Voorwoord. Jaargang 2014 van het NTE wordt afgesloten met een dubbelnummer.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Voorwoord. Jaargang 2014 van het NTE wordt afgesloten met een dubbelnummer."

Transcriptie

1 Voorwoord Jaargang 2014 van het NTE wordt afgesloten met een dubbelnummer. De eerste twee artikelen staan in het teken van het streven naar een toename van het aandeel van energie uit hernieuwbare energiebronnen. Het lijdt geen twijfel dat de ontwikkeling van de verduurzaming van de energievoorziening binnen de EU in hoge mate te danken is aan stimulering vanuit de overheid. Inmiddels is echter ook de keerzijde van die stimulering voor de energiemarkt zichtbaar. Mrs. Pierrette Gaasbeek en Mariska van de Sanden beschrijven hoe de Europese Commissie met de Richtsnoeren milieu-en energiesteun de balans zoekt tussen het faciliteren van steunverlening enerzijds en het stimuleren van marktwerking anderzijds. Mr. Joris Gazendam ontwaart een frisse bries voor windenergie op zee. Hij beschrijft hoe de Nederlandse wetgever met het wetsvoorstel Windenergie op zee een andere koers is ingeslagen voor het oprichten van windparken op zee omdat het binnen het huidige juridisch kader niet mogelijk is de opwekcapaciteit op zee voldoende uit te breiden om de Europese duurzaamheidsdoelstellingen te halen. De auteur plaatst enkele kritische kanttekeningen, onder meer bij de volgtijdelijkheid van dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel over de aanleg van een elektriciteitsnet op zee en de consequenties van het wetsvoorstel voor bestaande vergunninghouders. In de volgende twee artikelen draait het om netten. In de bijdrage van mr. drs. Marinke Israëls en drs. ing. Wim Mans gaat het om de verplichte aansluiting op een warmtenet. Op die verplichting is een uitzondering mogelijk indien een gelijkwaardig alternatief wordt toegepast. De interpretatie van de gelijkwaardigheid van een alternatief geeft aanleiding tot discussie, de auteurs schetsen drie relevante interpretatiekaders en geven hun visie hierop. Het tweede artikel over netten betreft de schade aan kabels en leidingen. Mrs. Sebastiaan van de Kant en Peter van Huizen geven een jurisprudentieoverzicht op hoofdlijnen van zaken over kabel- en leidingschade sinds de invoering van de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION). Uit het overzicht blijkt dat veel onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van de WION en de reikwijdte van de aansprakelijkheidsartikelen en de zorgplichten. De cirkel is rond met de annotatie van de hand van mr. Sander van Hees bij het Ålands Vindkraft arrest van het Europese Hof van Justitie. Dit is immers een illustratieve casus uit de praktijk van de stimulering door de overheid van duurzame energie, die in het eerste artikel van Pierrette Gaasbeek en Mariska van de Sanden is beschreven. De rubrieken Wet- en regelgeving en Jurisprudentie illustreren de impact van de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op de juridische vormgeving van de energiesector. Besluiten van de ACM worden door het CBb kritisch getoetst waarbij de onderwerpen, alleen al in de rubrie- en beperking van netverliezen gas, de toepassing van de vijfsecondenregel bij de aansluiting van lichtmasten en de wijziging van de toegestane inkomsten voor een individuele netbeheerder als gevolg van het vervallen van de nacalculatie van de eenmalige aansluitvergoeding. In het liberaliseringsproces en van dit rechtscollege in combinatie met jarenlange ervaring met de principes van marktordening zeer bepalend. Bovendien verlopen onder meer door het toenemend gebruik van zogenaamde regiezittingen de verkort. Het is dan ook opmerkelijk te noemen dat bij het kabinet het plan bestaat het CBb op te heffen en de taken van het CBb onder te brengen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gelet op de genoemde verworvenheden voor de energiesector kan deze ontwikkeling in de sector ongetwijfeld op bijzondere belangstelling rekenen. Namens de redactie, Michelle de Rijke Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 181

2 Richtsnoeren milieu- en energiesteun Op zoek naar de balans tussen steun en marktwerking bij hernieuwbare energie mr. P.B. Gaasbeek en mr. M.A.M.L. van de Sanden * De afgelopen jaren zijn veel steunmaatregelen toegekend ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen. Recent onderzoek van de Europese Commissie (hierna: Commissie) laat zien dat de lidstaten in 2012 EUR 41 miljard hebben uitgegeven om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen te stimuleren. 1 In totaal was het aandeel duurzame energie in de totale energieconsumptie in de Europese Unie (hierna: EU) in ,1 procent. Sinds 2004 groeide in alle lidstaten het aandeel van hernieuwbare bronnen in het eindverbruik van energie. De grootste stijging werd genoteerd in Zweden (van 38,7 procent naar 51 procent), Denemarken (van 14,5 procent naar 26 procent), Oostenrijk (van 22,7 procent naar 32,1 procent), Griekenland (van 7,2 procent naar 14,1 procent) en Italië (van 5,7 procent naar 13,5 procent). In Nederland steeg het aandeel van 1,9 procent naar 4,5 procent. 2 De stimulering van hernieuwbare energiebronnen heeft duidelijk vruchten afgeworpen, maar tegelijkertijd ook een ontwrichtend effect op de markt gehad. Marktpartijen kregen te maken met negatieve elektriciteitsprijzen, de afwaardering van hun activa en de noodzaak om Bovendien rezen de kosten voor dit alles de pan uit en ontstond voor energie-infrastructuur een slecht investeringsklimaat. 3 In de herziene Richtsnoeren milieu- en energiesteun (hierna: de Richtsnoeren) 4, die op 1 juli 2014 in werking zijn getreden, tracht de Commissie de positieve en negatieve effecten van steun aan hernieuwbare energie beter in balans te brengen. In dit artikel geven wij aan hoe de Commissie die balans tracht te herstellen Staatssteun: art. 107 VwEU De Richtsnoeren bieden allereerst een algemeen beoordelingskader voor de vraag of bij milieu- en energiesteun in strijd met het staatssteunverbod wordt gehandeld zoals neergelegd in art. 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VwEU). Uitgangspunt van het staatssteunverbod is dat iedere door de staat of met staatsmiddelen bekostigde begunstiging van een onderneming verboden is, wanneer een vervalsing van de mededinging dreigt en de steun gevolgen kan hebben voor het handelsverkeer tussen lidstaten. 6 Dit is een uitvloeisel van de door de EU nagestreefde marktwerking. Immers, voorkomen moet worden dat bepaalde bedrijven voordelen krijgen ten opzichte van andere bedrijven en daarmee de concurrentie wordt verstoord. Soms is overheidssteun echter noodzakelijk, bijvoorbeeld omdat bepaalde goederen en/of diensten anders niet op de markt zouden worden gebracht of omdat Europese doelstellingen anders niet zouden worden behaald. Om hiervoor overheidssteun mogelijk te maken, kunnen steunmaatregelen verenigbaar met de interne markt zijn. 7 Hierbij maakt het VwEU een onderscheid tussen steunmaatregelen die van rechtswege verenigbaar zijn met de interne markt en steunmaatregelen die eerst door de Commissie worden getoetst. Op grond van art. 108, lid 3, VwEU moeten de laatstgenoemde steunmaatregelen worden aangemeld bij de Commissie en moet de Commissie haar goedkeuring geven, alvorens de steun daadwerkelijk mag worden toegekend aan een onderneming (zogenoemde standstill bepaling). De Commissie heeft ter bevordering van de rechtszekerheid in een aantal verordeningen en richtsnoeren uitgangspunten en regels neergelegd op basis waarvan beoordeeld kan worden of de steunmaatregel verenigbaar kan worden geacht met de interne markt. Voor duurzame energiemaatregelen tot een bedrag van EUR ,- geldt de de minimis-regeling. 8 Voor bedragen tot EUR 7,5 miljoen geldt de Algemene Groepsvrijstellingsverordening 9 en voor steunmaatregelen * Pierrette Gaasbeek en Mariska van de Sanden zijn beiden advocaat bij Bird & Bird LLP te Den Haag. 1. Europese Commissie, Interim report, Subsidies and costs of EU Energy, 10 oktober 2014, p Eurostat, Share of renewables in energy consumption up to 14% in 2020, newsrelease 37/2014, 10 maart European Commissioner for Energy, G.H. Oettinger, Key Note Speech, Rotterdam, 19 June Zie ook persbericht Europese Commissie, M. Vestager, IP/14/2122 van 25 november Richtsnoeren inzake milieu- en energiesteun, PbEU C 200/1 van 28 juni In dit artikel zijn de ontwikkelingen bijgewerkt tot 1 november Zie art. 107, lid 1 VwEU en de ontwerp-mededeling van de Commissie betreffende het begrip staatssteun in art. 107, lid 1 VwEU, te vinden op: consultations/2014_state_aid_notion/draft_guidance_ nl.pdf. 7. Art. 107 lid 2 (van rechtswege verenigbaar) en lid 3 (na goedkeuring verenigbaar) VwEU. 8. Verordening 1407/ Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

3 Richtsnoeren milieu- en energiesteun boven EUR 7,5 miljoen zijn de hier centraal staande Richtsnoeren van belang. 2. Aanleiding herziening richtsnoeren De richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming die op 1 april 2008 in werking waren getreden (hierna: Richtsnoeren 2008), golden tot uiterlijk 31 december De Commissie heeft dit moment aangegrepen om nieuwe richtsnoeren op te stellen die enerzijds gericht zijn op het behalen van de en 2030-doelstellingen en anderzijds om de uitgangspunten van de moderniseringsoperatie voor het staatssteunbeleid te verwerken. Dat de Commissie haast had met het doorvoeren van de herziene Richtsnoeren blijkt uit het feit dat de Richtsnoeren geruime tijd vóór 31 december 2014 in werking zijn getreden en 2030-doelstelling en staatssteun Het is voor het behalen van de ambitieuze en 2030 doelstellingen 11 op het gebied van milieu onvermijdelijk enige vorm van overheidssteun te verlenen. De link tussen deze twee onderwerpen is zo dan ook gemakkelijk gelegd. Eén van de doelstellingen van de EU is om in % van de energie op te wekken uit hernieuwbare energiebronnen; voor 2030 is het doel zelfs 27%. Al in de voorloper van de Richtsnoeren de Richtsnoeren 2008 werd de categorie steun voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen besproken. Ook in de richtsnoeren daarvoor (2001), kwamen categorieën als steun aan energiebesparende maatregelen en maatregelen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen aan de orde. 12 De afgelopen jaren zijn door de lidstaten derhalve veel steunmaatregelen toegekend ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen. Hierdoor is het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in de energiemix enorm gegroeid en komt de doelstelling van 20% in zicht. De wijze waarop de steun werd gegeven, heeft er echter ook voor gezorgd dat hernieuwbare energiebronnen niet altijd gevoelig waren voor prijssignalen, wat op haar beurt weer heeft geleid tot marktverstoringen. 13 Dit gold met name voor steun in de vorm van feed-in tarieven. Bij feed-in tarieven krijgt de producent een terugleveringsvergoeding per kwh, ongeacht de vraag naar elektriciteit en de prijs op dat moment. De opwek van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen was hierdoor ongevoelig voor prijsprikkels. Dit gold niet voor elektriciteit geproduceerd op basis van traditionele energiebronnen en deze werden hierdoor dan ook van de markt gedrukt. Bovendien werd het garanderen van de leveringszekerheid en stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk een uitdaging, omdat het aanbod van hernieuwbare energie zeer wisselvallig is, mede omdat een groot deel weersafhankelijk is. 14 Om te voorkomen dat de leveringszekerheid en stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk in gevaar kwamen, besloten sommige lidstaten om ook steun toe te kennen aan traditionele energiebronnen, die als back-up capacity moe(s) ten dienen. Het resultaat van dit alles was dat zowel de hernieuwbare als de traditionele energiebronnen gesubsidieerd enorm opliepen (en daarmee ook de energieprijs). Kortom, de balans was zoek. De Commissie heeft als belangrijkste doel bij haar toezicht op het verlenen van staatssteun op het gebied van milieubescherming dat wordt gegarandeerd dat de steun daadwerkelijk leidt tot een hoger milieubeschermingsniveau en geen sprake is van een verkapte maatregel om in wezen andere doelstellingen te bereiken, dan wel dat tegenovergestelde effecten worden bereikt. Daarvan was wel sprake onder de Richtsnoeren Immers, zowel hernieuwbare als traditionele energiebronnen werden gesteund. De Commissie stond dan ook voor de taak om de Richtsnoeren zodanig te herzien dat de balans werd hersteld. Om dit te bereiken hanteert de Commissie thans in de nieuwe Richtsnoeren het uitgangspunt dat steun aan hernieuwbare energiebronnen die voldoende uitgerold zijn op de markt ( volwassen zijn ), niet meer nodig zijn en moet worden afgebouwd. 15 Daarnaast moet er altijd enige vorm van prijsprikkel blijven, waardoor ongelimiteerde opwek, ongeacht de vraag, wordt voorkomen. 9. Verordening nr. 651/2014, Hoofdstuk III, deel 7, Pb. 2014, L 187/ Richtsnoeren inzake milieusteun, PbEU C 82/1 van 1 april De 2020-doelstelling houdt in dat 20% van de broeikasemissies moeten zijn verminderd, het aandeel hernieuwbare energiebronnen moet zijn gestegen tot 20% en de ten opzichte van Daarnaast is beoogd een hulpbron- te behalen. Zie COM(2011) 21 van 26 januari 2011 en COM(2011) 571 van 20 september In januari 2014 kwam de Europese Commissie met doelstellingen voor De pijlers hiervan zijn: i) een reductie van de broeikasgasemissies met 40% ten opzichte van 1990, ii) een Uniebrede bindende doelstelling van het aandeel hernieuwbare energie van ten minste 27%; iii) nieuwe ambities voor en een stel nieuwe indicatoren die moeten zorgen voor een concurrerend en betrouwbaar energiesysteem. Zie Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio s, Een beleidskader voor klimaat en energie in de periode , COM (2014) 15 van 22 januari Zie ook COM (2010) 2020 van 3 maart 2010 en COM (2010) 639 van 10 november De Raad voor de Europese Unie heeft hier op 24 oktober 2014 mee ingestemd (SN 79/14). Zie ook Kamerstukken 2014/15, , nr Pb 2001, C 37/3 februari 2001, Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu. 13. Zie par. 89 e.v. Richtsnoeren. Zie ook ACER, European Energy Regulation: A Bridge to 2025, public consultation ACER: Energy Regulation, A Bridge to 2025, conclusions paper, 19 september Europese Commissie, Consultatie paper Richtsnoeren milieu- en energiesteun , 11 maart 2013, p Paragraaf 6 Richtsnoeren. Zie ook Energy and environmental state aid guidelines frequently asked questions, 9 April 2014, IP/14/400. Ook de Raad heeft meer dan eens opgeroepen tot het afbouwen van milieuschadelijke subsidies, zie onder meer de conclusies van 23 mei Zie tevens de Mededeling De interne energiemarkt tot stand brengen en daarbij overheidsinterventie zo goed mogelijk inzetten C(2013) 7243 van 5 november 2013 en de daarbij behorende documenten. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 183

4 Richtsnoeren milieu- en energiesteun Modernisering Voorts heeft de Commissie de herziening aangegrepen om de doelstellingen van het moderniseringsbeleid voor staatssteun door te voeren. Hiermee realiseert de Commissie dat zij de gemeenschappelijke kenmerken van steun, ongeacht waar de steun op ziet, op gelijke wijze behandelt. 16 De Commissie heeft hier onder meer uitdrukking aan gegeven door in de Richtsnoeren uitgebreid in te gaan op de gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen. Ook verruimen de Richtsnoeren de mogelijkheden om hernieuwbare energie te stimuleren, wat past in de doelstelling van de Commissie om zich te concentreren op de steunmaatregelen met de grootste impact op de interne markt. Zo introduceren de Richtsnoeren een aantal nieuwe categorieën steun die als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd. Dit betreft steun voor de energie-intensieve industrie, steun voor energie-infrastructuurprojecten en steun ten behoeve van de leveringszekerheid. 17 Daarnaast is de categorie steun voor energie uit hernieuwbare energiebronnen ingrijpend gewijzigd. 18 Op deze categorieën steun wordt in paragraaf 3.2 nader ingegaan. Ook de forse verhogingen van de drempelbedragen ten opzichte van de oude Richtsnoeren 2008 passen bij deze doelstellingen. 19 Zo is het drempelbedrag voor investeringssteun verhoogd van EUR 7.5 miljoen naar EUR 15 miljoen, exploitatiesteun voor de productie van hernieuwbare elektriciteit en/of met WKK geproduceerde duurzame warmte is verhoogd van 125 MW naar 250 MW en exploitatiesteun voor warmtekrachtkoppeling is verhoogd van 200 MW naar 300 MW. Nieuwe categorieën zijn steun voor energie-infrastructuur (EUR 50 miljoen), steun voor CO2-afvang en opslag (EUR 50 miljoen) en steun voor leveringszekerheid (EUR 15 miljoen). 3. Richtsnoeren milieu- en energiesteun In de Richtsnoeren geeft de Commissie inzicht in de manier waarop ze bepaalde categorieën steunmaatregelen op het gebied van milieu en energie zal beoordelen. Daarbij gaat zij in op de manier waarop zij de balans tracht te herstellen tussen steunverlening en marktwerking, onder meer door enerzijds gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen (paragraaf criteria per steuncategorie (paragraaf 3.2) vast te stellen Gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen Het staatssteunbeleid kent zeven gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen waaraan steun in ieder geval moet voldoen om als verenigbaar met de interne markt te kunnen worden geacht. Volgens deze beginselen moet steun: i) bijdragen aan een doelstelling van gemeenschappelijk belang, ii) noodzakelijk zijn, iii) geschikt zijn, iv) een stimulerend effect hebben, v) evenredig zijn, vi) negatieve effecten op de interne markt en het handelsverkeer vermijden en vii) transparant zijn. De gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen op het transparantiebeginsel na waren ook opgenomen in de oude Richtsnoeren 2008, maar nemen in de nieuwe Richtsnoeren een veel prominentere plaats in. In de Richtsnoeren geeft de Commissie invulling aan deze beginselen door aan te geven hoe energie- en milieusteun hieraan kan voldoen, maar vooral ook wanneer niet aan de beginselen wordt voldaan. Hiermee wordt overigens tegelijkertijd invulling gegeven aan de toets van art. 107, lid 3 VwEU, op basis waarvan steun verenigbaar met de interne markt kan worden geacht. Voor de categorieën steun die cruciaal zijn om de balans op de energiemarkt te kunnen her- gesteld die moeten worden vervuld alvorens aan de beginselen is voldaan. Deze voorwaarden worden besproken in paragraaf 3.2 van dit artikel. Voor alle andere categorieën steun gelden enkel de algemene verenigbaarheidsvoorwaarden. 21 Ten slotte kan de Commissie de goedkeuring van een steunmaatregel afhankelijk stellen van een evaluatie achteraf, bijvoorbeeld twee of drie jaar na toekenning van de steun. Op die manier kan de Commissie controleren of de verstoring van de mededinging beperkt blijft en wordt de balans op de interne energiemarkt bewaakt. Zoals hiervoor beschreven heeft de Commissie in de Richt- opgesteld. 22 Uitgangspunt hierbij is dat een einde moet komen aan de overcompensatie van steun voor de opwek van hernieuwbare energie (paragraaf 3.2.1). 23 Daarnaast stimuleren lidstaten de afname van de opgewekte groene energie, 16. Paragraaf 11 Richtsnoeren. Europese Commissie, Mededeling over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid, COM(2012) 209 van 8 mei Zie ook Europese Commissie, Competition Policy Brief, State aid modernisation a major revamp of EU State aid control, issue 11, november Daarnaast is steun voor Co2-afvang, -transport en opslag als nieuwe categorie toegevoegd. 18. De andere categorieën die gewijzigd zijn betreffen steun sparing, warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming zijn samengevoegd tot deze categorie), steun voor warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming is uitgebreid met stadskoeling en steun voor afvalbeheer is uitgebreid met 19. Het drempelbedrag is de maximale steun die de Commissie op voorhand in beginsel verenigbaar acht met de interne markt. Paragraaf 20 tot en met 22 Richtsnoeren. 20. De afgelopen maanden heeft de Commissie al een aantal steunmaatregelen beoordeeld en goedgekeurd. Europese Commissie, besluit 23 juli 2014, SA (UK), besluit 23 juli 2014, SA (UK), besluit 15 oktober 2014, SA (Roemenië), besluit 24 oktober 2014, SA36204 (Denemarken), besluit 28 oktober 2014, SA (Denemarken) en besluit 28 oktober 2014, SA (Estland). 21. De Richtsnoeren noemen: steun ten behoeve van milieustudies, steun voor sanering van verontreinigde terreinen en steun voor ondernemingen die verder gaan dan Unienormen of bij gebrek hieraan, de milieubescherming verhogen (paragraaf 25 Richtsnoeren). 22. De Commissie heeft naast de in dit artikel besproken categorieën een beoordeling gegeven van de volgende categorieën milieu- en energiesteun: steun voor energie- en stadsverwarming- en koeling; steun voor hulpbron- voor CO2-afvang en opslag (CCS); steun in de vorm van regelingen met verhandelbare vergunningen en steun ten behoeve van bedrijfsverplaatsingen. 23. Communication Renewable Energy: a major player in the European energy market, COM(2012)271, 6 juni Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

