswaarden om het specifiek geluid van spoorverkeer te beperken wanneer de richtwaarden overschreden zijn, en die met inachtneming van het type zone, aan de bevolking bescherming moeten bieden tegen overmatige hinder. In zones waar de 5 Ontwerp Koninklijk Besluit tot vaststelling van grenswaarden voor lawaai binnenshuis en buitenshuis en van geluidsisolatie-eisen voor woningen uit

114 maximale waarden niet overschreden worden, moeten wijzigingen in de bestaande toestand die een verhoging van het omgevingsgeluid tot gevolg kunnen hebben derwijze opgevat en uitgevoerd worden dat de maximale waarden niet worden overschreden Huidige akoestische klimaat op basis van immissiemetingen Kaart 12.1 : overzicht van meetpunten geluid in studiegebied Reeds uitgevoerde studies in het kader van vroegere MER s en milieunota Zoals reeds aangegeven werden er reeds heelwat metingen uitgevoerd. De resultaten van deze metingen op de verschillende meetpunten, waarvan op kaart 12.1 de situering is weergegeven, worden in dit hoofdstuk besproken. In het kader van de milieuhaalbaarheidsstudie van de spoorbundel Oude Landen werd op 2 vaste meetpunten (A + B) continu het geluid gemeten. Alhoewel de metingen alle enkele jaren geleden werden uitgevoerd beschrijven ze nog voldoende het huidige geluidsklimaat ter hoogte van de meest nabij gelegen knelpunten tot de spoorbundel, vermits de L12 hier bepalend blijft en de trafiek op deze lijn nauwelijks gewijzigd werd. De coördinaten van deze meetpunten zijn : - Meetpunt A : aan de Loods in de Oude Landen, midden in het natuurreservaat op +/- 350 m van de Lijn 12, werd gemeten van dinsdag 3/12/2002 tot en met donderdag 5/12/ Meetpunt B : in de tuin van de woning in de Kardelaan 136 te Ekeren, op 30 m van de Lijn 12. Dit meetpunt is in een woongebied gelegen. Hier werd gemeten van vrijdag 6/12/2002 tot en met maandag 9/12/2002. De meetapparatuur werd opgesteld op een hoogte van 4,5 m boven het plaatselijk maaiveld. Tijdens de metingen werden de waarden van de volgende grootheden bepaald, waarvan hieronder de definities zijn samengevat : - L Aeq,T: het A-gewogen equivalent geluidsniveau is een maat voor het beschouwde fluctuerende geluid. De discontinue geluidsbelasting gedurende een periode T wordt omgerekend naar het niveau van een continu geluid met dezelfde geluidsbelasting. - L AN,T: het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende N % van de observatieperiode T wordt overschreden. - L A95,T: het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende 95 % van de observatieperiode T wordt overschreden. Het is een maat voor het overwegend heersende achtergrondgeluidsniveau. - L A01,T: de waarde van de piekniveaus in de meetperiode T - L A10,T: de gemiddelde waarde van de piekniveaus in de meetperiode T - L A50,T: gemiddelde geluidsniveau gedurende de meetperiode T - L Amax,T: het maximale geluidsniveau gedurende de meetperiode T Voor meetpunt B, gelegen op 30 m van de L12, werd tijdens de meetcampagne door de NMBS een inventaris gedaan van alle treinen die langs dit meetpunt passeerden. Op deze meetplaats werden ook events geregistreerd. Wanneer het geluidsdrukniveau langer dan 5 sec hoger is dan 65 db(a) werd de begintijd T van het event opgeslagen evenals het L Aeq,T en het L Amax,T niveau. Per meetplaats geven we hierna enkel de gemiddelden. We benadrukken dat het weergegeven LAeq,1h een gemeten LAeq,1h is, en niet het energetisch sommatie van de LAeq van de events. 112

115 Meetplaats 1 : Meetpunt A Tabel 12.4 : gemeten L Aeq,1h en L A95,1h voor meetpunt A Dag Windrichting L Aeq,1h (db(a)) L A95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Di 3/12/2002 Z Wo 4/12/2002 Z (39)* Do 5/12/2002 NO- ZO (46)* Dag : van tot uur, Avond : van tot uur en Nacht : van tot uur ; * laagste 4 waarden Het L Aeq,1h schommelt tijdens de dagperiode tussen 60 en 64 db(a) en blijft vrij constant tussen 6u s morgens en 20u s nachts. Dit is het gevolg van het continu wegverkeer op de E19, A12 en de verkeerswisselaar ter hoogte van de Oude Landen. Het passerend treinverkeer op de Lijn 12 is duidelijk hoorbaar maar de voornaamste bijdrage is toch afkomstig van het wegverkeer. Voornamelijk bij een zuidenwind is er een continue bijdrage van het wegverkeer. Dit blijkt duidelijk uit het hoog L A95,1h-niveau vanaf 6u tot 20u. Tussen het L A95,1h en het L Aeq,1h is er weinig verschil wat duidt op een continue aanwezig geluidsbron. Bij een oostelijk wind is de bijdrage van het wegverkeer minder, het L Aeq,1h zakt tot onder de 55 db(a). Meetplaats 2 : Meetpunt B Tabel 12.5 : gemeten L Aeq,1h en L A95,1h voor meetpunt B Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h (db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Vr 6/12/2002 NO Za 7/12/2002 NO (35)* Zo 8/12/2002 O (36)* Ma 9/12/2002 NO (39)* Dag : van tot uur, Avond : van tot uur en Nacht : van tot uur ; * laagste 4 waarden Het L Aeq,1h schommelt tijdens de dagperiode in de week tussen 60 en 63 db(a) en blijft vrij constant tussen 6u en 20u. Dit is het gevolg van het huidige treinverkeer op de L12. Gemiddeld zijn er overdag 4 treinpassage per uur per rijrichting op de L12. Ook de L27A heeft enig effect op het omgevingsgeluid aan de woningen in de Kardelaan te Ekeren. Tijdens het weekend zakt het L Aeq,1h overdag onder de 60 db(a), vermits de intensiteit van het aantal treinen per uur daalt. Dit blijkt duidelijk uit de gegevens van de NMBS. Het L A95,1h wordt bepaald door het wegverkeer op de verschillende autosnelwegen. s Nachts zakt het L A95,1h tot onder de 40 db(a). Overdag schommelt het L A95,1h bij een noordelijke wind tussen 40 à 45 db(a). In het kader van 2 MER-studies werden reeds uitgebreide geluidsmetingen uitgevoerd op een aantal meetpunten. Hierna wordt het resultaat van deze metingen in het kort besproken. Meetplaats 3 : Meetpunt 4 uit het MER Werkspoor te Antwerpen (Ekeren) voor de aanleg van de HSL Antwerpen-Nederlandse grens Dit meetpunt is gelegen in Prinshoeveweg 214 te Ekeren. Het is gesitueerd op 77 m van het spoormidden van de L27A. Het meetpunt is gelegen in woongebied. Op deze meetplaats werd gemeten van woensdag 12/07/ h tot vrijdag 14/07/ h. In onderstaande tabel zijn per windrichting het gemiddelde L Aeq,1h en L A95,1h- niveau op meetpunt 4 weergegeven. 113

116 Tabel 12.6 : gemeten LAeq,1h en LA95,1h voor meetpunt 4 Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht 12/07/2000 W NW /07/2000 Z ZW W /07/2000 ZW Gemiddeld Z ZW W NW De waarden van L Aeq,1h blijven nagenoeg constant over 24 u in tegenstelling tot het achtergrondgeluidsniveau L A95,1h. De windrichting heeft geen invloed op de waarden van de gemeten grootheden. Meetplaats 4 : Meetpunt 5 uit het MER Werkspoor te Antwerpen (Ekeren) voor de aanleg van de HSL Antwerpen-Nederlandse grens Dit meetpunt is gelegen in Laar 7 te Ekeren. Het is gesitueerd op 80 m van het spoormidden ten noorden van de L27A. Op deze meetplaats werd gemeten van woensdag 12/07/ h tot vrijdag 14/07/ h. In onderstaande tabel zijn per windrichting het gemiddelde L Aeq,1h en L A95,1h- niveau op meetpunt 5 weergegeven. Tabel 12.7 : gemeten L Aeq,1h en L A95,1h voor meetpunt 5 Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht 12/07/2000 W NW /07/2000 Z ZW W /07/2000 ZW Gemiddeld Z ZW W NW Ook hier wordt het L Aeq,1h niveau quasi volledig bepaald door het treinverkeer op de lijn 27 A en blijft het niveau gedurende het volledige etmaal nagenoeg constant. De gemeten geluidsniveaus zijn onafhankelijk van de windrichting. Op de meetplaats werden toen ook events geregistreerd. Wanneer het geluidsdrukniveau langer dan 5 sec hoger is dan de treshold-waarde van 64 db(a) wordt de tijd T van het event opgeslagen evenals het L Aeq,T en het L Amax,T niveau. Vergelijking van de events met de gegevens van de NMBS over het treinverkeer van die dag leerden dat haast elk event overkwam met een treinpassage. 114

117 Meetplaats 5 : Vast meetpunt 2 ter hoogte van het Laar uit het MER Tweede spoortoegang tot de haven van Antwerpen Het meetpunt is gelegen in Laar 7 te Ekeren. Het is gesitueerd op 110 m van het spoormidden van de L27A. Wegverkeer op de E19 en de verkeerswisselaar E19-A12 en de bestaande spoorlijn bepalen het omgevingsgeluid. Op deze meetplaats werd gemeten van 19/3/2002 tot 20/3/2002. In onderstaande tabel zijn per windrichting het gemiddelde LAeq,1h en LA95,1h- niveau op meetplaats 2 weergegeven. Tabel 12.8 : gemeten L Aeq,1h en L A95,1h voor meetpunt 2 Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Di 19/3/2002 W 61,5 53 ZW Wo 20/3/2002 ZW * Gemiddeld W 61,5 53 ZW 59, , * Dag : van tot uur, Avond : van tot uur en Nacht : van tot uur ; * laagste 4 waarden Het valt op dat de waarden van L Aeq,1h nagenoeg onveranderd blijven tijdens de dag, avond- en nachtperiode als gevolg van het treinverkeer op lijn 27A. Tevens waaide de wind van de lijn 27A naar het ontvangerpunt. Op de meetplaats werden ook events geregistreerd. Onderstaande grafiek toont de waarden van L Aeq,1s voor een korte periode. P a s s a g e g o e d e r e n t r e i n e n t e L a a r n r e l e c t r i s c h e g o e d e r e n t r e i n 2 E d i e s e l g o e d e r e n t r e i n 2 Z LAeq,1s 7 0 d i e s e l g o e d e r e n t r e in 2 Z :15:00 13:15:13 13:15:26 13:15:39 13:15:52 13:16:05 13:16:18 13:16:31 13:16:44 13:16:57 13:17:10 13:17:23 13:17:36 13:17:49 13:18:02 13:18:15 13:18:28 13:18:41 13:18:54 13:19:07 13:19:20 13:19:33 13:19:46 13:19:59 t i j d 13:20:12 13:20:25 13:20:38 13:20:51 13:21:04 13:21:17 13:21:30 13:21:43 13:21:56 13:22:09 13:22:22 13:22:35 13:22:48 13:23:01 13:23:14 13:23:27 13:23:40 13:23:53 13:24:06 13:24:19 13:24:32 13:24:45 13:24:58 Ambulante meetpunten uit Milieuhaalbaarheidstoets 2003 Op 4 ambulante meetpunten, 3 meetpunten a,b en c in de Oude Landen en 1 meetpunt d in het landbouwgebied tussen de L12 en de L27A, werd over 15 minuten gemeten. Meetpunt a bevond zich op 15 m van L12. In onderstaande grafiek wordt het L Aeq,1s in functie van de tijd weergegeven. 115

118 LAeq,1s ambulant meetpunt a db(a) :22:45 10:23:21 10:23:57 10:24:33 10:25:09 10:25:45 10:26:21 10:26:57 10:27:33 10:28:09 10:28:45 10:29:21 10:29:57 10:30:33 10:31:09 10:31:45 10:32:21 10:32:57 10:33:33 10:34:09 10:34:45 10:35:21 10:35:57 10:36:33 10:37:09 10:37:45 10:38:21 10:38:57 10:39:33 10:40:09 10:40:45 10:41:21 10:41:57 10:42:33 10:43:09 10:43:45 10:44:21 10:44:57 10:45:33 10:46:09 Tijd De volgende events werden opgemeten overeenkomstig bovenstaande logging : Tabel 12.9 : events gemeten tijdens ambulante meting meetpunt a Gebeurtenis Date Time Duration Leq SEL Max Beneluxtrein 6/dec/02 10:24:02 00:14,7 85, ,1 Passerende wagens 6/dec/02 10:25:01 00:10,1 83,9 93,9 89,7 Goederentrein 6/dec/02 10:27:57 00:26,6 69,4 83,6 71,9 Goederentrein 6/dec/02 10:36:27 00:42,0 72,5 88,7 76,6 6/dec/02 10:37:29 00:13,7 87,1 98,4 92,1 Thalys 6/dec/02 10:40:41 00:11,3 77,1 87,6 81,5 Goederentrein 6/dec/02 10:43:42 00:30,1 75, ,3 Reizigerstrein 6/dec/02 10:44:28 00:14,3 87,6 99,2 93,9 Het L A95-niveau op meetpunt a bedraagt 52,3 db(a). Meetpunt b bevond zich te midden van het natuurgebied De Oude Landen. Een treinpassage veroorzaakt een verhoging van het omgevingsgeluid tot 55 db(a) zoals blijkt uit de passage op 11u08 weergegeven in onderstaande grafiek. 116

119 LAeq,1s op ambulant meetpunt b :06:17 11:06:34 11:06:51 11:07:08 11:07:25 db(a) 11:07:42 11:07:59 11:08:16 11:08:33 11:08:50 11:09:07 11:09:24 11:09:41 11:09:58 11:10:15 11:10:32 11:10:49 11:11:06 11:11:23 11:11:40 11:11:57 11:12:14 11:12:31 11:12:48 11:13:05 11:13:22 11:13:39 11:13:56 11:14:13 11:14:30 11:14:47 11:15:04 11:15:21 Tijd Het L A95-niveau bedraagt 45 db(a) op 6 december 2002 wat uitsluitend te wijten is aan het wegverkeerslawaai. Meetpunt c is ook in de Oude Landen gelegen en het effect van een passerende trein is weergegeven in onderstaande grafiek : LAeq,1s op ambulant meetpunt c Trein op L27A db(a) :21:40 11:21:52 11:22:04 11:22:16 11:22:28 11:22:40 11:22:52 11:23:04 11:23:16 11:23:28 11:23:40 11:23:52 11:24:04 11:24:16 11:24:28 11:24:40 11:24:52 11:25:04 11:25:16 11:25:28 11:25:40 11:25:52 11:26:04 11:26:16 11:26:28 11:26:40 11:26:52 11:27:04 11:27:16 11:27:28 11:27:40 11:27:52 11:28:04 11:28:16 11:28:28 11:28:40 11:28:52 11:29:04 11:29:16 11:29:28 Tijd Het L A95-niveau bedraagt in het meest noordelijk deel van de Oude Landen 42 db(a). Een passage van een reizigerstrein op de lijn 12 veroorzaakt toch nog een L Amax van bijna 70 db(a). Op het meetpunt d in het landbouwgebied tussen de L27A en de L12 bedraagt het LA95-niveau 46 db(a). 117

120 Immisiemetingen in het kader van deze mer In het kader van deze MER werden er geluidsmetingen uitgevoerd vanaf maandag 4/6/07 tot en met woensdag 6/6/07. Tijdens deze periode bevond er zich een meetpunt in Laar 7 te Ekeren en een ander meetpunt bevond zich in de Poorthoflaan nr. 58, op een zelfde afstand tot het spoor als meetpunt in de Prinshoeveweg 214 te Ekeren. Het is gesitueerd op +/- 80 m van het spoormidden van de L27A. Op het moment van de metingen in de de Prinshoeveweg waren er nog geluidsschermen langs de L27A. Op het moment van de metingen in de tuin van de woning Poorthoflaan nr. 58 zijn de geluidsschermen van 1,5 m tov bovenkant spoor, die weliswaar reflecterend zijn aan de kant van de woningen in de Poorthoflaan, reeds geplaatst. en van vrijdag 21/09/07 tot en met maandag 24/0/07 in de achtertuin van Kouter te Ekeren. De numerieke waarden van alle gemeten grootheden op de meetplaatsen en grafische voorstelling ervan zijn in bijlage 5 weergegeven. Meetplaats 6 : Laar 7, Ekeren (Antwerpen) Op deze meetplaats werd simultaan met meetpunt 7 gemeten van maandag 4/6/07 tot en met woensdag 6/6/07. Het is gesitueerd op 80 m van het spoormidden ten noorden van de L27A. Op deze meetplaats werd in het kader van de andere MER s ook gemeten. Op de lijn L27A rijdt er nagenoeg uitsluitend goederenverkeer, zodat s nachts deze lijn 27 bepalend is voor het omgevingsgeluid. In tabel zijn per windrichting het gemiddelde LAeq,1h en LA95,1h- niveau op deze meetplaats weergegeven conform de voorschriften van VLAREM II. Tabel : Samenvatting meetresultaten volgens Vlarem II voor deze meetplaats Laar 7 te Antwerpen Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Ma 4/6/07 N Di 5/6/07 N tot O * Wo 6/6/07 N tot O * Gemiddeld Dag : van tot uur, Avond : van tot uur en Nacht : van tot uur ; * laagste 4 waarden Tijdens de vorige meetcampagne in 2002, werd er gemeten bij een westelijke tot zuidwestelijke richting zodat de wind direct van bron (L27A en wegverkeer autonsnelwegen) naar ontvanger waaide. Hierdoor liggen de LAeq-niveaus voor 2007 enkele db s lager. De invloed van het wegverkeer op het L A95,1h is voor de meetcampagne in 2007 veel minder uitgesproken omdat de wind uit noordelijke richting kwam. Meetplaats 7 : Poorthoflaan 56, Ekeren (Antwerpen) Op deze meetplaats werd simultaan met meetpunt 6 gemeten van maandag 4/6/07 tot en met woensdag 6/6/07. Het meetpunt is gesitueerd op 80 m van het spoormidden ten noorden van de L27A. In het kader van de MER werkspoor werd er gemeten ter hoogte van de Prinshoeveweg, maar vermits het geluidsscherm net ter hoogte van dit meetpunt stopt, was het meer aangewezen om een meetpunt te kiezen dat volledig achter het geluidsscherm in de tuin van de Poorthoflaan is gelegen. Omdat de afstand van het meetpunt tot de spoorlijnen dezelfde is voor beide meetpunten kunnen de resultaten wel vergeleken worden. In tabel zijn per windrichting het gemiddelde L Aeq,1h en L A95,1h- niveau op deze meetplaats weergegeven conform de voorschriften van VLAREM II. 118

121 Tabel 12.11: Samenvatting meetresultaten volgens Vlarem II voor deze meetplaats Poorthoflaan 56 te Antwerpen Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Ma 4/6/07 N Di 5/6/07 N tot O * Wo 6/6/07 N tot O * Gemiddeld 59, , Dag : van tot uur, Avond : van tot uur en Nacht : van tot uur ; * laagste 4 waarden Uit de metingen in het kader van de MER van het werkspoor blijkt dat voor de aanleg van het geluidsscherm er een gemiddeld L Aeq,1h van 66 à 67 db(a) werd opgemeten. Na de aanleg van het geluidsscherm is het L Aeq,1h gezakt tot ongeveer 60 db(a). Met andere woorden het L Aeq,1h is met 7 db(a) gedaald. Het rendement van het geluidsscherm ligt wellicht iets hoger, omdat er ook een toename van het spoorwegverkeer op de L27A ten opzichte van de MER van het werkspoor opgetreden is. Het L A95,1h ligt eerder aan de lage kant, maar dit heeft te maken met het feit dat de tuin zeer goed is afgeschermd voor het wegverkeer van de Ring en autosnelwegen. Meetplaats 8 : Kouter 28, Ekeren (Antwerpen) Op deze meetplaats werd gemeten van vrijdag 21/09/07 tot en met maandag 24/09/07. Het meetpunt is gelegen in de achtertuin van de woning. Er is een geluidsscherm van 1,5 m (BS) voorzien maar het scherm is niet geheel doorgetrokken tot aan de brug over de Kloosterstraat. In tabel zijn per windrichting het gemiddelde L Aeq,1h en L A95,1h- niveau op deze meetplaats weergegeven conform de voorschriften van VLAREM II. Tabel : Samenvatting meetresultaten volgens Vlarem II voor deze meetplaats Kouter 28 te Antwerpen Dag Windrichting LAeq,1h (db(a)) LA95,1h ( db(a)) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Vr 21/09/07 Z tot ZW Za 22/9/07 Variabel Zo 23/9/07 O tot Z Ma 24/9/07 Z tot ZO Dag : van tot uur, Avond : van tot uur en Nacht : van tot uur ; * laagste 4 waarden Na de aanleg van het geluidsscherm is het L Aeq,1h voor de nachtperiode gezakt tot minder dan 60 db(a). Dit geluidsniveau werd ook veropgesteld in de overdrachtsberekeningen. Overdag werden soms hoge geluidsniveaus zoals op zaterdagavond en zondagnamiddag. Deze L Aeq,1h-niveau zijn niet door passerende treinen veroorzaakt Toetsing van de meetresultaten aan Vlarem II In onderstaande tabel worden per vast meetpunt de gemeten L A95,1h waarden vergeleken met de milieukwaliteitsnormen uit VLAREM II. Overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen zijn in onderstaande tabel vetgedrukt aangegeven. Tabel 12.13: gemeten LA95,1h waarden voor elk vast meetpunt en milieukwaliteitsnorm NR Ligging Bron categorie volgens VLAREM II L A95,1h (db(a)) Milieukwaliteitsnorm (RW ) in db(a) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht 1 A. Milieuhaalbaarheidstoets Luchtbal 2 B. Milieuhaalbaarheidstoets Luchtbal Prinshoeveweg 214 MER werkspoor

