Naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën doen wij u onderstaand toekomen onze conclusie van Repliek.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën doen wij u onderstaand toekomen onze conclusie van Repliek."

Transcriptie

1 Schipluiden, Aan De Hoge Raad der Nederlanden, Verzonden per fax naar nummer Betreft: onze cliënt.. Uw Kenmerk: V Conclusie van Repliek, Naar aanleiding van het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën doen wij u onderstaand toekomen onze conclusie van Repliek. A) Vakliteratuur 1.1 Overal in het recht spelen vragen van causaliteit een rol. In de inkomstenbelasting spelen onder andere causaliteitsvragen ter bepaling van het verband tussen bron en voordeel en tussen bron en (rentekosten verschuldigd op een) lening, zoals in de onderhavige gevallen. In de vennootschapsbelasting dient voor de toepassing van art. 13, lid 1, Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb. 1969) het verband tussen rentekosten en buitenlandse deelnemingen te worden bepaald. 1.2 Het voert voor deze conclusies te ver in te gaan op de causaliteitstheorieën die zijn ontwikkeld op de diverse terreinen van het recht. Een causaliteitsvraag in het recht is in wezen een vraag van toerekening: met andere woorden welke gevolgen worden toegerekend aan een bepaald feit. Wat betreft het belastingrecht, is het leerstuk van causaliteit met name voor de vennootschapsbelasting tot ontwikkeling gekomen; ik heb er derhalve voor gekozen om in deze bijlage eerst aandacht te besteden aan de toerekening van rentekosten aan een deelneming in de vennootschapsbelasting. 1.3 Aangezien de berekening van de bedragen aan rentevrijstelling in de inkomstenbelasting partijen primair verdeeld houdt, wordt in de bijlage tevens ingegaan op de regeling van de rentevrijstelling. De historie en het saldokarakter van deze regeling worden kort besproken. Daarna wordt aandacht besteed aan de toerekening van rentekosten aan een bron in de inkomstenbelasting. 2 Toerekening van rentekosten in de vennootschapsbelasting 2.1 Indien, kort gezegd, voldoende verband bestaat tussen rentekosten en (de financiering van) een buitenlandse deelneming, komen de rentekosten ex art. 13, lid 1, Wet Vpb niet in aftrek bij de vennootschap die de deelneming houdt. A-G Van Kalmthout schrijft over de kwestie van causaliteit in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting in zijn conclusie in zaak , opgenomen in BNB 2002/361: (4.2) Sinds 1997 geldt dat alleen indien voldoende verband bestaat tussen betaalde rente en

2 (inkomsten uit) een bron van inkomen, die rente aftrekbaar is. Een spiegelbeeldige situatie doet zich voor in de vennootschapsbelasting: indien voldoende verband bestaat tussen verschuldigd geworden rente en (kort gezegd) een buitenlandse deelneming, is die rente niet aftrekbaar ( ). Hoe nauw het verband tussen rente en bron, respectievelijk rente en buitenlandse deelneming dient te zijn, is in elk van beide gevallen een rechtsvraag. ( ) (4.4) Ik zie geen goede grond om voor de toepassing van artikel 35 Wet IB 1964 de kwestie van de causaliteit tussen rente en bron anders te benaderen dan de kwestie van de causaliteit tussen rente en buitenlandse deelneming in de vennootschapsbelasting ( ). 2.2 Na de herziening van de deelnemingsvrijstelling in 1990 luidde art. 13, lid 1, Wet Vpb als volgt (cursivering ): "Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede kosten welke verband houden met een deelneming, tenzij blijkt dat deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst (deelnemingsvrijstelling). Tot de kosten welke verband houden met een deelneming worden in elk geval gerekend de renten en kosten van de geldleningen welke zijn aangegaan in de zes maanden voorafgaande aan de verwerving van de deelneming, behoudens voor zover aannemelijk is dat die leningen zijn aangegaan voor een ander doel dan de verwerving van de deelneming." 2.3 Er zijn verschillende methoden om het verband tussen financieringskosten en een deelneming te bepalen; deze methoden zijn onderscheiden door Hofstra en door Tekenbroek. 1. De historische methode, volgens welke methode een toerekening plaatsvindt op basis van hetgeen feitelijk is geschied; er wordt nagegaan hoe de schuld is ontstaan en voor welk doel zij is aangegaan. 2. De bedrijfseconomische methode, welke methode zich richt op de criteria van de wenselijke financiering zoals gebaseerd op de financieringsleer als onderdeel van de bedrijfseconomie. 3. De mathematische (of evenredige) methode, welke methode ervan uitgaat dat de op de balans voorkomende activa in dezelfde evenredigheid met uit de balans blijkende activa of passiva zijn gefinancierd. 2.4 In een besluit van de staatssecretaris van 1 september 1995, wordt het volgende vermeld over de mathematische en de bedrijfseconomische methode: De mathematische methode is gebaseerd op de gedachte dat de onderneming als een organisch geheel is te beschouwen. Alles houdt verband met elkaar, waarbij het in feite niet juist is onderling eenduidige causale verbanden te leggen tussen handelingen, tussen uitgaven en baten enz. onder abstrahering van de overige daaraan voorafgaande en daarna volgende gebeurtenissen. Vandaar de gedachte de totale rentelasten naar rato toe te delen aan de bedrijfsmiddelen. De Hoge Raad heeft de mathematische methode echter nadrukkelijk verworpen. De bedrijfseconomische methode is gebaseerd op de leer van de financiering als onderdeel van de bedrijfseconomie. De toerekening van de rentelasten richt zich naar de criteria van de wenselijke financiering. Deze methode heeft op zijn minst de volgende twee bezwaren. De leer van de financiering geeft geen eenduidige criteria en de ondernemer stoort zich in de praktijk veelal niet aan theoretische concepten. 2.5 Een min of meer algemeen aanvaarde gedachte is dat de Hoge Raad de historische methode aanhangt, volgens welke toerekening van rente aan de te financieren activiteit plaatsvindt indien er een rechtstreeks oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen rentekosten en de te financieren activiteit. Dit blijkt onder andere uit HR 18 juni 1943, B. 7689, HR 12 november 1952, BNB 1953/5, HR 19 december 1956, BNB 1957/37, HR 14 januari 1970, BNB 1970/69, en HR 20 oktober 1971, BNB 1971/235. Van der Geld schrijft hierover: Voor de toepassing van de kostenaftrekbeperkingsbepaling ( ) heeft de HR het toerekeningsvraagstuk ook in redelijkheid opgelost door uit te gaan van wat belastingplichtige feitelijk heeft gedaan en bedoeld. ( ) gezocht zal moeten blijven worden naar de werkelijke bedoelingen van

3 de moedermaatschappij en niet te snel mag worden aangesloten bij uiterlijke tekenen en optische verbanden. 2.6 In de lijn van voornoemde arresten ligt HR 21 september 1994, BNB 1995/71. De Hoge Raad overwoog hier: 3.4. ( ). In de door het Hof vastgestelde feiten ligt besloten dat de hiervóór ( ) vermelde leningen door belanghebbende werden opgenomen om haar dochtervennootschap A BV bij wijze van kapitaaldeelname de beschikking te kunnen geven over de gelden die deze nodig had om de aandelen te verwerven in een in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde en klaarblijkelijk in Nederland niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen vennootschap, en dat zij de geleende gelden via verrekening in rekening-courant met A BV in feite ook aldus heeft aangewend. Een en ander houdt in dat bedoelde geldleningen rechtstreeks strekten tot financiering van de deelneming in A BV, en middellijk dienstbaar waren aan de financiering van de Amerikaanse vennootschap, zodat de op de leningen betaalde rente ingevolge artikel 13, lid 4, van de Wet [Vpb. 1969; ] bij de bepaling van de winst van belanghebbende niet in aftrek komt, nu deze rente niet dienstbaar was aan het behalen van binnen het Rijk belastbare winst. Voor het oordeel of verband bestaat tussen een lening en een deelneming is van belang dat de lening is opgenomen met als doel om de deelneming te financieren en dat de gelden in feite ook aldus zijn aangewend. De feitelijke financieringsstromen dienen derhalve te worden getraceerd voor de toerekeningsvraag van rentekosten aan een deelneming. 2.7 Zoals vermeld, bevat art. 13, lid 1, Wet Vpb een rechtsvermoeden omtrent het verband tussen kosten voortvloeiende uit leningen welke zijn aangegaan in de zes maanden voorafgaande aan de verwerving van een deelneming (hierna ook wel zesmaanden regel genoemd). De belastingplichtige kan tegenbewijs leveren door aannemelijk te maken dat de leningen geheel of ten dele ten behoeve van een ander doel dan de verwerving van de deelneming zijn aangegaan. In dat geval moet per lening worden aangegeven voor welk ander doel die lening is aangewend. Dit is het zogenaamde directe tegenbewijs. De belastingplichtige kan ook indirect bewijs leveren door aannemelijk te maken dat de deelneming met eigen vermogen is gefinancierd. Beide vormen van bewijs vergen een nauwkeurige vastlegging van de financieringsstromen binnen de onderneming. 2.8 De ruimterekening (ook wel ruimteregeling genoemd) biedt belastingplichtigen mogelijkheden om het tegenbewijs voor de zesmaanden regel te vergemakkelijken; het is een hulpmiddel om te bepalen of de acquisitie al dan niet met eigen vermogen is gefinancierd. Er wordt door middel van een extracomptabele rekening een maatstaf gecreëerd voor de vaststelling van de in de onderneming beschikbare middelen die niet met vreemd vermogen zijn gefinancierd. De ruimteregeling geldt niet in gevallen waarin evident is dat de buitenlandse deelneming met vreemd vermogen is gefinancierd. Het historische verband blijft in een dergelijk geval prevaleren. In een besluit van 11 september 1999 met betrekking tot deze ruimterekening, geeft de staatssecretaris aan: Indien evenwel een vennootschap volgens de ruimteregeling voldoende beschikbaar eigen vermogen bezit ten behoeve van de verwerving van een (buitenlandse) deelneming en daarbij de intentie heeft om dat vermogen voor de verwerving van die deelneming aan te wenden, ontstaat er volgens de ruimteregeling geen verband tussen de kosten en de deelneming. Een samenloop van omstandigheden, te weten de acquisitie enerzijds en het op enigerlei wijze aantrekken van vreemd vermogen door de vennootschap anderzijds, doet naar mijn mening niet af aan die binnen de ruimteregeling veronderstelde intentie. Ik stel mij op het standpunt dat er slechts sprake is van een evident verband [tussen deelneming en lening; ] als bedoeld in onderdeel 2.3 van de ruimteregeling, indien de bevoegde inspecteur de intentie van de vennootschap om het beschikbaar eigen vermogen aan te wenden ten behoeve van de acquisitie weerlegt met schriftelijke bescheiden. Voor de ruimteregeling zijn de feitelijke geldstromen dus niet van belang; daarmee is ook de vraag of die geldstromen traceerbaar zijn in zoverre zonder belang. Wel is van belang, in overeenstemming met de historische methode overigens, de wil van belanghebbende. De ruimteregeling biedt belastingplichtigen in zoverre ruimte dat de feitelijke geldstromen niet hoeven te worden getraceerd; voor deze regeling gaat het er (kort gezegd) om dat belastingplichtigen over voldoende eigen vermogen beschikken en daarbij de intentie hebben om dat vermogen voor de verwerving van de deelneming aan te wenden.