5 Richtsnoeren milieu- en energiesteun waarvan de kostprijs in veel gevallen nog steeds hoger ligt dan de marktprijs. Ook hiervoor geeft de Commissie handreikingen (paragraaf 3.2.2). Als gevolg van het stimuleren van opwek en afname van duurzame energie is, zoals in paragraaf 2.1 uiteengezet, een kettingreactie ontstaan. In de Richtsnoeren gaat de Commissie tevens in op steun ten behoeve van het garanderen van de leveringszekerheid (paragraaf 3.2.3) en het bewaken van de stabiliteit van het elektriciteitsnetwerk (paragraaf 3.2.4). 24 nanciering van het steunen van de opwek van energie met duurzame energiebronnen doorberekend aan de eindgebruiker. Dit resulteert in hoge(re) energieprijzen, waardoor de energie-intensieve industrie zwaar wordt getroffen (paragraaf 3.2.5) Opwek van hernieuwbare energie Het beoordelingskader dat de Commissie introduceert in de Richtsnoeren bij de opwek van energie uit hernieuwbare bronnen, is gericht op het bereiken van een over- marktwerking. Het eerste uitgangspunt van de Richtsnoeren is dan ook, dat alleen nog steun wordt toegekend wanneer dit noodzakelijk is om het marktfalen te ondervangen. De vraag die de Commissie daarbij stelt is in hoeverre len. Wanneer immers geen sprake (meer) is van marktfalen, leidt steunverlening tot overcompensatie en ondoelmatige marktuitkomsten. In dat geval mag geen steun (meer) worden verleend. De verwachting van de Commissie is dat in de periode de gevestigde hernieuwbare energiebronnen grid-competitive zullen zijn. Voor deze hernieuwbare energiebronnen is steun dan niet meer nodig. Deze steun moet dan ook worden uitgefaseerd. Een tweede uitgangspunt is dat hernieuwbare energiebronnen, ook wanneer zij steun krijgen, moeten worden onderworpen aan de marktregels. Denk daarbij aan een verantwoordelijkheid voor de balans op het net. Kortom, de steunmaatregelen van lidstaten dienen eraan bij te dragen dat hernieuwbare energie daadwerkelijk in de markt wordt geïntegreerd Algemene voorwaarden voor investerings- en exploitatiesteun: concurrerende inschrijvingsprocedure Om een daadwerkelijke integratie van groene stroom in de markt te realiseren, heeft de Commissie ongeacht of het gaat om investerings- of exploitatiesteun een sterke voorkeur voor het gebruik van veilingen en concurrerende inschrijvingsprocedures als procedure voor het toekennen van steun. 25 Bij dergelijke procedures wordt de concurrentie op de markt vervangen door concurrentie om de markt. Gezien de uitgangspunten van de Commissie is dit een logische stap. Immers, de gedachte bij dergelijke mechanismen is dat daardoor de steun wordt verleend aan de beste (dat wil deze procedure wordt gevolgd, staat in beginsel vast dat de steun proportioneel is en de mededinging niet wordt verstoord. De steun hoeft in dat geval ook niet te worden aangemeld. 26 Dat de Commissie een steunmaatregel, ongeacht het bedrag, in beginsel verenigbaar met de interne markt acht wanneer de steun is toegekend op basis van een concurrerende inschrijvingsprocedure, is nieuw ten opzichte van de Richtsnoeren Het uiteindelijke doel van de Commissie is dat in beginsel alle steun voor energie uit hernieuwbare bronnen wordt toegekend via een concurrerende inschrijvingsprocedure. Voor kleine installaties en installaties die zich in een demonstratiefase bevinden, is een concurrerende inschrijvingsprocedure echter niet altijd het meest geschikte instrument en hiervoor kan de steun nog op andere wijzen worden toegekend. In beginsel moet een concurrerende inschrijvingsprocedure open staan voor alle producenten van energie uit hernieuw- halve niet toegestaan. De technieken voor het opwekken van hernieuwbare energie bevinden zich echter in allerlei ontwikkelingsstadia. De Commissie staat om die reden niet per - vingsprocedures. Dergelijke procedures bieden immers de mogelijkheid om ook het langetermijnpotentieel van een nieuwe, innoverende technologie mee te wegen alsmede wordt opgewekt. hernieuwbare energiebronnen Exploitatiesteun is in tegenstelling tot investeringssteun niet gericht op vernieuwing of innovaties in de wijze van opwek maar op het enkele - exploiteren van de installatie. Het toetsingskader van de Richtsnoeren, maakt dan ook een onderscheid tussen enerzijds investeringssteun en anderzijds exploitatiesteun. De Commissie erkent dat na de innovatie van een bepaalde technologie een vorm van exploitatiesteun nog enige tijd noodzakelijk kan zijn voor de levensvatbaarheid van die technologie. Deze steun moet echter stoppen op het moment dat de technologie volwassen is (uitgerold is Wordt daarna nog steun verleend, dan wordt de marktwerking verstoord. In de Richtsnoeren tracht de Commissie dit kantelpunt te benoemen. Deze gedachte komt duidelijk naar voren in de wijze waarop de Commissie steun voor hernieuwbare energie niet zijnde elektriciteit beoordeelt. 28 Deze steun is verenigbaar met de interne markt zolang de steun niet meer bedraagt dan het verschil tussen de totale kosten van de productie van deze energie en de marktprijs hiervan. 24. Europese Commissie, Consultatie paper Richtsnoeren milieu- en energiesteun , 11 maart 2013, p Paragraaf 19(43) van de Richtsnoeren verduidelijkt dat daaronder wordt verstaan: een niet-discriminerende inschrijvingsprocedure waaraan voldoende ondernemingen moeten kunnen deelnemen en waarbij; de steun wordt toegekend op grond van ofwel de oorspronkelijke offerte van de gegadigde ofwel een toewijzingsprijs. Bovendien moet het met de inschrijvingsprocedure verband houdende budget of volume een bindende beperking zijn die een situatie doet ontstaan waarin niet alle bieders steun kunnen krijgen. 26. Paragraaf 20 Richtsnoeren. 27. Onder de oude richtsnoeren werd al wel melding gemaakt van concurrerende inschrijvingsprocedures, maar slechts sporadisch. Bovendien was het enige voordeel dat de steunintensiteit kon oplopen tot 100%. De tendens is nu dat een concurrerende inschrijvingsprocedure het uitgangspunt moet worden. 28. Zie paragraaf Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 185

6 Richtsnoeren milieu- en energiesteun De steun moet in elk geval stoppen zodra de installatie volledig is afgeschreven. Zoals hiervoor reeds aangegeven, is één van de uitgangspunten van de Commissie dat bij het toekennen van staatssteun aan elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare energie, deze energiebronnen uiteindelijk moeten worden geïntegreerd in de gehele elektriciteitsvoorziening. Voor de integratie van deze energiebronnen in de markt, is het van belang dat de producenten hun elektriciteit rechtstreeks op de markt afzetten én onderworpen zijn aan marktverplichtingen. Dit geldt in het bijzonder voor exploitatiesteun aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, omdat de disbalans met name door deze vorm van steun is ontstaan. De eerste pijler van de Richtsnoeren om dit te bereiken ziet op de vorm waarin de exploitatiesteun mag worden verleend. Alle feed-in-tariffs voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen moeten uiterlijk op 1 januari 2016 zijn vervangen door feed-in-premiums. 29 Door alleen de additionele kosten voor hernieuwbare energie, of te wel de kosten die bovenop de marktprijs komen ( de premium ), te vergoeden, wordt niet meer steun verleend dan noodzakelijk is voor de exploitatie. Daarnaast dienen de producenten te worden onderworpen aan standaardbalanceringsverplichtingen; zo dragen zij mede de gevolgen van de wisselvallige invoeding van sommige hernieuwbare energiebronnen. Ten slotte wordt de lidstaten opgedragen om maatregelen te nemen die voorkomen dat de producent een prikkel krijgt om elektriciteit te produceren tegen een negatieve prijs. Wanneer een lidstaat steun toekent, dan moet deze eindigen zodra de installatie volledig is afgeschreven, waarbij eventuele verleende investeringssteun op het maximale bedrag aan exploitatiesteun in mindering wordt gebracht. Ook dit is gericht op het beperken van de steun tot hetgeen noodzakelijk is en het voorkomen van prikkels die leiden tot een verstoring van de markt(werking). De tweede pijler in de Richtsnoeren is dat lidstaten in 2015 en 2016 minstens 5 procent van de geplande elektriciteitscapaciteit uit hernieuwbare energiebronnen via een concurrerende inschrijvingsprocedure moeten verlenen. Vanaf 2017 moet zelfs alle steun worden verleend via een concurrerende inschrijvingsprocedure. 30 Hierdoor nemen subsidies af tot het minimum dat noodzakelijk is voor het exploiteren van hernieuwbare energiebronnen. Een uitzondering op deze verplichting is ook hier weer de exploitatiesteun aan kleinere installaties Afname van duurzame energie: Groenestroom- Lidstaten die de opwek van groene stroom en daarmee het aanbod stimuleren, willen ook garanties dat de duurzaam opgewekte, vaak duurdere energie wordt afgenomen. Daarom heeft een aantal lidstaten de afgelopen jaren diverse marktmechanismen in het leven geroepen. Eén van die mechanismen is de verplichting voor leveranciers om jaarlijks - door hernieuwbare energie in te kopen. Door dergelijke verplichtingen voor leveranciers in het leven te roepen, wordt een gegarandeerde vraag naar hernieuwbare energie gecreeerd. Een dergelijk steunmechanisme is alleen verenigbaar met de interne markt, wanneer het van essentieel belang is om de levensvatbaarheid van hernieuwbare energiebronnen te ver- ten per eenheid productie wordt gewerkt, ziet de Commissie erop toe dat zowel de regeling zelf als individuele gevallen niet leiden tot overcompensatie. Ook mag het producenten van hernieuwbare energie niet ontmoedigen om concurrerender te gaan werken. Vanuit de centrale gedachte dat groene stroom in de markt moet worden geïntegreerd, is het ten er niet toe leidt dat producenten worden overgecompen- ten ook niet vooraf worden vastgesteld door de overheid, maar moet zij op de markt tot stand komen via de wet van vraag en aanbod. twee zaken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof). 32 In beide zaken had de desbetreffende lidstaat een systeem geïntroduceerd waarbij leveranciers verplicht jaar aan de overheid te overleggen. 33 Deze steunregelingen waren echter beperkt tot elektriciteit opgewekt in de lidstaat In de eerste zaak had een producent (Ålands Vindkraft) de Zweedse overheid verzocht om haar te erkennen als produ- die bij haar hernieuwbare energie afnemen. De Zweedse autoriteit had dit verzoek afgewezen omdat alleen in Zweden gelegen installaties kunnen worden erkend. De installatie van Ålands Vindkraft was weliswaar aangesloten op het Zweedse elektriciteitsdistributienet, maar gelegen op de Ålandseilanden in Finland. In de tweede zaak had een leverancier (Essent) garanties van oorsprong 34 ingeleverd bij de Vlaamse Reguleringsinstantie 29. Kleine installaties zijn uitgezonderd van deze verplichting en kunnen steun blijven ontvangen op basis van feed-intariffs. 30. Zie paragraaf 126 en 127 Richtsnoeren. Hierop is alleen een uitzondering mogelijk indien een lidstaat kan aantonen dat slechts een beperkt aantal projecten of plekken in aanmerking zouden komen, de procedure zou leiden tot hogere steunniveaus (strategisch bieden) of tot lage biedingen en 31. Paragraaf 126 en 127 Richtsnoeren. Onder kleine installaties moet worden verstaan installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen van minder dan 1 MW of voor demonstratieprojecten, behalve voor elektriciteit uit windenergie, voor installaties met een geïnstalleerd elektrisch vermogen tot 6 MW of 6 productie-eenheden 32. Hof van Justitie van de Europese Unie, C-573/12, 1 juli 2014 (Ålands Vindkraft) and C-204/12, 11 september 2014 (Essent). 33. In de Ålands dat de leveranciers en consumenten, teneinde aan hun quotumverplichting te voldoen, op een vastgestelde jaarlijkse vervaldag, in het bezit moeten zijn van een bepaald aantal elektriciteit die zij leveren of verbruiken. In de Essent-zaak hield de verplichting in dat iedere leverancier die elektriciteit levert aan een eindafnemer verplicht is een bepaald productie van groene energie te stimuleren. 34. Een GVO is een bewijsstuk voor de herkomst van energie uit hernieuwbare bronnen. Een GVO wordt enkel toegekend voor installaties met een vermogen groter dan 10 kw 186 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

