DIENST ZORGINFECTIES. Surveillance van antibioticaresistente bacteriën In Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 2013

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DIENST ZORGINFECTIES. Surveillance van antibioticaresistente bacteriën In Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 2013"

Transcriptie

1 $$ DIENST ZORGINFECTIES Surveillance van antibioticaresistente bacteriën In Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 213

2 Surveillance van antibioticaresistente bacteriën In Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 213 2

3 In samenwerking met: Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu. 3

4 Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV-ISP) Operationele directie Volksgezondheid en Surveillance Dienst Zorginfecties Juliette Wytsmanstraat Brussel België Volksgezondheid en Surveillance december 214 Brussel, België Intern ref.: Depotnummer: D/214/255/67 Auteurs Béatrice Jans, Prof. Dr. Youri Glupczynski 2, Prof. Dr. Olivier Denis 3 1 Dienst zorginfecties, Operationele Directie Volksgezondheid en Surveillance, WIV-ISP, Brussel 2 Nationaal referentiecentrum voor resistente enterobacteriën, UCL, CHU Dinant-Godinne, Mont-Godinne 3 Nationaal referentiecentrum voor Staphylococcus aureus (en in samenwerking met, CHU Dinant-Godinne, Mont-Godinne: Nationaal referentiecentrum voor resistente enterobacteriën), ULB, Erasmusziekenhuis, Brussel. 4

5 Contact Béatrice Jans Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid O.D. Volksgezondheid en Surveillance Juliette Wytsmanstraat Brussel België Tel: beatrice.jans@wiv-isp.be Dit document is beschikbaar op de website van de dienst zorginfecties van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid: Dankwoord De dienst zorginfecties van het WIV-ISP dankt alle ziekenhuishygiënisten en microbiologen die bijgedragen hebben tot de aanlevering van deze gegevens. Dank ook aan de experten en NRC-teams voor hun expertise en bijdrage tot de verwezenlijking van dit rapport. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Brussel, 214 Verantwoordelijke uitgever: Dr. Johan Peeters Intern referentienummer: Depotnummer: D/214/255/67 5

6

7 Inhoudsopgave INHOUDSOPGAVE 7 LIJST VAN TABELLEN 1 LIJST VAN FIGUREN 12 LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN 14 DEEL 1: GRAM-POSITIEVE BACTERIËN 15 LUIK 1: METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) 16 MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN 1- STAPHYLOCOCCUS AUREUS RESISTENTIECIJFERS VOOR STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) MRSA AANWEZIG BIJ OPNAME Incidentie van patiënten, MRSA-positief bij opname Proportie patiënten, MRSA-positief bij opname, volgens vroegere contacten met zorginstellingen NOSOCOMIAAL VERWORVEN MRSA Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA Incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA Proportie van nosocomiaal verworven MRSA Proportie van nosocomiale MRSA volgens type van hospitalisatieafdeling Proportie nosocomiale MRSA uit bloedkweken SCREENING VOOR MRSA Aantal MRSA-gevallen opgespoord aan de hand van screening Screeningspraktijken voor MRSA in het ziekenhuis Frequentie van MRSA-screening bij opname Frequentie van MRSA-screening tijdens het ziekenhuisverblijf EVOLUTIE VAN DE RESISTENTIE- EN INCIDENTIECIJFERS 3 7- BESLUIT: MRSA-SURVEILLANCE IN ACUTE ZIEKENHUIZEN 33 MRSA IN CHRONISCHE ZIEKENHUIZEN 1- STAPHYLOCOCCUS AUREUS RESISTENTIECIJFER VOOR STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) MRSA AANWEZIG BIJ OPNAME NOSOCOMIAAL VERWORVEN MRSA Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA Incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA Proportie van nosocomiaal verworven MRSA Proportie van nosocomiaal verworven MRSA uit bloedkweken SCREENING VOOR MRSA Aantal nosocomiaal verworven MRSA-gevallen opgespoord aan de hand van screening Screeningspraktijken voor MRSA in het ziekenhuis Frequentie van MRSA-screening bij opname Frequentie van MRSA-screening tijdens het ziekenhuisverblijf EVOLUTIE VAN RESISTENTIE- EN INCIDENTIECIJFERS BESLUIT: MRSA-SURVEILLANCE IN CHRONISCHE ZIEKENHUIZEN 39 7

8 DEEL 2: GRAM-NEGATIEVE BACTERIËN 4 LUIK 1: EXTENDED-SPECTRUM BETA-LACTAMASE PRODUCERENDE ENTEROBACTERIACEAE (ESBL) ENTEROBACTER CLOACAE Aantal ESBL-producerende Enterobacter cloacae stammen per ziekenhuis Proportie ESBL-producerende Enterobacter cloacae stammen Proportie ESBL-producerende Enterobacter cloacae stammen uit bloedkweken Incidentie van ESBL-producerende Enterobacter cloacae Evolutie van ESBL-producerende Enterobacter cloacae: ESCHERICHIA COLI Aantal ESBL-producerende Escherichia coli stammen per ziekenhuis Proportie van ESBL-producerende Escherichia coli Proportie ESBL-producerende Escherichia coli uit bloedkweken Incidentie van ESBL+ Escherichia coli Evolutie van ESBL+ Escherichia coli: KLEBSIELLA PNEUMONIAE Aantal ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae stammen per ziekenhuis Proportie ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae Proportie ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae stammen uit bloedkweken Incidentie van ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae Evolutie van ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae: BESLUIT: ESBL- PRODUCERENDE ENTEROBACTERIACEA 53 LUIK 2: ENTEROBACTERIËN NIET GEVOELIG (I/R) VOOR CARBAPENEMS ENTEROBACTER CLOACAE Aantal meropenem-i/r Enterobacter cloacae stammen per ziekenhuis Proportie mero-i/r Enterobacter cloacae stammen Incidentie van meropenem-i/r Enterobacter cloacae ESCHERICHIA COLI Aantal mero-i/r Escherichia coli stammen per ziekenhuis Proportie mero-i/r Escherichia coli stammen Incidentie van mero-i/r Escherichia coli stammen KLEBSIELLA PNEUMONIAE Aantal mero-i/r Klebsiella pneumoniae stammen per ziekenhuis Proportie mero-i/r Klebsiella pneumoniae stammen Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae stammen BESLUIT: ENTEROBACTERIACEAE NIET GEVOELIG VOOR CARBAPENEM-ANTIBIOTICA 61 LUIK 3: CARBAPENEMASE PRODUCERENDE ENTEROBACTERIACEAE (CPE) METHODOLOGIE 62 Inclusiecriteria voor de epidemiologische surveillance RESULTATEN Aantal deelnemende laboratoria, bevestigde CPE-stammen en CPE-positieve patiënten Bacteriële species Type van carbapenemase Geografische verdeling van de CPE-gevallen volgens type van carbapenemase Episodes van onderling gerelateerde CPE-gevallen of epidemie met CPE Voorgeschiedenis van CPE-positieve patiënten Kenmerken van CPE-positieve patiënten BESLUIT 77 8

9 LUIK 4: MULTIRESISTENTE ACINETOBACTER BAUMANNII EN PSEUDOMONAS AERUGINOSA ACINETOBACTER BAUMANNII Definities van multiresistente voor Acinetobacter baumannii Aantal meropenem-i/r Acinetobacter baumannii stammen per ziekenhuis Proportie mero-i/r Acinetobacter baumannii Incidentie van mero-i/r Acinetobacter baumannii Evolutie van mero-i/r Acinetobacter baumannii: PSEUDOMONAS AERUGINOSA Definitie van multiresistentie (MDR) voor Pseudomonas aeruginosa Aantal MDR Pseudomonas aeruginosa stammen per ziekenhuis Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa uit bloedkweken Incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa Evolutie van MDR Pseudomonas aeruginosa: BESLUIT: MERO-I/R A. BAUMANNII EN MDR P. AERUGINOSA 85 9

10 Lijst van tabellen Tabel 1: Proportie deelnemende acute ziekenhuizen per regio: verdeling volgens instellingsgrootte en categorie van verblijfsduur (n=129 ziekenhuizen) 17 Tabel 2: Proportie van MRSA (Type D) in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio, ziekenhuisgrootte en gemiddelde verblijfsduur, jaar Tabel 3: Incidentie van MRSA-dragerschap bij opname (type D): verdeling op basis van de voorgeschiedenis en recente contacten met zorgstructuren 2 Tabel 4: Incidentiecijfer van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen enkel): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 5: De incidentiedensiteit van nosocomiale MRA (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 6: Proportie nosocomiale MRSA binnen het totaal aantal MRSA-stammen (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 7: Proportie opgenomen patiënten met opnamescreening voor MRSA, jaar Tabel 8: Proportie patiënten met MRSA-screening tijdens het ziekenhuisverblijf, jaar Tabel 9: Proportie van MRSA (Type D) in chronische ziekenhuizen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 1: Incidentiecijfer van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen enkel): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 11: Incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 12: Proportie nosocomiale MRSA binnen het totaal aantal MRSA-stammen (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar Tabel 13: Regionale verdeling van de proportie deelnemende ziekenhuizen volgens ziekenhuisgrootte en gemiddelde verblijfsduur, jaar Tabel 14: Proportie ESBL+ Enterobacter cloacae binnen het totaal aantal Enterobacter cloacae stammen (%) (klinische en screeningstalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 15: Incidentie van ESBL+ Enterobacter cloacae (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen) uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 16: Proportie ESBL+ Escherichia coli uit klinische stalen (%): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 17: Incidentie van ESBL+ E. coli uit klinische stalen (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 18: Proportie ESBL+ Klebsiella pneumoniae uit klinische stalen (%): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 19: Incidentiecijfer van ESBL+ K. pneumoniae (per 1 opnames, per 1 hospitalisatiedagen) uit klinische stalen: jaar Tabel 2: Proportie mero-i/r Enterobacter cloacae op het totaal aantal Enterobacter cloacae stammen uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 21: Incidentie van mero-i/r Enterobacter cloacae uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 22: Proportie mero-i/r Escherichia coli op het totaal aantal E. coli stammen uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 23: Incidentie van mero-i/r Escherichia coli uit klinische- en screeningstalen (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 24: Proportie mero-i/r Klebsiella pneumoniae op het totaal aantal K. pneumoniae stammen uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar

11 Tabel 25: Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae uit klinische- en screeningstalen (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen): verdeling volgens regio, ziekenhuisgrootte en type ziekenhuis: jaar Tabel 26: Aantal deelnemende laboratoria, aantal bevestigde CPE-stammen en aantal CPE-positieve patiënten: verdeling per semester (1/1/212-3/6/214) 63 Tabel 27: Semestrieel aantal deelnemende laboratoria per regio (1/1/212-3/6/214). 63 Tabel 28: Semestrieel aantal gerapporteerde CPE-gevallen per provincie (1/1/212-3/6/214) 64 Tabel 29: Ziekenhuizen met een of meerdere CPE-clusters: verdeling volgens carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Tabel 3: Aantal patiënten met CPE (%) in functie van hun recente zorgcontacten in België of in het buitenland (769 gedocumenteerde gevallen): verdeling per betrokken carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Tabel 31: Aantal CPE-gevallen gerelateerd aan het buitenland, verdeling volgens land en carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Tabel 32: Proportie (%) vrouwen en sex-ratio (V/M) bij patiënten met CPE van het type OXA-48: van 1/1/212 tot 3/6/ Tabel 33: Indicatie/context voor staalafname (n=19): 1/1/212-3/6/ Tabel 34: Indicatie/context voor staalafname (n=19) per carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Tabel 35: Stalen afgenomen in een klinische context: anatomische site van staalafname (n=54): 1/1/212-3/6/ Tabel 36: Stalen afgenomen in een klinische context: site van staalafname, verdeling volgens carbapenemase type en betrokken bacteriële species (n=54): 1/1/212-3/6/ Tabel 37: Infectieuze status: geïnfecteerde- versus gekoloniseerde patiënten (%) verdeling volgens carbapenemase type (n=133): 1/1/212-3/6/ Tabel 38: Kenmerken van CPE+ patiënten: type OXA-48 versus type KPC: 1/1/212-3/6/ Tabel 39: Proportie(%) mero-i/r Acinetobacter baumannii uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 4: Incidentie van mero-i/r Acinetobacter baumannii uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 41: Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar Tabel 42: Incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar

12 Lijst van figuren Figuur 1: Verdeling van de resistentiecijfers (klinische stalen enkel), jaar Figuur 2: Evolutie van de incidentie van MRSA aanwezig bij opname: verdeling volgens voorgeschiedenis en vorige contacten met zorginstellingen 21 Figuur 3: MRSA aanwezig bij opname, verdeling op basis van voorafgaande contacten met verzorgingsinstellingen (n=39) 21 Figuur 4: Verdeling van de incidentiecijfers van nosocomiaal verworven MRSA, klinische stalen enkel, jaar Figuur 5: Proportie nosocomiaal verworven MRSA per type van ziekenhuisafdeling waar het staal afgenomen werd: verdeling volgens regio (n=79 ziekenhuizen) 26 Figuur 6: Evolutie van de proportie van n- MRSA gevallen gedetecteerd aan de hand van screening (2-213) 27 Figuur 7: Nosocomiaal verworven MRSA: aantal klinische stalen versus screeningstalen: verdeling volgens regio (n=129 ziekenhuizen) 27 Figuur 8: Frequentie van screening bij opname (gerapporteerd) in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio, jaar Figuur 9: Frequentie van screening tijdens het ziekenhuisverblijf (gerapporteerd) in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio, jaar Figuur 1: Evolutie van de resistentieproportie en van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (ziekenhuizen met min. 5 deelnames): Figuur 11: Evolutie van het gemiddelde resistentiecijfer: min. 5 deelnames: Figuur 12: Evolutie van de verdeling van de resistentiecijfers: min. 5 deelnames: Figuur 13: Evolutie van de mediaan van de resistentiecijfers: verdeling volgens regio: min. 5 deelnames: Figuur 14: Evolutie van de gemiddelde incidentie van n-mrsa: min. 5 deelnames: Figuur 15: Evolutie van de verdeling van de incidentiecijfers van n-mrsa (/1 opn.): min. 5 deelnames: Figuur 16: Evolutie van de mediaan van de incidentie van n-mrsa (/1 opn.) volgens regio: min. 5 deelnames: Figuur 17: Evolutie van de gemiddelde incidentie (per 1 opnames) van S. aureus, van MRSA en van nosocomiaal verworven MRSA (uit klinische stalen) in Belgische ziekenhuizen ( ). 33 Figuur 18: Evolutie van de proportie van n-mrsa gevallen gedetecteerd aan de hand van screening (27-213) 37 Figuur 19: Evolutie van de resistentieproportie en van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA in chronische zorginstellingen: Figuur 2: De familie van Enterobacteriaceae: respectievelijk aandeel (%) van de verschillende species (jaar 213, n= 69 ziekenhuizen) 42 Figuur 21: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van ESBL+ Enterobacter cloacae: jaar Figuur 22: Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ Enterobacter cloacae: alle deelnemende ziekenhuizen sinds Figuur 23: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van ESBL+ E. coli: jaar Figuur 24: Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ Escherichia coli: min. 3 deelnames sinds Figuur 25: Evolutie van de mediane proporties van ESBL+ Escherichia coli volgens regio: ziekenhuizen met min. 3 deelnames 48 Figuur 26: Evolutie van de mediane incidentiecijfers van ESBL+ Escherichia coli (/1 opnames) volgens regio: ziekenhuizen met min. 3 deelnames 49 Figuur 27: Regionale verdeling van de incidentie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae: jaar Figuur 28: Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae: ziekenhuizen met min. 3 deelnames 52 12

13 Figuur 29: Evolutie van de mediane proportie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae volgens regio: ziekenhuizen met minstens 3 deelnames 52 Figuur 3: Evolutie van de mediane incidentie van ESBL+ K. pneumoniae (/1 opnames) volgens regio: ziekenhuizen met minstens 3 deelnames 53 Figuur 31: ESBL-productie (%) bij Enterobacter cloacae, Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae (jaar 213, gemiddelde van de proporties, alle ziekenhuizen) 53 Figuur 32: Incidentie van ESBL-productie bij Enterobacter cloacae, Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae (jaar 213, gemiddelde van de incidenties, alle ziekenhuizen) 54 Figuur 33: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r Enterobacter cloacae: jaar Figuur 34: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r Escherichia coli: jaar Figuur 35: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r Klebsiella pneumoniae, jaar Figuur 36: Gemiddelde van de incidentiecijfers van ESBL-productie en van verminderde gevoeligheid (I/R) bij E. cloacae, E. coli en K. pneumoniae 61 Figuur 37: Totaal aantal CPE-positieve patiënten per provincie (1/1/212-3/6/214) en het aantal nieuwe gevallen gerapporteerd tijdens het laatste surveillancesemester (214/1) 65 Figuur 38: Evolutie van het aantal (%) CPE-gevallen per betrokken bacterieel species (1127 gevallen): 1/1/212-3/6/ Figuur 39: Evolutie van het aantal CPE-gevallen (%) volgens betrokken carbapenemase type (1127 gevallen): 1/1/212-3/6/ Figuur 4: Evolutie van het aantal en van de proportie CPE+ K. pneumoniae gevallen van het type OXA-48 of type KPC binnen het totaal aantal gerapporteerde CPE-gevallen: 1/1/212-3/6/ Figuur 41: Geografische verdeling van het aantal CPE-gevallen per ziekenhuis volgens carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Figuur 42: Semestrieel aantal CPE-cluster gevallen per betrokken carbapenemase type (n=356): 1/1/212-3/6/ Figuur 43: Geografische verdeling van het aantal ziekenhuizen met één of meerdere CPE-clusters (sinds januari 212), verdeling volgens type carbapenemase 69 Figuur 44: Semestrieel aantal CPE-gevallen (%) met een recente antibioticabehandeling in de voorgeschiedenis (55 gedocumenteerde gevallen): 1/1/212-3/6/214 7 Figuur 45: Semestrieel aantal CPE-gevallen, verdeling volgens recente contacten met de gezondheidzorg in België of in het buitenland (769 gedocumenteerde gevallen): 1/1/212-3/6/214 7 Figuur 46: Geografische verdeling van het aantal CPE-gevallen gerelateerd aan het buitenland, verdeling per carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Figuur 47: Proportie (%) mannen en vrouwen met CPE (n=1124): 1/1/212-3/6/ Figuur 48: Evolutie van de gemiddelde leeftijd van CPE-positieve patiënten (n=1119): verdeling volgens geslacht: 1/1/212-3/6/ Figuur 49: Infectieuze status: geïnfecteerde- versus gekoloniseerde patiënten (%) (n=133): 1/1/212-3/6/ Figuur 5: Evolutie van de gemiddelde proporties mero-i/r Acinetobacter baumannii: alle deelnemende ziekenhuizen sinds Figuur 51: Evolutie van de gemiddelde incidentiecijfers van MR- en van mero-i/r Acinetobacter baumannii: alle deelnemende ziekenhuizen sinds Figuur 52: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van MDR Pseudomonas aeruginosa, Figuur 53: Evolutie van de gemiddelde proporties van MR-MDR Pseudomonas aeruginosa: alle deelnemende ziekenhuizen sinds Figuur 54: Evolutie van de gemiddelde incidentie van MR-MDR Pseudomonas aeruginosa: alle deelnemende ziekenhuizen sinds

14 Lijst van gebruikte afkortingen CPE CSV ESBL LoS MDR MRSA n-mrsa ns ROB RVT Type D WZC carbapenemase-producerende Enterobacteriaceae cerebrospinaal vocht extended-spectrum beta-lactamases (Breedspectrum bêta-lactamase) length of stay (= verblijfsduur in het ziekenhuis) multidrug resistente bacteriën meticilline-resistente Staphylococcus aureus nosocomiaal verworven meticilline-resistente Staphylococcus aureus (geïsoleerd >48u na opname, niet gekend in de voorgeschiedenis) statistisch niet significant rustoord voor bejaarden rust- en verzorgingstehuis gegevens verzameld met uitsluiting van dubbels: de patiënt wordt slecht éénmaal geteld Woonzorgcentrum 14

15 DEEL 1: GRAM-POSITIEVE BACTERIËN 15

16 LUIK 1: METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) Deelname aan de surveillance In 213 namen 148 Belgische ziekenhuissites (5.163 bedden) deel aan de surveillance van meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA): 129 acute ziekenhuizen ( bedden) en 19 chronische zorginstellingen (2.867 bedden). Tot de chronische zorginstellingen behoorden herkende chronische ziekenhuizen met meer dan 15 bedden die, conform met het KB van 27, verplicht waren om aan de MRSA-surveillance deel te nemen. Ook ziekenhuissites die officieel onder acute ziekenhuizen gerangschikt worden maar met een gemiddelde verblijfsduur van 16 dagen of meer, werden bij de chronische zorgsites gerangschikt. 141 (95.3%) op een totaal van 148 ziekenhuizen leverden jaargegevens voor 213 en 7 (4.7%) ziekenhuizen verzamelden data voor één enkel semester. Acute ziekenhuizen 129 deelnemende ziekenhuizen ( bedden, LoS: 7. d) 67 (51.9%) 17 (13.2%) 45 (34.9%) Verdeling volgens regio Regio n. ziekenhuizen n. bedden LoS (dagen) Vlaanderen: 67 (51.9%) Wallonië: 45 (34.9%) Brussel: 17 (13.2%) Verdeling volgens ziekenhuisgrootte Bedden n. ziekenhuizen n. bedden LoS (dagen) < 2 b.: 34 (26.4%) b.: 54 (41.9%) bedden+: 41 (31.8%) Verdeling volgens gemiddelde verblijfsduur LoS categorie n. ziekenhuizen n. bedden < 7 dagen: 67 (51.9%) dagen: 45 (34.9%) dagen: 17 (13.2%) Chronische zorginstellingen 1 (52.6%) 1 (5.3%) 8 (42.1%) 19 deelnemende ziekenhuizen (2.867, LoS: 35.6 d.) Verdeling volgens regio Regio n. ziekenhuizen n. bedden LoS (dagen) Vlaanderen: 1 (52.6%) Wallonië: 8 (42.1%) Brussel: 1 ( 5.3%) Verdeling volgens ziekenhuisgrootte Bedden n. ziekenhuizen n. bedden LoS (dagen) < 2 b.: 14 (73.7%) b.: 5 (26.3%) Verdeling volgens gemiddelde verblijfsduur LoS categorie n. ziekenhuizen n. bedden 9 dagen: 19 (1%)

17 De gemiddelde verblijfsduur (LoS 1 ) bedroeg 7. dagen (gemiddelde van de LoS: 7.3 dagen) in acute ziekenhuizen en 35.6 dagen (gemiddelde van de LoS: 51.5 dagen) in chronische zorginstellingen. Tabel 1 geeft de deelnemende acute ziekenhuizen, verdeeld volgens instellingsgrootte en gemiddelde verblijfsduur voor elke regio. In Wallonië en in Brussel was het percentage deelnemende ziekenhuizen met een verblijfsduur van 9 dagen of meer (respectievelijk 13.3% en 29.4%) groter dan in Vlaanderen waar slechts 9.% van de deelnemende ziekenhuizen tot deze categorie behoorde. Tabel 1: Proportie deelnemende acute ziekenhuizen per regio: verdeling volgens instellingsgrootte en categorie van verblijfsduur (n=129 ziekenhuizen) Verdeling van de ziekenhuizen Vlaanderen (67 ziekenhuizen) Wallonië (45 ziekenhuizen) Brussel (17 ziekenhuizen) Volgens instellingsgrootte (%) < 2 bedden 17.9% 35.6% 35.3% bedden 44.8% 42.2% 29.4% 4 bedden 37.3% 22.2% 35.3% Volgens verblijfsduur (%) < 7 dagen 56.7% 48.9% 41.2% 7-8 dagen 34.3% 37.8% 29.4% 9 dagen 9.% 13.3% 29.4% Enkel surveillancegegevens verzameld volgens type D 2 (iedere patiënt wordt slechts één maal geteld), met uitsluiting van dubbels, komen in aanmerking voor analyse.. 1 Length of stay (LoS): gemiddelde verblijfsduur in de instelling. 2 Type A: Iedere positieve afname wordt geteld (inclusief screening en dubbels) Type B: Iedere positieve klinische afname wordt geteld (screening uitgesloten, inclusief dubbels) Type C: Iedere infectielokalisatie wordt één maal geteld per hospitalisatieperiode Type D: Iedere patiënt wordt slechts één maal geteld per hospitalisatie periode. 17

