00733/ De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "00733/03. 2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal."

Transcriptie

1 30 maart 2004 Strafkamer nr /03 LR/DAT Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 februari 2002, nummer 23/ , in de strafzaak tegen: [verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 28 mei de verdachte ter zake van 1. en 3. "medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" en 2. "medeplegen van een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd" strafbaar verklaard, doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. 2. Geding in cassatie 2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.M.E. de Bont, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 3. Beoordeling van het vijfde middel 3.1. Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat - naar de inhoud bezien - door de Belastingdienst in overeenstemming is gehandeld met de Richtlijnen aanmelding, transactie en vervolging fiscale delicten en douanedelicten van 13 april 1993 (Stcrt. 1993, 75), hierna: de Richtlijnen, alsmede tegen het oordeel van het Hof dat art. 80, tweede lid, AWR in acht is genomen Het Hof heeft een terzake gevoerd en tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie strekkend verweer op blz. 5 en 6 van zijn arrest als volgt samengevat en verworpen: "16. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is geweest van schending van de aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (verder: ATV-richtlijnen) voor fiscale en douanedelicten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat deze richtlijnen, die beschouwd moeten worden als recht in de zin van artikel 99 Wet op de rechterlijke organisatie (oud), niet zijn nageleefd. In de eerste plaats zijn de aanmeldingsvoorschriften niet in acht genomen. In de tweede plaats volgt uit artikel 80, tweede lid Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (verder: AWR), aldus de Pagina 1

2 verdediging, dat het bestuur van 's Rijks belastingen de eerste opportuniteitstoets toekomt ter zake van fiscale delicten. Uit het verloop van de procedure in casu, zou naar voren komen dat deze toets niet door het bestuur van 's Rijks belastingen is uitgevoerd. De vervolging is dan ook begonnen in strijd met de vervolgingsrichtlijnen en de waarborgen van zorgvuldigheid die daaruit voortvloeien. (...). 17. Het hof overweegt hieromtrent dat de verhoren van de desbetreffende bevoegde opsporingsambtenaren ter terechtzitting duidelijk naar voren hebben doen komen dat het dan wellicht formeel niet zo zou zijn verlopen als de voorschriften van de ATV-richtlijnen bepalen, doch dat naar de inhoud bezien in overeenstemming met deze richtlijnen is gehandeld, al was het alleen maar omdat de officier van justitie op het moment dat hij diende te beslissen over de vervolging, de wijze van controle- en opsporing, de beslissingen in de overleggremia die daarin liggen besloten, heeft geaccordeerd en voor zijn rekening genomen. (...)." 3.3. De eerste klacht houdt blijkens de op het middel gegeven toelichting in dat het Hof niet heeft geantwoord op het verweer dat de FIOD en de Belastingdienst in strijd met de Richtlijnen zonder toestemming van de (competente) fraudecoördinator, de contactambtenaar AWR en de officier van justitie zijn voortgegaan met het strafrechtelijk onderzoek toen Officier van Justitie mr. Kok de zaak tegen de verdachte had "geweigerd" Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 18 september 2000 houdt in dat de getuige J.E. Brendel, voorzover hier van belang, het volgende verklaart: "In 1994, toen deze zaak zijn aanvang nam, was ik coördinator bij de FIOD/Fiscale Recherche te Heemskerk. Ik was in die hoedanigheid tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Deze functie heet tegenwoordig 'teamleider'. De zaken met betrekking tot [verdachte] en [A] b.v. vielen onder mijn coördinatie. (...). Het is gebruikelijk dat willekeurige groepen bedrijven aan een belastingcontrole worden onderworpen. Er wordt dan een datum gepland waarop de controle zal worden uitgevoerd. Indien onregelmatigheden worden aangetroffen, is de normale gang van zaken de volgende: De zaken worden aangemeld in aanwezigheid van de contactambtenaar. Hierbij wordt een aanmeldingsformulier opgemaakt door een speciaal daarvoor aangewezen ambtenaar. Eén keer per maand had ik contact met deze ambtenaar, waarna een selectieoverleg plaatsvond tussen voornoemde ambtenaar, de contactambtenaar, het teamhoofd van de FIOD en mijzelf. In dit overleg werd beslist in welke zaken een strafrechtelijke vervolging zou worden ingezet. Vanaf dat moment werd elke zaak waarin die vervolging was ingesteld, tweemaandelijks besproken in het tripartiteoverleg tussen de contactambtenaar, de officier van justitie en mijzelf. In het geval van de bedrijven [verdachte] en [A] b.v. is een en ander echter anders gelopen. De geplande controle van de bedrijven, welke plaats zou vinden in april of mei 1994, als ik het mij goed herinner, is op verzoek van [medeverdachte], hier ter terechtzitting aanwezig, verschoven. Pagina 2

3 Vóórdat vervolgens de controle plaatsvond, is er een anonieme tip binnengekomen dat bij [verdachte] gefraudeerd werd. Op dat moment ben ik door de belastingdienst te Hoorn bij de zaak betrokken. Bij de controle die later plaatsvond, werden echter geen onregelmatigheden aangetroffen. Toen hebben wij geprobeerd de tipgever, niet zelden een ontslagen werknemer, te achterhalen. Dit is gelukt, maar deze tipgever wilde niet verklaren en weigerde de originele uitgavestaten, die hij in zijn bezit bleek te hebben, over te leggen. Ik heb hierop contact gehad met de officier van justitie, de heer Kok. Deze was van mening dat, gezien de niet-behulpzame houding van de tipgever, een strafrechtelijke vervolging kansloos was, zodat de controle op normale wijze voortgezet diende te worden. Ik ga er vanuit dat ik mijn mensen opdracht heb gegeven gewoon de boeken te controleren en [medeverdachte] niet te ondervragen, omdat hij later wellicht als verdachte aangemerkt zou kunnen worden. Tijdens de verdere controle meldde zich echter een tweede tipgever. Ik heb toen wederom contact gehad met de heer Kok. Deze gaf toen te kennen dat op dat moment een strafrechtelijk onderzoek gestart zou worden. De controle is toen terstond afgebroken. De situatie is als het ware bevroren. Na fiat van de officier van justitie is toen binnengetreden bij [verdachte] en is de administratie in beslag genomen." 3.5. In 's Hofs oordeel dat naar de inhoud bezien in overeenstemming met de Richtlijnen is gehandeld heeft het Hof mede tot uitdrukking gebracht - hetgeen meer in het bijzonder in het licht van de hiervoor onder 3.4 weergegeven getuigenverklaring niet onbegrijpelijk is - dat er ten tijde van de "weigering" door mr. Kok nog slechts sprake was van een op de art. 47 e.v. AWR geënt controleonderzoek en dat dit onderzoek na deze "weigering" en tot aan de beslissing van het Openbaar Ministerie om de verdachte toch strafrechtelijk te vervolgen, is voortgezet 3.6. Het Hof heeft het in de klacht bedoelde verweer dus weerlegd, zodat de klacht feitelijke grondslag mist De tweede klacht houdt primair in dat het Hof niet heeft beslist op het verweer dat aan art. 80, tweede lid, AWR niet is voldaan voor wat betreft het daarin gestelde vereiste dat het bestuur van 's Rijks belastingen een vervolging wenselijk acht. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. In zijn oordeel dat in overeenstemming met de Richtlijnen is gehandeld ligt immers - nu die Richtlijnen de uitvoering van genoemde wetsbepaling betreffen - besloten dat het verweer wordt verworpen Het subsidiaire klachtonderdeel keert zich tegen de motivering van genoemd oordeel. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet worden vooropgesteld dat gelet op de inhoud van de Richtlijnen - behoudens aanwijzingen van het tegendeel - moet worden aangenomen dat, in geval ambtenaren van de FIOD processen-verbaal betreffende fiscale delicten aan de officier van justitie hebben ingezonden met inachtneming van de Richtlijnen, die inzending is geschied met instemming van het bestuur van 's Rijks belastingen, en dat dientengevolge is voldaan aan art. 80, tweede lid, AWR (vgl. HR 24 juni 1997, NJ 1997, 724) In de aangevallen motivering heeft het Hof, zij het in minder gelukkige bewoordingen, tot uitdrukking gebracht dat, nu aanwijzingen van het tegendeel Pagina 3