7 Richtsnoeren milieu- en energiesteun voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (hierna: VREG) die het bewijs vormden van de inkoop van in Nederland en Noorwegen opgewekte hernieuwbare energie. De VREG was kon aanvaarden die waren afgegeven ten behoeve van elektriciteitsproducenten gevestigd in het Vlaams Gewest. 35 Het Hof oordeelde in beide zaken dat de regelingen die de steun voor hernieuwbare energieproductie beperkten tot het nationale grondgebied een inbreuk maakten op het vrij verkeer van goederen 37 omdat de regelingen de invoer van elektriciteit uit andere lidstaten kunnen belemmeren. 37 Deze beperking van het vrije verkeer van goederen is volgens het Hof in dit geval gerechtvaardigd, omdat de stimulering van energieopwek uit hernieuwbare energiebronnen een dwingende reden van algemeen belang vormt. Hiervoor is wel relevant dat de maatregel aantoonbaar evenredig is. 38 Bij groe- verbruikers de juiste stimulans om de productie dan wel het verbruik van hernieuwbare energie te verhogen. Ten slotte moet de territoriale beperking noodzakelijk zijn om het doel te bereiken. 39 Hierbij is relevant dat de nationale steunregelingen voor groene stroom niet zijn geharmoniseerd (anders dan de regeling voor GVO s). 40 Doordat er geen sprake is van harmonisatie is het de lidstaten toegestaan te bepalen dat enkel voor de productie van groene stroom op het eigen grondgebied aanspraak kan worden gemaakt op de regelingen. 41 Kortom, lidstaten mogen bepalen dat steunregelingen beperkt blijven tot hernieuwbare energie geproduceerd in de eigen lidstaat. Ten tijde van het vaststellen van de Richtsnoeren waren de hiervoor genoemde arresten nog niet gewezen. Uit de Richtsnoeren blijkt duidelijk dat de Commissie bij het opstellen ervan rekening heeft gehouden met de twee genoemde zaken. De Commissie laat in de Richtsnoeren expliciet ruimte voor lidstaten om steun te beperken tot het eigen grondgebied, maar maakt wel duidelijk dat zij desalniettemin prefereert dat lidstaten elkaar ondersteunen bij het behalen van de Europese doelstelling (en dus niet alleen gefocust zijn op de nationale doelstelling). De Richtlijn Hernieuwbare Energie maakt samenwerking mogelijk, aangezien daarin is geregeld dat lidstaten via overdracht onderling een hoeveelheid energie afkomstig uit hernieuwbare bronnen kunnen uitwisselen en ook gezamenlijke projecten kunnen opzetten om zo hun nationale doelstellingen te halen. 42 Door de arresten van het Hof zou men denken dat deze grensoverschrijdende samenwerkingsmechanismen een stap verder weg zijn. en voor op het net geïnjecteerde stroom. Groenestroomcer- produceert uit hernieuwbare energiebronnen en dient om groene stroom te kunnen onderscheiden van grijze stroom. installaties en voor zelf verbruikte stroom. 35. Volgens de regeling stelt de Vlaamse Regering vast welke Het doel van een GVO is anders dan van groenestroom- stuk om aan te tonen dat aan eindafnemers een bepaalde hoeveelheid elektriciteit afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen is geleverd. Ze houden niet het recht om in van nationale steunregelingen gebruik te maken. Groenes- groene stroom werd geproduceerd. In een aantal landen gemaakt van de nationale steunregeling. 36. Art. 34 VwEU. In de Essent-zaak werd nog aangevoerd dat de territoriale beperking in strijd zou zijn met het discriminatieverbod zoals neergelegd in art. 18 VwEU. Het Hof stelt vast dat de regeling geldt voor alle in het Vlaamse Gewest werkzame elektriciteitsleveranciers, ongeacht hun nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat deze leveranciers de garanties van oorsprong niet in plaats het Hof. De verwijzende rechter legt echter niet uit hoe de regeling verder zou kunnen leiden tot een verschil in behandeling die discriminatie op grond van nationaliteit oplevert, waardoor het Hof geen nadere aanwijzingen kan geven, anders dan dat niet is gebleken in welk opzicht Essent als leverancier op de elektriciteitsmarkt in haar rechten en plichten wordt gediscrimineerd. 37. Daarnaast verbiedt de regeling producenten niet om geproduceerde elektriciteit te verkopen. Dit werkt volgens het Hof wellicht de situatie in de hand dat (langdurige) contractuele relaties worden aangegaan tussen producenten enerzijds en leveranciers of verbruikers anderzijds. Op die manier kunnen leveranciers en verbruikers tegelijkertijd de waarborgen dat zij aan hun quotumverplichting voldoen. 38. Het Hof stelt dat de beoordeling van evenredigheid in het arrest PreussenElektra (C-379/98, 13 maart 2001, par. 78) is achterhaald. Zij verwijst hiervoor naar de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt die het gevolg zijn van Europese regelgeving gericht op het realiseren van een interne elektriciteitsmarkt. Nog wel geldig is de in punt 79 van het arrest gedane vaststelling dat het, wegens de kenmerken van elektriciteit, zodra zij in het transmissie- of distributienetwerk is opgenomen, moeilijk is om de oorsprong ervan en met name de energiebron waaruit zij is geproduceerd, vast te stellen. 39. Op dit punt wijkt het Hof af van de conclusie van A-G Bot in de Ålands-zaak. A-G Bot oordeelde in zijn conclusie dat een territoriale beperking niet noodzakelijk is om de beoogde milieudoelstelling te behalen. De A-G ging daarbij echter enkel in op de argumenten van partijen, en niet, zoals het Hof, op het algemene energiebeleid van de Euro- verbod op territoriale beperkingen. Zie Conclusie A-G Bot, C-573/12, 28 januari Hierbij acht het Hof onder meer relevant dat verschillende nationale streefdoelstellingen voor groene stroom zijn vastgesteld en expliciet is voorzien in de mogelijkheid van een gezamenlijke steunregeling. Ook benoemt het Hof de Voorts blijkt het voor de goede werking van de nationale steunregelingen van essentieel belang, zoals de Uniewetgever in punt 25 van de considerans van die richtlijn eveneens heeft opgemerkt, dat de lidstaten naargelang hun respectieve potentieel greep hebben op het effect en de kosten van die steunregelingen, en tegelijk het vertrouwen van de investeerders bewaren. 41. Ook uit de Richtlijn hernieuwbare energie blijkt dat de ruimte wordt gelaten aan lidstaten om territoriale beperkingen te stellen aan steunmaatregelen. Zie par. 53 van het arrest Ålands en par. 66 van het arrest Essent. 42. Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 187

8 Richtsnoeren milieu- en energiesteun In het National Renewable Action Plan Netherlands werd aangegeven dat er vooralsnog geen nationaal beleid voor gezamenlijke projecten komt, maar dat Nederland wel open staat voor voorstellen en ideeën van andere lidstaten. Voor Nederland is het opzetten van een samenwerkingsmechanisme echter zeer interessant. Het technisch potentieel van hernieuwbare energie in Nederland is relatief beperkt waardoor het voor Nederland in vergelijking met andere lidstaten erg kostbaar is om de nationale doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 te behalen. Door een samenwerkingsmechanisme op te zetten, kan gebruik worden gemaakt van goedkopere hernieuwbare energie-opties in andere landen waardoor Nederland haar doelstelling kan realiseren tegen lagere kosten. 44 Bij de herziening van de SDE+-regeling is gesproken over openstelling van de regeling voor projecten in andere lidstaten. De Minister van Economische Zaken heeft aangegeven dat de openstelling van de SDE+-regeling alleen als back-up optie zal worden ingezet, namelijk in het geval de hernieuwbare energiedoelstelling niet in Nederland zelf kan worden gerealiseerd. 45 In reactie hierop heeft de Tweede Kamer op 27 november 2014 een motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht af te zien van besteding of voorbereidende activiteiten voor besteding van SDE+ in het buitenland. 46 Kleingebruikers, boeren, zzp ers en mkb ers leveren gezamenlijk een substantiële bijdrage aan de gelden bestemd voor SDE+. Volgens de Regering is het derhalve niet gerechtvaardigd om dit geld uit te geven aan projecten in het buitenland. In de motie wordt aangegeven dat de Nederlandse economie behoefte heeft aan economische impulsen, bedrijvigheid en werkgelegenheid in Nederland. Het geld uit de SDE+-regeling moet dan ook hiervoor worden ingezet. Hieruit volgt dat ook wanneer een samenwerkingsme- doelstelling te behalen, dat niet wil zeggen dat hiervoor voldoende politiek draagvlak bestaat. De uitspraken van het Hof bevorderen het doorbreken van deze gedachten uiteraard ook niet Leveringszekerheid Als gevolg van de toename van hernieuwbare energie in de energiemix is de elektriciteitsvoorziening in veel lidstaten geëvolueerd van betrekkelijk stabiele en continue levering naar levering door een groter aantal kleinschaliger variabele bronnen, waarbij de productie zeer volatiel is. De traditionele energiecentrales zijn niet altijd meer rendabel te exploiteren en worden in de mottenballen gezet. Hierdoor kan de leveringszekerheid niet altijd meer worden gegarandeerd. Sommige lidstaten zagen zich daarom genoodzaakt om steun te verlenen aan producenten voor het beschikbaar houden van productiecapaciteit, met name op basis van fossiele brandstoffen. 47 De situatie die daardoor ontstaat is dat enerzijds de opwek van energie uit hernieuwbare energie en anderzijds traditionele energiebronnen worden gesubsidieerd om op die manier capaciteit beschikbaar te kunnen houden, het wisselvallige aanbod te ondervangen en leveringszekerheid te garanderen. Hierdoor wordt niet alleen dubbel zoveel steun verleend, maar wordt ook op gespannen voet gehandeld met de doelstelling van het afbouwen van milieuschadelijke subsidies. 48 De Commissie geeft in de Richtsnoeren uitdrukkelijk aan dat de lidstaten alternatieve methoden moeten overwegen om leveringszekerheid te garanderen die niet negatief uitwerken op die doelstelling. Hierbij denkt de Commissie aan (het bevorderen van) de beheersing van de vraag en het vergroten van de interconnectiecapaciteit. Verder is het aan de lidstaat om aan te tonen dat de steunmaatregel noodzakelijk is om leveringszekerheid te garanderen en een geschikt instrument is. Voorkomen moet worden dat de capaciteit die gesteund wordt ten behoeve van de leveringszekerheid wordt ingezet voor andere doeleinden of het leveringsprobleem niet aanpakt. Daarom eisen de Richtsnoeren dat de steun alleen de door het productiebedrijf verrichte dienst van het beschikbaar houden van regel- en reservevermogen vergoedt. 49 Bijvoorbeeld door een vergoeding toe te kennen per MW vermogen dat beschikbaar wordt gesteld. De steun mag in ieder geval geen vergoeding voor de verkoop van elektriciteit behelzen. Ten slotte blijkt uit de Richtsnoeren dat de steunmaatregel zo dient te worden opgezet dat verzekerd is dat de prijs voor het beschikbaar houden van regel- en reservevermogen, automatisch naar nul gaat wanneer er voldoende capaciteit voor handen is, waardoor zogenoemde worden voorkomen Energie-infrastructuur Zoals hiervoor aangegeven, ziet de Commissie een deel van de oplossing voor het opvangen van de wisselvallige productie van hernieuwbare energie in het realiseren van een beter netwerk. Bij een goed functionerende energiemarkt met voldoende net- en interconnectiecapaciteit, kunnen de pieken en dalen in productie van energie door de markt worden opgevangen. Ook draagt dit bij aan de leveringszekerheid, de stabiliteit van het net en de integratie van verschillende energiebronnen. Hiervoor is wel vereist dat de benodigde energie-infrastructuur en interconnectiecapaciteit wordt aangelegd en gemoderniseerd. Volgens de Commissie bedraagt de behoefte aan investeringen in energie-infrastructuur tot 2020 ongeveer 200 miljard EUR Dit plan is te vinden op: Ontwerp Toelichting bij Conceptbesluit houdende wijziging van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, internetconsultatie, april 2014, paragraaf Kamerbrief Ministerie van Economische Zaken, SDE+ 2015, 11 november Kamerstukken II XIII, nr Paragraaf 218 Richtsnoeren. Zie ook Europese Commissie, de interne elektriciteitsmarkt tot stand brengen en daarbij overheidsinterventie zo goed mogelijk inzetten, C(2013) 7243 van 5 november 2013 alsmede het bijbehorende werkdocument Generation adequacy in the internal elektricity market. Guidance on public interventions, SWD (2013) Zie paragraaf 2.1 e.v. van dit artikel en paragraaf 220 Richtsnoeren. 49. Paragraaf 225 Richtsnoeren. Dat wil zeggen de toezegging om in staat te zijn elektriciteit te leveren. 50. Paragraaf 230 Richtsnoeren. Er is sprake van windfall pro- indien onverwachte winsten worden behaald, zonder dat de onderneming hier iets aan heeft gedaan. 51. Paragraaf 201 Richtsnoeren. Zie ook Werkdocument van de diensten van de Commissie, Investeringsbehoeften en leemten met betrekking tot de energie-infrastructuur, Verslag voor de VTE-Raad van 10 juni SEC(2011) 755 van 6 juni Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

9 Richtsnoeren milieu- en energiesteun Energie-infrastructuurprojecten zijn kapitaalintensief en worden vaak gekenmerkt door marktfalen als gevolg van coordinatieproblemen. Onderling uiteenlopende belangen van investeerders, onzekerheid over de resultaten van samenwerking en netwerkeffecten kunnen beletten dat een project word ontwikkeld of doelmatig wordt vormgegeven. Wanneer marktdeelnemers niet voor de vereiste infrastructuur kunnen zorgen, kan staatssteun dan ook noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat aan de aanzienlijke infrastructuurbehoefte wordt voldaan. Deze noodzaak geldt met name voor infrastructuurprojecten met een grensoverschrijdend effect of die bijdragen aan de regionale cohesie. Om dit marktfalen aan te pakken, gelden voor infrastructuur meestal tarief- en toegangsregulering 52 en ontbundelingseisen in overeenstemming met de wetgeving voor de interne energiemarkt. 53 Daarnaast bestaat de mogelijkheid om bijvoorbeeld bij het EIB geld te lenen. 54 De Commissie erkent in de Richtsnoeren dat dit niet in alle gevallen voldoende is om het marktfalen aan te pakken en dat daarom staatssteun kan worden toegekend. In de Richtsnoeren wordt steun voor projecten van gemeenschappelijk belang (projects of common interest), 55 voor slimme netwerken (smart grids) en voor infrastructuurinvesteringen in steungebieden noodzakelijk geacht en derhalve verenigbaar met de interne markt. 56 Uit het evenredigheidsvereiste vloeit wel voort dat het steunbedrag beperkt dient te blijft tot het noodzakelijke minimum Steun voor de energie-intensieve industrie Het algemene uitgangspunt bij milieuschade is dat de vervuiler betaalt. Zo wordt de prikkel om milieuschade te voorkomen neergelegd bij degene die het in zijn macht heeft deze schade te voorkomen. Hieruit volgt dat derhalve de verschuldigde belasting per eenheid emissie voor alle emitterende ondernemingen in beginsel gelijk dient te zijn. Het gevolg hiervan voor de energie-intensieve industrie is, dat zij het grootste deel van de rekening van de verduurzaming draagt. Hierdoor komt zij in een nadelige concurrentiepositie te staan, hetgeen een verstoring van de marktwerking oplevert. De Commissie onderkent in de Richtsnoeren dan ook dat het noodzakelijk kan zijn (i) een korting of vrijstelling voor elektriciteit uit hernieuwbare energie te geven. 58 Steun in de vorm van kortingen op of vrijstellingen van milieubelastingen kan volgens de Richtsnoeren worden gegeven, wanneer de onderneming anders een zodanig concurrentienadeel zou ondervinden dat het sowieso niet doenbaar is om de milieubelasting in te voeren. Voorts dienen de belastingverminderingen precies te zijn gericht op die ondernemingen die het zwaarst door een hogere belasting worden getroffen en in zijn algemeenheid een hoger belastingtarief toepasselijk is dan het geval zou zijn zonder de vrijstelling. Deze steun wordt voor een periode van maximaal tien jaar toegestaan. De steun kan worden toegekend in de vorm van (belastingteruggave) of als een combinatie van beide. Een andere manier waarop de steun aan hernieuwbare ener-. 59 Via derd bij energieverbruikers. Zij zijn fundamenteel anders dan indirecte belastingen op elektriciteit, ook al kunnen zij wel tot hogere elektriciteitstarieven leiden. Deze stijging kan gen die elektriciteitsverbruikers moeten betalen bovenop het elektriciteitstarief of indirect doordat leveranciers de kosten die zij maken teneinde aan de aan hen opgelegde verplichtingen om hernieuwbare energie in te kopen (bijvoorbeeld ten) doorberekenen aan de elektriciteitsverbruikers. bruikers, dient dit in beginsel op non-discriminatoire wijze te gebeuren. Dit kan er echter toe leiden dat de energie intensieve ondernemingen in het bijzonder wordt getrof- hernieuwbare energie draagt. Bepaalde gerichte verminderingen van deze kosten kunnen nodig zijn om een voldoen Zie visiedocument duurzaamheid in energietoezicht van ACM, 9 april 2014 en Beleidsregel ACM beoordeling doelmatige kosten van bijzondere investeringen. 53. In Nederland bestaat de mogelijkheid om voor bijzondere investeringen in de tarieven op te nemen via de Regeling melding aanleg- en uitbreidingsinvestering en Beleidsregel ACM beoordeling doelmatige kosten van bijzondere investeringen. 54. Zie bijvoorbeeld nieuwsbericht van de Europese Investeringsbank van 7 november 2014, Largest ever EIB loan provides GBP 1.5 billion for National Grid investment. 55. Verordening 347/2013. Voor wat betreft de projects of common interest geldt dat twee projecten van de landelijke netbeheerder TenneT (interconnector Doetinchem Wessel en offshore Cobrakabel tussen Denemarken en Nederland) als zodanig erkent zijn evenals een project van de landelijke gasnetbeheerder GTS (project om gascompressorstations op interconnectiestations te optimaliseren). Projecten versimpelde vergunningsprocedure en kunnen in bepaalde de Connecting Europe Facility-programma. Zie beoordeling Projecten van gemeenschappelijk belang van ACM te vinden op: Paragraaf 206 en 207 Richtsnoeren. In het geval projecten geheel of ten dele zijn vrijgesteld van wetgeving inzake de interne energiemarkt beoordeeld de Commissie het project van geval tot geval. Hetzelfde geldt voor de projecten die belang, slim netwerk of een investering in infrastructuur in een steungebied betreft. Bij die individuele gevallen toetst de Commissie met name in hoeverre marktfalen ten grondslag ligt aan het ontbreken van de vereiste infrastructuur, de infrastructuur open staat voor toegang tot derden en aan tariefregulering is onderworpen en ten slotte in hoeverre het project bijdraagt aan de leveringszekerheid van energie voor de Unie alvorens zij besluit steun toe te kennen. 57. Zie paragraaf 211 Richtsnoeren. De steunintensiteit mag niet meer dan 100% van de in aanmerking komende kosten bedragen. den doorberekend aan de elektriciteitsverbruikers om steun 59. De Richtsnoeren spreken van steun in de vorm van kortin- bare energiebronnen. Deze titel is verwarrend; de Engelse versie is duidelijker: Aid in the form of reductions in the funding of support for energy from renewable sources. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 189