18 MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN 1- STAPHYLOCOCCUS AUREUS Voor het jaar 213 rapporteerden 129 acute ziekenhuizen in totaal Staphylococcus aureus stammen, gemiddeld 26 stammen per ziekenhuis (min. 6 - max stammen per ziekenhuis). De incidentie van S. aureus (klinische stalen) bedroeg 19.1 gevallen/1 opnames of 2.7 gevallen/1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers van S. aureus bedroeg 19.5 gevallen/ 1 opnames (range: gevallen/1) en varieerde sterk volgens regio: het gemiddelde van de incidentiecijfers was significant lager in ziekenhuizen in Vlaanderen (mediaan: 14.2 gevallen/1 opnames) dan in ziekenhuizen in Wallonië (18.4 gevallen /1 opnames, p=.3) en in regio Brussel (18.9 gevallen/1 opnames, ns). 2- RESISTENTIECIJFERS VOOR STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) Rubrieken en formule: Voorwaarden: (1A* 1)/ 1B Enkel type D Gegevens voor beide indicatoren 1A en 1B Voor het jaar 213, rapporteerden 129 ziekenhuizen in totaal 5.85 MRSA-stammen, gemiddeld 45.3 stammen per ziekenhuis (min. en max. 248 stammen). De proportie resistente S. aureus (MRSA) over het totaal aantal gerapporteerde S. aureus stammen (gemiddeld resistentiecijfer 3 ) bedroeg 17.4%. Het gemiddelde van de resistentiecijfers 4 van de deelnemende ziekenhuizen bedroeg 19.% (mediaan: 18.5%). Het gemiddelde van de resistentiecijfers - Volgens regio: statistisch significante 5 verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië (p=.3). - Volgens ziekenhuisgrootte: statistisch significante verschillen tussen grote- en middelgrote ziekenhuizen (p=.2) - Volgens gemiddelde verblijfsduur (LoS): statistisch significante verschillen tussen ziekenhuizen met een korte gemiddelde verblijfsduur (<7 dagen) en ziekenhuizen met een gemiddelde verblijfsduur van 7-8 dagen (p=.4). Tabel 2: Proportie van MRSA (Type D) in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio, ziekenhuisgrootte en gemiddelde verblijfsduur, jaar 213 MRSA/ S. aureus (%) Aantal ziekenhuizen MRSA-proportie, verdeling volgens REGIO Absolute cijfers Gemiddeld resistentiecijfer (%) Gemid. v/d resistentiecijfers Verdeling van de proporties 25% 5% mediaan 75% Min/Max België / Vlaanderen / Wallonië / Brussel / MRSA-proportie, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE < 2 bedden / bedden 54 22/ bedden / MRSA-proportie, verdeling volgens GEMIDDELDE VERBLIJFSDUUR (LoS) < 7 dagen / dagen / dagen / Het gemiddeld resistentiecijfer = Σ 1A x 1/ Σ 1B Het gemiddelde van de resistentiecijfers = Σ resistentiecijfers/ Σ aantal ziekenhuizen Test van Kruskal-Wallis: vergelijking van medianen. 18

19 aantal ziekenhuizen aantal ziekenhuizen Figuur 1 geeft de verdeling van de resistentiecijfers volgens regio en ziekenhuisgrootte (enkel type D). Figuur 1: Verdeling van de resistentiecijfers (klinische stalen enkel), jaar 213 Verdeling volgens regio ,1-9,9 1-19,9 2-29,9 3-39,9 4-49,9 > = 5 Resistentiecijfer (%) Vlaanderen (n=67) Wallonië (n=44) Brussel (n=17) Verdeling volgens ziekenhuisgrootte ,1-9,9 1-19,9 2-29,9 3-39,9 4-49,9 > = 5 Resistentiecijfer (%) 4 bedden+ (n=41) bedden (n=54) < 2 bedden (n=34) 19

20 3- MRSA AANWEZIG BIJ OPNAME Rubrieken en formule: (2A+2B)* 1/7A (2C+2D)* 1/7A (2E+ 2F)* 1/7A (2G+2H)* 1/7A (2J) *1/7A (2K+2L)* 1/7A Voorwaarden: Enkel type D Gegevens voor alle indicatoren van rubriek 2 en rubriek 7A ( in de subklassen, indien geen gevallen) 3.1. Incidentie van patiënten, MRSA-positief bij opname Slechts 39 ziekenhuizen leverden gegevens voor al de indicatoren voor rubriek 2 en 7A. Een totaal van patiënten waren MRSA-positief bij opname (op totaal van opnames) in deze ziekenhuizen. De gemiddelde incidentie van MRSA-dragerschap bij opname bedroeg 6.9 gevallen per 1 opnames (min..9, max gevallen/1). De gemiddelde incidentie van MRSA aanwezig bij opname en waarvan het dragerschap gekend was in de voorgeschiedenis, bedroeg 2.8 gevallen per 1 opnames (min.., max gevallen/1). De gemiddelde incidentie van MRSA-dragerschap bij opname, ongekend in de voorgeschiedenis, met transfer uit een woonzorgcentrum (WZC), bedroeg 1. geval/1 opnames. Per 1 opgenomen patiënten vond men 1.2 gevallen met community-mrsa, t.t.z. zonder enig gekend contact met verzorgingsinstellingen (min., max gevallen/1 opnames). Tabel 3: Incidentie van MRSA-dragerschap bij opname (type D): verdeling op basis van de voorgeschiedenis en recente contacten met zorgstructuren Voorgeschiedenis van dragerschap en zorgcontacten Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers MRSA POSITIEF BIJ OPNAME (KLINISCHE- EN SCREENINGSTALEN) Totaal MRSA+ bij opname Gemiddelde incidentie MRSA+ bij opname/1 opn. Gemid. v/d incidentie Verdeling van de incidentiecijfers 25% 5% mediaan 75% Min/Max / MRSA POSITIEF BIJ OPNAME, DRAGERSCHAP GEKEND IN DE VOORGESCHIEDENIS (KLINISCHE EN SCREENINGSTALEN) Gekend dragerschap (voorgeschiedenis) / MRSA POSITIEF BIJ OPNAME, DRAGERSCHAP NIET GEKEND IN DE VOORGESCHIEDENIS (KLINISCHE EN SCREENINGSTALEN) Transfer uit acuut ziekenhuis / Transfer uit WZC* / Transfer/verblijf ziekenhuis en WZC / Geen vroegere contacten met 39 67/ zorginstellingen Geen informatie i.v.m. contacten met zorginstellingen / * WZC: Woonzorgcentrum. De gemiddelde incidentie van MRSA aanwezig bij opname daalde van 11 gevallen/1 opnames (27) naar 6.9 gevallen/1 opnames in 213. Vermits deze gegevens slechts door een beperkt aantal ziekenhuizen konden geleverd worden is enige voorzichtigheid bij de interpretatie van deze cijfers noodzakelijk. 2

21 MRSA+ bij opname/1 opnames Figuur 2: Evolutie van de incidentie van MRSA aanwezig bij opname: verdeling volgens voorgeschiedenis en vorige contacten met zorginstellingen ,9 5,1 8,8 1,1 3,2 8,2 7,5 7,2 1,3 1,1 1,2 3 2,6 2,4 7,9 1,3 3,1 6,9 1,2 2,4 2 3,5 3,5 3,2 3,1 3 3,2 2, Gekende dragers Contacten met gezondheidsinstellingen Geen contacten met gezondheidsinstellingen Geen informatie over vorige contacten Incidentie van MRSA bij opname 3.2. Proportie patiënten, MRSA-positief bij opname, volgens vroegere contacten met zorginstellingen Rubrieken en formule: (2A+2B)* 1/noemer (2C+2D)* 1/noemer (2E+2F)* 1/noemer (2G+2H)* 1/noemer (2J)* 1/noemer (2K+2L)* 1/noemer Noemer: Σ alle indicatoren van rubriek 2 Voorwaarden: Enkel type D Gegevens voor alle indicatoren van rubriek 2 (Cf. vorige opmerking) Figuur 3 geeft de verdeling van het aantal patiënten, MRSA-positief bij opname, op basis van voorafgaande contacten met verzorgingsinstellingen (n= 39 ziekenhuizen). Bij 4.3% van de patiënten, MRSA positief bij opname, was het dragerschap gekend in de voorgeschiedenis, 14.4% was opgenomen uit een WZC en 13.2% uit een acuut ziekenhuis terwijl 7.2% tijdens de voorbije 12 maanden zowel met een ziekenhuis als met een WZC in contact kwam. Voor 17.8% van de bij opname MRSA-positieve patiënten, had geen enkel contact met zorginstellingen plaats gevonden (community associated MRSA). Informatie over vorige contacten met zorginstellingen ontbrak voor 7.1% van de bij opname, MRSA-positieve patiënten. Deze gegevens tonen het belangrijk aandeel van gekende dragers en van dragerschap bij opname, vooral bij patiënten opgenomen uit andere zorginstellingen. Figuur 3: MRSA aanwezig bij opname, verdeling op basis van voorafgaande contacten met verzorgingsinstellingen (n=39) Gekend dragerschap 4,3% Contact met een ZH 13,2% Contact met een WZC 14,4% Contacten ongekend 7,1% Community 17,8% Contact met een ZH en een WZC 7,2% 21

22 4- NOSOCOMIAAL VERWORVEN MRSA Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 3A * 1/ noemer 7A en/of 7B Gegevens voor 3A en 7A, 7B 4.1. Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA Het incidentiecijfer werd berekend vanuit het aantal nieuwe nosocomiale MRSA-gevallen (rubriek 3A, zonder rekening te houden met MRSA uit screeningstalen) en de corresponderende noemergegevens (7A). Het globaal gemiddelde incidentiecijfer 6 bedroeg 1.1 nieuwe gevallen per 1 opgenomen patiënten (mediaan: 1. per 1 opnames). Het gemiddelde van de incidentiecijfers van nosocomiaal verworven MRSA 7 : - Volgens regio: Statistisch significant verschil tussen ziekenhuizen: in Vlaanderen versus Wallonië (p<.1), in Wallonië versus Brussel (p=.2). - Volgens ziekenhuisgrootte: Statistisch significant verschil tussen: Kleine ziekenhuizen versus grote ziekenhuizen (p=.2). Tabel 4: Incidentiecijfer van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen enkel): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemid. v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers 25% 5% mediaan 75% Min/Max Per 1 opnames / Incidentie van n-mrsa, verdeling volgens REGIO Vlaanderen / Wallonië / Brussel / Incidentie van n-mrsa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE < 2 bedden / bedden / bedden / Figuur 4 geeft de verdeling van de incidentiecijfers (per 1 opnames) volgens regio en ziekenhuisgrootte. 6 Het globale gemiddelde incidentiecijfer= Σ 3A x 1/ Σ 7A 7 Kruskal-Wallis test. 22

23 aantal ziekenhuizen aantal ziekenhuizen Figuur 4: Verdeling van de incidentiecijfers van nosocomiaal verworven MRSA, klinische stalen enkel, jaar 213 Volgens regio ,1 -,9 1-1,9 2-2,9 3-3,9 4-4,9 > = 5 Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (/1 opnames) Vlaanderen (n=67) Wallonië (n=45) Brussel (n=17) Volgens ziekenhuisgrootte ,1 -,9 1-1,9 2-2,9 3-3,9 4-4,9 > = 5 Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (/1 opnames) 4 bedden+ (n=41) bedden (n=54) < 2 bedden (n=34) 23

24 4.2. Incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA De incidentiedensiteit van n-mrsa werd berekend uit het aantal nieuwe nosocomiale MRSA-gevallen uit klinische stalen (rubriek 3A) en hun corresponderende noemergegevens (7B). De globaal gemiddelde incidentiedensiteit 8 bedroeg.16 nieuwe gevallen per 1 hospitalisatiedagen (mediaan:.14 /1). Het gemiddelde van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (per 1 hospitalisatiedagen) 9 : - Volgens regio: Statistisch significant verschil tussen ziekenhuizen: in Wallonië versus Vlaanderen (p<.1) en Brussel (p<.1) - Volgens ziekenhuisgrootte: Statistisch significant verschil tussen: grote en kleine ziekenhuizen (p=.3) Tabel 5: De incidentiedensiteit van nosocomiale MRA (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 Incidentiedensiteit van n-mrsa (klinische stalen) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentiedensiteit Verdeling van de incidentiecijfers Gemid. v/d incidentiecijfers 25% 5% mediaan 75% Min/Max Per 1 hospitalisatiedagen / Incidentiedensiteit van n-mrsa, verdeling volgens REGIO Vlaanderen / Wallonië / Brussel / Incidentiedensiteit van n-mrsa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE < 2 bedden / bedden / bedden / Globaal gemiddelde incidentiedensiteit (/1 hospitalisatiedagen) = Σ 3A x 1/ Σ 7B 9 Kruskal-Wallis test 24

25 4.3. Proportie van nosocomiaal verworven MRSA Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 3A*1/ noemer 1A Enkel type D Gegevens voor 3A en 1A In 129 ziekenhuizen werden op een totaal van 5.85 MRSA-stammen (1A: nosocomiale- en niet-nosocomiale, uit klinische stalen), n-mrsa stammen (3A, enkel nosocomiaal verworven, klinische stalen) gevonden bij nieuw gehospitaliseerde patiënten. De gemiddelde proportie nosocomiaal verworven MRSA bedroeg 32.3%. Deze proportie daalde van 77.5% in 1994 naar 3.9% in 212. In 213 observeren we echter een lichte stijging van de proportie nosocomiaal verworven MRSA ( +1.4%). De proporties van n-mrsa binnen alle MRSA in het ziekenhuis 1 : - Volgens regio: statistisch significante verschillen: Wallonië versus Brussel (p=.6) statistisch significante verschillen: Wallonië versus Vlaanderen (p=.7) - Volgens ziekenhuisgrootte: geen statistisch significante verschillen. Tabel 6: Proportie nosocomiale MRSA binnen het totaal aantal MRSA-stammen (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde proportie n-mrsa/ totaal MRSA Gemid. v/d proporties Verdeling van de proporties 25% 5% mediaan 75% Min/Max België / Proportie van n-mrsa, verdeling volgens REGIO (%) Vlaanderen / Wallonië / Brussel / Proportie van n-mrsa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden / bedden / bedden / Kruskal-Wallis test 25

26 4.4. Proportie van nosocomiale MRSA volgens type van hospitalisatieafdeling Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 4A *1/ noemer 4B *1/ noemer 4C *1/ noemer 4A + 4B + 4C Gegevens voor 4A en 4B en 4C 4A + 4B + 4C = 3A + 3B Voor deze indicator werd de proportie n-mrsa (klinische- en screeningstalen) berekend in functie van de afdeling waar het staal afgenomen werd. Bij de interpretatie van deze indicator dient echter benadrukt te worden dat de afdeling van staalafname niet noodzakelijk de afdeling is waar de n-mrsa verworven werd. In 79 ziekenhuizen die deze gegevens konden leveren werden in totaal nosocomiale MRSA-stammen uit klinische- en screeningstalen geïnventariseerd. 16% van de nosocomiale MRSA stammen werden in een intensieve zorgenafdeling geïsoleerd, 5% in een andere acute ziekenhuisafdeling en 34% in een subacute- of chronische afdeling. Hierbij werden enkele regionale verschillen geobserveerd: in ziekenhuizen in Vlaanderen werd 13% van de nosocomiale MRSA-stammen geïdentificeerd in intensieve zorgenafdelingen, terwijl deze proportie duidelijk hoger was in ziekenhuizen in Wallonië (2%) en in Brussel (19%). In ziekenhuizen in Vlaanderen was de proportie van n-mrsa geïdentificeerd in chronische afdelingen groter (4%) dan in Wallonië (26%) et in Brussel (26%). Figuur 5: Proportie nosocomiaal verworven MRSA per type van ziekenhuisafdeling waar het staal afgenomen werd: verdeling volgens regio (n=79 ziekenhuizen) 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% % 4% 26% 26% 34% 54% 55% 47% 5% 13% 2% 19% 16% Vlaanderen (n=43) Wallonië (n=26) Brussel (n=1) BELGIE (n=79) Intensieve zorgen Andere acute afdelingen Subacute/chronische afdelingen 4.5. Proportie nosocomiale MRSA uit bloedkweken Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 5A *1/ noemer 5B *1/ noemer 5A + 5B Gegevens voor 5A en 5B en 3A 5A + 5B = 3A 78 ziekenhuizen leverden valide gegevens door de berekening van de proportie n-mrsa per type klinisch staal. 32 ziekenhuizen (41%) gaven aan dat zij tijdens het voorbije jaar geen enkele positieve bloedkweek met nosocomiaal verworven MRSA hadden vastgesteld. De overige 46 ziekenhuizen rapporteerden 1.94 n-mrsa stammen uit klinische stalen waarvan 85 (7.8%) uit bloedkweken afkomstig waren. Op basis van deze cijfers werd de incidentie van bacteriëmieën met n-mrsa geschat op.8 gevallen/1 opnames of.1 gevallen/1 hospitalisatiedagen Deze indicator mag echter niet gebruikt worden als kwaliteitsindicator (VIP 2 Vlaams indicatorenproject Kwaliteit in algemene ziekenhuizen) want in de surveillance van MRSA wordt enkel de eerste MRSA-positieve bloedkweek meegeteld (voorwaarden: afname >48 u na opname in het ziekenhuis, geen MRSA-dragerschap in de voorgeschiedenis, de patiënt wordt slechts éénmaal geteld tijdens de hospitalisatieperiode). 26

27 aantal n-mrsa stalen % MRSA 5- SCREENING VOOR MRSA 5.1. Aantal MRSA-gevallen opgespoord aan de hand van screening In 213, beschikten alle ziekenhuizen over een screeningsbeleid met afname van screeningstalen bij opname van de patiënt in het ziekenhuis. 117 ziekenhuizen (op een totaal van 129) rapporteerden minstens één nieuw, via screening (3B) gedetecteerd geval (min. 1 - max. 85). In totaal betrof het gevallen (gemiddeld 14.9 gevallen/ziekenhuis met screening gedetecteerde gevallen). In 12 ziekenhuizen (9.3%) met screeningsbeleid werd geen enkele n-mrsa stam uit screeningstalen gedetecteerd. Indien rekening gehouden wordt met n-mrsa uit screening (3B), stijgt het incidentiecijfer van n-mrsa van 1.1 naar 2.1 gevallen per 1 opnames. In 213 werd 48% van de n-mrsa gevallen aan de hand van screeningstalen gedetecteerd. Figuur 6 geeft de evolutie van de proportie van, via screening gedetecteerde gevallen binnen het totaal aantal n-mrsa gevallen (2-213). We observeren een constante toename van deze proportie tot in 25, vanaf dan gevolgd door een stabilisering van de proportie. Figuur 6: Evolutie van de proportie van n- MRSA gevallen gedetecteerd aan de hand van screening (2-213) 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% % % MRSA (screeningstalen) % MRSA (klinische stalen) Figuur 7 geeft de proportie van n-mrsa gedetecteerd aan de hand van screeningstalen (213) opgesplitst per regio. In ziekenhuizen in Wallonië werd slechts 35% van alle n-mrsa aan de hand van screeningstalen gedetecteerd terwijl deze proportie 57% bedroeg in ziekenhuizen in Vlaanderen (p<.1) en 55% in Brussel (p=.1). Figuur 7: Nosocomiaal verworven MRSA: aantal klinische stalen versus screeningstalen: verdeling volgens regio (n=129 ziekenhuizen) = 57% 494 = 35% Vlaanderen (n=67) Wallonië (n=45) Brussel (n=17) = 55% Klinische stalen Screeningstalen 27

28 ziekenhuizen (%) ziekenhuizen (%) 5.2. Screeningspraktijken voor MRSA in het ziekenhuis In 213 verklaarden 128 ziekenhuizen dat patiënten bij opname in het ziekenhuis gescreend werden. Niet al de opgenomen patiënten werden gescreend: slechts in 4.7% (n=6) van de instellingen werd elke opgenomen patiënt systematisch gescreend, 46.1% van de ziekenhuizen (n=59) screende patiënten opgenomen uit instellingen in epidemische situatie, 71.9% (n=92) screende bij opname in bepaalde afdelingen, 87.5% (n=112) screende in functie van de herkomst van de patiënt (WZC, ander ziekenhuis, ) en 63.3% (n=81) hield rekening met het individuele risiconiveau van de patiënt. Figuur 8: Frequentie van screening bij opname (gerapporteerd) in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio, jaar ,5 6,7 Systematisch alle patiënten/afdelingen 43,9 46,7 52,9 Epidemie in transferinstelling 62,1 1 93,9 1 75,6 73,3 Bij opname in bepaalde afdelingen Volgens herkomst van de patiënt (ZH, WZC,..) 66,7 55,6 7,6 Op basis van risiconiveau v/d patiënt Vlaanderen (n=66) Wallonië (n=45) Brussel (n=17) Tijdens het ziekenhuisverblijf: Alle ziekenhuizen (n=128) rapporteerden dat ze tijdens het ziekenhuisverblijf screeningstalen afnamen: 88.3% (n=113) deed dit in een epidemische context, 73.4% (n=94) screende routinematig in bepaalde afdelingen en 65.6% (n=84) screende in functie van het risiconiveau van de patiënt. Figuur 9: Frequentie van screening tijdens het ziekenhuisverblijf (gerapporteerd) in acute ziekenhuizen: verdeling volgens regio, jaar ,9 84,4 71,2 66,7 69,7 7,6 57,8 In epidemische context Routinematig in sommige afdelingen Op basis van het risiconiveau van de patiënt Vlaanderen (n=66) Wallonië (n=45) Brussel (n=17) 28

29 5.3. Frequentie van MRSA-screening bij opname Rubrieken en formule: 6A, 6B 6B *1/ noemer Noemer: 7A Voorwaarden: Gegevens voor 6B en 7A 43 ziekenhuizen leverden gegevens voor het berekenen van de frequentie van opnamescreening in het ziekenhuis. Bij van de opgenomen patiënten (213) werd een opnamescreening uitgevoerd, t.t.z. 13.2% van de opgenomen patiënten (Tabel 7). Tabel 7: Proportie opgenomen patiënten met opnamescreening voor MRSA, jaar 213 Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde proportie patiënten met screening/ 1 opnames Gemid. v/d proporties Verdeling van de proporties 25% 5% mediaan 75% Min/Max België / Bij deze patiënten werden in totaal stalen (6A) afgenomen: gemiddeld 2.3 stalen per patiënt (min..4 - max. 4.1) Frequentie van MRSA-screening tijdens het ziekenhuisverblijf Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 6C, 6D 6D *1/ noemer 7A Gegevens voor 6D en 7A 42 ziekenhuizen leverden gegevens voor het berekenen van de frequentie van screening tijdens het ziekenhuisverblijf. Van de opgenomen patiënten (213) werden patiënten tijdens hun ziekenhuisverblijf (> 48 u. na opname) gescreend voor MRSA, t.t.z. 5.4% (Tabel 8). Tabel 8: Proportie patiënten met MRSA-screening tijdens het ziekenhuisverblijf, jaar 213 Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde proportie patiënten met screening/ 1 opnames Gemid. v/d proporties Verdeling van de proporties 25% 5% mediaan 75% Min/Max België / Bij deze patiënten werden in totaal stalen (6C) afgenomen: gemiddeld 3.7 stalen per patiënt (min max. 11.7). 29

30 MRSA/ S. aureus (%) n-mrsa/1 admissions 6- EVOLUTIE VAN DE RESISTENTIE- EN INCIDENTIECIJFERS 12 (Figuren 1 tot 16) Sinds het opstarten van de surveillance in 1994, deed zich een evolutie voor in drie tijden: 1- van 1994 tot 1998: een statistisch significante daling van het resistentiecijfer en van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA, 2- van 1999 tot 23: een snelle, belangrijke en statistisch significante stijging van beide indicatoren met een verdubbeling van de cijfers, 3- Sinds 23 observeren we een duidelijk keerpunt in de trend met een stabilisering en vervolgens een geleidelijke daling van het resistentiecijfer en een snelle en zeer duidelijke daling van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA. In 213 bereikte de incidentie het laagste niveau sinds de start van de surveillance in a) Evolutie van de resistentieproportie: Sinds 23 observeren we een stabilisering, gevolgd door een statistisch significante daling van de proportie resistente stammen (test voor lineaire trend voor de cohorte van ziekenhuizen die minstens 5 maal aan de surveillance deelnamen: jaarlijkse daling met -1.2%, p<.1). Sinds 23, daalde het resistentiecijfer met meer dan 1%. b) Evolutie van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA: Sinds 23 observeren we tevens een sterk statistisch significante daling van het nosocomiaal MRSA-incidentiecijfer (test voor lineaire trend voor de cohorte van ziekenhuizen met minstens 5 deelnames: jaarlijkse daling met.27 nieuwe gevallen/1 opnames, p<.1). Figuur 1: Evolutie van de resistentieproportie en van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA (ziekenhuizen met min. 5 deelnames): MRSA in Belgian acute care hospitals proportion of S.aureus clinical isolates and incidence of nosocomial acquisition , ,9 3,3 2,4 2,8 19,5 19 2,6 16,6 2,2 15,5 2,3 18,2 2,6 2,3 3,8 25, ,3 3,5 28,6 3 26,7 26,5 2,9 2,6 25,3 2,3 24,2 1,9 21,2 1,6 2,4 1,4 19,5 19 1, ,5 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1,5 Resistance rate Incidence of n-mrsa Source: National surveillance, B. Jans Mean of rates in cohort of hospitals with min. 5 participations since De cijfers opgenomen in de figuren kunnen minimale verschillen vertonen met deze gepubliceerd in de opeenvolgende rapporten. Sommige ziekenhuizen delen hun resultaten, of de verbeteringen hiervan pas mee na het publiceren van het rapport. Hun gegevens worden in dat geval aan de nationale databank toegevoegd maar maken geen deel uit van de analyse voor de betreffende periode. 3

31 mediaan v/d resistentiecijfers (%) Gemiddeld resistentiecijfer (%) Resistentiecijfers Figuur 11: Evolutie van het gemiddelde resistentiecijfer: min. 5 deelnames: ,2 26,4 26,5 24,6 24,8 25,2 23,5 22,8 21,2 2,7 19,2 2,1 19,1 2 17,5 16,5 15,4 18,4 16,5 17,5 1 5 Surveillanceperiodes Figuur 12: Evolutie van de verdeling van de resistentiecijfers: min. 5 deelnames: Figuur 13: Evolutie van de mediaan van de resistentiecijfers: verdeling volgens regio: min. 5 deelnames: Vlaanderen Wallonië Brussel België 31

32 mediaan v/d incidntiecijfers/1 opn Gemiddelde incidentie/1 opn. Incidentie van nosocomiale MRSA Figuur 14: Evolutie van de gemiddelde incidentie van n-mrsa: min. 5 deelnames: ,5 4 3,5 3 2,5 2 3,9 3,2 2,4 2,8 2,3 2,1 2 2,5 3,2 3,3 3,3 2,7 2,6 2,2 2 1,6 1,5 1,5 1,2 1,1 1,1 1,5 Surveillanceperiodes Figuur 15: Evolutie van de verdeling van de incidentiecijfers van n-mrsa (/1 opn.): min. 5 deelnames: Figuur 16: Evolutie van de mediaan van de incidentie van n-mrsa (/1 opn.) volgens regio: min. 5 deelnames: Vlaanderen Wallonië Brussel België 32