4 3 De rentevrijstelling 3.1 Met ingang van 1 januari 1981 is in de Wet IB 1964 een rentevrijstelling ingevoerd (art. 47a Wet IB 1964) als tegemoetkoming voor de inflatiecomponent van spaargelden. Door deze vrijstelling werd tegemoet gekomen aan de in het maatschappelijk verkeer gevoelde onbillijkheid dat rente volledig werd belast ondanks koopkrachtvermindering van de hoofdsom. Hoewel de rentevrijstelling als een substantialistisch element in de Nederlandse inkomstenbelasting kon worden beschouwd, bleek het argument van het bereiken van inflatieneutraliteit gaandeweg minder belangrijk voor de handhaving en verruiming van de rentevrijstelling. De verruiming van de rentevrijstelling werd ingegeven door de wens belastingplichtigen te stimuleren om hun rente-inkomsten aan te geven, een vorm van vermijding van fraude derhalve. Aan de Memorie van Antwoord bij de Wet van 18 december 1987, (Stb. 1987, 583), welke strekte ter verruiming van de rentevrijstelling voor binnenlandse belastingplichtigen, kan het volgende worden ontleend: Wij geven graag toe dat de thans geldende vrijstelling in de wet is opgenomen vanuit overwegingen van inflatie-neutraliteit. Wij menen echter dat zulks niet in de weg hoeft te staan aan een aanpassing van de regeling die, in samenhang met de rente-renseignering, plaats vindt in het kader van de fraudebestrijding; dit te meer nu in de loop van de tijd de vrijstelling een zelfstandig bestaan is gaan leiden, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de vrijstelling niet naar beneden is aangepast bij afnemende inflatie ( ). 3.2 De rentevrijstelling was een saldoregeling; de rente-inkomsten (en de als negatieve persoonlijke verplichtingen genoten renteteruggaven) werden gesaldeerd met de rente die als aftrekbarekostenrente of persoonlijke-verplichtingenrente in aanmerking werd genomen. De rentevrijstelling werd kort gezegd alleen verleend voor zover de ontvangen rente de betaalde rente overtrof. Met ingang van 1 januari 1987 werd de betaalde rente op een schuld die was verzekerd door hypotheek van de saldering uitgesloten. Deze desaldering van hypotheekrente vond ook plaats als de desbetreffende geldlening niet was aangegaan voor de financiering van een eigen woning, maar voor bijvoorbeeld de financiering van een auto of van effecten. Aan de Memorie van Antwoord bij voornoemde wet van 18 december 1987, (Stb. 1987,583), kan het navolgende worden ontleend: Bij de keuze die wij moesten maken tussen een regeling die aansluit bij het doel waarvoor de schuld wordt aangegaan (in casu de eigen woning) en een regeling die aansluit bij de eigen woning welke als hypothecaire zekerheid dient voor een schuld (ongeacht het doel waarvoor deze is aangegaan), hebben wij ons laten leiden door de overwegingen dat een regeling die aansluit bij het doel van de lening, zoals de leden van de PvdA-fractie zeggen voor te staan, niet goed uitvoerbaar is. 3.3 Vanaf 1 januari 1997 werd art. 47a Wet IB 1964 vervangen door art. 42b van de Wet. Het vijfde lid van art. 42b Wet IB 1964 bepaalde dat de desaldering - anders dan onder de oude regeling - alleen nog zag op rente in verband met de financiering van de aankoop, verbetering dan wel onderhoud van de eigen woning: 5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, blijven buiten beschouwing de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning en zijn verzekerd door hypotheek op die woning, mits de inkomsten van de belastingplichtige met betrekking tot die woning in het kalenderjaar of een of meer van de voorafgaande twee of volgende twee kalenderjaren geheel of ten dele worden bepaald op de voet van artikel 42a. Tot de in de eerste volzin bedoelde schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning worden mede gerekend schulden welke zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning voor zover de verbetering of het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven. 3.4 Deze beperking van desaldering van hypotheekrente lag in het verlengde van de beperkingen in de aftrekbaarheid van zogenoemde consumptieve rente welke bij dezelfde wet werden ingevoerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt hieromtrent: De toets op het karakter van schulden is gezien de beperking in de aftrekbaarheid van renten van schulden als persoonlijke verplichtingen aanzienlijk in betekenis toegenomen. In verband hiermee is er geen reden meer deze toets voor de desaldering achterwege te laten. Dit geldt eens te meer

5 aangezien het in de praktijk voorkomt dat ter financiering van bij voorbeeld effecten schulden onder hypothecair verband op de eigen woning worden aangegaan tot ver boven de waarde van deze woning. 3.5 De Nota naar aanleiding van het Verslag bevat de volgende passage: De toets op het karakter van schulden heeft met het voorliggende wetsvoorstel aan belang gewonnen; dit maakt het in de praktijk mogelijk ook de desalderingsbepaling verder toe te spitsen op schulden onder hypothecair verband die direct samenhangen met de financiering van de eigen woning. Deze toespitsing ligt in het verlengde van de voorgestelde wijziging in de aftrekbaarheid van consumptieve renten, zodat er van een substantiële verzwaring geen sprake is (..). 4 Toerekening van rentekosten onder de Wet IB Onder de Wet IB 1964 dient onderscheid te worden gemaakt tussen aftrekbare-kostenrente ex art. 35 en persoonlijke-verplichtingenrente ex art. 45. Volgens art. 35 Wet IB 1964 zijn aftrekbaar de op de inkomsten drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die inkomsten. Om te beoordelen of sprake is van aftrekbare- kostenrente dan wel persoonlijkeverplichtingenrente moet worden bezien of de lening op het moment van aangaan in direct verband staat met een vermogensbestanddeel waarmee belastbare inkomsten worden verworven. Op dezelfde wijze dient ook voor de kwalificatie van rente ex art. 42b, lid 5, Wet IB 1964 te worden nagegaan of de hypothecaire lening is aangegaan ter verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Alle andere aanwendingen van gelden waarvoor schulden zijn aangegaan gerelateerd aan de eigen woning, bijvoorbeeld omdat de leningen onder hypothecair verband met de eigen woning zijn gesloten, mogen niet onder deze regeling in aanmerking worden genomen. 4.2 Bij de behandeling van het wetsvoorstel , is het onderscheid tussen aftrekbare-kostenrente en persoonlijke-verplichtingenrente aan de orde gekomen. Bij deze wet is een nieuw vierde lid van art. 45 Wet IB 1964 geïntroduceerd, dat bepaalde dat rente van persoonlijke-verplichtingenschulden slechts in aanmerking kon worden genomen tot een bedrag van ten hoogste f per belastingplichtige. Door deze beperkingen in aftrek van consumptieve rente is het belang in onderscheid tussen aftrekbare-kostenrente versus persoonlijke-verplichtingenrente (en de daaraan verbonden etikettering van leningen) toegenomen. 4.3 Ik citeer enkele passages uit de geschiedenis van deze wet: Renten welke worden betaald op leningen die zijn aangegaan om de aankoop, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning te financieren blijven volledig aftrekbaar. ( ). Om te beoordelen of sprake is van aftrekbare kosten moet volgens het bestaande wettelijke systeem worden bekeken of de lening op het moment van aangaan in direct verband staat met de verwerving, het behoud of de verbetering van de bron. Indien een schuld wordt aangegaan voor de aankoop van een auto in de privé sfeer behoort deze rente tot de persoonlijke-verplichtingenrenten. ( ). Indien het causale verband tussen de lening en de bron is komen vast te staan, wordt, bij ongewijzigde omstandigheden, later niet meer op dit historisch bepaalde karakter van de lening teruggekomen. Met betrekking tot de eigen woning betekent dit bij voorbeeld dat de rente welke wordt betaald op een lening die destijds is aangegaan ter financiering van de aankoop van de woning, als aftrekbare kosten in aftrek kan komen. Ingeval op een tijdstip na de aankoop een extra lening wordt opgenomen met de woning als onderpand, vanwege de overwaarde van de eigen woning ten opzichte van de bestaande hypothecaire schuld, kan niet zonder meer worden gezegd dat met betrekking tot de rente over de extra lening sprake is van aftrekbare kosten. Bekeken moet worden waarvoor de extra lening is aangegaan. Indien de extra lening is aangegaan om de uitgaven voor het onderhoud of de verbetering van de woning te financieren, is er sprake van aftrekbare-kostenrenten. Deze rente blijft evenals de rente op de lening die was aangegaan voor de aankoop van de woning volledig aftrekbaar en valt niet onder de beperking. Indien de extra lening echter is aangegaan om de aanschaf van een nieuwe auto te financieren, dan valt de rente onder de persoonlijke-verplichtingenrenten. De extra lening heeft dan niets te maken met de eigen woning. Bij de beoordeling van de vraag of betaalde rente al dan niet onder de aftrekbeperking valt, geldt als uitgangspunt dat op basis van de zogenoemde historische methode dient te worden nagegaan ten behoeve van welke besteding de geleende gelden feitelijk zijn aangewend. ( ). Aan de hand van de

6 feitelijke aanwending van de verhoging [van de lening; ] zal moeten worden beoordeeld of de daarop betrekking hebbende rente al dan niet onder de aftrekbeperking valt. 4.4 In de Nota naar aanleiding van het Verslag valt het volgende te lezen: Leden van de fracties van CDA, VVD en D66 hebben opmerkingen gemaakt over de uitvoerbaarheid en controleerbaarheid van de beperking van de aftrekbaarheid van persoonlijke-verplichtingenrenten. Ook vanuit de maatschappij is gewezen op de uitvoerbaarheid van de regeling. In antwoord hierop merk ik op dat de uitvoering van de maatregelen inzake de rente-aftrek, aangezien het belang van het bestaande onderscheid tussen aftrekbare-kostenrenten en persoonlijke-verplichtingenrenten toeneemt, extra werkzaamheden met zich zal brengen. De aftrekbaarheid van de rente zal namelijk, zoals genoemde leden opmerken, veel meer dan voorheen afhankelijk worden van het doel waarvoor de lening is aangegaan. Dit heeft tot gevolg dat bij de aanslagregeling diepgaander zal worden gekeken of en in hoeverre nieuwe leningen dienen voor de financiering van consumptieve uitgaven. Het onderscheid tussen aftrekbare-kostenrenten en persoonlijke-verplichtingenrenten is geen nieuw verschijnsel doch ook reeds van belang in de huidige wetgeving. Hierbij staan de Belastingdienst de gebruikelijke controlemogelijkheden ter beschikking, waarbij op de belastingplichtige de taak rust aannemelijk te maken voor welk doel de lening is aangegaan. Hierin brengt het voorliggende wetsvoorstel geen wijziging. In voorkomende gevallen zullen bij voorbeeld nadere vragen kunnen worden gesteld.( ). De CDA -fractie vraagt hoe onderscheid wordt gemaakt tussen bronrente en consumptieve rente, ook toegespitst naar de situatie waarin sprake is van een rekeningcourantverhouding. Volgens het bestaande wettelijk systeem wordt voor het onderscheid tussen aftrekbare-kostenrenten en persoonlijke-verplichtingenrenten bekeken of de lening op het moment van aangaan in direct verband staat met de verwerving, het behoud of de verbetering van een bron. Het historisch-causale verband tussen de lening en de bron is bepalend. Deze systematiek wordt met het voorliggende wetsvoorstel niet gewijzigd. Met het wetsvoorstel wordt zoals in het vorenstaande is benadrukt uitsluitend beoogd de aftrek van excessieve persoonlijke-verplichtingenrenten aan banden te leggen. ( ). Ik realiseer mij daarbij dat het onderhavige wetsvoorstel tot gevolg heeft dat het bestaande onderscheid tussen aftrekbarekostenrenten enerzijds en persoonlijke-verplichtingenrenten anderzijds een grotere rol gaat spelen. Aftrekbare-kostenrente is en blijft immers onbeperkt aftrekbaar, terwijl voor persoonlijkeverplichtingenrenten voor zover deze niet onder de uitzonderingen kunnen worden gerangschikt een aftrekplafond wordt geïntroduceerd. Ingevolge de wettelijke systematiek is sprake van aftrekbarekostenrenten voor zover en zolang de lening betrekking heeft op een bron van inkomen. Of een dergelijke «betrekking» bestaat dient volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad te worden bepaald aan de hand van de zogenoemde historische methode; ( ). 4.5 In de Algemene financiële beschouwingen werd door leden van de VVD-fractie opgemerkt: Wij zijn van mening, dat het systeem van beperkte aftrekbaarheid onvolmaakt is, omdat het vermogen inclusief de schulden als een geheel moet worden gezien. De financiering kan alleen op dit geheel betrekking hebben. Bovendien kan gezegd worden, dat degenen die de mogelijkheden en het inzicht hebben om hun eigen vermogen goed te alloceren, vaak weinig last van de aftrekbeperking zullen ondervinden. Wij zien het laatste niet als een voordeel, want het zal met zich brengen dat de argelozen het gelag betalen. ( ). 4.6 In HR 8 juni 1977, BNB 1977/190, overwoog de Hoge Raad: dat uit het vorenoverwogene volgt, dat, nu het Hof feitelijk heeft vastgesteld dat de rente op de in 1969 door belanghebbende afgesloten geldlening ten bedrage van f is betaald ter verwerving van inkomsten uit effecten en daaraan terecht de gevolgtrekking heeft verbonden dat die rente uit dien hoofde als op inkomsten uit deze bron drukkende aftrekbare kosten is te kwalificeren, het Hof eveneens terecht heeft geoordeeld dat dit medebrengt dat, ook al is te dezen sprake van renten van schulden, verzekerd door hypotheek op binnenlands onroerend goed, deze renten niet kunnen worden aangemerkt als persoonlijke verplichtingen, als bedoeld in artikel 48, lid 3, letter a, juncto artikel 45, lid 1, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964; ( )

7 4.7 In HR 20 januari 1988, BNB 1988/143 was belanghebbende een schuld aangegaan ten behoeve van aflossing van de overbedelingsvordering van de kinderen ontstaan bij de boedelscheiding. De Hoge Raad overwoog: 4.2. Het Hof heeft, ervan uitgaande dat er causaal verband bestaat tussen het ontstaan van voormelde schulden aan de kinderen van belanghebbende en de toedeling van de zaken van de nalatenschap aan deze laatste en dat voor de hypothecaire geldlening - klaarblijkelijk: als in de plaats gekomen van een deel van de schulden aan de kinderen - hetzelfde geldt, geoordeeld dat de rente ( ) nochtans niet - ook niet ten dele - is te rekenen tot de aftrekbare kosten, verband houdende met door belanghebbende verkregen bronnen van inkomen ( ). Er was, ( ), geen reden om de rente niet aan te merken als aftrekbare kosten, onderscheidenlijk persoonlijke verplichtingen, naar dezelfde verhouding als in de boedel wel en niet inkomsten opleverende vermogensbestanddelen voorkwamen. Met name is zodanige reden niet gelegen in de door het Hof vermelde omstandigheid dat er geen specifiek verband bestaat tussen de schulden aan de kinderen en een of meer zaken behorende tot de nalatenschap. 4.8 De bepaling van het onderscheid tussen aftrekbare-kostenrente en persoonlijkeverplichtingenrente is gecompliceerder voor financieringen in rekening-courant, aangezien de schulden hier niet constant zijn. In HR 15 juli 1987, FED 1988/768, HR 21 september 1988, BNB 1989/71 en HR 13 november 1991, BNB 1992/45 stond de volgorde van verrekening van in rekeningcourant tegenover elkaar staande vorderingen en schulden centraal en in verband daarmee de toerekening van rente aan bepaalde vermogensbestanddelen c.q. baten. De Hoge Raad overwoog in BNB 1992/45: 5.2 ( ) De strekking van een tussen twee partijen bestaande rekening-courantverhouding, waarvoor artikel 140 Boek 6 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek een regeling geeft, is een eenvoudige afrekening van geldvorderingen en geldschulden welke die partijen over en weer op elkaar zullen verkrijgen uit rechtsverhoudingen die tussen hen bestaan of nog tot stand zullen komen. In overeenstemming met die strekking worden vorderingen en schulden die in de rekening worden geboekt, van rechtswege verrekend in de volgorde waarin partijen tot verrekening bevoegd worden en zulks ongeacht de aard van de rechtshandeling waaruit zij voortvloeien of de beweegredenen die aan het tot stand komen daarvan ten grondslag lagen. Die verrekening is beslissend, ook bij de toepassing van de zogenaamde historische methode. Daarbij moet worden opgemerkt dat uit de tussen partijen bij de rekening-courant bestaande rechtsverhouding een andere wijze van toerekening kan voortvloeien ( ). De door belanghebbende voorgestane benadering, waarbij de creditposten proportioneel worden toegerekend aan de in een bepaalde maand geboekte debetposten, werd door de Hoge Raad niet gevolgd. 4.9 HR 22 juli 1994, BNB 1994/298 betrof een geldlening aangegaan ter betaling van recht van successie, verschuldigd over krachtens erfrecht verkregen onroerende zaken. In dit arrest stemde de Hoge Raad in met s Hofs oordeel dat het vereiste causale verband tussen de lening en de verkrijging van de onroerende zaken niet aanwezig was. De relevante overweging luidt: 3.2 Het Hof heeft geoordeeld dat recht van successie is verschuldigd over hetgeen krachtens erfrecht werd verkregen, en dat het van belanghebbende geheven recht van successie derhalve niet is verschuldigd om de onroerende zaken te verkrijgen. Deze oordelen zijn juist. Successierecht is immers een de verkrijger persoonlijk betreffende schuld. De door het Hof aan deze oordelen verbonden gevolgtrekking dat onvoldoende verband bestaat tussen de lening en de verkrijging van de onderhavige onroerende zaken om de rente als op de inkomsten uit die onroerende zaken drukkende aftrekbare kosten als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking te nemen, is evenzeer juist. ( ) 4.10 In HR 7 juni 2002, BNB 2002/361 na conclusie A-G Van Kalmthout, was de vraag aan de orde of een (deel van een) privé-schuld kon worden toegerekend aan een bron van inkomen. Belanghebbende was leningen aangegaan ter financiering van zijn maatschapsaandeel. Bij de latere inbreng van het maatschapsaandeel in een BV, werden de leningen niet door de BV overgenomen,

8 maar bleven deze bij belanghebbende achter. Aangezien de tegenprestatie bij inbreng lager was dan het bedrag van de leningen ontstond er een tekort, door Hof en Hoge Raad aangeduid als het gat. In geschil was onder andere of de rente op de leningen, voor zover toerekenbaar aan het gat', in het onderhavige jaar volledig aftrekbaar was. De Hoge Raad overwoog hieromtrent: 4.1 Voorzover de middelen zich richten tegen het oordeel van het Hof dat het als gat aangeduide gedeelte van de totale schuld niet kan worden toegerekend aan de aandelen in de BV of de daarin ingebrachte vermogensbestanddelen falen zij, aangezien tussen dat gedeelte van de schuld en de aandelen in de BV of de daarin ingebrachte vermogensbestanddelen geen verband (meer) bestaat. 4.2 Voorzover de middelen betogen dat het Hof het bedoelde gedeelte van de totale schuld ten onrechte niet heeft toegerekend aan de bij de inbreng verkregen vermogensbestanddelen, falen zij eveneens. Indien bij inbreng van een onderneming in een besloten vennootschap schulden van deze onderneming niet worden ingebracht, kunnen deze worden toegerekend aan de bij de inbreng verkregen vermogensbestanddelen, doch niet tot een hoger bedrag dan de verkrijgingsprijs van de desbetreffende vermogensbestanddelen. Niet kan worden gezegd immers dat deze vermogensbestanddelen voor een groter bedrag met een lening zijn gefinancierd dan tot het bedrag van de verkrijgingsprijs. Voor het als gat' aangeduide gedeelte van de totale schuld was daardoor toerekening in vorenstaande zin niet mogelijk ( ) Uit lagere rechtspraak valt op te maken dat het vereiste verband tussen de geldlening en de bestemming van de beschikbaar gekomen middelen direct moet zijn en dat een indirect verband niet voldoende is. In Hof s-hertogenbosch 12 mei 2000, nr. 98/2875, VN 2000/40.16 wordt overwogen dat: ( ) Het Hof begrijpt voorts uit de pleitnota van belanghebbende en hetgeen hij daaraan ter zitting heeft toegevoegd dat dit indirecte verband in de visie van belanghebbende hieruit bestaat dat hij de verbouwing had kunnen financieren door de hypothecaire lening en dat hij vervolgens de schenking aan zijn zoons had kunnen financieren door de verkoop van effecten. In dat geval zou de hypotheekrente wel tot de aftrekbare kosten van de eigen woning hebben behoord Het hiervoor bedoelde indirecte verband is onvoldoende om de rente en kosten van de onderhavige geldlening tot de aftrekbare kosten van de eigen woning te rekenen, aangezien daarvoor een rechtstreeks historisch verband is vereist tussen de geldlening en de bestemming van de uit die lening beschikbaar gekomen middelen. De omstandigheid dat belanghebbende betrekkelijk eenvoudig een ander verband tussen financiering en bestedingen had kunnen bewerkstelligen doet aan het voorgaande niet af In de zaak die leidde tot HR 20 september 2002, VN 2002/48.20 werd de betaalde rente niet tot de aftrekbare kosten gerekend op grond van het doel van de lening op het moment van aangaan. Aan belanghebbende werden over de jaren 1993 tot en met 1996 voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd. In 1997 vonden teruggaven van belasting en premie plaats over de jaren 1993 tot en met Ter zake van die teruggaven was aan belanghebbende in 1997 heffingsrente vergoed. De voorlopige aanslagen waren in de jaren 1994 tot en met 1996 betaald door A BV (hierna: de BV), hetgeen leidde tot een schuld van belanghebbende aan de BV. Over die schuld heeft belanghebbende in 1997 rente betaald. Belanghebbende wist op het moment van het aangaan van de leningen bij de BV niet dat hij enig bedrag aan belasting zou terugontvangen. De Hoge Raad overwoog omtrent de aftrekbaarheid van de rente welke was verschuldigd aan de BV: 3.3 Het ( ) weergegeven oordeel laat geen andere gevolgtrekk ing toe dan dat belanghebbende de uit de schuld aan de BV voortvloeiende rentelast niet op zich heeft genomen met het oog op de verwerving van heffingsrente. De door belanghebbende over die schuld in 1997 betaalde rente is derhalve door het Hof terecht niet tot de aftrekbare kosten gerekend. ( ) Uit het voorgaande volgt dat de Hoge Raad de koers van de historische methode vaart om het verband tussen lening en bron te bepalen. Deze methode wordt soms toegepast in combinatie met de

9 evenredige methode, zoals in BNB 1988/143, waar de rente aftrekbaar was naar rato de vermogensbestanddelen inkomsten opleverden. De evenredige methode komt alleen in beeld bij gelijktijdige financiering van verschillende vermogensbestanddelen met één lening. Ook uit de hiervoor aangehaalde wetgeschiedenis valt op te maken dat de historische methode dient te worden gevolgd. 5 Opvattingen omtrent de historische methode in de inkomstenbelasting 5.1 De staatssecretaris is in een besluit van 11 mei 1998 onder andere nader ingegaan op de aftrekbaarheid van betaalde renten, na invoering van de beperkingen van de aftrek van persoonlijkeverplichtingenrente. De staatssecretaris geeft in dit besluit aan dat belastingplichtigen duidelijk tot uitdrukking moeten laten komen bij een gelijktijdige financiering van een vermogensbestanddeel met vreemd vermogen en een consumptieve besteding met eigen vermogen waarop de financieringen betrekking hebben. Daarbij wordt het voorbeeld gegeven van een geldlening eigen woning en een premiedepot uit eigen middelen ten behoeve van een kapitaalsverzekering, welke gelijktijdig bij de notaris worden geregeld. In een dergelijk geval dienen de eigen middelen ofwel rechtstreeks te zijn overgemaakt naar de rekening van de verzekeringsmaatschappij ten behoeve van het premiedepot ofwel naar de rekening van de notaris te zijn overgemaakt vóór het verlijden van de hypothecaire akte van geldlening (en de verrekening van de gelden door de notaris). De Redactie Vakstudie-Nieuws tekent hierbij aan: ( ) de Belast ingdienst [gaat; ] er terecht van uit dat belastingplichtigen geheel vrij zijn in de keuze welke vermogensbestanddelen en welke consumptieve bestedingen met geleend geld en welke met eigen vermogen worden verworven. Vanuit die optiek doet het enigszins krampachtig aan dat in ( ) [voornoemde; ] situatie ( ) door de belastingplichtige een bepaalde formele, wat omslachtige gang van zaken dient te worden gevolgd terwijl het materiële resultaat in alle gevallen identiek is. In elk geval worden misverstanden voorkomen indien de in het antwoord opgenomen formele gang van zaken wordt gevolgd. 5.2 Hofstra/Stevens schrijven: Door de per 1 januari 1997 ingevoerde aftrekbeperking in de persoonlijke verplichtingensfeer heeft het belang van het onderscheid tussen de aftrekbare kosten rente en persoonlijke verplichtingen rente substantieel aan belang gewonnen. Het is daarom opmerkelijk dat aan de aftrekbeperking, en aan de daarmee gepaard gaande uitvoeringsproblemen, bij de behandeling van het wetsvoorstel zo weinig aandacht is besteed. 5.3 Bij de introductie van voornoemd wetsvoorstel zijn verschillende artikelen verschenen over de uitvoeringstechnische bezwaren, verbonden aan de etikettering van leningen onder de historische methode. 5.4 In een artikel in het Weekblad heeft Van Dijck zich uitgelaten over de toerekeningsproblemen van de historische methode: De historische methode is alleen duidelijk, indien partijen bij het aangaan van schuld en de betaling van de koopsom een duidelijk beeld scheppen, bijv. de gelden van de hypotheekgever worden door de notaris rechtstreeks overgemaakt aan de verkoper van het huis. Zodra echter de geleende gelden door de belastingplichtige zelf ontvangen worden en afgedragen worden aan de verkoper, ontstaat het probleem van vermenging van gelden, dat principieel onoplosbaar is. (...) De historische methode is een formele methode, die geen recht doet aan economisch gelijke posities. Er ontstaan geheel verschillende fiscale oplossingen naar gelang de formeel gecreëerde toestand. (...). Alleen belastingplichtigen die hun handelingen op een haast ritueel zorgvuldige wijze verrichten kunnen het aantoonbaar direct verband creëren. Alle anderen zullen in hun aanvaardbare onnozelheid transacties verrichten die in latere jaren bewijsmoeilijkheden zullen opleveren t.a.v. dit verband. 5.5 Van Dijck schrijft verder omtrent de historische methode: In de praktijk komt het neer op de vraag: wat is er gebeurd met het opgenomen geld? Is dit gebruikt voor de aankoop of uitbreiding van de bron dan is de schuld een bronschuld. (..). Indien het geld op hetzelfde moment voor meerdere doeleinden besteed is, ligt een evenredigheidsoplossing meer voor

10 de hand. ( ). Indien echter aanschaffingen en betalingen op verschillende momenten hebben plaats gevonden ontstaan moeilijkheden. ( ). Er ontstaat een causaliteit tussen geldlening en vermogensbestanddelen op basis van wat daadwerkelijk met de geldmiddelen is gefinancierd. Men kan met deze historische toerekening onvrede hebben. De uitkomsten zijn grillig en manipuleerbaar. Een meer uitvoerbare methode laat zich echter binnen het huidige systeem niet gemakkelijk denken. ( ). 5.6 Brouwer levert eveneens kritiek op de Memorie van Toelichting die van belastingplichtigen verlangt dat zij aannemelijk maken voor welk doel de lening is aangegaan. In dit verband is het een kwalijke zaak dat de staatssecretaris blijkens paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting meent dat het ( ) op de weg van de belastingplichtige ligt om aannemelijk te maken dat er sprake is van bronrente. De staatssecretaris verlangt hier in veel gevallen het onmogelijke. Of zou hij vinden dat iedere Nederlander zijn eigen oren-rekening' moet bijhouden? 5.7 Van der Geld schrijft meer in het algemeen omtrent bewijsrechtelijke problemen bij het aantonen van de bedoeling of het voornemen van de belastingplichtige: Bewijsrechtelijke problemen zijn eigen aan alle situaties waarbij de bedoeling van de belastingplichtige centraal staat. Elke bedoeling is per definitie subjectief. Wel zal belastingplichtige een zwaardere bewijslast krijgen opgelegd, naar mate zijn bedoelingen minder sporen met wat vergelijkbare belastingplichtigen normaliter zoal aan bedoelingen met zich meedragen. Elk subjectief criterium heeft zijn objectieve (bewijsrechtelijke) grenzen. 5.8 Blokland is van mening dat: Met juistheid ( ) de MvT hier de aandacht [vestigt; ] op het historisch verband tussen de lening en het gefinancierde object ( ). De consequenties daarvan zijn juist, maar lijken niet altij d bevredigend. Bekostiging van consumptieve aanschaffingen uit eigen middelen leidt tot minder inkomsten, bekostiging uit geleend geld leidt tot rentelasten. Het effect op de grootte van het financiële inkomen is hetzelfde (afgezien van de omstandigheid dat het bedrag van de gederfde rentebaten wel iets lager zal zijn dan het bedrag van de verschuldigde rentelasten), maar het fiscale inkomen gaat wel verschillen. De vermindering aan rentebaten wordt gevolgd, de vermindering wegens rentelasten valt onder de aftrekbeperking. 5.9 Rijkers analyseert de volgende voor- en nadelen van de historische methode: De voordelen van deze methode zijn de volgende: Zij sluit aan bij de door sommigen veronderstelde belevingswereld van belastingplichtigen, zij vraagt ogenschijnlijk niet om administratieve inspanningen en zij biedt belastingadviseurs en alerte belastingplichtigen de mogelijkheid in te spelen op dit historische verband. Verder heeft de methode eigenlijk maar één nadeel: zij veroorzaakt fiscale verschillen in economisch gelijke posities Voornoemde bezwaren van de historische methode vormen voor sommige schrijvers aanleiding om een andere methode zoals de evenredige methode te bepleiten. Laatstgenoemde methode is ingegeven door de opvatting dat iedere (hypothecaire) lening in wezen ieder vermogensbestanddeel financiert. In zijn conclusie bij BNB 1977/190 gaat A-G Van Soest nader in op deze opvatting: De toelichting tot het middel, die primair betrekking heeft op het zojuist behandelde geschilpunt, voert bovendien aan: "Ieder hypothecair krediet betekent dat op willekeurig welke plaats binnen een totaal vermogen de ruimte gecreëerd wordt of behouden blijft om enig bestanddeel van dat vermogen te financieren.... Is aldus de stelling verdedigbaar, dat iedere hypothecaire lening, ieder vermogensbestanddeel financiert; uitgangspunt voor de belastingheffing dient te zijn dat een geldlening verzekerd door hypotheek toegerekend moet worden aan de opbrengsten van het onroerend goed welke als zekerheid voor die geldlening dient." Het eerste gedeelte van het zojuist weergegeven betoog stemt overeen met hetgeen onder vigeur van de Wet IB '14 de heersende leer was. Het is, naar het ook mij voorkomt, theoretisch superieur aan hetgeen blijkens de teksten en de toelichting van 1941 sindsdien geldend recht is, superieur omdat het recht doet aan de omstandigheid, dat alle guldens van een vermogen onderling verwisselbaar zijn zonder dat er voor de eigenaar van

11 dat vermogen iets verandert. Niettemin kan er geen twijfel over bestaan, dat het geldende recht in 1941 die leer heeft afgewezen en dat - in ieder geval sindsdien - het belastingrecht op tal van onderdelen uitdrukkelijk verband legt tussen door bepaalde leningen verkregen guldens en met die bepaalde guldens gedane uitgaven. Ik moge volstaan met als voorbeeld te noemen de toepassing van art. 13, lid 4, Vpb. ' Volgens Rijkers leidt de historische methode tot willekeur en rechtsongelijkheid. Hij blijkt een voorstander te zijn van de evenredige methode om de band tussen lening en bron te bepalen. Het rechtsstelsel in het algemeen en het belastingrechtstelsel in het bijzonder mag geen booby-traps leggen voor burgers wanneer het gaat om rechtshandelingen die in het dagelijks leven normaal zijn. Met de aanvaarding van de historische methode roepen wij willekeur en rechtsongelijkheid over ons af. Indien een belastingplichtige een plezierjacht van f alsmede effecten tot een bedrag van f heeft aangeschaft en hij heeft deze gefinancierd met f eigen vermogen en f leenvermogen leidt slechts één methode tot een uitkomst die in overeenstemming is met de economische werkelijkheid: de rentelasten zijn voor de helft toe te rekenen aan het plezierjacht (consumptief, niet aftrekbaar) en voor de helft aan de effecten (niet-consumptief, aftrekbaar). Uitgangspunt voor deze evenredige benadering vormt het gegeven dat de gehele passiefzijde continu de gehele actiefzijde financiert. De volgorde waarin de vermogensbestanddelen zijn aangeschaft, is dan irrelevant. Evenmin is relevant of de geleende gelden al dan niet rechtstreeks naar de verkoper van jacht of effecten gingen. De ideale situatie is een perfecte match tussen economische en fiscaaljuridische werkelijkheid. ( ). Mijn voorstel is de etik ettering reeds nu goed aan te pakken en wettelijk als hoofdregel de 'evenredige methode' te regelen Van Dijck schrijft over de evenredige methode: Deze methode gaat uit van een continue samenhang tussen bezittingen en schulden. Men ontkomt er echter niet aan deze samenhang naar een bepaald moment ( ) te beoordelen. En voor een dergelijke keuze kan men geen wettelijke basis missen. ( ). Helemaal manipulatie -vrij is de evenredigheidsmethode echter ook niet, omdat voor het begin of het einde van het jaar bepaalde schuldaflossingen kunnen gebeuren die de rente-aftrek van het gehele jaar beïnvloeden. Maar het lijkt mogelijk om hiertegen met relatief simpele anti-misbruikwetgeving op te treden. ( ). 6 Toerekening van rentekosten onder de Wet IB De etiketteringsvragen blijven zich in volle omvang manifesteren onder de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Het belang van belastingplichtigen om de lening te doen aanmerken als eigenwoningschuld is zelfs nog groter dan onder de Wet IB 1964, aangezien de rente die niet kwalificeert als rente voor de eigen woning, niet in aftrek kan komen in box I. Een dergelijke lening zal slechts in box III in aanmerking kunnen worden genomen, ter vermindering van de rendementsgrondslag. Ter illustratie ontleen ik het navolgende voorbeeld aan de wetsgeschiedenis: Indien belastingplichtige A een eigen woning aankoopt voor een bedrag van f en deze woning voor een bedrag van f wordt verbouwd, dan zal A in het kader van de eigen woningregeling een lening kunnen opnemen van (maximaal) f Indien A echter besluit om een lening van f op te nemen, dan heeft hij - vanuit het perspectief dat met het geleende geld de aankoop van de woning en de verbouwing moet kunnen worden betaald - een bedrag van f "te veel" geleend; dit te veel geleende bedrag is immers niet nodig voor de financiering van de eigen woning. In verband daarmee zal de rente die betrekking heeft op dit bedrag van f niet (in box I) bij de eigen woning in aftrek kunnen worden gebracht. 6.2 Uit de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001 valt verder het volgende op te maken: "Als de belastingplichtige tevens een lening ten behoeve van onderhoud of verbetering van de woning is aangegaan dan is die rente slechts aftrekbaar als de belastingplichtige dit aan de hand van schriftelijke bewijzen kan staven, dit wil zeggen dat hij de rekeningen ter zake moet kunnen overleggen." Vanaf dat moment [1 januari 1997; ] ook heeft de Belastingdienst scherper gelet op de aanwending van de gelden die werden verkregen door (hypothecaire) geldleningen. Dit heeft ertoe geleid dat enkel

12 nog als rente ter zake van de eigen woning beschouwd wordt dat gedeelte van de (hypothecaire) geldlening dat daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verwerving, het onderhoud of de verbetering van de eigen woning. Daarmee is reeds het doel bereikt dat de (hypothecaire) geldlening ook voor de (eerste) woning wordt gebruikt. "De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de met ingang van 1997 ingezette lijn dat hypotheken ook daadwerkelijk gebruikt moeten worden voor de aanschaf c.q. verbetering van de eigen woning. In verband met de nieuwe regeling geeft de Belastingdienst vanaf het belastingjaar 1997 extra aandacht aan de aftrek van hypotheekrente. Bij alle nader te toetsen aangiften gaat de Belastingdienst na of de hypotheekrente terecht als rente voor de eigen woning is aangegeven. In voorkomende gevallen wordt de rente aangemerkt als rente die verband houdt met andere bron van inkomen (bijvoorbeeld als de hypotheek is gebruikt voor het kopen van aandelen) of als rente van schulden, waarvoor een aftrekbeperking geldt. In deze gevallen weigert de Belastingdienst de aftrek als zijnde rente voor de eigen woning. Het aantal weigeringen alsmede het aantal beroepsprocedures dat hieruit voortvloeit is, nu de acties nog in volle gang zijn, momenteel nog niet aan te geven. Op basis van de opgedane ervaringen wordt aanscherping van de per 1 januari 1997 ingevoerde regeling niet nodig geacht." 6.3 Uit de wetsgeschiedenis van de belastingherziening 2001 blijkt dat onder schulden die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning, al die verplichtingen vallen die de belastingplichtige is aangegaan teneinde de daarmee verkregen middelen direct (cursivering; ) aan te wenden om de woning te verwerven of voor de verbetering of het onderhoud van de woning. 7 Toerekening van de hypothecaire lening aan de eigen woning in casu 7.1 De vraag of er voldoende verband is tussen (rentekosten verschuldigd op) een (hypothecaire) lening en de eigen woning is een rechtsvraag. Uit de hiervoor aangehaalde wetsgeschiedenis valt naar mijn mening op te maken dat twee elementen een rol spelen bij de bepaling van dit verband: (1) waarvoor een lening is aangegaan en ten behoeve van welke besteding de door de lening verkregen middelen feitelijk worden aangewend. Het eerste element, waarvoor de extra lening is aangegaan, ziet op het doel van de lening. Er dient feitelijk te worden getoetst of aan voornoemde elementen is voldaan. De feitelijke aanwending is echter naar mijn mening geen separate toets, maar een invulling van de toets van het doel van de lening. Er wordt nagegaan of de feitelijke aanwending overeenkomstig het doel van de lening is. 7.2 Het feitelijke verband tussen aanwending en de door de lening verkregen middelen zal onder omstandigheden duidelijk kunnen worden vastgesteld; dit is bijvoorbeeld het geval indien er slechts weinig financieringsstromen zijn. Bij aankoop van een woning zullen de geldstromen wellicht ook te volgen zijn, omdat de notaris de afrekening maakt. In de meeste gevallen zal het feitelijke verband slechts kunnen worden vastgesteld door middelen verkregen door de lening te oormerken. Door het oormerken tracht men dezegelden te individualiseren teneinde na te kunnen gaan of de middelen daadwerkelijk zijn gebruikt voor de aanwending of dat andere middelen zijn gebruikt. 7.3 Bij analyse van de in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad is mij niet gebleken dat de feitelijke aanwending van de ingeleende middelen afweek van het doel van de lening. De Hoge Raad is een oordeel gevraagd over de vraag of de uiterste consequentie van de historische methode, te weten aanwending van de (ingeleende) geoormerkte gelden, een noodzakelijke voorwaarde is voor de kwalificatie van een lening ex art. 42b, lid 5, Wet IB 1964; ofwel in termen van de Wet IB 2001: voor de kwalificatie van een lening als eigenwoningschuld in box I. Deze vraag is reeds eerder aan de Hoge Raad voorgelegd. 7.4 Het Hof heeft in het onderhavige geschil geoordeeld dat een onmiddellijke samenhang tussen de aanwending (in casu: betalingen van rekeningen en aankopen) en de door de lening verkregen middelen (welke in casu zijn gestort op een spaarrekening) niet vereist is. In de leer van het Hof blijft wel vereist dat de lening is aangegaan met als uiteindelijk doel de financiering van de bron (hiervoor eerste element genoemd). Het Hof moet het element, feitelijke aanwending', echter ruimer interpreteren, waardoor substitutie van gelden mogelijk wordt. Het is wel van belang dat daadwerkelijk bronuitgaven zijn gedaan voor het bedrag waarvoor de lening is aangegaan.

13 7.5 De leer van het Hof zou ik willen typeren als de ruime historische methode. Deze leer is historisch omdat het verband tussen de lening en het daaraan verbonden doel op basis van de historie wordt vastgesteld en ruim omdat belastingplichtigen onder voorwaarden de ruimte krijgen om andere middelen dan de ingeleende gelden aan te wenden voor het doel. In de periode die is gelegen tussen het aangaan van de lening en de feitelijke aanwending, wordt het vermogen in wezen als een geheel gezien, echter met dien verstande dat de leningen (kunnen) zijn gekoppeld aan een doel tot (toekomstige) aanwending; door deze koppeling, is de leer van het Hof een toepassing van de historische methode en niet van de evenredige methode. Het feit dat de door de lening verkregen middelen worden aangewend voor een ander doel dan het oorspronkelijke doel, doet bij deze ruime methode op zich niet af aan de kwalificatie van de lening; het kan in een dergelijk geval voor belastingplichtigen wel moeilijker zijn om aannemelijk te maken dat de lening bestemd is (en blijft) voor het oorspronkelijke doel. 7.6 De benadering waarbij de feitelijke aanwending van de door de lening verkregen (geoormerkte) middelen noodzakelijk is voor het causale verband, wil ik typeren als de enge historische methode. Hier wordt - om in winsttermen te spreken - een link gelegd tussen het passivum en het daarmee verkregen activum (de door de lening verkregen middelen). Dit is de benadering die door de staatssecretaris in zijn beroep in cassatie wordt voorgestaan. Deze strikte interpretatie van de historische methode impliceert dat de feitelijke financieringsstromen te allen tijde moeten worden getraceerd. 7.7 De enge historische methode zorgt voor een verzwaring van de bewijslast van belastingplichtigen die gedwongen worden ingeleende gelden te oormerken. In een aantal gevallen zullen belastingplichtigen er echter zelf voor kiezen het doel van de lening aan te tonen door de feitelijke aanwending van de geoormerkte gelden. In zulke gevallen bestaat er in feite geen verschil tussen de enge historische methode en de door het Hof gehanteerde ruime historische methode: het doel van de lening en de feitelijke aanwending van de door de ingeleende middelen zullen met elkaar in overeenstemming zijn. 7.8 In casu was er van een dergelijke overeenstemming geen sprake. Belanghebbende heeft de door de lening verkregen middelen geoormerkt door deze gelden op een spaarrekening te zetten. Dit oormerken geschiedde echter niet op een juiste wijze aangezien de geoormerkte middelen (deels) op deze spaarrekening bleven staan, terwijl de betalingen ter verbetering en onderhoud van de bron werden verricht ten laste van diverse betaalrekeningen In onderhavige gevallen wordt onder de enge historische methode van belanghebbenden geëist dat zij de middelen - verkregen door de hypothecaire lening - eerst weer overmaakt naar een betaalrekening, terwijl deze kennelijk op dat moment voor de voldoening van die rekeningen een toereikend saldo heeft. Dit betekent in casu dat een kasrondje dient te worden gemaakt. Het oormerken van gelden is bovendien niet alleen een administratieve last voor belastingplichtigen; ook de fiscus zal in alle gevallen waarin IBbelastingplichtigen renteaftrek claimen, over moeten gaan tot controle van de aanwending van de geoormerkte middelen. In alle gevallen, wil hier zeggen: ook wanneer de aanwending overeenkomstig het doel van de lening reeds op andere wijze aannemelijk kon worden gemaakt. 7.9 De benadering waarbij belastingplichtigen hun leningen moeten oormerken heeft in de literatuur kritiek ondervonden. Deze kritiek wordt mijns inziens met name ingegeven door het feit dat natuurlijke personen niet administratieplichtig zijn in de zin van art. 52, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ik kan mij vinden in deze kritiek: voorkomen moet worden dat belastingplichtigen worden verplicht om op formele en omslachtige wijze het directe verband tussen de opgenomen gelden en de aanwending aan te tonen Oormerken van middelen is in veel gevallen zelfs praktisch onmogelijk. Hierbij moet men met name denken aan situaties van vermenging. Ik zal het volgende voorbeeld geven: een belastingplichtige is een hypothecaire lening aangegaan en houdt slechts één betaalrekening aan. In het desbetreffende jaar worden op de betaalrekening zowel ontvangsten zoals het salaris en dergelijke, als door een (hypothecaire) lening verkregen middelen, geboekt. Bij aanwending van gelden van de betaalrekening voor het doel, waarvoor de lening is aangegaan, is vanwege vermenging niet na te gaan welke middelen precies zijn aangewend voor het doel en welke middelen op de betaalrekening zijn gebleven. De enge historische methode biedt hier geen oplossing; in dergelijke gevallen zouden alleen de ruime historische methode of de evenredige methode een

14 oplossing kunnen bieden Met Rijkers ben ik van mening dat alleen de evenredige methode in overeenstemming is met de economische werkelijkheid; de historische methode creëert verschillen in economisch gelijke situaties. Er is namelijk economisch bezien geen verschil tussen (1) een belastingplichtige die de middelen verkregen van een hypothecaire lening aanwendt voor de eigen woning en eigen vermogen op een spaarrekening zet en een belastingplichtige die eigen vermogen aanwendt voor de eigen woning en de gelden van de aangegane hypothecaire lening op een spaarrekening zet. Onder de enge historische methode kan laatstgenoemde belastingplichtige, anders dan eerstgenoemde belastingplichtige geen aftrekbare-kostenrente in aanmerking nemen, nu eigen vermogen is aangewend voor de eigen woning. Onder de ruime methode, worden verschillen in economisch gelijke posities, alleen voorkomen in geval belastingplichtigen kunnen aantonen dat de lening dient voor de eigen woning (ondanks het feit dat eigen vermogen is aangewend) Voor het verband tussen rentekosten en buitenlandse deelnemingen ex art. 13 Wet Vpb dienen de feitelijke financieringsstromen te worden gevolgd. Zelfs voor administratieplichtigen blijkt het oormerken echter tot problemen te leiden. De regeling van de ruimteregeling is dan ook geïntroduceerd om het tegenbewijs onder de zesmaanden regel voor belastingplichtigen te vergemakkelijken. Onder de ruimteregeling in de vennootschapsbelasting wordt (onder omstandigheden) geen acht geslagen op de aanwending van de verkregen middelen, mits het doel van de lening vaststaat. Als de wetgever administratieplichtigen tegemoetkomt, is er naar mijn mening eveneens reden niet-administratieplichtige burgers tegemoet te komen. Dit geschiedt door toepassing van de ruime historische methode, waarbij onder omstandigheden evenmin acht wordt geslagen op de feitelijke aanwending van de door de lening verkregen middelen De keuze voor de ruime historische methode zou naar mijn oordeel echter onwenselijk zijn, indien oneigenlijk gebruik door deze methode in de hand wordt gewerkt. In het navolgende wordt ingegaan op de vraag of dit het geval is Onder de ruime historische methode zal het belang van de toets van het doel van de lening toenemen. Dit is in overeenstemming met de wetsgeschiedenis, waaruit valt op te maken dat de aftrekbaarheid van de rente veel meer dan voorheen (dat wil zeggen vóór invoering van de beperkingen in renteaftrek) afhankelijk zal worden van het doel waarvoor de lening is aangegaan. Het doel van de lening is naar mijn mening in wezen het geobjectiveerde voornemen van belastingplichtigen ten aanzien van de (middelen verkregen door de) lening. Aangezien het doel aannemelijk moet worden gemaakt, moet dit voornemen waarneembaar worden gemaakt en verifieerbaar zijn. Indien een feitelijke aanwending voor het volledige bedrag van de lening nog niet heeft plaatsgehad, kan voornoemd voornemen met bijvoorbeeld schriftelijke bescheiden worden aangetoond. Hierbij kan men denken aan offertes van verbouwingen en dergelijke en aan schriftelijke bescheiden van reeds verrichte betalingen In situaties waarin de lening wordt afgesloten nadat de aanwending voor dat doel al heeft plaatsgehad, zullen belastingplichtigen over het algemeen het doel van de lening niet meer aannemelijk kunnen maken. Het is in een dergelijk geval van post-financiering eerder aannemelijk dat een lening wordt aangegaan voor een ander doel. In sommige gevallen van post-financiering, kan echter wel aannemelijk worden gemaakt dat het doel van de lening gelegen is in aanschaf, onderhoud dan wel verbetering van de eigen woning. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om situaties waar de aanvraag van de hypothecaire lening enige tijd in beslag neemt. Indien belastingplichtigen in de tussentijd een verbetering dan wel onderhoud aan de eigen woning financieren met eigen vermogen, kan het doel van de hypothecaire lening mijns inziens desondanks gelegen zijn in de eigen woning. Een dergelijk geval deed zich voor in Hof Amsterdam, 9 juli 2001, nr. 00/03218, waar de verbouwing gedurende 23 dagen met eigen middelen werd gefinancierd en slechts tijdelijk was bedoeld aangezien de hypothecaire lening later dan voorzien rondkwam. Hof Amsterdam overwoog dat hier sprake was van een duidelijk historisch-causaal verband tussen de lening en de verbouwing Onder de historische methode wordt rekening gehouden met gewijzigde omstandigheden. De historische methode is niet statisch; ook Rijkers stelt in dit verband dat de hoofdregel in feite toch een voortdurende toetsing is. Het is de vraag wat onder deze gewijzigde omstandigheden wordt verstaan. Een dergelijke wijziging van omstandigheden doet zich bijvoorbeeld voor indien de bron wordt vervreemd. Het kan zich ook anderszins voordoen dat het doel van de lening in de loop der tijd

15 verandert; een lang tijdsverloop tussen het aangaan van de lening voor een bepaald doel en de feitelijke aanwending zou hier bijvoorbeeld op kunnen duiden. De relatie tussen lening en bron is echter altijd finaal, omdat de (toekomstige) verbetering c.q. aanschaf van de eigen woning daadwerkelijk moet plaatsvinden. Art. 42b, lid 5, Wet IB 1964 en art Wet IB 2001 eisen dat de verbetering of het onderhoud, ofwel de aanwending, door middel van schriftelijke bescheiden is te staven Gezien deze finale relatie tussen lening en bron, lijkt het mij ook onder de ruime historische methode niet mogelijk dat belastingplichtigen hun belastbare inkomen reduceren door het creëren van aftrekposten; oneigenlijk gebruik wordt naar mijn mening derhalve niet door de ruime historische methode in de hand gewerkt. Zolang aannemelijk wordt gemaakt dat de lening dient voor de eigen woning, heeft men recht op (aftrekbare-kosten)renteaftrek; indien dit doel niet meer aannemelijk kan worden gemaakt (ofwel de feitelijke aanwending blijft uit), bestaat er ook geen recht meer op voornoemde renteaftrek Ik kom, gelet op het voorgaande, tot de slotsom dat het eisen van een onmiddellijke samenhang tussen betalingen en de rekening waarop de middelen van een lening zijn gestort geen noodzakelijke voorwaarde is om renten te kwalificeren als renten van schulden welke zijn aangegaan ter verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Voldoende hiervoor is dat aannemelijk wordt gemaakt dat een lening is aangegaan met als uiteindelijk doel de financiering van deze verwerving, verbetering of onderhoud en dat ook daadwerkelijk uitgaven zijn gedaan in overeenstemming met dit doel. Op deze wijze worden, binnen het kader van de historische methode, kunstmatige verschillen voorkomen in economisch gelijke posities, in geval de lening dient ter aanschaf, onderhoud of verbetering van de bron. B) Nadere Conclusie Onze cliënt heeft een technische opleiding gehad en is administratief gezien een leek. Door de inspecteur en het Hof is slechts gekeken naar het saldi begin van het jaar en einde van het jaar. In de praktijk maken wij dit ook mee dat in 99% van de gevallen de Historische methode niet strikt wordt toegepast en slechts wordt gekeken naar het causale verband tussen uitgaven i.v.m. verbetering eigen woning en lening en of begin en eindsaldi banken. Dat onze cliënt er door de belastingdienst is uitgezeefd is een toevalstreffer en alleen om deze reden in strijd met het EVRM. Thans kunnen wij vaak op tijd ingrijpen om te zorgen dat de geldstromen goed lopen, indien wij tenminste op tijd door onze cliënten worden gewaarschuwd, en kunnen vaak makkelijk voldoen aan de bewijslast van de inspecteur, die nooit en ten nimmer de historische methode toepast door uit te zoeken de gehele geldloop en deze te oormerken. Het is sneu dat degene die niet het inzicht hebben om de gelden goed te oormerken gestraft worden ten opzicht van degene die de mogelijkheden en het inzicht wel hebben om hun eigen vermogen goed te alloceren en daardoor ook geen problemen hebben met de inspecteur. In de beginjaren werd nog weinig informatie verstrekt hoe de bewijslast kon worden geleverd, zodat belastingplichtigen die hun administratie niet goed hadden bijgehouden nu en voor de toekomst gestraft worden. De feitelijke aanwending van de lening had slechts tot doel de verbetering van zijn woning en werd gefinancierd door betalingen via de kas en rekening courant, terwijl de verbouwingen werden gedaan door belastingplichtige zelf met hulp van familieleden. Vermenging van geldmiddelen is hierdoor niet te voorkomen, terwijl het doel hetzelfde blijft en de relatie tussen lening en bron voor onze cliënt duidelijk was ter verbetering van zijn eigen woning. De geldmiddelen zijn ook niet aantoonbaar gebruikt voor financiering van andere uitgaven c.q. beleggingen.

16 De inspecteur betwist niet dat er een verbouwing heeft plaatsgevonden, maar voelt zich wel geroepen de rente inzake hypotheekverhoging voor 100% te weigeren als aftrek terzake kosten eigen woning. Hoogachtend, R.A.M. van der Velden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 209 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van het bevorderen van de financiering van de eigen woning met eigen middelen (materiële

Nadere informatie

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB 2009-6450

DenHaa9 '05JAN2010. Kenmerk: DGB 2009-6450 Qöd ^4co5 DenHaa9 '05JAN2010 Kenmerk: DGB 2009-6450 Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam X van 26 november 2009, nr. 08/00445, inzake IEËli ifai«ibaélsga^aili^i

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1996 1997 Nr. 62d 24 761 Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)

Nadere informatie

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving

Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, willekeurige afschrijving Geldend op 24-07-2009 - Besluit van 27 maart 2001; CPP 2001/366M De directeur-generaal Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris

Nadere informatie

Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente

Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente Uitvoeringsbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente Artikel 1 Reikwijdte en definities 1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 13l en 15ad van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Nadere informatie

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001 hcersgnagreovewt nitsalebnetsmoknit 102g Overgangsrecht inhaal pensioentekorten (Besluit van 20 december 2000, Stb. 2000, 640, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2002, Stb. 2002, 635)

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 381 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een aftrekverbod voor de aankoopkosten van een deelneming

Nadere informatie

Inkomstenbelasting. Direct durfkapitaal. Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten

Inkomstenbelasting. Direct durfkapitaal. Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten Inkomstenbelasting. Direct durfkapitaal Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten Besluit van 24 maart 2009, nr. CPP2009/170M, Stcrt. Nr. 68 De staatssecretaris

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268 ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 22-09-2006 Datum publicatie 13-10-2006 Zaaknummer AWB 06/2133 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek ECLI:NL:RBZWB:2015:3188 Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum

Nadere informatie

U kunt daarbij denken aan kosten zoals notariskosten, taxatiekosten, afsluitprovisie en bijvoorbeeld de kosten voor de Nationale Hypotheekgarantie.

U kunt daarbij denken aan kosten zoals notariskosten, taxatiekosten, afsluitprovisie en bijvoorbeeld de kosten voor de Nationale Hypotheekgarantie. Oversluitkosten wel box 1! Meegefinancierde oversluitkosten: rente aftrekbaar Bij het oversluiten van een eigen woning hypotheek worden de oversluitkosten veelal meegefinancierd in de nieuwe hypotheek.

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

Namens de vennootschap onder firma V.O.F. Ik bouw betaalbaar in Almere:

Namens de vennootschap onder firma V.O.F. Ik bouw betaalbaar in Almere: Kenmerk: HS/1008429 Vaststellingsovereenkomst met betrekking tot: de Regeling Ikbouwbetaalbaar Tussen de volgende partijen: Namens de Belastingdienst: De heer R.P. Kranenborg Namens de vennootschap onder

Nadere informatie

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende: ARTIKEL I De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 4.17a wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef van het vijfde lid wordt een belang heeft vervangen door: direct of indirect

Nadere informatie

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen Memo Van prof. Mr. Ch.P.A. Geppaart Onderwerp Artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen 1. Via het hoofd van de afdeling Directe belastingen van het Ministerie van Financiën ontving ik Uw

Nadere informatie

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000.

A. Het in het belastbaar inkomen 1998 begrijpen van het voordeel uit het tegen inkoopsprijs aankopen vaneen auto, groot fl 15.000. C/& Z^o^jr Edelhoogachtbaar College, y> "2_ Op 17 februari j.l. is door mij namens C igllllllpljp te IHllIll^, hierna belanghebbende, beroep in cassatie aangetekend tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken?

Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen. Herman M. Kappelle. 1. Wat wilde de wetgever bereiken? Vijf jaar Wet IB 2001; Kapitaalverzekeringen Herman M. Kappelle 1. Wat wilde de wetgever bereiken? Terzake van de wijzigingen van het fiscale regime van de kapitaalverzekeringen in de Wet IB 2001, had

Nadere informatie

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt.

Het voorstel van rijkswet wordt als volgt gewijzigd: a. In onderdeel b, aanhef, wordt de komma aan het slot vervangen door een dubbele punt. 33 955 Regeling voor Nederland en Curaçao tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en een woonplaatsfictie

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 381 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met een herziening van de behandeling van de omzetting en kwijtschelding van afgewaardeerde

Nadere informatie

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen Artikel XII Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614 ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614 Instantie Datum uitspraak 25-07-2007 Datum publicatie 08-02-2008 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage AWB 06/8362 IB/PVV Belastingrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 505 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2011) Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 26 oktober

Nadere informatie

Vrijwillige premie beroepspensioenregeling werknemer

Vrijwillige premie beroepspensioenregeling werknemer Vrijwillige premie beroepspensioenregeling werknemer Inleiding Dit memo bevat de argumenten voor de fiscale aftrek van de premie betreffende het vrijwillige gedeelte van een beroepspensioenregeling bij

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belastingrecht nummers 11/00311 en 11/00312 uitspraakdatum: 20 september 2011 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna:

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 686 Wijziging van enkele belastingwetten in verband met een herziening van de behandeling van de omzetting en kwijtschelding van afgewaardeerde

Nadere informatie

- OVEREENKOMST - inzake een geldlening eigen woning

- OVEREENKOMST - inzake een geldlening eigen woning - OVEREENKOMST - inzake een geldlening eigen woning DE ONDERGETEKENDEN De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V., statutair gevestigd te en kantoorhoudende aan de, te (.), te dezer zake

Nadere informatie

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond.

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond. Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond. b) LJN: BX8102, Gerechtshof 's-gravenhage, BK-10/00754 en 10/00233

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 34 552 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017) Nr. 20 DERDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 4 november 2016

Nadere informatie

INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal) Blad 1 INBRENG IN de besloten vennootschap: UNIVÉ HET ZUIDEN BEMIDDELING B.V. gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal) Heden, ***, verscheen voor mij, mr. **, notaris te **: **, te dezen handelend als schriftelijk

Nadere informatie

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017) 34 552 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017) DERDE NOTA VAN WIJZIGING Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1 In artikel I worden na onderdeel D drie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123 ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 20-09-2005 Datum publicatie 05-10-2005 Zaaknummer 04/04123 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 8 augustus 2001

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 8 augustus 2001 BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 8 augustus 2001 Vonnisnummer : 2000/053, 2000/088 en 2000/089 Datum : 8 augustus 2001 Rechters : mrs. Van Gijn, Ilsink en Groeneveld Middel : Winstbelasting Artikel : 7 en 33

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs

Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs Algemene Voorwaarden Autobedrijf Severs ARTIKEL 1 DEFINITIES 1. In deze algemene voorwaarden worden de hierna volgende termen in de navolgende betekenis gebruikt, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven.

Nadere informatie

Transparante Vennootschap

Transparante Vennootschap Transparante Vennootschap Er is een Transparante Vennootschap (hierna: TV) ingevoerd. Een TV is een naamloze vennootschap (hierna NV) of een besloten vennootschap (hierna: BV) die verzcht heeft om voor

Nadere informatie

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID

Memorandum RECENTE BELASTINGONTWIKKELINGEN MET BETREKKING TOT DE FISCALE EENHEID Memorandum REENTE ELASTINGONTWIKKELINGEN MET ETREKKING TOT DE FISALE EENHEID Op 6 juni 2018 heeft de Staatssecretaris van Financiën het wetsvoorstel Wet spoedreparatie fiscale eenheid gepubliceerd. In

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 1995 633 Wet van 15 december 1995, houdende wijziging van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting (belastingheffing in geval van tijdelijke

Nadere informatie

Edelachtbaar college,

Edelachtbaar college, Edelachtbaar college, X% Namens cliënten, a «a ^ ^ ^ ^ ^ M l e n tel^^^^ tekenen wij beroep in cassatie aan tegen de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 22 september 2011 op het beroepschrift van 10

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 98 d.d. 14 april 2011 (prof. mr. E.H. Hondius, voorzitter, mevrouw mr. A.M.T. Wigger en mr. J.W.H. Offerhaus) Samenvatting Bij afsluiten van

Nadere informatie

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) VOORSTEL VAN WET Allen, die deze

Nadere informatie

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 34 323 Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) NOTA VAN WIJZIGING Het

Nadere informatie

Overgangsrecht Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Overgangsrecht Wet op de vennootschapsbelasting 1969 Overgangsrecht Invoeringswet IB 2001 Artikel IV. Overgangsrecht vennootschapsbelasting Sanctiebepaling participatiemaatschappijen Herwaardering onroerende zaken buitenlands belastingplichtigen A. Sanctiebepaling

Nadere informatie

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Besluit heffingsrente Directoraat-generaal Belastingdienst, Brieven en beleidsbesluiten Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 065 Aanpassing van de wetgeving aan en invoering van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk

Nadere informatie

Rapport. Datum: 10 maart 1998 Rapportnummer: 1998/051

Rapport. Datum: 10 maart 1998 Rapportnummer: 1998/051 Rapport Datum: 10 maart 1998 Rapportnummer: 1998/051 2 Klacht Op 25 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Son, met een klacht over een gedraging van de Staatssecretaris

Nadere informatie

INBRENG IN de naamloze vennootschap: N.V. UNIVÉ HET ZUIDEN SCHADEVERZEKERINGEN, gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal)

INBRENG IN de naamloze vennootschap: N.V. UNIVÉ HET ZUIDEN SCHADEVERZEKERINGEN, gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal) Blad 1 INBRENG IN de naamloze vennootschap: N.V. UNIVÉ HET ZUIDEN SCHADEVERZEKERINGEN, gevestigd te Wouw (gemeente Roosendaal) Heden, ***, verscheen voor mij, mr. **, notaris te **: **, te dezen handelend

Nadere informatie

KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR

KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR KWADE TROUW VAN DE BELASTINGADVISEUR IN DE ZIN VAN ARTIKEL 16 AWR Inleiding In artikel 16 AWR is bepaald dat een feit dat de inspecteur bekend was of redelijke wijs bekend had kunnen zijn geen grond voor

Nadere informatie

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald.

In artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990 is het volgende bepaald. looofoo ccts Den Haag, 2 8 MRT 2011 Kenmerk: DGB 2011-1237 Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van >( Z 15 februari 2011, nr. 10/00160, inzake Bf^^^NP te ÜÜH betreffende

Nadere informatie

Huwelijksvermogensrecht journaal. September 2015

Huwelijksvermogensrecht journaal. September 2015 Huwelijksvermogensrecht journaal September 2015 Items Vinger aan de pols: Voorstel van wet 33 987, Literatuur en wetgevingsproces Ongehuwde samenlevers en vermogensregime Ongehuwden en alimentatie Pensioen

Nadere informatie

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, 21 October 1959. F. No. 14043. D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-hertogenbosch van 6 Maart 1959

Nadere informatie

Interne rente bij de vaste inrichting

Interne rente bij de vaste inrichting 3 Internationaal Belastingrecht en Dividendbelasting Master Internationaal en Europees Belastingrecht Universiteit van Amsterdam Interne rente bij de vaste inrichting Het in aanmerking nemen van interne

Nadere informatie

CxS/oiaéi cas. Den Haag, 22 OKT 2008 AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Kenmerk: DGB 2008-4936

CxS/oiaéi cas. Den Haag, 22 OKT 2008 AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Kenmerk: DGB 2008-4936 CxS/oiaéi cas Den Haag, 22 OKT 2008 Kenmerk: DGB 2008-4936 X ^_ Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 08/03864) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 juli 2008, nr.

Nadere informatie

Invorderingswet. Revisierente. Aansprakelijkheid verzekeraars

Invorderingswet. Revisierente. Aansprakelijkheid verzekeraars Invorderingswet. Revisierente. Aansprakelijkheid verzekeraars Besluit 31-03-2006 nr CPP06-507 Invorderingswet 1990. Aansprakelijkheid verzekeraars in verband met een inkomensvoorziening, een arbeids- of

Nadere informatie

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2015

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2015 Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2015 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 1. Algemeen... 2 2. Jaarrekening... 3 2.1 Balans per 31 12 2015 (voor winstbestemming)... 3 2.2 Winst en verliesrekening over 2015...

Nadere informatie

De familiebank - vanaf 2013

De familiebank - vanaf 2013 De familiebank - vanaf 2013 Inleiding Sinds 01-01-2013 moet iedere nieuwe lening t.b.v. de eigenwoning worden afgelost, met uitzondering van situaties die vallen onder het overgangsrecht. Omdat banken

Nadere informatie

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer;

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer; Belastingkamer: Nummer: 883/79 HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer; Gezien het beroepschrift van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. voorheen de vennootschap

Nadere informatie

Besluit van PM datum tot wijziging van de Belastingregeling voor het land Nederland

Besluit van PM datum tot wijziging van de Belastingregeling voor het land Nederland Besluit van PM datum tot wijziging van de Belastingregeling voor het land Nederland Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van PM; Gelet op artikel 37 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 69005 29 december 2016 Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 29 december 2016, nr. 2016-0000223377, tot wijziging

Nadere informatie

Regeling. pagina 1 van 8

Regeling. pagina 1 van 8 Regeling voor een doelmatige belastingheffing over inkomsten uit sparen en beleggen, welke verworven zijn door participanten in een fiscaal transparante GmbH & Co. KG. Heerlen, pagina 1 van 8 1.

Nadere informatie

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2016

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2016 Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2016 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 1. Algemeen... 2 2. Jaarrekening (x 1.000)... 3 2.1 Balans per 31 12 2016 (voor winstbestemming)... 3 2.2 Winst en verliesrekening

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823 ECLI:NL:RBZWB:2016:5823 Instantie Datum uitspraak 20-09-2016 Datum publicatie 22-12-2016 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer BRE - 15 _ 7455 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL

Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! CROP.NL Geld geleend van de eigen vennootschap? Mogelijk dubbele heffing door nieuwe wetgeving! Bovenmatig lenen bij eigen vennootschap wordt ontmoedigd! Algemeen De belastingdienst stelt de laatste jaren steeds

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559 ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-11-2000 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 00/2559 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Zitting 1978-1979 15 339 Wijziging van de inkomstenbelasting en de loonbelasting in het kader van het belastingplan 1979 Nr. 4 BIJLAGEN BIJ DE MEMORIE VAN TOELICHTING

Nadere informatie

Jaarbericht. Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV

Jaarbericht. Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV Jaarbericht Weller Vastgoed Ontwikkeling Secundus BV 2014 Inhoudsopgave 1. Algemeen 2 2. Jaarrekening 3 2.1 Balans per 31-12-2014 (voor winstbestemming) 3 2.2 Winst en verliesrekening over 2014 4 2.3 Kasstroomoverzicht

Nadere informatie

Stichting Yourney te Amsterdam. Rapport inzake de jaarrekening 2012/2013

Stichting Yourney te Amsterdam. Rapport inzake de jaarrekening 2012/2013 Stichting Yourney te Amsterdam Rapport inzake de jaarrekening 2012/2013 Inhoudsopgave RAPPORT Blz. Algemeen 3 Fiscale positie 4 JAARREKENING Grondslagen voor de financiële verslaggeving 5 Balans per 31

Nadere informatie

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een tussenregeling voor valutaresultaten op deelnemingen (Tussenregeling valutaresultaten op deelnemingen) Memorie

Nadere informatie

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. io~oo6zz hop uitspraak GERECHTSHOF 's-gravenhage Sector belasting Nummer BK-08/00456 Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. S januari 2010 op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met de invoering van herziening bij aanslagbelastingen (Wet vereenvoudiging formeel verkeer Belastingdienst) VOORSTEL

Nadere informatie

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-384 d.d. 23 oktober 2014 (mr. C.E. du Perron, voorzitter, mr. J.W.M. Lenting en mr. E.M. Dil-Stork, leden en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 459 Wijziging van enige belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen) Nr. 2 VOORSTEL VAN WET Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1995 1996 24 761 Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)

Nadere informatie

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen Ministerie van Justitie en Veiligheid Ingediend op https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringpersonenvennootschap Amsterdam, 29

Nadere informatie

Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland. Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197

Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland. Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197 Besluit Wet op de inkomstenbelasting BES. Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197 De staatssecretaris

Nadere informatie

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Geldend van t/m heden

Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Geldend van t/m heden De wegwijzer naar informatie en diensten van alle overheden Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen Geldend van 01-01-2017 t/m heden Hoofdstuk VIII. S&O-afdrachtvermindering

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen Dit document bevat vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en de heffingskortingen. ib 801-1z*1fd INKOMSTENBELASTING

Nadere informatie

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur). Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummers 13/01158 en 13/01159 uitspraakdatum: 24 februari 2015 nummer / Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-139 d.d. 27 april 2012 prof. mr. E.H. Hondius, voorzitter, mr. A.P. Luitingh en mr. J.Th. de Wit, leden en mr. P.E. Roodenburg, secretaris)

Nadere informatie

de coöperatie Coöperatieve Rabobank [plaats] Friesland Oost U.A., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene.

de coöperatie Coöperatieve Rabobank [plaats] Friesland Oost U.A., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2014-400 d.d. 5 november 2014 (mr. H.J. Schepen, voorzitter, mr. A.P. Luitingh en mr. drs. S.F. van Merwijk leden en mr. E.C. Aarts, secretaris)

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 003 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012) Nr. 30 VIJFDE NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 11 november

Nadere informatie

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

17-4-2014. Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001 Onderwerpen: Korte uitleg heffingssysteem inkomstenbelasting Korte uitleg heffingssysteem vennootschapsbelasting Vrijstellingen en heffingskortingen Aflossen eigenwoningschuld Familielening eigen woning

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 21 januari 2013 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 21 januari 2013 heb ik de eer het volgende op te merken. Den Haag, 2 6 F E B 2013 Kenmerk: DGB 2013-384 Motivering van het beroepschrift in cassatie (rolnummer 13/00280) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 december 2012, nr. 11/00501, X inzake

Nadere informatie

Datum 16 april 2012 Betreft Opzet aanpassing Bvdb 2001 (voorkoming dubbele bankenbelasting) en tweede Nota van wijziging bankenbelasting

Datum 16 april 2012 Betreft Opzet aanpassing Bvdb 2001 (voorkoming dubbele bankenbelasting) en tweede Nota van wijziging bankenbelasting > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA s GRAVENHAGE Directie Internationale Fiscale Zaken Korte Voorhout 7 2511 CW Den

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013 2014 33 754 Wijziging van enkele wetten met het oog op de bestrijding van fraude in de toeslagen en fiscaliteit (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit)

Nadere informatie

Vragen en antwoorden inzake het overgangsregime KEW, SEW en BEW

Vragen en antwoorden inzake het overgangsregime KEW, SEW en BEW Vragen en antwoorden inzake het overgangsregime KEW, SEW en BEW KENNISGROEP VERZEKERINGSPRODUCTEN 31 juli 2013 INLEIDING De Kennisgroep Verzekeringsproducten heeft na afstemming met het ministerie van

Nadere informatie

Besluit van tot vaststelling van het besluit ter voorkoming van dubbele belasting voor de BES eilanden (Besluit ter voorkoming dubbele belasting BES)

Besluit van tot vaststelling van het besluit ter voorkoming van dubbele belasting voor de BES eilanden (Besluit ter voorkoming dubbele belasting BES) Besluit van tot vaststelling van het besluit ter voorkoming van dubbele belasting voor de BES eilanden (Besluit ter voorkoming dubbele belasting BES) 2010/555; Op de voordracht van de Staatssecretaris

Nadere informatie

Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken)

Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken) Mr. Caroline J.M. Martens 1 Wettelijke verdeling, ouderlijke boedelverdeling en rente(afspraken) De verkrijging krachtens de renteafspraak is een verkrijging op grond van een fictiebepaling In deze bijdrage

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 68 68 88april 2009 Inkomstenbelasting Direct durfkapitaal 24 maart 2009 Nr. BCPP2009/170M Belastingdienst/Centrum voor

Nadere informatie

Datum 9 september 2016 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Bashir over de regeling van de belastingrente

Datum 9 september 2016 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Bashir over de regeling van de belastingrente > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl

Nadere informatie

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2014

Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2014 Jaarbericht Weller Wonen Holding BV 2014 Inhoudsopgave 1. Algemeen 2 2. Jaarrekening 3 2.1 Balans per 31-12-2014 (voor winstbestemming) 3 2.2 Winst en verliesrekening over 2014 4 2.3 Kasstroomoverzicht

Nadere informatie

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking

Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Jasper van Nes Advocaat Belastingadviseur Regime fiscale eenheid geraakt door uitspraak Hof van Justitie EU in zaak renteaftrekbeperking Belastingrecht 23 maart 2018 Rente op een geldlening voor de financiering

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00396

Nadere informatie

Instituut Financieel Management

Instituut Financieel Management FFEBLR0111 IB (niet-winst) Instituut Financieel Management Opdracht 1b (inleveren in week 3) De tekst van artikel 1.2 Wet IB is per 1 januari 2011 ingrijpend gewijzigd. Vanaf 2001 t/m 2010 luidde de tekst

Nadere informatie

JAARSTUKKEN 2017 ROM-D HOLDING NV

JAARSTUKKEN 2017 ROM-D HOLDING NV JAARSTUKKEN 2017 ROM-D HOLDING NV Datum: 10 april 2018 Spuiboulevard 298 Postbus 310 3300 AH Dordrecht T (078) 770 80 95 E info@rom-d.nl JAARSTUKKEN ROM-D HOLDING NV 2016 - BLADZIJDE 2 INHOUDSOPGAVE 1.

Nadere informatie

Geheven successierecht vormt aftrekpost ex art 3.108 Wet IB 2001 bij afkoop kapitaalverzekering

Geheven successierecht vormt aftrekpost ex art 3.108 Wet IB 2001 bij afkoop kapitaalverzekering Geheven successierecht vormt aftrekpost ex art 3.108 Wet IB 2001 bij afkoop kapitaalverzekering LJN: BZ6601, Rechtbank Haarlem, AWB 12/227 Datum uitspraak: 05-04-2013 Datum publicatie: 09-04-2013 Rechtsgebied:

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Niet-Bindende uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-247 d.d. 30 augustus 2012 (mr. C.E. du Perron, voorzitter, prof. drs. A.D. Bac en de heer J.C. Buiter, leden en mevrouw mr.

Nadere informatie