122 4 Laar 7 MER werkspoor Laar 7, Ekeren 6 Laar 7, Ekeren 7 Poorthoflaan 56, Ekeren 8 Kouter 28, Ekeren MER 2de spoortoegang MER Oude Landen nieuwe meting MER Oude Landen nieuwe meting MER Oude Landen nieuwe meting In het meetpunt 4 beïnvloedt de E19 sterk het L A95,1h zodat de milieukwaliteitsnorm in het bijzonder s avonds sterk overschreden wordt. Voor de metingen in het kader van deze MER, waaide de wind uit noordelijk tot oostelijke richting zodat hierdoor het L A95,1h veel lager ligt. Voor deze meetcampagne kon er geen overschrijding van de milieukwalitietsnorm worden vastgesteld. Meetpunten A en B worden eveneens sterk beïnvloed door het wegverkeer op de verkeerswisselaar en A12/E19. In het centrum van de Oude Landen is het L A95,1h tijdens de dagperiode zeer hoog en in het bijzonder bij een zuidelijke windrichting. De milieukwaliteitsnorm is voor de dagperiode enkel voor meetpunt B voldaan. Voor alle meetpunten is er een overschrijding van de milieukwaliteitsnorm voor de avond en nachtperiode. Tijdens de meetcampagne in 2007 was de HSL lijn nog niet inwerking. In de opgemeten geluidsniveau zit wel het wegverkeerslawaai vervat maar niet de HSL passage. Het mogelijke effect van deze HSL lijn wordt verder besproken en dit op basis van een overdrachtsberekening gelijkaardig aan de overdrachtsberekening voor de huidige bestaande spoorlijnen Toetsing van de meetresultaten aan het ontwerp KB van 1991 Voor spoorweglawaai bestaat er in Vlaanderen nog geen wetgeving. Wel bestaat er een ontwerp KB van 1991 opgesteld door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu dat grenswaarden oplegt aan het specifiek geluid van spoorverkeer (zie hoger) Gezien op de meetpunten het L Aeq,1h niveau volledig bepaald wordt door het treinverkeer op de bestaande lijnen en het aantal treinpassages per uur quasi constant is mag men stellen dat het L Aeq,T niveau ( T= dag of nacht) gelijk is aan het gemiddelde van de uurlijkse waarden geregistreerd in de periode T. In onderstaande tabel worden de meetresultaten van de meetpunten weergegeven en getoetst aan het ontwerp KB van Tabel : toetsing meetresultaten aan ontwerp KB van 1991 Nr. Ligging LAeq,T in db(a) Maximale waarde in db(a) voor het ontwerp KB Dag Nacht Dag Nacht 1 A (Natuurgebied Oude Landen) B (Kardelaan) Prinshoeveweg Laar Laar 7, Ekeren Laar 7, Ekeren Poorthoflaan 56, Ekeren 59, Kouter 28, Ekeren Uit de berekening blijkt dat het L Aeq,1h-niveau voor de dagperiode en nachtperiode bijna uitsluitend bepaald wordt door het wegverkeer. De bijdrage in het meetpunt in de Oude Landen (A) van het treinverkeer bedraagt ongeveer 46 à 47 db(a). De maximale waarde voor de bestaande lijn is bijgevolg 120

123 niet overschreden. Zelfs aan de woningen in de Kardelaan is er geen overschrijding van de maximale waarden voor de bestaande lijn. Ter hoogte van de woningen waar er geluidsschermen voorzien zijn, ligt het L Aeq-nacht (of Lnight) onder de 60 db(a) Huidige klimaat trillingen Met dezelfde methodiek als beschreven in hoofdstuk wordt voor de huidige situatie de kritische afstand berekend voor de effectieve trillingssterkte KB FTr en voor de trillingspiekwaarde KB Fmax voor dagen nachtperiode. Onderstaande grafieken geven de berekening van de KB-waarden weer voor buiten, gelijkvloers en op verdieping in functie van de afstand. De kritische afstand is de afstand waarbinnen het criterium wordt overschreden. Voorafgaand worden een aantal begrippen verduidelijkt. Trillingsgrootheden en -criteria Evaluaties en voorspellingen gebeuren overeenkomstig de Duitse normering voor de beoordeling van hinder aan personen in gebouwen DIN-4150 Deel II, versie juni Deze beschrijft in detail meetmethodiek en grenswaarden. De norm heeft betrekking op alle trillingen die in gebouwen voorkomen in het frequentie-interval tussen 1 en 80 Hz. Onder hinder voor mensen in gebouwen verstaat men: - de waarneming van de trillingen die activiteiten of processen die rust en/of concentratie behoeven verstoren - de waarneming van de trillingen met een zodanige sterkte dat bepaalde activiteiten fysiek worden belemmerd of verstoord. Bij de beoordeling van hinder voor personen in gebouwen is de toetsingsgrootheid in eerste instantie de gewogen trillingssnelheid van een vloerveld. Het trillingssnelheidssignaal v(t), in elk meetpunt en meetrichting, én uitgedrukt in mm/sec, wordt gewogen. Dit wil zeggen dat trillingen met frequenties lager dan 5.6 Hz lager worden gewaardeerd overeenkomstig de lagere subjectieve gevoeligheid van de personen bij deze frequenties (menselijke gevoeligheid KB-filter conform DIN 45669). Men bekomt een tijdssignaal KB(t). Vervolgens wordt van de gewogen trillingssnelheid op elk tijdstip de voortschrijdende effectieve waarde KBF(t) bepaald (voor een zuivere sinusoïdale trilling komt deze waarde overeen met 71% van de piekwaarde). Vervolgens wordt per interval van 30 seconden hiervan de maximaal optredende waarde KB FTi genoteerd. Wanneer de trillingshinder van spoorwegen afkomstig is dient het 30-seconden interval te beginnen bij het begin van een treinpassage. Het maximum over de meetduur wordt aangegeven met KB Fmax voor elk meetpunt over alle meetrichtingen. De trillingssterkte over een dagdeel KB FTm is de effectieve waarde van alle KB FTi over deze meetperiode. Indien echter individuele KB FTi kleiner zijn dan 0.1 dan dient in de berekening hiervoor 0 te worden gebruikt. Dit is omdat waarden kleiner dan 0.1 door de mens niet meer worden waargenomen. Een etmaal wordt ingedeeld in twee periodes: de dagperiode van 16 uur tussen 06h00 en 22h00, én de nachtperiode van 8 uur tussen 22h00 en 06h00. De rustperiode is een deel van de dagperiode die tijdens werkdagen ligt tussen 06u00 en 07u00 én van 19u00 t.e.m. 22u00. Op zon- en feestdagen is dit van 06u00 tot 22u00. Voor de dagperiode (inclusief rustperiodes) wordt de KBFTr bepaald volgens de formule: met : 2 2 ( T. KB 2. T KB ) 1 KB FTr = e1 FTm1 + e2. FTm2 (1) T r KB FTm : effectieve waarde van de trillingspiekwaarden uit de tijdsintervallen 121

124 T e : KB FTm1: buiten de rustperiode KB FTm2: binnen de rustperiode tijd gedurende dewelke de trilling aanwezig is T e1 : T e2 : T r : buiten de rustperiode binnen de rustperiode beschouwde beoordelingstijd (16 uur) Bronspecifieke regels: trillingen veroorzaakt door spoorverkeer zijn te beoordelen volgens formule (1) en te vergelijken met de aanhaalwaarden van tabel 9.1. De factor 2 in formule 1, voor de verhoogde stoorwerking bij de veroorzaakte trillingen tijdens de rustperiode, is hierbij niet van toepassing. Voor de nachtperiode wordt de KBFTr bepaald volgens de onderstaande formule: met : 2 ( T. KB ) 1 KB FTr = e FTm (2) T r KB FTm : effectieve waarde van de trillingspiekwaarden uit de tijdsintervallen T e : T r : tijd gedurende dewelke de trilling aanwezig is beschouwde beoordelingstijd (8 uur) Er dient voldaan te worden aan de streefwaarden voor elke periode. Er wordt voldaan aan de streefwaarden indien (KB Fmax kleiner is dan Au) óf indien (KB FTr kleiner is dan A r én KB Fmax kleiner is dan A o). In alle andere gevallen is er niet voldaan aan de streefwaarden. De streefwaarden zijn afhankelijk van het gebied waar de woning is gelokaliseerd. Voor herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd veroorzaakt door weg- én railverkeer zijn, in het algemeen, de streefwaarden in tabel geldig. Tabel Streefwaarden voor trillingen Cat Omschrijving Dag en avond Nacht A u A o A r A u A o A r 1 Geen woningen Overwegend structuren zonder woonfunctie Gemengd gebied (woningen, winkels, industrie) Voornamelijk woningen Speciale gebouwen (zoals ziekenhuizen) Berekening kritische afstand voor huidige situatie DAGPERIODE Uit onderstaande grafiek kan afgeleid worden dat voor de 16 u durende dagperiode waarvoor het gemiddeld aantal treinen 12,5 RP per uur bedraagt : - De kritische afstand voor de trillingspiekwaarde 6 m is; - De kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte 24 m is. 122

125 Variante Periode Aantal uren Treinen per uur Criterium KBFmax Criterium KBFtr Kritische afstand [m] voor KBFmax Kritische afstand [m] voor KBFtr Bestaand Dag Prognose KB-waarden ifv afstand [m] KBFmax criterium KBFmax buiten KBFmax gelijkvloers KBFmax verdieping KBFtr criterium KBFtr buiten KBFtr gelijkvloers KBFtr verdieping Figuur 12.1 : berekening kritische afstand voor huidige situatie dagperiode NACHTPERIODE Uit onderstaande grafiek kan afgeleid worden dat voor de 8 u durende nachtperiode waarvoor het gemiddeld aantal treinen 15,1 RP per uur bedraagt : - De kritische afstand voor de trillingspiekwaarde 17 m is; - De kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte 33 m is. 123

126 Variante Periode Aantal uren Treinen per uur Criterium KBFmax Criterium KBFtr Kritische afstand [m] voor KBFmax Kritische afstand [m] voor KBFtr Bestaand Nacht Prognose KB-waarden ifv afstand [m] KBFmax criterium KBFmax buiten KBFmax gelijkvloers KBFmax verdieping KBFtr criterium KBFtr buiten KBFtr gelijkvloers KBFtr verdieping Figuur 12.2 : berekening kritische afstand voor huidige situatie nachtperiode 12.2 Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Aanlegwerkzaamheden tijdelijk effect geluidshinder tgv. werfmachines en werfverkeer (aanvoer/afvoer) Exploitatie spoor Exploitatie spoor blijvend effect geluidshinder tgv. spoorwegverkeer blijvend effect trillingshinder tgv. spoorwegverkeer Effectbespreking geluid Voor de bespreking van de effecten wordt het akoestisch model, opgesteld in het kader van het MER 2de spoorontsluiting aangepast op basis van de bijkomende info in het kader van deze spoorprojecten. Ook hier worden, voor wat exploitatie betreft, cumulatief beschouwd : 124

127 - Situatie korte termijn : De exploitatie van het gewijzigd complex met een trafiek van 400 ritten/dag (= maximale capaciteit indien overige knelpunten op de lijn niet worden aangepakt) na realisatie van het ongelijkvloers vertakkingscomplex - Situatie middellange termijn : De exploitatie van het gewijzigd complex met een trafiek van 470 ritten/dag (= maximale capaciteit nadat overige knelpunten op de lijn zijn gesaneerd) of de situatie na aanleg van de vertakking Krijgsbaan - De exploitatie van de spoorbundel De berekende specifieke geluidsbelasting van de nieuwe spoorinfrastructuur wordt over het gehele tracé getoetst aan de voorgestelde grenswaarden voor spoorweglawaai in het ontwerp KB dd. 10/7/91 opgesteld door het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu. Toetsingskader: - positief effect: het omgevingsgeluid zal afnemen ten gevolge van het plan - geen relevant effect: er is geen verhoging te verwachten - beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk): er is een verhoging van het omgevingsgeluid, maar de richtwaarden van het ontwerp KB van 1991 zijn niet overschreden - belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): er is een verhoging van het omgevingsgeluid en de richtwaarden van het ontwerp KB van 1991 zijn overschreden De LAeq-berekeningen worden uitgevoerd voor elke beoordelingsperiode (dag en nacht). Conform de bepalingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 (BS 31/08/2005) (Zie ook de Europese Directive 2002/49) is het noodzakelijk om ook de Lden te berekenen. Hiervoor is een herberekening van het LAeq,dag, LAeq,avond en LAeq,nacht nodig ten opzichte van het MER 2de spoorontsluiting. Tevens zullen de Lden geluidscontouren berekend worden van 55 db(a) tot 75 db(a). Dit betekent voor de nachtperiode tot een LAeq van 45 db(a). Toetsingswaarden voor Lden zijn voorlopig niet vastgesteld. gehanteerd worden : - Richtwaarde Lden : 68 db(a) en Maximale waarde Lden : 73 db(a) - Richtwaarde Lnight : 60 db(a) en Maximale waarde Lnight : 65 db(a) Als toetsingskader voor Lden kan Er werd afgesproken met Dienst MER (verantwoordelijke geluid) om voorlopig verder te werken met het ontwerp KB voor het voorstellen van maatregelen in afwachting van een toetsingskader voor Lden. De overdrachtsberekeningen gebeuren overeenkomstig de Nederlandse Standaard Rekenmethode II (versie 1996) en zullen gebeuren met de software Geonoise (DGMR). Deze methode is door de Europese Directive als voorlopige methode opgegeven. In de overdrachtsberekeningen weergegeven in de vorm van geluidscontouren werd de huidige geluidsemissie van de treinen gehanteerd maar er werd niet gerekend met mogelijke evoluties. Er wordt verder in het MER wel gesproken over de verdere positieve evolutie van de geluidsreductie van de geluidsemissie en welke reducties aan de bron kunnen verwacht worden. Voor de locaties waar er een overschrijding van het KB te verwachten is, worden milderende maatregelen voorgesteld. De efficiëntie van de reeds uitgevoerde milderende maatregel (plaatsing geluidsschermen als voorloper op komst 2 e spoorontsluiting) wordt beoordeeld. Bij de voorstelling van de milderende maatregelen wordt rekening houden met de mogelijk doorgroei van de spoorinfrastructuur op lange termijn, i.c. : - De aanleg van een ongelijkgronds vertakkingscomplex ter hoogte van Krijgsbaan op middellange termijn; - De omvorming van het ongelijkvloers kruisingscomplex en doortrekking van het dubbel spoor in de richting van Lier (2e havenontsluiting Antwerpse haven) 125

128 Naar aanleiding van de richtlijnen bij het plan-mer van 12/05/2009 diende de hogesnelheidslijn Antwerpen-Amsterdam, die parallel met de E19 gebundeld ligt en op zeer korte termijn in gebruik zal zijn, mee beschouwd te worden in de bespreking van de referentiesituatie. Voor de effectbeoordeling van de geplande toestand was daarom een nieuwe modellering nodig ten opzichte van de beschikbare modelleringsresultaten van het project-mer. Effectbespreking trillingen De toekomstige situatie zal gebruik maken van het overdrachtsmodel (transfertfunctie) gebruikt in de MER HSL werkspoor. Op basis van de toekomstige treinintensiteiten, snelheden en nieuwe spooropbouw zal de trillingshinder echter herrekend worden in het kader van de spoortrajecten behandeld in deze MER. Tevens zal rekening gehouden worden met de meest recente inzichten inzake trillingshinder tengevolge van railverkeer. De te verwachten trillingshinder wordt tevens getoetst aan de grenswaarden conform de norm DIN Het aspect trillingen zal beschreven worden in samenwerking met dhr. Luc Schillemans, Technum nv. Het voorspellingsmodel is toegelicht in hoofdstuk Geluidseffecten Methodiek Voor de bespreking van de effecten voor geluid werd het akoestisch model, opgesteld in het kader van het MER 2de spoorontsluiting aangepast op basis van de bijkomende info in het kader van deze spoorprojecten. Ook hier worden, voor wat exploitatie betreft, cumulatief beschouwd : - Huidige situatie - Situatie korte termijn : De exploitatie van het gewijzigd complex met een trafiek van 400 ritten/dag (= maximale capaciteit indien overige knelpunten op de lijn niet worden aangepakt) - Situatie middellange termijn : De exploitatie van het gewijzigd complex met een trafiek van 470 ritten/dag (= maximale capaciteit nadat overige knelpunten op de lijn zijn gesaneerd) - De exploitatie van de spoorbundel Naast de immissiemetingen werd ook een geluidsmodel van de huidige toestand opgemaakt ter berekening van L den en L night en dit volgens de SRM II. Conform de bepalingen in het besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 (BS 31/08/2005) (Zie ook de Europese Directive 2002/49) wordt de L den en L night berekend. Hierbij wordt rekening gehouden met de afschermende werking van bestaande schermen of taluds. De belangrijkste input is de exacte ligging en hoogte t.o.v. het maaiveld van de spoorlijnen, het aantal treinen, het type treinen en de hoogteverschillen in het terrein. In deze overdracht bere keningen wordt rekening gehouden met: - De geometrische uitbreiding - De afstand van de bronnen tot de immissiepunten - Het effect van de hoogteverschillen - Luchtabsorptie - Bodemabsorptie - Schermwerking (zowel reflectie en absorptie) Deze geluidscontouren worden in kleur voorgesteld op kaart. - L den: db(a) om de 5 db(a) 126

129 - L night: db(a) om de 5 db(a) De 60 db(a) geluidscontour is de contour die overeenkomt met de richtwaarde volgens het voorstel voor de Lnight (nachtperiode). Tevens worden de geluidsniveaus bepaald in een aantal discrete punten waaronder de vaste en ambulante meetpunten (berekeningshoogte 4 m) voor het omgevings geluid. De berekende specifieke geluidsbelasting van de nieuwe spoorinfrastructuur wordt getoetst aan de voorgestelde grenswaarden. Volgend toetsingskader zal gehanteerd worden. Toetsingskader: - positief effect: het omgevingsgeluid zal afnemen ten gevolge van het plan - geen relevant effect: er is geen verhoging te verwachten - beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk): er is een verhoging van het omgevingsgeluid, maar de richtwaarden van het ontwerp op basis van het KB van 1991 zijn niet overschreden - belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): er is een verhoging van het omgevingsgeluid en de richtwaarden van het ontwerp op basis van het KB van 1991 zijn overschreden Geluidseffecten ter hoogte van vertakkingscomplex Aannames vertakkingscomplex L12 L16A en L27A Elders in het rapport worden de exploitatiegegevens voor de huidige toestand, de situatie op korte en lange termijn weergegeven. De aannames die er besproken worden worden gebruikt voor de opbouw van het geluidsmodel. Het bronvermogenniveau en frequentiespectrum is daarnaast ook afhankelijk van de rijsnelheden. Op de huidige bestaande spoorlijn is er nagenoeg uitsluitend goederenverkeer en dat zal ook ook zo zijn voor de L16A en L27A na de aanleg van het vertakkingscomplex. Op de L12 is er hoofdzakelijk personenverkeer. De specifieke bijdrage van het treinverkeer op de L27A en L12 6 voor de huidige situatie werd berekend met behulp van de SRMII voor zowel de dag, avond als nachtperiode zodat de Lden en Lnight kunnen bepaald worden. Er werd voor de huidige situatie gerekend met de volgende aannames op de lijn 12 en dit per spoor en per uur in dagperiode : - Thalys (4 rijtuigen, 2 motorstellen) aan 120 km/h - Beneluxtrein met elektrische locomotief en met 6 rijtuigen aan 120 km/h - L-trein met 4 rijtuigen aan 120 km/h - IR trein met 4 rijtuigen aan 120 km/h Voor de toekomstige situatie zullen de Thalys-treinen bij indiensstelling van de L4-hoge snelheidslijn wegvallen maar deze worden gecompenseerd door de bijkomende treinen in het kader van het AGEN. Voor de L16A en L27A gaan we uit van de volgende aannames : - een gelijkmatige spreiding van het treinverkeer over de 4 toekomstige sporen : 25 % voor L27A sp A, 25 % voor L27A sp B, 25 % voor L16A sp A en 25 % voor L16A sp B. - een verdeling van 20 % diesel en 80 % electrisch aangedreven locomotieven - een verdeling van 85 % goederentreinen en 15 % losse ritten of locomotieven - een gemiddelde snelheid van 60 km/h 6 Ter plaatse van het projectgebied is de bijdrage van de HST niet significant. 127