10 Richtsnoeren milieu- en energiesteun nieuwbare energiebronnen en daarmee noodzakelijk om de Uniedoelstellingen te behalen. Dit geldt voor ondernemin- misschien onhoudbaar en is het publieke draagvlak voor een dergelijke regeling beperkt. Aan de andere kant mag de compensatie ook niet te hoog zijn. Immers, de kosten die vanwege de toegekende korting op ve industrie komen bij de andere afnemers terecht, waaronder kleingebruikers en het midden- en kleinbedrijf. Om te voorkomen dat de lasten van de stimulering van hernieuwbare energie op een te kleine groep drukken en daardoor het publieke draagvlak voor steun ten behoeve van hernieuwbare energie aantasten, heeft de Commissie enerzijds de groep worden verleend beperkt en anderzijds de maximale hoogte van de steun beperkt. Zo zal de Commissie de steun voor de energie-intensieve industrie in ieder geval als evenredig beschouwen indien de energie-intensieve industrie minimaal alleen aan de sectoren genoemd in bijlage 3 van de Richtsnoeren worden toegekend. Hieronder vallen onder meer de sectoren die zich bezig houden met de winning van steenkool, vervaardiging van ijzer en staal, vervaardiging van elektronische onderdelen en andere vergelijkbare sectoren. 60 De Richtsnoeren creëren voor een lidstaat wel de mogelijkheid om een nationale regeling op te zetten waarin slechts aan bepaalde ondernemingen kortingen worden toegekend. 61 Op die manier kunnen ondernemingen, die weliswaar niet in bijlage 3 van de Richtsnoeren worden genoemd, toch worden ontzien. De lidstaten dienen voorts een aanpassingsplan op te stellen voor de kortingen die op dit moment al worden verleend, zodat per 1 januari 2019 de steunregelingen volledig in overeenstemming met de Richtsnoeren zijn. 62 Dit aanpassingsplan moet aan de Commissie worden voorgelegd. Uit het persbericht van de Commissie over de Duitse steunmaatregelen voor hernieuwbare energie 2012 blijkt dat de Commissie strikt toetst of een lidstaat zich aan een dergelijk plan houdt: 63 the actual reductions granted to some energy-intensive users exceeded the levels set under the adjustment nies an undue advantage over their competitors in breach of EU state aid rules and now has to be paid back Biobrandstoffen en biomassa Ten slotte verdient nog opmerking dat biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen en energieopwek door middel van biomassa een bijzondere plaats innemen in de Richtsnoeren. Voor wat betreft biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen geldt dat er op deze markt overcapaciteit bestaat. Steunverlening voor investeringen in nieuwe en bestaande capaciteit is dan ook niet in lijn met de doelstellingen van de Commissie. Wel mag steun worden verleend voor ombouw van deze installaties wanneer dit leidt tot een verbetering en bijdraagt aan de milieudoelstellingen. Steun ten behoeve van biobrandstoffen waarvoor een leverings- of bijmengverplichting bestaat, worden niet geacht het niveau van milieubescherming te verhogen en zijn derhalve niet toegestaan, tenzij dit wordt beperkt tot biobrandstoffen die te duur zijn om deze alleen met een leverings- of bijmengverplichting op de markt te brengen. Energieopwek door middel van biomassa als grondstof is ook een vreemde eend in de bijt omdat hierbij de investeringskosten relatief laag zijn en de exploitatiekosten hoog. Dit in tegenstelling tot andere hernieuwbare energiebronnen waar juist de investeringskosten hoog zijn en de exploitatiekosten laag. Wanneer geen exploitatiesteun wordt verleend, kan dit tot gevolg hebben dat de biomassacentrale sluit dan wel fossiele brandstoffen als grondstof gaat gebruiken om toch rendabel te kunnen opereren. Om dit te voorkomen kan exploitatiesteun zelfs nadat de centrale is afgeschreven, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd. Hiervoor moet de lidstaat aantonen dat de exploitatiekosten na afschrijving nog steeds hoger liggen dan de marktprijs of dat ongeacht de marktprijs van de betrokken energie, het gebruik van fossiele brandstof economisch voordeliger is dan het gebruik van biomassa. Ook bij deze steunmaatregelen geldt dat enkel het verschil met de marktprijs mag worden gecompenseerd. Het toewerken naar marktwerking is en blijft het uitgangspunt bij steun ten behoeve van duurzame energie. 4. Afsluitend Vanaf het begin van de liberalisering van de energiemarkten wordt naar een betrouwbare, betaalbare en duurzame Europese energiemarkt gestreefd. De laatste jaren heeft het accent sterk gelegen op de verduurzaming van de energievoorziening. Deze verduurzaming heeft dan ook een enorme vlucht genomen, met name dankzij de stimulering vanuit de overheid. Door deze enorme vlucht zijn echter ook de gevolgen duidelijker geworden: invoeding zonder dat er vraag naar is, hoge kosten verbonden aan de steunregelingen die uiteindelijk door afnemers moeten worden gedragen, uit de markt drukken van fossiele energie waardoor de leveringszekerheid in gevaar komt en een nationale benadering waardoor de voordelen van de interne energiemarkt niet worden benut. Het is, zoals Commissielid Margrethe Vestager erkent, een complex vraagstuk waarbij enerzijds een betere balans tussen steunverlening en marktwerking en anderzijds een goed werkende interne energiemarkt moet worden gevonden: 64 I want to strike a balance between several needs: to promote renewable energy and ensure its stable contribution by SMEs and consumers is fair, and that we protect the competitiveness of European industry. 60. Zie ook het artikel van mr. S. Dielemans Goossens en mr. drs. J.E. Janssen, De nieuwe richtsnoeren staatssteun milieubescherming en energie, Markt & Mededinging, november 2014, waarin wordt aangegeven dat de gehele regeling omtrent de energie-intensieve industrie een handreiking lijkt naar Duitsland. 61. Die onderneming moet dan wel een elektriciteitsintensiteit van ten minste 20% hebben en deel uitmaken van een sector met een handelsintensiteit van ten minste 4% op Unieniveau. Zie paragraaf 186 Richtsnoeren. Voor een nadere omschrijving van hoe de elektriciteitsintensiteit van een onderneming dient te worden berekend, zie bijlage 4 van de Richtsnoeren. 62. Paragraaf 193 e.v. Richtsnoeren. 63. Persbericht van 25 november 2014, IP/14/ Persbericht van 25 november 2014, IP/14/ Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

11 Richtsnoeren milieu- en energiesteun Het ons inziens belangrijkste punt uit de Richtsnoeren waarmee de Commissie dit tracht te bereiken is (i) dat steun in beginsel moet worden verleend via een concurrerende inschrijvingsprocedure, waardoor automatisch de meest ef- de laagste kosten en (ii) doordat de steunmaatregelen zich voortaan met name moeten richten op nieuwe technologieën die zonder steun niet van de grond komen. Hoe volwassener de technologie van opwek met hernieuwbare bronnen, hoe meer de normale marktregels van toepassing moeten zijn. Verder is duidelijk dat een steunmaatregel niet langer verenigbaar is met de interne markt wanneer producenten een prikkel krijgen om elektriciteit te produceren wanneer de marktprijzen laag of zelfs negatief zijn. De neveneffecten van de steunverlening aan hernieuwbare energiebronnen worden ook expliciet in de Richtsnoeren betrokken om een betere balans tussen steunmaatregelen en marktwerking te creëren. Bijvoorbeeld de betrouwbaarheid van het netwerk die in gevaar komt door de volatiele invoeding van veel hernieuwbare energiebronnen. De Commissie verwacht dat bij een goed functionerende interne energiemarkt, de pieken en dalen voor een groot deel kunnen worden opgevangen en steun niet meer nodig is. Hiervoor is echter wel een moderne en kwalitatief hoogwaardige infrastructuur vereist en voldoende interconnectiecapaciteit tussen regio s. De Commissie erkent dat de hiervoor benodigde projecten niet altijd via de markt tot stand komen en geeft in de Richtsnoeren het kader waarbinnen hiervoor steun kan worden verleend. Dit zijn echter lange termijn oplossingen voor het garanderen van leveringszekerheid, terwijl veel lidstaten nu al maatregelen (willen) nemen. Ook hiervoor geven de Richtsnoeren het kader, waarbij essentieel is dat alleen het beschikbaar houden van capaciteit wordt vergoed. Voorts heeft ook de betaalbaarheid van de (steun aan) hernieuwbare energiebronnen de expliciete aandacht van de Commissie. De kosten van de steunmaatregelen worden wat tot gevolg heeft dat de energie-intensieve industrie een groot deel van de rekening betaalt. Vanuit het uitgangspunt de vervuiler betaalt wellicht te rechtvaardigen, maar niet vanuit het gevolg; de energie-intensieve industrie heeft hierdoor mondiaal een concurrentieachterstand. Ook hier zoekt de Commissie naar een balans door het aantal bedrijven dat hierop een beroep kan doen te beperken en een minimale bijdrage van hen te eisen. De Richtsnoeren zijn tot 31 december 2020 van toepassing, de datum waarop alle lidstaten hun energiedoelstellingen moeten hebben behaald. Door deze Richtsnoeren wordt de balans tussen steunverlening en marktwerking zeker verbeterd. Of dit voldoende is om de 2020-doelstellingen te behalen, is afwachten. In elk geval zullen deze doelstellingen niet meer tegen elke prijs kunnen worden behaald. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 191

12 Weer een frisse bries voor windenergie op zee mr. J.C.W. Gazendam * 1. Inleiding De grootschalige aanleg van windparken op zee is in Nederland nog altijd niet gestart. De in 2002 geformuleerde doelstelling om in 2020 te komen tot MW wind op zee 1, is zeer ambitieus gebleken. In 2014 is slechts 228 MW gerealiseerd. De ontwikkelingen met betrekking tot de aanleg van windparken op zee zijn tot nu toe dus niet spectaculair te noemen. Het is echter wel zo dat met het tekenen van het Energieakkoord in 2013 een nieuwe impuls is gegeven om schot te brengen in dit dossier. In het Energieakkoord hebben 40 partijen afspraken gemaakt over onderwerpen als energiebesparing, decentrale opwekking en de uitbreiding van opwekking uit duurzame bronnen. 2 In de periode tot 2020 dient er voor MW aan nieuwe opwekcapaciteit op zee te worden aanbesteed. 3 Een belangrijke oorzaak voor de trage ontwikkeling van wind op zee is het ontbreken van een adequaat juridisch kader. Ter uitvoering van het Energieakkoord heeft de regering toegezegd om een robuust wettelijk kader te creëren opdat de uitrol van windenergie op zee voortvarend kan plaatsvinden. 4 Daarom heeft de regering dit voorjaar een ontwerpwetvoorstel Windenergie op zee het licht doen zien. Dit wetsvoorstel is ter consultatie voorgelegd en verschillende (markt)partijen hebben zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn verwerkt in het op 16 oktober 2014 aan de Tweede Kamer gestuurde wetsvoorstel Windenergie op zee (hierna: Woz). 5 Dat de ontwikkeling van wind op zee nauw samenhangt met een stabiel juridisch kader is sinds lange tijd bekend. De Nederlandse Vereniging voor Energierecht heeft in 2008 een preadvies gepresenteerd waarin voorstellen zijn gepresenteerd voor een werkbare methodiek om gebieden aan te wijzen en om de ontwikkeling van windparken te vergunnen. 6 In 2013 is in dit tijdschrift een bijdrage verschenen met een update van de ontwikkelingen sinds Geconcludeerd werd dat er gekeken moest worden naar de invoering van een stelsel, waarbij er op competitieve wijze concessies verleend worden voor het oprichten van windparken in windenergiegebieden die zijn aangewezen in het nationaal waterplan. Ook moet het reguleringskader borgen dat concessieverlening en subsidiëring op elkaar afgestemd dienen te worden. 7 In deze bijdrage zal het wetsvoorstel Windenergie op zee worden geanalyseerd. Welke verbeteringen worden er aangebracht ten opzichte van het huidige wettelijke kader voor windenergie op zee en welke verwachtingen mogen gekoesterd worden met betrekking tot het voorgestelde systeem? Voor er begonnen kan worden met het beantwoorden van deze vragen dient hier een algemene opmerking gemaakt te worden over realiseren van windparken op zee. Voor het ontwerpen van een adequaat reguleringskader moet de wetgever oog hebben voor een viertal zaken. Ten eerste moeten er locaties worden aangewezen waar windparken geplaatst mogen worden. Ten tweede moet er gekeken worden naar de wijze waarop de windparken worden aangesloten op het landelijke elektriciteitsnet. Ten derde moet er een systematiek worden ontworpen op basis waarvan een windparkontwikkelaar een vergunning kan krijgen. Ten vierde moet er een systeem worden ontworpen om de exploitatie van een windpark te subsidiëren. Deze vier zaken zijn constitutief. Dat wil zeggen dat de wetgever naar alle vier zaken moet kijken wil de aanleg van windparken op zee succesvol plaatsvinden. Hierna zal eerst het bestaande juridische kader voor windenergie op zee op hoofdlijnen kort worden besproken ( 2). Vervolgens zullen de bepalingen uit het wetsvoorstel geanalyseerd worden ( 3). Er zal gekeken worden naar de drietrapsraket, bestaande uit het nationaal waterplan, het kavelbesluit en de vergunning, waaruit het reguleringskader bestaat. Ook zal de samenhang met de wetgevingsagenda STROOM kort worden behandeld ( 4). Er zal worden afgesloten met enkele slotopmerkingen ( 5). 2. Het bestaande juridische kader voor windenergie op zee Tot op heden bestaat er in Nederland geen samenhangend reguleringskader voor windenergie op zee. Zo is er wel een vergunningstelsel op grond van de Waterwet 8 en bestaat het SDE+ subsidiestelsel op grond van de Kaderwet EZ subsidies, 9 maar beide instrumenten zijn juridisch niet aan elkaar gekoppeld. Daarnaast werden vergunningen in het verleden het derhalve aan een procedure waarmee de vergunning kan worden verleend aan de partij met het meest geschikte ont- * Joris Gazendam is promovendus aan de RUG en is verbonden aan GCEL. De auteur dankt Martha Roggenkamp en Kars de Graaf voor hun waardevolle suggesties en opmerkingen. Uiteraard is alleen de auteur verantwoordelijk voor de inhoud van dit artikel. 1. Kamerstukken II 2001/02, , nr. 2, p Het volledige Energieakkoord is te raadplegen op: <www. energieakkoordser.nl>. 3. Kamerstukken II 2012/13, , nr. 202, p SER Energieakkoord, p Kamerstukken II 2014/15, , nr K.J. de Graaf, M.P.E.V. Könings, D.A. Lubach, M.M. Roggenkamp, De regulering van offshore windenergie, Antwerpen: Intersentia M.M. Roggenkamp & H.K. Müller, De regulering van offshore windenergie sinds 2008 Een offshore processie van Echternach, NTE 2013, nr. 2, p Stb. 2009, 107. De Waterwet verving in 2009 de Wet beheer rijkswaterstaatwerken die daarvoor van toepassing was op windparken op zee. 9. Stb. 1997, Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

13 Weer een frisse bries voor windenergie op zee wikkelingsplan. Een korte bespreking van de ontwikkeling tot nu toe maakt dit duidelijk. Onder het bestaande wettelijke kader is reeds in beperkte mate begonnen met de uitrol van windenergie op zee. 10 Tot nu toe zijn er twee windparken op zee gerealiseerd: Prinses Amalia (120 MW) in 2008 en Offshore Windpark Egmond aan Zee in 2007 (108 MW). Na de initiële vergunningverlening op grond waarvan deze eerste twee windparken zijn gebouwd, bleef het lange tijd stil doordat er een moratorium van kracht was. 11 In 2009 zijn er echter weer twaalf vergunningen verleend voor het oprichten van windparken op zee. Drie van deze windparken hebben daarnaast ook subsidie gekregen. Dit zijn Eneco Luchterduinen (129 MW), Gemini Buitengaats (300 MW) en Gemini ZeeEnergie (300 MW). 12 De negen vergunningen die niet gebruikt worden omdat er geen subsidie is verleend voor de exploitatie van de windparken, worden op grond van beleidsregels in beginsel niet ingetrokken voor De toekomstige vergunningverlening zal plaatsvinden op basis van het nu ingediende wetsvoorstel. Tot slot dient met betrekking tot het huidige regime te worden opgemerkt dat de ontwikkelaars van windparken zelf een aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet moeten realiseren. Dit betekent dat zij zelf een kabel moeten aan- toeneemt. In het verleden is daarom gepleit om TenneT als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet verantwoordelijk te maken voor het aansluiten van windparken op zee op het landelijk hoogspanningsnet door middel van het aanleggen van een elektriciteitsnet op zee Het wetsvoorstel Windenergie op zee 3.1 Achtergronden bij het wetsvoorstel Het wetsvoorstel beoogt een andere koers in te slaan ten opzichte van het beleid zoals dat onder de bestaande wetgeving van toepassing is voor het oprichten van windparken op zee. De aanleiding voor het wetsvoorstel is de noodzaak om het aandeel van energie uit hernieuwbare bronnen te doen toenemen. 15 Nederland was hiertoe al langer verplicht op grond van de oude doelstellingen uit de eerste hernieuwbare energie richtlijn uit De wetgever verwijst in de memorie van toelichting naar de thans geldende tweede richtlijn inzake hernieuwbare energie. 17 Deze richtlijn hernieuwbare energie schrijft voor dat in 2020 het aandeel van energie opgewekt uit hernieuwbare bronnen als wind, water en zon in Nederland 14% moet zijn. Het regeerakkoord uit 2012 zet in op een percentage van 16% duurzame energie in Het bevorderen van energieproductie uit hernieuwbare bronnen is voor Nederland echter geen sinecure gebleken. In 2005 bedroeg dit aandeel 2,4%. 19 In 2010 was dit aandeel gestegen naar 3,8% en daarmee was het aannemelijk geworden dat Nederland de interim doelstelling die voor 2011/12 gesteld was op 4,7%, niet zou gaan halen. 20 In november 2013 kon de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer melden dat het aandeel duurzame energie in ,6% bedroeg en zou oplopen tot 5,7% in Het goede nieuws is dat het aandeel duurzame energie stijgt, maar de snelheid waarmee blijft achter bij de verwachtingen. Daarom stelt het nu ingediende wetsvoorstel dat in de periode 2015 tot 2023 in totaal MW aan nieuwe duurzame opwekcapaciteit op zee moet worden gerealiseerd. 22 Deze planning is letterlijk overgenomen uit het Energieakkoord. 23 Daarbij dient te worden opgemerkt dat de opstellers van het Energieakkoord hebben gesteld dat het, om deze doelstelling te behalen, noodzakelijk is om voor 2015 een wettelijk kader ingevoerd te hebben voor de opschaling van windenergie op zee. 24 Het wetsvoorstel benoemt drie redenen waarom het binnen het huidige juridische kader niet mogelijk is om de opwekcapaciteit op zee voldoende uit te breiden: er is geen koppeling tussen vergunning en subsidieverlening; er is een gebrek aan sturingsmogelijkheden om gebieden aan te wijzen en er zijn (te) lange doorlooptijden. 25 In het bijzonder is de noodzaak voor ontwikkelaars om de SDE+ subsidie te krijgen, problematisch. In het verlengde daarvan is er de problematiek inzake de coördinatie tussen het plannen van de aanleg van nieuwe windparken en het tot stand brengen van het elektriciteitsnet op zee. Beide problemen moeten door het wetsvoorstel weg genomen worden. In algemene zin dient te worden opgemerkt dat het niet langer de vraag of het de regering lukt om dit wetsvoorstel voor 1 januari 2015 in werking te laten treden. Dat lukt niet. Daarnaast is het zo dat het reguleringskader voor de realisatie van windparken op zee slechts een deel van het verhaal is. De bedoeling is om TenneT, als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, op basis van een ander wetsvoorstel verantwoordelijk te maken voor het aansluiten van de windparken op het landelijk hoogspanningsnet door middel van een elektriciteitsnet op zee. Het scheppen van een wettelijk kader voor een elektriciteitsnet op zee valt dan ook grotendeels buiten het bestek van dit wetsvoorstel. Dit kan mogelijk een nieuwe drempel opwerpen en zal daarom hieronder meer uitgebreid worden besproken K.J. de Graaf, M.P.E.V. Könings, D.A. Lubach, M.M. Roggenkamp, De regulering van offshore windenergie, Antwerpen: Intersentia 2008, p Art. 4 lid 3 Beleidsregels inzake toepassing Wet beheer rijkswaterstaatswerken met betrekking tot installaties in exclusieve economische zone, Stcrt. 2002, Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Beleidsregels intrekken watervergunningen windturbineparken in de exclusieve economische zone, Stcrt. 2013, Kamerstukken II 2007/08, , nr. 26, p. 2 & Kamerstukken II 2013/14, , nr. 3, p Richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, PbEG 2001, L Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG, PbEU 2009, L Kamerstukken II 2012/13, , nr. 15, Zie Bijlage I bij richtlijn hernieuwbare energie. 20. Europese Commissie, Renewable energy progress report, 21. Kamerstukken II 2012/13, , nr Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p SER Energieakkoord, p SER Energieakkoord, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Zie 4 hieronder. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 193