4 ontbreken, de vervolging door de Officier van Justitie is geschied met instemming van het bestuur van 's Rijks belastingen. Dat oordeel geeft, tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor onder is vooropgesteld en in het licht van het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook in het licht van het op dit punt gevoerde verweer zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. Ook dit klachtonderdeel treft derhalve geen doel Het middel is dus tevergeefs voorgesteld. 4. Beoordeling van het zesde middel 4.1. Het middel is gericht tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard, omdat belastingambtenaren die geen contactambtenaren in de zin van art. 84 AWR waren, door rechtstreeks contact te hebben met de officier van justitie of de onder zijn verantwoordelijkheid vallende FIOD-ambtenaren, de hun door art. 67 AWR en het daaruit voortvloeiende Voorschrift informatieverstrekking 1993 (VIV 1993) (Stcrt. 1992, 251) opgelegde geheimhoudingsplicht hebben geschonden Het Hof heeft het verweer op blz. 6 van zijn arrest als volgt samengevat en verworpen: "18. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de opsporingsambtenaren hun geheimhoudingsverplichting die uit artikel 67 AWR en het Voorschrift informatieverstrekking (Stcrt , verder VIV 1993) zou voortvloeien, hebben geschonden. Daartoe wordt gesteld dat een rechtstreeks contact van de individuele belastingambtenaren met de officier van justitie of de onder zijn verantwoordelijkheid vallende FIOD-ambtenaren - zoals in casu - gelet op de geheimhoudingsverplichting, niet is toegelaten. Dit is slechts voorbehouden aan de contactambtenaar. Nu dat in casu niet zo heeft plaats gevonden, dient een en ander te leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het hof gaat ervan uit dat de geheimhoudingsverplichting als de VIV 1993 geldt in de strafzaken die hier ter discussie staan. Het betreffen zowel fiscale als commune zaken. De aan de commune zaken ten grondslag liggende feiten - valsheid - zijn immers ook de grondslag voor de vervolging ter zake van de belastingdelicten. Het maken van een onderscheid voorzover het betreft de vraag of de geheimhoudingsverplichting als de voorschriften uit het VIV 1993 in casu van toepassing zijn, met een beroep op de aard van de strafbare feiten, acht het hof niet aanvaardbaar. Het hof overweegt voorts dat de geheimhoudingsverplichting als het voorschrift uit het VIV 1993 een interne dienstnorm betreft waarop de verdachte geen beroep toekomt. Voor zover dit al aan de orde is, is niet komen vast te staan dat de belangen van de verdachte hierdoor zozeer zijn geschaad, dat er aanleiding is het openbaar ministerie op die grond niet ontvankelijk te verklaren." Art. 67, eerste lid, AWR luidt als volgt: "Het is een ieder verboden hetgeen hem in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet, of in verband daarmede, nopens de persoon of de zaken van een ander blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting." Het mede ter uitvoering van art. 67 AWR vastgestelde VIV 1993 houdt, Pagina 4

5 voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, onder meer het volgende in: "1.1. Algemeen Het Voorschrift Informatieverstrekking geeft regels met betrekking tot het verstrekken van informatie door de Belastingdienst. Het gaat om informatie welke een onderdeel of een ambtenaar van de Belastingdienst bekend is geworden bij de uitvoering van de belastingwetgeving. Deze informatie moet geheim gehouden worden behalve indien deze informatie nodig is voor het uitvoeren van de belastingwetgeving door andere onderdelen van de Belastingdienst. Hieruit volgt dat de geheimhoudingsverplichting niet alleen geldt tegenover personen of instanties buiten de Belastingdienst, maar ook tussen ambtenaren van de Belastingdienst onderling, voor zover het verstrekken van informatie niet van belang is voor de uitvoering van de belastingwetgeving." 4.4. Blijkens de overgelegde pleitnotities berustte het verweer op de stelling dat ook ten aanzien van belastingdelicten heeft te gelden dat, zoals in het VIV 1993 onder 6.3 is bepaald ten aanzien van aangifte van andere delicten dan genoemd in art. 162 Sv, de ambtenaar van de belastingdienst de zaak dient voor te leggen aan de contactambtenaar AWR. Nog daargelaten dat het VIV 1993 slechts instructienormen behelst, zodat de verdachte daaraan geen aanspraken kan ontlenen, wordt er in het verweer aan voorbijgezien dat onder genoemde "andere delicten" in het VIV 1993 belastingdelicten niet zijn begrepen. De informatieverstrekking dienaangaande door belastingambtenaren aan de officier van justitie heeft immers te gelden als "uitvoering van de belastingwet" als bedoeld in art. 67, eerste lid, AWR, zodat het in die bepaling vervatte verbod niet geldt en zodanige verstrekking dus niet aan enige beperking is onderworpen Uit het voorgaande volgt dat het Hof het in het middel bedoelde verweer terecht heeft verworpen, wat er zij van de door het Hof aan die verwerping gegeven motivering Het middel faalt dus. 5. Beoordeling van de overige middelen De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 6. Slotsom Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 7. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Pagina 5

6 Okker-Braber, en uitgesproken op 30 maart *** Conclusie *** Nr /03 Mr Machielse Zitting 6 januari 2004 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 20 februari 2002 strafbaar verklaard ter zake van 1. en 3. medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en 2. medeplegen van een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, en bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd. 2. Namens verdachte heeft mr G.J.M.E. de Bont, advocaat te Breda, bij schriftuur acht middelen van cassatie voorgesteld. 3.1 Het eerste middel bepleit dat het hof ten onrechte bepaalde resultaten van het naar de verdachte verrichte onderzoek tot het bewijs heeft toegelaten. Het verwijst naar een voor het hof gevoerd verweer dat een deel van het aangeleverde bewijsmateriaal niet toelaatbaar zou zijn. Dit verweer is neergelegd in de voor het hof ter zitting van 30 januari 2002 voorgedragen pleitnotitie I, paragraaf 3 en pleitnotitie II, paragraaf 3. In cassatie wordt aangevoerd dat het hof ten onrechte niet op dit verweer heeft gerespondeerd. 3.3 Uit de stukken van het geding blijkt dat op 8 en 9 november 1994 door ambtenaren van de belastingdienst bij de verdachte een boekenonderzoek is ingesteld. Voorafgaand aan dit onderzoek, maar nadat dit onderzoek aan de verdachte was aangekondigd, is bij de belastingdienst een anonieme tip binnengekomen over het door verdachte afromen van omzetten en uitbetalen van zwarte lonen. In het kader van het boekenonderzoek hebben gesprekken met een van de bestuurders van verdachte, de medeverdachte [medeverdachte], en de boekhouder [betrokkene 1] plaatsgevonden. Tevens hebben de desbetreffende ambtenaren inzicht gekregen in de boekhouding van verdachte. Dit leverde geen bevestiging voor de anonieme tip op. De ambtenaren hebben hun onderzoek voortgezet door ex-werknemers van verdachte te benaderen. In een gesprek met een van hen, [getuige 2], op 17 november 1994 bleek dat hij de anonieme tipgever was. Hij bevestigt zijn anonieme tip en legt aan de ambtenaren enkele stukken over. Uit onderzoek van die stukken blijkt een verzwegen omzet van f bij een van de filialen van verdachte. [Getuige 2] wil absolute geheimhouding van zichzelf en deze stukken en weigert verdere medewerking. Op 23 november 1994 besluit de door de FIOD benaderde officier van justitie dat hij geen strafrechtelijk traject wil starten zolang [getuige 2] geen medewerking verleent. Op 28 november 1994 hebben de controlerende ambtenaren een gesprek met een andere ex-werknemer, [getuige 1]. Deze verklaart eveneens dat er door verdachte is gefraudeerd door uitbetaling van zwarte lonen. Hij legt een multomap over met gegevens die zijn verklaring bevestigen. Pagina 6