130 Voor de geluidsmodellering van de ongelijkvloerse spoorvertakking rekenen we volgende 3 situaties door : - bestaande toestand - situatie op korte termijn (na realisatie van het vertakkingscomplex Oude Landen) - situatie op middellange termijn (na omvorming vertakking Krijgsbaan) Voor de afleiding van trafiekgegevens per uur voor deze 3 situaties is vertrokken van het spreidingsschema voor een typische dag voor de huidige situatie (figuur 3.6 in paragraaf ). Voor de situatie op korte termijn werden trafiekgegevens per uur afgeleid door vermenigvuldiging met factor 400/360 (max dagcapaciteit situatie op korte termijn : max dagcapaciteit bestaande situatie). Voor de situatie op middellange termijn werden trafiekgegevens per uur afgeleid door vermenigvuldiging met factor 470/360 (max dagcapaciteit situatie op middellange termijn : max dagcapaciteit bestaande situatie). In een worst case benadering werden vervolgens voor de 3 situaties de trafiekgegevens opgetrokken (met 12 %) zodat de maximale dagcapaciteit wordt benaderd. Hierbij wordt erop gelet dat de maximale uurcapaciteit (met name 20 RP voor scenario 1, 22,2 RP voor scenario 2 en 26 RP voor scenario 3) niet wordt overschreden. Bij de geluidsmodellering worden in functie van de toetsing volgende periodes onderscheiden : - Dagperiode = 7u-19u - Avondperiode = 19u-22u - Nachtperiode = 22u 7u Voor de 3 situaties is vervolgens voor elk van de 4 sporen (L27A sp A, L27A sp B, L16A sp A en L16A sp B) en per uur het type van passerende treinen berekend : Tabel : aantal treinen per uur in huidige stiuatie, situatie op korte termijn (na realisatie spoorvertakking Oude Landen) en situatie op lange termijn (na realisatie spoorvertakking Krijgsbaan) Huidige situatie : 2 sporen Voor elk spoor geldt volgend aantal ritten per uur diesellocs electrlocs diesel tr electr tr dag 0,2 0,8 1,1 4,5 avond 0,2 0,9 1,3 5,3 nacht 0,3 1,0 1,4 5,7 Situatie na realisatie project : 4 sporen Voor elk spoor geldt diesellocs electrlocs diesel tr electr tr dag 0,1 0,4 0,6 2,5 avond 0,1 0,5 0,7 3,0 nacht 0,1 0,6 0,8 3,2 Situatie na realisatie Krijgsbaan : 4 sporen Voor elk spoor geldt diesellocs electrlocs diesel tr electr tr dag 0,1 0,5 0,7 2,9 avond 0,2 0,6 0,9 3,5 nacht 0,2 0,7 0,9 3,8 Voor de treinsnelheid is uitgegaan van een maximale snelheid van 90 km/h. Wat de bovenbouwconstructie betreft is uitgegaan van een voegloos spoor (doorgelaste rail) op betonnen monoblok dwarsliggers in ballastbed. Voor de wissels in het traject worden voegloze wissels gebruikt die geen bijkomend geluid emiteren. Langs de bestaande lijnen zijn momenteel geluidsschermen van 1,5 m bovenkant spoor geplaatst op de volgende locaties aangeduid op onderstaande figuur. Dit werd ook zo opgenomen in het geluidsmodel. 128

131 De spoorbundel werd niet meegemoddelleerd omdat de specifieke geluidsniveaus van de enkel de bundel niet kunnen berekend worden volgens de SRM II. Figuur 12.3 : situering van de aanwezige geluidsschermen langs goederenlijn L27A Gemodelleerde geluidscontouren voor de huidige situatie Kaart 12.2 : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor huidige situatie langs L27A Kaart 12.3 : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,dag voor huidige situatie langs L27A Kaart 12.4 : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,nacht voor huidige situatie langs L27A In kaarten 12.2, 12.3 en 12.4 wordt de geluidscontouren (L den, L Aeq,dag en L Aeq,nacht) voor de huidige situatie weergegeven. De berekeningshoogte bedraagt 4 m, conform het besluit van de Vlaamse Gemeenschap. De berekende waarden voor enkele immissiepunten voor de huidige situatie zijn weergegeven in onderstaande tabellen en dit zowel voor L AEqdag, L Aeqnacht, L den als L night. Tevens wordt aangegeven of er een overschrijding optreedt van de ontwerp richtwaarden en maximale waarden. Tabel 12.18a : berekende waarden in immissiepunten voor huidige situatie voor L den en L night. Nr cfr kaarten Immissiepunt Huidige situatie Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) Lden Lnight Lden Lnight Lden Lnight A Kardelaan nr (73) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) B Laar (73) 60 (65) + 3 (0) + 4 (0) C Laar (73) 60 (65) + 5 (0) + 5 (0) D Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) E Natuurgebied Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) F Oude Landen (73) 60 (65) + 4 (0) + 5 (0) G Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) + 2 (0) H Poorthoflaan (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) I Poorthoflaan /Prinshoeveweg (73) 60 (65) + 1 (0) + 3 (0) J Prinshoeveweg (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) 129

132 Tabel 12.18b : berekende waarden in immissiepunten voor huidige situatie voor L Aeq,dag en L Aeq,nacht Nr cfr kaarten Immissiepunt Huidige situatie Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) LAeq,dag LAeq,nacht LAeq,dag LAeq,nacht LAeq,dag LAeq,nacht A Kardelaan nr (70) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) B Laar (70) 60 (65) 0 (0) + 4 (0) C Laar (70) 60 (65) 0 (0) + 5 (0) D Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) E Natuurgebied Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) F Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) + 5 (0) G Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) + 2 (0) H Poorthoflaan (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) I Poorthoflaan /Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) + 3 (0) J Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Voor de woningen langs de Oude Landen is er nog een beduidende overschrijding van de voorgesteld richtwaarde berekend, omdat voor de woningen ook geen afscherming is voorzien. Ook ter hoogte van Laar zijn een aantal woningen dicht tot het huidige spoor gelegen zodat ook hier een overschrijding van de grenswaarde voor voornamelijk de nachtperiode werd berekend. De maximale waarde, gehanteerd voor bestaande spoorlijnen, werd nergens overschreden Gemodelleerde geluidscontouren voor de huidige situatie cumulatief met HSL Kaart 12.5 : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor huidige situatie langs L27A cumulatief met HSL Kaart 12.6 : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,dag voor huidige situatie langs L27A cumulatief met HSL Kaart 12.7 : Gemodelleerde geluidscontouren Lnight voor huidige situatie langs L27A cumulatief met HSL Vermits er een periode zal zijn dat de HSL in combinatie met het huidige vertakkingscomplex Oude Landen in werking is wordt op basis van een overdrachtsberekening het cumulatief effect berekend. Voor de ligging van deze HSL lijn werd uitgegaan van de recentste plannen. De gehanteerde intensiteiten van het treinverkeer komen uit het MER Hogesnelheidslijn deelproject Antwerpen Nederlands grens. Als snelheid wordt 220 km/h gehanteerd. Op de HSL lijn zijn er tussen 6u en 9u 7 treinen voorzien (beide rijrichtingen samen). Tussen 9u en 16u zijn er dit 3 per uur en tijdens de avondspits 4 à 5 per uur. Op basis van deze aannames conform het MER Hogesnelheidslijn werden de geluidscontouren bepaald voor Lden, LAeq,dag en LAeq,nacht.. Deze zijn terug te vinden in kaarten 12.5, 12.6 en De invloed van de HSL-lijn op de verschillende immissiepunten in het Laar is in onderstaande tabel weergegeven : Tabel 12.18b : berekende waarden in immissiepunten voor huidige situatie cmulatief voor voor L Aeq,dag en L Aeq,nacht Nr cfr kaarten Immissiepunt Huidige situatie (zonder HSL) Bijdrage HSL Cumulatief : huidige situatie incl HSL LAeq,dag LAeq,nacht LAeq,dag LAeq,nacht LAeq,dag LAeq,nacht B Laar C Laar <

133 Voor andere immissiepunten die dichter tot de HSL en tevens ook de E19 zijn gelegen, is de bijdrage van de HSL wel groter maar het effect van de bestaande lijnen veel minder. Dit is duidelijk weergegeven in de contourkaarten Effect voor de toekomstige situatie op korte termijn (zonder milderende maatregelen) Kaart 12.8 : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A Kaart 12.9 : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,dag voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,nacht termijn) langs L27A voor toekomstige situatie (korte In kaarten 12.8, 12.9 en worden de geluidscontouren (L den, L Aeq,dag en L Aeq,nacht) voor de toekomstige situatie (korte termijn) weergegeven. De berekeningshoogte bedraagt 4 m, conform het besluit van de Vlaamse Gemeenschap. De berekende waarden voor enkele immissiepunten voor de huidige situatie zijn weergegeven in onderstaande tabel en dit zowel voor LAeqdag, L Aeqnacht, L den als L night. Tevens wordt aangegeven of er een overschrijding optreedt van de ontwerp richtwaarden en maximale waarden. Tabel 12.19a : berekende waarden in immissiepunten voor toekomstige situatie korte termijn (na realisatie spoorvertakking Oude Landen) voor Lden en Lnight. Nr cfr kaarten Immissiepunt Toekomstige situatie (korte termijn) Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) L den L night L den L night L den L night A Kardelaan nr (73) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) B Laar (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) C Laar (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) D Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) E Natuurgebied Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) F Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) G Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) H Poorthoflaan (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) I Poorthoflaan/Prinshoeveweg (73) 60 (65) 0 (0) + 2 (0) J Prinshoeveweg (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Tabel 12.19b : berekende waarden in immissiepunten voor toekomstige situatie korte termijn (na realisatie spoorvertakking Oude Landen) voor LAeq,dag en LAeq,nacht Nr cfr kaarten Immissiepunt Toekomstige situatie (korte termijn) Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) L Aeq,dag L Aeq,nacht L Aeq,dag L Aeq,nacht L Aeq,dag L Aeq,nacht A Kardelaan nr (70) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) B Laar (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) C Laar (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) D Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) E Natuurgebied Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) F Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) G Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) H Poorthoflaan (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) I Poorthoflaan /Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) + 2 (0) J Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) 131

134 Door de aanleg van de 4 sporen ter hoogte van de Poorthoflaan/Prinshoeveweg is er wel een lichte verbetering, maar zowel voor de korte als de lange termijn blijft er een overschrijding van de richtwaarde voor de nachtperiode. Dit is tevens geldig voor de woningen in de Oude Landen vanaf de Prinshoeveweg tot aan de woning Oude Landen nr. 40. Het L Aeq-niveau voor de dagperiode is wel gedaald voor de woningen te Laar, te wijten aan de verplaatsing van de goederenlijn weg van de woonwijk Effect voor de toekomstige situatie middellange termijn (zonder milderende maatregelen) Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor toekomstige situatie (MLT) langs L27A Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,dag voor toekomstige situatie (MLT) langs L27A Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,nacht voor toekomstige situatie (MLT) langs L27A In kaarten 12.11, en worden de geluidscontouren (L den, L Aeq,dag en L Aeq,nacht) voor de toekomstige situatie (lange termijn) weergegeven. De berekeningshoogte bedraagt 4 m, conform het besluit van de Vlaamse Gemeenschap. De berekende waarden voor enkele immissiepunten voor de huidige situatie zijn weergegeven in onderstaande tabel en dit zowel voor L AEqdag, L Aeqnacht, L den als L night. Tevens wordt aangegeven of er een overschrijding optreedt van de ontwerp richtwaarden en maximale waarden. Tabel 12.20a : berekende waarden in immissiepunten voor toekomstige situatie middellange termijn (na realisatie spoorvertakking Krijgsbaan) voor L den en L night. Nr cfr kaarten Immissiepunt Toekomstige situatie (middellange termijn) Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) L den L night L den L night L den L night A Kardelaan nr (73) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) B Laar (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) C Laar (73) 60 (65) 0 (0) +1 (0) D Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) E Natuurgebied Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) F Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) G Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) H Poorthoflaan (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) I Poorthoflaan/Prinshoeveweg (73) 60 (65) 0 (0) + 2 (0) J Prinshoeveweg (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Tabel 12.20b : berekende waarden in immissiepunten voor toekomstige situatie middellange termijn (na realisatie spoorvertakking Krijgsbaan) voor L Aeq,dag en L Aeq,nacht Nr cfr kaarten Immissiepunt Toekomstige situatie (middellange termijn) Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) L Aeq,dag L Aeq,nacht L Aeq,dag L Aeq,nacht L Aeq,dag L Aeq,nacht A Kardelaan nr (70) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) B Laar (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) C Laar (70) 60 (65) 0 (0) +1 (0) D Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) E Natuurgebied Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) 132

135 F Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) G Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) H Poorthoflaan (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) I Poorthoflaan /Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) + 1 (0) J Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Ter hoogte van Poorthoflaan/Prinshoeveweg wordt verwacht dat door de toename van treinen de L night 1 db(a) boven de voorgestelde richtwaarde zal stijgen. Ook het L Aeq,nacht zal 1 db(a) boven de richtwaarde in het ontwerp KB stijgen Geluidseffecten ten gevolge van de spoorbundel Spoorbundel volgens basisproject Kaart : Berekende geluidscontouren LAeq voor de spoorbundel Luchtbal na uitbreiding Kaart : Berekende geluidscontouren voor maximaal geluidsniveau remgeluid voor de spoorbundel Luchtbal na uitbreiding Kaart : Berekende geluidscontouren voor maximaal geluidsniveau passage locomotief voor de spoorbundel Luchtbal na uitbreiding Bijkomende wijkcapaciteit voor reizigersmaterieel in de Antwerpse agglomeratie zal gerealiseerd worden door aanleg van een nieuwe wijkbundel. Deze bundel zal naast de bestaande bundel Luchtbal worden gebouwd en zal als één geïntegreerde spoorbundel worden geëxploteerd. De bundel bestaat uit 9 sporen en de voornaamste activiteiten zijn uitwijken van de treinen. De snelheid van de treinen die vertrekken of binnenkomen op deze bundel is zeer laag. Het rolgeluid van de treinen is bijgevolg zeer laag. De voornaamste geluiden ter hoogte van de bundel zijn piekgeluiden van de passage over wissels en het continu draaien van de motor van een locomotief en van de ventilatie-units. Een andere belangrijke geluidsemissie treedt op tijdens het remmen van de treinstellen. Het effect van de bundel te Luchtbal kan vergeleken worden met andere gelijkaardige bundels. Op basis van eigen geluidsmetingen uitgevoerd aan de bundel Schijnpoort, het station te Hasselt en de bundel te Oostende kunnen de voorkomende geluiden gekwantificeerd worden. Op een afstand van 6 m tot het spoor werden de volgende maximale geluidsniveaus opgemeten : Tabel : maximale geluidsniveau op 6 m van het spoor ten gevolge van uitwijkactiviteiten Activiteit Passerende locomotief Gepiep bij stoppen van treinstel Maximaal geluidsdrukniveau op 6 m 96 db(a)* 90 db(a)* Continu draaien van een treinstel *eigen geluidsmetingen te Schijnpoort 78 db(a)* In het station van Hasselt werden er eveneens geluidsmetingen uitgevoerd ter hoogte van de onderhoudsbundel. Op 25 m van een treinstel werd een geluidsdrukniveau in LAeq opgemeten van 65 db(a) tengevolge van de airco s. Bij het vertrek van dit treinstel werd door het piepen van de wielen (veel wissels en bocht) een maximaal geluidsdrukniveau (L Amax) van 76 db(a) opgemeten. Deze meetresultaten komen ongeveer overeen met de gemeten waarde op 6 m van een treinstel. Ter hoogte van de spoorbundel in Oostende werd dan weer een L Aeq-niveau opgemeten va 58 db(a), maar dan op 50 m. Dit komt overeen met de metingen in Hasselt. 133

136 SLECHTSTE-GEVAL- INSCHATTING Het is hier gepast duidelijk te vermelden dat de verdere analysen op basis van deze meetgegevens een slechtste-geval- inschatting betreffen, immers : De gemeten bundels (Schijnpoort, Hasselt en Oostende) zijn erg drukke bundels en zeker drukker dan kan verwacht kan worden voor de bundel Luchtbal De bundel Luchtbal is ontworpen met ruime bochtstralen (250 m i.p.v. de klassieke m) zodat treinstellen veel minder zullen piepen ter hoogte van bochten Indien we het effect op de omgeving willen kennen wordt met behulp van de ISO 9631 een relevante bronsterkte bepaald en worden de immissieniveaus op verschillende afstand uitgerekend. Hierbij wordt er rekening gehouden met de geometrische uitbreiding, de luchtabsorptie, de bodemabsorptie, het spectrum van het geëmitteerde geluid. De volgende geluidsdrukniveaus kunnen tengevolge van deze activiteiten verwacht worden in functie van de afstand : Tabel : afstanden tot de contouren van 70, 65 en 58 db(a) ten gevolge van uitwijkactiviteiten Afstanden tot de verschillende contouren Activiteit 70 db(a) 65 db(a) 58 db(a) Passerende locomotief 75 m 150 m 300 m Gepiep bij stoppen van treinstel 50 m 100 m 200 m Continu draaien van een treinstel 10 m 25 m 50 m Indien we aannemen dat het gepiep bij stoppen van treinstel en de passage van een locomotief slechts enkele minuten per uur voorkomt en het continu geluid van een treinstel slechts 15 minuten per uur bekomen we volgend resultaat indien dit uitgemiddeld wordt over een uur en uitgedrukt in L Aeq : Tabel : afstanden tot de geluidscontouren voor de globale uitwijkbundel (na uitmiddeling van de afzonderlijke activiteiten over een uur) Geluidscontour Afstand tot contour 70 db(a) 10 m 65 db(a) 30 m 58 db(a) 60 m 50 db(a) 120 m Indien we deze afstanden van de mogelijke effecten van de spoorbundel in rekening brengen voor de uitbreiding te Luchtbal komen we tot kaart en volgend besluit : - De woningen te Ekeren liggen op meer dan 200 m van de nieuwe bundel. Gezien het aanwezig omgevingsgeluid en ook de toekomstige impact van de L12 en L27A aan de woningen in de Kardelaan en de woningen te Laar zal er, zelfs in dit slechtste-geval-scenario, geen verhoging van het gemiddeld omgevingsgeluid (L Aeq ) optreden. - Sommige activiteiten die piekgeluiden veroorzaken kunnen aan de meest nabijgelegen woningen hoorbaar zijn vermits deze geluidsniveaus boven het L A95,1h kunnen uitstijgen. Zoals hoger reeds vermeld zullen piekgeluiden echter slechts sporadisch optreden en is het pieklawaai van een uitwijkbundel voor reizigersmaterieel geenszins vergelijkbaar met een rangeer bundel voor goederenwagons. - In het Natuurgebied de Oude Landen zal de impact van de bestaande L12 vanzelfsprekend veel groter zijn dan de bijdrage van de activiteiten op de toekomstige spoorbundel. De bijdrage van de bundel is er volledig verwaarloosbaar ten opzichte van de bijdrage L12. - In het Parkgebied de Oude Landen zal de impact van de L12, L16A en L27A ook veel groter zijn dan de bijdrage van de activiteiten op de toekomstige spoorbundel. Enkel op korte afstand tot de spoorbundel kan enige verstoring optreden ten gevolge van de activiteiten op de spoorbundel. 134