14 Weer een frisse bries voor windenergie op zee 3.2. Het voorgestelde reguleringskader: nationaal waterplan, kavelbesluit en vergunning Het wetsvoorstel beoogt een systeem te creëren waarmee niet alleen de activiteit van het oprichten en inwerking hebben van een windpark wordt gereguleerd, maar dat ook voor de centrale overheid de mogelijkheid creëert om actief te sturen. Sturing op rijksniveau zal plaatsvinden op basis van het nationaal waterplan, waarin grote zoekgebieden zullen worden aangewezen, die vervolgens nader worden uitgewerkt in een kavelbesluit. In het nationaal waterplan (art. 4.1 Waterwet) kunnen locaties in de Noordzee worden aangewezen waarbinnen windparken opgericht kunnen worden. In 2009 is het thans geldende Nationaal Waterplan vastgesteld. 27 De aanname was destijds dat voor de realisatie van MW aan opwekcapaciteit km² aan oppervlakte op zee nodig was. 28 In het Nationaal Waterplan zijn daartoe twee zoekgebieden aangewezen waarbinnen windparken vergund kunnen worden. Dit zijn Borssele (233 km²) en IJmuiden (1.170 km²). In september 2014 zijn nog twee zoekgebieden aangewezen in een aanvullende Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee: 29 Hollandse Kust (1.210 km²) en Ten Noorden van de Waddeneilanden (200 km²). 30 In het Nationaal Waterplan maakt de Minister een afweging waarbij wordt bezien welke activiteiten kunnen plaatsvinden in de Noordzee. Voor de ontwikkeling van windenergie op zee is van belang dat een onderscheid is aangebracht tussen de planning van windparken dicht bij de kust en de parken die verder weg zijn gelegen. In Nationaal Waterplan stelde de Minister dat het niet was toegestaan om binnen de 12 (zee)mijlszone zichtbare permanente werken zoals windturbines op te richten. Dit wordt andermaal bevestigd in de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee. 31 Dit betekent dat het oprichten van windparken dicht bij de kust vooralsnog niet mogelijk is. Voor de EEZ geldt dat bepaalde activiteiten voorrang hebben. In 2009 werden zes prioritaire activiteiten benoemd die voorrang hebben boven andere niet benoemde activiteiten: vlotte en veilige zeevaart, olie- en gaswinning, CO2-opslag, windenergie, zandwinning en suppletie, en defensie. 32 Er zal zoveel mogelijk geprobeerd worden om de activiteiten zo- ruimteclaims. Waar meerdere activiteiten toch in hetzelfde gebied moeten plaatsvinden, zal er worden gekeken naar ge- belang dat de eerste initiatiefnemer geen onevenredige schade of hinder mag ondervinden van de nieuwe activiteiten. 33 Als de zoekgebieden in kaart zijn gebracht is het zaak deze verder op gedetailleerd niveau uit te werken in meerdere kavelbesluiten. Een kavel kan slechts worden aangewezen binnen de zoekgebieden die zijn vastgesteld in het nationaal waterplan (art. 3 lid 2 Woz). Hiermee wordt wettelijk vastgelegd dat buiten de aangewezen zoekgebieden geen windparken opgericht kunnen worden. Het kavelbesluit regelt twee zaken. Er wordt ten eerste een locatie aangewezen waarbinnen een windpark opgericht kan worden. Alleen voor de locatie waarvoor een kavelbesluit is vastgesteld, kan later een vergunning worden verleend. Ten tweede wordt er een tracé aangewezen voor het leggen van de benodigde kabels om het windpark aan te sluiten op een net (art. 1 Woz). De lengte van dit tracé zal afhankelijk zijn van de vraag of er een elektriciteitsnet op zee komt. Indien dat er komt, dan zal het tracé zich uitstekken tot aan het transformatorstation op zee. 34 Indien er geen elektriciteitsnet op zee aangelegd zal worden, dan wordt het tracé voor deze kabels aangewezen tot aan de laagwaterlijn zoals bedoeld in de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee 35, en daarmee strekt het kavelbesluit zich uit buiten de grenzen van het zoekgebied. Een belangrijke vraag is hoe deze regels zich verhouden tot andere kabels en leidingen op zee. Mogen deze ook gelegd worden in dit tracé of verzet het exclusieve karakter van de vergunning zich daartegen? Tot slot dient te worden vermeld dat de Minister reeds heeft aangekondigd dat er gestart zal worden met het opstellen van een nieuw nationaal waterplan dat het bestaande nationaal waterplan moet opvolgen na Daarbij zal rekening worden gehouden met het toekomstige regime zoals dat vorm zal krijgen in de Omgevingswet, waarbij het nationaal waterplan zal opgaan in de omgevingsvisie. Daarnaast zal ook rekening gehouden moeten worden met het feit dat het straks misschien mogelijk gemaakt zal worden om windparken in de 12 (zee)mijlszone te bouwen. Gezien de verwachte kostenbesparingen die behaald kunnen worden door windparken dicht bij de kust te bouwen, is de Minister van Economische Zaken gestart met een haalbaarheidsstudie om te kijken of het verbod in de toekomst mogelijk moet komen te vervallen. 37 Uit een in september 2014 gepubliceerde Maatschappelijke Kosten en Batenanalyse blijkt dat de potentiële kostenbesparingen die gerealiseerd kunnen worden door windparken in de territoriale zee te bouwen in plaats van in de EEZ in de honderden miljoenen euro s lopen Het kavelbesluit Algemene kenmerken Het nieuwe reguleringskader is opgetrokken rondom het kavelbesluit (art. 3 e.v. Woz). Het kavelbesluit is vereist om op een later moment aan een windparkontwikkelaar een vergunning te kunnen verlenen voor het oprichten van een windpark. Het kavelbesluit heeft het karakter van een plan en omdat het juridisch bindende onderdelen bevat, valt het aan te merken als een besluit van algemene strekking waartegen beroep open zal staan. 39 Het kavelbesluit wordt genomen door de Minister van Economische Zaken, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu (art. 3 lid 1 Woz). Omdat de regels voor het aanwijzen van locaties en het vergunnen van windparken op zee voor een deel uit de Water- 27. Kamerstukken II 2009/10, , nr Nationaal Waterplan , p Kamerstukken II 2014/15, , nr Kamerstukken II 2012/13, , nr. 1, p. 1; Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee, p Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee, p Nationaal Waterplan , p Nationaal Waterplan , p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Stb. 1985, Kamerstukken II 2013/14, , nr. 30, p Ministerie van Economische Zaken, Quickscan Haalbaarheidsstudie windparken binnen 12-mijlszone, p Ministerie van Economische Zaken, Haalbaarheidsstudie Windenergie op Zee binnen de 12-mijlszone, p L.J.A. Damen, Bestuursrecht 1, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2013, p Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

15 Weer een frisse bries voor windenergie op zee wet zijn gehaald, is er een nieuw toetsingskader nodig voor de Minister. Het oude toetsingskader, zoals neergelegd in de artikelen 2.1 j.o Waterwet is immers niet van toepassing op het vaststellen van een kavelbesluit. Daarom benoemt het wetsvoorstel een vijftal belangen die de Minister moet betrekken bij het nemen van een kavelbesluit (art. 3 lid 3 Woz). Deze aspecten zijn: (a) de vervulling van de maatschappelijke functies van de zee, waaronder het belang van een doelmatig ruimtegebruik van de zee; (b) de gevolgen van een aanwijzing voor derden; (c) het milieubelang, waaronder het ecologisch belang met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, 6 en 7; (d) de kosten om een windpark in het gebied te realiseren; (e) het belang van een doelmatige aansluiting van een windpark op een net. De formulering betrekken bij in art. 3 lid 3 wordt ook gebruikt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in art lid 1 en daarvoor was deze formulering opgenomen in het vervallen art. 8.8 lid 1 Wet milieubeheer. Het belang van deze formulering zit in de motiveringseis die aan het besluit wordt gesteld. Uit de motivering moet blijken hoe de Minister bij het nemen van een kavelbesluit de verschillende aspecten heeft laten meewegen. 40 Omdat in art. 3 lid 3 van het wetsvoorstel de zinsnede in ieder geval ontbreekt in tegenstelling tot de evenknie in de Wabo, moet worden aangenomen dat de opsomming in het derde lid alhoewel erg ruim limitatief is. Een vraag zou kunnen zijn of er een bepaalde rangorde bestaat waardoor bepaalde aspecten zwaarder wegen dan andere. Uit de voorgestelde wettelijke bepaling en de memorie van toelichting blijkt daar niet direct van. Toch kan worden aangenomen dat het belang van de kosten bijzonder zwaar zal wegen. 41 In het verleden is immers gebleken dat windenergie op zee kostbaar is en dat deze hoge kostprijs een belemmering vormde om in aanmerking te komen voor SDE+ subsidies. Dit heeft ertoe geleid dat windparken op zee wel vergund konden worden, maar niet gesubsidieerd. Het wetsvoorstel beoogt nadrukkelijk aan deze onwenselijke situatie een einde te maken. 42 Opgemerkt moet worden dat het de vraag is of de overheid in staat zal zijn om te beoorde- baar zal zijn. Het instrument van het voorbereidingsbesluit uit de Wet ruimtelijke ordening, is in het wetsvoorstel overgenomen (art. 9 Woz). Een voorbereidingsbesluit wordt genomen indien een kavelbesluit wordt voorbereid. Hiermee kan op grond van het tweede lid worden voorkomen dat werken of werkzaamheden uit worden gevoerd of het gebruik van werken wordt gewijzigd in het gebied waarvoor een kavelbesluit wordt voorbereid. Daarnaast zal het voorbereidingsbesluit aan de windenergiesector en andere belanghebbenden inzicht geven waar in het zoekgebied een kavelbesluit genomen gaat worden. 43 De wetgever staat een actieve participatie van de windenergiesector en andere belanghebbenden voor ogen. Op deze manier kan een ontwerpkavelbesluit worden opgesteld dat met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure ter inzage wordt gelegd (art. 3 lid 4 Woz). Het wetsvoorstel staat een ieder toe zienswijzen in te dienen naar aanleiding van het ontwerpkavelbesluit (art. 3:15 lid 2 Awb). Tot slot dient te worden vermeld dat de omgevingsrechtelijke elementen van dit wetsvoorstel, waarbij ook gedacht overgeheveld zullen worden naar de toekomstige Omgevingswet De integratie van de natuurtoets In het wetsvoorstel wordt niet alleen het oude vergunningsstelsel van de Waterwet vervangen door een nieuw stelsel, maar ook worden de vergunningstelsels van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) en de Flora- en Faunawet gedeeltelijk geïntegreerd in het nieuwe stelsel. De bedoeling is dat het vereiste vervalt om een aanvullende (natuur)vergunning op grond van art. 19d van de Nbw voor het oprichten en in werking hebben van een windpark gebied (art. 5 eerste volzin Woz). Dit betekent dat indien de windturbines in of nabij een natura2000 gebied worden gebouwd, het niet vereist is om een vergunning op grond van art. 19d Nbw aan te vragen. Hetzelfde geldt voor het tracé van de kabels waarmee het windpark aangesloten wordt op een elektriciteitsnet. Dit lijkt op het eerste gezicht in strijd te zijn met art. 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn. 45 Deze bepaling eist dat voor elk pro- gebied, een passende beoordeling gemaakt dient te worden. Daarentegen wordt wel geregeld dat voor het vaststellen van een kavelbesluit dat betrekking heeft op een locatie in of nabij een natura2000 gebied, de Minister rekening houdt met het beheerplan dat op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het betreffende gebied is opgesteld en de gevolgen voor het natura 2000 gebied op grond van art. 19j Nbw (art. 5 tweede volzin Woz). De toelichting geeft ook aan dat de in art. 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn voorgeschreven passende beoordeling in voorkomend geval zal worden gemaakt in het kader van het kavelbesluit. Toch is het de vraag of het vereiste om een passende beoordeling uit te voeren bij het verlenen van een vergunning kan worden vervangen door het uitvoeren van een passende beoordeling bij het opstellen van een voorafgaand kavelbesluit. Op voorhand is immers niet zeker of er geen ecologische veranderingen optreden in de periode tussen het vaststellen van het kavelbesluit en het verlenen van de vergunning. Bovendien kan het zo zijn dat pas bij de vergunningverlening van het project, de mogelijke ecologische gevolgen echt duidelijk worden. De wetgever meent dat dit geen belemmering is nu bij het kavelbesluit wordt gekeken naar de maximale ecologische belasting van het project in het concrete gebied. Bij het verlenen van de vergunning voor het oprichten van een windpark moet binnen de kaders van het kavelbesluit gebleven worden (art. 14 lid 1 sub f Woz). De gedachte is aldus dat zo de maximale belasting voor gebieden en soorten niet overschreden wordt en dat er dus ook geen nieuwe passende beoordeling vereist is. 46 Daarnaast stelt de wetgever dat er pas een kavelbesluit wordt vastgesteld als er ook subsidie be- 40. Verg. Kammerstukken II 2003/04, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 inzake de instand- fauna, PbEG L Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 195

16 Weer een frisse bries voor windenergie op zee schikbaar is om het windpark op die kavel te realiseren. 47 Dat betekent dat de tijdspanne tussen het vaststellen van een kavelbesluit en de vergunningverlening beperkt zal blijven. Hiermee kan het risico op eventuele ecologische veranderingen binnen het betreffende gebied in de periode tussen het vaststellen van het kavelbesluit en het verlenen van de vergunning worden ondervangen. 3.4 De vergunning Algemene opmerkingen over de vergunning Als eenmaal een kavelbesluit is genomen, is daarmee het kader gegeven waarbinnen een windpark gerealiseerd kan worden. Om een partij in de gelegenheid te stellen het windpark te bouwen, is echter een vergunning nodig. Deze vergunning wordt alleen verleend binnen een gebied waarvoor een kavelbesluit is vastgesteld (art. 13 sub a Woz). Is voor een bepaald kavel al een vergunning verleend, dan moet elke nieuwe vergunningaanvraag worden geweigerd (art. 13 sub b Woz). Per kavel wordt dus één exclusieve vergunning verstrekt. 48 Voor het verlenen van de vergunning zijn twee verschillende procedures opgesteld: een procedure waarbij het windpark met subsidie gerealiseerd zal worden en een waarbij het windpark geen aanspraak zal maken op subsidie. Voor de nabije toekomst kan worden aangenomen dat het realiseren van een windpark zonder subsidie niet rendabel zal zijn en dat er dus slechts van één van de genoemde procedures gebruik gemaakt zal worden. Als de nadere bepalingen ten aanzien van het verlenen van de vergunning worden gelezen, dan wordt duidelijk dat de gelegd. Waar voorheen vooral werd gekeken of het haalbaar was dat de aanvrager het windpark zou kunnen realise- aspect waarbij gekeken wordt tegen welke kostprijs elektriciteit geproduceerd kan worden door middel van een windpark. Hierdoor moet de behoefte aan subsidie verminderen. De wet geeft een aantal criteria waaraan voldaan moet worden om een vergunning te kunnen verlenen (art. 14 lid 1 Woz). Deze criteria zijn: (a) dat de bouw en exploitatie van het windpark uitvoerbaar moet zijn; (b) dat het project tech- moet zijn; (d) dat er gestart kan worden binnen vier jaar na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden; (e) dat het project economisch haalbaar is binnen in het tijdvak dat in de vergunning is bepaald; (f) dat de vergunningaanvraag voldoet aan de kaders van het kavelbesluit. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het minimumeisen betreffen en dat het eerste criterium dient als een soort vangnetbepaling. 49 Deze criteria kunnen bij ministeriële regeling kunnen worden uitgewerkt (art. 14 lid 2 Woz). Daarbij zullen duidelijke materiële normen omschreven worden waaraan een aanvrager moet voldoen. Ook zullen er procedurele normen opgesteld worden zodat een aanvrager weet hoe hij moet aantonen dat hij aan de voorwaarden voldoet. heid moet de aanvrager aantonen dat hij over een bepaald eigen vermogen beschikt en over een voldoende creditrating. Op het punt van de technische haalbaarheid is de wetgever voornemens voor te schrijven dat een onafhankelijke deskundige kan verklaren dat het ontwerp technisch haalbaar is. Tot slot zij hier opgemerkt dat de tekst van het wetsvoorstel met betrekking tot de vergunning een omissie lijkt te bevatten. In het algemene deel van de memorie van toelichting wordt gesproken over een zogenaamd inrichtingsplan. 50 Dit plan zou door de houder van de vergunning na verlening van de vergunning en voor de start van de bouw opgesteld moeten worden volgens de memorie van toelichting. Op deze manier zou het voor de handhaver makkelijker moeten worden om te controleren of de bouw van het windpark voldoet aan de kaders die gesteld zijn in het kavelbesluit. In de voorgestelde wetstekst ontbreekt echter het inrichtingsplan. Misschien is de wetgever voornemens om het inrichtingsplan verplicht te stellen op basis van een vergunningsvoorschrift De vergunning met subsidie Indien de ontwikkelaar het project wil realiseren met een SDE+ subsidie, dan moet de aanvraag voor de vergunning worden ingediend in de periode waarin ook een aanvraag van een SDE+ subsidie mogelijk is (art. 20 lid 1 Woz). De aanvraag voor de vergunning moet voldoen aan de eisen die op grond van art. 14 Woz gesteld worden en eveneens aan de eisen die gesteld worden aan de aanvraag voor de SDE+ subsidie (art. 20 lid 2 Woz). Voldoet een project niet aan de eisen om in aanmerking te komen voor SDE+ subsidie, dan zal de vergunning op grond van de Woz geweigerd worden. 51 Het is opmerkelijk dat een windparkontwikkelaar niet in de wet Windenergie op zee de criteria zal kunnen vinden op basis waarvan een vergunning kan worden verleend, maar dat hij daarvoor te rade moet gaan in het Besluit SDE. De vraag is dan ook wat de procedurele stappen precies zijn. Krijgt een aanvrager zonder meer een vergunning als hij voldoet aan de selectiecriteria van de SDE+ regeling, of vinden er twee beoordelingen plaats? Omdat er een koppeling tussen vergunningverlening en het verstrekken van SDE+ subsidie wordt gemaakt, is het ook noodzakelijk om het Besluit SDE te wijzigen. De wijziging van het Besluit SDE wordt niet door het onderhavige wetsvoorstel bewerkstelligd. 52 Wel is het zo dat in het voorjaar van 2014 een ontwerpwijzigingsbesluit ter consultatie is gepubliceerd. 53 Daarin worden wijzigingen voorgesteld waarmee voor de subsidies voor windenergie op zee een tenderregime mogelijk wordt gemaakt. Voorgesteld wordt om aan art. 19 Besluit SDE een vierde lid toe te voegen waarmee per locatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met behulp van windenergie op zee, een tenderbedrag kan worden opgegeven door de aanvrager. 54 Art. 19 Besluit SDE is opgenomen in paragraaf 3.3 die gaat over de subsidieverstrekking op basis van rangschikking. Duidelijk is dat voor windenergie op zee gekozen wordt voor een tenderregime. Art. 59 Besluit SDE zal waarschijnlijk ook gewijzigd worden. Dit is allereerst noodzakelijk omdat dit artikel nu vereist dat de noodzakelijke omgevingsrechtelijke vergunningen reeds verleend moeten zijn om in aanmerking te komen voor subsidie (art. 59 lid 1 sub d Besluit SDE). Met de koppeling tussen de vergunning- en subsidieaanvraag zoals het 47. Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Concept-wijziging Besluit SDE, zie: < 54. Art. I, onderdeel P Concept-wijziging Besluit SDE. 196 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