33 S. aureus/1 opnames 7- BESLUIT: MRSA-SURVEILLANCE IN ACUTE ZIEKENHUIZEN De spectaculaire daling van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA, ingetreden in 23 zet zich verder (Figuur 1). In 23 was de incidentie van n-mrsa driemaal hoger dan in 213. Deze bemoedigende evolutie deed zich voor in de drie regio s van ons land (Figuur 16). - De meest uitgesproken incidentiedaling deed zich voor in Brusselse ziekenhuizen, van 5.7 gevallen/1 opnames in 24 naar.9 gevallen per 1 opnames in 213 (test voor lineaire trend , cohorte van ziekenhuizen met min. 5 deelnames: jaarlijkse daling -.51 nieuwe gevallen/1 opnames, p<.1). - In Vlaanderen daalde de nosocomiale incidentie van 2.4 gevallen (24) naar.7 gevallen per 1 opnames in 213 (test voor lineaire trend , cohorte van ziekenhuizen met min. 5 deelnames sinds 1994: jaarlijkse daling -.23 nieuwe gevallen/1 opnames, p<.1). - In Wallonië, na een piek in 24 (4.1 gevallen/1 opnames) daalde de incidentie tot 1.5 gevallen/1 in 213 (test voor lineaire trend , cohorte van ziekenhuizen met min. 5 deelnames sinds 1994: jaarlijkse daling -.27 nieuwe gevallen/1 opnames, p<.1). Zoals al aangegeven in vorige surveillancerapporten moet het nosocomiaal incidentiecijfer met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden want dit cijfer wordt sterk beïnvloedt door de screeningspraktijken bij opname en tijdens het ziekenhuisverblijf. In alle ziekenhuizen werden screeningstalen afgenomen bij opname, maar de indicaties, de dekkingsgraad en de intensiteit varieerden sterk tussen ziekenhuizen en per periode (Figuur 8 en 9). Echter, willen we de voortreffelijke resultaten voor MRSA behouden dan is het absoluut noodzakelijk om deze bacterie aan de hand van screening blijven op te sporen. Omwille van de bijkomende inspanningen nodig voor de bestrijding van breedspectrum beta-lactamase- of carbapenemase producerende enterobacteriaceae en andere multiresistente bacteriën (MDRO) zou de aandacht ten aanzien van MRSA immers kunnen verminderen. In 213 onderging 13.2% van de opgenomen patiënten een opnamescreening en 5.4% werd gescreend tijdens het ziekenhuizverblijf. Deze proportie bleef vrij constant in de tijd maar de gegevens zijn afkomstig van een te klein aantal ziekenhuizen (n=43) om representatief te zijn voor België. Het resistentiecijfer, t.t.z., de proportie MRSA-stammen uit klinische S. aureus isolaten (Figuur 1) bij gehospitaliseerde patiënten daalde eveneens maar trager: van 3.3% in 24 naar 19.% in 213 (-11.3%). Ook deze resultaten zijn bemoedigend want in 213 evenaren de gerapporteerde resistentiecijfers de laagste niveaus die geobserveerd werden in 1999 (15.5%) in de Belgische ziekenhuizen (slechts 3.5% verwijderd van deze cijfers!). Onze surveillanceresultaten benaderen de cijfers uit het Europees EARS-Net rapport voor S. aureus ( In het EARS-rapport voor 213, bedroeg de MRSAproportie (bloedkweken en cerebrospinaal vocht) 16.9% voor België. De incidentie van patiënten, MRSA-positief bij opname daalde van 11 gevallen/1 opnames (27) naar 6.9 gevallen/1 in 213 (Figuur 2). Het externe reservoir gedetecteerd bij opname bestond vooral uit gekende dragers (4.3%) en uit patiënten met recente zorgcontacten (ander ziekenhuis, WZC of beiden) (34.8%), terwijl 17.8% geen recente zorgcontacten had in de voorgeschiedenis. Deze gegevens dienen echter voorzichtig geïnterpreteerd te worden want ze zijn afkomstig uit een vrij beperkt aantal ziekenhuizen (n=39). Globaal genomen kunnen we besluiten dat de surveillanceresultaten met betrekking tot nosocomiaal verworven MRSA in Belgische acute ziekenhuizen uiterst gunstig evolueren. Deze evolutie is zonder twijfel toe te schrijven aan de gebundelde inspanningen van de ziekenhuishygiëneteams op het terrein alsook aan het geheel aan acties die uitgewerkt werden in onze ziekenhuizen: een meer doorgedreven toepassing van de nationale aanbevelingen ter preventie van MRSA-overdracht, de deelname aan de nationale handhygiënecampagnes, de aanpak van het reservoir buiten het ziekenhuis, een rationeler antibioticagebruik dankzij de antibioticabeleidsgroepen en een meer doorgedreven en gerichter screeningsbeleid bij opname. Figuur 17: Evolutie van de gemiddelde incidentie (per 1 opnames) van S. aureus, van MRSA en van nosocomiaal verworven MRSA (uit klinische stalen) in Belgische ziekenhuizen ( ) S. aureus/1 opn. MRSA/1 opn. n-mrsa/1 opn Surveillancejaren 33

34 MRSA IN CHRONISCHE ZIEKENHUIZEN 1- STAPHYLOCOCCUS AUREUS In 213 rapporteerden 19 chronische ziekenhuizen in totaal 763 Staphylococcus aureus stammen, t.t.z. gemiddeld 4.2 stammen per ziekenhuis (min. 9 - max. 14). De incidentie van Staphylococcus aureus (uit klinische stalen) bedroeg 33.9 gevallen/1 opnames of.95 gevallen/1 hospitalisatiedagen. 2- RESISTENTIECIJFER VOOR STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) Rubrieken en formule: Voorwaarden: (1A* 1)/ 1B Enkel type D Gegevens voor beide indicatoren 1A en 1B In 213 werden gemiddeld 11.4 MRSA-stammen per ziekenhuis gerapporteerd (min. max. 4 stammen). De proportie resistente S. aureus (MRSA) over het totaal aantal S. aureus stammen (gemiddeld resistentiecijfer) bedroeg 28.4%. Het gemiddelde van de resistentiecijfers bedroeg 27.5% (mediaan: 17.6%) en was significant hoger in ziekenhuizen in Wallonië (mediaan: 33.9%) dan in Vlaanderen (mediaan: 13.8%, p=.2). Tabel 9: Proportie van MRSA (Type D) in chronische ziekenhuizen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 MRSA/ S. aureus (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Resistentieproportie, verdeling volgens REGIO Gemiddeld resistentiecijfer (%) Gemid. v/d resistentiecijfers Verdeling van de proporties 25% 5% mediaan 75% Min/Max België / Vlaanderen 1 82/ Wallonië 8 13/ Brussel 1 5/ Resistentieproportie, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE < 2 bedden / bedden 5 7/ MRSA AANWEZIG BIJ OPNAME Vijf ziekenhuizen leverden volledige gegevens voor deze rubrieken (rubriek 2: van A tot L). Zij lieten toe de proporties en incidentiecijfers te berekenen van MRSA aanwezig bij opname, verdeeld volgens herkomst van de patiënt en volgens zijn recente contacten met zorginstellingen. Deze 5 ziekenhuizen totaliseerden 72 patiënten met MRSA aanwezig was bij opname. De incidentie van MRSA aanwezig bij opname bedroeg 13.1 gevallen per 1 opnames. Voor 2.8% (n=15/72) van deze patiënten was het dragerschap gekend in de voorgeschiedenis, 11.1% (n=3) werd opgenomen vanuit een WZC en 26.4% (n=19) had recent in een acuut ziekenhuis verbleven. Zes patiënten (8.3%) hadden het voorbije jaar in beide types zorginstellingen verbleven. Vierentwintig patiënten, MRSA+ bij opname (33.3%) hadden geen (gekende) recente contacten met verzorgingsinstellingen gehad (community associated MRSA). 34

35 4- NOSOCOMIAAL VERWORVEN MRSA Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 3A * 1/ noemer 7A en/of 7B Gegevens voor 3A en 7A, 7B 4.1. Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA Het incidentiecijfer werd berekend vanuit het aantal nieuwe nosocomiale MRSA-gevallen uit klinische stalen (rubriek 3A), en de corresponderende noemergegevens (7A): 19 ziekenhuizen leverden de nodige gegevens. Het gemiddelde incidentiecijfer bedroeg 4.1 nieuwe gevallen per 1 opgenomen patiënten (mediaan: 4.5 gevallen per 1 opnames). Tabel 1: Incidentiecijfer van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen enkel): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 Nosocomiaal incidentiecijfer van MRSA (klinische stalen) België Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemid. v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers 25% 5% mediaan 75% Min/Max Per 1 opnames 19 92/ Incidentie van n-mrsa, verdeling volgens REGIO Vlaanderen 1 22/ Wallonië 8 69/ Brussel 1 1/ Incidentie van n-mrsa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE < 2 bedden 14 47/ bedden 5 45/ Incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA De incidentiedensiteit van n-mrsa werd berekend uit het aantal nieuwe nosocomiale MRSA-gevallen uit klinische stalen (rubriek 3A) en de corresponderende noemergegevens (7B): 19 ziekenhuizen leverden de nodige data. De gemiddelde incidentiedensiteit bedroeg.11 nieuwe gevallen per 1 hospitalisatiedagen (mediaan:.8 gevallen /1 hospitalisatiedagen). De incidentiedensiteit van n-mrsa was statistisch hoger in ziekenhuizen in Wallonië (mediaan:.16 gevallen/1 hospitalisatiedagen) dan in Vlaanderen (.8 gevallen/1, p=.2). 35

36 Tabel 11: Incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 Incidentiedensiteit van n-mrsa (klinische stalen) België Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentiedensiteit Gemid. v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers 25% 5% mediaan 75% Min/Max Per 1 hospitalisatiedagen 19 92/ Incidentiedensiteit van n-mrsa, verdeling volgens REGIO Vlaanderen 1 22/ Wallonië 8 69/ Brussel 1 1/ Incidentiedensiteit van n-mrsa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE < 2 bedden 14 47/ bedden 5 45/ Proportie van nosocomiaal verworven MRSA Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 3A*1/ noemer 1A enkel type D Gegevens voor 3A en 1A In de 19 deelnemende chronische ziekenhuizen werden in totaal 92 nosocomiaal verworven MRSA stammen geïsoleerd (3A, klinische stalen) op een totaal van 217 MRSA-stammen (1A, nosocomiale en niet-nosocomiale, uit klinische stalen). De proportie van in het ziekenhuis verworven MRSA bedroeg dus gemiddeld 42.4%. Tabel 12: Proportie nosocomiale MRSA binnen het totaal aantal MRSA-stammen (klinische stalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte, jaar 213 Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde proportie n-mrsa/ totaal MRSA Gemid. v/d proporties Verdeling van de proporties 25% 5% mediaan 75% Min/Max België 19 92/ Proportie n-mrsa, verdeling volgens REGIO (%) Vlaanderen 1 22/ Wallonië 8 69/ Brussel 1 1/5 2. Proportie n-mrsa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 14 47/ bedden 5 45/

37 n-mrsa uit screening/totaal n-mrsa (%) 4.4. Proportie van nosocomiaal verworven MRSA uit bloedkweken Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 5A *1/ noemer 5B *1/ noemer 5A + 5B Gegevens voor 5A en 5B en 3A 5A + 5B = 3A Tien chronische ziekenhuizen leverden valide gegevens voor de berekening van de proportie van n-mrsa (%) uit bloedkweken. Zij totaliseerden 34 nosocomiale MRSA stammen uit klinische stalen waarvan 1 (2.9%) uit een bloedkweek afkomstig was. 5- SCREENING VOOR MRSA 5.1. Aantal nosocomiaal verworven MRSA-gevallen opgespoord aan de hand van screening In 213, rapporteerden 13 chronische zorginstellingen (op een totaal van 18) minstens één nieuwe MRSA-stam gedetecteerd aan de hand van screeningstalen (3B) (min. 1 - max. 13/ziekenhuis). Het ging in totaal over 71 gevallen (gemiddeld: 5.5/ziekenhuis met screeningstalen). In 5 ziekenhuizen (27.8%) waar nochtans gescreend werd, werd in 213 géén enkele MRSA uit screeningstalen gerapporteerd. Indien men rekening houdt met screeningsresultaten (3B) stijgt het gemiddeld incidentiecijfer van nieuwe n-mrsa in 213 van.11 naar.2 n-mrsa gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Tijdens de surveillanceperiode, werd 44.4% van de gerapporteerde, nosocomiaal verworven MRSA gevallen aan de hand van screening gedetecteerd. Figuur 18 geeft de evolutie (27-213) van de proportie van n-mrsa gevallen gedetecteerd aan de hand van screeningstalen. Figuur 18: Evolutie van de proportie van n-mrsa gevallen gedetecteerd aan de hand van screening (27-213) 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% % 41,4 39,8 44,4 28,7 32,7 33,3 17, % MRSA (screeningstalen) % MRSA (klnische stalen) 5.2. Screeningspraktijken voor MRSA in het ziekenhuis Alle 19 deelnemende chronische ziekenhuizen verklaarden dat patiënten bij opname in het ziekenhuis gescreend werden. In 6 ziekenhuizen (31.6%) werd elke patiënt bij opname systematisch gescreend. Zeven ziekenhuizen (36.8%) voerden screening uit bij patiëntentransfers uit ziekenhuizen in epidemische situatie en evenveel ziekenhuizen (n=7) screenden patiënten bij opname in bepaalde afdelingen. Tien van de 19 instellingen (52.6%) pasten opnamescreening toe in functie van de herkomst van de patiënt (WZC, ander ziekenhuis, ). Negen instellingen (47.4%) hielden rekening met het individuele risiconiveau van de patiënt. Tijdens het ziekenhuisverblijf: Alle 19 deelnemende chronische ziekenhuizen namen screeningstalen af tijdens het ziekenhuisverblijf. Twaalf (63.2%) ziekenhuizen deden dit in een epidemische context, acht (42.1%) screenden enkel in bepaalde afdelingen (routine) en 1 (52.6%) screenden op basis van het risiconiveau van de patiënt. 37

38 MRSA/S. aureus (%) n-mrsa/1 hospitalisatiedagen 5.3. Frequentie van MRSA-screening bij opname Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 6A, 6B 6B *1/ noemer 7A Gegevens voor 6B en 7A Vijf ziekenhuizen leverden gegevens voor het berekenen van de frequentie van opnamescreening in het ziekenhuis. In deze instellingen werd bij 38% (1176/389) van de opgenomen patiënten opnamescreening voor MRSA uitgevoerd. Bij deze 1176 patiënten werden in totaal 1743 screeningstalen afgenomen (6A): gemiddeld 1.5 staalafname per gescreende patiënt (min. 1 - max. 3.2) Frequentie van MRSA-screening tijdens het ziekenhuisverblijf Rubrieken en formule: Noemer: Voorwaarden: 6C, 6D 6D *1/ noemer 7A Gegevens voor 6D en 7A Vijf ziekenhuizen leverden de gegevens voor het berekenen van de frequentie van screening tijdens het verblijf in chronische zorginstellingen in 213. In deze instellingen werd bij 36.5% (1128/389) van de opgenomen patiënten MRSA-screening uitgevoerd tijdens het ziekenhuisverblijf (> 48u. na opname). Bij deze 1128 patiënten werden in totaal 9929 screeningstalen afgenomen (6C): gemiddeld 8.8 staalafnames per gescreende patiënt (min max. 16.1). 6- EVOLUTIE VAN RESISTENTIE- EN INCIDENTIECIJFERS Figuur 19 geeft de evolutie van de resistentieproportie en van de incidentie van n-mrsa in chronische ziekenhuizen (28-213). De cijfers in onderstaande figuur vertonen lichte verschillen met deze uit vorige rapporten omdat deze enkel betrekking hebben op ziekenhuizen welke officieel gerangschikt worden onder chronische zorginstellingen, terwijl figuren in vorige rapporten ook acute ziekenhuizen met een gemiddelde verblijfsduur van meer dan 16 dagen opnamen. Tussen 28 en 29 bleven de resistentie- en incidentiecijfers van n-mrsa in chronische zorginstellingen vrij stabiel maar vanaf 29 observeren we een belangrijke en statistisch significante daling van de resistentiecijfers (van 43.8% in 29 naar 19.2% in 211, p=.2) en van de incidentiedensiteit van nosocomiaal verworven MRSA (van.23 gevallen/1 hospitalisatiedagen in 29 naar.12 gevallen/1 in 211, p=.2). Sinds 211 stijgt het resistentiecijfer opnieuw tot 25.8% in 213 en blijft de incidentiedensiteit van n-mrsa stabiel (min max..13 gevallen/1 hospitalisatiedagen). Géén van deze recente evoluties ( ) is echter statistisch significant. Figuur 19: Evolutie van de resistentieproportie en van de incidentie van nosocomiaal verworven MRSA in chronische zorginstellingen: MRSA in Belgian chronic care hospitals: proportion of S.aureus clinical isolates and incidence of nosocomial acquisition ,25,22,23 45 p= ,8,18 33,8 p=.2 28 (n=13) 29 (n=14) 21 (n=15) 211 (n=15) 212 (n=15) 213 (n=17),12 19,2,13 23,5 25,8,11,2,15,1,5 Source: National surveillance, B. Jans Resistentieproportie Incidentiedensiteit van n-mrsa Mean of rates, all participating hospitals 38

39 7- BESLUIT: MRSA-SURVEILLANCE IN CHRONISCHE ZIEKENHUIZEN De resultaten opgenomen in dit gedeelte van het rapport hebben betrekking op alle chronische ziekenhuizen met 15 bedden en op acute ziekenhuizen met een gemiddelde verblijfsduur van 16 dagen. Het betreft een klein aantal instellingen, daarom moeten de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd worden. In 213 waren de resistentieproporties (MRSA/S. aureus) in chronische zorginstellingen hoger (ruwe proportie: 28.4%, gemiddelde van de proporties: 27.5%) dan in acute ziekenhuizen (ruwe proportie: 17.4%, gemiddelde van de proporties: 19.%). De incidentiedensiteit van n-mrsa was iets lager in chronische ziekenhuizen (gemiddelde incidentiedensiteit:.11 gevallen/1 hospitalisatiedagen, gemiddelde van de incidentiedensiteit:.12/1) dan in acute ziekenhuizen (gemiddelde incidentiedensiteit:.16 gevallen/1 hospitalisatiedagen, gemiddelde van de incidentiedensiteit:.16/1). Nochtans was de proportie nosocomiale MRSA binnen het totaal aantal MRSA-stammen in chronische ziekenhuizen hoger (42.4%) dan acute zorginstellingen (32.3%). In chronische ziekenhuizen werd 44.4% van de n-mrsa stammen gedetecteerd uit screeningstalen. In acute ziekenhuizen was dit percentage vrij vergelijkbaar (48%). De screeningspraktijken en indicaties voor screening vertoonden verschillen: in chronische ziekenhuizen werd frequenter een systematische opnamescreening toegepast: 31.6% van de chronische instellingen versus 4.7% van de acute ziekenhuizen. Bij opname in acute ziekenhuizen werd vaker gescreend in functie van de oorsprong van de patiënt (uit woonzorgcentra, andere ziekenhuizen): 87.5% van de acute ziekenhuizen versus 52.6% van de chronische instellingen. 39

40 DEEL 2: GRAM-NEGATIEVE BACTERIËN 4

41 Deelname aan de surveillance In 213 namen 97 ziekenhuizen (waaronder 11 chronische) deel aan de surveillance van Gram-negatieve, multiresistente bacteriën. Deze surveillance heeft betrekking op extended-spectrum beta-lactamase producerende- (ESBL+) en carbapenem-resistente (I/R) enterobacteriën. 92 van de 97 deelnemende ziekenhuizen (94.9%) verzamelden jaargegevens voor 213 en 5 ziekenhuizen (5.2%) leverden gegevens voor één enkel semester. 97 deelnemende ziekenhuizen ( ziekenhuisbedden) 52 (53.6%) 14 (14.4%) 31 (32.%) Verdeling volgens regio Vlaanderen: 52 ziekenhuizen (53.6%, bedden) Wallonië: 31 ziekenhuizen (32.%, bedden) Brussel: 14 ziekenhuizen (14.4%, bedden) Verdeling volgens ziekenhuisgrootte < 2 bedden: 3 ziekenhuizen (3.9%, bedden) b.: 36 ziekenhuizen (37.1%, bedden) 4 bedden+: 31 ziekenhuizen (32.%, 2.37 bedden) Verdeling volgens gemiddelde verblijfsduur < 7 dagen: 41 ziekenhuizen (42.3%, bedden) 7-8 dagen: 31 ziekenhuizen (32.%, bedden) 9 dagen+: 25 ziekenhuizen (25.8%, bedden) Tabel 13 illustreert de regionale verdeling van deelnemende ziekenhuizen volgens ziekenhuisgrootte en volgens gemiddelde verblijfsduur. In Wallonië en in Brussel was de proportie ziekenhuizen met een gemiddelde verblijfsduur van 9 dagen of meer, hoger (respectievelijk 32% en 43% van het totaal) dan in Vlaanderen waar slechts 17% van de ziekenhuizen tot deze categorie behoorden. Tabel 13: Regionale verdeling van de proportie deelnemende ziekenhuizen volgens ziekenhuisgrootte en gemiddelde verblijfsduur, jaar 213 Verdeling van de ziekenhuizen Vlaanderen Wallonië Brussel Volgens ziekenhuisgrootte (%) < 2 bedden 27% 35% 36% bedden 35% 42% 36% 4 bedden + 38% 23% 28% Volgens gemiddelde verblijfsduur (%) < 7 dagen 46% 39% 36% 7-8 dagen 37% 29% 21% 9 dagen + 17% 32% 43% De gemiddelde verblijfsduur was langer in kleine ziekenhuizen (27.2 dagen) dan in middelgrote- (9.2 dagen, p=.2) en in grote ziekenhuizen (7.1 dagen, p<.1). De lange gemiddelde verblijfsduur geobserveerd in kleinere ziekenhuizen is toe te schrijven aan het feit dat deze kleine ziekenhuizen vaak chronische zorginstellingen zijn. Acht van de 3 kleinere ziekenhuizen waren chronische zorginstellingen. In 12 deelnemende ziekenhuizen (12.4%) bedroeg de gemiddelde verblijfsduur meer dan 16 dagen. Kwaliteit en homogeniteit van de gegevens De kwaliteit van de verzamelde gegevens was uitstekend, 96 van de 97 deelnemende ziekenhuizen (99%) leverden gegevens verzameld volgens type D (iedere patiënt wordt slechte éénmaal geteld) 13. Enkel gegevens verzameld volgens dit type, zonder dubbels, kwamen in aanmerking voor analyse. 13 Type A: Ieder positief staal wordt geteld Type B: Ieder positief klinisch staal wordt geteld Type C: Iedere infectielokalisatie wordt slechts één maal geteld per hospitalisatieperiode Type D: Iedere patiënt wordt slechts één maal geteld per hospitalisatieperiode. 41

42 Proporties van de bestudeerde species binnen de familie van Enterobacteriaceae Om het aandeel van de verschillende species binnen het totaal aantal enterobacteriën te berekenen werden de gegevens van een subgroep van 69 ziekenhuizen met volledige gegevens gebruikt (Figuur 2). Escherichia coli vertegenwoordigde 57.2% van alle enterobacteriaceae, gevolgd door Klebsiella pneumoniae (9.6%) en Enterobacter cloacae (5.2%). Figuur 2: De familie van Enterobacteriaceae: respectievelijk aandeel (%) van de verschillende species (jaar 213, n= 69 ziekenhuizen) Other enterobacteriaceae 27,9% Enterobacter cloacae 5,2% Klebsiella pneumoniae 9,6% Escherichia coli 57,2% 42

43 LUIK 1: EXTENDED-SPECTRUM BETA-LACTAMASE PRODUCERENDE ENTEROBACTERIACEAE (ESBL) 1- ENTEROBACTER CLOACAE In 213 vormde Enterobacter cloacae 6.8% van alle Enterobacter species Aantal ESBL-producerende Enterobacter cloacae stammen per ziekenhuis De gegevens m.b.t. Enterobacter cloacae ontbraken voor 2 ziekenhuizen (op een totaal van 96). 16 van de 94 deelnemende ziekenhuizen (17%) hadden in 213 geen enkele ESBL+ Enterobacter cloacae stam geïsoleerd. Daarnaast rapporteerden 78 ziekenhuizen samen 661 ESBL+ E. cloacae stammen (max. 41 stammen/ziekenhuis) uit klinische- en screeningstalen (gemiddeld 8.5 stammen per ziekenhuis met ESBL+ stammen) Proportie ESBL-producerende Enterobacter cloacae stammen 1.8% van de E. cloacae stammen produceerde breedspectrum ß-lactamasen. De proporties van ESBL+ E. cloacae waren niet significant verschillend 14 volgens ziekenhuisgrootte, maar waren wel significant hoger in ziekenhuizen van regio Brussel (mediaan: 16.2%) vergeleken met Wallonië (mediaan: 9.5%, p=.2) en met Vlaanderen (5.1%, p=.4). Tabel 14: Proportie ESBL+ Enterobacter cloacae binnen het totaal aantal Enterobacter cloacae stammen (%) (klinische en screeningstalen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 ESBL+ E. cl./ E cloacae (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Ruwe proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max Proportie ESBL+ Enterobacter cloacae, verdeling volgens REGIO (%) België / Vlaanderen / Wallonië / Brussel / Proportie ESBL+ Enterobacter cloacae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 3 84/ bedden / bedden / Proportie ESBL-producerende Enterobacter cloacae stammen uit bloedkweken 45 (6.8%) van de 661 gerapporteerde ESBL+ Enterobacter cloacae stammen werden geïsoleerd uit bloedkweken. De incidentie van bacteriëmieën met ESBL+ E. cloacae BLSE bedroeg.4 gevallen/1 opnames. 14 Kruskal-Wallis test. 43