137 - Het effect van de wijkbundel op het omgevingsgeluid aan de meest nabijgelegen woningen en in het natuurreservaat Oude Landen zal te verwaarlozen zijn. Gezien het aanwezig omgevings geluid aan de woningen in de Kardelaan en de woningen te Laar en in het natuurreservaat zal er geen verhoging van het gemiddeld omgevingsgeluid (L Aeq ) optreden. Slechts sporadisch zullen piekgeluiden (piepend treinstel, stoten, ) hoorbaar zijn aan de meest nabijgelegen woningen Spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief Kaart : Berekende geluidscontouren LAeq voor de spoorbundel Luchtbal na uitbreiding VOLGENS UITVOERINGSALTERNATIEF Kaart : Berekende geluidscontouren voor maximaal geluidsniveau remgeluid voor de spoorbundel Luchtbal na uitbreiding VOLGENS UITVOERINGSALTERNATIEF Kaart : Berekende geluidscontouren voor maximaal geluidsniveau passage locomotief voor de spoorbundel Luchtbal na uitbreiding VOLGENS UITVOERINGSALTERNATIEF Voor de effecten op het omgevingsgeluid geldt voor het uitvoeringsalternatief zelfde conclusie als basisproject, namelijk : - Gezien het aanwezig omgevingsgeluid en ook de toekomstige impact van de L12 (en L27A) aan de woningen in de Kardelaan en de woningen te Laar zal er, zelfs in het slechtste-geval-scenario (waarbij berekening contourafstanden is gebaseerd op metingen in drukkere bundels die bovendien zijn ontworpen met krappere bochtstralen), geen verhoging van het gemiddeld omgevingsgeluid (LAeq) optreden ten gevolge van de uitbreiding van de spoorbundel Luchtbal. De effecten ten gevolge van pieklawaai (passerende locomotief, remgeluid) zijn in het uitvoeringsalternatief significant verminderd. De 58 db(a)-contour voor de meest lawaaierige uitwijkactiviteit, namelijk de passage van een locomotief, reikt niet tot aan de eerste woningen in de Kardelaan. Bovendien is het dood spoor (= uitloper van de bundel die dient voor vrijmaken van locomotief) op grote afstand van Kardelaan gelegen zodat pieklawaai te wijten aan remgeluid van locomotief die op dood spoor wordt gezet, in uitvoeringsalternatief niet voor hinder zorgt Afweging uitvoeringsalternatieven uitwijkbundel Omwille van de grotere afstand tussen spoorbundel en woonwijk Ekeren (Kardelaan) in het uitvoeringsalternatief zal de hinder ten gevolge van piekgeluiden vrijwel volledig wegvallen. Vanuit de discipline geluid wordt daarom zondermeer geopteerd voor een ligging van de nieuwe bundel parallel met de bestaande bundel (cfr uitvoeringsalternatief) Trillingseffecten Het voorspellingsmodel Om de te verwachten trillingsniveaus voor een bepaalde site te kunnen berekenen op een gegeven afstand tot het spoor is het nodig om de lokale bron te kennen (type treinen, treinsnelheid, wiel-rail contactkwaliteit), de spooroplegging en de overdracht naar de omgeving (functie van grondsamenstelling). Op basis van meetdata verkregen tijdens een meetcampagne te Ath wordt informatie verkregen over de wetmatigheid van trillingsvoortplanting naar de omgeving toe in functie van de afstand. Dit resulteert in een overdrachtsfunctie. 135

138 Op basis van een meetcampagne op het ringspoor van Antwerpen kan men vaststellen welke variatie aanwezig is voor passages van verschillende treinen. Niet elke trein geeft trouwens hetzelfde trillingsniveau. Men verkrijgt een zekere distributiefunctie. Aan de hand van de overdrachtsfunctie en de distributiefunctie kan men samen met inventarisatiemetingen op de site het voorspellingsmodel ijken. Het voorspellingsmodel wordt geijkt op basis van de meetcampagne in de woning het dichtst bij het huidige spoor gelegen. Dit is de trillingsmonitoring in de Tulpenlaan n 2. Dit betekent dat het model, na ijking, voor de woning in de Tulpenlaan dezelfde resultaten qua trillingen genereert als geregistreerd tijdens de meetcampagne. Vervolgens kan men dan voorspellingen doen naar de toekomst voor andere afstanden en intensiteiten van treinen. Het voorspellingsmodel werd gebruikt voor de berekening van volgende 3 scenario s : 1. bestaande toestand : hiervoor wordt verwezen naar paragraaf situatie op korte termijn (na realisatie van het vertakkingscomplex Oude Landen), besproken in paragraaf situatie op middellange termijn (na omvorming vertakking Krijgsbaan), besproken in paragraaf De intensiteitsgegevens die als input dienden voor het voorspellingsmodel zijn : 1. Voor de huidige situatie : het spreidingsschema voor een typische dag 2. Voor de situatie op korte termijn werden trafiekgegevens per uur afgeleid door vermenigvuldiging met factor 400/360 (max dagcapaciteit situatie op korte termijn : max dagcapaciteit bestaande situatie). 3. Voor de situatie op middellange termijn werden trafiekgegevens per uur afgeleid door vermenigvuldiging met factor 470/360 (max dagcapaciteit situatie op middellange termijn : max dagcapaciteit bestaande situatie). Dit levert volgende trafiekspreidingsgegevens voor de 3 bestudeerde situaties. Volgens DIN-4150 loopt de dagperiode van 06h tot 22h en de nachtperiode van 22h tot 06h. Met de volgende intensiteiten wordt er verder gerekend. Tabel : trafiekspreidingsgegevens die ingevoerd zijn in het voorspellingsmodel voor de 3 bestudeerde situaties uur bestaande toestand na uitvoering vertakking Oude Landen miv krijgsbaan

139 h totaal h-22h totaal intensiteit/uur h-06h totaal intensiteit/uur Enkel goederenverkeer wordt in rekening gebracht. Elke trein bestaat uit ongeveer 25 wagons en heeft een lengte van ongeveer 400m. Indien de treinsnelheid 50km/h of hoger bedraagt dan is de passageduur kleiner dan 30 seconden. Dit is belangrijk want de norm werkt met maximum trillingsniveaus in 30 seconde tijdsvensters. Voor de trillingscriteria wordt er gewerkt met DIN-4150 deel II (versie 1999) in een gebied (categorie) met voornamelijk woongebouwen. Tabel : trillingscriteria in een gebied met voornamelijk woongebouwen Cat Plaats Dagperiode Nachtperiode (Criteria voor grote bovengrondse lijnen) Au Ao Ar Au Ao Ar 4 Overwegend woonhuizen (06/99) Merk op dat vooral de maximum optredende waarde tijdens de nacht streng beperkt wordt. De norm laat zich echter erg genuanceerd uit. Het is zo dat deze maximum toelaatbare waarde strikt genomen géén aanleiding geeft tot afkeuring indien ze zelden optreedt én indien er op termijn maatregelen genomen worden. Voor de 3 bestudeerde situaties wordt telkens de kritische afstand berekend voor de trillingspiek (KB Fmax) en voor de effectieve trillingssterkte (KB Ftr) op basis van de KB-waarde voor de verdieping. Omwille van het opslingereffect is de KB-waarde voor de verdieping immers hoogste waarde zodat dit kan worden beschouwd als worst case scenario Berekening kritische afstand voor situatie na realisatie van vertakkingscomplex Oude Landen DAGPERIODE Uit onderstaande grafiek kan afgeleid worden dat voor de 16 u durende dagperiode waarvoor het gemiddeld aantal treinen 13,9 RP per uur bedraagt : - De kritische afstand voor de trillingspiekwaarde 6 m is; - De kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte 25 m is. 137

140 Variante Periode Aantal uren Treinen per uur Criterium KBFmax Criterium KBFtr Kritische afstand [m] voor KBFmax Kritische afstand [m] voor KBFtr Na project Dag Prognose KB-waarden ifv afstand [m] KBFmax criterium KBFmax buiten KBFmax gelijkvloers KBFmax verdieping KBFtr criterium KBFtr buiten KBFtr gelijkvloers KBFtr verdieping Figuur 12.4 : Berekening kritische afstand voor dagperiode na realisatie vertakkingscomplex Oude Landen Ten opzichte van de dagperiode in de huidige situatie is dus de kritische afstand voor de trillingspiekwaarde ongewijzigd en neemt de kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte met 1 m toe. In plaats van binnen de 24 m is na realisatie van het vertakkingscomplex binnen een afstand van 25 m voldaan aan alle trillingscriteria. NACHTPERIODE Uit onderstaande grafiek kan afgeleid worden dat voor de 8 u durende nachtperiode waarvoor het gemiddeld aantal treinen 16,8 RP per uur bedraagt : - De kritische afstand voor de trillingspiekwaarde 17 m is; - De kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte 34 m is. 138

141 Variante Periode Aantal uren Treinen per uur Criterium KBFmax Criterium KBFtr Kritische afstand [m] voor KBFmax Kritische afstand [m] voor KBFtr Na project Nacht Prognose KB-waarden ifv afstand [m] KBFmax criterium KBFmax buiten KBFmax gelijkvloers KBFmax verdieping KBFtr criterium KBFtr buiten KBFtr gelijkvloers KBFtr verdieping Figuur 12.5 : berekening kritische afstand voor nachtperiode na realisatie vertakkingscomplex Oude Landen Ten opzichte van de nachtperiode in de huidige situatie is dus de kritische afstand voor de trillingspiekwaarde ongewijzigd en neemt de kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte met 1 m toe. In plaats van binnen de 33 m is na realisatie van het vertakkingscomplex Oude Landen binnen een afstand van 34 m voldaan aan alle trillingscriteria. We bemerken wel dat niet alleen de afstand tot de bron een rol speelt ter bepaling van het trillngsniveau in een woning. Dit hangt uiteraard ook sterk af van de constructiewijze van de woning Berekening kritische afstand voor situatie na realisatie van vertakkingscomplex Krijgsbaan, middellange termijn DAGPERIODE Uit onderstaande grafiek kan afgeleid worden dat voor de 16 u durende dagperiode waarvoor het gemiddeld aantal treinen 16,3 RP per uur bedraagt : - De kritische afstand voor de trillingspiekwaarde 6 m is; - De kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte 27 m is. 139

142 Variante Periode Aantal uren Treinen per uur Criterium KBFmax Criterium KBFtr Kritische afstand [m] voor KBFmax Kritische afstand [m] voor KBFtr Krijgsbaan Dag Prognose KB-waarden ifv afstand [m] KBFmax criterium KBFmax buiten KBFmax gelijkvloers KBFmax verdieping KBFtr criterium KBFtr buiten KBFtr gelijkvloers KBFtr verdieping Figuur 12.6 : berekening kritische afstand voor dagperiode na realisatie vertakking Krijgsbaan Ten opzichte van de dagperiode in de huidige situatie is dus de kritische afstand voor de trillingspiekwaarde ongewijzigd en neemt de kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte met 3 m toe. In plaats van op een afstand van 24 m (voor huidige situatie) is op middellange termijn, na realisatie van het vertakkingscomplex Krijgsbaan, op een afstand van 27 m voldaan aan alle trillingscriteria. NACHTPERIODE Uit onderstaande grafiek kan afgeleid worden dat voor de 8 u durende nachtperiode waarvoor het gemiddeld aantal treinen 19,7 RP per uur bedraagt : - De kritische afstand voor de trillingspiekwaarde 17 m is; - De kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte 35 m is. 140

143 Variante Periode Aantal uren Treinen per uur Criterium KBFmax Criterium KBFtr Kritische afstand [m] voor KBFmax Kritische afstand [m] voor KBFtr Krijgsbaan Nacht Prognose KB-waarden ifv afstand [m] KBFmax criterium KBFmax buiten KBFmax gelijkvloers KBFmax verdieping KBFtr criterium KBFtr buiten KBFtr gelijkvloers KBFtr verdieping Figuur 12.7 : berekening kritische afstand voor nachtperiode na realisatie vertakking Krijgsbaan Ten opzichte van de nachtperiode in de huidige situatie is dus de kritische afstand voor de trillingspiekwaarde ongewijzigd en neemt de kritische afstand voor de effectieve trillingssterkte met 2 m toe. In plaats vanop de 33 m is na realisatie van de vertakking Krijgsbaan (middellange termijn) op een afstand van 35 m voldaan aan alle trillingscriteria Aanduiding woningen met trillingshinder Uit het MER Werkspoor te Antwerpen (Ekeren) voor de aanleg van de HSL Antwerpen-Nederlandse grens kennen we reeds de knelpunten of plaatsen waar tijdens de exploitatiefase trillingshinder wordt verwacht. Onderstaande luchtfoto duidt deze zones aan : 1) omgeving Salaadweg in woonwijk Het Laar en 2) omgeving Poorthoflaan in woonwijken tussen Veltwijcklaan en Prinshoeveweg. 141

144 Plan-MER Figuur 12.8 : aanduiding aandachtszones trillingshinder Een detail van deze luchtfoto toont aan dat een representatieve afstand tussen spoor én structuur ongeveer 60m bedraagt. 142

145 Plan-MER Figuur 12.9 : detailfoto van beide aandachtszones met aanduiding van de afstand tussen spoor en structuur. In de tweede foto is dit de afstand tussen bestaande goederenlijn 27A (huidige situatie!) en structuur. Rekening houdend met de berekende kritische afstand voor de nachtperiode na realisatie van de vertakking Krijgsbaan en voor de effectieve trillingssterkte (overeenkomend met de slechtste-gevalsituatie) werden de woningen gelegen binnen deze kritische afstand van 35 m afgeleid. Op de figuur geeft de rode lijn de hinderafstand aan uit het spoor. De omcirkelde gebouwen tonen de potentieel gehinderde gebouwen door trillingshinder voor huidige en geplande situatie. De gebouwen 143

146 Plan-MER liggen slechts gedeeltelijk binnen de berekende kritische afstand. trillingsmetingen is aangewezen. Monitoring met behulp van De gebouwen die omcirkeld zijn in onderstaande foto betreffen de 3 rijwoningen in Weegbreelaan nummers 39, 41 en 43. Het zijn nieuwbouwwoningen met verdieping en zolder onder het dak. Figuur : aanduiding van de constructie aan Weegbreelaan met mogelijke trillingshinder in de huidige en geplande situatie Figuur : aanduiding van de constructie aan Het Laar met mogelijke trillingshinder in de huidige situatie 144

147 In de situatie na realisatie van het vertakkingscomplex zal de constructie ter hoogte van de Salaadweg, een schuur gelegen achter een woning in de straat Het Laar geen trillingshinder meer ondervinden. Na aanleg van het vertakkingscomplex Oude Landen zal de goederenlijn ter hoogte van deze constructie immers over een afstand van ca. 100 m naar het westen zijn opgeschoven. Voor de woonzone Het Laar zal de trillingshinder m.a.w. afnemen ten opzichte van de bestaande situatie Effectbeoordeling trillingshinder Onderstaande tabel geeft een overzicht van de hinderafstanden in de verschillende berekende situaties. De hinderafstand is het grootste voor KBFtr bepaald door de intensiteiten van de treinen. Tevens is ze groter tijdens de nachtperiode dan overdag door de strengere criteria. Tabel : hinderafstanden voor de 3 berekende situaties Variante Periode Kritische afstand (m) Voor KBFmax Kritische afstand (m) Voor KBFtr Bestaande toestand Dag 6 24 Nacht Na uitvoering vertakkingscomplex Oude landen Dag 6 25 Geplande situatie korte termijn Nacht Miv de effecten van Krijgsbaan Dag 6 27 Geplande situatie middellange termijn Nacht De hinderafstand gaat van 33 m in de huidige toestand naar 34 m na uitvoering van het vertakkingscomplex Oude Landen én 35 m met inbegrip van de effecten van de Krijgsbaan. Deze afstanden dienen genomen te worden uit het spoor. De beperkte toename van de hinderafstand is te wijten aan de relatief beperkte toename van de intensiteiten tov de bestaande toestand. Enkel in aandachtszone 1 is een gebouw gelegen binnen de kritische afstand vanaf de vernieuwde goederenlijn 27A. Het betreft een aaneenschakeling van 3 zeer recente rijwoningen met verdieping en met zolder onder het dak gelegen in de Weegbreelaan. Voor deze woningen wordt postmonitoring voorgesteld Afweging van uitvoeringsalternatieven voor wijkbundel Omwille van de beperktere geluidshinder ten gevolge van pieklawaai in de woonwijken ten noorden van de Prinshoeveweg is een ligging van de nieuwe bundel volgens uitvoeringsalternatief te verkiezen boven het basisproject Milderende maatregelen Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A met geluidsschermen Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,nacht voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A met geluidsschermen Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor toekomstige situatie (middellange termijn) langs L27A met geluidsschermen 145

148 Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,nacht voor toekomstige situatie (middellange termijn) langs L27A met geluidsschermen Het geluid van een spoorweg kan gereduceerd worden door : - Maatregelen aan de bron (spoorbaan en trein) - Maatregelen aan de overdrachtsweg (geluidsschermen, geluidsbermen, gebouwen,..) - Maatregelen bij de ontvanger (gevelisolatie) - Een combinatie van voorgaande maatregelen Effect van geluidsscherm Residueel effect geluidsscherm Het effect van het geluidsscherm werd berekend voor de korte termijn en voor de middellange termijn : - De korte termijn houdt rekening met de realisatie van het ongelijkvloers vertakkingscomplex in het parkgebied Oude Landen, ter vervanging van het bestaande gelijkvloerse vertakkingscomplex Schijn (maximale dagcapaciteit van 400 RP). - De middellange termijn houdt rekening met de aanleg van vertakking Krijgsbaan (maximale dagcapaciteit van 470 RP). Enkel deze waarden werden in onderstaande tabellen opgenomen. Tevens zal nagegaan worden of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn voor lange termijn. Op lange termijn is immers voorzien dat de vertakking Oude Landen wordt omgevormd voor de doortrekking van de tweede spoortoegang tot in Lier. Uit de overdrachtsberekening is gebleken dat aan enkele woningen, gelegen in de Poorthoflaan (enkel de woning op de hoek met Prinshoeveweg), in de Prinshoeveweg en de Oude Landen er een overschrijding van de richtwaarde voor Lnight (LAeq,nacht) zou kunnen optreden voor zowel de korte als de lange termijn. Daarom worden er milderende maatregelen voorgesteld in afwachting van eventuele bronmaatregelen (zie verder) : Milderende maatregel : aanleg geluidsschermen Over een lengte van ca. 250 m ten oosten van de spoorvertakking vanaf de reeds aangelegde schermen ter hoogte van Prinshoeveweg : op die manier worden overschrijdingen van de richtwaarden in de straat Oude Landen vermeden. Er werd een geluidsscherm gemodelleerd van 1,5 m hoog ten opzichte van bovenkant spoor; Over een lengte van ca. 30 m ten westen van de spoorvertakking vanaf de reeds aangelegde schermen ter hoogte van Prinshoeveweg : op die manier worden overschrijdingen van de richtwaarden in de Poorthoflaan (deel dichtst gelegen bij Prinshoeveweg) vermeden. Er werd een geluidsscherm gemodelleerd van 1,5 m hoog ten opzichte van bovenkant spoor. De voorgestelde geluidsschermen zijn ingetekend in onderstaande figuur. 146

149 Figuur : situering van de in het kader van dit MER voorgestelde geluidsschermen langs goederenlijn L27A Het effect van deze geluidsschermen is weergegeven in kaarten t.e.m (zowel Lden als voor Lnight) en dit voor de korte termijn (na realisatie van het spoorvertakkingscomplex Oude Landen) en middellange termijn (na realisatie van het spoorvertakkingscomplex Oude Landen én complex Krijgsbaan). De berekende waarden voor enkele immissiepunten (langs vertakkingscomplex) voor deze situatie zijn weergegeven in onderstaande tabel en dit zowel voor L AEqdag, L Aeqnacht, L den als L night. Tevens wordt aangegeven of er een overschrijding optreedt van de ontwerp richtwaarden en maximale waarden. Tabel : berekende waarden voor L den en L night middellange termijn in situatie MET geluidsschermen (1,5 m BS) en overeenkomstige richtwaarden Toekomstige situatie (middellange termijn) Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) L den L night L den L night L den L night Laar (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Laar (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Oude Landen (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Poorthoflaan (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Poorthoflaan (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Prinshoeveweg (73) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Tabel : berekende waarden voor LAeq,dag als LAeq,nacht korte termijn in situatie MET geluidsschermen en overeenkomstige richtwaarden Toekomstige situatie (middellange termijn) Richtwaarde (Maximale waarden) Overschrijding van richtwaarde en maximale waarden ( ) L Aeq,dag L Aeg,nacht L den L night L den L night Laar (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Laar (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) 147