7 Eveneens op 28 november besluit [getuige 2] toch mee werken aan het onderzoek. Op 29 november 1994 besluit de betrokken officier van justitie in overleg met de FIOD alsnog tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. 3.4 Het voor het hof gevoerde verweer komt erop neer dat al ten tijde van het boekenonderzoek bij de verdachte op 8 en 9 november 1994 sprake was van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv en dat de controleambtenaren in de uitoefening van de hun in het kader van dit boekenonderzoek in de Algemene wet inzake rijksbelastingen toegekende bevoegdheden geen, althans onvoldoende, rekening hebben gehouden met de aan verdachte toekomende waarborgen. De verdediging heeft daarbij gewezen op rechtspraak van de Hoge Raad(1) en van het EHRM(2) op dit punt. Volgens het verweer dient een en ander ertoe te leiden dat het overzichtsproces-verbaal, waarmee kennelijk wordt gedoeld op het proces-verbaal van de FIOD van 20 december 1995, de daarbij behorende memorie van toelichting van dezelfde datum en alle daarbij behorende bijlagen niet tot het bewijs mogen worden toegelaten. 3.5 Het middel klaagt er dus over dat het hof niet op dit verweer heeft gerespondeerd. De reden voor het zwijgen van het hof is klaarblijkelijk dat door het hof voor het bewijs van het tenlastegelegde geen gebruik is gemaakt van enig bewijsmateriaal dat tijdens de controlefase, dus vóór 29 november 1994, is verzameld. In zoverre was het hof dus niet gehouden op het verweer te reageren(3). Het verweer dat de gestelde tekortkomingen in de aan de verdachte toekomende waarborgen in de eerste fase tevens ertoe zouden moeten leiden dat de in het verweer vermelde stukken, die alle de neerslag zijn van in de latere strafrechtelijke fase verrichte opsporingshandelingen, onrechtmatig zouden zijn verkregen, had het hof slechts kunnen verwerpen. Deze opvatting vindt namelijk geen steun in het recht. De gebezigde bewijsmiddelen zijn in deze zaak alle verzameld in een opsporingsonderzoek, niet in een controleonderzoek. In zoverre kan het middel niet tot cassatie leiden. 3.6 Overigens heb ik mij nog afgevraagd waaruit de schending van de waarborgen voor de verdachte dan zou hebben bestaan. De enige handelingen die tijdens de controlefase jegens de verdachte zelf zijn verricht waren het inzien van de administratie en een gesprek met een van haar bestuurders en de boekhouder (die niets belastends hebben opgeleverd). Tot deze handelingen waren de controleambtenaren bevoegd op grond van art. 47 AWR. Ook als de verdachte toen al als zodanig moest worden aangemerkt, waren die ambtenaren gerechtigd tot het uitoefenen van die bevoegdheden, mits de waarborgen van de verdachte in acht worden genomen(4). De geschonden waarborg zou dan zijn dat de bestuurder van verdachte niet op zijn zwijgrecht is gewezen. Nu - zoals gezegd - uit dit gesprek met de bestuurder van verdachte geen belastende informatie is voortgekomen, is de verdachte, ook als de cautie inderdaad had moeten worden gegeven(5), door het achterwege blijven daarvan niet in haar belangen geschaad. Voor de gesprekken met de boekhouder [betrokkene 1] en de ex-werknemers [getuige 2] en [getuige 1] geldt dat deze in de procedure tegen verdachte slechts als getuigen kunnen worden aangemerkt, voor wie art. 29 Sv niet geldt. 3.7 Het middel faalt. 4.1 Het tweede middel betreft eveneens de wijze waarop door controleambtenaren informatie is ingewonnen. Het klaagt erover dat het hof ten onrechte niet heeft gereageerd op het verweer dat de in de controlefase afgelegde verklaringen van de al Pagina 7

8 genoemde ex-werknemers [getuige 2] en [getuige 1] niet aan het bewijs mogen bijdragen. 4.2 Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt heeft het hof de in de controlefase door de genoemde getuigen afgelegde verklaringen niet tot het bewijs gerekend. In zoverre faalt het middel dus bij gebrek aan feitelijke grondslag. Nu het hof die verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt, en enkel de door hen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen heeft gebruikt, behoefde het ook niet op het desbetreffende verweer te responderen. Het middel faalt. 5.1 Ook het derde middel gaat over dit verweer. Het herhaalt dat het hof niet heeft geantwoord op het verweer dat het bewijs onrechtmatig was verkregen omdat tijdens de opsporing zonder de strafvorderlijke waarborgen controlebevoegdheden zijn aangewend. 5.2 Ik volsta met verwijzing naar de bespreking van de voorgaande middelen. Het middel is tevergeefs voorgesteld. 6.1 Het vierde middel betreft de redelijke termijn. Het komt op tegen het oordeel van het hof dat de schending van verdachtes recht op behandeling van de zaak binnen de in art. 6 EVRM bedoelde redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering en niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. 6.2 Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de strafzaak is overschreden. Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat de behandeling van de strafzaak zeven jaar en twee maanden in beslag heeft genomen, dat de verdediging niet aan de opgetreden vertragingen heeft bijgedragen en dat het geen ingewikkelde zaak betreft. 6.3 Het hof heeft zich vervolgens gebogen over het hieraan te verbinden rechtsgevolg. Het heeft overwogen dat het uitgangspunt strafvermindering is en dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring. In dat verband heeft het hof het belang van de samenleving bij berechting geplaatst tegenover dat van de verdachte bij verval van de strafvervolging. Bij die afweging heeft het hof twee factoren betrokken: de opstelling van opsporingsambtenaren bij de beantwoording van de vraag over de overgang van controle naar opsporing en de omstandigheid dat originele processtukken in het ongerede zijn geraakt. Het is tot de slotsom gekomen dat voor niet-ontvankelijkverklaring geen plaats is. Het middel klaagt erover dat dit oordeel van het hof onjuist dan wel onbegrijpelijk is. 6.4 Het oordeel van het hof lees ik aldus dat de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, bezien in enigerlei samenhang met de door het hof vermelde factoren, niet meebrengt dat zich hier een van de door het hof bedoelde uitzonderlijke gevallen voordoet waarin niet-ontvankelijkverklaring op zijn plaats is. 6.5 Het is mij niet duidelijk geworden welk verband het hof heeft gezien tussen de door hem vermelde factoren en het belang van de samenleving dat in de afweging in verband met de aan termijnoverschrijding toe te kennen gevolgen dient te worden betrokken. Dat gebrekkige informatie is gecompenseerd doordat getuigen zijn gehoord zou, zo vul ik de relevantie van deze factor maar naar redelijkheid in, ertoe hebben geleid dat weliswaar de procedure langer heeft geduurd, maar dat aan de rechten van de verdediging niet tekort is gedaan. De andere factor waarvan het hof gewaagt, Pagina 8