44 aantal ziekenhuizen Incidentie van ESBL-producerende Enterobacter cloacae De gemiddelde incidentie van ESBL+ E. cloacae uit klinische- en screeningstalen bedroeg.59 gevallen per 1 opnames of.8 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers bedroeg 1.2 gevallen/1 opnames. De incidentie van ESBL+ E. cloacae was niet statistisch significant verschillend volgens ziekenhuisgrootte maar was wel significant 15 lager in ziekenhuizen in Vlaanderen (mediaan:.18 gevallen/1 opnames) vergeleken met Brussel (.83 gevallen/1 opnames, p=.6) of met Wallonië (.48 gevallen/1 opnames, p=.3). Tabel 15: Incidentie van ESBL+ Enterobacter cloacae (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen) uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 ESBL+ E. cloacae/ 1 opn. Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max Incidentie van ESBL+ Enterobacter cloacae, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) België (1 opnames) / België (1 hospitalisatiedagen) / Vlaanderen / Wallonië / Brussel / Incidentie van ESBL+ Enterobacter cloacae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 3 84/ bedden / bedden / In 1 van de 94 deelnemende ziekenhuizen (1.6%) werden hogere incidentiecijfers van ESBL+ E. cloacae ( 2 gevallen/1 opnames) vastgesteld. Dit fenomeen kwam in de drie regio s voor en liet het bestaan van epidemieën in een beperkt aantal ziekenhuizen vermoeden (Figuur 21). Figuur 21: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van ESBL+ Enterobacter cloacae: jaar Vlaanderen (n=49) 2 1 Wallonië (n=31) Brussel (n=14) 2,1-,99 1,-1,99 2,-2,99 3, + Incidentie van ESBL+ E. cloacae (per 1 opnames) 15 Kruskal-Wallis test. 44

45 Gemid. v. ESBL+ E. cloacae /E.cloacae (%) Gemid. v/d incidenties v. ESBL+ E cloacae/1 opn Evolutie van ESBL-producerende Enterobacter cloacae: Figuur 22 toont de evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ E. cloacae (type D) voor alle ziekenhuizen die sinds 29 aan de surveillance deelnamen. Niettegenstaande de vrij recente opstart van deze surveillance ziet het er naar uit dat beide indicatoren toenemen, vooral sinds De proportie ESBL+ E. cloacae nam significant toe, van 9.9% in 21 naar 12.3% in 213 (met een piek tot 15.2% in 212). De test voor lineaire trend (alle deelnemende ziekenhuizen sinds 29) toont een jaarlijkse stijging met +1.1%, p=.3. De incidentie van ESBL+ E. cloacae steeg van.79 gevallen/1 opnames in 21 naar 1.2 gevallen/1 opnames in 213 (met een piek tot 1.2 gevallen/1 opnames in 212). Deze stijging was echter niet statistisch significant. Figuur 22: Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ Enterobacter cloacae: alle deelnemende ziekenhuizen sinds ,94 11,7 9,9,79,73 15,2 1,2 12,3 1,2 1,4 1,2 1,8,6 4 2 Gemiddelde v/d proporties v. ESBL+ E. cloacae Gemiddelde v/d incidenties v. ESBL+ E. cloacae,4, Surveillanceperiodes 45

46 2- ESCHERICHIA COLI In 213 vormde Escherichia coli de meest frequent geïsoleerde species (57.2%) binnen de familie van Enterobacteriaceae Aantal ESBL-producerende Escherichia coli stammen per ziekenhuis Een enkel ziekenhuis (1%) (op een totaal van 95) had geen enkele ESBL+ E. coli stam geïsoleerd in 213. Daarnaast rapporteerden 94 ziekenhuizen samen 453 ESBL+ E. coli stammen uit klinische stalen: max. 387 stammen per ziekenhuis, gemiddeld 47.9 stammen per ziekenhuis. Daarnaast isoleerden 35 ziekenhuizen samen ook 851 ESBL+ E. coli stammen uit screeningstalen: max. 175 per ziekenhuis, gemiddeld 24.3 stammen per ziekenhuis met ESBL+ screeningstalen. In 213 werd 15.9% van alle ESBL+ E. coli stammen (n=5354) aan de hand van screeningstalen geïdentificeerd Proportie van ESBL-producerende Escherichia coli 6.5% 16 van de E. coli stammen (uit klinische stalen) produceerde breedspectrum ß-lactamasen. De proporties ESBL+ E. coli waren niet significant verschillend 17 volgens regio, maar waren wel significant hoger in kleine ziekenhuizen (mediaan: 8.6%) dan in grote ziekenhuizen (mediaan: 6.2%, p=.3). Tabel 16: Proportie ESBL+ Escherichia coli uit klinische stalen (%): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 ESBL+ E. coli/e. coli (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Ruwe proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max Proportie ESBL+ Escherichia coli, verdeling volgens REGIO (%) België / Vlaanderen / Wallonië / Brussel 14 59/ Proportie ESBL+ Escherichia coli, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 3 642/ bedden / bedden / Proportie ESBL-producerende Escherichia coli uit bloedkweken 28 (6.3%) van de 4452 gerapporteerde ESBL+ E. coli stammen (93 ziekenhuizen) waren afkomstig uit bloedkweken. Dit percentage varieerde van min. % tot max. 21.4% per ziekenhuis. De incidentie van bacteriëmieën met ESBL+ E. coli bedroeg.25 gevallen/1 opnames of.3 gevallen/1 hospitalisatiedagen. 69.7% van de ESBL+ Escherichia coli stammen werd uit urinekweken geïsoleerd. 16 Ruwe proportie van ESBL+ E. coli = Σ ESBL+ E. coli * 1 / Σ E. coli 17 Kruskal-Wallis test. 46

47 aantal ziekenhuizen Incidentie van ESBL+ Escherichia coli De gemiddelde incidentie van ESBL+ E. coli 18 uit klinische stalen bedroeg 4 gevallen per 1 opnames of.53 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers bedroeg 6.1 gevallen/1 opnames en was niet significant verschillend 19 volgens regio, maar was wel significant hoger in kleine ziekenhuizen (mediaan: 7.1 gevallen/1) dan in grote- (3.3/1, p<.1) en in middelgrote ziekenhuizen (3.9/1, p=.4). Acht van de dertig kleine ziekenhuizen waren chronische zorginstellingen met zorg voor een doorgaans oudere patiëntenpopulatie, wat de hogere incidentiecijfers vooral voor E. coli kon verklaren. Tabel 17: Incidentie van ESBL+ E. coli uit klinische stalen (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 Incidentie van ESBL+ E. coli Aantal ziekenhuizen Incidentie van ESBL+ Escherichia coli Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max België (1 opnames) / België (1 hospitalisatiedagen) / Incidentie van ESBL+ Escherichia coli, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) Vlaanderen / Wallonië / Brussel 14 59/ Incidentie van ESBL+ Escherichia coli, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 3 642/ bedden / bedden / Figuur 23 toont 24 ziekenhuizen (op een totaal van 95) met hoge incidentiecijfers voor ESBL+ E. coli ( 6 gevallen/1 opnames). Dit fenomeen deed zich voor in alle regio s. Figuur 23: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van ESBL+ E. coli: jaar ,1-1,99 2,-3,99 4,-5,99 6, + Incidentie van ESBL+ E. coli (per 1 opnames) 3 1 Vlaanderen (n=5) 11 Wallonië (n=31) Brussel (n=14) 18 Gemiddelde incidentie van ESBL+ E. coli, = Σ ESBL+ E. coli * 1 / Σ opnames 19 Kruskal-Wallis test. 47

48 Mediaan v/d proporties van ESBL+ E.coli Gemid. v. ESBL+ E.coli /E.coli (%) Gemid. v. ESBL+ E coli /1 opn Evolutie van ESBL+ Escherichia coli: Figuur 24 toont de evolutie van het gemiddelde van de proporties (%) en incidentiecijfers (/1 opn.) van ESBL+ E. coli, (klinische stalen enkel) voor ziekenhuizen die minstens drie maal aan de surveillance deelnamen. De incidentie van ESBL+ E. coli nam toe van 2.3 gevallen/1 opnames in 25 naar 6.5 gevallen/1 opnames in 213. Deze stijging was statistisch significant: test voor lineaire trend voor de cohorte van ziekenhuizen met minstens drie deelnames: jaarlijkse toename met +.55 gevallen/1 opnames, p<.1. De proportie van ESBL+ E. coli nam eveneens significant toe van 4.2% in 25 naar 7.2% in 213. De test voor lineaire trend (ziekenhuizen met min. 3 deelnames) toonde een jaarlijkse toename met +.41%, p<.1. Figuur 24: Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL+ Escherichia coli: min. 3 deelnames sinds ,2 4,7 4,8 5,6 6,1 5,8 7,4 7 5,7 7,2 6, ,3 3,6 4,2 4, ,3 2,5 2,5 Gemiddelde van de proporties van ESBL+ E.coli Gemiddelde van de incidenties van ESBL+ E. coli Surveillanceperiodes De figuren 25 en 26 tonen de evolutie van de mediane proporties en incidentiecijfers van ESBL+ E. coli verdeeld volgens regio. Opvallend is de daling van de proporties (na 211) en incidentiecijfers (na 212) van ESBL+ E. coli in ziekenhuizen van regio Brussel. Er is niet onmiddellijk een verklaring voor deze trend. Het betreft uiteraard een klein aantal ziekenhuizen (min. 9 - max. 14 per surveillancejaar). Mogelijks liggen wijzigingen in het screeningsbeleid aan de oorsprong of neemt het aantal laboratoria dat ESBL-productie opspoort af (voorgestelde veranderingen EUCAST). Figuur 25: Evolutie van de mediane proporties van ESBL+ Escherichia coli volgens regio: ziekenhuizen met min. 3 deelnames België Vlaanderen Wallonië Brussel Surveillanceperiodes 48

49 Mediane incidentie v.esbl+ E.coli /1 opn. Figuur 26: Evolutie van de mediane incidentiecijfers van ESBL+ Escherichia coli (/1 opnames) volgens regio: ziekenhuizen met min. 3 deelnames België Vlaanderen Wallonië Brussel Surveillanceperiodes 49

50 3- KLEBSIELLA PNEUMONIAE In 213, vormde Klebsiella pneumoniae 69.9% van alle Klebsiella species Aantal ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae stammen per ziekenhuis Vier van de 95 deelnemende ziekenhuizen (4.2%) hadden in 213 geen enkele ESBL+ K. pneumoniae stam uit klinische stalen geïsoleerd, maar de overige 91 ziekenhuizen rapporteerden samen 1475 ESBL+ K. pneumoniae stammen uit klinische stalen (max. 141 per ziekenhuis): gemiddeld 16.2 stammen per ziekenhuis met ESBL+ K. pneumoniae stammen. Achtendertig ziekenhuizen isoleerden samen ook 354 ESBL+ K. pneumoniae stammen uit screeningstalen (max. 69 per ziekenhuis). Tijdens de surveillanceperiode werd 19.4% van alle ESBL+ K. pneumoniae stammen (n=1829) aan de hand van screeningstalen geïdentificeerd Proportie ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae Breedspectrum ß-lactamase-productie was aanwezig 12.8% 2 van de K. pneumoniae stammen. Het gemiddelde van de ESBL+ K. pneumoniae proporties bedroeg 13.8% en deze proporties waren niet significant verschillend 21 volgens regio, noch volgens ziekenhuisgrootte. Tabel 18: Proportie ESBL+ Klebsiella pneumoniae uit klinische stalen (%): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 ESBL+ K. pneumoniae / K. pneumoniae (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Ruwe proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max Proportie ESBL+ Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens REGIO (%) België / Vlaanderen 5 757/ Wallonië / Brussel / Proportie ESBL+ Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 3 215/ bedden / bedden / Proportie ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae stammen uit bloedkweken 16 stammen (7.4%) van de 1433 gerapporteerde ESBL+ K. pneumoniae stammen waren afkomstig uit bloedkweken. De incidentie van bacteriëmieën met ESBL+ K. pneumoniae stammen bedroeg.1 gevallen/1 opnames of.1 gevallen/1 hospitalisatiedagen. 2 Ruwe proportie van ESBL+ K. pneumoniae = Σ ESBL+ K. pneumoniae * 1 / Σ K. pneumoniae 21 Kruskal-Wallis test. 5

51 aantal ziekenhuizen Incidentie van ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae De gemiddelde incidentie van ESBL+ K. pneumoniae 22 uit klinische stalen bedroeg 1.3 gevallen per 1 opnames of.17 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers bedroeg 2.39 gevallen/1 opnames en deze waren niet significant verschillend volgens regio maar waren wel significant hoger in kleine ziekenhuizen (mediaan: 1.86 gevallen/1 opnames) dan in middelgrote- (mediaan: 1.13/1, p=.3) of in grote ziekenhuizen (mediaan:.84/1, p=.7). Dit ondersteunt de hypothese dat de ESBL-cijfers systematisch hoger zijn in kleine ziekenhuizen mede doordat de laboratoria van deze kleine ziekenhuizen de wijzigingen aanbevolen door EUCAST nog niet hebben ingevoerd en de productie van ESBL nog verder blijven opsporen. Tabel 19: Incidentiecijfer van ESBL+ K. pneumoniae (per 1 opnames, per 1 hospitalisatiedagen) uit klinische stalen: jaar 213 Incidentie van Aantal ESBL+ K. pneumoniae ziekenhuizen Incidentie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae (BELGIE) Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidenties Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max België (1 opnames) / België (1 hosp-dagen) / Incidentie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) Vlaanderen 5 757/ Wallonië / Brussel / Incidentie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 3 22/ bedden / bedden / Figuur 27 toont zeer hoge ESBL+ K. pneumoniae incidentiecijfers (>6 gevallen/1 opnames) in 11 ziekenhuizen verdeeld over de 3 regio. Het betreft 9 chronische- en 2 acute ziekenhuizen. Figuur 27: Regionale verdeling van de incidentie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae: jaar ,1-1,99 2,-3,99 4,-5,99 6, en Vlaanderen (n=5) 4 Wallonië (n=31) Brussel (n=14) Incidentie van ESBL+ K. pneumoniae (per 1 opnames) 22 Gemiddelde incidentie van ESBL+ K. pneumoniae = Σ ESBL+ K. pneumoniae * 1 / Σ opnames 51

52 Mediaan v/d % van ESBL+ K. pneumoniae Gemid. v/d proporties v. ESBL+ K. pneumoniae /K. pneumoniae Gemid. v/d incidenties v. ESBL+ K. pneumoniae /1 opn Evolutie van ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae: Figuur 28 toont de evolutie van de proporties (%) en incidentiecijfers (/1 opnames) van ESBL+ K. pneumoniae, (enkel klinische stalen en type D) voor ziekenhuizen die sinds 25 minstens 3 maal aan de surveillance deelnamen. De proportie van ESBL+ K. pneumoniae daalde van 8.5% in 26 naar 7.1% in 28 (ns) maar nam daarna gestaag toe tot 14.9% in 213. De test voor lineaire trend (ziekenhuizen met min. 3 deelnames) toonde een jaarlijkse stijging van de proportie van ESBL+ K. pneumoniae met % (p<.1). De incidentiecijfers kenden een gelijkaardige evolutie: tussen 26 en 28 een daling van.78 gevallen/1 opnames in 26 naar.66 gevallen/1 in 28 (ns), later gevolgd door een snelle toename van de incidentie tot 2.65 gevallen/1 opnames in 213 (test voor lineaire trend : significante jaarlijkse stijging met +.37 gevallen/1 opnames, p<.1). Figuur 28: Evolutie van het gemiddelde van de proporties en incidentiecijfers van ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae: ziekenhuizen met min. 3 deelnames 16 14, ,65 11,2 8,5 7,5 8,8 1,74 8,1 7,1 1,41 6,7 1,1,91,78,62,67,66 Gemiddelde v/d proporties van ESBL+ K. pneumoniae Gemiddelde v/d incidenties van ESBL+ K. pneumoniae ,5 2 1,5 1,5 Surveillanceperiodes De figuren 29 en 3 tonen de evolutie van de mediane proportie en incidentie van ESBL+ K. pneumoniae per regio voor ziekenhuizen met minstens 3 deelnames. Belangrijke schommelingen werden geobserveerd voor regio Brussel (211 versus 213). Deze schommelingen zijn deels toe te schrijven aan het kleine aantal deelnemende ziekenhuizen in deze regio (min. 3 deelnames aan de surveillance) maar opvallend is toch dat een vijftal Brusselse ziekenhuizen tussen 211 en 213 onverklaarbare schommelingen vertoonden. Figuur 29: Evolutie van de mediane proportie van ESBL+ Klebsiella pneumoniae volgens regio: ziekenhuizen met minstens 3 deelnames België Vlaanderen Wallonië Brussel Surveillanceperiodes 52

53 gemiddelde v/d proporties ESBL+ (%) Mediaan v/d incidenties v. ESBL+ K. pneumoniae /1 opn. Figuur 3: Evolutie van de mediane incidentie van ESBL+ K. pneumoniae (/1 opnames) volgens regio: ziekenhuizen met minstens 3 deelnames 2 1,8 1,6 1,4 1,2 België Vlaanderen Wallonië Brussel 1,8,6,4, Surveillanceperiodes 4- BESLUIT: ESBL- PRODUCERENDE ENTEROBACTERIACEA In 213 nam een zeer groot aantal ziekenhuizen deel aan de surveillance van Gram-negatieve ESBL-producerende bacteriën. De kwaliteit van de gerapporteerde gegevens was uitstekend. In 213 bedroeg het gemiddelde van de proporties van ESBL-productie 7.3% voor E. coli, 12.3% voor Enterobacter cloacae en 13.8% voor K. pneumoniae. Figuur 31: ESBL-productie (%) bij Enterobacter cloacae, Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae (jaar 213, gemiddelde van de proporties, alle ziekenhuizen) 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% % 12,3 7,3 13,8 E. cloacae E. coli K. pneumoniae ESBL+ ESBL- Het gemiddelde van de incidentiecijfers van ESBL-producerende enterobacteriën bedroeg: 1.2 gevallen/1 opnames voor E. cloacae, 2.4 gevallen/1 voor K. pneumoniae en 6.1 gevallen/1 opnames voor E. coli. 53

54 Gemiddelde v/d incidentiecijfers v. ESBL+ /1 opnames Figuur 32: Incidentie van ESBL-productie bij Enterobacter cloacae, Escherichia coli en Klebsiella pneumoniae (jaar 213, gemiddelde van de incidenties, alle ziekenhuizen) ,1 2,4 E. cloacae E. coli K. pneumoniae Enterobacter cloacae Niettegenstaande dat deze indicator recent (29) in de surveillance opgenomen werd ziet het er naar uit dat ESBL+ Enterobacter cloacae een ongunstige evolutie kent, ook al zijn de trends momenteel nog niet heel duidelijk. Het gemiddelde van de proporties van ESBL+ E. cloacae steeg van 9.9% in 21 naar 12.3% in 213 (met een piek tot 15.2% in 212). Na een lichte daling van de incidentiecijfers (.94 gevallen/1 opnames naar.73 gevallen/1 opnames) tijdens de drie eerste surveillancejaren, nam de incidentie toe tot 1 geval/1 opnames in 213 (met een piek tot 1.2 gevallen/1 in 212). Escherichia coli ESBL+ E. coli kende sinds 25 een ongunstige evolutie. Sinds de aanvang van de surveillance is de incidentie van ESBL+ E. coli haast verdrievoudigd in Belgische ziekenhuizen: van 2.3 gevallen/1 opnames (25) naar 6.5/1 opnames in 213. In 213, werd bij 7.2% van de E. coli stammen ESBL-productie vastgesteld, terwijl deze proportie in 25 slechts 4.2% bedroeg. Rekening houdend met de hoge frequentie waarmee E. coli geïsoleerd werd (57.2% van al de geïsoleerde enterobacteriën in 213), kan men stellen dat deze bacterie de belangrijkste ESBL-producerende enterbacterie is. De toenemende incidentie van ESBL+ E. coli waargenomen tijdens de laatste jaren laat vermoeden dat deze stammen zich snel verspreiden in de gemeenschap. E. coli is de belangrijkste oorzaak van urineweginfecties in de gemeenschap. De toename van ESBL+ E. coli is een therapeutisch probleem want bijna alle bruikbare orale antibiotica, beschikbaar in België zijn inactief voor ESBL+ E. coli. Klebsiella pneumoniae Voor ESBL-producerende Klebsiella pneumoniae was de ongunstige evolutie nog meer uitgesproken. Het gemiddelde van de incidentiecijfers van ESBL+ K. pneumoniae steeg snel van.66 gevallen/1 opnames in 28 naar 2.65 gevallen/1 in 213. Het gemiddelde van de proporties van ESBL+ K. pneumoniae BLSE+ evolueerde van 7.1% naar 14.9% in dezelfde tijdspanne. Klebsiella pneumoniae vormt slechts 9.6% van al de geïsoleerde enterobacteriën in 213, maar toch is deze bacterie een berucht nosocomiaal pathogeen (tussen gemeenschap en ziekenhuis), verantwoordelijk voor epidemische situaties in ziekenhuizen. Deze bacterie verwerft vrij gemakkelijk multipele resistentiemechanismen. 54

55 LUIK 2: ENTEROBACTERIËN NIET GEVOELIG (I/R) VOOR CARBAPENEMS In 212, werd een nieuwe indicator ingevoerd welke meropenem resistentie (I/R) en carbapenemaseproductie probeerde te combineren, maar in samenspraak met het Nationaal Referentiecentrum werd beslist om vanaf 213 enkel data te verzamelen over enterobacteriaceae die niet gevoelig (I/R) zijn voor meropenem. 1- ENTEROBACTER CLOACAE Aantal meropenem-i/r Enterobacter cloacae stammen per ziekenhuis 95 ziekenhuizen leverden gegevens m.b.t. mero-i/r E. cloacae stammen geïsoleerd in het ziekenhuis in 213: 75 ziekenhuizen (78.9%) isoleerden geen enkele mero-i/r E. cloacae stam tijdens de surveillanceperiode. Daarnaast rapporteerden 2 ziekenhuizen samen 88 mero-i/r E. cloacae stammen uit klinische- en uit screeningstalen (max. 35 stammen per ziekenhuis, gemiddeld 4.4 stammen per ziekenhuis met mero-i/r E. cloacae stammen) Proportie mero-i/r Enterobacter cloacae stammen 1.4% van de E. cloacae stammen uit klinische- en screeningstalen vertoonde een verminderde gevoeligheid (I/R) voor meropenem. Het gemiddelde van de proporties van mero-i/r E. cloacae bedroeg 1.%. Tabel 2: Proportie mero-i/r Enterobacter cloacae op het totaal aantal Enterobacter cloacae stammen uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 mero-i/r E. cloacae / E cloacae (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Ruwe proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max Proportie mero-i/r Enterobacter cloacae, verdeling volgens REGIO (%) België 95 88/ Vlaanderen 5 45/ Wallonië 31 21/ Brussel 14 22/ Proportie mero-i/r Enterobacter cloacae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 3 8/ bedden 35 19/ bedden / Incidentie van meropenem-i/r Enterobacter cloacae De gemiddelde incidentie van mero-i/r E. cloacae uit klinische- en screeningstalen bedroeg.8 gevallen per 1 opnames of.1 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers bedroeg.7 gevallen/1 opnames. 55

56 aantal ziekenhuizen Tabel 21: Incidentie van mero-i/r Enterobacter cloacae uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 mero-i/r E. cloacae / 1 opnames Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max Incidentie van mero- I/R Enterobacter cloacae, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) België (1 opnames) 95 88/ België (1 hospitalisatiedagen) 95 88/ Vlaanderen 5 45/ Wallonië 31 21/ Brussel 14 22/ Incidentie van mero- I/R Enterobacter cloacae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 3 8/ bedden 35 19/ bedden / Twee ziekenhuizen rapporteerden zeer hoge incidentiecijfers voor mero-i/r E. cloacae (>1 geval/1 opnames) (Figuur 33). Figuur 33: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r Enterobacter cloacae: jaar ,1-,99 1, + Incidentie van mero-i/r E. cloacae (per 1 opnames) 1 1 Vlaanderen (n=5) Wallonië (n=31) Brussel (n=14) 56

57 2- ESCHERICHIA COLI Aantal mero-i/r Escherichia coli stammen per ziekenhuis 72 van de in totaal 93 deelnemende ziekenhuizen (77.4%) hadden tijdens de surveillanceperiode geen enkele mero- I/R E. coli stam geïsoleerd. Daarnaast rapporteerden 21 ziekenhuizen samen 42 mero-i/r E. coli stammen (max. 7 stammen per ziekenhuis) uit klinische- en screeningstalen: gemiddeld 2 stammen per ziekenhuis met mero-i/r E. coli stammen Proportie mero-i/r Escherichia coli stammen Gemiddeld vertoonden.6% van de E. coli stammen uit klinische- en screeningstalen een verminderde gevoeligheid (I/R) voor meropenem. Het gemiddelde van de proporties van mero-i/r E. coli bedroeg.5%. Tabel 22: Proportie mero-i/r Escherichia coli op het totaal aantal E. coli stammen uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 Mero-I/R E. coli /E. coli (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Ruwe proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max Proportie mero-i/r Escherichia coli, verdeling volgens REGIO (%) België 93 42/ Vlaanderen 48 23/ Wallonië 31 15/ Brussel 14 4/ Proportie mero-i/r Escherichia coli, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 27 5/ bedden 36 12/ bedden / Incidentie van mero-i/r Escherichia coli stammen De gemiddelde incidentie van mero-i/r Escherichia coli uit klinische- en screeningstalen bedroeg.4 gevallen per 1 opnames of.5 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers bedroeg.3 gevallen/1 opnames. 57