150 Nieuwe Woonwijk (thv Prinshoeveweg) (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Oude Landen (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Poorthoflaan (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Poorthoflaan (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Prinshoeveweg (70) 60 (65) 0 (0) 0 (0) Door deze maatregelen uit te voeren en dit onder de huidige projectkenmerken inzake spooropbouw, geluidsemissie, frequentie van het aantal treinen en ligging gebouwen, kunnen we stellen dat er geen overschrijdingen te verwachten zijn en dat de situatie voor zowel de Poorthoflaan, de Prinshoeveweg, de Oude Landen en Laar zelfs zal verbeteren. Het L Aeq-niveau zal in de Oude Landen 40 met 3 à 4 db(a) zakken ten opzichte van de toekomstige situatie (middellange termijn) zonder geluidsschermen. Ook voor de woningen ter hoogte van het kruispunt Poorthoflaan/Prinshoeveweg zal het L Aeq-niveau met 3 à 4 db(a) gereduceerd worden ten opzichte van de situatie (middellange termijn) zonder geluidsschermen. Met andere woorden dat de aanleg van het spoorvertakkingscomplex met geluidsschermen voor een positief effect zal zorgen op het omgevingsgeluid. Opmerking mbt eventueel behoud van talud van huidige tracé goederenlijn 27A : Naast de nieuwe situatie waarbij de bestaande goederenlijn 27A naar het westen verschuift en de huidige talud eveneens verdwijnt, is op vraag van de initiatiefnemer eveneens een situatie gemodelleerd waarbij de huidige talud blijft liggen. Uit deze modellering is gebleken dat de huidige hoogte (slechts +/- 2m hoog tov Laar) geen effect heeft op de geluidsniveaus omdat de berm te ver van de bron ligt en bovendien niet hoog genoeg is. Om enig effect te krijgen moet de berm voldoende verhoogd worden en dit zal minstens 5 m extra zijn. De verhoging van de talud is echter niet noodzakelijk om akoestische redenen : in de wijk Het Laar is immers volgens tabellen 11.24a en 11.24b geen overschrijding te verwachten na realisatie van het spoorvertakkingscomplex met de voorgestelde geluidsschermen (250 m aan oostzijde en 30 m aan westzijde van spoorvertakking). Dit geldt eveneens voor de situatie op middellange termijn (na realisatie van vertakking Krijgsbaan). Indien op lange termijn de L27A mogelijks wordt doorgetrokken tot in Lier zal niet alleen het complex Oude Landen gewijzigd worden, maar ook de snelheid van 60 km/h toenemen naar 90 km/h. Voor de woningen in Laar zal dan de situatie er helemaal anders uitzien gezien de omvorming van het complex. Voor de woningen in Oude Landen tussen de Prinshoeveweg en deels ook de Oude Landen (bijv tot Oude Landen nr. 100) is voornamelijk een effect van een verhoging van de snelheid tot 90 km/h. Dit heeft tot gevolg dat de LAeq,dag en LAeq,nacht er met 3 db(a) zal stijgen zodat de richtwaarde voor een geluidsscherm van 1,5 m BS nog voldoende is voor deze snelheid Residueel effect geluidsscherm ter hoogte van Het Laar : cumulatief effect van het vertakkingscomplex Oude Landen met de exploitatie van de HSL-lijn Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren Lden voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A met geluidsschermen cumulatief met HSL Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren LAeq,dag voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A met geluidsschermen cumulatief met HSL Kaart : Gemodelleerde geluidscontouren Lnight voor toekomstige situatie (korte termijn) langs L27A met geluidsschermen cumulatief met HSL Vermits op termijn er een cumulatief effect met de uitbreiding van het vertakkingscomplex Oude Landen mogelijk is werd voor de woningen in het Laar 1 en 7 enerzijds het effect berekend en anderzijds werden de geluidscontouren aangepast rekening houdend met de milderende maatregelen die voor Oude Landen werden voorzien. Voor de ligging van deze HSL lijn werd uitgegaan van de meest recentste plannen. De gehanteerde intensiteiten van het treinverkeer komen uit het MER Hogesnelheidslijn 148

151 deelproject Antwerpen Nederlands grens. Als snelheid wordt 220 km/h gehanteerd. Op de HSL lijn zijn er tussen 6u en 9u 7 treinen voorzien (beide rijrichtingen samen). Tussen 9u en 16u zijn er dit 3 per uur en tijdens de avondspits 4 à 5 per uur. Op basis van deze aannames conform het MER Hogesnelheidslijn werden de geluidscontouren bepaald voor Lden, LAeq,dag en LAeq,nacht voor de geplande situatie die rekening houdt met exploitatie van het vertakkingscomplex (inclusief geluidsschermen) en de hogesnelheidslijn. Deze zijn terug te vinden in kaarten 12.24, en De invloed van de HSL-lijn op de verschillende immissiepunten in het Laar is in onderstaande tabel weergegeven : Tabel : berekende waarden in immissiepunten voor situatie met uitbreidng Oude Landen cmulatief met HSL voor L Aeq,dag en L Aeq,nacht Immissiepunt Geplande situatie met geluidsschermen Bijdrage HSL Cumulatief : geplande situatie (met schermen) incl HSL LAeq,dag LAeq,nacht LAeq,dag LAeq,nacht LAeq,dag LAeq,nacht Laar Laar < Oude Landen < 40 < Oude Landen < 40 < Voor andere immissiepunten die dichter tot de HSL en tevens ook de de E19 zijn gelegen, is de bijdrage van de HSL wel groter maar het effect van de Oude Landen spoorvertakkingscomplex veel minder. Dit is duidelijk weergegeven in de contourkaarten. Voor de woonwijk, in het bijzonder ter hoogte van de woningen in Laar 1 en 7 gelegen in het Laar is een te verwaarlozen cumulatief effect te verwachten. Er is geen overschrijding van de richtwaarde voor de dag noch de nacht te verwachten, zelfs niet indien we het cumulatief effect mee in rekening hebben genomen Bronmaatregelen Onder maatregelen aan de bron worden zowel maatregelen aan de spoorbaan zelf als aan de wagons verstaan. Het rolgeluid wordt voornamelijk beïnvloed door de ruwheid van wiel- en railoppervlak. Gladde wielen op gladde rails maken het minste lawaai. Daartegenover staat dat voor een aanvaardbare versnelling van de treinen en een veilige remming, een minimale ruwheid vereist is ten einde in alle weersomstandigheden voldoende adhesie te hebben tussen wiel en rail. Het vinden van een optimaal evenwicht tussen deze twee fysische vereisten is een ware uitdaging waarbij uiteraard de veiligheid van het treinverkeer primeert. Traditioneel worden goederenwagens geremd door het aandrukken van gietijzeren remblokken tegen het loopvlak van het wiel. Maar dit gietijzer veroorzaakt een uitermate ruw wieloppervlak en dus een hoog rolgeluid. De UIC 7 (Union International des Chemins de fer) coördineert een Europees project ter reductie van het rolgeluid van goederenwagens. Daarbij wordt door de vervanging van de gietijzeren blokremmen door composiet blokremmen (de zogenaamde K-blokken) een substantiële reductie van het rolgeluid verwacht. De in Duitsland, Zwitserland en Frankrijk uitgevoerde proeven met de K-blokken zijn reeds in een ver gevorderd stadium. Het toepassen van K-blokken op bestaand materieel vergt een ingrijpende aanpassing van het remhangwerk en eventueel een vroegtijdige vernieuwing van de wielstellen. Het toepassen van K-blokken op nieuw materiaal zou kostenneutraal zijn. De invloed op de onderhoudskosten (sleet wielen en remblokken) dient nog verder onderzocht maar is sterk afhankelijk van het traject waarop de wagen wordt ingezet. 7 International Union of Railways (UIC) Noise Creation Limits for Railways 149

152 Mits het algemeen toepassen van deze K-Blokken zal het geluid van het goederenverkeer met 8 à 10 db(a) gereduceerd worden. De hoge kosten voor de aanpassing van de bestaande wagens (3 miljard EUR voor de Europese vloot) vormt een belangrijke hinderpaal. Een versnelde uitvoering (over een periode van 5 à 10 jaar) is alleen mogelijk mits een substantiële bijdrage vanwege de overheid want in de huidige economische context kunnen deze kosten onmogelijk gedragen worden door de spoorwegvervoerders. We noteren dat voor een gelijkwaardige mildering van de geluidsimmissie ter hoogte van de omliggende woningen, met geluidsschermen, de nodige investering, langsheen de Europese spoorweglijnen, geraamd wordt op 40 à 60 miljard EUR. Uiteraard zal de aanpassing van de goederenwagons geleidelijk aan verlopen en het effect zal pas maximaal zijn indien alle goederenwagons zijn aangepast. Dit zal uitgespreid worden over verschillende tientallen jaren, tenzij de overheden zowel Europees, federaal als regionaal deelnemen in de financiering. Indien 50 % van de wagons zijn aangepakt kan een reductie aan de bron van 3 db(a) verwacht worden. Bij 75 % van de wagons zal dit 5 db(a) bedragen. Een reductie van 8 à 10 db(a) wordt verwacht indien 100 % van de goederenwagons is voorzien van de K-blokken. 150

153 13 Discipline mens ruimtelijke functies, mobiliteit, luchtveront-reiniging, geluidshinder, lichthinder en veiligheidsaspecten 13.1 Referentiesituatie Methodiek Afbakening studiegebied Het studiegebied voor de discipline mens omvat het plangebied (aangeduid op kaart 2.2) uitgebreid met de kruisende wegen enerzijds (eveneens aangeduid op kaart 2.2) en anderzijds met de woonwijken van Ekeren gelegen in de nabijheid in functie van de hinderaspecten. Het studiegebied voor de deeldiscipline lucht wordt afgebakend als een zone van circa 500 m rondom de spoorwegen. Verhoogde immissies als gevolg van het treinverkeer reiken in het algemeen niet verder dan circa 300 m van de spoorweg. Op grotere afstanden van de spoorweg komen de immissieconcentraties vrijwel overeen met de plaatselijke achtergrondniveaus Referentiesituatie Functionele indeling In de referentiesituatie worden de verschillende functies van het plangebied en zijn onmiddellijke omgeving omschreven en gewaardeerd. Ruimtelijke relaties In het bijzonder wordt ingegaan op de ruimtelijke relaties tussen deze functies : woon-werkrelaties, recreatieve relaties, Tot slot wordt een appreciatie geformuleerd van de ruimtelijke kwaliteiten en potenties van het plangebied en de onmiddellijke omgeving. Huidige verkeerssituatie Een beschrijving van de huidige verkeerssituatie (wegtypering, verkeersstromen, knelpunten, verkeersveiligheid) gebeurt voornamelijk aan de hand van bestaande verkeerstellingen, mobiliteitsplan Antwerpen, terreinbezoek. De belangrijkste kruisende wegen zijn : - Voor de spoorbundel Luchtbal : Prinshoeveweg/Donkweg - Voor de ongelijkvloerse vertakking : Prinshoeveweg en Veltwijcklaan. - Voor de spoorl27a ten noorden van de Veltwijcklaan tot aan vormingsstation Antwerpen-Noord: Bist, Statiestraat, De Noteschelp, Driehoekstraat, Kloosterstraat, omgelegde A12. Huidige luchtverontreiniging door bestaande goederenlijn De regionale luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied wordt beschreven aan de hand van statistieken van metingen uitgevoerd door de VMM op meetstations in de omgeving van het plangebied. De meetresultaten van de VMM zijn weergegeven in jaarrapporten. Voor het voorliggende plan werden de cijfers van het kalenderjaar 2005 en het meteorologisch jaar 2006 gebruikt (VMM, 2006). De meetstations in een omgeving van 5 km rond het plangebied werden geselecteerd. Vervolgens worden de emissies van het treinverkeer in de huidige situatie (referentiesituatie) berekend maar dit aspect is behandeld in hoofdstuk 12.2 Effectbespreking. 151

154 Functionele indeling Het plangebied omvat - de zone met bestemming parkgebied volgens het gewestplan maar momenteel volledig in gebruik door de landbouw en met zeer beperkt recreatief medegebruik; - de langgerekte zone tussen vormingsstation Antwerpen-Noord en het parkgebied die als woongebied bestemd is en waar enkel ingrepen gepland zijn ter hoogte van de reeds bestaande spoorinfrastructuur. Nieuwe ruimte-inname is enkel gepland binnen het gebied met landbouwfunctie. Het gebied is nagenoeg volledig in gebruik door beroepslandbouwers en heeft volgens de landbouwtyperingskaart een geringe agrarische waardering. Dit wordt verklaard door de geïsoleerde ligging van dit gebied en door de geringe agrarische geschiktheid van de zware kleigronden. Een analyse van de gebruiksstructuur, gebaseerd op gegevens van Departement Landbouw en Visserij van 2007 leert dat : -het grootste deel van het plangebied in gebruik was voor akkerbouw, teelt van voedergewassen en andere gewassen (vermoedelijk groenten). -7 landbouwers in het plangebied actief zijn : 5 met een aandeel gelegen binnen het plangebied van 14 à 37 % van de totale landbouwgrond die in gebruik is en 2 met een aandeel van slechts 5 à 7 %. Ten oosten van de parkzone, langs de bestaande goederenlijn, liggen de gemeentelijke sportvelden binnen de recreatiezone volgens gewestplan. Ten westen van de parkzone is het natuurreservaat Oude Landen gesitueerd en ten noorden, ten oosten en ten zuiden is de woonfunctie dominant Ruimtelijke relaties Ruimtelijke situering op macro-niveau Het plangebied is gesitueerd in de nabijheid van een woonkern (Ekeren) en een groene lob in de rand van het grootstedelijk gebied Antwerpen. De open ruimte in dit randstedelijk gebied is drager van verbindingen tussen de verschillende lobben. Het groengebied structureert de stedelijke ruimte Ligging ten aanzien van het ruimtelijk systeem en de ruimtelijke structuur Het plangebied bevindt zich in het parkgebied (volgens gewestplan) Oude Landen, ten oosten van het natuurreservaat. Ten noorden ligt Ekeren dat wordt gekenmerkt door een grote en relatief dichtgebouwde woonoppervlakte. Ekeren wordt doorsneden door twee spoorlijnen. Lijn 12 is gericht op personenvervoer en verbindt Antwerpen met Nederland. In de onmiddellijke omgeving bevinden zich drie stations: Sint-Mariaburg, Ekeren en Antwerpen-Noorderdokken. Lijn 27A is gericht op goederenvervoer en ontsluit de haven en het vormingsstation Antwerpen-Noord. Ten zuiden ligt de E19 en het verkeerswisselcomplex A12-E19 die het open landschap begrenzen. De bestaande spoorlijnen vormen een sterke barrière tussen het centrum van Ekeren en de noordoostelijk en oostelijk gelegen woonwijken Sint-Mariaburg en Donk. Ten oosten van het plangebied ligt de wijk Donk (met een voetbalaccommodatie). Het park- en natuurgebied Oude Landen bestaat voornamelijk uit open, natte weilanden. Het parkgebied heeft een lokale extensief-recreatieve functie. Het dagrecreatiegebied ligt als een buffer tussen het woongebied en de spoorlijn 27A Evaluatie van het bestaand ruimtelijk functioneren De woonzone Laar nabij het spoorwisselcomplex is reeds dicht bebouwd. De belevingswaarde is in zekere mate verstoord waardoor het studiegebied relatief kwetsbaar is op vlak van de belevingswaarde. 152

155 De ruimtelijke nabijheid van een woonwijk en de aanwezige spoorwegen maken de kans op visuele en/of akoestische verstoring groot (mede omwille van hoge gebruiksintensiteit van de spoorwegen). De bestaande woonhuizen langsheen de Prinshoeveweg en de Oude Landen zijn van de bestaande spoorlijn 27A slechts gescheiden door een smalle strook open gebied. Het open zicht op het groen gebied tussen Lijn 27A en Lijn 12 (waar voornamelijk landbouw voorkomt) en het zicht op het natuurgebied ten westen van de Lijn 12 geven aan het geheel een relatief belangrijke visuele kwaliteit. In de bestaande toestand fungeert het plangebied, ondanks de aanwezige spoorlijnen, als een visueel aantrekkelijk kader voor het woongebied langsheen de Prinshoeveweg en de Oude Landen. Op een hoger schaalniveau fungeert het gebied als een onderdeel van een grotere open-ruimtecorridor. In dit deel van de stedelijke agglomeratie Antwerpen werkt deze corridor structurerend. Het plangebied functioneert op lokaal niveau, ondanks de beperkte en informele toegankelijkheid, tevens als een (smal) extensief recreatiegebied voor de omliggende woonwijken. Het gebied zelf heeft een parkfunctie met landbouwfunctie (natte graslanden en maïsakkers) Ruimtelijke kwaliteiten, potenties en knelpunten Voor de bespreking van de ruimtelijke kwaliteiten, potenties en knelpunten van het plangebied wordt geput uit enerzijds de visie voor Oude Landen zoals beschreven in het Stadsbosproject (zie paragraaf 2.2.3) en anderzijds de Visie voor Oude Landen opgesteld door Stad Antwerpen (zie paragraaf 2.2.1). In beide beleidsdocumenten wordt de aandacht gevestigd op volgende ruimtelijke kwaliteiten en potenties van het plangebied Oude Landen : - Ruime aandacht gaat naar de toekomstige inrichting van het gebied als een natuurrijk park met voldoende recreatieve faciliteiten voor de omliggende woonwijken. Belangrijke voorwaarde is het na te streven evenwicht tussen bescherming van natuurwaarden en toegankelijkheid van het gebied. De ligging van het gebied in de nabijheid van het natuurreservaat Oude Landen biedt een stevige basis voor natuurontwikkeling. - Het gebied kan belangrijke rol spelen in de versterking van de ecologische infrastructuur met verbindingsmogelijkheden tussen de gebieden Bospolder en Keizershoek. - Het gebied is aangeduid als mogelijke waterbergingslocatie. Door de inrichting van een gecontroleerd overstromingsgebied en de gedeeltelijke omlegging van de Laarse beek naar de Oudelandse beek worden de overstromingsproblemen in de omliggende woonwijken beperkt. - In functie van het recreatief medegebruik van het gebied dient de toegankelijkheid verbeterd te worden. Hiervoor is de realisatie van spoorwegovergangen of onderdoorgangen (over lijn 12 en toekomstige lijn 27A) een noodzaak zodat het gebied als schakel kan fungeren tussen omliggende woonwijken. - De openheid van het gebied met belangrijke zichtassen vanuit woongebieden rondom naar het natuurgebied en het aanwezige fijnmazige net van waterlopen zijn belangrijke troeven om de landschapsbeleving van het gebied te versterken. Belangrijkste knelpunt is de versnijding van het gebied door de bestaande spoorlijn 12 waardoor natuurreservaat en toekomstig natuurontwikkelingsgebied niet rechtstreeks met elkaar verbonden zijn Huidige verkeerssituatie Door L27A gedwarste verkeerswegen Volgende verkeerswegen worden door de spoorlijn L27A gedwarst tussen vormingsstation Antwerpen- Noord en de aansluiting op de spoorlijn L12 : - A12 Zoomse weg (van A1/E19 Ekeren naar Bergen op Zoom) : geselecteerd als hoofdweg in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 153

156 - N114 Kloosterstraat : ter hoogte van de dwarsing geselecteerd als lokale weg type wijkverzamelweg in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan; - Driehoekstraat - De Notenschelp - Statiestraat - Bist - Veltwijcklaan : geselecteerd als lokale weg type wijkverzamelweg in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan; - Prinshoeveweg (die aan overkant spoorlijn L12 Donkweg wordt) : geselecteerd als lokale weg type III woonstraat in het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan. Enkel de kruisingen ter hoogte van A12 en N114 zijn spooroverbruggingen, m.a.w. de gedwarste verkeersweg ligt op een brug over de spoorweg. Alle overige kruisingen betreffen spooronderbrugging, m.a.w. de spoorweg ligt boven de gedwarste verkeersweg. Volgens het mobiliteitsplan van Antwerpen behoren volgende wegen tot het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk : Kloosterstraat, Prinshoeveweg (beperkt tracé ter hoogte van de kruising van de lijn 27A), Veltwijcklaan. Door invoering van eenrichtingsverkeer in de Kloosterstraat kan binnen het huidige profiel een degelijke fietsinfrastructuur worden voorzien. Volgende wegen werden aangeduid als bovenlokale alternatieve fietsroutes : Bist, Donkweg en Prinshoeveweg. Bovendien behoort het fietspad ten westen van de spoorlijn 12 tot een non-stop hoofdfietsroute. Dit wordt verduidelijkt in onderstaande figuur uit het mobiliteitsplan Antwerpen. 154

157 Figuur 13.1 : Categorisering functioneel fietsnetwerk Ekeren (bron : Mobiliteitsplan Antwerpen) Het mobiliteitsplan stelt een fietsdoorsteek voor tussen Donkweg en Prinshoeveweg Overwegen / ontsluiting van de parkzone Oude Landen Over de lijn 12, ten zuiden van de bestaande bundel Luchtbal, is een dienstoverweg gelegen. Het betreft een overweg categorie 3 met waarschuwingslicht maar zonder geluidssignaal. Deze overweg is enkel te gebruiken om dienstredenen. Over de lijn 27A bestaan geen overwegen ter hoogte van het landbouwgebied Oude Landen, wel bestaat een spooronderbrugging van de Prinshoeveweg, die nog zal aangepast worden. Deze aanpassing bestaat uit de bouw van een nieuwe onderbrugging voor de L16A naast de reeds vernieuwde spooronderbrugging voor de L27A. Tijdens terreinbezoeken is vastgesteld dat fietsers regelmatig, weliswaar op onrechtmatige wijze, gebruik maken van de dienstoverweg en vervolgens doorheen het landbouwgebied Oude Landen en over de L27A kortsluiten naar Ekeren. Het landbouwgebied Oude Landen is momenteel ontsloten via de landbouwweg (eveneens Donkweg genoemd) die zijweg is van Prinshoeveweg. 155