9 te weten dat de originele stukken zoek zijn geraakt en dat een zoektocht naar die stukken is georganiseerd, beschouw ik ook maar als een factor die volgens het hof vertraging heeft opgeleverd. Een andere zinnige betekenis kan ik niet toekennen aan de twee door het hof genoemde gegevens. Aldus verstaan is het oordeel dat deze factoren niet ertoe leiden dat in dit geval sprake is van een zo uitzonderlijke situatie dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie een passende reactie zou zijn op de termijnoverschrijding niet onbegrijpelijk. Dat oordeel kan in cassatie niet verder worden getoetst.(6) De klachten die van een andere opvatting uitgaan falen. 6.6 Het middel voert verder aan dat in de cassatiefase een verdere overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. Dit zou alsnog tot niet-ontvankelijkverklaring moeten leiden. 6.7 Namens de verdachte is op 5 maart 2002 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze 20 oktober 2003 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De door de Hoge Raad op acht maanden bepaalde inzendtermijn is dus met ruim elf en een halve maand overschreden. Het middel voert dus terecht aan dat ook daardoor het recht van verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Tot de door het middel bepleite niet-ontvankelijkverklaring behoort dit echter niet te leiden, temeer niet nu aan verdachte door het hof geen straf of maatregel is opgelegd(7). Dit laatste brengt overigens mee dat verdere strafvermindering in dit geval ook niet aan de orde kan komen. 6.8 Voor zover het middel er nog over klaagt dat de aanvulling van het verkorte arrest niet heeft plaatsgevonden binnen de door art. 365a Sv voorgeschreven termijn van vier maanden, merk ik op dat op overschrijding van deze termijn door de wet geen sanctie is gesteld en dat een overschrijding daarvan zelfstandige betekenis mist in de beoordeling van de mogelijke overschrijding van de in art. 6 EVRM bedoelde termijn en de daaraan te verbinden rechtsgevolgen. 6.9 Het middel faalt in al zijn onderdelen. 7.1 Het vijfde middel keert zich tegen de verwerping van het verweer dat verdachte in strijd met de zogenaamde ATV-richtlijnen strafrechtelijk is vervolgd, wat tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zou moeten leiden. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen: Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is geweest van schending van de aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen (verder: ATV-richtlijnen) voor fiscale en douanedelicten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat deze richtlijnen, die beschouwd moeten worden als recht in de zin van artikel 99 Wet op de rechterlijke organisatie (oud), niet zijn nageleefd. In de eerste plaats zijn de aanmeldingsvoorschriften niet in acht genomen. In de tweede plaats volgt uit artikel 80, tweede lid Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (verder: AWR), aldus de verdediging, dat het bestuur van 's Rijksbelastingen de eerste opportuniteitstoets toekomt ter zake van fiscale delicten. Uit het verloop van de procedure in casu, zou naar voren komen dat deze toets niet door het bestuur van s'- Rijksbelastingen is uitgevoerd. De vervolging is dan ook begonnen in strijd met de vervolgingsrichtlijnen en de waarborgen van zorgvuldigheid die daaruit voortvloeien. De vervolging zou voorts zijn gestart op grond van ondeugdelijke aannames. Het hof overweegt hieromtrent dat de verhoren van de desbetreffende bevoegde Pagina 9

10 opsporingsambtenaren ter terechtzitting duidelijk naar voren hebben doen komen dat het dan wellicht formeel niet zo zou zijn verlopen als de voorschriften van de ATV-richtlijnen bepalen, doch dat naar de inhoud bezien in overeenstemming met deze richtlijnen is gehandeld, al was het alleen maar omdat de officier van justitie op het moment dat hij diende te beslissen over de vervolging, de wijze van controle- en opsporing, de beslissingen in de overleggremia die daarin liggen besloten, heeft geaccordeerd en voor zijn rekening genomen. Het hof overweegt voorts dat de beslissingvervolging (AM, lees; vervolgingsbeslissing) mag worden genomen op basis van de op dat moment bekende gegevens waaruit een overschrijding van de drempelbenadelingsbedragen naar voren komt. Dat in de loop van het geding kan blijken dat de nadeelbedragen beneden die drempelbedragen komen te liggen, doet aan de geldigheid van de initiële vervolgingsbeslissing niet af. 7.2 Het middel klaagt er allereerst over dat het hof niet heeft gerespondeerd op het verweer dat de betrokken officier van justitie mr Kok in eerste instantie heeft afgezien van strafrechtelijke vervolging en dat daarna het onderzoek tegen verdachte toch is voortgezet zonder toestemming van de competente fraudecoördinator, de contactambtenaar AWR en de officier van justitie. Dit verzuim had volgens het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moeten leiden. De steller van het middel trekt hier de eerder ingezette lijn door dat er vanaf het begin geen sprake is geweest van een controle-onderzoek maar van opsporing. 7.3 Verweer en middel doelen op het telefoongesprek dat op 23 november 1994 heeft plaatsgevonden tussen J.E. Brendel, destijds coördinator tevens buitengewoon opsporingsambtenaar bij de FIOD/Fiscale Recherche te Heemskerk, en mr Kok, officier van justitie (zie ook hierboven onder 3.3). Deze laatste heeft in dit gesprek te kennen gegeven dat hij geen strafrechtelijk onderzoek wilde starten zolang de getuige [getuige 2] absolute geheimhouding van zijn identiteit en van de door hem overgelegde stukken had bedongen en dat de controle op de normale wijze moest worden voortgezet. J.E. Brendel heeft vervolgens contact opgenomen met [betrokkene 2], teamleider van de ten aanzien van verdachte bevoegde eenheid van de belastingdienst, om deze boodschap door te geven. De controle naar de boekhouding van verdachte is vervolgens hervat. In dat kader hebben de controleambtenaren enkele dagen later gesproken met de ex-werknemers [getuige 1] en (nogmaals) [getuige 2]. Deze gesprekken leverden voldoende aanleiding op om de controle stil te leggen en de zaak voor te dragen voor een strafrechtelijke benadering. 7.5 Verweer en middel hebben beide het oog op de Richtlijnen aanmelding, transactie en vervolging fiscale delicten en douanedelicten van 13 april 1993 (Stcrt. 1993, 75, verder 'de richtlijn')(8). Ter zake van de aanmelding van fiscale delicten schreef deze richtlijn voor dat indien in de controlefase het vermoeden rees dat een strafbaar feit was gepleegd, waarvan het nadeel de in de richtlijn vermelde drempelbedragen oversteeg, dit werd gemeld aan de fraudecoördinator van de betreffende eenheid. Deze diende de zaak vervolgens in te brengen in een selectiegesprek, waaraan ook de FIOD en de contactambtenaar AWR deelnamen. Als werd besloten tot (verdere) opsporing werd de zaak voorgelegd aan het tripartite-overleg, waarvan ook de officier van justitie deel uitmaakte. Werd een zaak in dit overleg niet voor strafrechtelijke aanpak geaccepteerd, dan ging deze terug naar de belastingdienst voor verdere administratieve afhandeling (zie onderdeel 4.3 van de richtlijn). De thans geldende Aanwijzing fiscale fraude kent een gelijke regeling. Pagina 10