58 aantal ziekenhuizen Tabel 23: Incidentie van mero-i/r Escherichia coli uit klinische- en screeningstalen (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen): verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 Incidentie van mero-i/r E. coli Aantal ziekenhuizen Incidentie van mero-i/r Escherichia coli (BELGIË) Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max België (1 opnames) 93 42/ België (1 hosp-dagen) 93 42/ Incidentie van mero-i/r Escherichia coli, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) Vlaanderen 48 23/ Wallonië 31 15/ Brussel 14 4/ Incidentie van mero-i/r Escherichia coli, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 27 5/ bedden 36 12/ bedden / Figuur 34 toont de regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r E. coli. In 11 ziekenhuizen uit de drie regio s werden hoge incidentiecijfers (>.1 gevallen/1 opnames) gerapporteerd. Figuur 34: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r Escherichia coli: jaar ,1-,9,1-,19,2 + Incidentie van mero-i/r E. coli (per 1 opnames) Vlaanderen (n=48) Wallonië (n=31) Brussel (n=14) 58

59 3- KLEBSIELLA PNEUMONIAE Aantal mero-i/r Klebsiella pneumoniae stammen per ziekenhuis Tijdens de surveillanceperiode hadden 53 van de 94 deelnemende ziekenhuizen (56.4%) geen enkele mero-i/r K. pneumoniae stam geïsoleerd. De overige 41 ziekenhuizen rapporteerden samen 167 mero-i/r K. pneumoniae stammen (max. 31 stammen per ziekenhuis) uit klinische- en screeningstalen: gemiddeld 4.1 stammen per ziekenhuis met mero-i/r K. pneumoniae stammen Proportie mero-i/r Klebsiella pneumoniae stammen Gemiddeld vertoonde 1.4% van de K. pneumoniae stammen uit klinische- en screeningstalen een verminderde gevoeligheid (I/R) voor meropenem. Het gemiddelde van de proporties van mero-i/r K. pneumoniae bedroeg 1.3%. Tabel 24: Proportie mero-i/r Klebsiella pneumoniae op het totaal aantal K. pneumoniae stammen uit klinische- en screeningstalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 mero-i/r K. pneumoniae / K. pneumoniae (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Proportie mero-i/r Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens REGIO (%) Ruwe proporties Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max België / Vlaanderen 49 7/ Wallonië 31 72/ Brussel 14 25/ Proportie mero-i/r Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 29 18/ bedden 35 57/ bedden / Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae stammen De gemiddelde incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae uit klinische- en screeningstalen bedroeg.15 gevallen per 1 opnames of.2 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers bedroeg.19 gevallen/1 opnames (range: /1). 59

60 aantal ziekenhuizen Tabel 25: Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae uit klinische- en screeningstalen (per 1 opnames en per 1 hospitalisatiedagen): verdeling volgens regio, ziekenhuisgrootte en type ziekenhuis: jaar 213 mero-i/r K. pneumoniae per 1 opn. en per 1 hospdagen Aantal ziekenhuizen Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae (BELGIË) Ruwe cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidentiecijfers Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max België (1 opn.) / België (1 hosp-dagen) / Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) Vlaanderen 49 7/ Wallonië 31 72/ Brussel 14 25/ Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 29 18/ bedden 35 57/ bedden / Incidentie van mero-i/r Klebsiella pneumoniae, verdeling volgens TYPE ZIEKENHUIS (per 1 opnames) Acuut ziekenhuis / Chronisch ziekenhuis 11 5/ Figuur 35 geeft aan dat de incidentie van mero-i/r K. pneumoniae weinig varieert volgens regio, slechts 4 ziekenhuizen; 3 in Vlaanderen en 1 in Wallonië rapporteerden hogere incidentiecijfers ( > 1 geval/1 opnames). Figuur 35: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van mero-i/r Klebsiella pneumoniae, jaar ,1-,99 1,-1,99 2,-2,99 3, Vlaanderen (n=49) Wallonië (n=31) Brussel (n=14) Incidentie van mero-i/r K. pneumoniae (per 1 opnames) 6

61 Gemid. v/d incidentie v. ESBL+/ 1 opnames Gemid. v/d incidentie v. mero-i/r/1 opnames 4- BESLUIT: ENTEROBACTERIACEAE NIET GEVOELIG VOOR CARBAPENEM-ANTIBIOTICA Deze nieuwe indicator meropenem-i/r enterobacteriaceae werd sinds 213 aan de surveillance toegevoegd. Op basis van deze nieuwe definitie bedroeg het gemiddelde van de proporties mero-i/r enterobacteriaceae.5% voor E. coli, 1% voor E. cloacae en 1.3% voor K. pneumoniae. Het gemiddelde van de incidentiecijfers van mero-i/r enterobacteriaceae bedroeg.3 gevallen/1 opnames voor E. coli,.7 gevallen/1 opnames voor E. cloacae en.19 gevallen/1 voor K. pneumoniae. Figuur 36: Gemiddelde van de incidentiecijfers van ESBL-productie en van verminderde gevoeligheid (I/R) bij E. cloacae, E. coli en K. pneumoniae 7 ESBL+ E. cloacae, ESBL+ E. coli ESBL+ K. pneumoniae mero-i/r E. cloacae mero-i/r E. coli mero-i/r K. pneumoniae 4,2 4 4,9 6,1,2,19,15 3 3,3 3,5 2,39, ,5 2,5 2,3 1,44,7 1,12 1,26,78,91,5 1,2,62,67,66 1,15,3,94,8, Surveillanceperiodes Terwijl de incidentie van ESBL-productie hoog was bij E. coli, was de incidentie van verminderde gevoeligheid voor meropenem het meest uitgesproken bij Klebsiella pneumoniae. In 213 rapporteerden 41 van de 94 deelnemende ziekenhuizen samen 167 mero-i/r K. pneumoniae stammen (max. 31 stammen per ziekenhuis). 61

62 LUIK 3: CARBAPENEMASE PRODUCERENDE ENTEROBACTERIACEAE (CPE) 1- METHODOLOGIE In januari 212 werd het surveillanceprogramma voor de opvolging van carbapenemase producerende enterobacteriën (CPE) in Belgische zorginstellingen opgestart. Deze surveillance werd uitgewerkt onder het toezicht van-, en in nauwe samenwerking met het Nationaal Referentiecentrum voor resistente enterobacteriën (NRC, UCL, CHU Dinant- Godinne). De bacteriologische laboratoria (zowel ziekenhuis- als privélaboratoria) werden uitgenodigd om hun voor CPE verdachte stammen naar het NRC te versturen ter identificatie van het resistentiemechanisme en ter bevestiging van carbapenemaseproductie. Voor elke verdachte stam werd een meldingsformulier ingevuld met microbiologische- (antibiogram) et epidemiologische (patiënt) gegevens. Al deze gegevens werden in de nationale CPE-databank opgeslagen. Dit rapport heeft betrekking op de surveillancegegevens verzameld tussen 1 januari 212 en 3 juni 214 (3 surveillancemaanden). Inclusiecriteria voor de epidemiologische surveillance De CPE-surveillance heeft betrekking op: o Bacteriële species van de Enterobacteriaceae familie: voornamelijk: Klebsiella pneumoniae en Escherichia coli + andere Enterobacteriaceae species (in de beginfase van een epidemie): welke aan de onderstaande resistentiecriteria voldoen, o niet gevoelig (I/R) voor minstens 1 carbapenem-antibioticum: meropenem, imipenem, ertapenem o de productie van een carbapenemase werd bevestigd door het NRC In de epidemiologische surveillance (WIV-ISP) werden alle isolaten met bevestigde carbapenemaseproductie (NRC) opgenomen, maar de surveillance bevatte ook: - CPE-positieve stammen gerapporteerd door ziekenhuizen in een bevestigde en gedocumenteerde epidemische situatie (deze stammen werden niet meer systematisch naar het NRC verzonden) en of CPE-positieve isolaten gerapporteerd door ziekenhuislaboratoria welke intern (in-house) over de capaciteit en expertise beschikten om zelf het carbapenemase type te identificeren (n=442 op een totaal van 1127 stammen, 39%). Exclusie van dubbels Voor de analyse van de gegevens verder in dit rapport beschreven, werden dubbels uitgesloten; t.t.z. wanneer éénzelfde CPE-positieve patiënt meermaals met éénzelfde type carbapenemase in de databank voorkwam, werd enkel de eerste stam van deze patiënt opgenomen voor analyse. 62

63 2- RESULTATEN 2.1. Aantal deelnemende laboratoria, bevestigde CPE-stammen en CPE-positieve patiënten 96 laboratoria rapporteerden één of meerdere bevestigde CPE-gevallen tijdens de voorbije 3 surveillancemaanden. Bij 1127 patiënten werden in totaal 1223 CPE-positieve stammen geïsoleerd. Tabel 26: Aantal deelnemende laboratoria, aantal bevestigde CPE-stammen en aantal CPE-positieve patiënten: verdeling per semester (1/1/212-3/6/214) Totaal aantal: Sem. 1 Sem. 2 Sem. 1 Sem. 2 Sem. 1 Totaal Bevestigde CPE-isolaten (dubbels inbegrepen) Laboratoria met 1 bevestigd CPE geval tijdens de surveillanceperiode: - ziekenhuislaboratoria - private laboratoria CPE-positieve patiënten (dubbels uitgesloten) Sinds januari 212 namen 76% (82/18) van alle ziekenhuislaboratoria en 29% (14/48) van alle private laboratoria in België deel aan deze surveillance ( 1 bevestigd CPE-geval). Het semestrieel aantal deelnemende laboratoria per regio wordt weergegeven in tabel 27. Tabel 27: Semestrieel aantal deelnemende laboratoria per regio (1/1/212-3/6/214). Regio Totaal Sem-1 Sem-2 Sem-1 Sem-2 Sem-1 Vlaanderen ZH labo s Private labo s Wallonië ZH labo s Private labo s Brussel ZH labo s Private labo s BELGIË ZH labo s Private Labo s Per semester werden gemiddeld 225 nieuwe CPE-positieve patiënten gerapporteerd (Tabel 28). Het semestrieel aantal gevallen varieerde van min. 197 (213/1) tot max. 242 gevallen (212/2). Sinds de opstart van de surveillance daalde het aantal gerapporteerde CPE-positieve patiënten in ziekenhuizen uit de provincie Oost-Vlaanderen (na uitdoven van epidemische situatie). Het aantal gerapporteerde gevallen nam toe in ziekenhuizen van de provincie Antwerpen en van de Brusselse regio. In de provincie Luik bleef het aantal gevallen vrij stabiel. Het aantal nieuwe CPE-positieve patiënten varieerde sterk per provincie. Deze variatie is waarschijnlijk toe te schrijven aan verschillen in densiteit van zorgnetwerken in de provincie, aan het voorkomen van CPE-uitbraken/epidemieën in één of meerdere ziekenhuizen alsook aan de verhoogde waakzaamheid en de intensifiëring van opnamescreening (patiëntentransfer) in ziekenhuizen gelegen in de nabijheid van deze epidemische ziekenhuizen. 63

64 Tabel 28: Semestrieel aantal gerapporteerde CPE-gevallen per provincie (1/1/212-3/6/214) Regio Totaal Sem-1 Sem-2 Sem-1 Sem-2 Sem-1 Vlaanderen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Antwerpen Limburg Vlaams Brabant Wallonië Waals Brabant Luik Namen Luxemburg Henegouwen Brussel BELGIË Figuur 37 toont het gecumuleerd aantal CPE-gevallen sinds januari 212 en het aantal nieuwe CPE-gevallen gerapporteerd tijdens het laatste surveillancesemester (214/1) per provincie. 64

65 CPE-gevallen (%) Figuur 37: Totaal aantal CPE-positieve patiënten per provincie (1/1/212-3/6/214) en het aantal nieuwe gevallen gerapporteerd tijdens het laatste surveillancesemester (214/1) 2.2. Bacteriële species Figuur 38 illustreert de verdeling van het aantal CPE-positieve patiënten (per semester) opgesplitst per betrokken bacteriële species en de evolutie tijdens de 5 surveillancesemesters. Klebsiella pneumoniae was veruit het meest frequent geïmpliceerde species. K. pneumoniae was betrokken bij 65.7% van al de gerapporteerde CPE-gevallen (n=74/1127), gevolgd door Enterobacter cloacae en Escherichia coli (8.8% elk, n=99 elk), door Citrobacter freundii (7.4%, n=83) en door Klebsiella oxytoca (4.9%, n=55). Bij 19 CPE-gevallen (1.7%) waren andere enterobacteriaceae species betrokken: S. marcescens (n=6), E. aerogenes (n=3), E. asburiae (n=3), C. braakii (n=2), E. kobei (n=1), H. alvei (n=1), M. morganii (n=1), P. rettgeri (n=1) en R. omithinolytica (n=1). Bij 32 CPE-gevallen (2.8%) waren meerdere species betrokken: K. pneumoniae was betrokken bij 2 van deze 32 gevallen. Sinds januari 212 werd een progressieve daling van de relatieve proportie van CPE+ K. pneumoniae binnen alle CPEpositieve gevallen vastgesteld (-18%) met als logisch gevolg een diversificatie van de andere bacteriële species betrokken bij CPE. Figuur 38: Evolutie van het aantal (%) CPE-gevallen per betrokken bacterieel species (1127 gevallen): 1/1/212-3/6/214 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% % 4% 8% 6% 77% (n=167) 23% 6% 8% 1% 68% (n=164) 9% 9% 1% 8% 1% 1% 1% 7% 11% 61% (n=121) 63% (n=146) 59% (n=142) 212/1, n= /2, n= /1, n= /2, n= /1, n=241 Jaar 212 Jaar 213 Jaar % K. pneumoniae E. cloacae E. coli C. freundii K. oxytoca Andere species Meerdere species 65

66 CPE-gevallen (%) 2.3. Type van carbapenemase Figuur 39 illustreert de verdeling (per semester) van het aantal CPE-positieve gevallen (patiënten) opgesplitst volgens het betrokken carbapenemase type. CPE-gevallen waarbij carbapenemasen van het OXA-48 betrokken waren, waren veruit het meest frequent (78.3%, n=882/1127), gevolgd door carbapenemasen van het type KPC (12.2%, n=138), type VIM en type NDM (4.4% elk, n=5 elk). Bij 2 gevallen (.2%) waren andere carbapenemase types betrokken: type GES (n=1) en type IMI (n=1). Bij 5 CPE-positieve patiënten (.4%) waren meerdere carbapenemase types betrokken: type OXA-48 met type VIM (n=3), OXA-48 met KPC (n=1) en OXA-48 met NDM (n=1). Sinds de aanvang van de surveillance observeren we een diversifiëring van de betrokken carbapenemasen: de relatieve proportie van CPE van het type OXA-48 lijkt geleidelijk aan te verminderen; van 89% in 212/1 naar 73% in 214/1 (-16% ). Figuur 39: Evolutie van het aantal CPE-gevallen (%) volgens betrokken carbapenemase type (1127 gevallen): 1/1/212-3/6/214 1% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% %,5% 3% 2% 4 % 7% 6% 7 % 11% 5% 9 % 2% 12% 6% 14% 18% 11% 89% (n=192) 79% (n=192) 78% (n=153) 73% (=168) 73% (n=177) 212/1, n= /2, n= /1, n= /2, n= /1, n= OXA-48 KPC VIM NDM Andere Meerdere 27% Sinds januari 212 vertegenwoordigde K. pneumoniae van het type OXA-48 of het type KPC, 65.7% van al de gerapporteerde CPE-gevallen in België (74/1127). Deze proportie lijkt kleiner te worden tijdens de opeenvolgende surveillanceperiodes (77.8% in 212/1 tot 57.7% in 214/1). Figuur 4: Evolutie van het aantal en van de proportie CPE+ K. pneumoniae gevallen van het type OXA-48 of type KPC binnen het totaal aantal gerapporteerde CPE-gevallen: 1/1/212-3/6/214 66

67 2.4. Geografische verdeling van de CPE-gevallen volgens type van carbapenemase Figuur 41 illustreert de geografische verdeling van de CPE-gevallen per ziekenhuis 23 volgens het betrokken carbapenemase type. Het betrokken carbapenemase type varieert volgens regio: terwijl de CPE-gevallen in ziekenhuizen in Vlaanderen voornamelijk van het type OXA-48 zijn (96.4% van alle CPE in Vlaanderen), zijn twee verschillende carbapenemase types, type KPC (46.9%) en type OXA-48 (36.5%) predominant in Wallonië. In de Brusselse ziekenhuizen treffen we een grotere variëteit van carbapenemase types aan: OXA-48 (59.8%), NDM (17.2%) en KPC (15.6%). Figuur 41: Geografische verdeling van het aantal CPE-gevallen per ziekenhuis volgens carbapenemase type: 1/1/212-3/6/214 Flanders region (n=691) 96% Brussels region (n=244) 17% 6% 16% 6% Walloon region (n=192) 14% 36% 47% Omwille van confidentialiteitsredenen komt de lokalisatie van de bullets die een individueel ziekenhuis vertegenwoordigen op deze landkaart, niet overeen met de reële geografische ligging van het ziekenhuis binnen de provincie Episodes van onderling gerelateerde CPE-gevallen of epidemie met CPE Definitie van een episode van onderling gerelateerde CPE-gevallen of epidemie met CPE Een episode van onderling gerelateerde CPE-gevallen werd gedefinieerd als het zich voordoen van 2 gerelateerde gevallen (epidemiologisch verband) van patiënten geïnfecteerd of gekoloniseerd met CPE (zelfde carbapenemase), binnen een interval van één maand in een zorginstelling Methodologisch probleem Het aantal CPE-clusters gerapporteerd voor deze rubriek is gebaseerd op de antwoorden op de vraag verdenking van epidemie? (meldingsformulier epidemiologische surveillance). Vermits de melding in deze surveillance prospectief gebeurt en vertrekt vanuit het microbiologisch laboratorium wordt het aantal CPE-gevallen die deel uitmaken van een cluster zonder twijfel onderschat: zo worden de indexgevallen van clusters niet steeds gemeld. Het is ook onzeker dat alle secundaire gevallen binnen een cluster gemeld worden. Daardoor wordt het onmogelijk om de verschillende episodes onderling van mekaar te onderscheiden. 23 Tot ons spijt, geven enkele ziekenhuislaboratoria in hun meldingsformulier niet aan in welke ziekenhuissite de CPE-positieve patiënt verblijft. In dit geval heeft de bullet betrekking op een fusiegeheel (meerdere sites) en niet op één enkele ziekenhuissite. Hierdoor kunnen verkeerde conclusies getrokken worden m.b.t. de aanwezigheid van clusters of epidemische situaties. 67

68 aantal epidemische CPE-gevallen Om dit aspect te optimaliseren zouden deze gegevens idealiter retrospectief en vanuit het ziekenhuishygiëneteam moeten verzameld worden. De gegevens in verband met de context van clusters ontbrak voor 11.3% (127/1127) van de CPE-positieve patiënten. Tot de 1 voldoende gedocumenteerde gevallen behoorden 644 geïsoleerde CPE-gevallen en 356 clustergevallen Aantal ziekenhuizen met 1 CPE-clusterepisode en totaal aantal clustergevallen Niettegenstaande de boven vermelde methodologische beperkingen kan men stellen dat 26 ziekenhuizen sinds de start van de surveillance met één of meerdere CPE-clusters te kampen hadden (totaal 356 epidemische gevallen) Ziekenhuizen met 1 CPE-clusterepisode verdeling volgens type carbapenemase Tabel 29 geeft het aantal ziekenhuizen met één of meerdere CPE-clusterepisodes sinds de start van de surveillance, opgesplitst volgens betrokken carbapenemase type. Tabel 29: Ziekenhuizen met een of meerdere CPE-clusters: verdeling volgens carbapenemase type: 1/1/212-3/6/214 Ziekenhuizen met: Aantal ziekenhuizen Een of meerdere CPE-episodes met eenzelfde carbapenemase type: 22 - OXA KPC 3 - NDM 2 - VIM 1 Meerdere CPE-episodes met verschillende carbapenemase types: 4 - episode met type OXA-48 + episode met type KPC 2 - episode met type VIM + type KPC 1 - episode met type OXA-48 + type NDM + type VIM 1 De 356 gerapporteerde epidemische CPE-gevallen waren als volgt verdeeld: bij 287 gevallen (8.6%) waren carbapenemasen van het type OXA-48 betrokken, 34 (9.6%) waren van het type NDM, 3 (8.4%) van het type KPC en bij 5 (1.4%) epidemische CPE-gevallen waren carbapenemasen van het type VIM betrokken. Figuur 42: Semestrieel aantal CPE-cluster gevallen per betrokken carbapenemase type (n=356): 1/1/212-3/6/ (99.1%) (86.3%) (8.4%) 31 (57.4%) (6.3%) VIM NDM KPC OXA /1 (n=18) 212/2 (n=8) 213/1 (n=56) surveillanceperiodes 213/2 (n=54) 214/1 (n=58) 68

69 Sinds de start van de surveillance nam het semestrieel aantal epidemische CPE-gevallen met een carbapenemase van het type OXA-48 continu af: van 17 gevallen in 212/1 naar 35 gevallen in 214/1. Deze daling is toe te schrijven aan het uitdoven van meerdere epidemieën met type OXA-48 carbapenemasen welke al vóór de opstart van de surveillance (212) hun oorsprong vonden. Epidemische CPE-gevallen met een carbapenemase type KPC werden voornamelijk tussen 212/2 en 213/2 gerapporteerd. Het aantal gevallen met dit carbapenemase type bleef vrij stabiel (8 à 11 gevallen per semester). De epidemische CPE-gevallen van het type NDM namen toe van 1 geval in 212/2 naar 19 gevallen (32.8%) in 214/ Geografische verdeling van ziekenhuizen met CPE-clusters Figuur 43 toont de geografische verdeling van ziekenhuizen met één of meerdere CPE-clusters, opgesplitst volgens betrikken carbapenemase type. Sinds januari 212 bleven 6 Belgische provincies (West-Vlaanderen, Limburg, Vlaams- en Waals Brabant, Luxemburg en Namen) gespaard van CPE-clusters. In de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen hadden in totaal 13 ziekenhuizen te kampen met CPE-clusters, allen met een carbapenemase van het type OXA-48. Elders, m.n. in de provincies Luik (5 ziekenhuizen) et Henegouwen (3 ziekenhuizen), alsook in de Brusselse regio (5 ziekenhuizen) deden zich epidemieën met verschillende types carbapenemasen (KPC, NDM, VIM, OXA-48) voor. Figuur 43: Geografische verdeling van het aantal ziekenhuizen met één of meerdere CPE-clusters (sinds januari 212), verdeling volgens type carbapenemase 2.6. Voorgeschiedenis van CPE-positieve patiënten Recente antibioticabehandeling Informatie m.b.t. recente (laatste 3 maanden) antibioticabehandelingen was slechts beschikbaar voor 48.8%, van al de CPE-positieve patiënten gerapporteerd in België (voor 55/1127). Maar langzaamaan daalde het percentage ontbrekende gegevens voor deze rubriek van 67.1% in 212/1 naar 37.3% in 214/ % van de CPE-positieve patiënten (421/55 gedocumenteerde gevallen) hadden recent één of meerdere antibioticabehandelingen toegediend gekregen. Het absolute aantal patiënten met een recente antibioticabehandeling voorafgaand aan de detectie van CPE nam toe van 63 gevallen in 212/1 naar 114 gevallen in 214/1 (Figuur 44). 69

70 CPE-gevallen CPE-gevallen (%) Figuur 44: Semestrieel aantal CPE-gevallen (%) met een recente antibioticabehandeling in de voorgeschiedenis (55 gedocumenteerde gevallen): 1/1/212-3/6/214 1% 8% 6% 4% 2% 88,7% (n=63) 77,9% (n=67) 72,7% (n=81) 73,3% (n=96) 75,5% (n=114) % 212/1 (n=71) 212/2 (n=86) 213/1 (n=111) 213/2 (n=131) 214/1 (n=151) Recente antibioticabehandeling Geen recente antibioticbehandeling De relatieve proportie (%) CPE-positieve patiënten met een antibioticabehandeling in de voorgeschiedenis schommelde in functie van het type carbapenemase: VIM (88.2% van de VIM+ gevallen was recent met een antibioticum behandeld), KPC (84.2%), OXA-48 (74.6%) en NDM (65.8%) Recente contacten met gezondheidszorg in België of in het buitenland Methodologische problemen Voor slechts 68.2% van de CPE-positieve patiënten (769/1127) waren anamnesegegevens beschikbaar m.b.t. recente gezondheidszorg in een ziekenhuis/wzc in België of in het buitenland. Dit gebrek aan volledigheid is waarschijnlijk inherent aan het type surveillance. Zij vertrekt immers meestal vanuit het microbiologisch laboratorium en zelden vanuit het veld of vanuit het ziekenhuishygiëneteam. Van de 769 gedocumenteerde gevallen waren 85 gevallen (11.1%) gerelateerd aan een verblijf/hospitalisatie in het buitenland, 49 gevallen (53.2%) hadden recent (het voorbije jaar) in een Belgisch ziekenhuis of WZC verbleven, terwijl 275 gevallen (35.8%) géén recente gezondheidszorgcontacten in de voorgeschiedenis hadden Evolutie in de tijd Figuur 45 toont de evolutie (sinds 1 januari 212) van het semestrieel aantal CPE-positieve gevallen met recente gezondheidszorgcontacten in België of in het buitenland. De proportie gevallen met antecedenten van recente gezondheidszorgcontacten of verblijf in het buitenland blijft vrij stabiel tijdens de opeenvolgende surveillanceperiodes en varieert van min. 9% tot max. 15%. Het aantal CPE-gevallen (%) met recent verblijf in een Belgisch ziekenhuis of WZC lijkt lichtjes te dalen van 61% in 212/2 naar 52% in 214/1. Daartegenover staat een lichte stijging van het aantal (%) CPE-positieve patiënten zonder gezondheidszorgcontacten in de voorgeschiedenis: van 24% in 212/2 naar 37% in 214/1. Maar deze trends (vooral sinds 212/2) zijn niet statistisch significant. Figuur 45: Semestrieel aantal CPE-gevallen, verdeling volgens recente contacten met de gezondheidzorg in België of in het buitenland (769 gedocumenteerde gevallen): 1/1/212-3/6/ (1%) 65 (52%) 47 (38%) p<.1 p<.1 22 (15%) 36 (24%) 9 (61%) 11 (9%) 39 (32%) 71 (59%) 2 (1%) 2 (11%) 67 (35%) 68 (37%) 14 (54%) 97 (52%) 212/1 (n=124) 212/2 (n=148) 213/1 (n=121) 213/2 (n=191) 214/1 (n=185) Recente gezondheidszorg in België Gezondheidszorg/verblijf in het buitenland Geen recente gezondheidszorgcontacten 7