158 Huidige luchtverontreiniging in omgevind van bestaande goederenlijn Regionale luchtverontreiniging Kaart 13.1 : Meetstations voor luchtverontreiniging Meetwaarden De referentiesituatie voor lucht beschrijven we aan de hand van continue luchtmetingen uitgevoerd door de VMM. De gebruikte cijfers hebben betrekking op het kalenderjaar 2005 en het meteorologisch jaar 2005/2006 (VMM, 2006). Ze zijn afkomstig van de meetstations gelegen in een straal van circa 5 km rond het plangebied. De geselecteerde stations behoren tot het telemetrische meetnet, het meetnet van de Belgische Petroleum Federatie en het meetnet van de Elektriciteitsproducenten (tabel 12.1). De statistieken van de gemeten verontreinigende stoffen zijn in tabel 12.2 opgenomen. Tabel 13.1 : Relevante meetstations voor luchtverontreiniging in de omgeving van het plangebied station Ligging Lambertcoördinaten X Y Meetnet Afstand (km) Gemeten componenten 42M802 42R811 42R891 42R893 Antwerpen, Havannastraat Schoten, Lodewijk Weytenstraat Antwerpen, Scheurstraat Antwerpen, Ekerse Dijk VMM, telemetrisch meetnet 1,4 SO 2, PM VMM, telemetrisch meetnet 4,4 SO 2, NO, NO 2, O 3 en PM Belgische Petroleum Federatie 3,9 SO 2, NO, NO Belgische Petroleum Federatie 3,7 SO 2, NO, NO 2 Tabel 13.2 : meetstation Overzicht van de statistieken van de meetwaarden in de geselecteerde meetstations. concentratie in µg/m³ korte termijn statistiek (**) Dagwaarden Ntl (*) Rm(*) P98(*) Ntl (*) Rm(*) P98(*) zwaveldioxde, SO 2: 42M802 Antwerpen Luchthal, Havannastraat R811 Schoten, Lodewijk Weytenstraat R891 Antwerpen, Scheurstraat R893 Antwerpen, Ekerse Dijk stikstofmonoxide, NO 2: 42R811 Schoten, Lodewijk Weytenstraat R891 Antwerpen, Scheurstraat R893 Antwerpen, Ekerse Dijk stikstofdioxide, NO: 42R811 Schoten, Lodewijk Weytenstraat R891 Antwerpen, Scheurstraat R893 Antwerpen, Ekerse Dijk fijn stof, PM10 42M802 Antwerpen Luchthal, Havannastraat R811 Schoten, Lodewijk Weytenstraat (*) Ntl: aantal meetwaarden Rm: Rekenkundig gemiddelde P98: Percentiel 98 (**) Uurwaarden: SO2, NO2 en NO; Halfuurwaarden: PM10 156

159 Op basis van de resultaten in alle meetstations berekende de VMM via een interpolatiemethode de jaargemiddelde concentraties in Vlaanderen. Deze berekende waarden kunnen als locale achtergrondwaarden worden beschouwd. Afhankelijk van locale bronnen kan de plaatselijke immissieconcentratie van de achtergrondwaarde afwijken. De interpolatieberekeningen werden uitgevoerd voor SO 2, NO 2, NO en PM10. In tabel 13.3 worden de achtergrondwaarden ter hoogte van het plangebied gepresenteerd. Tabel 13.3 : Achtergrondwaarden ter hoogte van het studiegebied verontreinigende stof jaar jaargemiddelde concentratie eenheid zwaveldioxide, SO / µg/m³ stikstofdioxide, NO µg/m³ stikstofmonoxide, NO µg/m³ fijn stof, PM µg/m³ Luchtkwaliteitsdoelstellingen Tabel 13.4 geeft een overzicht van de luchtkwaliteitsdoelstellingen die van toepassing zijn. Deze doelstellingen zijn wettelijk vastgelegd in Europese richtlijnen en omgezet in KB s of decreten. - zwaveldioxide (SO 2) en zwevende deeltjes (PM10): Richtlijn 80/779/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 15 juli 1980, omgezet in KB van 16 maart 1983, VLAREM Titel II bijlage en (SO 2) en (PM10); - stikstofdioxide (NO 2): richtlijn 85/203/EEG, gepubliceerd op 7 maart 1985 door de Raad van de Europese Gemeenschappen, KB 1 juli 1986 en Vlarem Titel II bijlage en ; - koolmonoxide (CO): Vlarem II, bijlage De normen en richtwaarden in tabel 13.4 hebben betrekking op de verontreinigende stoffen: stikstofoxiden (NO x), zwaveldioxide (SO 2), fijn stof (PM10) en koolmonoxide (CO). Vooral de normen voor NO 2 en PM10 zijn belangrijk voor het voorliggende plan. Voor vluchtige organische stoffen (VOS, CH) zijn er geen normen. Tabel 13.4: Overzicht van de luchtkwaliteitsdoelstellingen Verontreinigende stof Grenswaarde (µg/m3) Periode/Bron Stikstofoxiden, (NO x(no 2)) P98: 200 Van de over een kalenderjaar gemeten (half)uurwaarden (85/203/EEG: van toepassing tot 31/12/2009) 250, maximaal 18 keer te over-schrijden in kalenderjaar (voor 2005) Uurgrenswaarde, verhoogd met de overschrijdingsmarge, voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) 200, maximaal 18 keer te over-schrijden in kalenderjaar (vanaf 1/1/2010) Uurgrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) 40 (vanaf 1/1/2010) Jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) 30 Jaargrenswaarde voor de bescherming van de vegetatie (1999/30/EG) Zwaveldioxide (SO 2) 350, max 24 keer te overschrijden in het kalenderjaar 125, max. 3 keer te overschrijden in het kalenderjaar Uurgrenswaarde voor bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) Daggrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) 20 Jaargrenswaarde voor de bescherming van de vegetatie (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) Fijn stof (PM10) 50 (vanaf 1/1/2005), mag niet meer dan 35 keer per jaar overschreden worden Daggrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) 40 Jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (1999/30/EG: eerste dochterrichtlijn) Koolmonoxide (CO) Grenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (2000/69/EG: tweede dochterrichtlijn) 157

160 Beoordeling van de luchtkwaliteit in de referentiesituatie In deze paragraaf beoordelen we de statistieken van de immissiemetingen van de VMM (tabel 13.2) ten aanzien van het luchtkwaliteitsdoelstellingen (tabel 13.4). Zwaveldioxide De uurwaarden en de dagwaarden voor zwaveldioxide (SO 2) zijn beduidend lager dan de kwaliteitsdoelstellingen. De gemiddelde jaarconcentratie voor SO2 in de nabije meetstations varieert van 6 tot 25 µg/m³. Deze waarden zijn beduidend lager dan de jaargemiddelde immissiegrenswaarde van 125 µg/m³. Ook aan de kwaliteitsdoelstelling van 350 µg/m³ (korte termijngrenswaarde) werd in het meteorologisch jaar 2005/2006 ruimschoots voldaan. Koolmonoxide Voor koolmonoxide zijn geen meetwaarden beschikbaar. De kwaliteit van de lucht t.a.v. deze verontreinigende stof kan hierdoor in principe niet aan de kwaliteitsdoelstellingen worden getoetst. De hoogste jaargemiddelde concentraties in Vlaanderen werd gemeten in het stedelijke station Borgerhout (42R801) en in het industriële station Zelzate (44R750). De hogere CO-concentraties in Borgerhout wordt vooral veroorzaakt door de uitstoot van het verkeer en gebouwenverwarming. In Zelzate zijn de hoge CO-concentraties voor een groot deel te wijten aan de nabije hoogovens van Arcelor Gent. De grenswaarde voor de beschermimng van de gezondheid van de mens werd in het kalenderjaar 2005 in alle meetstations ruim gerespecteerd. Het hoogste 8-uurgemiddelde werd gemeten te Zelzate en bedroeg 2,65 mg/m³, ruim lager dan de immissiegrenswaarde van 10 mg/m³. Op basis van deze informatie nemen we aan dat de grenswaarde voor CO in het studiegebied voldoet aan de kwaliteitsdoelstelling. Stikstofoxiden De jaargemiddelde immissieconcentraties voor NO2 variëren op de omliggende meetstations van 35 tot 43 µg/m³. De jaargrenswaarde bedraagt 40 µg/m³ en wordt in de betreffende meetstations overschreden. Aan de uurgrenswaarde van 200 µg/m³ die maximaal 18 keer mag overschreden worden, werd wel voldaan. Stikstofoxiden vormen een belangrijk te volgen parameter in het plangebied. Fijn stof (PM10) De jaargemiddelde immissieconcentraties voor PM10 variëren op de verschillende meetstations rond het plangebied van 31 tot 38 µg/m³. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie. Uit de extrapolatieberekeningen blijkt dat de immissieconcentraties van PM10 de grenswaarde van 40 µg/m³ benadert in het plangebied. Het aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde (50 µg/m³, die maximaal 35 keren mag overschreden worden) is opgenomen in tabel Uit de tabel blijkt dat in de twee geselecteerde stations het aantal overschrijdingen groter is dan 35. Fijn stof is dan ook één van de belangrijkste verontreinigende stoffen in de omgeving. Tabel 13.5 : Overschrijdingen van de daggrenswaarden voor PM10 op twee meetpunten Station Omschrijving aantal overschrijdingen daggrenswaarde (maximum 30) 42M802 Antwerpen Luchthal, Havannastraat 69 42R811 Schoten, Lodewijk Weytenstraat Effectbespreking Methodiek Ingreep- en effectgroepen Aanleg en exploitatie Aanleg en exploitatie tijdelijk / blijvend effect functieverlies of verstoring tijdelijk / blijvend effect hindereffecten en gewijzigde beleving 158

161 Aan- en afvoer materiaal tijdelijk effect verkeershinder Afsluiting wegen tijdens aanleg tijdelijk / blijvend effect verkeershinder Exploitatie van het spoor blijvend effect wijziging verkeersleefbaarheid Effectbespreking Functieverlies of verstoring Het verlies van gebruiksfuncties wordt beoordeeld door o.a. het verlies van de land bouwfunctie beoordeeld op basis van de landbouwgebruikspercelenkaart, de landbouwtyperingskaart en de Gewenste Agrarische Structuur van Afdeling Land. De ruimtelijk-functionele barrièrewerking (doorbreking ruimtelijke relaties) wordt besproken voor de korte én lange termijn. Verbetervoorstellen worden voorgesteld. Beoordelingskader functieverlies: - positief effect : bijkomende gewenste functies worden gerealiseerd; - geen effect: huidige functies kunnen tijdens en na werkzaamheden ongehinderd blijven bestaan; - beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk): tijdelijk effect, functies blijven gehandhaafd maar met hinder (ruimte-inname, bereikbaarheid, geluidshinder, verkeershinder, ; - belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): functies gaan tijdelijk of permanent verloren Gewijzigde beleving De ruimtelijke inpassing van het plan en de inrichting van de site zullen vanuit ruimtelijke invalshoek worden geëvalueerd. Daarbij gaat bijzondere aandacht naar de landschappelijke inpasbaarheid en belevingswaarde vanaf de omringende bebouwing. Opmerkingen die geuit werden bij de opmaak van het voorontwerp GRUP 2e spoorontsluiting (plenaire vergadering) en het ontwerp-project-mer voor de 2 e spoorontsluiting kunnen hierbij als input gebruikt worden. Maatregelen die de ruimtelijke inpassing van de spoorprojecten op korte of lange termijn beogen worden voorgesteld. Beoordelingskader gewijzigde beleving: - geen effect: er is geen wijziging van beleving te verwachten - beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk): slechts tijdelijke of zeer beperkte wijziging van belevingswaarde, voorziene inrichtingsmaatregelen zijn voldoende; - belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): permanente wijziging belevingswaarde, bovenop reeds voorziene inrichtingsmaatregelen worden extra maatregelen voorgesteld om landschappelijke inpasbaarheid van de spoorprojecten en belevingswaarde vanaf omliggende bebouwing te garanderen. Verkeershinder Er wordt van uitgegaan dat de behandeling van de effecten op het vlak van verkeer zich beperkt tot de effecten op het microniveau. Dit omvat onder meer de effecten van het tijdelijk of permanent afsluiten van verkeerswegen, veranderingen op het vlak van de bereikbaarheid, veranderingen op het vlak van de lokale mobiliteit,... De effecten verkeer kunnen wel aanzienlijk zijn ten gevolge van de grondaanvoer die noodzakelijk is voor aanleg van het ongelijkgronds vertakkingscomplex. Op basis van de inputgegevens uit de discipline bodem wordt een inschatting gemaakt van de te verwachten verkeershinder. 159

162 Zowel voor de situatie tijdens als na de beëindiging van de werken zal worden nagegaan wat de tijdelijke en permanente effecten zijn op de verkeerssituatie in het studiegebied en dit voor de diverse vervoersmodi (auto s en vrachtwagens, openbaar vervoer en langzaam verkeer). Beoordelingskader verkeershinder: - geen effect: er is geen verkeershinder te verwachten - beperkt negatief effect (milderende maatregelen wenselijk, maar niet noodzakelijk): tijdelijke verkeershinder maar omlegging mogelijk, permanente afsluiting van verkeersweg maar bereikbaarheid blijft gegarandeerd; - belangrijk negatief effect (milderende maatregelen noodzakelijk): tijdelijke verkeershinder maar omlegging onmogelijk, tijdelijke onderbreking van belangrijke verkeersader of permanente afsluiting van verkeersweg waardoor bereikbaarheid wordt aangetast Recreatieve ontsluiting van het toekomstige natuurontwikkelingsgebied Omdat het toekomstige natuurontwikkelingsgebied volledig ingesloten zal zijn door de nieuwe spoorbundel ten westen, de Prinshoeveweg ten noorden, de lijn 27A met het vertakkingscomplex ten oosten en de lijn 27A ten zuiden, is de recreatieve ontsluiting een belangrijk aandachtspunt binnen het milieueffectenrapport. Luchtverontreiniging : berekening emissies dieseltreinen Voor de berekening van emissies steunen we op emissiefactoren (tabel 13.6). De gehanteerde emissiefactoren zijn afkomstig van de NMBS (NMBS, 2005) en laten toe de emissies van de onderscheiden verontreinigende stoffen te berekenen op basis van het energieverbruik (kwh). Als verontreinigende stoffen beschouwen we: koolmonoxide (CO), stikstofoxiden (NOx), koolwaterstoffen (CH), stof (PM: particulate matter) en zwaveldioxide (SO 2). Tabel 13.6: Overzicht van de gehanteerde emissiegetallen voor goederentreinen op diesel Verontreinigende stof Eenheid Dieseltractie Reeks 77/78 ( 1 ) Andere( 2 ) Koolmonoxide, CO g/kwh 0,73 10,2 stikstofoxiden, NOx g/kwh 11,70 18,2 koolwaterstoffen, CH g/kwh 0,11 1,6 stof, PM g/kwh 0,20 0,6 Zwaveldioxide, SO 2 g/kwh 0,0082 0,0082 (1) dieseltractie (reeks 77/78): nieuwe modellen; (2) dieseltractie die gemiddeld meer dan 30 jaar oud is. De emissiefactor voor SO 2 werd berekend op basis van een concentratie van 50 ppm S in de brandstof (diesel). Hierbij werd aangenomen dat alle zwavel (S) tot SO 2 wordt omgezet en geëmitteerd. Het specifieke energieverbruik of de gemiddelde energie nodig per gepresteerde reizigerskilometer of tonkilometer werden door NMBS beschikbaar gesteld: - personenvervoer: kj/reizigerkilometer; - goederenvervoer: 170 kj/tonkilometer. Het gemiddelde specifieke verbruik van het goederenvervoer houdt rekening met elke rit van nietreizigerstreinen, en omvat dus eveneens ledige terugritten, rangeerbewegingen, ritten voor onderhoud, herstelling en stalling van de locomotieven, enz. Voor de berekening van het energieverbruik dienen we de getransporteerde massa goederen in te schatten. Hiervoor worden volgende aannames gemaakt: - het gemiddeld aantal wagons bedraagt voor een goederentrein 25; - de netto lading van een wagon bedraagt 8,95 ton; 160

163 - het aantal oude treinen bedraagt 5% van het totaal. De netto lading van een wagon werd berekend op basis van de transportgegevens voor de periode 1/9/06 30/8/07 (info NMBS). Uit bovenstaande cijfers kan men berekenen dat het gemiddelde transport per goederentrein 224 ton bedraagt (25 x 8,95). Bij vervoer van goederen bedraagt het vereiste vermogen derhalve 38 MJ (MegaJoule) per trein en per afgelegde kilometer (224 ton x 0,17 MJ/tonkilometer). Dit komt op zijn beurt gemiddeld overeen met 10 kwh per goederentrein per km (1 kwh = 3,60 MJ). De emissies voor het toekomstige treinverkeer worden op een gelijkaardige wijze berekend als deze voor de referentiesituatie. Hierbij worden twee situaties beschouwd namelijk: - de situatie na realisatie van het vertakkingcomplex Oude Landen (situatie korte termijn); - de situatie na realisatie van vertakking Krijgsbaan (situatie middellange termijn). Het merendeel van de ingezette treinen voor goederentransport zijn elektrische treinen. Voor het vertakkingscomplex Oude Landen thv de goederenlijn worden alleen dieseltreinen beschouwd omdat deze ter plaatse een luchtemissie van luchtverontreinigende stoffen veroorzaken. Elektrische treinen veroorzaken ter plaatse geen luchtverontreiniging maar wel ter hoogte van de elektriciteitscentrales. Deze emissies worden in onderliggende effectberekening dan ook niet beschouwd. In het algemeen is de totale emissie van elektrische treinen kleiner omdat elektriciteitscentrales voorzien zijn van efficiënte reinigingsinstallaties. Indien de emissies voldoende groot worden geacht, wordt de bijdrage van het voorgenomen spoorproject aan het immissieniveau berekend. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel IFDM dat ontwikkeld werd door VITO. Andere geschikte verspreidingsmodellen zijn niet bruikbaar omdat ze ontworpen werden voor specifieke toepassingen (zoals CAR-Vlaanderen voor het wegverkeer). Het IFDM-model kan gebruikt worden voor de verspreiding van luchtverontreinigende stoffen vanuit oppervlaktebronnen. De berekende immissiebijdragen worden getoetst aan het volgende significantiekader (tabel 13.7). Tabel 13.7 : criterium Significantiekader voor de immissiewaarden. significantie bijdrage 1% van de grenswaarde verwaarloosbare bijdrage 1% < bijdrage 3% beperkte bijdrage, milderende maatregelen zijn minder dwingend 3% < bijdrage 5% relevante bijdrage, milderende maatregelen op langere termijn bijdrage > 5% belangrijke bijdrage, milderende maatregelen op korte termijn Geluidshinder : aantal geluidgehinderden en slaapgestoorden Op basis van analyse van geluidsgegevens en enquêteresultaten werden (oa door Miedema et al, 2001 ) relaties onderzocht tussen de geluidsbelasting en hinder. Deze analyseresultaten hebben geleid tot benaderende formules op basis van dewelke het aantal (sterk) gehinderden kan bepaald worden. In de Nederlandse Regeling Omgevingslawaai (Staatscourant 16 juli 2004, nr. 134) zijn dosiseffectrelaties opgenomen, gebaseerd op deze onderzoeksresultaten. Tabel 13.8 geeft deze relaties weer. Tabel 13.8 Dosis-effectrelaties voor verkeerslawaai Geluidsbelastingsklasse (Lden) uitgedrukt in db(a) Verkeerslawaai % gehinderden % ernstig gehinderden % slaapgestoorden

164 Met deze dosis-effectrelaties kan voor de huidige én voor de geplande situatie het aantal gehinderden worden ingeschat. Lichthinder Omwille van de nabijheid van de woonwijk in Ekeren ten noorden van Prinshoeveweg/Donkweg wordt eventuele lichthinder vanwege de verlichting van de wijkbundel bestudeerd en zullen maatregelen worden voorgesteld om verstoringseffecten tgv licht maximaal te beperken. Veiligheidsaspecten Veiligheidsaspecten op planniveau worden beschreven. De nadruk ligt op verschillen in externe veiligheid tussen het nulalternatief en de geplande situatie. Evaluatie ontwikkelingsscenario s Naar aanleiding van de richtlijnen van de Dienst MER werd onder de discipline mens de evaluatie opgenomen van de onder paragraaf geformuleerde ontwikkelingsscenario s Functieverlies of -verstoring De aanleg van de spoorbundel en van het vertakkingscomplex neemt een ruimte van ca 10 ha landbouwareaal in beroepsgebruik in. Volgens de plannen van de Stad Antwerpen om in het gebied gelegen tussen de twee spoorprojecten een natuurrijk park in te richten zal het volledige plangebied in de toekomst aan de landbouw onttrokken worden. Ook deze landbouwpercelen zijn grotendeels in beroepsgebruik. Globaal voor het volledige parkgebied volgens het gewestplan is ongeveer de helft in eigendom van de NMBS-groep (percelen verpacht aan landbouwers), ongeveer een vierde in privé-eigendom en nog een vierde in eigendom van het Ministerie van Financiën (eveneens percelen verpacht aan landbouwers). We beoordelen het verlies van landbouwpercelen als weinig ernstig negatief effect enerzijds omdat het plangebied geïsoleerd gelegen is en de gronden een lage landbouwwaardering hebben en anderzijds vermits de Stad Antwerpen in deze zone sowieso voorziet om hier een natuurrijk park in te richten. Het effect is echter wel zeer ernstig negatief omwille van de ruimte-inname van toekomstig natuurontwikkelingsgebied met belangrijke recreatieve functie voor de omliggende woonwijken én waterbergingsfunctie. Van de in het totaal 46 ha die in aanmerking komen voor natuurontwikkeling/recreatie/waterberging worden door de twee spoorprojecten ruim 17 ha ingenomen ofwel bijna een derde van de oppervlakte. Anderzijds zal door verplaatsing van de bestaande goederenlijn 27A ca 4 ha ruimte vrijkomen die een aangepaste inrichting zal krijgen. Deze verplaatsing van de bestaande goederenlijn wordt bovendien zeer gunstig beoordeeld omdat de woonzone Het Laar ten oosten van de lijn volledig bewaard blijft en omdat deze verplaatsing het behoud garandeert van de gemeentelijke sportvelden aan de oostzijde. In het licht van de recente plannen van Stad Antwerpen om de bestaande sportinfrastructuur uit te breiden in noordelijke richting werd tijdens de ontwerptekstbespreking van voorliggend MER (dd 31/1/2008) een mogelijke ruil van gronden besproken. Het vertakkingscomplex Oude Landen zal immers ruimte innemen in de zone gesitueerd ten noorden van de Oudelandse beek en ten oosten van de huidige spoorlijn 27A, waar Stad Antwerpen eind 2005 gronden heeft aangekocht. Een mogelijke ruil van deze gronden noodzakelijk voor de realisatie van het vertakkingscomplex met de gronden die vrijkomen ten westen van de bestaande sportinfrastructuur (door verplaatsing van de goederenlijn 27A) dient te worden overwogen. In de huidige situatie is reeds een belangrijke barrière aanwezig tussen natuurreservaat en toekomstig natuurontwikkelingsgebied, namelijk de bestaande spoorlijn 12. In de zone gelegen tussen Prinshoeveweg en bestaande bundel is echter, mits de nodige ontsnipperingsmaatregelen, de realisatie van een open ruimte corridor mogelijk. De aanleg van een nieuwe spoorbundel noordoostelijk van de bestaande bundel versterkt de ruimtelijk-functionele barrièrewerking niet alleen maar hypothekeert bovendien deze potentiële verbinding volledig. 162

165 Dit ernstig negatief effect kan gemilderd worden door de aanleg van de nieuwe spoorbundel parallel aan de bestaande bundel. De deskundige mens opteert daarom voor het uitvoeringsalternatief voor de nieuwe bundel Gewijzigde beleving De belevingswaarde na realisatie van de spoorprojecten wordt beoordeeld enerzijds voor de omliggende woonwijken (paragraaf ) en anderzijds voor het toekomstige natuurrijk park (paragraaf ) dat zal gerealiseerd worden in het tussenliggend gebied. De maatregelen voor de verhoging van de belevingswaarde zijn samengebracht in paragraaf Gewijzigde beleving vanuit omliggende woonwijken Vanuit woonwijken ten zuiden van Prinshoeveweg Omwille van de ligging in ophoging van het spoorwisselcomplex zal de visuele hinder in de aangrenzende woonwijken aanzienlijk zijn. Het zicht op de open ruimte wordt nog verder ingeperkt omdat geluidsschermen volgens de geluidsdes kundige nodig zijn over grote lengte van dit vak (ca. 250 m) aan de oostkant van de aan te leggen spoorvertakking. In de aanliggende woonwijken wordt de visuele belevingskwaliteit dan ook manifest aangetast door spoorinfrastructuur (voornamelijk schermen, passerende treinen en bovenleiding). Echter via een aangepaste inrichting van het restgebied gelegen tussen het vertakkingscomplex en de woonwijken ten oosten (woningen langs straat Oude Landen en Het Laar) kan de landschappelijke overgang tussen woonwijk en nieuwe spoorbedding verbeterd worden. Dit restgebied zal een recreatieve functie krijgen. De Stad Antwerpen plant hier immers de uitbreiding van de bestaande sportinfrastructuur. Vanuit woonwijken ten noorden van Prinshoeveweg Het zicht op het open landbouwgebied vanuit de woonzones van Ekeren gelegen ten noorden van de Prinshoeveweg en de visuele verstoring door de spoorprojecten is in de huidige situatie reeds beperkt en zal ook na realisatie van vertakkingscomplex en spoorbundel beperkt zijn : - Omdat de woonstraten noordzuid georiënteerd zijn en enkel de zijgevel van het eerste huis in de Leerhoeklaan zicht heeft op het landbouwgebied Oude Landen; - Omdat langs de Prinshoeveweg over een gedeelte van het tracé knotwilgen langs de weg staan; - Omdat langs de Donkweg (ten westen van spoorlijn 12) een dicht groenscherm gelegen is (rondom de loodsen van Stad Antwerpen) dat het zicht in de richting van de nieuwe spoorbundel afschermt. Voor de woonwijken gelegen in de nabijheid van de goederenlijn 27A en van de lijn 12 zullen eveneens de toename van geluidsverstoring en van trillingshinder na realisatie van de spoorprojecten een wijziging in beleving veroorzaken. Voor de beperking van lawaai- en trillingshinder zijn reeds in hoofdstuk 12 milderende maatregelen voorgesteld die in paragraaf kort worden herhaald. De wijziging van belevingswaarde ten gevolge van geluids- en trillingshinder dient echter als volgt genuanceerd te worden : - Trillingshinder wordt na de realisatie van de vertakking en de spoorbundel (en na verplaatsing van de bestaande goederenlijn weg van de bewoning) enkel verwacht ter hoogte van 3 rijwoningen in de Weegbreelaan. De overige woningen langs de goederenlijn liggen op een afstand die groter is dan de berekende kritische afstand. Voor deze woningen in de Weegbreelaan wordt monitoring door middel van controlemetingen voorgesteld. - Geluidshinder in de wijken nabij de goederenlijn L27A en ten oosten van de toekomstige spoorvertakking Oude Landen wordt vermeden door aanleg van geluidsschermen : -over een lengte van ca. 250 ten oosten van de spoorvertakking vanaf de reeds aangelegde schermen ter hoogte van Prinshoeveweg : op die manier worden overschrijdingen van de richtwaarden in de straat Oude Landen vermeden; 163

166 -over een lengte van ca. 30 m ten westen van de spoorvertakking vanaf de reeds aangelegde schermen ter hoogte van Prinshoeveweg : op die manier worden overschrijdingen van de richtwaarden in de Poorthoflaan (deel dichtst gelegen bij Prinshoeveweg) vermeden. - Geluidshinder ten gevolge van de nieuwe spoorbundel : het omgevingsgeluid in de woonwijk Ekeren gelegen langs de spoorlijn L12 is ten gevolge van het spoorweggeluid van deze L12 reeds hoog in de huidige situatie (met in de Kardelaan zelfs overschrijding van de richtwaarde voor de nachtperiode). Ten gevolge van de exploitatie van de nieuwe spoorbundel Luchtbal zal het gemiddeld omgevingsgeluid in deze woonwijk niet verhogen. Toch zal in de nabij gelegen woningen wel hinder kunnen optreden ten gevolge van de piekgeluiden (voornamelijk ten gevolge van passerende locomotief of gepiep bij stoppen van treinstel) die echter slechts sporadisch optreden Gewijzigde beleving vanuit toekomstig natuurrijk park Vanuit de parkzone Oude Landen die in de toekomst een natuurlijke inrichting krijgt, wordt de belevingswaarde aangetast door de geplande spoorprojecten. De landschappelijke inpassing van beide spoorprojecten is uitermate belangrijk in deze natuurontwikkelingszone omdat : - Door de voorgestelde terreinafgraving, spontane natuurontwikkeling en herstel en aanleg van meanderende waterlopen een landschap ontstaat met een hoge belevingswaarde; - Door de ligging in de nabijheid van woonkernen het gebied een belangrijke recreatieve functie zal vervullen Gewijzigde beleving in geval van spoorbundel volgens uitvoeringsalternatief De grotere afstand tussen nieuwe spoorbundel en receptor voor uitvoeringsalternatief ten opzichte van basisproject zorgt voor een beperktere geluidshinder ten gevolge van pieklawaai in de woonzones ten noorden van Donkweg / Prinshoeveweg. Het omgevingsgeluid in deze omliggende woonwijken wordt immers bepaald door de spoorlijn L12. Ook voor de recreant in het toekomstige natuurrijke park Oude Landen is de belevingswaarde hoger indien wordt geopteerd voor een uitvoering van de nieuwe spoorbundel volgens het uitvoeringsalternatief. Bij een ligging van de nieuwe bundel parallel aan de bestaande bundel is immers een betere visuele afscherming van beide spoorbundels mogelijk. Daarnaast wordt de openruimtecorridor tussen het natuurreservaat en het natuurontwikkelingsgebied gevrijwaard met eveneens een gunstige invloed op de van het toekomstige recreatiegebied Verkeershinder Ten gevolge van vervanging bruggen Ter hoogte van de Prinshoeveweg zal de bestaande spoorbrug van de L16A over de Prinshoeveweg vervangen worden door een nieuwe brug. De bestaande brug van de L27A over de Prinshoeveweg die ernaast ligt blijft behouden. Algemeen kan gesteld worden dat bij de aanleg van nieuwe spooronderbruggingen een voldoende brede overspanning wordt voorzien om voldoende ruimte toe te kennen aan gemotoriseerd en zacht verkeer. 164

167 Ten gevolge van de aanvoer van ophooggronden en afvoer van afgegraven gronden 1. Methodiek voor berekening aantal vrachtwagenbewegingen Hiervoor is het essentieel om te berekenen hoeveel kubieke meter grond een vrachtwagen mag transporteren over de weg. Volgens de Belgische wegcode (hoofdstuk VI, artikel 23) mag de maximale toegelaten massa voor een drie- of meerassig voertuig niet groter zijn dan 26 ton. Het tarra gewicht van een vrachtwagen is gemiddeld 8 ton. Een gemiddelde vrachtwagen mag dan nog volgens de wegcode 18 ton zand vervoeren. Gemiddeld is de dichtheid van zand 1.8 ton/m³. Hieruit volgt dat 18 ton zand eenzelfde hoeveelheid is als 10 m³ zand. Een gemiddelde vrachtwagen kan over de weg dus maximaal 10 kubieke meter zand transporteren. In de berekening wordt ook een alternatief berekend met vrachtwagens die 20 m³ zand kunnen verzetten. Er is verondersteld op basis van de planning van Infrabel dat het grondverzet te realiseren is op 6 maand of 120 werkdagen. Een werkdag duurt 8 uur. 2. Worst case scenario : alle grond nodig voor ophoging wordt aangevoerd én alle grond afkomstig van afgraving tussenliggend gebied wordt afgevoerd Dit scenario is het worst-case scenario. Alle gronden moeten hier worden aangeleverd en weggehaald. In dit scenario wordt: - alle grond voor het ophogen van het vertakkingscomplex van de lijn 27A aangevoerd. De aanvoer bedraagt hiervoor m³. - alle grond voor het aanleggen van de nieuwe spoorbundel Luchtbal aangevoerd. Hiervoor zou m3 nodig zijn. - de grond uit het waterbergingsgebied afgegraven en afgevoerd. De afvoer bedraagt maximaal m ³ In totaal wordt dus m³ aangevoerd en m³ afgevoerd. In de veronderstelling dat elke vrachtwagen slechts 10m³ kan transporteren, zijn : vrachtwagens nodig om al het materiaal aan te voeren. Dit zijn 646 vrachtwagens per dag of 81 vrachtwagens per uur. Het aantal vrachtwagenbewegingen of ritten bedraagt dus 162 ritten per uur vrachtwagens nodig om de grond af te voeren. Dit zijn 105 vrachtwagens/dag of 13 vrachtwagens/uur. Het aantal vrachtwagenbewegingen of ritten bedraagt dus 26 ritten/uur. In het totaal zijn dus 188 vrachtwagenverplaatsingen per uur noodzakelijk om de grond aan- en af te voeren naar en van het plangebied. Zo n hoeveelheid vrachtwagens zal zeker hinder opleveren. Daarom is het nuttig om grotere vrachtwagens te gebruiken met een capaciteit van 20 m³. In dat geval zullen 81 ritten of 40 vrachtwagens/uur nodig zullen zijn om de grond aan te leveren en dat 13 verplaatsingen of 7 vrachtwagens/uur nodig zijn om de grond die vrijkomt bij afgraving van het waterbergingsgebied af te voeren, of in het totaal 94 vrachtwagenverplaatsingen per uur. Het aantal verplaatsingen kan wel minderen als de vrachtwagens die zand komen leveren gelijktijdig de grond van de afgraving van het tussengebied kunnen ophalen. Hierdoor zal het totaal aantal vrachtwagenbewegingen per uur verminderen van 188 naar 162 bewegingen in geval van vrachtwagens van 10 m³. Wanneer vrachtwagens met een capaciteit van 20 m³ ingezet kunnen worden, vermindert het aantal ritten/uur van 94 naar

168 3. Beoordeling verkeershinder Over een mogelijke afgraving van de opgehoogde zone in het natuurreservaat Oude Landen (milderende maatregel voorgesteld in de discipline bodem) bestaat grote onzekerheid. Vandaar dat voor de effectbeoordeling moet uitgegaan worden van het scenario waarin alle grond nodig voor ophoging moet aangevoerd worden en alle grond afkomstig van de afgraving van het waterbergingsgebied moet afgevoerd worden. Het aantal verplaatsingen kan wel minderen als de vrachtwagens die zand komen leveren gelijktijdig de grond van de afgraving van het tussengebied kunnen ophalen. In dit scenario is de te verwachte verkeershinder 162 vrachtwagenbewegingen per uur in geval van vrachtwagens van 10 m³. Deze verkeershinder is te beoordelen als een zeer negatief effect. Bij een uitvoeringstermijn voor grondverzet van 1 jaar zal de te verwachten verkeershinder nog 81 vrachtwagenbewegingen per uur bedragen in geval van vrachtwagens van 10 m³ of 41 vrachtwagenbewegingen per uur in geval van vrachtwagens van 20 m³. 4. Optimale routekeuze Zuidwestelijke route = van de A12, langs de Noorderlaan, de Havanastraat en de Argentinielaan Figuur 13.2 : zuidwestelijke transportroute Het transport komt het plangebied binnen aan de kant van het natuurreservaat Oude Landen. Om het plangebied te bereiken moet het transport de spoorbundel van Luchtbal kruisen. Voordelen: - Het transport verloopt langs grote invalswegen - Er is geen bewoning langs deze route, enkel industrie takt aan op deze route. Nadeel: - Het vrachtverkeer zal zeer regelmatig de reeds bestaande spoorovergang moeten kruisen. Zuidoostelijke route = Het transport rijdt over de aan te leggen TGV verbinding. De TGV lijn ligt parallel met de E19 van Antwerpen naar Breda. Indien het tracé van de TGV nog te gebruiken is voor werfwagens is er een conflictvrije route tussen de A12 en het plangebied. 166

169 Figuur 13.3 : zuidoostelijke transportroute Voordelen : - Het transport komt niet door woonwijken. Nadelen: - De beschikbaarheid van deze route is niet gekend, daar de situatie langs deze as voortdurend wijzigt. - Veel werfverkeer wordt door de werken aan de TGV langs deze zuidoostelijke route geleid. - De zuidoostelijke route komt uit op de zone aan de buitenkant van de bocht van de lijn 27A terwijl het grootste deel van de werken gesitueerd is in de zone tussen lijn 27A en lijn 12. Noordoostelijke route = via de E19 afrit Kleine Bareel wordt het vrachttransport geleid langs de N11 (Kapelsesteenweg). Na anderhalve kilometer wordt links afgeslagen in de Prinshoeveweg om hierna het plangebied te bereiken. Figuur 13.4 : noordoostelijke transportroute 167

170 Voordelen : - Goede bereikbaarheid van plangebied langs deze route en route komt uit op de zone tussen lijn 27A en lijn 12, waar de meeste grondwerken voorzien zijn. Nadelen : - Zeer lang transport door de woonstraten. Pijpleidingtransport Een mogelijke oplossing is om een tijdelijke pijpleiding te plaatsen tussen het Albertdok en het plangebied. Deze leiding zou ongeveer 1800m lang moeten zijn. Figuur 13.5 : pijpleidingtransport Voordelen: - Zeer milieuvriendelijk - Kan 24 op 24 uur gebruikt worden Nadelen: - Hoge kost voor aanleggen pijpleiding verbinding - Complexe aanleg door noodzakelijke kruising van verschillende infrastructuren - Overslag in haven moet voorzien worden Transport per goederentrein Aangezien de spoorbundel van de Luchtbal in het plangebied ligt is er zeker een mogelijkheid om zand aan te brengen via de trein. Een tweede mogelijkheid, nl. om de reeds aangelegde sporen van lijn 16A tussen vormingsstation en Prinshoeveweg prioritair door te trekken tot voorbij de Prinshoeveweg en hierlangs grondtransport te organiseren, wordt verworpen omdat dan de bestaande lijn 27A nog gekruist moet worden (meeste ophoogwerkzaamheden zijn immers gesitueerd in de zone tussen lijn 27A en lijn 12). Met een maximale lading per wagon van 78 ton en 25 wagons per trein kan per trein 1950 ton zand worden aangevoerd. Met een uitvoeringstermijn van 1 jaar en dus een aanvoer van 3000 m³ zand per dag (of ca 5100 ton per dag) komt dit neer op ca 2 à 3 treinen per dag. Voordelen: - Milieuvriendelijk 168

Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen)

Aanleg van een ongelijkvloerse spoorvertakking en de uitbreiding van de spoorbundel luchtbal in de zone van de Oude Landen te Ekeren (Antwerpen) Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Scheldepolders Hingene in Bornem DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Openruimtegebieden Beneden-Nete DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de Vlaamse Codex

Nadere informatie

2de spoortoegang Antwerpse. spoorvertakking Ekeren Oude Landen. Luc Vansteenkiste Directeur-Generaal Infrastructuur. Bram Cornelis Program Manager

2de spoortoegang Antwerpse. spoorvertakking Ekeren Oude Landen. Luc Vansteenkiste Directeur-Generaal Infrastructuur. Bram Cornelis Program Manager 2de spoortoegang Antwerpse Haven & spoorvertakking Ekeren Oude Landen INFOMOMENT steden & gemeenten Luc Vansteenkiste Directeur-Generaal Infrastructuur Bram Cornelis Program Manager INHOUD 1 2 Situering

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

ONTWERP PLAN-MER OUDE LANDEN PLAN-MER OUDE LANDEN

ONTWERP PLAN-MER OUDE LANDEN PLAN-MER OUDE LANDEN VR 2018 2112 DOC.1665/3 ONTWERP PLAN-MER OUDE LANDEN PLAN-MER OUDE LANDEN 2018 2018 14 DECEMBER 2018 11 SEPTEMBER 2018 Datum: 11 september 2018 1 van 430 Contactpersoon Frank Van Daele Projectcoördinator

Nadere informatie

Infomoment Verapazbrug

Infomoment Verapazbrug Infomoment Verapazbrug Toelichting kennisgevingsnota project-mer 08 december 2015 P/A BOVA ENVIRO+ NV WELLINGSTRAAT 102 9070 DESTELBERGEN Tel.: + 32 9 328 11 40 - Fax: + 32 9 328 11 50 Inhoud Mer: wat

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 22 februari 2018 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Afbakening kleinstedelijk

Nadere informatie

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer:

Plan-MER-Verslag. Plan: Initiatiefnemer: Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Plan-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Vlaamse Regering DE VLAAMSE REGERING,

Vlaamse Regering DE VLAAMSE REGERING, Vlaamse Regering Besluit van de Vlaamse Regering houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oosterweelverbinding DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING, VLAAMSE REGERING Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

Spoorweginfrastructuur en natuurpark Oude Landen te Ekeren

Spoorweginfrastructuur en natuurpark Oude Landen te Ekeren gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Spoorweginfrastructuur en natuurpark Oude Landen te Ekeren Bijlage II: stedenbouwkundige voorschriften gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Spoorweginfrastructuur

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 59.744/1/V van 10 augustus 2016 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 22 september 2016 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Afbakeningslijn Heist-op-den-

Nadere informatie

PERSMEDEDELING VAN DE VLAAMSE OVERHEID 7 november 2012 VLAAMSE REGERING KIEST VOOR BREED OVERLEG BIJ UITVOERING PLANNEN HAVEN VAN ANTWERPEN

PERSMEDEDELING VAN DE VLAAMSE OVERHEID 7 november 2012 VLAAMSE REGERING KIEST VOOR BREED OVERLEG BIJ UITVOERING PLANNEN HAVEN VAN ANTWERPEN PERSMEDEDELING VAN DE VLAAMSE OVERHEID 7 november 2012 VLAAMSE REGERING KIEST VOOR BREED OVERLEG BIJ UITVOERING PLANNEN HAVEN VAN ANTWERPEN Centraal Netwerk geïnstalleerd Vandaag werd in Antwerpen het

Nadere informatie

RUP Decof. Procesnota. Fase: Startnota. Mei Plan_id: RUP_36008_214_00409_0001

RUP Decof. Procesnota. Fase: Startnota. Mei Plan_id: RUP_36008_214_00409_0001 RUP Decof Procesnota Fase: Startnota Mei 2017 Plan_id: RUP_36008_214_00409_0001 Opgemaakt door: Pieter Himpe, ruimtelijk planner Nagekeken door: Joachim D eigens, ruimtelijk planner RUP Decof : Procesnota

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

N16 Scheldebrug Temse-Bornem

N16 Scheldebrug Temse-Bornem gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Bijlage III: toelichtingsnota tekst colofon Vlaams Ministerie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Departement RWO - Ruimtelijke Planning Phoenixgebouw

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Oostelijke Tangent Sint-Niklaas

Oostelijke Tangent Sint-Niklaas Provincie Oost-Vlaanderen - Gemeenten Sint-Niklaas en Temse Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oostelijke Tangent Sint-Niklaas Bijlage II: : stedenbouwkundige voorschriften DEPARTEMENT RUIMTE

Nadere informatie

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus 2015 Karen Polfliet Arcadis Belgium Inhoud: - MER plicht en - procedure - Inhoud van de kennisgeving - Aspecten van het MER-onderzoek - Inspraakmogelijkheden

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning dossiernummer: 1602849 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever Sint-Gillis-Waas - PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Sint-Gillis-Waas fase 1' Definitieve

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 - Knoop Wondelgem

Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 - Knoop Wondelgem Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 - Knoop Wondelgem In Gent 1 van 8 2 van 8 Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan R4 Knoop Wondelgem de ontwerpers Griet De Mulder Peter David Gezien om

Nadere informatie

planmer N74 04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren

planmer N74 04005746 Projectstudies (inc. MER, GRUP, RVR, ontwerp) ten behoeve van de realisatie van de Noordzuidverbinding te Houthalen-Helchteren Deel 3:Algemene principes INHOUDSTAFEL DEEL 3 3 Algemene principes...1 3.1 Afstemming planuitwerking op het doel van het mer...1 3.2 Receptorgerichte effectgroepenbenadering...2 3.2.1 Receptoren...2 3.2.2

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Tweede spoorontsluiting haven van Antwerpen: studies + toevoeging vertakking Oude Landen

Tweede spoorontsluiting haven van Antwerpen: studies + toevoeging vertakking Oude Landen Tweede spoorontsluiting haven van Antwerpen: studies + toevoeging vertakking Oude Landen Vlaamse prioriteiten: fiche 8 Fiche 8 DEEL 1 Tweede spoorontsluiting haven van Antwerpen: studies 1. Objectieven

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed; Besluit van de Vlaamse Regering houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 'Kustpolders tussen Oudenburg, Jabbeke en Stalhille' DE VLAAMSE REGERING, Gelet

Nadere informatie

ADVIEZEN OP HET VERZOEK TOT RAADPLEGING RUP KLEIN SCHRIEKEN HEIST-OP-DEN-BERG

ADVIEZEN OP HET VERZOEK TOT RAADPLEGING RUP KLEIN SCHRIEKEN HEIST-OP-DEN-BERG ADVIEZEN OP HET VERZOEK TOT RAADPLEGING RUP KLEIN SCHRIEKEN HEIST-OP-DEN-BERG 1 Aangeschreven adviesinstanties Het verzoek tot Raadpleging voor het RUP Klein Schrieken te Heist-op-den-Berg in het kader

Nadere informatie

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig?

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Art. 4.1.1, 1, 4 DABM 3 cumulatieve voorwaarden Opstellen en/of vaststellen voorgeschreven op grond van decretale of bestuursrechtelijke bepalingen

Nadere informatie

afbakening zeehavengebied Antwerpen

afbakening zeehavengebied Antwerpen gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening zeehavengebied Antwerpen Havenontwikkeling linkerscheldeoever Bijlage VIb: onderzoek tot milieueffectrapportage deelgebied polder tussen Verrebroek en

Nadere informatie

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig?

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? SCHEMA GEEN PLANMER GEEN PLAN-MER Fase 1: DEFINITIE? Neen Ja Fase 2: TOEPASSINGSGEBIED? Neen Ja Fase 3: VAN RECHTSWEGE? Neen Ja SCREENING PLAN-MER

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING, VLAAMSE REGERING Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische

Nadere informatie

Gebied voor stedelijke activiteiten

Gebied voor stedelijke activiteiten Provincie Antwerpen Stad Antwerpen gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Gebied voor stedelijke activiteiten Kievit fase II te Antwerpen Bijlage II: stedenbouwkundige voorschriften gewestelijk ruimtelijk

Nadere informatie

antwoord op de uitgebrachte adviezen van de screeningsnota

antwoord op de uitgebrachte adviezen van de screeningsnota antwoord op de uitgebrachte adviezen van de screeningsnota RUP Koeisteerthofdreef stad Mortsel februari 2010 NOTA Inhoud 1. Inleiding... - 3-2. Advies provincie Antwerpen... - 3-3. Advies Agentschap R-O

Nadere informatie

aanleg werkspoor in Antwerpen (Ekeren) voor hsl Antwerpen-Nederlandse grens www.nmbs.be nmbs infofolder over de werken

aanleg werkspoor in Antwerpen (Ekeren) voor hsl Antwerpen-Nederlandse grens www.nmbs.be nmbs infofolder over de werken aanleg werkspoor in Antwerpen (Ekeren) voor hsl Antwerpen-Nederlandse grens www.nmbs.be nmbs infofolder over de werken nleg hsl Antwerpen-Nederlandse grens aanleg hsl Antwerpen-Nederl aanleg hsl Antwerpen-Nederlandse

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Richtlijnen milieueffectrapportage Uitbreiding

Nadere informatie

Openluchtrecreatieve verblijven PRUP Molenzijdse Heide (Merksplas) en Hof van Eeden / t Heultje (Westerlo)

Openluchtrecreatieve verblijven PRUP Molenzijdse Heide (Merksplas) en Hof van Eeden / t Heultje (Westerlo) Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan AFBAKENING VAN HET STRUCTUURONDERSTEUNEND KLEINSTEDELIJK GEBIED KNOKKE-HEIST DEFINITIEVE VASTSTELLING SEPTEMBER 2011 STEDENBOUWKUNDIGE VOORSCHRIFTEN Inhoudstafel

Nadere informatie

VR DOC.1665/1

VR DOC.1665/1 VR 2018 2112 DOC.1665/1 DE VLAAMSE MINISTER VAN MOBILITEIT, OPENBARE WERKEN, VLAAMSE RAND, TOERISME EN DIERENWELZIJN DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE

Nadere informatie

adviezen n.a.v. planmer-screening

adviezen n.a.v. planmer-screening adviezen n.a.v. planmer-screening RUP nr. 6 Kragenwiel gemeente Bornem september 2012 ADVIES ONTWERPER colofon project: RUP Kragenwiel opdrachtgever: GEMEENTE BORNEM opdrachtnemer: OMGEVING cvba uitbreidingstraat

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING, VLAAMSE REGERING Besluit van de Vlaamse regering houdende definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische

Nadere informatie

Bijlage II. Stedenbouwkundige voorschriften. ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Bijlage II. Stedenbouwkundige voorschriften. ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur regio Antwerpse Gordel en Klein-Brabant landbouw-, natuur- en bosgebieden Vallei van

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering tot goedkeuring en instelling van het landinrichtingsproject Moervaartvallei

Besluit van de Vlaamse Regering tot goedkeuring en instelling van het landinrichtingsproject Moervaartvallei Besluit van de Vlaamse Regering tot goedkeuring en instelling van het landinrichtingsproject Moervaartvallei DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, artikel

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

ADVIES VAN 28 JANUARI 2015 OVER HET VOORONTWERP RUP INSTEEKHAVEN LUMMEN

ADVIES VAN 28 JANUARI 2015 OVER HET VOORONTWERP RUP INSTEEKHAVEN LUMMEN ADVIES VAN 28 JANUARI 2015 OVER HET VOORONTWERP RUP INSTEEKHAVEN LUMMEN SARO KONING ALBERT II-LAAN 19 BUS 24 1210 BRUSSEL INHOUD I. SITUERING... 2 II. ALGEMENE BEOORDELING... 3 III. UITGEBREID PLANNINGS-

Nadere informatie

Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen

Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Afdeling ruimtelijke planning Een blik op de ruimtelijke planning in Vlaanderen 1. Krijtlijnen

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR DE INFRASTRUCTUUR, HET VERKEER EN DE OVERHEIDSBEDRIJVEN VAN WOENSDAG 26 JANUARI 2011

COMMISSIE VOOR DE INFRASTRUCTUUR, HET VERKEER EN DE OVERHEIDSBEDRIJVEN VAN WOENSDAG 26 JANUARI 2011 COMMISSIE VOOR DE INFRASTRUCTUUR, HET VERKEER EN DE OVERHEIDSBEDRIJVEN VAN WOENSDAG 26 JANUARI 2011 Antwoord Minister Inge Vervotte: Mevrouw de voorzitter, het gaat over de ongelijkgrondse vertakking Oude

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT

TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT STAND VAN ZAKEN 08.11.2012 Opzet van de studie TRECHTERINGSTUDIE KENNISGEVINGSNOTA ONDERZOEK RUIMTELIJKE INPASSING PLAN MER Afgelegd traject tot kennisgevingsnota

Nadere informatie

De vereniging handelt hierbij overeenkomstig haar doelstellingen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 april 1977 onder nr 3083.

De vereniging handelt hierbij overeenkomstig haar doelstellingen, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 14 april 1977 onder nr 3083. Bezwaarschrift van Red de Voorkempen vzw i.v.m. de aanvraag om stedenbouwkundige vergunning door INFRABEL voor de aanleg van een spoorvertakking te Antwerpen-Ekeren, Oude Landen (dossier nr 20113024/NEK/B/P)

Nadere informatie

AANVULLENDE NOTA VERZOEK TOT ONTHEFFING VAN DE PLAN-MER PLICHT

AANVULLENDE NOTA VERZOEK TOT ONTHEFFING VAN DE PLAN-MER PLICHT Aanvullende nota screeningsnota PRUP Regionaal bedrijf Waeyaert - Vermeersch - Kortemark PROVINCIE WEST-VLAANDEREN Dienst Ruimtelijke Planning AANVULLENDE NOTA VERZOEK TOT ONTHEFFING VAN DE PLAN-MER PLICHT

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 maart 2011 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Koen Helsen Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 4/7 Uitvoering RSPA : PRUP Kievermont Geel voorlopige

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oostelijke Tangent - Temse Verslag plenaire vergadering

voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oostelijke Tangent - Temse Verslag plenaire vergadering voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Oostelijke Tangent te Sint-Niklaas - Verslag plenaire vergadering 8 juli 2015 Ruimte Vlaanderen Afdeling Gebieden en Projecten Koning Albert II-laan

Nadere informatie

ZELZATE RUP EUROHAL. Procesnota

ZELZATE RUP EUROHAL. Procesnota ZELZATE RUP EUROHAL 01.06.2018 WWW.VENECO.BE I. COLOFON Dit document is een publicatie van Gemeentebestuur Zelzate Grote Markt 1 9060 Zelzate Planid: RUP_43018_214_00006_00001 Versie Datum Omschrijving

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning vergadering van 23 februari 2017 aanwezig Briers Jan, gouverneur-voorzitter Vercamer Alexander Versnick Geert Hertog Peter Dauwe Jozef Bruggeman Hilde Couckuyt

Nadere informatie

De watertoets voor plannen Filip Raymaekers VMM afdeling Operationeel Waterbeheer

De watertoets voor plannen Filip Raymaekers VMM afdeling Operationeel Waterbeheer De watertoets voor plannen Filip Raymaekers VMM afdeling Operationeel Waterbeheer Situering van de de watertoets zie ook www.watertoets.be Beoordeling van schadelijke effecten m.b.t. watersysteem bij

Nadere informatie

BETREFT: plan MER screening

BETREFT: plan MER screening Vlaamse overheid Adviezen en Vergunningen Antwerpen Lange Kievitstraat 111-113 bus 63 2018 ANTWERPEN T 03 224 63 14 aves.ant.anb@lne.vlaanderen.be Stad Antwerpen Bedrijfseenheid Stadsontwikkeling Francis

Nadere informatie

Goedkeuring plan-milieueffectrapport Verbreding (modernisering) Albertkanaal tussen Wijnegem en Antwerpen nv De Scheepvaart

Goedkeuring plan-milieueffectrapport Verbreding (modernisering) Albertkanaal tussen Wijnegem en Antwerpen nv De Scheepvaart Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring plan-milieueffectrapport

Nadere informatie

SCREENING VAN DE PLAN-MER-PLICHT GEÏNTEGREERD ADVIES

SCREENING VAN DE PLAN-MER-PLICHT GEÏNTEGREERD ADVIES SCREENING VAN DE PLAN-MER-PLICHT GEÏNTEGREERD ADVIES Planologisch attest Scheys beton N.V. 30/09/2015 Titel Opdrachtgever Contactpersoon opdrachtgever Opdrachtnemer Plan-MER-screening Planologisch attest

Nadere informatie

Sint-Niklaas - Lokeren

Sint-Niklaas - Lokeren Sint-Niklaas - Lokeren 1. Valleigebieden (KB 7/11/78) 0911 De agrarische gebieden met landschappelijke waarde die op kaart welke de bestemmingsgebieden omschrijven overdrukt zijn met de letter V hebben

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie

b i j d e b e o o r d e l i n g v a n d e p l a n n e n en p r o g r a m m a s o p f e d e r a a l v l a k Scopingsdocument

b i j d e b e o o r d e l i n g v a n d e p l a n n e n en p r o g r a m m a s o p f e d e r a a l v l a k Scopingsdocument Begeleidingsinstrument b i j d e b e o o r d e l i n g v a n d e milieueffecten v a n b e p a a l d e p l a n n e n en p r o g r a m m a s o p f e d e r a a l v l a k Scopingsdocument Inhoud 1. Inleiding...3

Nadere informatie

gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge

gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk gebied Brugge Bijlage II: stedenbouwkundige voorschriften Definitief Definitief gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Provinciebestuur Vlaams-Brabant. Dienst Ruimtelijke Ordening Provincieplein 1 3010 Leuven. 15 juli 2011 PLIR-0008-GK

Initiatiefnemer: Provinciebestuur Vlaams-Brabant. Dienst Ruimtelijke Ordening Provincieplein 1 3010 Leuven. 15 juli 2011 PLIR-0008-GK Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring van de

Nadere informatie

Uitbreiding historisch gegroeid bedrijf Aertssen te Stabroek. geïntegreerd planproces gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

Uitbreiding historisch gegroeid bedrijf Aertssen te Stabroek.   geïntegreerd planproces gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geïntegreerd planproces gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Uitbreiding historisch gegroeid bedrijf Aertssen te Stabroek Procesnota 1 Januari 2018 www.omgeving.be Leeswijzer bij de nota Inleiding: doelstelling

Nadere informatie

Aanvullende richtlijnen milieueffectrapportage. Project-MER. Oosterweelverbinding

Aanvullende richtlijnen milieueffectrapportage. Project-MER. Oosterweelverbinding Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

Bijlage II: Stedenbouwkundige voorschriften. Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Petroleum-Zuid: gevangenis en technische schoolcampus

Bijlage II: Stedenbouwkundige voorschriften. Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Petroleum-Zuid: gevangenis en technische schoolcampus VR 2018 1409 DOC.1020/5BIS Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Petroleum-Zuid: gevangenis en technische schoolcampus Bijlage II: Stedenbouwkundige voorschriften Bijlage II Stedenbouwkundige

Nadere informatie

Aanduiding ankerplaatsen - erfgoedlandschappen. Wetgeving: procedure en gevolgen

Aanduiding ankerplaatsen - erfgoedlandschappen. Wetgeving: procedure en gevolgen Aanduiding ankerplaatsen - erfgoedlandschappen Wetgeving: procedure en gevolgen Decretale basis Decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 10 maart 2006, Hoofdstuk

Nadere informatie

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Brussel, 9 februari 2005 Advies reparatiedecreet. Advies

Brussel, 9 februari 2005 Advies reparatiedecreet. Advies Brussel, 9 februari 2005 Advies reparatiedecreet Advies Voorontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende

Nadere informatie

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Hervergunning en verandering van een attractiepark Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Hengelhoef informatievergadering 5 december 2013

Hengelhoef informatievergadering 5 december 2013 Hengelhoef informatievergadering 5 december 2013 WELKOMSTWOORD Roger Vanotterdijk schepen ruimtelijke ordening 1 INLEIDING Mat Steyvers 2 programma CONTEXT EN DOELSTELLINGEN Inge Moors & Igor Philtjens,

Nadere informatie

Goedkeuring project-milieueffectrapport Aanleg AX

Goedkeuring project-milieueffectrapport Aanleg AX Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring project-milieueffectrapport

Nadere informatie

Vallei van de Benedenvliet/Grote Struisbeek tussen E19 en A12

Vallei van de Benedenvliet/Grote Struisbeek tussen E19 en A12 Vallei van de Benedenvliet/Grote Struisbeek tussen E19 en A12 gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan procesnota 1 Procesnota 1 van 7 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 3 2 Overlegstructuur... 4 2.1 Planteam...

Nadere informatie

A. Samenvatting van het dossier

A. Samenvatting van het dossier ADVIES VLAAMSE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Bestaand Regionaal Bedrijf MAKRO te Antwerpen en Wijnegem A. Samenvatting van het dossier A.1. Situering

Nadere informatie

Plan-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport in functie van de verdere besluitvorming

Plan-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport in functie van de verdere besluitvorming Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Plan-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Ruimte voor water in de planfase

Ruimte voor water in de planfase Ruimte voor water in de planfase Hans Leinfelder Departement RWO - ruimtelijke planning en stedenbouwkundig beleid 10 november 2011 Inhoud 1. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en water 2. Water in stedenbouwkundig

Nadere informatie

GRUP Oosterweelverbinding - wijziging. Toelichting SARO 25/02/2014

GRUP Oosterweelverbinding - wijziging. Toelichting SARO 25/02/2014 GRUP Oosterweelverbinding - wijziging Toelichting SARO 25/02/2014 1 Inhoud van de toelichting 1. Voorafgaande stappen 2. Beslissing Vlaamse regering 14/02/2014 3. Vooropgestelde timing en verdere procedure

Nadere informatie

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kasteelpark de Merode Procesnota 1

Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kasteelpark de Merode Procesnota 1 Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kasteelpark de Merode Procesnota 1 Procesnota 1 van 9 2 van 9 Procesnota 1 Gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Kasteelpark de Merode De doelstelling van het plan

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag van het plan-mer voor de Oostelijke Tangent te Sint-Niklaas en Temse

Goedkeuringsverslag van het plan-mer voor de Oostelijke Tangent te Sint-Niklaas en Temse Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Milieueffectrapportagebeheer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

Nadere informatie

Gemeente Wijnegem Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Wommelgemsteenweg. Procesnota Dossier WIJ1022

Gemeente Wijnegem Gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Wommelgemsteenweg. Procesnota Dossier WIJ1022 lijk ruimtelijk uitvoeringsplan Wommelgemsteenweg Procesnota Dossier WIJ1022 Mei2019 Provincie: Opdrachtgever: Ontwerper: Dossiergegevens: Antwerpen bestuur van Turnhoutsebaan 422 2110 Tel. : 03/288.21.10

Nadere informatie

Gecontroleerd overstromingsgebied met gereduceerd getij Bovenzanden

Gecontroleerd overstromingsgebied met gereduceerd getij Bovenzanden Gecontroleerd overstromingsgebied met gereduceerd getij Bovenzanden gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan procesnota 1 Procesnota 1 van 7 Inhoudsopgave 1 Inleiding... 3 2 Overlegstructuur... 4 2.1 Planteam...

Nadere informatie

In kader van het onderzoek tot milieueffectrapportage werden op basis van een lijst aangeleverd door de dienst MER volgende instanties geraadpleegd:

In kader van het onderzoek tot milieueffectrapportage werden op basis van een lijst aangeleverd door de dienst MER volgende instanties geraadpleegd: N o t a b e t r e f f e n d e d e b e h a n d e l i n g v a n d e a d v i e z e n i n k a d e r v a n h e t o n d e r z o e k t o t m i l i e u e f f e c t r a p p o r t a g e v a n h e t R U P O p s p

Nadere informatie

PROVINCIAAL RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN

PROVINCIAAL RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN PROVINCIAAL RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN " Afbakening kleinstedelijk gebied Waregem op het grondgebied Zulte " Deel 2: Grafisch plan Stedenbouwkundige voorschriften mei 2012 Deel 2: Grafisch plan en stedenbouwkundige

Nadere informatie