11 7.6 Het hof heeft onder 17 op blz. 6 van zijn arrest overwogen dat naar de inhoud bezien in overeenstemming met de richtlijnen is gehandeld. In de richtlijn staat met zoveel woorden vermeld dat het administratieve traject wordt hervat als de officier van justitie besluit niet tot vervolging over te gaan. Het hof is er bij de verwerping van dit verweer kennelijk van uitgegaan dat er op 23 november 1994 nog slechts sprake was van een controleonderzoek en dat dit controleonderzoek is voortgezet nadat de officier van justitie mr Kok op 23 november 1994 had meegedeeld op dat moment in een strafrechtelijk onderzoek geen heil te zien. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op hetgeen door J.E. Brendel ter zitting van 18 september 2000 is opgemerkt over het naar de verdachte verrichte onderzoek tussen 23 en 29 november 1994 en op hetgeen daarover is vermeld in het op verzoek van het hof door de FIOD opgemaakte proces-verbaal van 15 december Dat de steller van het middel blijft herhalen dat het steeds om een opsporingsonderzoek is gegaan en niet om controle vermag hieraan niet af te doen. 7.7 Het middel bevat verder de klacht dat het hof niet heeft gereageerd op het verweer dat uit het dossier niet blijkt dat is voldaan aan het in art. 80 lid 2 AWR neergelegde vereiste dat het bestuur van 's Rijks belastingen omtrent de opportuniteit van een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte heeft beslist, althans dat de verwerping van dit oordeel onjuist dan wel ontoereikend gemotiveerd is. 7.8 Op 29 november 1994 hebben [betrokkene 2] en J.E. Brendel telefonisch de resultaten van het voortgezette controleonderzoek besproken. Dit vormde voor J.E. Brendel aanleiding de zaak nogmaals aan de officier van justitie mr Kok voor te leggen. Deze verklaarde zich akkoord met strafrechtelijke vervolging en met aanhouding van de directeur [medeverdachte] en de boekhouder [betrokkene 1]. Hierop wordt het strafrechtelijk onderzoek gestart. De schriftelijke vastlegging van de door de Richtlijn voorgeschreven procedure vindt daarna plaats. Zo wordt op 5 december 1994 een meldingsformulier fiscaal delict opgemaakt door de bevoegde eenheid. De zaak wordt vervolgens in een selectieoverleg op 19 december 1994 formeel verwezen naar het tripartite-overleg, dat op 16 januari 1995 het besluit tot strafrechtelijke vervolging formaliseert. 7.9 Na afronding van het door de FIOD verrichte onderzoek zijn de daarvan opgemaakte processen-verbaal overgedragen aan de officier van justitie Het hof heeft zich in zijn overweging 17 in ongelukkige bewoordingen uitgedrukt. Het heeft immers op het verweer, dat niet blijkt dat het bestuur van 's Rijksbelastingen de hem toekomende opportuniteitstoets heeft verricht, overwogen dat de officier van justitie op het moment dat hij diende te beslissen over de vervolging, de wijze van controle- en opsporing, de beslissingen in de overleggremia die daarin liggen besloten, heeft geaccordeerd en voor zijn rekening genomen. Dat is nauwelijks een begrijpelijke respons te noemen op het verweer dat is gevoerd. Maar het hof heeft overigens ook vastgesteld dat de gang van zaken wellicht formeel niet in overeenstemming met de richtlijn was, maar materieel gezien wel. Het hof heeft met dat oordeel tot uitdrukking gebracht dat alle door de richtlijn voorgeschreven stadia in de overgang tussen de controle- en de opsporingsfase zijn doorlopen, zij het dat de verslaglegging daarvan pas achteraf heeft plaatsgevonden. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. In dit oordeel ligt besloten dat aan alle criteria voor vervolging als vermeld in de richtlijn, waaronder de instemming van het bestuur van 's Rijks belastingen met de vervolging, is voldaan. Het middel gaat er ten onrechte van uit Pagina 11

12 dat van die instemming expliciet moet blijken. Indien aanknopingspunten ontbreken voor het vermoeden dat de verzending door de FIOD van de processen-verbaal van het onderzoek naar de officier van justitie heeft plaatsgevonden zonder instemming van dit bestuur, mag ervan worden uitgegaan dat dit bestuur zijn instemming wel heeft verleend.(9) Voor het hof is niet aangevoerd dat er in deze zaak dergelijke aanknopingspunten zijn. Daarvan blijkt ook niet uit het procesdossier. Het oordeel van het hof, dat de bedoelde instemming vooronderstelt, geeft derhalve geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op het gevoerde verweer, toereikend gemotiveerd Het middel faalt. 8.1 Het zesde middel betreft het door de verdediging gevoerde verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat belastingambtenaren de hun door het Voorschrift informatieverstrekking (Stcrt. 1992, 251) opgelegde geheimhoudingsplicht niet zijn nagekomen. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen: "Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de opsporingsambtenaren hun geheimhoudingsverplichting die uit artikel 67 AWR en het Voorschrift informatieverstrekking (Stcrt , verder VIV 1993) zou voortvloeien, hebben geschonden. Daartoe wordt gesteld dat een rechtstreeks contact van de individuele belastingambtenaren met de officier van justitie of de onder zijn verantwoordelijkheid vallende FIOD-ambtenaren - zoals in casu - gelet op de geheimhoudingsverplichting, is niet (AM, lees; niet is) toegelaten. Dit is slechts voorbehouden aan de contactambtenaar. Nu dat in casu niet zo heeft plaats gevonden, dient een en ander te leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Het hof gaat ervan uit dat de geheimhoudingsverplichting als de VIV 1993 geldt in de strafzaken die hier ter discussie staan. Het betreffen zowel fiscale als commune zaken. De aan de commune zaken ten grondslag liggende feiten - valsheid - zijn immers ook de grondslag voor de vervolging ter zake van de belastingdelicten. Het maken van een onderscheid voorzover het betreft de vraag of de geheimhoudingsverplichting als de voorschriften uit het VIV 1993 in casu van toepassing zijn, met een beroep op de aard van de strafbare feiten, acht het hof niet aanvaardbaar. Het hof overweegt voorts dat de geheimhoudingsverplichting als het voorschrift uit het VIV 1993 een interne dienstnorm betreft waarop de verdachte geen beroep toekomt. Voor zover dit al aan de orde is, is niet komen vast te staan dat de belangen van de verdachte hierdoor zozeer zijn geschaad, dat er aanleiding is het openbaar ministerie op die grond niet ontvankelijk te verklaren." 8.2 Blijkens de voor het hof voorgedragen pleitnotities (pleitnotities I, 30 januari 2002, 5.7) had dit verweer betrekking op het overleg dat de FIOD-ambtenaar J.E. Brendel heeft gevoerd met de officier van justitie Kok over het eventueel instellen van een strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte. Volgens het verweer was deze ambtenaar tot het doen van deze aangifte niet bevoegd, omdat onderdeel 6.3 van het VIV 1993 voorschrijft dat ingeval door belastingambtenaren in de uitoefening van hun functie een strafbaar feit wordt geconstateerd, niet zijnde een strafbaar feit bedoeld in de art. 160 en 162 Sv, dat niet is gepleegd door een ambtenaar, de zaak wordt voorgelegd aan de contactambtenaar AWR van de eenheid. 8.3 Het verweer en het middel gaan er m.i. ten onrechte van uit dat onderdeel 6.3 van het VIV 1993, zoals dat luidde ten tijde van het aanbrengen van deze zaak, ook Pagina 12

13 van toepassing is op door ambtenaren van de belastingdienst geconstateerde strafbare feiten, waarvan de opsporing mede aan hen is opgedragen. Ten aanzien van dergelijke strafbare feiten, en daar gaat het hier over, is de bevoegdheidverdeling neergelegd in de art. 80 en 84 AWR, waaraan in de reeds besproken ATV-richtlijnen nader uitvoering is gegeven. Dat voor dergelijke feiten de geheimhoudingsplicht niet geldt vloeit allereerst voort uit art. 67 AWR zelf. Daarin is immers bepaald dat het ambtenaren van de belastingdienst verboden is gegevens, die hun in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet bekend zijn geworden verder bekend te maken dan voor de uitvoering van de belastingwet nodig is. Waar het gaat om feiten die bij de belastingwet strafbaar zijn gesteld, geldt de geheimhoudingsplicht dus niet voor zover overdracht van de desbetreffende gegevens nodig is voor de strafrechtelijke afdoening. Dit is ook de achtergrond van het antwoord dat de staatssecretaris van Financiën gaf op kamervragen over de aangifteplicht van belastingambtenaren: "De door de Belastingdienst te volgen beleidslijn in de gevallen waarin een ambtenaar van de Belastingdienst kennis krijgt van een strafbaar feit met de opsporing waarvan hij niet is belast (cursivering AM), is vastgelegd in het Voorschrift informatieverstrekking 1993 (VIV). ()"(10) Verder is het VIV 1993 bij besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 december 1998 (Stcrt. 1998, 243) onder meer in die zin gewijzigd dat aan onderdeel van het VIV 1993 de hieronder cursief weergegeven zin is toegevoegd: "6.4. Informatieverstrekking aan opsporingsinstanties Wettelijke plicht tot informatieverstrekking aan de officier van justitie Op grond van het tweede lid van artikel 162 van het WvSv moeten aan de officier van justitie desgevraagd inlichtingen worden verstrekt omtrent strafbare feiten met de opsporing waarvan ambtenaren van de belastingdienst niet zijn belast maar waarvan zij bij de uitvoering van hun werkzaamheden kennis hebben genomen. Dit is de zogenaamde passieve informatieplicht. De hoofden van de eenheden en van de vestigingen van de FIOD kunnen in dit kader op schriftelijk verzoek van de officier van justitie bij hen beschikbare informatie verstrekken voor zover deze van belang is voor de opsporing en/of vervolging van een strafbaar feit. Ten overvloede wordt in dit kader opgemerkt dat informatie omtrent strafbare feiten waarvoor de ambtenaar van de Belastingdienst wél opsporingsbevoegdheid bezit zonder meer aan de officier van justitie kan worden verstrekt." 8.4 Uit het bovenstaande volgt dat de slotsom van het hof, dat de aangevoerde omstandigheid geen reden oplevert voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, juist is, wat er ook zij van de aan die beslissing ten grondslag gelegde motivering. 8.5 Het middel faalt. 9.1 Het zevende middel keert zich tegen de verwerping van het verweer dat ongewaarmerkte kopieën van kasstaten niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen: "De verdediging heeft aangevoerd dat door het ontbreken van de 'corpora delicti' de ten laste gelegde feiten niet kunnen worden bewezen verklaard. De originele bijlagen bij het aanvangsdossier ontbreken immers. De kopieën zijn niet voor 'kopie conform' getekend door het openbaar ministerie. Bij deze stand van zaken is geen verificatie Pagina 13