17 Weer een frisse bries voor windenergie op zee wetsvoorstel voorschrijft, is dit voorschrift niet praktisch. Art. 59 wordt derhalve gewijzigd en het zal straks vereist zijn om op het aanvraagformulier voor de SDE+ subsidie te vermelden dat men tegelijkertijd een vergunning aanvraagt op grond van de wet Windenergie op zee. 55 Daarnaast zal in art. 59 ook een nieuwe, impliciete weigeringsgrond worden toegevoegd. De Minister wijst de aanvraag af indien hij het onaannemelijk acht dat het plan voor het in gebruik nemen en exploiteren van een windpark dat op grond van art. 56, lid 2, onderdeel d Besluit SDE is opgesteld, uitvoerbaar en haalbaar zou zijn. De Minister moet beoordelen of het plan economisch haalbaar. Aangezien de toelichting op dit arti- kelijk is om non-realisatie van projecten tegen te gaan, kan worden aangenomen dat het plan aan alle eisen moet voldoen. Hier is sprake van een gebonden bevoegdheid met beoordelingsvrijheid. Bij de aanvrager zullen voorts kosten in rekening worden gebracht voor het verlenen van de vergunning (art. 20 lid 3 Woz). Achter deze bepaling gaat meer schuil dan men op het eerste gezicht denkt. Uit de memorie van toelichting blijkt dat deze bepaling wil bereiken dat alleen serieuze partijen een aanvraag doen en dat de kosten die worden gemaakt voor het nemen van een kavelbesluit in rekening zullen worden gebracht bij diegene die de vergunning krijgt. 56 Op de aanvraag voor een vergunning zal beslist worden binnen een termijn van dertien weken (art. 21 lid 2 Woz j.o. art. 57 lid 1 Besluit SDE). Deze termijn kan eenmaal met dertien weken worden verlengd (art. 57 lid 2 Besluit SDE) De vergunning zonder subsidie Indien de vergunning wordt aangevraagd zonder dat voor het project een SDE+ subsidie benodigd is, bevat het wetsvoorstel een aparte regeling. Immers, de vergunningaanvraag moet op haar eigen merites worden beoordeeld nu er geen koppeling is met de SDE+ subsidie. Dit werpt de vraag op of het praktisch is om twee verschillende procedures voor het aanvragen van een vergunning naast elkaar in het leven te roepen. Kunnen beide procedures elkaar niet in de wielen gaan rijden als door veranderde marktomstandig- windparkontwikkelaar en hij kan kiezen? Bij ministeriële regeling zal worden bepaald in welke periode vergunningaanvragen kunnen worden ingediend (art. 23 lid 1 Woz). De wet benoemt de eisen waaraan een aanvraag moet voldoen (art. 23 lid 2 Woz). Indien er meerdere vergunningaanvragen voor een kavel worden ingediend, zal de Minister een rangschikking maken (art. 24 lid 1 Woz). Bij het opstellen van deze rangschikking moet de Minister de volgende aspecten betrekken: (a) de kennis en ervaring van de betrokken partijen; (b) de kwaliteit van het ontwerp voor het windpark; (c) de capaciteit van het windpark; (d) de maatschappelijke kosten; (e) de kwaliteit van de inventarisatie en analyse van de risico s; (f) de kwaliteit van de maat- Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden opgesteld over de onderlinge weging van de rangschikkingscriteria (art. 24 lid 3 Woz). Afhankelijk van de locatie en de omvang van de kavel kunnen de onderlinge verhoudingen tussen de rangschikkingscriteria verschillen. 57 De termijn om te beslissen op een vergunningaanvraag bedraagt ook hier dertien weken na het sluiten van de aanvraagperiode en deze termijn kan eenmalig met dertien weken worden verlengd (art. 25 Woz) Voorschriften en beperkingen in de vergunning De Minister kan aan de vergunning voorschriften en voorwaarden verbinden (art. 15 lid 3 Woz). In beginsel zullen dit zo min mogelijk voorschriften zijn. 58 De eisen waaraan een vergunninghouder moet voldoen, zijn immers al grotendeels opgenomen in de wet, het kavelbesluit en regels op grond van onder meer de Waterwet. Een vergunning kan voor een maximale duur van 30 jaar worden verleend (art. 15 lid 2 Woz). Dit is niet onredelijk nu de economische levensduur van een windpark thans 20 jaar is. De vraag is echter wat er zal gebeuren als een vergunninghouder verlenging wil van zijn vergunning omdat hij binnen dezelfde kavel de oude turbines wil vervangen. Moet kavelbesluit worden vastgesteld en een tender voor een vergunning worden georganiseerd? Het wetsvoorstel schept de mogelijkheid om de vergunning met toestemming van de Minister over te dragen (art. 16 lid 1 Woz). De mogelijkheid van overdracht is ingegeven door de gedachte dat de realisatie van MW aan opwekcapaciteit op zee niet in gevaar mag komen doordat partijen die aanvankelijk een vergunning hebben gekregen toch niet in staat blijken te zijn het windpark te realiseren. De toestemming tot overdracht kan onder voorwaarden en beperkingen worden verleend. Zodoende kan bereikt worden dat de beoogde verkrijger van de vergunning ook voldoet aan de vereisten om in aanmerking te komen voor de vergunning op grond van art. 14 lid 1 Woz. Doordat de vergunningen krachtens de wet overdraagbaar zijn, maakt dit het in beginsel mogelijk om de vergunningen te bezwaren met een pandrecht. 59 Op de aanvraag van een besluit houdende de toestemming tot de overdracht van een vergunning is de Lex Silentio Positivo van Awb van toepassing (art. 16 lid 3 Woz). 3.5 Procedurele bepalingen, rechtsbescherming en overgangsrecht Uit het wetsvoorstel blijkt dat tegen het kavelbesluit en de vergunning rechtsmiddelen openstaan. Tegen het nemen van een kavelbesluit en de wijziging van een kavelbesluit staat beroep in enige instantie open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 30 lid 2 Woz). Wel is het zo dat de procesrechtelijke bepalingen van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing zijn (art. 8 Woz). Zo roepstermijn uitspraak (art. 8 Woz j.o. 1.6 lid 4 Chw) en wordt het beroepsrecht van niet tot de centrale overheid behorende bestuursorganen beperkt (art. 8 Woz j.o. 1.4 Chw). In het geval van beroep tegen een besluit betreffende de vergunningverlening op grond van de artikelen 21 lid 2 en 25 Woz en tegen een besluit inzake de toestemming voor overdracht van een vergunning op grond van art. 16 Woz kan 55. Art. I, onderdeel JJ Concept-wijziging Besluit SDE. 56. Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p C.L. Knijf, Rechtsopvolging bij vergunningen, Deventer: Kluwer 2003, p. 237; B.C. Wilton, Vergunningen als zekerheidsobject, V&O 2010/12, p Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 197

18 Weer een frisse bries voor windenergie op zee een belanghebbende zich richten tot het College van Beroep voor het bedrijfsleven (art. 30 lid 3 Woz). Op deze manier wordt voorkomen dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich uitspreekt over het subsidiebesluit en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich moet buigen over de vergunning die in voorkomend geval onlosmakelijk verbonden is met het subsidiebesluit. Het is echter wel zo dat het gevaar ontstaat dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich moet uitspreken over de vraag of de vergunningaanvraag past binnen de ecologische buitencontouren van een kavelbesluit. Tegen het voorbereidingsbesluit op grond van art. 9 Woz kan geen beroep worden ingesteld (art. 30 lid 1 Woz). Tot slot bevat het wetsvoorstel overgangsrecht voor de reeds verleende watervergunningen voor het oprichten van windparken (art. 34 Woz). De bestaande vergunninghouders aan wie ook SDE+ subsidie is toegekend, hoeven onder het toekomstige reguleringskader niet opnieuw een vergunning aan te vragen (art. 34 lid 1 Woz). De reeds verleende maar bij gebreke van subsidie nog niet gebruikte watervergunningen zullen bij wet worden ingetrokken op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt. 60 De wetgever zet in de memorie van toelichting uiteen dat de overheid niet gehouden is om aan de bestaande vergunninghouders nadeelcompensatie toe te kennen bij het intrekken van de watervergunningen. 61 De vraag is natuurlijk of deze bestaande vergunninghouders er ook zo over denken. 4. De kabel naar land en de relatie met STROOM Een belangrijk aspect van de realisatie van windparken op zee is het gewenste elektriciteitsnet op zee, soms ook wel het stopcontact op zee genoemd. 62 Onder het oude regime waren de windparkontwikkelaars zelf verantwoordelijk voor het aanleggen van een kabel naar het land. De wens van de wetgever is om aan deze situatie een einde te maken. In het wetsvoorstel wordt voorzien in een aanpassing van de Elektriciteitswet 1998 zodat TenneT als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet belast wordt met het treffen van voorbereidingshandelingen voor de toekomstige aanleg van het net op zee (art. 29 Woz). De wettelijke grondslag om TenneT daadwerkelijk verantwoordelijk te maken voor de aanleg van een elektriciteitsnet op zee moet worden geregeld bij de herziening van de Elektriciteitswet Daartoe wordt een wetsvoorstel voorbereid in het kader van de wetgevingsagenda STROOM. 63 Dit wetsvoorstel is echter nog niet ingediend bij de Tweede Kamer. Het risico bestaat dat het wetsvoorstel Windenergie op zee eerder het Staatsblad bereikt dan de wet waarmee de Elektriciteitswet 1998 zal worden herzien. Vragen kunnen ontstaan met betrekking tot de kabel die een windpark zal verbinden met het landelijk hoogspanningsnet. Want zolang de gewijzigde Elektriciteitswet nog niet van kracht is, zal de ontwikkelaar van het nancieren. Op deze manier zullen de kostenbesparingen die beoogd zijn met het toedelen van de verantwoordelijkheid aan TenneT voor het net op zee, niet gerealiseerd worden. 5. Slotopmerkingen Het op 16 oktober 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden wetsvoorstel Windenergie op zee beoogt schot te brengen in een lang voortslepend dossier: de grootschalige uitrol van windenergie op zee. Het wetsvoorstel is een goede eerste stap. Toch kunnen wel de nodige kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de wijze waarop de wetgever te werk gaat. In de inleiding is uiteengezet dat er met vier zaken rekening moet worden gehouden bij de aanleg van windparken op zee: locatiekeuze, de aansluiting op het elektriciteitsnet, het selecteren van de partij die een vergunning krijgt en de wijze van subsidiëren. In het onderhavige wetsvoorstel komen helaas niet alle zaken aan bod. Ten eerste kan worden vastgesteld dat het onderhavige wetsvoorstel vooral ziet op het selecteren en aanwijzen van gebieden waarin windparken aangelegd kunnen worden. De criteria op basis waarvan een vergunning in combinatie met SDE+ subsidie wordt verleend, zijn niet opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Daarvoor moet men te rade gaan bij de SDE+ regeling. Dit is een omissie waardoor rechtsonzekerheid wordt gecreëerd. Ten tweede valt een belangrijk onderwerp, het aansluiten van de windparken op het landelijk hoogspanningsnet, onder de afzonderlijke wetgevingsagenda STROOM. Op het moment van schrijven is echter nog geen wetsvoorstel naar de Kamer gezonden. Het is dan ook nog onduidelijk hoe het elektriciteitsnet op zee precies vorm gaat krijgen. De wetgever geeft dit zelf ook toe. 64 Dit kan betekenen dat bij de eerste tender in 2015 waarbij 700 MW aan opwekcapaciteit op zee aanbesteed zal moeten worden, de windparkontwikkelaars de kabel naar land toch zelf zullen moeten aanleggen 65 Hiermee zal de behoefte aan subsidie dus grofweg even hoog zijn als onder het huidige regime. Ten derde kan worden opgemerkt dat het intrekken van bestaande vergunningen misschien meer verstrekkende gevolgen zal hebben dan de wetgever op dit moment denkt. Immers, door de vergunningen in 2013 nog te verlengen tot 2020 heeft de overheid een zeker vertrouwen opgewekt bij windparkontwikkelaars die reeds hebben geïnvesteerd om een vergunning te krijgen. 66 Het alsnog intrekken van die vergunningen, getuigt niet van een betrouwbare overheid. Dit kan een negatief effect hebben op de bereidheid van windparkontwikkelaars om te investeren in windparken in de Nederlandse EEZ. Daarnaast zal het niet toekennen van nadeelcompensatie bij het intrekken van de vergunningen waarschijnlijk ook leiden tot de nodige juridische procedures. Het zou daarom aan te bevelen zijn dat de wetgever zich bij het ontwerpen van een nieuw regime voor windenergie op zee laat leiden door het verstand en niet door de tijdsdruk om de doelen uit het Energieakkoord te halen. Het doel is immers om een robuust wettelijk kader te scheppen voor windenergie op zee. 60. Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2007/08, , nr. 26, p. 2 & Kamerstukken II 2013/14, , nr. 49, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Kamerstukken II 2014/15, , nr. 3, p Beleidsregels intrekken watervergunningen windturbineparken in de exclusieve economische zone, Stcrt. 2013, Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

19 Gelijkwaardigheid in warmteplannen mr. drs. H.M. Israëls en drs. ing. W.P.C. Mans * 1. Inleiding Aansluitplicht en warmteplannen In steeds meer gemeenten worden warmtenetten aangelegd voor de verwarming van gebouwen. Op grond van het Bouwbesluit 2012 moeten gebouwen verplicht worden aangesloten op zo n warmtenet. Maar van deze aansluitplicht kan worden afgeweken wanneer een gelijkwaardig alternatief voor de aansluiting op het warmtenet wordt toegepast. Zo n gelijkwaardig alternatief wordt getoetst aan de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van het voltooide warmtenet zoals opgenomen in een warmteplan dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Over de vraag wanneer sprake is van een gelijkwaardig alternatief voor de aansluiting op het warmtenet, is veel discussie ontstaan. Onduidelijk is hoe door gemeenten de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van het voltooide warmtenet in het warmteplan moet worden ingevuld. 1.2 Aansluitplicht en gelijkwaardigheid De wijze van het bepalen van de milieu- en energieprestatie van een warmtenet in een warmteplan is niet eenduidig vastgelegd in het Bouwbesluit Dientengevolge is ook de wijze waarop een individuele aanvrager van een omgevingsvergunning zich kan beroepen op gelijkwaardigheid niet eenduidig vastgelegd. Wel is duidelijk dat de gemeenteraad de energiezuinigheid en milieuvriendelijkheid van een warmtenet in het warmteplan vastlegt, en dat het warmteplan vormvrij is. In de praktijk blijkt dat de invulling van de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu in een warmteplan tot discussies leidt. Onduidelijk is hoe deze termen moeten of mogen worden geïnterpreteerd bij de aansluiting op een warmtenet, en vervolgens wanneer een alternatief gelijkwaardig is. De centrale vraag is binnen welke kaders gemeenten de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu in een warmteplan kunnen bepalen, waaraan dan vervolgens alternatieve oplossingen op gelijkwaardigheid moeten worden getoetst. 2. Analyse gelijkwaardigheid 2.1 Inleiding en afbakening probleemstelling In gemeentelijke warmteplannen wordt de energiezuinigheid en bescherming van het milieu van een warmtenet vastgelegd. Hoewel niet is voorgeschreven op welke wijze de energiezuinigheid en bescherming van het milieu dient te worden vastgelegd, is het raadzaam om heldere, controleerbare, geaccepteerde en zo mogelijk wettelijk verankerde methodieken te gebruiken. De zinsnede uit art. 1.3 van het Bouwbesluit 2012 ( gelijkwaardige oplossing voor een aansluiting op het distributienet voor warmte ) blijkt in de praktijk tot meerdere interpretaties te leiden. Enkele voorbeelden: een alternatief voor een aansluiting op een warmtenet is een eigen warmte-opwekking. De eigen warmteopwekking dient qua energiezuinigheid dus gelijkwaardig te zijn ; het gaat om een alternatieve oplossing van het totale bouwwerk waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Deze wordt uitgedrukt in de energie- gelijkwaardigheid van energiezuinigheid ; gelijkwaardigheid in het kader van een warmteplan staat volledig los van de EPC- toets, gemeenten mogen deze op alle manieren invullen, mits transparant en controleerbaar ; alles mag, zo lang het maar geen EPC is. Gemeenten mogen geen bovenwettelijke EPC- eisen stellen, ook niet via een warmteplan ; het gaat over een alternatieve warmtevoorziening die even energiezuinig dient te zijn. Warmtevoorziening kan worden gezien als opwekking en gebruik samen. Een minder zuinige eigen warmte-opwekking, gecompenseerd door een verdergaande reductie van de warmtevraag is dus gelijkwaardig. Deze interpretaties verschillen onderling in grote mate in de wijze waarop de gelijkwaardigheid van een alternatief wordt gemeten en dus in de mogelijkheden voor bouwers om te voldoen aan het gelijkwaardigheidscriterium. De vraag is dus: is het aan de gemeente om te bepalen op welke wijze de gelijkwaardigheid dient te worden getoetst en kunnen dus alle bovengenoemde interpretaties in de praktijk voorkomen? Meerdere gemeenten en adviseurs geven naar aanleiding van de eerste uitwerking van warmteplannen aan dat niet helder is of en in hoeverre er sprake is van een inperking van de gemeentelijke vrijheid om de prestaties van alternatieven voor een aansluiting op een warmtenet te meten als maat voor de bepaling van de gelijkwaardigheid. De vraag is dus of en in welke mate deze gemeentelijke vrijheid wordt ingekaderd, vanuit andere bepalingen van het Bouwbesluit 2012 of vanuit andere wetgeving. De gemeenten en adviseurs benadrukken bovendien de urgentie van de * Marinke Israëls is energierechtspecialist en was ten tijde van het schrijven van dit artikel advocaat bij NautaDutilh N.V. in Rotterdam. Wim Mans is directeur van Innoforte, adviesbureau voor duurzame warmte en koude. 1. De auteurs hebben gebruik gemaakt van en voortgeborduurd op het artikel De aansluiting op warmtenetten en het warmteplan van Marinke Israëls in NTE 2013, nr. 5/6. Nr. 5/6 december 2014 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT 199