71 Tabel 3 rapporteert de proportie CPE-positieve patiënten in functie van hun recente zorgcontacten (in België of in het buitenland) verdeeld per betrokken carbapenemase type. 25% (12/48) van al de patiënten met een type NDM CPE verbleef recent in het buitenland of werd er gehospitaliseerd, terwijl bij patiënten met een ander CPE carbapenemase type, dit percentage duidelijk lager was: type VIM: 7% (p=.2), type OXA-48: 1% (p=.1) en type KPC: 11% (p=.2). Tabel 3: Aantal patiënten met CPE (%) in functie van hun recente zorgcontacten in België of in het buitenland (769 gedocumenteerde gevallen): verdeling per betrokken carbapenemase type: 1/1/212-3/6/214 Recent (voorbije jaar) verblijf in een ziekenhuis/wzc in België of in het buitenland OXA-48 (n=561) % KPC (n=11) % VIM (n=43) % NDM (n=48) % Alle carbapenemasen (n=769) n. % Buitenland: gezondheidszorg en/of verblijf (11.1%) België: recent ziekenhuisverblijf (44.5%) recent verblijf in een WZC (4.8%) recent verblijf in een WZC en ziekenhuis (3.9%) Geen recente gezondheidszorgcontacten (35.8%) CPE-positieve patiënten met een voorgeschiedenis van recent verblijf/hospitalisatie in het buitenland Tabel 31 rapporteert de CPE-positieve patiënten met een verblijf/hospitalisatie in het buitenland, verdeeld per land en per betrokken carbapenemase type. Van de 85 CPE-positieve patiënten (11.1%) met een recent verblijf en/of gezondheidszorgcontacten in het buitenland hadden 4 patiënten (47.1%) in een land van het Afrikaans continent verbleven, vooral Marokko (2 gevallen), Tunesië (7 gevallen) en Egypte (6 gevallen). Twintig patiënten (23.5%) verbleven in een Aziatisch land, voornamelijk Turkije (1 gevallen) en India (5 gevallen). Tweeëntwintig patiënten (25.9%) verbleven in een Europees land: voornamelijk Griekenland (n=12 gevallen) en Italië (4 gevallen). Het land van verblijf was ongekend voor 3 patiënten. Carbapanemasen van het type OXA-48 waren betrokken bij 87,5% (35/4) van alle aan Afrika gerelateerde CPEgevallen (vooral Marokko en Tunesië) en bij 6% (12/2) van de aan Azië gerelateerde casussen (vooral Turkije), terwijl het OXA-48 type carbapenemase slechts 22.7% (5/22) uitmaakte van de gevallen gerelateerd aan een Europees land. Deze laatste gevallen waren vooral van het type KPC (45%, n=1/22) en kwamen voornamelijk uit Griekenland en Italië. 71

72 Tabel 31: Aantal CPE-gevallen gerelateerd aan het buitenland, verdeling volgens land en carbapenemase type: 1/1/212-3/6/214 Countries Cases OXA-48 KPC VIM NDM Several African Continent Africa (n=4 cases) Morocco Egypt Tunisia 7 7 Senegal 1 1 Algeria 2 2 Libya and Tunisia 1 1 Guinea (7.5%) African country (ns) 2 2 Asian continent Asia (n=2 cases) 1 1 OXA (87.5%) KPC NDM Several India Pakistan Thailand 1 1 Vietnam 1 1 Iran 1 1 Turkey (Eurasia) (3%) 1 1 OXA (6%) KPC NDM Several European continent Europe (n=22 cases) Greece Italy 4 4 Roumania France 1 1 Serbia 1 1 Spain 1 1 Albania 1 1 Country unknown 3 3 TOTAL % 1% 65% 14% 4% 14% 4% 1 3 (13.6%) 3 (13.6%) 5 (22.7%) 1 (45.4%) OXA-48 KPC VIM NDM Several Figuur 46 toont de geografische verdeling van het aantal CPE-gevallen gerelateerd aan een verblijf of een hospitalisatie in het buitenland per type carbapenemase. Voor de OXA-48-positieve gevallen werd het aantal gevallen per land van oorsprong gerapporteerd. Marokko, Turkije en Tunesië zorgden voor 35 van de 55 OXA-48+ CPE-gevallen (63.6%) gerelateerd aan het buitenland. 72

73 CPE+ patiënten (%) Figuur 46: Geografische verdeling van het aantal CPE-gevallen gerelateerd aan het buitenland, verdeling per carbapenemase type: 1/1/212-3/6/ Kenmerken van CPE-positieve patiënten Geslacht Tot de 1124 CPE-positieve patiënten waarvoor het geslacht gekend was, behoorden 565 vrouwen (5.3%) en 559 mannen (49.7%). De geslachtsratio V/M bedroeg 1.1. Het percentage vrouwen daalde van 54.6% in 212/1 naar 47.5% in 214/1 (ns). Figuur 47: Proportie (%) mannen en vrouwen met CPE (n=1124): 1/1/212-3/6/214 1% 8% 6% 54,6 53,5 5,5 45,4 47,5 Mannen Vrouwen 4% 2% 45,4 46,5 49,5 54,6 52,5 % 212/1 212/2 213/1 213/2 214/1 Sex-ratio (V/M): De proportie vrouwen was hoger (ns) bij de OXA-48-positieve CPE-gevallen (51.2% waren vrouwen) vergeleken met CPE+ patiënten met andere carbapenemase types: KPC (48.2%), VIM (38.8%) en NDM (48%). Tabel 32: Proportie (%) vrouwen en sex-ratio (V/M) bij patiënten met CPE van het type OXA-48: van 1/1/212 tot 3/6/214 Patiënten met CPE, type OXA /1 212/2 213/1 213/2 214/1 Vrouwen (%) 56.2% 55.2% 49.% 44.1% 5.% Sex-ratio (V/M)

74 gemiddelde leeftijd van CPE+ patiënten Leeftijd De leeftijd was gekend voor 1119 CPE+ patiënten. De gemiddelde leeftijd van de patiënten bedroeg 72.1 jaar (min. 1 - max. 11 jaar): vrouwen: 73.6 jaar (1-11), mannen: 7.6 jaar (1-1). Patiënten met CPE van het type OXA-48 waren gemiddeld ouder (73.8 jaar) dan patiënten met een ander carbapenemase type: KPC: 68.3 jaar, VIM: 64.6 jaar en NDM: 62.6 jaar. Sinds de start van de surveillance in 212, daalde de gemiddelde leeftijd van de gerapporteerde CPE-positieve patiënten met 5 jaar: van 75.1 jaar in 212/1 naar 7 jaar in 214/1. Deze daling was meer uitgesproken bij de vrouwelijke patiënten (van 77 naar 7.8 jaar) dan bij de mannen (van 72.9 jaar naar 69.2 jaar). Figuur 48: Evolutie van de gemiddelde leeftijd van CPE-positieve patiënten (n=1119): verdeling volgens geslacht: 1/1/212-3/6/ ,1 73,7 73,3 68,8 7 72, ,7 75,6 72,1 74,3 68,1 69,6 69,2 7,8 212/1 212/2 213/1 213/2 214/1 gemiddelde leeftijd "Mannen" gemiddelde leeftijd "Vrouwen" gemiddelde leeftijd CPE+ patiënten Gehospitaliseerd of ambulant verzorgd bij detectie van CPE Het merendeel van de patiënten (19/1119, 9.2%) was gehospitaliseerd op het moment dat het CPE-positieve staal afgenomen werd (ambulant= 9.8%, 11/1119). De patiënten verbleven in volgende ziekenhuisafdelingen: - een hoog risico afdeling (n=31 patiënten, 3.7%, gemiddelde leeftijd: 64.9 jaar): waaronder - Intensieve zorgenafdeling (n=27 patiënten), - afdeling hemato-oncologie (n=34), - spoedafdeling (n=4) - een brandwondenafdeling (n=2). - een subacute of chronische afdeling (n= 283 patiënten, 28.1%, gemiddelde leeftijd: 82.4 jaar): waaronder - Geriatrie (n=246 patiënten), - Revalidatie (n=29), - Sp-afdeling (n=6) - Palliatieve zorgenafdeling (n= 2), - een geneeskundige afdeling (n=247 patiënten, 24.5%, gemiddelde leeftijd: 69.8 jaar), - een heelkundige afdeling (n=18 patiënten, 1.7%, gemiddelde leeftijd: 71.3 jaar) patiënten (5.2%) verbleven in meerdere, verschillende afdelingen, 3 patiënten (.3%) werden verzorgd in een andere afdeling en voor 6 patiënten (.6%) werd de verblijfsafdeling niet gespecificeerd Context/indicatie voor staalafname De context/indicatie voor staalafname was gekend voor 19 CPE-positieve patiënten. 49.8% (n=543) van de CPE positieve stalen werd afgenomen voor screeningsdoeleinden, terwijl 5.2% (n=547) in een klinische context afgenomen werd (Tabel 33). De screeningstalen werden vooral afgenomen in een epidemische context (35.5% van alle screeningstalen), in een hoog risico afdeling (25.2%) of bij opname van de patiënt (opnamescreening) (17.9%) en minder frequent in het kader van een transfer tussen afdelingen/zorginstellingen (5.%). De proportie CPE- stalen afgenomen voor screeningsdoeleinden was hoog in 212/1 (6.9%) maar daalde vervolgens om ten slotte vrij stabiel te blijven (min. 45.1% - max. 48.8%). Deze evolutie is deels toe te schrijven aan enkele CPEepidemieën in 212. In 212/1 werd een groot aantal (53.5%) screeningstalen in een epidemische context afgenomen. 74

75 Tabel 33: Indicatie/context voor staalafname (n=19): 1/1/212-3/6/214 Staalafname: 212/1 n= /2 n=24 213/1 n= /2 n=22 214/1 n=222 TOTAAL n=19 % % % % % % Voor screeningsdoeleinden 6.9% 48.8% 45.6% 48.6% 45.1% 49.8% - bij opname in een hoog risico afdeling in het kader v. transfer tussen afdelingen/zorginstellingen in een epidemische context screening, context niet gespecificeerd andere context screening bij opname gekende drager In een klinische context 39.1% 51.3% 54.4% 51.4% 55.% 5.2% De proporties staalafnames uitgevoerd in een screening- versus klinische context varieerden sterk in functie van het betrokken carbapenemase type. 71% van de KPC+ CPE-gevallen werden gedetecteerd in een klinische context, terwijl deze proportie voor OXA-48+ CPE slechts 48.7% bedroeg. Tabel 34: Indicatie/context voor staalafname (n=19) per carbapenemase type: 1/1/212-3/6/214 Staalafname: OXA-48 KPC NDM VIM TOTAAL n=855 n=131 n=5 n=48 n=19 1% % % % % n % Voor screeningsdoeleinden 51.4% 29.% 78.% 45.8% % - bij opname % - in een hoog risico afdeling % - in het kader v. transfer tussen afdelingen/zorginstellingen % - in een epidemische context % - screening, context niet gespecificeerd, ongekend % - andere context % - screening bij opname gekende drager % In een klinische context 48.7% 71.% 22.% 54.2% % Klinische stalen: plaats van staalafname Stalen van de urinewegen (n=35, 56.5%), de luchtwegen (n=113, 2.9%) en van wonden of wondvocht (n=66, 12.%) waren de meest frequente staalafnames uitgevoerd in een klinische context (n=54 gedocumenteerde gevallen). Tweeëndertig stalen (5.9%) waren afkomstig uit bloedkweken (alleen, of samen met andere sites). Het % CPE+ stalen afkomstig uit bloedkweken vertoonde geen statistisch significante schommelingen in de tijd (min. 3.6% - max. 9.8%). Tabel 35: Stalen afgenomen in een klinische context: anatomische site van staalafname (n=54): 1/1/212-3/6/214 Type staal: 212/1 212/2 213/1 213/2 214/1 TOTAAL n=83 n=121 n=14 n=11 n=122 n=54 Urine 53.% 63.6% 65.4% 57.3% 43.4% 56.5% Respiratoir 2.5% 19.% 19.2% 18.2% 27.1% 2.9% Wond, wondvocht 14.5% 6.6% 9.6% 15.4% 14.8% 12.% Bloedkweek (alleen of samen met andere sites) 3.6% 5.8% 4.8% 4.6% 9.8% 5.9% Andere sites (alleen of in associatie) 8.4% 5.% 1.% 4.6% 4.9% 4.6% Negenentwintig (31.5%) van 92 klinische KPC+ CPE-stalen waren van respiratoire oorsprong terwijl bij CPE met andere carbapenemasen slechts 18 à 19% afkomstig was uit respiratoire stalen. Tabel 36: Stalen afgenomen in een klinische context: site van staalafname, verdeling volgens carbapenemase type en betrokken bacteriële species (n=54): 1/1/212-3/6/214 Type staal: Per type carbapenemase Per bacteriële species OXA-48 KPC NDM VIM K. pneumoniae E. coli E. cloacae C. freundii n=41 n=92 n=11 n=26 n=373 n=52 n=4 n=27 Urine 58.5% 51.1% 45.5% 46.2% 57.1% 61.5% 42.5% 74.1% Respiratoir 18.8% 31.5% 18.2% 19.2% 23.3% 13.5% 27.5% 3.7% Wonden, wondvocht 12.4% 9.8% 9.1% 15.4% 9.9% 21.2% 15.% 11.1% Bloedkweek (alleen of in associatie) 6.1% 2.2% 18.2% 11.5% 5.1% 1.9% 12.5% 3.7% Andere sites (alleen of in associatie) 4.2% 5.4% 9.1% 7.7% 4.6% 1.9% 2.5% 7.4% 75

76 CPE+ patiënten (%) Infectieuze status van de patiënt De infectieuze status was gekend voor 133 CPE-positieve patiënten: 395 patiënten waren geïnfecteerd (38.2%) en 638 patiënten (61.8%) waren gekoloniseerd met CPE. Sinds de aanvang van de surveillance (212) bleef de proportie met CPE geïnfecteerde patiënten vrij stabiel (min. 33.5% - max. 41.1%). Figuur 49: Infectieuze status: geïnfecteerde- versus gekoloniseerde patiënten (%) (n=133): 1/1/212-3/6/214 1% 8% 6% 4% 66,5 58,9 59,9 59,9 63,5 2% % 33,5 41,1 4,1 4,1 36,5 212/1 (n=212) 212/2 (n=229) 213/1 (n=177) 213/2 (n=27) 214/1 (n=28) Geïnfecteerd Gekoloniseerd Patiënten met KPC-positieve CPE waren frequenter geïnfecteerd (53.3%) dan patiënten met een ander carbapenemase type: OXA-48 (37.2%, p=.7), NDM (2.8%, p=.1) of VIM (37%, ns p=.6). Tabel 37: Infectieuze status: geïnfecteerde- versus gekoloniseerde patiënten (%) verdeling volgens carbapenemase type (n=133): 1/1/212-3/6/214 INFECTIEUZE STATUS OXA-48 (n=81) % KPC (n=122) % VIM (n=46) % NDM (n=48) % Alle carbapenemasen (n=133) n. % Gekoloniseerd (61.8%) Geïnfecteerd (38.2%) Kenmerken van CPE-positieve patiënten volgens carbapenemase type: type OXA-48 versus type KPC Tabel 37 geeft de belangrijkste kenmerken van patiënten met CPE van het type OXA-48 en van het type KPC (n= 12 patiënten). Tabel 38: Kenmerken van CPE+ patiënten: type OXA-48 versus type KPC: 1/1/212-3/6/214 OXA-48 KPC p-waarde Aantal patiënten Gemiddelde leeftijd (min-max) 73.8 jaar (1-11) 68.3 jaar (19-95).1 Sex-ratio (V/M) Patiënt gehospitaliseerd of ambulant verzorgd bij staalafname (gegevens voor 112 patiënten) Gehospitaliseerd 89.3% 91.2% Ambulant 1.7% 8.8% Ziekenhuisafdeling waar de staalafname uitgevoerd werd (gegevens voor 9 patiënten) Intensieve zorgen, brandwonden, hemato-oncologie 26.3% 5.%.4 Geriatrie, revalidatie, Sp-index, palliatieve zorgen 32.1% 15.3% <.1 Geneeskunde 24.9% 26.6% Heelkunde 11.% 4.%.2 Andere ziekenhuisafdelingen, meerdere 5.7% 4.% Context/indicaties voor staalafname (n= 986 patiënten) Staalafname voor screeningsdoeleinden 51.4% 29.% Staalafname in een klinische context 48.7% 71.% <.1 76

77 Indicaties voor afname van screeningstalen (n=31 patiënten met screeningstaal) Screening bij opname 18.% 18.4% Screening in een hoog risico -afdeling 23.5% 5.%.3 Screening bij transfer tussen afdelingen/zorginstellingen 4.6% 5.3% Screening in een epidemische context 37.1% 13.2%.3 Screening, context niet gespecificeerd 15.7% 7.9% Screening, andere indicatie 1.1% 5.3%.4 Anatomische site voor staalafname (n=52 patiënten met klinisch staal) Urinaire tractus 58.5% 51.1% Respiratoire tractus 18.8% 31.5%.7 Wonden, wondvocht, drainage, % 9.8% Bloed, vaatkatheters (alleen of in associatie) 6.1% 2.2% Stoelgang, rectaal 2.2% 4.4% Andere sites (alleen of in associatie) 2.% 1.1% Infectieuze status van CPE+ patiënten (gegevens voor 932 patiënten) Kolonisatie 62.8% 46.7% Infectie 37.2% 53.3%.7 Voorgeschiedenis: recente contacten met gezondheidszorg in België of in het buitenland (gegevens voor 671 patiënten) Verblijf in ziekenhuis/woonzorgcentrum in België 56.5% 46.4%.5 Geen enkel verblijf in ziekenhuis/wzc (12 m.) 33.7% 42.7% Gezondheidszorg/verblijf in het buitenland 9.8% 1.9% Recente antibioticabehandeling (gegevens voor 473 patiënten) Ja 74.6% 84.2%.5 Patiënten met CPE van het type OXA-48 waren gemiddeld 73.8 jaar oud, patiënten met KPC+ CPE waren jonger (gemiddeld 68.3 jaar). 5% van de patiënten met KPC+ CPE was gehospitaliseerd in een hoog risico afdeling (afdeling intensieve zorgen, - brandwonden,- hemato-oncologie) bij detectie van CPE terwijl slechts 26.3% van de patiënten met OXA-48+ CPE in dit soort afdelingen verbleef (p=.4). Deze laatste categorie patiënten verbleef bij detectie van CPE meer frequent in een subacute/chronische afdeling (geriatrie, revalidatie, Sp, ): 32.1% van alle OXA-48+ gevallen, versus 15.3% van de KPC+ gevallen ( p<.1). Bij KPC+ patiënten werden de stalen frequenter (71%) in een klinische context afgenomen terwijl bij OXA-48+ patiënten slechts 48.7% van de stalen in deze context afgenomen werd, p<.1. Ook waren KPC+ patiënten significant vaker geïnfecteerd met CPE (53.3%) terwijl deze proportie bij OXA-48-positieve patiënten slechts 37.2% bedroeg (p=.7). 3- BESLUIT De gegevens verzameld sinds de start van de surveillance bevestigen dat carbapenemase-producerende enterobacteriën zich snel verspreiden in een groot aantal acute zorginstellingen verspreid over heel België. Sinds de opstart van de surveillance observeren we een progressieve daling van de relatieve proportie (-18%) van Klebsiella pneumoniae binnen het totaal aantal gerapporteerde CPE-gevallen en parallel hiermee een diversificatie van de andere betrokken bacteriële species (E. cloacae, E. coli, C. freundii). Eenzelfde tendens observeren we voor de betrokken carbapenemase types: de relatieve proportie van CPE-gevallen met carbapenemasen van het type OXA-48 lijken geleidelijk aan af te nemen waarbij in parallel andere carbapenemase types toenemen, vooral NDM en KPC. Niettegenstaande dat CPE van het type OXA-48 (totaal=882 gevallen waarvan 55 gerelateerd aan het buitenland) in alle provincies gerapporteerd werd, kwam dit carbapenemase type duidelijk frequenter voor in de provincies Oost- Vlaanderen (385 gevallen waarvan 12 gerelateerd aan het buitenland), Antwerpen (252 gevallen waarvan 6 gerelateerd aan het buitenland), Luik (51 gevallen waarvan 6 uit het buitenland) alsook in regio Brussel (146 gevallen, 25 gerelateerd aan het buitenland). Deze 4 provincies/regio s totaliseerden 94.6% van alle OXA-48-positieve gevallen gerapporteerd in België. Sinds de start van de surveillance rapporteerden 19 ziekenhuizen één of meerdere clusterepisodes met OXA-48+ CPE, voornamelijk in de provincies Oost-Vlaanderen (n= 9 ziekenhuizen) en Antwerpen (4 ziekenhuizen). CPE gevallen geassocieerd met carbapenemase van het type KPC (totaal=138 gevallen waarvan 12 gerelateerd aan het buitenland) werden het meest frequent gerapporteerd in de provincies Luik (73 gevallen, 2 uit het buitenland) als- 77

78 ook in regio Brussel (38 gevallen waarvan 6 uit het buitenland). Zij vertegenwoordigden samen 8.4% van al de gerapporteerde KPC+ CPE-gevallen in België. Zes ziekenhuizen hadden te kampen met KPC-uitbraken ( 1 clusterepisode met KPC+ CPE), voornamelijk de provincie Luik was hierbij betrokken (4 ziekenhuizen met clusters). CPE van het type NDM (totaal=5 gevallen, 12 gerelateerd aan het buitenland) werd het meest frequent gerapporteerd in regio Brussel (42 gevallen waaronder 7 gevallen gerelateerd aan het buitenland). Drie ziekenhuizen (provincie Henegouwen en regio Brussel) rapporteerden clusterepisodes met NDM+ CPE. CPE van het type VIM (totaal= 5 gevallen, 3 gerelateerd aan het buitenland) werd het meest frequent gerapporteerd in de provincies Luik (16 gevallen) en Henegouwen (1 gevallen) alsook in regio Brussel (14 gevallen, slechts één geval gerelateerd aan het buitenland). Drie ziekenhuizen verklaarden dat zij sinds januari cluster met VIM+ CPE hadden gekend. Regio Brussel alleen al rapporteerde 244 CPE-gevallen (21.7% van al de gerapporteerde gevallen sinds januari 212), zeer gevarieerd op het vlak van betrokken carbapenemase types: type OXA-48 (146 gevallen), KPC (38 gevallen), VIM (14 gevallen), NDM (42 gevallen). Voor 42 gevallen bestond een link met een verblijf of gezondheidszorgcontacten in het buitenland. Regio Brussel leverde 49.4% van al de CPE-gevallen gerelateerd aan het buitenland. Dit is toe te schrijven aan de concentratie van 4 grote universitaire ziekenhuizen in regio Brussel. Deze instellingen nemen waarschijnlijk frequenter patiënten op die gerepatrieerd worden uit het buitenland. De epidemiologische resultaten van de surveillance van carbapenemase producerende enterobacteriaceae ondergingen sterke invloeden van de soms grote uitbraken die zich in ziekenhuizen voordeden maar waarvan de meeste gelukkiglijk momenteel uitgedoofd zijn. Niettegenstaande de gebreken en methodologische beperkingen van deze surveillance (11.3% van de gegevens m.b.t. epidemische situatie ontbreken), kan men stellen dat minstens 26 ziekenhuizen tijdens de voorbije 3 surveillancemaanden te kampen hadden met een of meerdere clusterepisodes van CPE (OXA-48: n =19 episodes, KPC: n=6, NDM: n=3). Verder ontbraken er ook heel wat gegevens in verband met de voorgeschiedenis van de patiënten (31.8% ontbrekende gegevens). Slechts voor 68.2% van de CPE-positieve patiënten was informatie beschikbaar over hun recente gezondheidszorgcontacten in België of in het buitenland. Voor 11.1% van alle voldoende gedocumenteerde CPE-gevallen was een verband met een verblijf of met gezondheidszorg in het buitenland aanwezig (vooral landen van het Afrikaans continent). Ruim 53.2% van de CPE+ patiënten had recent (12 laatste maanden) in een Belgisch ziekenhuis of woonzorgcentrum verbleven en 35.8% van de CPE+ patiënten had geen enkel recent gezondheidszorgcontact gehad. De antecedenten van een recent ziekenhuisverblijf leken een belangrijke risicofactor te zijn voor kolonisatie/infectie met CPE, vooral als de patiënt verbleven had in hoog risicoafdelingen type intensieve zorgen of type geriatrisch. Deze twee types afdelingen totaliseerden 59% van al de CPE-gevallen gerapporteerd in ons land. Het uitvoeren van opnamescreening bij elke patiënt met een verblijf/ziekenhuisverblijf in het buitenland blijft zeker aangewezen, maar deze maatregel alleen zal niet volstaan om de onrustwekkende evolutie van CPE af te remmen want de meerderheid van de huidige gevallen waren van autochtone oorsprong. Vermits CPE in de darm gedragen wordt en dit dragerschap vermoedelijk van lange duur is en er geen doeltreffende dekolonisatiebehandeling voorhanden is, zal dit reservoir vermoedelijk toenemen, zowel bij gehospitaliseerde patiënten als in WZC of in de algemene bevolking. Om de omvang van deze verschillende reservoirs en hun klinische impact te evalueren wordt binnenkort een nieuwe prevalentiestudie i.v.m. dragerschap van resistente bacteriën in ziekenhuizen en in WZC uitgevoerd. Een goede opnameanamnese zou systematisch moeten polsen naar een recent ziekenhuis- of WZC verblijf in België of in het buitenland, alsook naar informatie over actueel of recent CPE-dragerschap. Deze informatie moet tot een onmiddellijke actie leiden. Een efficiënt surveillancesysteem en de nodige middelen voor een vroegtijdige detectie van gekende dragers is onmisbaar in elk ziekenhuis. 78