14 mogelijk en worden derhalve bij gebreke daarvan betwist. Het hof overweegt hieromtrent het volgende Naar het oordeel van het hof staat vast dat de originele bijlagen die zouden zijn gehecht aan het inleidende proces-verbaal van de opsporingsambtenaren, de op 20 december 1995 gedateerde memorie van toelichting, afwezig zijn. Uit een oogpunt van een goede procesorde, waaronder begrepen een - gelet op de aard van de verweten strafbare gedragingen - deugdelijk bewijsmateriaal, dienen de originele bescheiden, althans gewaarmerkte afschriften daarvan, die immers onderdeel zijn van de bedrijfsadministratie, in het dossier aanwezig te zijn. Thans kunnen alleen de ongewaarmerkte kopieën van die bescheiden voor het bewijs worden gebruikt. Dit is echter geen zodanig gebrek dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting van deze kopieën, nu deze kopieën als zodanig kunnen dienen als 'andere geschriften', als bedoeld in artikel 344, eerste lid aanhef en onder ten vijfde Wetboek van Strafvordering. Voor de bewijslevering is van belang dat uit een op 14 oktober 1996 door de opsporingsambtenaren Van Rijen en Van Rossem opgemaakt proces-verbaal blijkt dat deze bescheiden (waaronder kasstaten van de jaren 1989 t/m medio 1994 van [verdachte]/[a]-filialen, computeruitdraaien waaruit de werkelijke gerealiseerde filiaalomzetten blijken en notities) op 12 december 1994 bij [verdachte]/[a] B.V. in beslag zijn genomen. Uit de memorie van toelichting van 20 december 1994 (bedoeld zal zijn 1995, AM) blijkt dat de aan de hand van de computeruitdraaien en handgeschreven vastleggingen verkregen omzetgegevens (die volgens getuigen de werkelijk gerealiseerde omzetten betroffen) zijn vergeleken met de in de administratie van [verdachte]/[a] B.V. geboekte omzetgegevens op de kasstaten, welke kasstaten mede als basis hebben gediend voor de financiële verantwoording in de jaarstukken. De verschillen die hieruit naar voren zijn gekomen zijn door de opsporingsambtenaren in de memorie van toelichting van 20 december 1994 (1995, AM) in een aantal overzichten verwerkt. Weliswaar kunnen de originele stukken niet worden geverifieerd, maar daar staat tegenover dat het voor uiterst onwaarschijnlijk moet worden gehouden dat de opsporingsambtenaren van de FIOD in hun memorie van toelichting gebruik zouden hebben gemaakt van eerst door hen zelf vervalste gegevens. Naar het oordeel van het hof is er zelfs geen begin van aannemelijkheid dat het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de ambtenaren van de FIOD zodanige onjuistheden zou bevatten, dat daarmee tevens de betrouwbaarheid van dat proces-verbaal zou wegvallen. De conclusie is dan ook dat het hof de kopieën, waar nodig, voor het bewijs zal gebruiken. Het acht deze voldoende betrouwbaar en redengevend voor de bewezenverklaring." 9.2 Het hof heeft dus vastgesteld dat een deel van de administratie van verdachte na de inbeslagneming daarvan in het ongerede is geraakt, dat daarvan wel kopieën beschikbaar zijn die weliswaar niet 'kopie conform' zijn getekend, maar waarvan wel aannemelijk is dat zij overeenstemmen met de originelen. Deze oordelen zijn van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk. Zij kunnen in cassatie niet met succes worden bestreden. Voorts heeft de verdediging van het hof alle gelegenheid gehad de gang van zaken met betrekking tot de verdwenen originelen te onderzoeken en getuigen te ondervragen over het ontstaan van de kopieën en hun relatie met de originelen. 9.3 De klachten dat het hof deze kopieën niet als in art. 344 lid 1 onder 5 Sv bedoelde 'andere geschriften' had mogen aanmerken en dat als de in die bepaling genoemde 'andere bewijsmiddelen' alleen de originele bescheiden kunnen gelden, falen omdat deze stellingen geen steun vinden in het recht. Evenmin als afgeleverde drugs Pagina 14

15 inbeslaggenomen moeten zijn om tot een veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben daarvan te kunnen worden veroordeeld, is het nodig dat de valse factuur ter beschikking is wanneer een verdachte ervan wordt beschuldigd die factuur valselijk te hebben opgemaakt. Het bewijs daarvan kan ook op andere bewijsmiddelen steunen. Hetzelfde geldt voor de onderhavige zaak. De vergelijking met het in het middel genoemde arrest HR 9 november 1993, NJ 1994, 429 gaat niet op. In die zaak was immers van het zoekgeraakte bewijsstuk geen kopie, laat staan een kopie waarvan kon worden aangenomen dat deze overeenstemde met het origineel. De noodsprong om dan maar het in het vernietigde vonnis weergegeven gedeelte van het verloren proces-verbaal tot de bewijsmiddelen te rekenen kon de toets der kritiek niet doorstaan. Een dergelijke situatie doet zich in dit geval niet voor. 9.4 Het middel faalt ook voor zover het erover klaagt dat door deze gang van zaken niet is voldaan aan het voorschrift van art. 301 Sv. Het hof heeft immers de stukken waarop het heeft recht gedaan ter zitting voorgehouden. 9.5 Het middel faalt Het achtste en laatste middel betreft een door het hof afgewezen verzoek tot het horen van de officier van justitie mr Kok als getuige. Het middel klaagt erover dat het hof bij de afwijzing van dit verzoek een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. Het middel wijst erop dat de verdediging bij brief van 23 februari 2001 aan de A-G bij het hof om het verhoor van deze getuige heeft verzocht, dat deze het verzoek heeft afgewezen en dat het hof ter terechtzitting van 31 mei 2001 heeft beslist dat het de noodzaak tot het horen van mr Kok als getuige niet inzag Het middel miskent dat het hof reeds op de zitting van 15 maart 2001 op het bedoelde verzoek heeft beslist. Blijkens het proces-verbaal van die zitting is daartoe overwogen: "dat het hof op voorhand niet van oordeel is dat door het achterwege blijven van oproeping van de officier van justitie Kok als getuige de verdachte in het belang van zijn verdediging wordt geschaad, maar dat wellicht de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] aanleiding kunnen zijn om alsnog mr. Kok als getuige ter terechtzitting te horen." Hieruit blijkt dat het hof het verzoek van 23 februari 2001 heeft afgewezen op grond van het juiste, in art. 288 lid 1 onder c Sv gegeven, criterium, namelijk of de verdediging door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs in zijn belang is geschaad. Tevens heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de ontwikkelingen in het onderzoek ter terechtzitting het misschien nog wenselijk zouden kunnen maken mr. Kok alsnog te horen. Ter terechtzitting van 31 mei 2001 heeft de verdediging meegedeeld geen afstand te doen van mr Kok als getuige. Het hof heeft kennelijk die mededeling welwillend verstaan - de beslissing over het oproepen van mr. Kok als getuige was immers al genomen - en erin een nieuw verzoek gelezen om mr. Kok alsnog als getuige te horen. Het hof heeft in respons daarop overwogen dat: "het hof, mede gelet op hetgeen hieromtrent in het proces-verbaal van 15 maart 2001 al is beslist, naar aanleiding van het verhoor van [getuige 1] en [getuige 2] geen noodzaak ziet tot het horen van officier van justitie Kok als getuige, zodat het verzoek van de verdediging hiertoe wordt afgewezen." 10.3 De klacht dat het hof ter afwijzing van het verzoek van 23 februari 2001 het Pagina 15

16 noodzaakcriterium heeft gehanteerd faalt dus bij gebrek aan feitelijke grondslag De afwijzing van het verzoek is voorts niet onbegrijpelijk. De door de verdediging opgegeven reden voor het horen van mr Kok was namelijk dat hij wellicht enig licht zou kunnen werpen op de wijze waarop de getuige [getuige 2] door de belastingdienst is benaderd en op de stelling dat hem in ruil voor een getuigenis toezeggingen zouden zijn gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de getuige [getuige 2] in geen enkel opzicht kan worden beschouwd als een kroongetuige aan wie onherroepelijke toezeggingen zijn gedaan. Uit de stukken van het geding blijkt verder dat mr Kok niet bij de gesprekken tussen [getuige 2] en de belastingambtenaren betrokken is geweest. 's Hofs beslissing dat het achterwege blijven van zijn verhoor geen benadeling van het verdedigingsbelang zou meebrengen is gelet op dit een en ander voldoende gemotiveerd Het middel faalt. 11. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld en kunnen, wellicht met uitzondering van het vijfde en het zesde middel, met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. 12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 HR 26 april 1988, NJ 1989, 390, m.nt. ThWvV, en HR 13 mei 1997, NJ 1998, 481, m.nt. Sch. 2 EHRM 25 februari 1993 (Funke), NJ 1993, 485, m.nt. Kn, EHRM 17 december 1996 (Saunders), NJ 1997, 699, m.nt. Kn, en EHRM 3 mei 2001 (JB), NJ 2003, 354, m.nt. Sch. 3 Een respons van het hof op dit verweer had trouwens niet misstaan, gelet op de ruime aandacht die op verschillende zittingen aan dit verweer is besteed en de vele getuigen die in verband daarmee zijn opgeroepen. 4 Zie de in noot 1 genoemde arresten en HR 29 oktober 1997, NJ 1997, 232, m.nt. Sch. 5 Hetgeen ten zeerste de vraag is; zie HR 31 oktober 1989, NJB 1989, nr. 281; HR 9 maart 1993, NJ 1993, 633; DD Bijv. HR 3 oktober 2000, NJ 2001, 721 rov. 3.7 onder a; HR 27 februari 2001, nr /99, rov Vgl. HR 4 november 1997, NJ 1998, 157; HR 25 juni 2002, nr /01. 8 Inmiddels vervangen door de Aanwijzing van 12 december 2000, Stcrt. 2001, HR 24 juni 1997, NJ 1997, 724 en HR 24 november 1987, NJ 1988, 617; HR 13 december 1988, NJB 1989, nr Persbericht van het ministerie van Financiën van 13 juli 1998, nr. 98/126. Pagina 16

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2001:AD4466

ECLI:NL:HR:2001:AD4466 ECLI:NL:HR:2001:AD4466 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-11-2001 Datum publicatie 21-03-2002 Zaaknummer 03391/00 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD4466

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:HR:2006:AW3559 ECLI:NL:HR:2006:AW3559 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 03-10-2006 Datum publicatie 02-07-2008 Zaaknummer 01447/05 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW3559

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833 ECLI:NL:PHR:2014:1700 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 01-07-2014 Datum publicatie 26-09-2014 Zaaknummer 12/04833 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 Instantie Datum uitspraak 16-05-2012 Datum publicatie 16-05-2012 Zaaknummer 20-002733-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHSHE:2017:978 ECLI:NL:GHSHE:2017:978 Instantie Datum uitspraak 17-02-2017 Datum publicatie 10-03-2017 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-003836-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Hof Amsterdam 19 januari 2011, nr. 23-001234-09 VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 december 2008 in de

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant bij brief gedateerd 10 februari 2005 zijn

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483 ECLI:NL:HR:2014:2652 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 09-09-2014 Datum publicatie 10-09-2014 Zaaknummer 13/01257 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043

ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 ECLI:NL:PHR:2010:BN0043 Instantie Datum uitspraak 16-11-2010 Datum publicatie 16-11-2010 Zaaknummer 09/03684 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Parket bij de Hoge Raad

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917 ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 11-12-2003 Datum publicatie 12-12-2003 Zaaknummer 3498-01 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204 ECLI:NL:HR:2015:3021 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-10-2015 Datum publicatie 14-10-2015 Zaaknummer 14/05204 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2082,

Nadere informatie

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard.

1. De Rechtbank Amsterdam heeft op 30 december 2014 het door klager op de voet van art. 552a Sv ingediend klaagschrift ongegrond verklaard. ECLI:NL:PHR:2016:86 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie 05-01-2016 Datum publicatie 08-03-2016 Zaaknummer 15/02696 Formele relaties Rechtsgebieden Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:385, Gevolgd

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Uitspraak op het hoger beroep van * ^ p n i a w a ï i i b.v., gevestigd te > hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: Raad vanstate 201109405/1 /V4. Datum uitspraak: 20 september 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r Nr. 35.889 27 juni 2001 YS Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te `s-hertogenbosch van 3 december 1999,

Nadere informatie

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba BESLISSING gegeven naar aanleiding van diverse verzoeken van de verdediging in de strafzaak in

Nadere informatie

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11 ECLI:NL:GHSHE:2015:3566 Instantie: Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak: 16-09-2015 Datum publicatie: 17-09-2015 Zaaknummer: 20-002514-14 Rechtsgebieden: Materieel strafrecht Strafprocesrecht Bijzondere

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr.

ECLI:NL:HR:2013:898. 1 Geding in cassatie. 2. Beoordeling van het eerste middel. Uitspraak. 8 oktober 2013. Strafkamer. nr. ECLI:NL:HR:2013:898 Uitspraak 8 oktober 2013 Strafkamer nr. 11/04842 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 september 2011,

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r nr. 24.702 12 oktober 1988 AHN Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden

Nadere informatie

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak vonnis GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO Parketnummer: 500.00480/17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak tegen de verdachte: R.M.C., geboren op Curaçao, wonende

Nadere informatie

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM parketnummer: X uitspraak: 21 juli 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK ECLI:NL:GHAMS:2016:5593 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-001668-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2006:AU8286

ECLI:NL:HR:2006:AU8286 ECLI:NL:HR:2006:AU8286 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 17-10-2006 Datum publicatie 17-10-2006 Zaaknummer 01599/05 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU8286

Nadere informatie

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom Nadere conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda (stuk A 2005/1/13)

Nadere informatie

1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd Uitspraak 13 januari 2015 Strafkamer nr. 14/02438 H Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-gravenhage van

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 Instantie Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-000203-14 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Bewijs. Strafzaken. Bewijsvoering. Onrechtmatig verkregen bewijs. Toelaatbaarheid. Beoordeling door de rechter Datum 23 maart 2004 Copyright and disclaimer Gelieve

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06 ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-03-2007 Datum publicatie 06-03-2007 Zaaknummer 00636/06 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches.

1.2. Het Gerechtshof heeft nagelaten te onderzoeken hoe de Belgische autoriteiten de beschikking hebben gekregen over de deze microfiches. MIDDEL 1 Schending en/of verkeerde toepassing van het Nederlands recht, waaronder mede begrepen schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-inachtneming

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:643. 1 Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2015:643. 1 Geding in cassatie. Uitspraak ECLI:NL:HR:2015:643 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 20-03-2015 Datum publicatie 20-03-2015 Zaaknummer 13/03959 Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:521, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:1943,

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 13 JANUARI 2015 P.14.0564.N/l Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0564.N inverdenkinggestelde, eiseres, met als raadsman mr. toor te kiest,. _ advocaat bij de balie te Gent, met kan - waar de eiseres

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 29 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5286 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 29-11-2016 Datum publicatie 13-12-2016 Zaaknummer 23-000227-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING HET HOF VAN JUSTITIE VAN SURINAME BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING Gelezen het namens [klager] ingediend verzoekschrift, welke ertoe strekt dat het Hof

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 29 SEPTEMBER 2015 P.14.0900.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0900.N N S, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Joost Peeters, advocaat bij de balie te Antwerpen. I. RECHTSPLEGING VOOR HET

Nadere informatie

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN S T R A F V O N N I S in de zaak tegen de verdachte: ARWM, geboren te curaçao, wonende te Sint Maarten. 1. Onderzoek van de zaak Het onderzoek ter openbare terechtzitting

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 Instantie Datum uitspraak 17-10-2011 Datum publicatie 25-10-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-003332-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117

ECLI:NL:RBOVE:2016:1117 ECLI:NL:RBOVE:2016:1117 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 04-04-2016 Datum publicatie 04-04-2016 Zaaknummer 08/993061-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belastingrecht nummers 11/00311 en 11/00312 uitspraakdatum: 20 september 2011 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna:

Nadere informatie

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx LJN: BK6789, Gerechtshof 's-gravenhage, 22-000700-08 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: 16-12-2009 16-12-2009 Straf Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Computercriminaliteit.

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5390 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-11-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 23-003117-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016. ECLI:NL:GHAMS:2016:5663 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-09-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-000259-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z Gerechtshof te 's-gravenhage twaalfde enkelvoudige belastingkamer 8 oktober 1999 Nr. BK-97/01395 PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 27 mei 1998 Rapportnummer: 1998/191

Rapport. Datum: 27 mei 1998 Rapportnummer: 1998/191 Rapport Datum: 27 mei 1998 Rapportnummer: 1998/191 2 Klacht Op 26 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Bonn (Duitsland) met een klacht over een gedraging van

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 01-06-2017 Datum publicatie 01-06-2017 Zaaknummer 09/852030-17 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158

ECLI:NL:HR:2017:479. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/01158 ECLI:NL:HR:2017:479 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 21-03-2017 Datum publicatie 21-03-2017 Zaaknummer 16/01158 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:167,

Nadere informatie

Onderwerp: Uitvoeringsregeling informatieverstrekking 2014. De directeur van de gemeenschappelijke regeling Cocensus ;

Onderwerp: Uitvoeringsregeling informatieverstrekking 2014. De directeur van de gemeenschappelijke regeling Cocensus ; Besluit 2013/D007 Onderwerp: Uitvoeringsregeling informatieverstrekking 2014. De directeur van de gemeenschappelijke regeling Cocensus ; gericht op de uitvoering van de werkzaamheden welke op grond van

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 5 APRIL 2016 P.15.0005.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0005.N C G P P, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Koenraad Compernolle, advocaat bij de balie te Brugge, met kantoor te 8340

Nadere informatie

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend. Uitspraak Commissie van Beroep 2016-004 d.d. 2 februari 2016 (mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, drs. P.H.M. Kuijs AAG, mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. G.A. van de Watering,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470 ECLI:NL:RBDHA:2014:14470 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 19-11-2014 Datum publicatie 15-04-2015 Zaaknummer 14_7761 OB Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Bodemzaak Eerste aanleg

Nadere informatie

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 Rapport Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071 2 Klacht Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Groningen, met een klacht over een gedraging van regionale

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:HR:2012:BT8778 ECLI:NL:HR:2012:BT8778 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-01-2012 Datum publicatie 10-01-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 10/02260 P Conclusie:

Nadere informatie

2. Namens verzoeker heeft mr Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.

2. Namens verzoeker heeft mr Lina, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld. ECLI:NL:PHR:2000:AA5730 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 09-05-2000 Datum publicatie 09-10-2002 Zaaknummer 00386/99 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5730 Rechtsgebieden

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 JUNI 2015 P.15.0224.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0224.N L S P V H, inverdenkinggestelde, eiser, met als raadsman mr. Hans Rieder, advocaat bij de balie te Gent, tegen 1. L F, burgerlijke

Nadere informatie

CENTRALE RAAD VAN BEROEP MEERVOUDIGE KAMER U I T S P R A A K

CENTRALE RAAD VAN BEROEP MEERVOUDIGE KAMER U I T S P R A A K CENTRALE RAAD VAN BEROEP MEERVOUDIGE KAMER 08/5117 WWB 08/5118 WWB U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante) en [appellant] (hierna: appellant), beiden wonende te Amsterdam,

Nadere informatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie

LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523. Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011. Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie LJN: BP4803, Hoge Raad, 10/04523 Datum uitspraak: 20-05-2011 Datum publicatie: 20-05-2011 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Onteigening. Verzuim tot betekening cassatieverklaring

Nadere informatie

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110 Rapport Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110 2 Klacht Verzoeker, een Afghaanse asielzoeker, klaagt over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie

Nadere informatie

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

betreft: [klager] datum: 8 september 2014 nummer: 14/794/GA betreft: [klager] datum: 8 september 2014 De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 5 NOVEMBER 2013 P.12.1784.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.1784.N R A C, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Henry Van Burm, advocaat bij de balie te Gent. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei 2013. Rapportnummer: 2013/047

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei 2013. Rapportnummer: 2013/047 Rapport Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht Datum: 6 mei 2013 Rapportnummer: 2013/047 2 Klacht Verzoeksters klagen over de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen van

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000669-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 27 augustus 1985,

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222 Rapport Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222 2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Maastricht geen uitvoering heeft gegeven aan de door het gerechtshof te 's-hertogenbosch

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2007:208

ECLI:NL:GHARN:2007:208 ECLI:NL:GHARN:2007:208 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 25-05-2007 Datum publicatie 11-04-2016 Zaaknummer 21-004591-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:959. Wetboek van Strafvordering 51f ECLI:NL:HR:2017:221 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 14-02-2017 Datum publicatie 14-02-2017 Zaaknummer 14/03452 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:629

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 11 FEBRUARI 2014 P.12.0989.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest P.12.0989.N J C K J, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Eric Pringuet, advocaat bij de balie te Gent, tegen BELGISCHE STAAT, fod Financiën,

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER. Beslissing van 24 juli 2003 in de zaak onder rekestnummer 90/2003 GDW van:

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER. Beslissing van 24 juli 2003 in de zaak onder rekestnummer 90/2003 GDW van: GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 24 juli 2003 in de zaak onder rekestnummer 90/2003 GDW van: destijds toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te, thans gerechtsdeurwaarder

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012

Rapport. Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012 Rapport Rapport over een klacht over de (hoofd)officier van justitie te Den Haag en de griffie van de rechtbank Den Haag. Datum: 12 december 2012 Rapportnummer: 2012/197 2 Klacht Verzoeker is in 2005 het

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop JURISPRUDENTIE STRAFRECHT Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop HR uitspraken 10 februari 2015 Beslissingen voorlopige hechtenis (Cassatie in het belang der wet) HR:2015:247 HR:2015:255 HR:2015:256

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 30-03-2010 Datum publicatie 05-01-2016 Zaaknummer 200.015.254-01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 240 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Uitleveringswet en de Wet economische delicten betreffende de bepalingen aangaande de procedure

Nadere informatie

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 Rapport Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325 2 Klacht Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo tot het moment van indienen van de klacht bij de Nationale

Nadere informatie

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel Rapport Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan derden. Oordeel Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gedeeltelijk gegrond.

Nadere informatie