20 Gelijkwaardigheid in warmteplannen problematiek. Steeds meer gemeenten willen warmteplannen opstellen. Zonder duidelijkheid over de mogelijkheden voor gelijkwaardigheid kunnen ze niet verder en kunnen adviseurs hen ook niet goed ondersteunen. 2.2 Nadere analyse van de interpretatiemogelijkheden De discussie gaat met name over de afbakening van het meetbereik waarmee een uitspraak over energiezuinigheid wordt gedaan. De bepaling van de energiezuinigheid van een gebouw is binnen het Bouwbesluit 2012 vastgelegd en wordt uitgedrukt in de EPC-waarde. De bepaling van de EPC-waarde vindt plaats met behulp van de EMG-normen (Energieprestatienorm Maatregelen op Gebiedsniveau) en de EPG-normen (Energie Prestatienorm voor Gebouwen). De EPC is een maat voor het primaire energieverbruik van een gebouw, gerelateerd aan de grootte van het gebouw en onafhankelijk van het bewonersgedrag. EPC-waarde is opgebouwd: gebied opwekking gebouw verbruik gebied opwekking gebouw verbruik Afbakening B De gebouwgebonden opwekking én het verbruik van warmte van het alternatief worden samen qua energiezuinigheid vergeleken met de energiezuinigheid van het warmtenet en het verbruik van warmte. Compensatie van een slechter opwekrendement met verdergaande reductie van de warmtevraag is dus mogelijk. gebied opwekking gebouw verbruik warmte elektriciteit warmte warmte elektriciteit EMG EPC EPG elektriciteit Op basis van de opbouw van de EPC is onderstaand een drietal basismogelijkheden weergegeven voor de afbakening van de objecten die in het kader van de bepaling van de gelijkwaardigheid kunnen worden beoordeeld (de afbakening van het meetbereik): gebied opwekking gebouw verbruik Afbakening A De gebouwgebonden opwekking van warmte wordt qua energiezuinigheid vergeleken met de energiezuinigheid van het warmtenet. warmte elektriciteit Afbakening C Het geheel van gebouwgebonden opwekking, het verbruik van warmte, gebouwgebonden elektriciteitsvraag, gebouwgebonden opwekking van elektriciteit, én gebiedsgebonden opwekking van elektriciteit wordt vergeleken met hetzelfde gebouw, aangesloten op het warmtenet, maar met een andere set aan overige maatregelen op het gebied van warmtevraag, elektriciteitsvraag en gebouw- en gebiedsgebonden opwekking van elektriciteit. Ter verduidelijking: in geval van afbakening A is een alternatief slechts gelijkwaardig als het opwekrendement van het alternatief minimaal zo hoog is als het opwekrendement van warmte uit het warmtenet. In geval van afbakening B kan een alternatief voor een aansluiting op een energiezuinig warmtenet bestaan uit een minder energiezuinige gebouwgebonden warmtebron in combinatie met verdergaande maatregelen ter reductie van het warmteverbruik. In geval van afbakening C kan een alternatief voor aansluiting op een energiezuinig warmtenet bijvoorbeeld bestaan uit een minder energiezuinige warmtebron in combinatie met opwekking van duurzame elektriciteit op het dak (gebouwgebonden) of in de wijk (gebiedsgebonden maatregel). In de afbakeningen B en C worden dus ook bouwkundige maatregelen betrokken in de vergelijking (en wordt er niet enkel naar de installaties gekeken, met het warmtenet ook als warmte-installatie) en in afbakening C wordt ook de elektriciteitsketen bij de vergelijking betrokken. In geval C kan bijvoorbeeld ook een windturbinepark elders in de wijk als alternatief voor een energiezuinig warmtenet gaan fungeren. 200 Nederlands Tijdschrift voor ENERGIERECHT Nr. 5/6 december 2014

Richtsnoeren milieu- en energiesteun 2014-2020 Op zoek naar de balans tussen steun en marktwerking bij hernieuwbare energie

Richtsnoeren milieu- en energiesteun 2014-2020 Op zoek naar de balans tussen steun en marktwerking bij hernieuwbare energie Richtsnoeren milieu- en energiesteun 2014-2020 Op zoek naar de balans tussen steun en marktwerking bij hernieuwbare energie mr. P.B. Gaasbeek en mr. M.A.M.L. van de Sanden * De afgelopen jaren zijn veel

Nadere informatie

Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80)

Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80) MEMO/08/31 Brussel, 23 januari 2008 Staatssteun: richtsnoeren milieusteun vaak gestelde vragen (Zie ook IP/08/80) Waarom worden richtsnoeren milieusteun vastgesteld? Staatssteun moet aan bepaalde criteria

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.5.2017 C(2017) 3217 final OPENBARE VERSIE Dit document is een intern document van de Commissie dat louter ter informatie is bedoeld. Betreft: Steunmaatregel SA.46960 (2017/N)

Nadere informatie

BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL EUROPESE COMMISSIE Brussel, 14.11.2013 C(2013) 7725 final OPENBARE VERSIE Dit document is een intern document van de Commissie dat louter ter informatie is bedoeld. Betreft: Steunmaatregel SA.37017 (2013/N)

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA.37084 (2013/N) Nederland Compensatie van indirecte EU-ETS-kosten

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA.37084 (2013/N) Nederland Compensatie van indirecte EU-ETS-kosten EUROPESE COMMISSIE Brussel, 16.10.2013 C(2013) 6636 final OPENBARE VERSIE Dit document is een intern document van de Commissie dat louter ter informatie is bedoeld. Betreft: Excellentie, Steunmaatregel

Nadere informatie

certificeert duurzame energie

certificeert duurzame energie certificeert duurzame energie Met het certificeren van duurzame energie voorzien we deze energieproductie van een echtheidscertificaat. Dit draagt wezenlijk bij aan het goed functioneren van de groeneenergiemarkt.

Nadere informatie

De Vlaamse autoriteiten hebben op 10 juli 2003 een decreet goedgekeurd teneinde een systeem van warmtekrachtcertificaten in te voeren.

De Vlaamse autoriteiten hebben op 10 juli 2003 een decreet goedgekeurd teneinde een systeem van warmtekrachtcertificaten in te voeren. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 03.V.2005 C(2005)1318 fin Betreft: Steunmaatregel nr. N 608/2004 - België Warmtekrachtcertificaten Excellentie, 1. PROCEDURE Bij brief van 7 september 2004, die op 9 september

Nadere informatie

Staatssteun / België - Steunnummer N 621/ Steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw

Staatssteun / België - Steunnummer N 621/ Steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw EUROPESE COMMISSIE Brussel, 13-XII-2006 C(2006) 6784 Betreft : Staatssteun / België - Steunnummer N 621/2006 - Steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw Excellentie, Ik heb

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING. INTERPRETATIENOTA Nr. 2015-01

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING. INTERPRETATIENOTA Nr. 2015-01 EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING Directoraat I. Landbouwwetgeving en procedures I.1. Landbouwwetgeving; vereenvoudiging Datum van verspreiding 8.7.2015 INTERPRETATIENOTA

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA. 36315 (2013/N) Nederland Botlek Zuid - stoompijpleiding

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA. 36315 (2013/N) Nederland Botlek Zuid - stoompijpleiding EUROPESE COMMISSIE Brussel, 16.10.2013 C(2013) 6627 final In de openbare versie van dit besluit zijn, overeenkomstig de artikelen 24 en 25 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999

Nadere informatie

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de onderstaande overwegingen.

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de onderstaande overwegingen. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 07.XII.2005 C (2005) 5280 Betreft: Steunmaatregelen van de Staten nr. N 491/2005 - Nederland Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in vanuit milieu opzicht kwetsbare

Nadere informatie

Toelichting bij het begrip onderneming binnen de call voor kleine en middelgrote windturbines

Toelichting bij het begrip onderneming binnen de call voor kleine en middelgrote windturbines Toelichting bij het begrip onderneming binnen de call voor kleine en middelgrote windturbines De voorwaarden waaraan voldaan moet worden in het kader van de steunregeling voor kleine en middelgrote windturbines,

Nadere informatie

Herziening van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu Vragenlijst

Herziening van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu Vragenlijst Herziening van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu Vragenlijst De huidige kaderregeling loopt eind 2007 af. Om de herziening van de kaderregeling voor te bereiden,

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Staatssteun / Nederland SA (2016/N) Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL)

EUROPESE COMMISSIE. Staatssteun / Nederland SA (2016/N) Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) EUROPESE COMMISSIE Brussel, 1.09.2016 C(2016) 5506 final Betreft: Staatssteun / Nederland SA.45811 (2016/N) Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL) Excellentie, De Europese Commissie (hierna

Nadere informatie

Staatssteun nr. N 14/2002 - België Belgische federale steunregeling ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen

Staatssteun nr. N 14/2002 - België Belgische federale steunregeling ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen EUROPESE COMMISSIE Brussel, 02.08.2002 C(2002)2904 fin. Betreft: Staatssteun nr. N 14/2002 - België Belgische federale steunregeling ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen Excellentie, Bij schrijven

Nadere informatie

Steunmaatregelen van de staten / Nederland - Steunmaatregel nr. N 8/ Verlenging sociaal-economisch plan veehouderij

Steunmaatregelen van de staten / Nederland - Steunmaatregel nr. N 8/ Verlenging sociaal-economisch plan veehouderij EUROPESE COMMISSIE Brussel, 01-03-2004 C(2004) 706 Betreft : Steunmaatregelen van de staten / Nederland - Steunmaatregel nr. N 8/2004 - Verlenging sociaal-economisch plan veehouderij Excellentie, De Commissie

Nadere informatie

2. Deze aanmelding heeft betrekking op wijziging en verlenging van MEPsteunregelingen

2. Deze aanmelding heeft betrekking op wijziging en verlenging van MEPsteunregelingen EUROPESE COMMISSIE Brussel, 21.XII.2007 C(2007)6875 Betreft: Steunmaatregel nr. N 478/2007 - Nederland "Stimulering van duurzame energie, wijziging en verlenging van de MEP-regeling (N 707/02) en MEP stimulering

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 januari 2003 (28.01) (OR. en) 15528/02 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2001/0077 (COD) ENER 315 CODEC 1640

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 januari 2003 (28.01) (OR. en) 15528/02 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2001/0077 (COD) ENER 315 CODEC 1640 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 21 januari 2003 (28.01) (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2001/0077 (COD) 15528/02 ADD 1 ENER 315 CODEC 1640 ONTWERP-MOTIVERING VAN DE RAAD Betreft: Gemeenschappelijk

Nadere informatie

1. DOEL EN TOEPASSINGSBEREIK

1. DOEL EN TOEPASSINGSBEREIK EUROPESE COMMISSIE Directoraat-generaal Concurrentie Beleid en coördinatie inzake staatssteun Brussel, DG D(2004) COMMUNAUTAIRE KADERREGELING INZAKE STAATSSTEUN IN DE VORM VAN COMPENSATIES VOOR DE OPENBARE

Nadere informatie

Steunmaatregelen van de Staten nr. N 699/00 - België (Vlaanderen) Regeling afbouw varkensstapel

Steunmaatregelen van de Staten nr. N 699/00 - België (Vlaanderen) Regeling afbouw varkensstapel EUROPESE COMMISSIE Brussel, 27-02-2001 SG(2001) D/ 286469 Betreft: Steunmaatregelen van de Staten nr. N 699/00 - België (Vlaanderen) Regeling afbouw varkensstapel Excellentie, Ik heb de eer U ervan in

Nadere informatie

6 Pijler 4: Het energietransportnetwerk gereedmaken

6 Pijler 4: Het energietransportnetwerk gereedmaken 6 Pijler 4: Het energietransportnetwerk gereedmaken 6.1 Aanpassingen van de infrastructuur in Nederland De energietransitie kan ingrijpende gevolgen hebben voor vraag en aanbod van energie en voor de netwerken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie Nr. 538 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

(Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 1551/5) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (1999/795/EG)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 1551/5) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (1999/795/EG) bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB L 319 van 11/12/99 COMMISSIE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 8 juli 1999 betreffende de aanvraag van Oostenrijk voor een overgangsregeling op grond

Nadere informatie

energiebelasting geen steun was in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. 3 N 753/97, SG(98)/D 6551

energiebelasting geen steun was in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. 3 N 753/97, SG(98)/D 6551 EUROPESE COMMISSIE Brussel, 11.12.2001 C(2001)3959fin Betreft: Steunmaatregel N 239/2001 Nederland Gedeeltelijke vrijstelling van energiebelasting voor afvalverbrandingsinstallaties Geachte heer, Bij schrijven

Nadere informatie

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL ONDERNEMINGEN EN INDUSTRIE Leidraad 1 Brussel, 1.2.2010 - De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 mei 2004 (03.06) (OR. en) 9919/04. Interinstitutioneel dossier: 2004/0109 (COD) 2004/0110 (COD)

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 mei 2004 (03.06) (OR. en) 9919/04. Interinstitutioneel dossier: 2004/0109 (COD) 2004/0110 (COD) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 28 mei 2004 (03.06) (OR. en) Interinstitutioneel dossier: 2004/0109 (COD) 2004/0110 (COD) 9919/04 ENER 150 CODEC 780 NOTA van: aan: nr. Comv.: Betreft: het secretariaat-generaal

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, C(2016) 5566 final. Steunmaatregel SA (2016/N) Nederland SDE+ biomassa bijstook - NL.

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, C(2016) 5566 final. Steunmaatregel SA (2016/N) Nederland SDE+ biomassa bijstook - NL. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 25.8.2016 C(2016) 5566 final OPENBARE VERSIE Dit document is een intern document van de Commissie dat louter ter informatie is bedoeld. Betreft: Steunmaatregel SA.43422 (2016/N)

Nadere informatie

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0341/45. Amendement. Roger Helmer, David Coburn namens de EFDD-Fractie

NL In verscheidenheid verenigd NL A8-0341/45. Amendement. Roger Helmer, David Coburn namens de EFDD-Fractie 9.12.2015 A8-0341/45 45 Overweging H H. overwegende dat klimaatverandering, niet-concurrerende energieprijzen en de bijzonder grote afhankelijkheid van onbetrouwbare leveranciers uit derde landen een bedreiging

Nadere informatie

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

VERSLAG VAN DE COMMISSIE NL VERSLAG VAN DE COMMISSIE over de stand van de werkzaamheden in verband met de richtsnoeren betreffende staatssteun en diensten van algemeen economisch belang 1. DOEL VAN DIT VERSLAG In zijn conclusies

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Nr. Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. 20510 30 december 2009 Regeling aanpassing voor het jaar 2010 van de percentages voor de milieu-investeringsaftrek uit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie Nr. 542 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

BIJLAGE III. Gegevens betreffende op de voorwaarden van deze verordening vrijgestelde staatssteun

BIJLAGE III. Gegevens betreffende op de voorwaarden van deze verordening vrijgestelde staatssteun NL BIJLAGE III Gegevens betreffende op de voorwaarden van deze verordening vrijgestelde staatssteun DEEL I overeenkomstig artikel 12 te verschaffen via de geëigende IT-toepassing van de Commissie Referentie

Nadere informatie

Zittingsdocument B7-0000/2013 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2013

Zittingsdocument B7-0000/2013 ONTWERPRESOLUTIE. naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2013 EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Zittingsdocument 22.4.2013 B7-0000/2013 ONTWERPRESOLUTIE naar aanleiding van vraag voor mondeling antwoord B7-0000/2013 ingediend overeenkomstig artikel 115, lid 5, van het

Nadere informatie

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 19.12.2017 COM(2017) 769 final 2017/0347 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot intrekking van Verordening (EU) nr. 256/2014 van het Europees

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 31 904 Wijziging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998, tot versterking van de werking van de gasmarkt, verbetering van de voorzieningszekerheid

Nadere informatie

Steunmaatregel N 118/2004 -België (Vlaanderen) Subsidies voor haalbaarheidsstudies met betrekking tot bouw- en milieuprojecten buiten de EU.