79 LUIK 4: MULTIRESISTENTE ACINETOBACTER BAUMANNII 1- ACINETOBACTER BAUMANNII EN PSEUDOMONAS AERUGINOSA In 213, rapporteerden 76 ziekenhuizen in totaal 1795 Acinetobacter spp stammen waarvan 117 (56.6%) tot het Acinetobacter baumannii species behoorden Definities van multiresistente voor Acinetobacter baumannii In het kader van deze epidemiologische surveillance werd een Acinetobacter baumannii stam als multiresistent beschouwd als de stam een verminderde gevoeligheid vertoonde (intermediair of resistent) voor meropenem (vertegenwoordiger van de klasse van de carbapenemantibiotica). Dit vereenvoudigd criterium werd sinds 212 gebruikt omdat meropenem-resistentie bij A. baumannii systematisch geassocieerd wordt met multiresistentie voor andere antibioticaklassen. Enkel gegevens verzameld volgens type D (dubbels uitgesloten) werden voor analyse weerhouden Aantal meropenem-i/r Acinetobacter baumannii stammen per ziekenhuis Negenenzestig van de 96 deelnemende ziekenhuizen (71.9%) verklaarden dat zij géén enkele mero-i/r A. baumannii stam isoleerden tijdens het voorbije jaar, terwijl 27 ziekenhuizen samen 142 mero-i/r A. baumannii stammen rapporteerden uit klinische stalen (max. 53 per ziekenhuis, gemiddeld 5.3 stammen per ziekenhuis met geïsoleerde stammen). Acht van deze ziekenhuizen rapporteerden tevens mero-i/r A. baumannii stammen geïsoleerd uit screeningstalen (totaal 3 stammen, max. 21 stammen/ziekenhuis). In 213, werd 17.4% van alle mero-i/r A. baumannii stammen (n=172) aan de hand van screeningstalen geïdentificeerd Proportie mero-i/r Acinetobacter baumannii Van de A. baumannii isolaten uit klinische stalen was 12.4% resistent (I/R) voor meropenem 24. Het gemiddelde van de proporties mero-i/r A. baumannii bedroeg 6%. Het gemiddelde van de resistentieproporties was het hoogst in ziekenhuizen in Wallonië (8.1%) alsook in kleine ziekenhuizen (7.1%). Tabel 39: Proportie(%) mero-i/r Acinetobacter baumannii uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 Mero-I/R A.baumannii / A. baumannii (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Proportie mero-i/r Acinetobacter baumannii, verdeling volgens REGIO (%) Gemiddelde proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max België / Vlaanderen 47 22/ Wallonië 31 18/ Brussel 14 7/ Proportie mero-i/r Acinetobacter baumannii, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 28 4/ bedden 35 16/ bedden / Gemiddelde proportie van mero-i/r A. baumannii = Σ mero-i/r A. baumannii * 1 / Σ Acinetobacter baumannii 79

80 Vijf (3.6%) van de 14 klinische mero-i/r A. baumannii stalen waren afkomstig uit bloedkweken Incidentie van mero-i/r Acinetobacter baumannii De gemiddelde incidentie van mero-i/r A. baumannii 25 uit klinische stalen bedroeg.12 gevallen per 1 opnames of.2 gevallen per 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers van mero-i/r A. baumannii bedroeg.16 gevallen/1 opnames (min. max. 8.8 gevallen /1). Het gemiddelde van de incidentiecijfers van mero-i/r A. baumannii was het hoogst in ziekenhuizen in Wallonië (.4 gevallen/1 opnames) alsook in kleine ziekenhuizen (.34 gevallen/1 ziekenhuizen). Tabel 4: Incidentie van mero-i/r Acinetobacter baumannii uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 Mero-I/R A.baumannii /1 opn. Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidentiecijfers Incidentie van mero-i/r Acinetobacter baumannii, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max België (/1 opnames) / België (/1 hosp.-dagen) / Vlaanderen 51 27/ Wallonië 31 18/ Brussel 14 7/ Incidentie van mero-i/r Acinetobacter baumannii, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 3 4/ bedden 36 17/ bedden / Evolutie van mero-i/r Acinetobacter baumannii: Om het resistentiecriterium voor Acinetobacter baumannii te vereenvoudigen werd de definitie van multiresistente Acinetobacter baumannii in 212 aangepast: meropenem-resistentie bij A. baumannii wordt immers systematisch geassocieerd met multiresistentie tegenover de andere antibioticaklassen. De figuren 5 en 51 tonen duidelijk de overeenkomst tussen de oude en de nieuwe definities. In 212, werden de resultaten opgesplitst in functie van de definitie die toegepast werd bij datalevering: 23 ziekenhuizen hadden data gerapporteerd conform met de oude definitie (resistent voor minstens 3 antibioticaklassen: 3 de generatie cefalosporines, aminoglycosiden en fluoroquinolen) et 45 ziekenhuizen rapporteerden data volgens de nieuwe definitie (niet-gevoeligheid (I/R) voor meropenem). Omdat de resultaten voor 212 moeilijk interpreteerbaar waren omwille van de twee verschillende definities werd 211 als referentiejaar genomen om de trends te bestuderen. In 213, bedroeg de proportie mero-i/r A. baumannii 12.4% (nieuwe definitie, n=96 ziekenhuizen), deze proportie was duidelijk hoger dan in 211 (8.8%). De incidentie van mero-i/r A. baumannii steeg van.9 gevallen/1 opnames (211) naar.12 gevallen/1 in GemiddeIde incidentie van mero-i/r A. baumannii = Σ mero-i/r A. baumannii * 1 / Σ opnames 8

81 MR of mero-i/r A. baumannii (/1 opnames) MR of mero-i/r A. baumannii (%) Figuur 5: Evolutie van de gemiddelde proporties mero-i/r Acinetobacter baumannii: alle deelnemende ziekenhuizen sinds ,4% 8,8% 11,8% 23 ziekenhuizen 12,4% ,3% 6,7% 45 ziekenhuizen gemiddelde proportie van MR A.baumannii (definitie 29) gemiddelde proportie van mero-i/r A.baumannii (definitie 212) Surveillanceperiodes Figuur 51: Evolutie van de gemiddelde incidentiecijfers van MR- en van mero-i/r Acinetobacter baumannii: alle deelnemende ziekenhuizen sinds 29,16,14.13/1 opn 23 ziekenhuizen,12,1,1,9,12,8,6,4,2,5.6/1 opn 45 ziekenhuizen gemiddelde incidentie van MR A.baumannii MR (definitie 29) gemiddelde incidentie van mero-i/r A.baumannii (definitie 212) Surveillanceperiodes 81

82 2- PSEUDOMONAS AERUGINOSA In 213, rapporteerden 7 ziekenhuizen samen Pseudomonas spp. stammen waarvan tot het Pseudomonas aeruginosa species behoorden Definitie van multiresistentie (MDR) voor Pseudomonas aeruginosa Volgens de nieuwe definitie ingevoerd in 212 werd een Pseudomonas aeruginosa stam als multiresistent beschouwd bij verminderde gevoeligheid (intermediair of resistent) voor minstens één antibioticum in 4 van de 5 volgende antibioticaklassen: - penicillines: ticarcilline +/- clavulanaat, piperacilline +/- tazobactam - 3 de en 4 de generatie cefalosporines: ceftazidime, cefepime - carbapenems: meropenem, imipénème - fluoroquinolonen: ciprofloxacine, levofloxacine - aminoglycosiden: gentamycine, tobramycine, amikacine Enkel gegevens verzameld volgens type D (dubbels uitgesloten) worden voor analyse weerhouden Aantal MDR Pseudomonas aeruginosa stammen per ziekenhuis Voor 213, rapporteerden 21 van de 96 deelnemende ziekenhuizen (21.9%) dat zij géén MDR P. aeruginosa stammen isoleerden tijdens het voorbije jaar, terwijl 75 ziekenhuizen samen 743 MDR P. aeruginosa stammen uit klinische stalen (max. 71 stammen per ziekenhuis) rapporteerden; gemiddeld 9.9 stammen per ziekenhuis met geïsoleerde MDR stammen. Twaalf van deze ziekenhuizen rapporteerden tevens MDR P. aeruginosa stammen geïsoleerd uit screeningstalen (totaal: 37 stammen, max. 18 stammen/ziekenhuis). In 213 werd 4.7% van al de gerapporteerde MDR P. aeruginosa stammen (n=78) aan de hand van screeningstalen geïdentificeerd Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa 5.2% van al de gerapporteerde P. aeruginosa stammen uit klinische stalen waren multiresistent (MDR) 26. Het gemiddelde van de proporties van MDR P. aeruginosa bedroeg 5.3% en deze proporties waren niet significant 27 verschillend volgens regio of volgens ziekenhuisgrootte. Tabel 41: Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 MDR- P.a./ P.a. (%) Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa, verdeling volgens REGIO (%) Gemiddelde proportie Gemiddelde v/d proporties Verdeling van de proporties Mediaan Min/Max België / Vlaanderen / Wallonië / Brussel 14 13/ Proportie Pseudomonas aeruginosa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (%) < 2 bedden 3 1/ bedden / bedden / Gemiddelde proportie van MDR Pseudomonas aeruginosa= Σ MDR P. aeruginosa * 1 / Σ P. aeruginosa 27 Kruskal-Wallis test. 82

83 aantal ziekenhuizen Proportie MDR Pseudomonas aeruginosa uit bloedkweken Zestien (2.2%) van de in totaal 733 gerapporteerde MDR P. aeruginosa stammen (93 ziekenhuizen) werden uit bloedkweken geïsoleerd. De incidentie van bacteriëmieën met MD P. aeruginosa bedroeg.1 gevallen per 1 opnames Incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa De gemiddelde incidentie van MDR P. aeruginosa 28 uit klinische stalen bedroeg.64 gevallen per 1 opnames of.9 gevallen 1 hospitalisatiedagen. Het gemiddelde van de incidentiecijfers van MDR P. aeruginosa bedroeg.92 gevallen/1 opnames (min. - max gevallen/1 opn.). De incidentiecijfers waren niet significant verschillend volgens regio of volgens ziekenhuisgrootte. Tabel 42: Incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa uit klinische stalen: verdeling volgens regio en ziekenhuisgrootte: jaar 213 MDR P. aeruginosa /1 opn. Aantal ziekenhuizen Absolute cijfers Gemiddelde incidentie Gemiddelde v/d incidenties Verdeling van de incidentiecijfers Mediaan Min/Max Incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa, verdeling volgens REGIO (per 1 opnames) België (/1 opnames) / België (/1 hosp. dagen) / Vlaanderen / Wallonië / Brussel 14 13/ Incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa, verdeling volgens ZIEKENHUISGROOTTE (per 1 opnames) < 2 bedden 3 1/ bedden / bedden / Twaalf van de 96 deelnemende ziekenhuizen (12.5%) hadden hoge incidentiecijfers voor MDR P. aeruginosa ( 2 gevallen/1 opnames). Dit fenomeen raakte ziekenhuizen uit de drie regio s en wees op de aanwezigheid van epidemische situaties (Figuur 52). Figuur 52: Regionale verdeling van de incidentiecijfers van MDR Pseudomonas aeruginosa, ,1-,99 1,-1,99 2,-2,99 3, + Incidentie van MDR P. aeruginosa (per 1 opnames) Vlaanderen (n=51) 3 2 Wallonië (n=31) Brussel (n=14) 28 Gemiddelde incidentie van MDR Pseudomonas aeruginosa = Σ MDR Pseudomonas aeruginosa * 1 / Σ opnames 83

DIENST ZORGINFECTIES. Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 2014

DIENST ZORGINFECTIES. Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 2014 $$ DIENST ZORGINFECTIES Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 214 Surveillance van antibioticaresistente bacteriën In Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport

Nadere informatie

Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen:

Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 211 B. Jans, Prof. Y. Glupczynski, Dr. O. Denis IPH/EPI REPORTS Nr. 212 25 Depotnummer: D/212/255/51 Wetenschappelijk

Nadere informatie

Surveillance van meticilline- resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in chronische ziekenhuizen in België:

Surveillance van meticilline- resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in chronische ziekenhuizen in België: Surveillance van meticilline- resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in chronische ziekenhuizen in België: Jaar 2010 B. Jans, Dr. O. Denis & BICS IPH/EPI REPORTS Nr. 2011 039 Depotnummer: D/2011/2505/67

Nadere informatie

Surveillance van. Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische acute ziekenhuizen:

Surveillance van. Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische acute ziekenhuizen: Surveillance van Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische acute ziekenhuizen: B. Jans, Dr. O. Denis & BICS IPH/EPI REPORTS Nr. 11 18 ISSN nummer: 32-699 Wetenschappelijk Instituut

Nadere informatie

Surveillance van meticilline- resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in chronische ziekenhuizen in België:

Surveillance van meticilline- resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in chronische ziekenhuizen in België: Surveillance van meticilline- resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in chronische ziekenhuizen in België: Jaar 2009 B. Jans, Dr. O. Denis & BICS IPH/EPI REPORTS Nr. 2010 065 Depotnummer: D/2010/2505/70

Nadere informatie

Surveillance van. Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische acute ziekenhuizen:

Surveillance van. Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische acute ziekenhuizen: Surveillance van Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische acute ziekenhuizen: Tweede semester 2009 B. Jans, Dr. O. Denis & BICS IPH/EPI REPORTS Nr. 2010 062 ISSN nummer: 2032-6599

Nadere informatie

Surveillance van Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische chronische ziekenhuizen:

Surveillance van Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische chronische ziekenhuizen: Surveillance van Meticilline- Resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Belgische chronische ziekenhuizen: Jaar 2008 B. Jans, Prof. M. Struelens & BICS IPH/EPI REPORTS Nr. 2009 48 Depotnummer: D/2009/2505/

Nadere informatie

DIENST ZORGINFECTIES. Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 2015

DIENST ZORGINFECTIES. Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 2015 $$ DIENST ZORGINFECTIES Surveillance van antibioticaresistente bacteriën in Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport 215 Surveillance van antibioticaresistente bacteriën In Belgische ziekenhuizen: Jaarrapport

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL. Inhoudstafel - Lijst van tabellen en figuren Deelname Resistentiecijfers Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA 5

INHOUDSTAFEL. Inhoudstafel - Lijst van tabellen en figuren Deelname Resistentiecijfers Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA 5 Surveillance van MRSA in de Belgische ziekenhuizen: eerste semester INHOUDSTAFEL Inhoudstafel - Lijst van tabellen en figuren 1 1. Deelname. Resistentiecijfers. Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA.

Nadere informatie

Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen:

Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen: Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen: Enterobacter aerogenes en cloacae, Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae, Acinetobacter baumannii en Pseudomonas aeruginosa tweede semester

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2 INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2 LUIK 1: ENTEROBACTER AEROGENES... 3 1- DEELNAME... 3 2- ENTEROBACTER AEROGENES (E. A.)... 4 3- MULTIRESISTENTE ENTEROBACTER AEROGENES (MREA)...

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL. Inhoudstafel - Lijst van tabellen en figuren Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA 5

INHOUDSTAFEL. Inhoudstafel - Lijst van tabellen en figuren Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA 5 Surveillance van MRSA in Belgische ziekenhuizen: eerste semester 1 INHOUDSTAFEL Inhoudstafel - Lijst van tabellen en figuren 1 1. Deelname. Resistentiecijfers. Incidentie van nosocomiaal verworven MRSA.

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN

INHOUDSTAFEL LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN INHOUDSTAFEL 1. Deelname 2 2. Enterobacter aerogenes 3 3. Multiresistente Enterobacter aerogenes (MREA) 4 3.1. Definitie van MREA 4 3.2. Aantal MREA-stammen per ziekenhuis 4 3.3. Resistentiecijfer 4 3.4.

Nadere informatie

Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen:

Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen: Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen: Enterobacter aerogenes en cloacae, Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae, Acinetobacter baumannii en Pseudomonas aeruginosa Eerste semester

Nadere informatie

Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen:

Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen: Surveillance van multiresistente kiemen in Belgische ziekenhuizen: Enterobacter aerogenes en cloacae, Escherichia coli, Klebsiella pneumoniae, Acinetobacter baumannii en Pseudomonas aeruginosa eerste semester

Nadere informatie

SURVEILLANCE VAN DE METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCE VAN DE METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN WIV SURVEILLANCE VAN DE METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN Contactpersoon: Mevr. Béatrice JANS Tel: /6.7. - Fax: /6.. - E-mail: bea.jansepi.ihe.be Surveillancerapport:

Nadere informatie

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriën in België: 01/01/ /10/2012

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriën in België: 01/01/ /10/2012 Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriën in België: 0/0/202 3/0/202 B. Jans en Y. Glupczynski Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), Volksgezondheid en surveillance, Brussel,

Nadere informatie

SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN ACUTE ZIEKENHUIZEN IN BELGIË SURVEILLANCEFORMULIER

SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN ACUTE ZIEKENHUIZEN IN BELGIË SURVEILLANCEFORMULIER SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN ACUTE ZIEKENHUIZEN IN BELGIË SURVEILLANCEFORMULIER Periode van: tot : Naam van het ziekenhuis: NSIH-code: Gegevens jaarlijks te leveren

Nadere informatie

SURVEILLANCE VAN DE MULTIRESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCE VAN DE MULTIRESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN WIV SURVEILLANCE VAN DE MULTIRESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN Contactpersoon: Mevr. Béatrice JANS Tel: /6.7. - Fax: /6.. - E-mail: bea.jansepi.ihe.be Inleiding Resultaten.

Nadere informatie

SURVEILLANCE VAN MULTIRESISTENTE ENTEROBACTER AEROGENES (MREA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCE VAN MULTIRESISTENTE ENTEROBACTER AEROGENES (MREA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCE VAN MULTIRESISTENTE ENTEROBACTER AEROGENES (MREA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN WIV Contactpersoon: Mevr. Béatrice JANS Tel: /.57.3 - Fax: /.5.1 - E-mail: bea.jans@iph.fgov.be Eerste surveillancerapport:

Nadere informatie

SEMESTRIEEL REGISTRATIEFORMULIER

SEMESTRIEEL REGISTRATIEFORMULIER SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN ACUTE ZIEKENHUIZEN IN BELGIË SEMESTRIEEL REGISTRATIEFORMULIER Periode van:.. tot:.. Ziekenhuis: NSIH-code: Indien u geen gebruik

Nadere informatie

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) en aanbevelingen in België:

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) en aanbevelingen in België: Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) en aanbevelingen in België: Jaar 2012 B. Jans en Y. Glupczynski etenschappelijk Instituut Volksgezondheid (IV), OD Volksgezondheid

Nadere informatie

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) in België:

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) in België: Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) in België: 1 januari 2012 tot 0 april 201 B. Jans en Y. Glupczynski Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV), OD Volksgezondheid

Nadere informatie

SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCE VAN METICILLINE RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN BELGISCHE ACUTE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN 1 MINIMAAL VEREISTE GEGEVENS VERZAMELING Bij koninklijk

Nadere informatie

Aanbevelingen voor de aanpak van Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae (CPE)

Aanbevelingen voor de aanpak van Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae (CPE) Aanbevelingen voor de aanpak van Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae (CPE) o Dit probleem vergt dringende maatregelen voor een snelle aanpak van CPE teneinde overdracht te beperken en epidemieën

Nadere informatie

Epidemiologische enquête : Acinetobacter baumannii en Pseudomonas aeruginosa in acute ziekenhuizen in België

Epidemiologische enquête : Acinetobacter baumannii en Pseudomonas aeruginosa in acute ziekenhuizen in België MONT- GODINNE Epidemiologische enquête : Acinetobacter baumannii en Pseudomonas aeruginosa in acute ziekenhuizen in België Gegevens voor 2008 B. Jans, Prof. Y. Glupczynski IPH/EPI REPORTS Nr. 2009 57 Depotnummer:

Nadere informatie

Surveillance septicemieën in Belgische ziekenhuizen

Surveillance septicemieën in Belgische ziekenhuizen Surveillance septicemieën in Belgische ziekenhuizen Jaarrapport 2014 Surveillance gegevens 2000 2014 Minimale ziekenhuis gegevens 2000-2012 OD Volksgezondheid en Surveillance Dienst: Zorginfecties en antimicrobiële

Nadere informatie

SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN BELGISCHE ACUTE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN 1 - MINIMAAL VEREISTE GEGEVENS VERZAMELING Bij koninklijk

Nadere informatie

Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen

Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen Jaarrapport 2017 Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen Jaarrapport 2017 Gegevens tot en met 2016 AUTEURS Els Duysburgh,

Nadere informatie

SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCE VAN METICILLINE RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN BELGISCHE ACUTE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCEPROTOCOL VAN MRSA IN ACUTE ZIEKENHUIZEN 1 DEELNAME EN MINIMAAL VEREISTE GEGEVENS Bij koninklijk

Nadere informatie

SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN BELGISCHE ZIEKENHUIZEN

SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN BELGISCHE ZIEKENHUIZEN SURVEILLANCE VAN METICILLINE-RESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN BELGISCHE ZIEKENHUIZEN SSURVVEEI ILLLLANCEEPPROTTOCOLL VVAN MRSSA IN I ACUTTEE ZZI IEEKEENHUI IZZEEN 1 - MINIMAAL VEREISTE GEGEVENS

Nadere informatie

SURVEILLANCE VAN DE MULTIRESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN. Tweede surveillancerapport : tweede semester 1994

SURVEILLANCE VAN DE MULTIRESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN. Tweede surveillancerapport : tweede semester 1994 IHE SURVEILLANCE VAN DE MULTIRESISTENTE STAPHYLOCOCCUS AUREUS (MRSA) IN DE BELGISCHE ZIEKENHUIZEN Tweede surveillancerapport : tweede semester 1994 Inleiding Resultaten 1. Deelname Niettegenstaande een

Nadere informatie

Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen

Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen Jaarrapport 2016 Surveillance Bloedstroominfecties in Belgische ziekenhuizen Jaarrapport 2016 Gegevens tot en met 2015 AUTEURS Els Duysburgh,

Nadere informatie

Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België. Rapport 2016 Samenvatting

Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België. Rapport 2016 Samenvatting Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België Rapport 2016 Samenvatting AUTEURS C. VALENCIA, M.-L. LAMBERT Voor het Nationale Referentielaboratorium: M. DELMÉE, J. VAN BROECK Epidemiologie

Nadere informatie

Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België. Rapport 2016 Samenvatting

Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België. Rapport 2016 Samenvatting Epidemiologie van Clostridium difficile infecties in België Rapport 2016 Samenvatting AUTEURS C. VALENCIA, M.-L. LAMBERT Voor het Nationale Referentielaboratorium: M. DELMÉE, J. VAN BROECK Epidemiologie

Nadere informatie

Clostridium difficile-infecties in Belgische ziekenhuizen : resultaten van de nationale surveillance. juli december 2008

Clostridium difficile-infecties in Belgische ziekenhuizen : resultaten van de nationale surveillance. juli december 2008 Clostridium difficile-infecties in Belgische ziekenhuizen : resultaten van de nationale surveillance juli 2006 - december 2008 Dr. Marie-Laurence Lambert Afdeling Epidemiologie Contact : mllambert@iph.fgov.be

Nadere informatie

Carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE)

Carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) Carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) informatie voor patiënten WAT IS CPE? CPE staat voor carbapenemase (C) producerende (P) enterobacteriaceae (E). Enterobacteriaceae zijn een grote familie

Nadere informatie

Persconferentie MRSA in de rusthuizen, WIV, vrijdag 27/5/2005

Persconferentie MRSA in de rusthuizen, WIV, vrijdag 27/5/2005 Persconferentie MRSA in de rusthuizen, WIV, vrijdag 27/5/2005 Wat is MRSA? Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) is een belangrijke ziekteverwekkende kiem in de geneeskunde en tevens een

Nadere informatie

Clostridium difficile-infecties in Belgische ziekenhuizen : resultaten van de nationale surveillance. juli december 2009

Clostridium difficile-infecties in Belgische ziekenhuizen : resultaten van de nationale surveillance. juli december 2009 Clostridium difficile-infecties in Belgische ziekenhuizen : resultaten van de nationale surveillance juli 2006 - december 2009 Dr Marie-Laurence Lambert Afdeling : Public Health and Surveillance Contact

Nadere informatie

Enquête in verband met CPE (1: microbiologisch luik) (2: ziekenhuishygiëneluik

Enquête in verband met CPE (1: microbiologisch luik) (2: ziekenhuishygiëneluik Enquête in verband met CPE (1: microbiologisch luik) (2: ziekenhuishygiëneluik Y. Glupczynski, 1 TD Huang, 1 T de Bonhome, 1 P Bogaerts, 1 B Jans, 2 B Catry, 2 O Denis 3 9-6-216 1. CHU UCL Namur, 3 Yvoir,

Nadere informatie

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Listeria monocytogenes. Straat: Wytsmanstraat 14

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Listeria monocytogenes. Straat: Wytsmanstraat 14 ationaal Referentiecentrum Coördinator referentiecentrum Rapportering voor het jaar 11 Referentiecentrum voor monocytogenes. amen: Dr. Bertrand Sophie en Dr. Mattheus Wesley Tel: /64 5 8 of /64 5 89 Instelling:

Nadere informatie

Determinanten van dragerschap van meticilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in woonzorgcentra

Determinanten van dragerschap van meticilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in woonzorgcentra Jans B, Latour K, Catry B Schoevaerdts D, Huang Te-Din D, Berhin C, Bogaerts P, Glupczynski Y Nonhoff C, Deplano A, Denis O Mauro Gandolfi, 1792 Determinanten van dragerschap van meticilline resistente

Nadere informatie

nr. 372 van ELS ROBEYNS datum: 25 februari 2016 aan JO VANDEURZEN Veegerelateerde MRSA - Screening, preventie en aanpak

nr. 372 van ELS ROBEYNS datum: 25 februari 2016 aan JO VANDEURZEN Veegerelateerde MRSA - Screening, preventie en aanpak SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 372 van ELS ROBEYNS datum: 25 februari 2016 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Veegerelateerde MRSA - Screening, preventie en aanpak In een

Nadere informatie

Q 1: Vraag 13/01/2012: Antwoord Prof. Y. Glupczynski: Q 2: Vraag 26/01/2012: Antwoord Béa Jans: enterobacteriaceae carbapenemase +

Q 1: Vraag 13/01/2012: Antwoord Prof. Y. Glupczynski: Q 2: Vraag 26/01/2012: Antwoord Béa Jans: enterobacteriaceae carbapenemase + Q 1: Vraag 13/01/2012: In de richtlijnen van de HGR wordt verwezen naar een gedetailleerde lijst van landen waar CPE epidemisch of endemisch voorkomt. Als je deze landen in aanmerking neemt, dan behoren

Nadere informatie

EPIDEMIOLOGIE VAN AIDS EN HIV-INFECTIE IN BELGIË PATIËNTEN IN MEDISCHE OPVOLGING

EPIDEMIOLOGIE VAN AIDS EN HIV-INFECTIE IN BELGIË PATIËNTEN IN MEDISCHE OPVOLGING DIENST EPIDEMIOLOGIE VAN INFECTIEZIEKTEN EPIDEMIOLOGIE VAN AIDS EN HIV-INFECTIE IN BELGIË PATIËNTEN IN MEDISCHE OPVOLGING TOESTAND OP 31 DECEMBER 2016 EPIDEMIOLOGIE VAN AIDS EN HIV- INFECTIE IN BELGIË

Nadere informatie

OVERZICHT BIJZONDER RESISTENTE MICRO-ORGANISMEN (BRMO)

OVERZICHT BIJZONDER RESISTENTE MICRO-ORGANISMEN (BRMO) OVERZICHT BIJZONDER RESISTENTE MICRO-ORGANISMEN (BRMO) 0-07 EEN TOENEMEND PROBLEEM? OVERZICHT BIJZONDER RESISTENTE MICRO-ORGANISMEN (BRMO) 0-07 INTRODUCTIE Doel rapportage Het doel van deze rapportage

Nadere informatie

Algemene richtlijnen voor de detectie van carbapenemases bij multi-resistente Pseudomonas aeruginosa* en Acinetobacter spp. in Belgische laboratoria

Algemene richtlijnen voor de detectie van carbapenemases bij multi-resistente Pseudomonas aeruginosa* en Acinetobacter spp. in Belgische laboratoria Algemene richtlijnen voor de detectie van carbapenemases bij multi-resistente Pseudomonas aeruginosa* en Acinetobacter spp. in Belgische laboratoria Andere Pseudomonas spp. (bv: P. putida, P. monteilii,

Nadere informatie

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Instelling: WIV-ISP Straat: Wytsmanstraat 14 Stad: 1050 Brussels

Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor Salmonella en Shigella. Instelling: WIV-ISP Straat: Wytsmanstraat 14 Stad: 1050 Brussels Rapportering voor het jaar 2011 Referentiecentrum voor en Shigella Coördinator referentiecentrum Namen: Dr. Bertrand Sophie en Dr. Mattheus Wesley Tel: 02/642 50 82 of 02/642 50 89 Instelling: WIV-ISP

Nadere informatie

Twee jaar na Maasstad - Hoe staan Carbapenemases in Nederland op de kaart? Daan Notermans

Twee jaar na Maasstad - Hoe staan Carbapenemases in Nederland op de kaart? Daan Notermans Twee jaar na Maasstad - Hoe staan op de kaart? Daan Notermans Centrum Infectieziekteonderzoek, diagnostiek en screening (IDS) Div. Bacteriologie en Parasitologie 1 Symposium van infectieziektensurveillance

Nadere informatie

Patiënteninformatie. Het opsporen van bacteriën

Patiënteninformatie. Het opsporen van bacteriën Patiënteninformatie Het opsporen van bacteriën 2 Inhoud Inhoud... 3 Inleiding... 4 Informatie over MRSA... 4 Staphylococcus aureus... 4 Wat is MRSA?... 4 Informatie over VRE... 5 Wat is een VRE-bacterie?...

Nadere informatie

Ribotype BR027 zet de langzame daling van zijn incidentie voort terwijl andere ribotypes zoals BR014, BR020, BR002 en BR078 in grote mate toenemen.

Ribotype BR027 zet de langzame daling van zijn incidentie voort terwijl andere ribotypes zoals BR014, BR020, BR002 en BR078 in grote mate toenemen. Surveillance van diarree geassocieerd met Clostridium difficile in de Belgische ziekenhuizen: resultaten van de nationale surveillance in 2012. Rapport van het referentiecentrum. M. Delmée, V. Avesani,

Nadere informatie

BRMO - Verpleeg/verzorging/kleinschalig wonen - Openbare gezondheidszorg

BRMO - Verpleeg/verzorging/kleinschalig wonen - Openbare gezondheidszorg BRMO 8 september 2014 BRMO - Verpleeg/verzorging/kleinschalig wonen - Openbare gezondheidszorg Ron de Groot Deskundige Infectiepreventie Disclosure belangen spreker (potentiële) belangenverstrengeling

Nadere informatie

Preventie en aanpak van antibioticaresistentie in Belgische woonzorgcentra

Preventie en aanpak van antibioticaresistentie in Belgische woonzorgcentra Preventie en aanpak van antibioticaresistentie in Belgische woonzorgcentra Nationale enquête 2012 Rue Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussels Belgium T +32 2 642 51 11 F +32 2 642 50 01 email: info@wiv-isp.be

Nadere informatie

Multiresistente Enterobacter aerogenes: een probleem in Belgische ziekenhuizen

Multiresistente Enterobacter aerogenes: een probleem in Belgische ziekenhuizen Multiresistente Enterobacter aerogenes: een probleem in Belgische ziekenhuizen Samenvatting B. Jans 1, C. Suetens 1, Y. De Gheldre 2, Y. Glupczynski 2, M. Struelens 3, P. De Mol 4 & en de GOSPIZ 5 -werkgroep.

Nadere informatie

Aminoglycosiden. Gegevens van het Referentielaboratorium. Analysen verricht in het kader van het referentiecentrum. Referentielaboratorium

Aminoglycosiden. Gegevens van het Referentielaboratorium. Analysen verricht in het kader van het referentiecentrum. Referentielaboratorium Gegevens van het Dr. R. VANHOOF W.I.V. - Dpt Pasteur - Antibiotica Engelandstraat, 642 1180 Brussel Tel. : 02/373.32.61 Fax : 02/373.32.78 E-mail : Rvanhoof@pasteur.be Het referentielaboratorium verantwoordelijk

Nadere informatie

Innocent NDM? De genetische achtergrond van een NDM positieve, meropenem gevoelige E. coli

Innocent NDM? De genetische achtergrond van een NDM positieve, meropenem gevoelige E. coli Innocent NDM? De genetische achtergrond van een NDM positieve, meropenem gevoelige E. coli Van Infectieziekten-Surveillance Naar Respons 28 mei, 2013, RIVM, Bilthoven Laura van Dommelen Stichting PAMM,

Nadere informatie

Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae. Kristien Van Vaerenbergh GAB 26 maart 2013

Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae. Kristien Van Vaerenbergh GAB 26 maart 2013 Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae Kristien Van Vaerenbergh GAB 26 maart 2013 Overzicht 1. Inleiding 2. Epidemiologie CPE 3. Epidemiologie CPE België 4. ZHH aspecten 5. Labo detectie Multidrug-resistentie

Nadere informatie

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen CPE-WZC 1 vragen naar / e-mail telefoonnummer datum 26 april 2012

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen CPE-WZC 1 vragen naar / e-mail telefoonnummer datum 26 april 2012 Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid Afdeling Toezicht Volksgezondheid Koning Albert II-laan 35 bus 33 1030 BRUSSEL Tel. 02 553 36 71 - Fax 02 553 36 16 toezichtvolksgezondheid@vlaanderen.be www.zorg-en-gezondheid.be

Nadere informatie

Streptococcus pneumoniae

Streptococcus pneumoniae Referentielaboratorium Gegevens van het Referentielaboratorium Dr. J. VERHAEGEN U.Z. - Leuven - Microbiologie Herestraat, 49 3000 Leuven Tel. : 016/34.70.73 Fax : 016/34.79.31 E-mail : Jan.verhaegen@uz.kuleuven.ac.be

Nadere informatie

Zorginfecties en antibioticagebruik bij kwetsbare ouderen

Zorginfecties en antibioticagebruik bij kwetsbare ouderen Zorginfecties en antibioticagebruik bij kwetsbare ouderen 38ste Wintermeeting Oostende 27 Februari 2015 Latour K, Jans B Rue Juliette Wytsmanstraat 14 1050 Brussels Belgium T +32 2 642 57 62 email: katrien.latour@wiv-isp.be

Nadere informatie

OVERZICHT EN PRAKTISCHE AANPAK MDRO- UITBRAAK IN VLAANDEREN Caroline Broucke Afdeling Preventie NVKVV

OVERZICHT EN PRAKTISCHE AANPAK MDRO- UITBRAAK IN VLAANDEREN Caroline Broucke Afdeling Preventie NVKVV OVERZICHT EN PRAKTISCHE AANPAK MDRO- UITBRAAK IN VLAANDEREN Caroline Broucke Afdeling Preventie NVKVV 20.03.2017 INHOUD > Vlaanderen > Agentschap Zorg en Gezondheid > Meldingsplichtige infectieziekten

Nadere informatie

Inhoudstafel van de feedback Septicemie surveillance (hospitalwide)

Inhoudstafel van de feedback Septicemie surveillance (hospitalwide) Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie Inhoudstafel van de feedback Septicemie surveillance (hospitalwide) sxxxx 1 _200X 2.xls : Tabellen (individueel jaaroverzicht) sxxxx 1

Nadere informatie

Nationaal actieplan One Health voor de strijd tegen antibioticaresistentie (AMR) in België

Nationaal actieplan One Health voor de strijd tegen antibioticaresistentie (AMR) in België Nationaal actieplan One Health voor de strijd tegen antibioticaresistentie (AMR) in België Ir. Martine Delanoy Conseiller Stratégique One World One Health Coördinatie AMR (Antimicrobiële Resistentie) Services

Nadere informatie

Frapper fort et frapper vite

Frapper fort et frapper vite Antibacteriële therapie van volwassenen met sepsis Frapper fort et frapper vite Jeroen van der Hilst Internist-infectioloog Frapper fort et frapper vite Paul Ehrlich, address to the 17th International

Nadere informatie

Nationale surveillance van infecties verworven op eenheden voor intensieve zorg Jaarrapport 2011

Nationale surveillance van infecties verworven op eenheden voor intensieve zorg Jaarrapport 2011 Nationale surveillance van infecties verworven op eenheden voor intensieve zorg Jaarrapport 2011 Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid Volksgezondheid en Surveillance Juliette Wytsmanstraat 14

Nadere informatie

Streptococcus pneumoniae

Streptococcus pneumoniae Het surveillanceprogramma werd tot en met mei 1993 door twee referentielaboratoria waargenomen. Sinds januari 1994 is alleen nog het Universitair Ziekenhuis van de K.U. Leuven nationaal referentielaboratorium

Nadere informatie

Rapportering voor het jaar 2018 Referentiecentrum voor Clostridium botulinum en Clostridium perfringens.

Rapportering voor het jaar 2018 Referentiecentrum voor Clostridium botulinum en Clostridium perfringens. Rapportering voor het jaar 2018 Referentiecentrum voor Clostridium botulinum en Clostridium perfringens. Coördinator Referentiecentrum Oonagh Paerewijck Tom Van Nieuwenhuysen Sciensano 14, J. Wytsmanstraat

Nadere informatie

Wat betekent antibioticaresistentie in de verpleeghuispraktijk

Wat betekent antibioticaresistentie in de verpleeghuispraktijk Wat betekent antibioticaresistentie in de verpleeghuispraktijk Paul Geels, arts-adviseur 24 januari 2018 Disclosure relevante belangen Potentiële belangenverstrengeling Voor bijeenkomst mogelijk relevante

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de epidemiologie van antibioticaresistente bacteriën in ziekenhuizen en in het bijzonder op intensive care-afdelingen (IC s). Deze bacteriën reageren

Nadere informatie

Surveillance van nosocomiale septicemieën in Belgische ziekenhuizen

Surveillance van nosocomiale septicemieën in Belgische ziekenhuizen Surveillance of nosocomial bloodstream infections in belgian hospitals: results from the national surveillance network, 1992-2001 C. Suetens, B. Jans, A. Versporten, E. Leens, H. Carsauw, I. Morales Scientific

Nadere informatie

Multiresistente bacteriën: waar komen ze vandaan, en waar gaan we naar toe?

Multiresistente bacteriën: waar komen ze vandaan, en waar gaan we naar toe? Multiresistente bacteriën: waar komen ze vandaan, en waar gaan we naar toe? Herman Goossens Universiteit Antwerpen Universitair Ziekenhuis Antwerpen Voorzitter BAPCOC Voorzitter Technical Advisory Committee

Nadere informatie

Bijzonder Resistente Micro Organismen (BRMO) Wat is het probleem

Bijzonder Resistente Micro Organismen (BRMO) Wat is het probleem Bijzonder Resistente Micro Organismen (BRMO) Wat is het probleem Regionale nascholing Samen krachtig tegen BRMO! Hoe pakken we dat aan? 29 januari 2015 dr F. Vlaspolder, arts microbioloog Maasstad ziekenhuis

Nadere informatie

Zorginfecties en antibioticaresistentie in woonzorgcentra. Béatrice Jans Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Brussel

Zorginfecties en antibioticaresistentie in woonzorgcentra. Béatrice Jans Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Brussel Zorginfecties en antibioticaresistentie in woonzorgcentra Béatrice Jans Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Brussel INHOUD 1- Het trio inferno - infecties - antibioticagebruik - antibioticaresistentie

Nadere informatie

Bijzonder Resistent Micro-Organisme

Bijzonder Resistent Micro-Organisme Bijzonder Resistent Micro-Organisme (BRMO en MRSA) In deze folder krijgt u uitleg over een Bijzonder Resistent Micro-Organisme (BRMO) en wat gevolgen hiervan zijn. Ook leest u algemene informatie over

Nadere informatie

MULTIDRUGRESISTENTE ORGANISMEN (MDRO) OUTBREAK SUPPORT TEAM (OST)

MULTIDRUGRESISTENTE ORGANISMEN (MDRO) OUTBREAK SUPPORT TEAM (OST) MULTIDRUGRESISTENTE ORGANISMEN (MDRO) OUTBREAK SUPPORT TEAM (OST) Caroline Broucke Afdeling Preventie INHOUD 1. Agentschap Zorg en Gezondheid team infectieziektebestrijding en vaccinatie 2. Multidrugresistente

Nadere informatie

European Antimicrobial Resistance Surveillance Network. Belgische deelname (EARS Net) M. Goossens IPH/EPI REPORTS D/2011/2505/45

European Antimicrobial Resistance Surveillance Network. Belgische deelname (EARS Net) M. Goossens IPH/EPI REPORTS D/2011/2505/45 European Antimicrobial Resistance Surveillance Network (EARS Net) M. Goossens IPH/EPI REPORTS D/2011/2505/45 1 Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Volksgezondheid en Surveillance Juliette Wytsmanstraat,

Nadere informatie

Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l

Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l. - 217 Auteurs: T. Lernout, M. Depypere, S. Patteet, K. Lagrou, D. Van Cauteren, B. Kabamba- Mukadi Hoofdpunten - In 217 werden

Nadere informatie

NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2012.

NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2012. NRC Bordetella pertussis: verslag van het Nationaal Referentiecentrum voor het jaar 2012. Inleiding In 2012 bevestigden de twee laboratoria van het Nationaal Referentie Centrum Bordetella pertussis een

Nadere informatie

MRSA : wat te doen als varkenshouder? Dr. B. Gordts AZ Sint Jan, Brugge Federaal platform voor ziekenhuishygiëne bart.gordts@azbrugge.

MRSA : wat te doen als varkenshouder? Dr. B. Gordts AZ Sint Jan, Brugge Federaal platform voor ziekenhuishygiëne bart.gordts@azbrugge. MRSA : wat te doen als varkenshouder? Dr. B. Gordts AZ Sint Jan, Brugge Federaal platform voor ziekenhuishygiëne bart.gordts@azbrugge.be 1 Schatting van de impact van verschillende soorten ziekenhuisinfecties

Nadere informatie

BRMO. lessen uit het verleden & toekomstperspectief. Dr. (L.E.) Ina Willemsen Amphia ziekenhuis VHIG congres 11 april 2013

BRMO. lessen uit het verleden & toekomstperspectief. Dr. (L.E.) Ina Willemsen Amphia ziekenhuis VHIG congres 11 april 2013 BRMO lessen uit het verleden & toekomstperspectief Dr. (L.E.) Ina Willemsen Amphia ziekenhuis VHIG congres 11 april 2013 BRMO: ESBL IN PLUIMVEE & EIERSCHILLEN Knapp C.W. Environ. Sci Technol. 2010, 44,

Nadere informatie

Resistentie. Toegespitst naar onze regio. Een internationaal probleem

Resistentie. Toegespitst naar onze regio. Een internationaal probleem Resistentie Toegespitst naar onze regio Een internationaal probleem 19 e Grande Conférence Verona 2013 Indeling bacteriën Indeling bacteriën Coccen Staven Gram positief Staphylococcen Streptococcen Pneumococ

Nadere informatie

Epidemiologie van Clostridium difficile-infecties in België. Rapport 2012

Epidemiologie van Clostridium difficile-infecties in België. Rapport 2012 Epidemiologie van Clostridium difficile-infecties in België Rapport 2012 Natacha Viseur Marie-Laurence Lambert Sectie: Volksgezondheid en Surveillance Contactpersonen: natacha.viseur@wiv-isp.be mllambert@wiv-isp.be

Nadere informatie

COLLEGE VAN AIDS-REFERENTIELABORATORIA HIV/AIDS IN BELGIE

COLLEGE VAN AIDS-REFERENTIELABORATORIA HIV/AIDS IN BELGIE Avec le soutien de la Communauté française WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID Operationele Directie Volksgezondheid & Surveillance COLLEGE VAN AIDS-REFERENTIELABORATORIA HIV/AIDS IN BELGIE Toestand

Nadere informatie

INLEIDING. 20.03.15 Agentschap Zorg en Gezondheid 2

INLEIDING. 20.03.15 Agentschap Zorg en Gezondheid 2 MULTIDRUG RESISTENTE ORGANISMEN (MDRO) IN WOONZORGCENTRA EN THUISZORG: WAT TE DOEN? Caroline Broucke en Hanna Masson Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Preventie INLEIDING > Multidrug Resistente Organismen

Nadere informatie

Surveillanceprogramma van septicemieën in ziekenhuizen in België. Gegevens

Surveillanceprogramma van septicemieën in ziekenhuizen in België. Gegevens Surveillanceprogramma van septicemieën in ziekenhuizen in België Gegevens 2000-2011 Dr Naïma Hammami Dr Marie-Laurence Lambert Operational division: Public Health and Surveillance Contact: naima.hammami@wiv-isp.be

Nadere informatie

24 jaar antibioticumonderzoek in Lelystad

24 jaar antibioticumonderzoek in Lelystad 24 jaar antibioticumonderzoek in Lelystad Zijn we voldoende voorbereid op een nieuwe episode? 7 februari 2017, Dik Mevius Inhoud Antibioticumgebruik Dier versus mens Belangrijkste episodes sinds 1990 Resistente

Nadere informatie

Patiënteninformatie (CPE)

Patiënteninformatie (CPE) Patiënteninformatie Carbapenemaseproducerende enterobacteriën (CPE) Inhoud Inhoud... 2 Inleiding... 3 Informatie over CPE... 3 Wat zijn enterobacteriën?... 3 Wat zijn Carbapenemase-Producerende Enterobacteriën

Nadere informatie

MRSA. Rini Eringfeld Specialist ouderengeneeskunde De Zorgboog

MRSA. Rini Eringfeld Specialist ouderengeneeskunde De Zorgboog MRSA Rini Eringfeld Specialist ouderengeneeskunde De Zorgboog MRSA in het verpleeghuis Op 1-8-2008 wordt bij een medewerker werkzaam op de dubbelzorgafdeling de Wich op St. Jozefsheil te Bakel een MRSA

Nadere informatie

Streptococcus pneumoniae

Streptococcus pneumoniae Het surveillanceprogramma werd tot en met mei 1993 door twee referentielaboratoria waargenomen. Sinds januari 1994 is alleen nog het Universitair Ziekenhuis Gasthuisberg te Leuven nationaal referentielaboratorium

Nadere informatie

Surveillance van Yersinia enterocolitica en Yersinia pseudotuberculosis in België

Surveillance van Yersinia enterocolitica en Yersinia pseudotuberculosis in België Surveillance van Yersinia enterocolitica en Yersinia pseudotuberculosis in België Verslag werkjaar 2014 Twee universitaire microbiologische laboratoria fungeren in België als referentiecentra voor Yersinia

Nadere informatie

Evaluatie van surveillance hemoculturen bij hematologische patiënten onder immunosuppressiva

Evaluatie van surveillance hemoculturen bij hematologische patiënten onder immunosuppressiva Evaluatie van surveillance hemoculturen bij hematologische patiënten onder immunosuppressiva An Joosten 30/03/2010 30/03/2010 1 Surveillance hemoculturen Inleiding Bloedstroom infecties (BSI) Predisponerende

Nadere informatie

Epidemiologische enquête in verband met ESBL-producerende ACINETOBACTER BAUMANNII (type VEB-1) in België

Epidemiologische enquête in verband met ESBL-producerende ACINETOBACTER BAUMANNII (type VEB-1) in België Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Afdeling Epidemiologie Epidemiologische enquête in verband met ESBL-producerende ACINETOBACTER BAUMANNII (type VEB-1) in België B. Jans Prof. Y. Glupczynski Dr.

Nadere informatie

Het netwerk voor surveillance van antibioticaresistentie in Centraal-Azië en Oost-Europa (CAESAR)

Het netwerk voor surveillance van antibioticaresistentie in Centraal-Azië en Oost-Europa (CAESAR) Het netwerk voor surveillance van antibioticaresistentie in Centraal-Azië en Oost-Europa (CAESAR) Katherine Kooij WHO Collaborating Centre for Antimicrobial Resistance Surveillance and Epidemiology Centrum

Nadere informatie

Vijfde Nationale campagne ter bevordering van de Handhygiëne (HH) in ziekenhuizen

Vijfde Nationale campagne ter bevordering van de Handhygiëne (HH) in ziekenhuizen Vijfde Nationale campagne ter bevordering van de Handhygiëne (HH) in ziekenhuizen (Resultaten pre-campagne) 2013 OD Volksgezondheid en Surveillance J Wytsmanstraat 14 1050 Brussel België www.wiv-isp.be/nsih/

Nadere informatie

Carbapenemase Producerende Enterobacteriën (CPE) Informatie voor patiënten en bezoekers. Dienst Ziekenhuishygiëne

Carbapenemase Producerende Enterobacteriën (CPE) Informatie voor patiënten en bezoekers. Dienst Ziekenhuishygiëne Carbapenemase Producerende Enterobacteriën (CPE) Informatie voor patiënten en bezoekers Dienst Ziekenhuishygiëne Inhoud Wat is CPE? 3 CPE opsporen 4 Overdracht voorkomen 4 Behandeling 5 Ontslag 6 Naar

Nadere informatie

Meldingen van BRMOuitbraken. verpleeghuizen aan het SO-ZI / AMR. Paul Bijkerk - RIVM

Meldingen van BRMOuitbraken. verpleeghuizen aan het SO-ZI / AMR. Paul Bijkerk - RIVM Meldingen van BRMOuitbraken in verpleeghuizen aan het SO-ZI / AMR Paul Bijkerk - RIVM Surveillance en goede ketenzorg belangrijke pijlers Partijen zijn een Meerjarenagenda antibioticaresistentie in de

Nadere informatie

Bijzonder Resistent Micro-Organisme

Bijzonder Resistent Micro-Organisme Bijzonder Resistent Micro-Organisme (BRMO en MRSA) In deze folder krijgt u uitleg over een Bijzonder Resistent Micro-Organisme (BRMO) en wat gevolgen hiervan zijn. Ook leest u algemene informatie over

Nadere informatie

Evolution of a manual to an electronic antibiotic prescription

Evolution of a manual to an electronic antibiotic prescription Evolution of a manual to an electronic antibiotic prescription Ingrid Monsieur Inkendaal revalidatieziekenhuis 18/11/2016 Situering Revalidatieziekenhuis met 178 bedden Verwijzingen van veel ziekenhuizen

Nadere informatie

ampc Wat moet je ermee? Tobias Engel AIOS MMB

ampc Wat moet je ermee? Tobias Engel AIOS MMB ampc Wat moet je ermee? Tobias Engel AIOS MMB S is goed (?) SDD kweek rectum: Enterobacter aerogenes, Piptazo gevoelig Advies MMB: Bij ernstige sepsis à Start meropenem (?????) BRMO MRSA VRE ESBL Carbapenemases

Nadere informatie

TUBERCULOSE IN VLAANDEREN IN 2017

TUBERCULOSE IN VLAANDEREN IN 2017 / TB register VL TUBERCULOSE IN VLAANDEREN IN 2017 Analyse van de in 2017 gemelde tuberculosepatiënten Tuberculose in Vlaanderen in 2017 1/17 Inhoudstafel 1 Inleiding 3 2 Methodologie 3 3 Incidentie, aantal

Nadere informatie