Steunmaatregel N 118/2004 -België (Vlaanderen) Subsidies voor haalbaarheidsstudies met betrekking tot bouw- en milieuprojecten buiten de EU. Europese Commissie Brussel, 30.06.2004 C (2004)2042 fin Betreft: Steunmaatregel N 118/2004 -België (Vlaanderen) Subsidies voor haalbaarheidsstudies met betrekking tot bouw- en milieuprojecten buiten de

Nadere informatie

Pagina. De Minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus EK 'S-GRAVENHAGE. Den Haag,

Pagina. De Minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus EK 'S-GRAVENHAGE. Den Haag, De Minister van Economische Zaken De heer H.G.J. Kamp Postbus 20401 2500 EK 'S-GRAVENHAGE Den Haag, Uw kenmerk: Ons kenmerk: ACM/DE/2017/205229 Contactpersoon: [vertouwelijk] Onderwerp: 17.0309.01 Advies

Nadere informatie

Gewijzigde, nieuwe de-minimisgroepsvrijstelling

Gewijzigde, nieuwe de-minimisgroepsvrijstelling Gewijzigde, nieuwe de-minimisgroepsvrijstelling COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, [ ] 2006 C(2006). Ontwerp VERORDENING (EG) nr. /.. VAN DE COMMISSIE van [...] betreffende de toepassing

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting Een juridisch kader voor een grensoverschrijdend elektriciteitsnet in de Noordzee De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld om in 2020 een aandeel van 20% hernieuwbare energie

Nadere informatie

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING. bij EUROPESE COMMISSIE Brussel, 30.11.2016 SWD(2016) 419 final PART 1/2 WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een richtlijn van het Europees

Nadere informatie

De verhouding tussen Richtlijn 98/34/EG en de Verordening betreffende wederzijdse erkenning

De verhouding tussen Richtlijn 98/34/EG en de Verordening betreffende wederzijdse erkenning EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL ONDERNEMINGEN EN INDUSTRIE Leidraad 1 Brussel, 1.2.2010 - De verhouding tussen Richtlijn 98/34/EG en de Verordening betreffende wederzijdse erkenning 1. IEIDING

Nadere informatie

Ontwerpregeling subsidiebedragen WKK 2006

Ontwerpregeling subsidiebedragen WKK 2006 Handelend na overleg met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Gelet op artikel 72p, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998; Besluit:

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD. betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD. betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 28.02.2006 COM(2006) 89 definitief Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (door de Commissie ingediend)

Nadere informatie

Diensten van algemeen economisch belang: Commissie stelt nieuwe regels voor met het oog op meer rechtszekerheid

Diensten van algemeen economisch belang: Commissie stelt nieuwe regels voor met het oog op meer rechtszekerheid IP/04/235 Brussel, 18 februari 2004 Diensten van algemeen economisch belang: Commissie stelt nieuwe regels voor met het oog op meer rechtszekerheid Na het Altmark-arrest van het Hof van Justitie is de

Nadere informatie

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië) De artikelen 43 EG en 49 EG leggen overigens geen algemene verplichting tot gelijke behandeling op, maar een verbod van discriminatie

Nadere informatie

Staatssteun & Staatssteun en de crisis

Staatssteun & Staatssteun en de crisis Staatssteun & Staatssteun en de crisis Lieneke de Jong-Goris Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden Overhedendag 13 oktober 2009 Inhoud Staatssteun in Nederland Toelichting staatssteun Staatssteun

Nadere informatie

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ADVIES (BRUGEL-ADVIES-20151016-212) Betreffende het voorontwerp van besluit tot wijziging van het besluit van de Regering van het

Nadere informatie

ECLI:NL:CBB:2016:282. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/661

ECLI:NL:CBB:2016:282. Uitspraak. College van Beroep voor het bedrijfsleven. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/661 ECLI:NL:CBB:2016:282 Instantie Datum uitspraak 08-09-2016 Datum publicatie 28-09-2016 Zaaknummer 14/661 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie College van Beroep voor het bedrijfsleven Bestuursrecht

Nadere informatie

Handreiking diensten van algemeen economisch belang

Handreiking diensten van algemeen economisch belang Handreiking diensten van algemeen economisch belang Europa-proof project Deelproject staatssteun 1 Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Waarvoor is deze handreiking bedoeld? 3 Deel 1: Theorie 4 3 Staatssteun

Nadere informatie

ADVIES OVER HET WIJZIGINGSBESLUIT GROENE STROOM

ADVIES OVER HET WIJZIGINGSBESLUIT GROENE STROOM ADVIES OVER HET WIJZIGINGSBESLUIT GROENE STROOM Brussel, 12 maart 2003 031203_Advies_Groene_stroom 1. INLEIDING Op 24 februari 2003 heeft de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie

Nadere informatie

Steunmaatregel nr. 271/01 - Nederland Investeringspremieregeling Flevoland 2000 (IPR Flevoland 2000)

Steunmaatregel nr. 271/01 - Nederland Investeringspremieregeling Flevoland 2000 (IPR Flevoland 2000) EUROPESE COMMISSIE Brussel, 10.07.2001 SG (2001) D/ 289629 Betreft: Steunmaatregel nr. 271/01 - Nederland Investeringspremieregeling Flevoland 2000 (IPR Flevoland 2000) Excellentie, 1. PROCEDURE Bij brief

Nadere informatie

Visie op Windenergie en solar Update 2014

Visie op Windenergie en solar Update 2014 Visie op Windenergie en solar Update 2014 De vooruitzichten voor hernieuwbare energie zijn gunstig Succes hangt sterk af van de beschikbaarheid van subsidies Naast kansen in Nederland kan de sector profiteren

Nadere informatie

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN 22.2.2019 L 51 I/1 II (Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN VERORDENING (EU) 2019/316 VAN DE COMMISSIE van 21 februari 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie inzake

Nadere informatie

PAKKET ENERGIE-UNIE BIJLAGE STAPPENPLAN VOOR DE ENERGIE-UNIE. bij de

PAKKET ENERGIE-UNIE BIJLAGE STAPPENPLAN VOOR DE ENERGIE-UNIE. bij de EUROPESE COMMISSIE Brussel, 25.2.2015 COM(2015) 80 final ANNEX 1 PAKKET ENERGIE-UNIE BIJLAGE STAPPENPLAN VOOR DE ENERGIE-UNIE bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET

Nadere informatie

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164

PUBLIC. Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE FISC 87 ENER 164 Conseil UE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 2 juni 2003 (11.06) (OR. en) 9919/03 Interinstitutioneel dossier: 2002/0286 (CNS) LIMITE PUBLIC FISC 87 ENER 164 NOTA van: het voorzitterschap aan: de Groep

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, 11-VII-2006 C(2006) 3259. Betreft: Steunmaatregel nr. N 96/06 "Eneco duurzame energie " Excellentie,

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, 11-VII-2006 C(2006) 3259. Betreft: Steunmaatregel nr. N 96/06 Eneco duurzame energie  Excellentie, EUROPESE COMMISSIE Brussel, 11-VII-2006 C(2006) 3259 Betreft: Steunmaatregel nr. N 96/06 "Eneco duurzame energie " Excellentie, De Commissie wenst Nederland ervan in kennis te stellen dat zij, na onderzoek

Nadere informatie

BESLUIT. I. Juridisch kader

BESLUIT. I. Juridisch kader Dienst uitvoering en toezicht Energie BESLUIT Nummer: Betreft; 101698-12 Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers op grond van artikel 95d, eerste

Nadere informatie

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de navolgende overwegingen:.

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de navolgende overwegingen:. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 06-12-2002 C (2002) 4854 Betreft: Steunmaatregelen van de Staten / Nederland Steunmaatregel nr. N 210/02 Subsidieverordening sloop agrarische en overige bebouwing buitengebied

Nadere informatie

Geachte leden van de raad,

Geachte leden van de raad, Aan : de raad Van : het college van burgemeester en wethouders Adviseurs: : Piet Bruinsma, Gerard Elenga Datum : 15 december 2016 Onderwerp : uitwerking punten 3 en 4 van amendement inzake t Olde Maat

Nadere informatie

Financiële instrumenten voor

Financiële instrumenten voor Financiële instrumenten voor energietransitie en energieefficiëntie Analyse van het nationaal en Europees Kader Dr. Hans Vedder (H.H.B.Vedder@rug.nl) Energietransitie en efficiëntie als economisch probleem

Nadere informatie

EUROPEES PARLEMENT. Commissie interne markt en consumentenbescherming. Commissie interne markt en consumentenbescherming

EUROPEES PARLEMENT. Commissie interne markt en consumentenbescherming. Commissie interne markt en consumentenbescherming EUROPEES PARLEMENT 2004 2009 Commissie interne markt en consumentenbescherming 9.11.2007 WERKDOCUMENT over het voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn

Nadere informatie

Betreft: klacht over de lidstaat Nederland wegens bestuurlijke onregelmatigheid inzake de staatssteunzaak nr. NN 43/2009.

Betreft: klacht over de lidstaat Nederland wegens bestuurlijke onregelmatigheid inzake de staatssteunzaak nr. NN 43/2009. Aan mevrouw Catherina Day Secretaris Generaal van de Europese Commissie Wetstraat 200, B - 1048 BRUSSEL Eexterzandvoort, 25 februari 2011 Betreft: klacht over de lidstaat Nederland wegens bestuurlijke

Nadere informatie

Steunmaatregelen van de staten / Nederland Steunmaatregel N 246/2005 houdende wijziging van N 222/2004 Unieke Kansen Regeling en demonstratieprojecten

Steunmaatregelen van de staten / Nederland Steunmaatregel N 246/2005 houdende wijziging van N 222/2004 Unieke Kansen Regeling en demonstratieprojecten EUROPESE COMMISSIE Brussel, 01-07-2005 C (2005) 2457 Betreft: Steunmaatregelen van de staten / Nederland Steunmaatregel N 246/2005 houdende wijziging van N 222/2004 Unieke Kansen Regeling en demonstratieprojecten

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015 2016 22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie Nr. 2102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Nadere informatie

Aan het Ministerie van Economische Zaken Postbus 20401 2500 EK Den Haag Nederland

Aan het Ministerie van Economische Zaken Postbus 20401 2500 EK Den Haag Nederland Aan het Ministerie van Economische Zaken Postbus 20401 2500 EK Den Haag Nederland Bonaire, 26 augustus 2013 Betreft: internetconsultatie Wet elektriciteit en drinkwater BES Status: openbaar Geachte heer,

Nadere informatie

BESLUIT. I. Juridisch kader. Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan. Essent Retail Energie b.v.

BESLUIT. I. Juridisch kader. Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan. Essent Retail Energie b.v. Dienst uitvoering en toezicht Energie BESLUIT Nummer: Betreft; 101758_10-11 Besluit tot het verlenen van een vergunning voor de levering van elektriciteit aan kleinverbruikers op grond van artikel 95d,

Nadere informatie

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 1 juli 2014 (*)

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 1 juli 2014 (*) pagina 1 van 23 ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 1 juli 2014 (*) Prejudiciële verwijzing Nationale steunregeling die voorziet in toekenning van verhandelbare groenestroomcertificaten aan installaties die

Nadere informatie

Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van. Elektriciteit. Versie maart 2017

Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van. Elektriciteit. Versie maart 2017 Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Elektriciteit 1. Scope/afbakening De productgroep Elektriciteit omvat alle elektriciteit die van het openbare net betrokken wordt door een

Nadere informatie

Publicatieblad van de Europese Unie L 277/23

Publicatieblad van de Europese Unie L 277/23 18.10.2008 Publicatieblad van de Europese Unie L 277/23 VERORDENING (EG) Nr. 1024/2008 VAN DE COMMISSIE van 17 oktober 2008 tot vaststelling van gedetailleerde maatregelen ter uitvoering van Verordening

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1997 1998 25 621 Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet...) Nr. 8 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen

Nadere informatie

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/2103(INI) Ontwerpadvies Lena Kolarska-Bobińska (PE496.

AMENDEMENTEN NL In verscheidenheid verenigd NL 2012/2103(INI) Ontwerpadvies Lena Kolarska-Bobińska (PE496. EUROPEES PARLEMENT 2009-2014 Commissie regionale ontwikkeling 17.10.2012 2012/2103(INI) AMENDEMENTEN 1-21 Lena Kolarska-Bobińska (PE496.464v01-00) inzake het Stappenplan Energie 2050 - een toekomst met

Nadere informatie

BESLUIT. I. Inleiding II. Feiten. Dienst uitvoering en toezicht Energie

BESLUIT. I. Inleiding II. Feiten. Dienst uitvoering en toezicht Energie Dienst uitvoering en toezicht Energie BESLUIT Nummer: 101855-11 Betreft: Besluit op de aanvragen van Elsta B.V. & Co en Delta Netwerk bedrijf B.V. om een bindende aanwijzing te geven als bedoeld in artikel

Nadere informatie

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST ADVIES op eigen initiatief (BRUGEL-ADVIES-20180823-269) Betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt teneinde

Nadere informatie

De rol van biomassa in de energietransitie.

De rol van biomassa in de energietransitie. De rol van biomassa in de energietransitie. Bert de Vries Plaatsvervangend directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging, Ministerie van Economische Zaken Inhoud 1. Energieakkoord 2. Energietransitie

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n) 8 september 2003 ME/EM/3051226 1 Onderwerp Besluit tot verlenging termijn beschermde afnemer Gaswet en Elektriciteitswet 1998 E-en G-wet.mbo Besluit van, tot verlenging

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, 31.III.2008 C(2008)1275

EUROPESE COMMISSIE. Brussel, 31.III.2008 C(2008)1275 EUROPESE COMMISSIE Brussel, 31.III.2008 C(2008)1275 Betreft: Steunmaatregel nr. N 687/2007 Nederland Verlenging van de kaderregeling voor steun ten behoeve van de reductie van CO 2 -emissies in de sector

Nadere informatie

33 493 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011)

33 493 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) TWEEDE KAMER DER STATEN- 2 GENERAAL Vergaderjaar 2012-2013 33 493 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) Nr. 2 VOORSTEL

Nadere informatie

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD

RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD 7.12.2018 L 311/3 RICHTLIJNEN RICHTLIJN (EU) 2018/1910 VAN DE RAAD van 4 december 2018 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de harmonisatie en vereenvoudiging van bepaalde regels in het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 883 Wijziging van de Wet milieubeheer (verbetering kostenvereveningssysteem in titel 15.13) Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE

Nadere informatie

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS)

PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) ConseilUE RAADVAN DEEUROPESEUNIE Brusel,26juni2003(02.07) PUBLIC 10927/03 Interinstitutioneeldosier: 2002/0286(CNS) LIMITE FISC108 ENER207 NOTA van: aan: d.d.: Betreft: hetitaliaansevoorziterschap degroepbelastingvraagstukken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 32 814 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (implementatie van richtlijnen en verordeningen op het gebied van elektriciteit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 Nr. 54 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der

Nadere informatie

EUROPESE COMMISSIE. Brussel,19.12.2012 C(2012) 9473 final

EUROPESE COMMISSIE. Brussel,19.12.2012 C(2012) 9473 final EUROPESE COMMISSIE Brussel,19.12.2012 C(2012) 9473 final Betreft: Steunmaatregel SA.35377 (2012/N) Nederland Groene energiebelasting verlenging van de toepassing van het verlaagde tarief voor de glastuinbouwsector

Nadere informatie

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 6.3.2019 COM(2019) 99 final 2019/0049 (NLE) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Visserijorganisatie

Nadere informatie

(Mededelingen) MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE

(Mededelingen) MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE 21.11.2018 NL Publicatieblad van de Europese Unie C 421/1 II (Mededelingen) MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE Mededeling van de Commissie Goedkeuring

Nadere informatie

Steunmaatregel SA (2012/N) - Nederland Aanpassing risicokapitaalregeling "Omnibus Decentraal - Module 9: risicokapitaal voor het MKB"

Steunmaatregel SA (2012/N) - Nederland Aanpassing risicokapitaalregeling Omnibus Decentraal - Module 9: risicokapitaal voor het MKB EUROPESE COMMISSIE Brussel, 13.03.2012 C(2012) 1656 final Betreft: Steunmaatregel SA.34102 (2012/N) - Nederland Aanpassing risicokapitaalregeling "Omnibus Decentraal - Module 9: risicokapitaal voor het

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 34071 26 november 2014 Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 november 2014, nr. WJZ / 14185380, tot wijziging

Nadere informatie

Steunmaatregel nr. N 212/ Nederland Steunregeling Willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen gebieden (1999) I.

Steunmaatregel nr. N 212/ Nederland Steunregeling Willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen gebieden (1999) I. EUROPESE COMMISSIE Brussel, 18.01.2001 SG(2001) D/ 285215 Betreft: Steunmaatregel nr. N 212/1999 - Nederland Steunregeling Willekeurige afschrijving nieuwe gebouwen in aangewezen gebieden (1999) Excellentie,

Nadere informatie

Pagina BESLUIT. Ons kenmerk: ACM/DE/2015/ Zaaknummer:

Pagina BESLUIT. Ons kenmerk: ACM/DE/2015/ Zaaknummer: Ons kenmerk: ACM/DE/2015/405554 Zaaknummer: 15.0731.52 BESLUIT Besluit van de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 36 van de Elektriciteitswet 1998, betreffende de verkorting van de sluitingstijd

Nadere informatie

Advies W /III

Advies W /III Advies W12.18.0366/III Datum: woensdag 28 november 2018 Soort: Voorlichting Ministerie: Sociale zaken en Werkgelegenheid Vindplaats: Kamerstukken I 2018/19, 34934, nr. E Verzoek om voorlichting van de

Nadere informatie

ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA

ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA Presentatie door de heer J.M. Barroso, Voorzitter van de Europese Commissie, voor de Europese Raad van 4 februari 2011 Inhoud 1 I. Waarom energiebeleid ertoe doet II. Waarom

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Datum van inontvangstneming : 06/03/2017 Vertaling C-45/17-1 Zaak C-45/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 30 januari 2017 Verwijzende rechter: Conseil d État (Frankrijk) Datum

Nadere informatie

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT DE RAAD Straatsburg, 15 januari 2008 (OR. en) 2007/0141 (COD) LEX 871 PE-CONS 3687/1/07 REV 1 ENER 284 CODEC 1295 RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD TOT

Nadere informatie

Zaak C-380/03. Bondsrepubliek Duitsland tegen. Raad van de Europese Unie

Zaak C-380/03. Bondsrepubliek Duitsland tegen. Raad van de Europese Unie Zaak C-380/03 Bondsrepubliek Duitsland tegen Europees Parlement en Raad van de Europese Unie Beroep tot nietigverklaring Harmonisatie van wetgevingen / EG Reclame en sponsoring voor tabaksproducten Nietigverklaring

Nadere informatie

RAAD VA DE EUROPESE U IE, Brussel, 8 juli 2011 (18.07) (OR. en) 12667/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0111 (C S)

RAAD VA DE EUROPESE U IE, Brussel, 8 juli 2011 (18.07) (OR. en) 12667/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0111 (C S) RAAD VA DE EUROPESE U IE, Brussel, 8 juli 2011 (18.07) (OR. en) 12667/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0111 (C S) POSEIDOM 11 POSEICA 11 POSEIMA 10 REGIO 55 I ST 351 UD 181 OTA van: aan: Betreft: het

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401

Nadere informatie

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van EUROPESE COMMISSIE Brussel, 4.3.2019 C(2019) 1616 final GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE van 4.3.2019 tot wijziging van de bijlagen VIII en IX bij Richtlijn 2012/27/EU wat betreft de

Nadere informatie

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 17.6.2003 COM(2003) 348 definitief 2003/0127 (CNS) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese

Nadere informatie

VR 2015 2509 DOC.0987/2BIS

VR 2015 2509 DOC.0987/2BIS VR 2015 2509 DOC.0987/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering betreffende steun aan projecten in het kader van het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds DE VLAAMSE REGERING,

Nadere informatie

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving advies 64.793/1 van 20 december 2018 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie