0 4 /03 Arbodienstverlening Arbodienstverlening
|
|
- Tine Bogaerts
- 6 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 04 03 Arbodienstverlening
2 advies Arbodienstverlening Uitgebracht aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Publicatienummer 3, 20 februari 2004 Sociaal- Economische Raad
3 Sociaal-Economische Raad De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de regering en het parlement over de hoofdlijnen van het te voeren sociale en economische beleid en over belangrijke wetgeving op sociaal-economisch terrein. Daarnaast is de SER belast met bestuurlijke en toezichthoudende taken met betrekking tot de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (productschappen en bedrijfschappen). De raad is voorts betrokken bij de uitvoering van enkele wetten. De SER is in 1950 ingesteld bij de Wet op de bedrijfsorganisatie. Zitting in de SER hebben vertegenwoordigers van ondernemers en van werknemers alsmede onafhankelijke deskundigen. De raad is een onafhankelijk orgaan dat door het gezamenlijke Nederlandse bedrijfsleven wordt gefinancierd. De SER wordt bij de uitvoering van zijn functies bijgestaan door een aantal vaste en tijdelijke commissies. Enkele vaste commissies zijn onder bepaalde voorwaarden ook zelfstandig werkzaam. De belangrijkste adviezen die de SER uitbrengt, worden in boekvorm uitgegeven. Zij zijn tegen kostprijs verkrijgbaar. Een overzicht van recente publicaties vindt u achterin. Een uitgebreider overzicht wordt op aanvraag gratis toegezonden. Het maandblad SER-bulletin geeft uitgebreid nieuws en informatie over de SER. De SER beschikt ook over een eigen site op Internet, met onder meer de samenstelling van de raad en zijn commissies, persberichten en het laatste nieuws. 2003, Sociaal-Economische Raad Alle rechten voorbehouden. Overname van teksten is toegestaan onder bronvermelding. Sociaal-Economische Raad Bezuidenhoutseweg 60 Postbus LK Den Haag Telefoon: Telefax: ser.info@ser.nl Internet: ISBN / CIP 2
4 Inhoudsopgave Samenvatting 5 1 Inleiding 13 2 De adviesaanvraag van 4 april Inleiding Redenen voor beleidsaanpassing Kabinetsvoorstellen 17 3 Arrest Europese Hof en kabinetsvoornemens aanpassing arboregelgeving Inleiding Uitspraak Europese Hof Voornemens tot aanpassing arboregelgeving Aanpassing artikel 14 Arbowet Procedure 24 4 Context advisering Inleiding Historische achtergrond arbodienstverlening De verplichte inschakeling van deskundige ondersteuning door arbodiensten Certificering arbodiensten Arbodienstverlening en medezeggenschap De markt voor arbodienstverlening De kwaliteit van arbodienstverlening Samenwerking en afstemming Toekomstige ontwikkelingen Internationale vergelijking 36 5 Standpunt van de raad Inleiding Redenen voor aanpassing regeling arbodienstverlening Mogelijkheden voor meer keuzevrijheid Keuze voor alternatieve arbodienstverlening Uitgangspunten voor een aanpassing van de regeling inzake arbodienstverlening Kernelementen model alternatieve arbodienstverlening (opting out) Nadere beschouwing en uitwerking van enkele elementen van het model
5 5.5 Enkele leden van de raad: op hoofdlijnen eens met het kabinetsvoorstel voor deelcertificaten Beantwoording overige adviesvragen In hoofdzaak-bepaling Verlichting van de ri&e in kleine bedrijven Implementatie rangorde arbodienstverlening 55 Bijlagen 59 1 De adviesaanvraag van 4 april De aanvullende brief van de staatssecretaris van SZW d.d. 15 juli De samenstelling van de Commissie Arbodienstverlening Analyse arbodienstverlening Advies van de Raad voor Werk en Inkomen over de gevolgen voor de reïntegratiemarkt d.d. 19 februari Lijst van afkortingen
6 SAMENVATTING 5
7 SAMENVATTING 6
8 SAMENVATTING Samenvatting In dit advies spreekt de raad zich uit over aanpassing van het huidige stelsel van arbodienstverlening. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is elke werkgever thans verplicht zich bij het arbeidsomstandighedenbeleid in zijn onderneming te laten bijstaan door een arbodienst. Aanleiding tot het voorliggende advies zijn voorstellen van de staatssecretaris van SZW waarover hij de raad op 4 april en 15 juli 2003 advies heeft gevraagd. Achtergronden De raad staat in het advies eerst stil bij een aantal relevante ontwikkelingen en achtergronden die in de adviesaanvraag worden aangeduid. In dat verband stelt hij onder meer vast dat werkgevers sinds 1994 verplicht zijn een arbodienst in te schakelen bij de uitvoering van bepaalde taken. Hiermee beoogde de wetgever uitvoering te geven aan de Europese Kaderrichtlijn betreffende veiligheid en gezondheid op het werk (hierna: de Kaderrichtlijn). Tevens wilde de wetgever dat de werkgever zich bij zijn verzuimbeleid zou laten ondersteunen door een gecertificeerde deskundige dienst. In 1994 werd de werkgever namelijk verantwoordelijk voor de inkomensbescherming van de werknemer gedurende de eerste ziekteweken. Sinds 1994 hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan op het terrein van de sociale zekerheid, waarbij de verantwoordelijkheden van werkgevers en van werknemers bij ziekte en arbeidsongeschiktheid verder zijn uitgebreid. Ook op de markt voor arbodienstverlening hebben ontwikkelingen plaatsgevonden. Via fusies, overnames en netwerkvorming is de markt thans in overgrote mate geconcentreerd bij vijf grote arbodiensten. Het aantal nieuwe toetreders is betrekkelijk beperkt. Redenen voor aanpassing regeling arbodienstverlening De raad meent dat er diverse redenen zijn om opnieuw te kijken naar de regeling van arbodienstverlening zoals deze sinds 1994 geldt. Aanpassing van de regeling is in elk geval noodzakelijk geworden om Europeesrechtelijke redenen. Volgens een arrest van het Europese Hof van Justitie van mei 2003 is Nederland namelijk in gebreke gebleven bij de implementatie van de Kaderrichtlijn. De Nederlandse arbowetgeving laat werkgevers thans de vrije keuze tussen een interne en een externe arbodienst; er is derhalve geen rangorde aangegeven. Volgens het arrest van het Hof van Justitie verlangt de Kaderrichtlijn echter dat voor het preventiebeleid primair interne arbodeskundigheid wordt ingeschakeld. Alleen indien dit niet mogelijk is, moet een beroep worden gedaan op externe deskundigheid. Noodzaakt de uitspraak van het Europese Hof dus tot aanpassing van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), ook in eigen land zijn er ontwikkelingen waardoor discussie is 7
9 SAMENVATTING ontstaan over het bestaande stelsel van arbodienstverlening met de verplichte inschakeling van een gecertificeerde arbodienst. Opeenvolgende wijzigingen in de sociale zekerheid op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid spelen daarbij een belangrijke rol. Gevolg van deze ontwikkelingen in de sociale zekerheid is dat de financiële schadelast ten gevolg van ziekte en arbeidsongeschiktheid van een collectieve verantwoordelijkheid meer en meer een verantwoordelijkheid voor de werkgever is geworden. Mede tegen deze achtergrond is de vraag gerezen of de verplichte inschakeling van gecertificeerde arbodiensten nog wel in alle gevallen het geëigende middel is om te bereiken dat in de onderneming een adequaat arbeidsomstandighedenbeleid wordt gevoerd. De praktijk laat zien dat de verplichte inschakeling van arbodiensten vooral onder werkgevers weerstand oproept. Daarnaast blijkt dat er ook onder werknemers onvrede is over het functioneren van arbodiensten. Een ander punt betreft de behoefte aan maatwerk, bijvoorbeeld in de vorm van gespecialiseerde dienstverlening. Niet elke arbodienst is hiervoor voldoende toegerust. Meer keuzevrijheid Ontwikkelingen zoals hiervoor geschetst, vragen naar het oordeel van de raad om aanpassing van de bestaande regeling van arbodienstverlening. Hij acht het van belang dat de keuzevrijheid van ondernemingen wordt vergroot, met inachtneming van Europeesrechtelijke verplichtingen. De adviesaanvraag van 4 april 2003 bevat voorstellen tot aanpassing van het bestaande stelsel. Deze voorstellen voorzien in de introductie van deelcertificaten voor preventiediensten en verzuimdiensten. Ondernemingen kunnen er dan voor kiezen een dergelijke dienst in te schakelen dan wel een arbodienst, die zowel op het gebied van preventie als op het gebied van verzuimbegeleiding ondersteuning biedt. Volgens het kabinet wordt het zo gemakkelijker voor nieuwe aanbieders om de markt te betreden. Alternatief model van arbodienstverlening De raad wijst het kabinetsvoorstel voor de introductie van deelcertificaten voor preventie en verzuimbegeleiding af. Niet alleen worden daarmee onvoldoende mogelijkheden voor maatwerk gecreëerd, ook stimuleert het in onvoldoende mate de dialoog tussen werkgever en werknemers over het te voeren arbeidsomstandighedenbeleid. De raad kiest voor een model dat de dialoog tussen werkgever(s) en werknemers over het te voeren arbeidsomstandighedenbeleid stimuleert en maatwerk mogelijk maakt. Het model dat de raad voorstaat, gaat ervan uit dat werkgevers en hun werknemers in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij hun arbodienstverlening organiseren. Het model kent de volgende kernelementen: 1 ondernemingen krijgen de mogelijkheid van alternatieve arbodienstverlening (opting out) indien daartoe in de onderneming of op brancheniveau afspraken worden gemaakt; 8
10 SAMENVATTING 2 indien geen afspraken worden gemaakt, dient de werkgever een arbodienst in te schakelen; 3 het bestaan van de onder 1 genoemde afspraken wordt alleen procedureel getoetst; 4 de onder 1 genoemde afspraken kennen een maximale geldigheidsduur van vijf jaar; daarna kan een nieuwe periode volgen; 5 de aldus herziene regeling van arbodienstverlening dient na een periode van vijf jaar te worden geëvalueerd. De onder 1 bedoelde afspraken kunnen worden gemaakt op het niveau van de onderneming of op brancheniveau. Afspraken op brancheniveau worden gemaakt op het niveau van CAO-partijen. Deze afspraken kunnen uitmonden in een protocol of convenant. Gelet op het feit dat het model van alternatieve arbodienstverlening meer maatwerk beoogt te bieden, ligt het in de rede dat bij het maken van afspraken op brancheniveau ruimte wordt geboden aan mogelijke wensen van individuele ondernemingen. Op ondernemingsniveau is het aantal werknemers bepalend voor de wijze waarop afspraken over alternatieve arbodienstverlening kunnen worden gemaakt: voor ondernemingen met 50 of meer werknemers geldt dat de werkgever en de ondernemingsraad (OR) afspraken kunnen maken. Partijen dienen overeenstemming te bereiken over de alternatieve arbodienstverlening. Daartoe dient de Arbowet te worden aangepast; voor ondernemingen met tussen de 10 en 50 werknemers kunnen de werkgever en de personeelsvertegenwoordiging (pvt) afspraken maken. Hierover dient eveneens overeenstemming te bestaan. Is er geen pvt, dan kan de werkgever met de personeelsvergadering tot overeenstemming komen; in ondernemingen met minder dan 10 werknemers waarin geen pvt is ingesteld, kan de werkgever, na overleg te hebben gevoerd met de belanghebbende werknemers, besluiten tot alternatieve arbodienstverlening. Kent de onderneming een pvt, dan is opting out mogelijk nadat de werkgever hiermee tot overeenstemming is gekomen. Toetsing van afspraken over alternatieve arbodienstverlening vindt plaats door de Arbeidsinspectie (AI), in het kader van het reguliere inspectiebeleid. Volgens de Kaderrichtlijn moeten de lidstaten bepalen welke deskundigheidseisen gelden ten aanzien van de arbodienstverlening op het gebied van preventie. In Nederland zijn deze eisen als het ware verpakt in de verplichte inschakeling van gecertificeerde arbodiensten. Om gecertificeerd te kunnen worden moet een arbodienst namelijk beschikken over de aanwezigheid van vier deskundigheden op het hoogste niveau: de bedrijfsarts, de arbeidshygiënist, de veiligheidskundige en de arbeids- en organisatiedeskundige. Niet is wettelijk vastgelegd welke deskundigheden bij welke vorm van arbodienstverlening vereist zijn. De raad gaat ervan uit dat in de wetgeving kan worden volstaan met een procedurele uitwerking van het deskundigheidsniveau. Daarbij heeft hij voorkeur voor een variant waar- 9
11 SAMENVATTING bij ingeval van opting out ten minste één deskundige van het hoogste niveau wordt ingeschakeld. Deze deskundige zou betrokken moeten worden bij het opstellen en toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e). Gezien het vereiste opleidingsniveau moet deze deskundige in staat worden geacht te beoordelen of inschakeling van andere kerndeskundigen vereist is voor het opstellen en toetsen van een adequate ri&e. Een dergelijke regeling maakt het mogelijk de inschakeling van deskundigen en hun deskundigheidsniveau af te stemmen op de aard van de arboproblematiek in de onderneming. In het geschetste model dragen ondernemingen die kiezen voor opting out, zelf de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de deskundige ondersteuning op arboterrein. Het is dan de verantwoordelijkheid van de werkgever om in samenspraak met zijn werknemers een integrale aanpak van het arbo- en verzuimbeleid te realiseren. Hiertoe kunnen zij afspraken maken die hun vertaling krijgen in de contracten met ingeschakelde deskundigen. Het ligt in de rede dat er bij het maken van afspraken over het inschakelen van deskundigen voor de verzuimbegeleiding gewaakt wordt voor onnodige medicalisering. Bij het bewaken van de samenhang tussen de onderdelen van het arbobeleid in de onderneming kan een rol weggelegd zijn voor een werknemer in de onderneming die belast is met beleidsontwikkeling en uitvoerende taken ten aanzien van mogelijke risico s in het bedrijf en de bescherming daartegen. Enkele leden van de raad 1 : op hoofdlijnen eens met introductie deelcertificaten Enkele leden van de raad kunnen zich op hoofdlijnen vinden in het kabinetsvoorstel voor de introductie van deelcertificaten. Zij kiezen daarbij voor certificering van afzonderlijke deskundigen in plaats van deelcertificaten voor preventie en voor verzuimbegeleiding. Daarbij hebben zij zich laten leiden door de volgende uitgangspunten: het stelsel dient consistent te zijn met Europese regelgeving; er dient recht te worden gedaan aan de toegenomen financiële verantwoordelijkheden van werkgevers voor ziekte en arbeidsongeschiktheid en daarmee voor het arbobeleid; werkgevers moeten worden gestimuleerd en uitgenodigd een toegesneden arbobeleid te voeren; zij moeten meer keuzevrijheid krijgen bij de inkoop van arbodienstverlening; gestimuleerd moet worden dat meer partijen zich op de markt van arbodienstverlening begeven met het oog op een hogere kwaliteit en meer maatwerk; het stelsel mag geen wijziging brengen in de bestaande medezeggenschapswetgeving; het stelsel dient eenvoudig, toegankelijk en begrijpelijk te zijn en geen extra administratieve lasten te genereren. Deze leden merken op dat de werkgever verantwoordelijk is voor het voeren van het arbobeleid, waarbij hij samenwerkt met de werknemers. Conform de Kaderrichtlijn moet des- 1 De ondernemersleden benoemd door MKB-Nederland. 10
12 SAMENVATTING kundige ondersteuning op het gebied van preventie worden verleend door de eigen werknemers, tenzij hiervoor onvoldoende mogelijkheden zijn. Dat betekent dat de werkgever een of meer werknemers aanwijst voor de uitvoering van preventieve activiteiten. Wat het wettelijk te bepalen deskundigheidsniveau betreft, menen deze leden van de raad dat kan worden aangesloten bij het niveau van de bedrijfshulpverlening. Ten aanzien van de verzuimtaken menen zij dat alleen wanneer de werkgever de noodzakelijke deskundige ondersteuning niet intern kan organiseren, deze extern moet worden ingehuurd. Werkgevers moeten een grote mate van vrijheid krijgen ten aanzien van de inkoop van deskundigheid. Zij moeten ervoor kunnen kiezen desgewenst bij meer dan één aanbieder te kunnen inkopen. Om tegemoet te komen aan de wens van werkgevers voor meer maatwerk en kwaliteit van arbodienstverlening, is het volgens deze leden noodzakelijk dat het mogelijk wordt gemaakt dat meerdere partijen onderdelen of geïntegreerde pakketten van arbodiensten kunnen aanbieden. Toenemende concurrentie zal naar verwachting partijen uitdagen innovatieve diensten te ontwikkelen op het terrein van arbodienstverlening. Brancheorganisaties kunnen in dit model een cruciale rol spelen. Niet alleen krijgen zij een taak in het bewaken van de transparantie van de markt en het verstrekken van informatie en voorlichting ten behoeve van hun leden, ook zal de rol van brancheorganisaties als contractpartij voor mantelcontracten en als organisator van verzuimloketten verder toenemen. Naar het oordeel van deze leden van de raad blijft de werkgever primair verantwoordelijk voor het bewaken van de relatie tussen preventie- en verzuimtaken. Reactie op overige kabinetsvoorstellen Behalve het voorstel tot invoering van deelcertificaten voor preventie en verzuimbegeleiding heeft het kabinet de raad nog enkele andere voorstellen voorgelegd. De in-hoofdzaak-bepaling De raad is het eens met het kabinetsvoorstel de zogeheten in-hoofdzaak-bepaling in het Arbobesluit te schrappen. Op grond van deze bepaling moeten gecertificeerde arbodiensten zich in hoofdzaak met arbodienstverlening bezighouden. Het schrappen van de bepaling maakt het mogelijk dat bijvoorbeeld verzekeraars en reïntegratiebedrijven arbodiensten aanbieden; dit mag echter niet leiden tot aantasting van de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de deskundige bijstand. Verlichting ri&e voor kleine bedrijven Volgens de Kaderrichtlijn moet de ri&e met de nodige deskundigheid worden opgesteld. Voor een werkgever met slechts enkele werknemers is het thans een wezenlijk knelpunt dat deze enkele honderden euro s moet betalen voor de wettelijk voorgeschreven toets door een arbodienst. De raad is het eens met het kabinet dat op dit punt een verlichting 11
13 SAMENVATTING voor kleine bedrijven nodig is. Daartoe zou in de arboregelgeving moeten worden bepaald dat partijen op brancheniveau bevoegd zijn een regeling over de ri&e overeen te komen. Bij gebruik van deze standaardregeling is een toets door de arbodienst dan niet nodig. De raad acht het gewenst dat deze regeling gaat gelden voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers. Daarmee wordt aangesloten bij de in de Wet op de ondernemingsraden gestelde grens waaronder de instelling van een personeelsvertegenwoordiging facultatief is. De raad acht het verder van belang dat een eventueel tot stand te brengen standaard-ri&e voldoende is toegesneden op de specifieke bedrijfsuitoefening. Dat kan betekenen dat in een branche meerdere standaard-ri&e s worden opgesteld. Rangorde arbodienstverlening Om tegemoet te komen aan het arrest van het Europese Hof zal in de Nederlandse wetgeving een duidelijke rangorde moeten worden aangebracht voor de organisatie van de beschermings- en preventieactiviteiten. Voor de situatie dat een onderneming een beroep doet op een gecertificeerde arbodienst, kan het aangeven van een rangorde alleen effect sorteren indien een onderneming mogelijkheden heeft voor integrale interne arbodienstverlening (interne arbodienst). Uitgaande van het huidige stelsel kan het effect evenwel ruimer zijn als de definitie van een interne dienst wordt versoepeld. Uitgaande van een gewijzigd stelsel van arbodienstverlening, acht de raad het gewenst dat de vraag of een bedrijf mogelijkheden voor interne arbodienstverlening heeft, wordt beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden per bedrijf. Het zou aan werkgever en werknemers gezamenlijk moeten worden overgelaten gemotiveerd de vraag te beantwoorden waarom interne arbodienstverlening in de desbetreffende situatie niet mogelijk is. In het kader van het reguliere inspectiebeleid van de AI kan hierop worden getoetst. Een mogelijke uitwerking hiervan zou kunnen behelzen dat een bedrijf een werknemer aanwijst die belast is met het bewaken van de ontwikkeling van preventietaken en met de coördinatie van de verschillende onderdelen van het arbobeleid. Mogelijk zou in kleinere ondernemingen de werkgever deze taak zelf kunnen vervullen. 12
14 1 Inleiding Adviesaanvraag Op 4 april 2003 heeft staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Sociaal-Economische Raad advies gevraagd over de verplichte deskundige ondersteuning van werkgevers bij hun arbeidsomstandigheden- en verzuimaanpak 1. In de adviesaanvraag geeft het (toenmalige) kabinet aan dat een breed geheel aan overwegingen en ontwikkelingen aanleiding vormt voor het bezien van de vormgeving van deskundige ondersteuning van werkgevers. Het doet in dit verband een tweetal voorstellen. Het eerste strekt tot invoering van deelcertificaten voor arbodienstverlening. Het tweede voorstel voorziet in een verlichting van de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e) voor kleine ondernemingen. Het kabinet legt de raad hierover een aantal gerichte vragen voor. Uitspraak Europese Hof van Justitie Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft Nederland op 22 mei 2003 in gebreke gesteld voor de wijze waarop de Kaderrichtlijn betreffende veiligheid en gezondheid op het werk (hierna: de Kaderrichtlijn) is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris van SZW de raad op 15 juli 2003 enkele voornemens voorgelegd tot aanpassing van de arbeidsomstandighedenwetgeving 2. De staatssecretaris vraagt de raad deze voornemens te betrekken bij zijn advisering over de voorstellen in de adviesaanvraag van 4 april Voorzover dit niet in een kort tijdsbestek mogelijk zou zijn, verzoekt hij voorrang te geven aan hetgeen nodig is voor de implementatie van het arrest. Zoals ook naar voren komt in de brief van 15 juli 2003, hangen de daarin opgenomen kabinetsvoornemens nauw samen met de voorstellen uit de adviesaanvraag. Ook bij de adviesvoorbereiding is gebleken dat de voorstellen uit de adviesaanvraag en uit de brief in onderlinge samenhang dienen te worden beoordeeld. Daarbij is ervoor gekozen die beoordeling te baseren op een meer algemene visie op de verdeling van de verantwoordelijkheden van de diverse actoren voor het arbeidsomstandighedenbeleid in de onderneming. Voorbereiding van het advies Het ontwerpadvies is voorbereid door de Commissie Arbodienstverlening (ADV) die de raad hiervoor heeft ingesteld. De samenstelling van deze commissie is opgenomen in bijlage 3. 1 De adviesaanvraag is als bijlage 1 opgenomen bij dit advies. 2 De brief van de staatssecretaris van SZW van 15 juli 2003 is als bijlage 2 bij het advies gevoegd. 13
15 INLEIDING Bij de adviesvoorbereiding heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad voor Werk en Inkomen (RWI), die op 4 april 2003 eveneens om advies is gevraagd. De vraagstelling aan de RWI heeft betrekking op de aspecten in verband met zijn taak rond de vormgeving van de reïntegratiemarkt. De RWI is via een waarnemer betrokken geweest bij de werkzaamheden van de Commissie ADV. Het advies van de RWI is vastgesteld in zijn vergadering van 19 februari 2004 en als bijlage 5 gevoegd bij dit advies. De raad heeft het advies vastgesteld in zijn vergadering van 20 februari Het verslag van deze vergadering is op te vragen bij het secretariaat van de raad. Na vaststelling is het ook via de website van de SER te raadplegen ( Opbouw advies Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de kabinetsvoorstellen uit de adviesaanvraag van 4 april 2003 weergegeven. Hoofdstuk 3 bevat een weergave van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie en de kabinetsvoornemens naar aanleiding van deze uitspraak. De context van de advisering over arbodienstverlening vormt het onderwerp van hoofdstuk 4, waarna het advies wordt afgesloten met de standpuntbepaling van de raad (hoofdstuk 5). 14
16 2 De adviesaanvraag van 4 april Inleiding Onder het motto Arbodienstverlening: aansturen op vraag presenteert het kabinet in de adviesaanvraag van 4 april 2003 een aantal voorstellen op het gebied van de verplichte deskundige ondersteuning van werkgevers bij hun arbeidsomstandigheden- en verzuimaanpak. Volgens het kabinet zijn er goede redenen om te bezien hoe de vormgeving van deze ondersteuning kan worden verbeterd. Dit hoofdstuk bevat een verkorte weergave van de adviesaanvraag. Het kabinet plaatst zijn voorstellen voor aanpassing van de huidige regeling voor arbodienstverlening (zie kader) in het kader van de omslag op het gebied van de ziekteverzuimbegeleiding. Huidige regelgeving verplichte ondersteuning door arbodiensten Op grond van de Arbowet 1998 zijn werkgevers verplicht zich bij hun arbo- en verzuimbeleid te laten ondersteunen door een gecertificeerde arbodienst (binnen het bedrijf dan wel extern via de markt) voor ten minste de volgende vijf taken: 1 de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e); 2 de begeleiding van zieke werknemers; 3 het vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO); 4 het arbeidsomstandighedenspreekuur; 5 de (eventuele) aanstellingskeuring. De ri&e en het PAGO vloeien voort uit de Kaderrichtlijn betreffende de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk (EG 89/391), waarbij de nationale wetgever het niveau van deskundigheid van de ondersteuning dient te bepalen. De ondersteuning bij verzuimbegeleiding door een arbodienst is ingevoerd in 1994 bij de gedeeltelijke invoering van de loondoorbetalingsplicht van werkgevers bij ziekteverzuim. Achtergrond hiervan is de wenselijkheid van advisering over ziekteverzuim van een werknemer door een onafhankelijke medisch deskundige ter bescherming van zowel werknemer als werkgever. Met de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter (WVP, 2002) is de wijze waarop de werkgever de arbodienst moet betrekken bij de verzuimbegeleiding nader uitgewerkt in de arbeidsongeschikheidswet- en regelgeving. Het spreekuur moet de werknemer individueel toegang geven tot deskundig advies over arbeid en gezondheid. Het opnemen van de aanstellingskeuring moet de naleving van de regels voor keuring verzekeren. Om voor certificering in aanmerking te komen, moeten arbodiensten een dienstenpakket leveren dat op alle vijf vermelde taken van de werkgever betrekking heeft. In het huidige stelsel worden geen deelcertificaten aan 15
17 DE ADVIESAANVRAAG VAN 4 APRIL 2003 arbodiensten verstrekt. Aan arbodiensten wordt bovendien de eis gesteld dat zij kennis hebben van alle vier kerndisciplines binnen de arbodienstverlening en professionals (op het hoogste niveau) in huis hebben: de bedrijfsarts, de arbeidshygiënist, de veiligheidskundige en de arbeid- en organisatiedeskundige. Werkgevers die per week niet meer dan 40 uur betaalde arbeid laten verrichten, moeten wel een ri&e opstellen maar zijn vrijgesteld van de verplichting zich daarbij te laten bijstaan door een arbodienst. Voor de eis dat een arbodienst een volledig pakket moet kunnen aanbieden (geen deelcertificaten), is gekozen vanwege het verwachte hoge niveau van deskundigheid, de eenvoud voor werkgevers en de koppeling tussen preventie en verzuimbegeleiding. De totstandkoming van wetgeving (TZ/Arbo) leidde tot een situatie waarin de verantwoordelijkheid voor ziekteverzuimbegeleiding werd overgeheveld van de bedrijfsvereniging naar de werkgever. Vanaf 1996 betrof dit een deel van de werkgevers; vanaf 1998 betrof het alle werkgevers. Deze omslag heeft er de laatste jaren toe geleid dat werkgevers of werkgeverscombinaties meer en meer bewust producten afnemen van arbodiensten en een meer gevarieerd totaalpakket inkopen. Volgens het kabinet blijft deze ontwikkeling echter vooral in het kleinbedrijf nog achter. Deze, maar ook andere ontwikkelingen leiden volgens het kabinet tot veranderingen die ook de plaatsbepaling van arbodiensten beïnvloeden. In dit verband wordt gewezen op de bevordering van de arbo(kennis)infrastructuur, de totstandkoming van sectorale arboconvenanten en nieuwe wetgeving (SUWI, WVP). Deze wetgeving bevat een uitbreiding van de werkgeversverantwoordelijkheid voor reïntegratie van werknemers. Het kabinet acht het dan ook passend stil te staan bij de vraag of de structuur van de noodzakelijke deskundige ondersteuning werkgevers voldoende mogelijkheden biedt die verantwoordelijkheid waar te maken. Het kabinet acht het wenselijk dat de lijn van versterking van verantwoordelijkheden én mogelijkheden van werkgevers, alsmede van de demedicalisering van de verzuimaanpak, wordt doorgetrokken. Dit mede in het perspectief van de noodzakelijke vernieuwing van het stelsel van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Het kabinet verwacht dat meer vraagsturing door werkgevers zal leiden tot verbetering van kwaliteit en variëteit van het aanbod van arbodienstverlening en tot meer draagvlak onder werkgevers voor de verplichtstelling van deskundige bijstand. Het kabinet verwacht hiervan uiteindelijk een verdere versterking van de inspanningen op het vlak van preventie en ziekteverzuim en beperking van de instroom in de WAO. 2.2 Redenen voor beleidsaanpassing In de adviesaanvraag noemt het kabinet een aantal redenen voor de beleidsaanpassing die het voorstelt. Deze worden hieronder samengevat weergeven. 16
18 DE ADVIESAANVRAAG VAN 4 APRIL 2003 Het kabinet meent ten eerste dat de verplichte inschakeling van een arbodienst door werkgevers, met name bij MKB-bedrijven, niet van harte gaat. Veelgehoorde kritiek betreft de ontoereikende kennis over (branche)specifieke productieprocessen in relatie tot arbeidsomstandigheden. Gevolg van een gebrek aan vertrouwen van werkgevers in de arbodienstverlening is dat werkgevers vaak volstaan met het afsluiten van een minimaal contract met een arbodienst, waarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting. Het kabinet wijst erop dat kwaliteitsverhoging van de kant van de arbodiensten alléén, geen remedie is voor het doorbreken van de vicieuze cirkel en voor een meer vraaggestuurde ontwikkeling. Kwaliteit van het resultaat is immers goeddeels afhankelijk van de kwaliteit van de relatie, waarin ook de werkgever zijn deel van het werk moet doen. Een tweede reden voor beleidsaanpassing betreft de uitbreiding van de werkgeversverantwoordelijkheid voor reïntegratie (de Wet SUWI). Vanaf 2003 blijft de werkgever, zolang er een dienstverband is, verantwoordelijk voor de reïntegratie ook indien er in het eigen bedrijf geen mogelijkheden meer zijn. Volgens het kabinet past hierbij ook een vergroting van de vrijheid om deskundige bijstand te organiseren. Een derde reden is volgens het kabinet, dat de markt voor arbodienstverlening thans tamelijk gesloten is, gezien de aanwezigheid van vijf grote combinaties en de afwezigheid van nieuwe toetreders. Een afzonderlijke aanleiding tot discussie betreft de deskundige ondersteuning bij risicoinventarisatie en -evaluatie in kleine bedrijven. Als uitgangspunt voor een mogelijke beleidsaanpassing stelt het kabinet dat het wenst vast te houden aan het principe van de verplichte deskundige ondersteuning op alle vijf voor de werkgever genoemde taken (zie paragraaf 2.1). Ook wil het kabinet niet tornen aan het kwaliteitsniveau van die ondersteuning; professionals blijven dus geboden. Wel wil het bezien of deze verplichting kan worden vormgegeven op een wijze die meer ruimte geeft aan varianten. Uitgangspunt bij de uitwerking is een zo groot mogelijke keuzevrijheid van de werkgever bij de inkoop en de organisatie van de deskundige ondersteuning (vraagsturing), om de weerstand tegen de opgedrongen aanpak te verminderen. 2.3 Kabinetsvoorstellen Invoering van deelcertificaten Het kabinet stelt voor te komen tot meer marktwerking op het terrein van arbodienstverlening. Dat kan worden bereikt door de invoering van deelcertificaten; hierdoor hoeven nieuwe toetreders, waaronder mogelijkerwijs de reïntegratiebedrijven (RIB s), verzekeraars en brancheorganisaties, niet (meteen) in staat te zijn het hele pakket diensten te leveren. Hierbij wordt opgemerkt dat vanwege voor de hand liggende combinaties van taken waarschijnlijk drie typen diensten kunnen ontstaan: geïntegreerde diensten, diensten die zich specialiseren in preventie en diensten die zich specialiseren in reïntegratie. 17
19 DE ADVIESAANVRAAG VAN 4 APRIL 2003 Het kabinet vraagt in dit verband speciaal aandacht voor de koppeling tussen preventie en verzuimbegeleiding, die door de invoering van deelcertificaten minder vanzelfsprekend wordt dan bij geïntegreerde dienstverlening door één aanbieder. Het kabinet oppert de mogelijkheid om informatie-uitwisseling tussen verschillende dienstverleners binnen een bedrijf te verlangen. Gekoppeld aan de mogelijke invoering van deelcertificaten stelt het kabinet voor de bepaling in het Arbobesluit te schrappen dat externe arbodiensten zich in hoofdzaak bezig moeten houden met arbodienstverlening. Dit is noodzakelijk om RIB s en verzekeraars in staat te stellen met gecombineerde dienstverlening de markt te betreden en bestaande arbodiensten in staat te stellen hun dienstenpakket te verbreden. Naar verwachting van het kabinet zal dit de gewenste kwalitatieve concurrentie op de arbomarkt doen toenemen. Vrije beroepsbeoefenaars Het kabinet heeft ook de mogelijkheid bezien om werkgevers in staat te stellen zich te laten bijstaan door zelfstandig werkende kerndeskundigen (vrije beroepsbeoefenaars). De wet zou dan voor ieder van de vijf taken van de werkgever moeten aangeven welke deskundigen hierin kunnen voorzien. Het kabinet concludeert na afweging echter, dat aan deze mogelijkheid meer nadelen dan voordelen zijn verbonden. Een belangrijk bezwaar is dat vrije vestiging van bedrijfsartsen zou kunnen leiden tot een groter tekort aan deskundigen in dienst van organisaties, en tot een breuk in de ontwikkeling naar demedicalisering van de verzuimproblematiek. Bovendien zouden hiermee het niveau van de dienstverlening en de handhaving van de professionele maatstaven een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep worden. Er is een kans dat dit leidt tot zeer uiteenlopende praktijken. Voor de Arbeidsinspectie betekent dit bovendien een verzwaring van haar handhavingstaak. Ten slotte zal het vergroten van de transparantie van de arbomarkt worden bemoeilijkt. Adviesaanvraag, p. 15 e.v. Met betrekking tot de brancheorganisaties constateert het kabinet, dat deze een nuttige rol vervullen bij de organisatie van de arbodienstverlening voor met name het MKB. Het kabinet acht het echter vanwege de beoogde keuzevrijheid van werkgevers onnodig en ongewenst dat brancheorganisaties formeel de rol van opdrachtgever zouden krijgen. Het kabinet is afwegend van oordeel dat het voor de verdere ontwikkeling van de arbodienstverlening van belang is dat de mogelijkheden voor vraagsturing worden vergroot. De invoering van de mogelijkheid van deelcertificaten voor arbodienstverlening, in combinatie met het schrappen van de in hoofdzaak-bepaling is volgens het kabinet thans een noodzakelijke stap. Het verruimen van de keuzemogelijkheden voor werkgevers zal 18
20 DE ADVIESAANVRAAG VAN 4 APRIL 2003 volgens het kabinet ook bijdragen aan het verminderen van het opgedrongen karakter van de arbodienstverlening. Verlichting ri&e kleine bedrijven Verder stelt het kabinet een beleidsaanpassing voor ten aanzien van de ri&e in de kleinste bedrijven. De weerstand van kleine bedrijven tegen de ri&e-verplichting wordt mede veroorzaakt door de hoge kosten hiervan. Deze vloeien vooral voort uit het verplichte bezoek dat een arbodienst aan een bedrijf dient af te leggen en het vereiste deskundigheidsniveau van arbodiensten. De verplichting tot een schriftelijke ri&e, opgesteld met de nodige deskundigheid, vloeit voort uit Europese regelgeving. Het kabinet beschouwt het als een wezenlijk knelpunt dat een werkgever met meer dan één werknemer enkele honderden euro s moet betalen voor de wettelijk verplichte toets door de arbodienst. Kostenverhogende factoren zijn de vrijwel absolute eis van bedrijfsbezoek bij het toetsen van elke ri&e en de betrokkenheid van álle kerndeskundigen in persoon van de arbodienst. De huidige regelgeving stelt werkgevers die ten hoogste 40 uur arbeid laten verrichten, reeds vrij van de verplichting hun ri&e door een arbodienst te laten toetsen. Het kabinet stelt voorop dat vereenvoudiging van de preventieve aanpak door de ri&e dient plaats te vinden door het faciliteren van de arbo- en verzuimaanpak van kleine werkgevers. De gedachte gaat uit naar een grens waaronder deze verlichting geldt, te weten voor werkgevers: in hoogrisicosectoren met meer dan 40 en ten hoogste 200 uur arbeid per week; in overige sectoren met meer dan 40 en ten hoogste 400 uur arbeid per week. Het kabinet onderscheidt drie mogelijke denkrichtingen bij het brengen van verlichting ten opzichte van de huidige situatie. De eerste mogelijkheid is het verlichten van de ri&e-toets in de certificeringsregeling door het laten vervallen van de eis van bedrijfsbezoek bij het toetsen van elke afzonderlijke ri&e en door het introduceren van de mogelijkheid tot het inschakelen van middelbaar veiligheidskundigen in dienst en onder verantwoordelijkheid van de arbodienst. Een ruimere bovengrens waaronder deze verlichting geldt, acht het kabinet overigens denkbaar. De tweede mogelijkheid is om in de arboregelgeving te bepalen dat CAO-partijen bevoegd zijn een regeling over de ri&e-toets voor kleine bedrijven overeen te komen (driekwartdwingend recht). De toets op de ri&e door de arbodienst voor bedrijven waarvoor geen CAO geldt blijft dan in stand. Het kabinet oppert twee mogelijke manieren van vormgeving van zo n CAO-regeling: a de werkgever (of een van zijn werknemers) wordt zelf deskundig door middel van het volgen van een cursus, of b de werkgever kan worden verplicht een bij CAO vastgestelde standaard-ri&e in te vullen en te vertalen naar een plan van aanpak. 19
21 DE ADVIESAANVRAAG VAN 4 APRIL 2003 De derde mogelijkheid is extern georganiseerde preventiedienstverlening specifiek voor het kleine bedrijfsleven toe te staan. Het kabinet acht het echter de vraag of dergelijke preventiediensten commercieel levensvatbaar zijn. Het kabinet geeft de voorkeur aan de tweede optie, variant b, de mogelijkheid van standaard-ri&e s bij CAO. Bij gebruik daarvan is de ri&e-toets door de arbodienst niet nodig. De besparingen van het introduceren van standaard-ri&e s in de sfeer van de administratieve lasten worden in deze variant geraamd op 28 miljoen euro 1. Verder acht het kabinet het noodzakelijk dat binnen de certificatieregeling van arbodiensten meer maatvoering voor de kleine werkgevers wordt toegepast. Een verlichting van de ri&e-toets acht het kabinet aangewezen, ook bij de keuze voor de tweede optie onder b. 1 Hierbij wordt verwezen naar het rapport Administratieve lasten Arbowet- en regelgeving, opgesteld in opdracht van het ministerie van SZW door Cap Gemini Ernst & Young; Utrecht, mei
22 3 Arrest Europese Hof en kabinetsvoornemens aanpassing arboregelgeving 3.1 Inleiding In februari 1994 heeft Nederland de Europese Commissie geïnformeerd over de wijze waarop ons land de Kaderrichtlijn in de (arbo)wetgeving heeft omgezet. Nadien heeft zich een discussie ontsponnen tussen de Commissie en Nederland over een aantal punten, omdat de Commissie van oordeel was dat ons land de Kaderrichtlijn niet op juiste wijze had geïmplementeerd. Dit betrof niet alleen de omzetting van artikel 7 van de Kaderrichtlijn (inzake beschermings- en preventiediensten) in de arboregelgeving. Ook was er een verschil van mening over de wijze van verwerking in de nationale wetgeving van de toegang tot rapporten en lijsten over ongevallen door met veiligheids- en gezondheidstaken belaste personen, over de raadpleging van werknemersvertegenwoordigers met specifieke arbotaken over arbodocumenten en over het aantal werknemers belast met bedrijfshulpverleningstaken en hun opleiding en uitrusting. Op deze punten is inmiddels de nationale wetgeving aangepast. Ten aanzien van de omzetting van artikel 7, lid 3 van de Kaderrichtlijn (dat interne arbodienstverlening voorop stelt) in de arboregelgeving, constateert de Europese Commissie dat artikel 14 van de Arbowet (dat de deskundige bijstand regelt) geen rangorde voorschrijft tussen de verschillende keuzemogelijkheden. Daardoor beschikt de werkgever over een grote keuzevrijheid tussen een interne en een externe organisatie van beschermings- en preventieactiviteiten tegen beroepsrisico s. De richtlijn laat volgens de Commissie die keuze niet toe. De richtlijn bepaalt dat er tussen de twee mogelijkheden een rangorde is op basis van het criterium van het voorhanden zijn van personeel met de nodige deskundigheid in de onderneming om die activiteiten te verrichten. De Europese Commissie heeft op 15 november 2001 haar bezwaren tegen de wijze waarop Nederland de verplichtingen van artikel 7, lid 3 van de richtlijn 89/391/EEG (de zogenoemde Kaderrichtlijn) in de Nederlandse wetgeving heeft omgezet, voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie. 3.2 Uitspraak Europese Hof In mei 2003 heeft het Europese Hof van Justitie uitspraak gedaan 1. Uit het arrest van het Hof blijkt dat: artikel 7, leden 1 en 3 van de Kaderrichtlijn duidelijk een rangorde aangeven voor de organisatie van beschermings- en preventieactiviteiten in een onderneming. Pas wan- 1 Arrest van het Hof van Justitie van 22 mei Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het Koninkrijk der Nederlanden inzake de niet-nakoming van richtlijn 89/391/EEG; zaak C-441/01. 21
23 ARREST EUROPESE HOF EN KABINETSVOORNEMENS AANPASSING ARBOREGELGEVING neer de mogelijkheden in het bedrijf ontoereikend zijn, mag een werkgever een beroep doen op externe deskundigen; de richtlijn een evenwichtige deelneming beoogt te bevorderen van werkgevers en werknemers aan de beschermings- en preventieactiviteiten. Een nuttig effect van de richtlijn kan volgens het Hof het best worden verzekerd door die activiteiten bij voorrang in het bedrijf te organiseren; het aan de werkgever overlaten van de keuze niet zal bijdragen aan het waarborgen van het nuttige effect van de richtlijn, maar een niet-nakoming van de verplichting tot volledige omzetting van de Kaderrichtlijn oplevert. Het Hof stelt dan ook vast dat Nederland door de wijze van verwerking van de verplichtingen van artikel 7, lid 3 van de Kaderrichtlijn, op dat onderdeel niet heeft voldaan aan zijn verplichting deze richtlijn om te zetten in nationale regelgeving. 3.3 Voornemens tot aanpassing arboregelgeving De staatssecretaris van SZW heeft naar aanleiding van de ingebrekestelling door het Europese Hof van Justitie bij brief van 15 juli 2003 aan de raad aangegeven wat de implicaties hiervan zijn en hoe hij artikel 7 van de Europese Kaderrichtlijn in de Nederlandse arboregelgeving wil verwerken. De staatssecretaris signaleert een tweetal beleidsopgaven als gevolg van het arrest van het Europese Hof. In de eerste plaats zal in de Arbowet een rangorde moeten worden aangebracht terzake van de bijstand bij de ri&e en de overige preventietaken 2. De Kaderrichtlijn heeft geen betrekking op de andere in artikel 14 Arbowet genoemde taken waarbij de werkgever zich volgens de Nederlandse wetgeving moet laten bijstaan. Daarbij tekent de staatssecretaris aan dat het voorstel, zoals verwoord in de adviesaanvraag van 4 april 2003 tot splitsing van de certificering, de opvolging van het arrest in zoverre eenvoudiger maakt, dat in de gevallen waarin interne bijstand is vereist, het niet noodzakelijkerwijs hoeft te gaan om volledige, geïntegreerde arbodienstverlening. In de tweede plaats zal de deskundigheid voor de bijstand bij de hiervoor genoemde overige preventietaken moeten worden geregeld. Overwegingen en uitgangspunten In zijn nadere overwegingen over de vormgeving van de verwerking van de uitspraak van het Europese Hof komt het kabinet tot de conclusie dat het Nederlandse arbeidsomstandighedenbeleid aan effect kan winnen wanneer de prikkel tot het opnemen van bedrijfsinterne verantwoordelijkheid kan worden vergroot. Volgens het kabinet verdient het arrest 2 Het betreft hier (in elk geval) twee onderdelen van de in artikel 14, lid 3 genoemde taken, waarvoor geen bijstand van een arbodienst is verplicht gesteld, te weten onderdeel e.: adviseren en samenwerken met de OR, de personeelsvertegenwoordiging of de belanghebbende werknemers inzake de maatregelen gericht op het arbeidsomstandighedenbeleid en f.: de uitvoering van of de medewerking aan de maatregelen als bedoeld onder e. 22
24 ARREST EUROPESE HOF EN KABINETSVOORNEMENS AANPASSING ARBOREGELGEVING niet alleen opvolging omdat het moet, maar ook omdat het als impuls kan dienen om het Nederlandse beleid langs deze weg verder te versterken. Daarbij hanteert het kabinet twee uitgangspunten: Conform de gemaakte keus bij de oorspronkelijke implementatie van de richtlijn, zal ook bij de thans in te zetten implementatie van het arrest worden uitgegaan van het hoogste deskundigheidsniveau van de dienstverlening met de mogelijkheid van maatwerk per bedrijf onder die hoogste verantwoordelijkheid. Bij het construeren van een oplossing zal de beleidsvrijheid van werkgevers en werknemers zoveel mogelijk moeten worden gerespecteerd en zullen waar mogelijk administratieve lasten moeten worden vermeden Aanpassing artikel 14 Arbowet Op basis van de nadere overwegingen en genoemde uitgangspunten stelt de staatssecretaris voor door middel van twee wijzigingen in artikel 14 Arbowet vorm en inhoud te geven aan de door het arrest vereiste aanpassing. Daarbij blijven de voorstellen, gedaan in de adviesaanvraag van 4 april, onverkort geldig. In de eerste plaats zal in artikel 14 Arbowet worden voorgeschreven dat de bijstand aan de werkgever verleend wordt door eigen werknemers, tenzij de mogelijkheden in het bedrijf onvoldoende zijn. Deze bepaling heeft betrekking op alle taken op het terrein van het preventiebeleid. De regeling van de eisen van de deskundigheid voor de bijstand bij de ri&e zal gehandhaafd blijven. De zinsnede tenzij de mogelijkheden in het bedrijf onvoldoende zijn, zal nader worden uitgewerkt in een beleidsregel. Deze beleidsregel zou als volgt geformuleerd kunnen worden: a er is sprake van onvoldoende mogelijkheden als de voorgeschreven deskundige bijstand, gelet op de omvang en risicoklasse van het bedrijf, zodanig van omvang is dat het instellen van een interne dienst de bedrijfsbelangen onevenredig zou belasten; b bij een nader te bepalen bedrijfsgrootte en nader te bepalen risicoklasse worden de mogelijkheden in het bedrijf voldoende geacht. In de tweede plaats zal voor de bepaling van de deskundigheid van aan te wijzen werknemers voor de overige preventieve taken worden voorzien in een bepaling overeenkomstig het vijfde lid van artikel 14 Arbowet, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de aangewezen werknemers wat deskundigheid, ervaring en aantal betreft moeten voldoen 3. 3 Dit wijzigingsvoorstel vraagt volgens de staatssecretaris ook om een nadere regeling van de rangorde intern / extern. Dit lijkt hem echter geen probleem te zijn omdat het vrijwel altijd mogelijk zal zijn intern een of meer medewerkers te belasten met specifieke taken in het preventiebeleid. Wel zal nader bepaald moeten worden in welke gevallen de werkgever geen werknemer hoeft aan te wijzen omdat hij de taken zelf verricht. Daarbij kan worden gedacht aan een werkgever met minder dan 15 werknemers. Dit criterium sluit aan bij dat van artikel 15 lid 4 Arbowet terzake van de bijstand door bedrijfshulpverleners. Voorts zal moeten worden bepaald dat externe bijstand dient te worden ingeschakeld indien de deskundigheid niet in het bedrijf voorhanden is. 23
25 ARREST EUROPESE HOF EN KABINETSVOORNEMENS AANPASSING ARBOREGELGEVING Ook deze bepaling wordt nader uitgewerkt in een beleidsregel. Een dergelijke beleidsregel zou kunnen bepalen dat in de ri&e vastgelegd wordt welke deskundigheid bij welke taken en in welke omvang nodig is. Aangezien de richtlijn verlangt dat de bepaling van het vereiste deskundigheidsniveau handhaafbaar is, is het voornemen om in de beoogde beleidsregel te bepalen dat het advies van de deskundige dienst maatgevend is. Door de voorgenomen bepaling krijgen de bestaande bepalingen in de Arbowet die betrekking hebben op de organisatie van het preventiebeleid in bedrijven een meer expliciet karakter, aldus de staatssecretaris Procedure De staatssecretaris wijst er in de aanvullende brief op dat Nederland gehouden is in het belang van een uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht onverwijld de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van het Europese Hof. De staatssecretaris acht het voor de hand liggend dat een noodzakelijke wetswijziging voortvloeiend uit het arrest van het Hof wordt gecombineerd met een wetswijziging als bedoeld in de adviesaanvraag van 4 april. Dit mag er echter niet toe leiden dat de implementatie van het arrest wordt vertraagd. Voorzover een gecombineerde advisering niet binnen een kort tijdsbestek mogelijk zou zijn, verzoekt de staatssecretaris aan de advisering over de voorstellen van de implementatie van het arrest voorrang te geven. 24
26 4 Context advisering 4.1 Inleiding De adviesaanvraag bevat beschouwingen over ontwikkelingen en achtergronden die het kabinet heeft betrokken bij zijn voorstellen voor aanpassing van de verplichte deskundige ondersteuning van werkgevers bij hun arbeidsomstandigheden- en verzuimaanpak. In aanvulling hierop heeft de raad in het kader van de adviesvoorbereiding een aantal thema s op het terrein van arbodienstverlening nader verkend. De neerslag hiervan is als bijlage 4 achter het advies opgenomen (Analyse arbodienstverlening). Ter verheldering van de context van het vraagstuk van de arbodienstverlening, volgt hierna een korte weergave van enkele relevante thema s. In dat kader plaatst de raad ook enkele kanttekeningen bij de overwegingen van het kabinet die ten grondslag liggen aan de kabinetsvoorstellen. 4.2 Historische achtergrond arbodienstverlening De arbeidsomstandighedenwetgeving kent een lange geschiedenis. In de eerste decennia van de vorige eeuw bestond de regelgeving uit bepalingen verspreid over een aantal wetten inzake de veiligheid en de gezondheid van werknemers. Onder meer de toenemende industrialisatie en technologische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen leidden in de loop van de vorige eeuw tot discussie over modernisering van de veiligheidswetgeving. De Arbeidsomstandighedenwet die in 1983 in werking trad vormde hiervan een voorlopig sluitstuk. Deze bevatte voorschriften ten aanzien van de bedrijfsgezondheidszorg en de veiligheidszorg, op grond waarvan grote werkgevers verplicht waren een bedrijfsgezondheidsdienst, een veiligheidsdienst of een veiligheidskundige aan zich te binden. Een van de mogelijkheden om aan deze verplichtingen te voldoen, bestond uit het instellen van een arbodienst, al dan niet gezamenlijk met andere werkgevers. De voor alle werkgevers verplichte inschakeling van deskundige ondersteuning door arbodiensten dateert uit Deze maakte onderdeel uit van de wijziging van de Arbowet die toen plaatshad. De wetswijziging strekte er in de eerste plaats toe uitvoering te geven aan de Europese Kaderrichtlijn. De Kaderrichtlijn beoogt de algemene bepalingen en maatregelen die de lidstaten vaststellen om de veiligheid, gezondheid en het welzijn van werknemers op het werk te verzekeren, op een minimumniveau te harmoniseren. In de tweede plaats werd met de wetswijziging beoogd uitvoering te geven aan een motie van de Tweede Kamer 1. In de motie had de Tweede Kamer de regering verzocht in het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn en in samenhang met de introductie 1 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 31 (motie Beijlen-Geerts). 25
27 CONTEXT ADVISERING van de verplichte loondoorbetaling bij ziekte, te komen tot een verplichting voor de werkgever een vorm van bedrijfsgezondheidszorg beschikbaar te stellen aan alle werknemers. Aanleiding tot de motie was het toen in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Terugdringing Ziekteverzuim (TZ), dat erin voorzag de eerste zes weken van het ziekteverzuim voor rekening van de werkgever te brengen. Dientengevolge zou de bemoeienis van de verzekeringsgeneeskundige zorg zoals die in het kader van de Ziektewet (ZW) door de toenmalige bedrijfsverenigingen werd geleverd afnemen. Als complement van de vergroting van de financiële verantwoordelijkheid van de werkgever gedurende de eerste ziekteweken (Wet TZ), werd met de bovengenoemde wijziging van de Arbowet de verplichting voor de werkgever tot het voeren van een verzuimbeleid geïntroduceerd. Dit betekende een verbreding van de benadering in de Arbowet. Om te bereiken dat het verzuimbeleid stevig zou worden verankerd in de beleidsvoering van de arbeidsorganisatie, was voorzien in de verplichting voor de werkgever zich bij de verzuimbegeleiding te laten ondersteunen door een gecertificeerde deskundige dienst. 4.3 De verplichte inschakeling van deskundige ondersteuning door arbodiensten Regeling in de Arbowet De Arbeidsomstandighedenwet zoals deze thans luidt, bepaalt dat werkgevers zich bij hun arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst voor in elk geval de volgende taken: a het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e), waaronder mede begrepen het toetsen ervan en het adviseren daaromtrent; b de bijstand en de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten; c het uitvoeren van een vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO); d het houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur; e het uitvoeren van de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten. Aan arbodiensten worden door middel van certificering eisen gesteld ten aanzien van onder meer beschikbare deskundigheid en organisatie. Om voor certificering in aanmerking te komen, dient een arbodienst te beschikken over vier kerndisciplines op het hoogste niveau (bedrijfsarts, arbeidshygiënist, veiligheidskundige, en arbeids- en organisatiedeskundige). De wet laat het aan de werkgever over of deze hiervoor gebruik maakt van een interne of een externe arbodienst. De verplichting tot inschakeling van deskundige ondersteuning door arbodiensten laat de mogelijkheid open dat werkgevers hiervoor een beroep doen op meer dan één dienst. Voor de verzuimbegeleiding dient de werkgever een contract met een zekere duur af te sluiten. Deze aansluitplicht moet waarborgen dat vaststaat welke arts wordt geraad- 26
28 CONTEXT ADVISERING pleegd wanneer de werkgever en de verzuimende werknemer van mening verschillen over de geschiktheid tot werken. De ri&e, de PAGO en de aanstellingskeuring kunnen als losse dienst worden afgenomen bij een (gecertificeerde) arbodienst naar keuze. Dit behoeft niet dezelfde te zijn als de arbodienst die de werkgever heeft gecontracteerd voor de verzuimbegeleiding. Verplichtingen voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Met de hierboven samengevat weergegeven regeling van arbodienstverlening is onder meer beoogd uitvoering te geven aan voorschriften van de Kaderrichtlijn. In dat verband is van belang dat de Kaderrichtlijn zich in het bijzonder richt op de preventieve kant van het arbeidsomstandighedenbeleid. Zij bevat geen bepalingen over verplichte inschakeling van deskundige ondersteuning bij verzuimbegeleiding. Onderstaand kader bevat een verkorte weergave van relevante bepalingen van de Kaderrichtlijn. Relevante bepalingen Kaderrichtlijn De Kaderrichtlijn verlangt onder meer dat de nationale wetgever voorschrijft dat de werkgever een of meer werknemers aanwijst die zich met de activiteiten op het gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico s in het bedrijf zullen bezighouden. Indien de mogelijkheden in het bedrijf onvoldoende zijn om deze beschermingsen preventieactiviteiten te organiseren, moet de werkgever een beroep doen op deskundigen (personen of diensten) van buiten het bedrijf. In alle gevallen moeten de aangewezen werknemers over de nodige capaciteiten en middelen beschikken. Daarnaast moeten de geraadpleegde personen of diensten van buitenaf de nodige bekwaamheden hebben en over de nodige personele en professionele middelen beschikken. Verder moeten de aangewezen werknemers en de geraadpleegde personen van buitenaf voldoende in aantal zijn om de beschermings- en preventieactiviteiten op zich te nemen, afhankelijk van de grootte van het bedrijf en/of de risico s waaraan de werknemers zijn blootgesteld. Voor de bovengenoemde beschermings- en preventieactiviteiten wordt gezorgd door een of meer werknemers, door een enkele dienst of door verschillende diensten. Deze moeten voorzover nodig samenwerken. De lidstaten bepalen welke capaciteiten en welke bekwaamheden zoals hierboven bedoeld nodig zijn. Vastgesteld kan worden dat de verplichting tot inschakeling van deskundige ondersteuning bij de ri&e (zie Regeling in de Arbowet, onderdeel a) en het PAGO (onderdeel c) voortvloeit uit de Kaderrichtlijn. Volgens de richtlijn dient de nationale wetgever ook het niveau van de vereiste deskundigheid te bepalen. Dit laatste geldt voor alle preventietaken, dus ook voor de taken waarvoor de inschakeling van deskundige ondersteuning niet wettelijk verplicht is. 27
29 CONTEXT ADVISERING Ten aanzien van de organisatie van de deskundige ondersteuning bij preventietaken schrijft de richtlijn voor dat deze ondersteuning primair intern dient plaats te vinden en indien dit onmogelijk is extern, zo heeft het Europese Hof in mei 2003 vastgesteld. De in de Arbowet opgenomen verplichting tot deskundige ondersteuning bij de verzuimbegeleiding (onderdeel b), bij het arbeidsomstandighedenspreekuur (onderdeel d) en bij aanstellingskeuring (onderdeel e) heeft zoals ook in de adviesaanvraag wordt beschreven uitsluitend een nationale achtergrond. 4.4 Certificering arbodiensten Vanaf de invoering van de verplichte aansluiting in 1994 is certificering van arbodiensten ingevoerd. De reden daarvan was dat het erkenningsinstrument (gerelateerd aan een getalscriterium) dat tot die tijd werd gehanteerd voor deskundige diensten (met name bedrijfsgezondheidsdiensten), niet uitvoerbaar werd geacht nu de verplichting zich zou gaan uitstrekken tot alle bedrijven. De basis voor certificering is gelegen in artikel 14 lid 3 van de Arbowet. Artikel 2.7 van de Arbeidsomstandighedenregeling 2 bepaalt waaraan een certificeringsinstelling dient te voldoen. Dit betreft onder meer de criteria van het Reglement Certificatie Arbodiensten van 17 februari 1998 van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten (SBCA). Daarnaast moet op grond van het reglement de certificeringsinstelling zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (RvA). De certificeringseisen zijn opgenomen in de Richtlijn Arbodiensten en het Reglement Certificatie Arbodiensten. Bij de beoordeling in het kader van de certificering worden alleen de verplichte taken van arbodiensten betrokken. In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft over de periode 1998 tot 2001 een evaluatieonderzoek plaatsgevonden van de certificering van arbodiensten 3. Certificering levert volgens de onderzoekers een beperkte bijdrage aan de kwaliteit van dienstverlening. De reden daarvan is dat aspecten van de kwaliteit van de arbozorg zoals klantgerichtheid, praktische bruikbaarheid, open communicatie, maatwerk en integrale dienstverlening niet in de certificering aan bod komen. Positief is evenwel het systeemdenken waartoe arbodiensten worden gedwongen. Certificeringseisen hebben zeker een functie gehad bij het stimuleren van het kwaliteitsdenken. Er is volgens de onderzoekers echter alle reden om nu naar een systematiek te zoeken die de kwaliteit van arbozorg op een hoger plan brengt. Uit het onderzoek bleek ook dat werknemers sterke twijfels hebben over de onafhankelijkheid van arbodiensten. Werknemers wensen daarom expliciete regels en toezicht. 2 Ministeriële regeling ter uitvoering van bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en enige andere wetten gestelde regels. 3 Certificering Arbodiensten; Verslag van een evaluatie. Onderzoek verricht in opdracht van het ministerie van SZW door IVA Tilburg, juni
30 CONTEXT ADVISERING Daarbij hoort een stelsel van certificering en onafhankelijke uitvoering ervan, bij voorkeur door de overheid. Werkgevers vinden volgens het onderzoek dat een verplichte afname van arbozorg zo minimaal mogelijk moet zijn; bedrijven kunnen zelf beter bepalen wat nodig is. In een stelsel waarin een dienstenpakket in onderhandelingen wordt vastgesteld zijn arbodiensten beter in staat zich te specialiseren en hun sterke punten te bewijzen. Certificering door de overheid past daarin niet en de voorkeur wordt gegeven aan een systeem waarin de markt de eisen bepaalt. Op grond van de resultaten van het evaluatieonderzoek worden drie mogelijke oplossingsrichtingen geadviseerd: 1 Een beperkte verandering binnen de bestaande Richtlijn Arbodiensten en het nader bezien van de verificatiepunten, bijvoorbeeld door ze in de toelichting op te nemen. 2 Vervanging van de richtlijn door productspecificaties en de verplichting een kwaliteitssysteem te hebben. Meer vrijheid in de wijze waarop producten worden ingevuld mits voldaan wordt aan de specificaties. 3 De eisen aan de arbodienst overlaten aan de markt. In een reactie aan de Tweede Kamer 4 op de resultaten van het onderzoek wijst de toenmalige staatssecretaris van SZW er onder meer op dat: De kwaliteit van dienstverlening niet alleen afhankelijk is van de deskundigheid van de arbodienst, maar ook van het samenspel met klanten, de werkgever en werknemers. Certificering alleen kan nooit een adequate oplossing bieden. De werkgever is uiteindelijk verantwoordelijk voor arbeidsomstandigheden en voor een daarbij passende vraag naar arbodienstverlening. Er reden is de kritiek op certificering enigszins te nuanceren daar deze deels lijkt voort te komen uit te hoge verwachtingen over de effectiviteit van het instrument. Door de verplichte certificering is bereikt dat beunhazen weinig of geen kans hebben gekregen. Een standpunt over de voorgestelde mogelijke oplossingsrichtingen neemt de staatssecretaris in zijn reactie (nog) niet in. 4.5 Arbodienstverlening en medezeggenschap De Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet) legt in artikel 3 op de werkgever de verplichting een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid te voeren. Ten aanzien van de uitvoering daarvan voegt artikel 12 daaraan toe dat de werkgever en de werknemers daarbij samenwerken. 4 Brief van 10 oktober 2001 aan de Tweede Kamer. 29
31 CONTEXT ADVISERING Aan de ondernemingsraad (OR) zijn vanuit verschillende wettelijke invalshoeken rechten en bevoegdheden toegekend met betrekking tot arbeidsomstandigheden in het algemeen en de arbodienstverlening in het bijzonder. Het gaat in dit verband om de Wet op de ondernemingsraden (WOR), de Arbowet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. De vormen waarin de betrokkenheid van de OR 5 zich op dit gebied kan manifesteren zijn overleg, informatie, initiatief, advies, instemming en overeenstemming. 4.6 De markt voor arbodienstverlening Sinds het begin van de verplichte ondersteuning door arbodiensten in 1994 heeft een toenemend aantal werkgevers een contract gesloten met een arbodienst. In 2000 heeft 98 procent van de werkgevers een interne of externe arbodienst. In het midden van de jaren negentig bedroeg het aantal arbodiensten ruim 200. Sindsdien is het aantal aanbieders op de arbomarkt sterk gedaald. In 1998 waren dit er 148 en inmiddels telt de markt voor arbodienstverlening 92 aanbieders. Daarvan zijn 50 externe diensten en 42 interne diensten. De eerste arbodiensten kwamen voornamelijk voort uit bestaande bedrijfsgezondheidsdiensten. Aanvankelijk was de arbomarkt als geheel een verliesmarkt waarbij sprake was van sterke prijsconcurrentie. De afname van het aantal aanbieders is het gevolg van een concurrentieslag waarin een groot aantal arbodiensten geheel of gedeeltelijk ten onder ging dan wel bij fusies of overnames betrokken was. De indruk bestaat dat de certificatie en een zekere schaarste in de vier disciplines waarover de arbodienst dient te beschikken, een concentratie van arbodiensten extra in de hand hebben gewerkt. Via fusies, overnames en netwerkvorming is de markt thans in overgrote mate geconcentreerd bij vijf grote arbodiensten, waarvan er vier gelieerd zijn met een verzekeringsconcern. Deze vijf arbodiensten zijn samen verantwoordelijk voor circa 80 procent van de arbo-omzet en zij hebben bijna 90 procent van de verzorgde werknemers onder hun hoede. Sinds 1994 is het totale personeelsbestand van arbodiensten vrijwel verdubbeld tot bijna volledig bezette arbeidsplaatsen in Ook is het personeelsbestand procentueel van samenstelling veranderd. Te constateren valt dat het aandeel bedrijfs- en overige artsen in het personeelsbestand in de loop der jaren licht is gedaald, tot een vijfde (20 procent). Verder zijn er medewerkers gekomen voor overige medische en paramedische (hulp)taken en verzuimrapporteurs voor huisbezoek bij verzuim. Het aandeel van administratief en overig personeel is 50 procent. 5 Voor de personeelsvertegenwoordiging is in de WOR geregeld dat de werkgever instemming nodig heeft voor een besluit met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. 30
32 CONTEXT ADVISERING Door de jaren heen werden gemiddeld ongeveer 3200 werknemers verzorgd door één bedrijfsarts (fte). Het aantal verzorgde werknemers per fte voor de overige voor arbodiensten verplichte kerndisciplines ligt boven de Er zijn duidelijke verschillen waar te nemen tussen externe en interne arbodiensten wat de inzet van personeel betreft. Externe arbodiensten hebben bijvoorbeeld meer administratief en overig personeel dan interne arbodiensten. In de adviesaanvraag wordt onder meer als argument voor een wijziging van het stelsel gehanteerd de geslotenheid van de arbomarkt waardoor nieuwe toetreders moeilijk toegang tot deze markt hebben. Hierbij kan echter worden aangetekend dat een vergelijking van de overzichten van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten van januari 2002 en van medio 2003 laat zien dat er sinds 1 januari 2002 zeven nieuwe arbodiensten zijn gecertificeerd, waardoor het totale aantal externe diensten thans 50 bedraagt. Voorts is nog een aantal certificatietrajecten lopende. Het door de staatssecretaris gehanteerde argument van een gesloten markt lijkt dan ook enigermate te moeten worden genuanceerd. Naast de grote spelers op de markt van arbodienstverlening kunnen kennelijk ook nieuwe arbodiensten toetreden. De afname van diensten op de arbomarkt De investeringen van bedrijven in arbeidsomstandigheden beperken zich niet tot uitgaven aan arbodiensten. Deze investeringen laten zich indelen in een drietal categorieën: uitgaven aan arbodiensten; uitgaven aan andere adviesinstellingen voor arbodienstverlening; uitgaven aan personeel of materiaal met het oog op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Ten aanzien van de uitgaven van bedrijven aan andere adviesinstellingen voor arbodienstverlening, wordt opgemerkt dat in 2001 door 13 procent van de bedrijven diensten zijn ingekocht bijvoorbeeld in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding buiten een arbodienst om. Dit is een toename ten opzichte van 1999 (7 procent) en 2000 (11 procent). Dit percentage wordt voornamelijk bepaald door de kleine en middelgrote bedrijven. De uitgaven van bedrijven aan personeel of materieel met het oog op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, laten zich lastig vaststellen. Er zijn indicaties dat dit een substantieel deel van de investeringen van bedrijven in arbeidsomstandigheden betreft. Werkgevers met een getoetste ri&e Sinds 1998 is het percentage bedrijven met een getoetste ri&e gestaag gegroeid. Inmiddels beschikt 71 procent van de bedrijven over een door een arbodienst getoetste ri&e. Dit relatief lage percentage wordt sterk bepaald door de bedrijven met minder dan 10 werknemers, die bijna 80 procent uitmaken van het totale bedrijvenbestand. Hierbij zij opgemerkt dat werkgevers met ten hoogste 40 uur arbeid per week als regel buiten beschouwing zijn gelaten vanwege de zeer grote bestandsvervuiling. 31
33 CONTEXT ADVISERING Vermelding verdient verder dat thans 7 procent van de bedrijven beschikt over een (nog) niet getoetste ri&e. Daarmee komt het percentage bedrijven met een ri&e, al dan niet getoetst, op 78. Contractvormen Uit een inventarisatie van contracten blijkt dat steeds vaker sprake is van een basisvoorziening of basiscontract waarnaast de werkgever naar behoefte producten kan inkopen. Naar de aard van de afgesloten contracten waren volgens de Sociale Nota 2001 nog het meest gangbaar: abonnementen, maatwerkcontracten en verrichtingencontracten. Volgens arbodiensten is deze laatste vorm van contract een afnemend verschijnsel. Aansturing van arbodiensten vindt in toenemende mate plaats door het afsluiten van zogeheten Service Level Agreements. Inmiddels maakt ongeveer een kwart van de werkgevers gerichte afspraken met de arbodienst over de dienstverlening. De inhoud van contracten blijkt aan verandering onderhevig te zijn. Inmiddels hebben de arbodiensten de contracten aangepast aan de vereisten die de Wet verbetering poortwachter stelt. In de contracten zijn afspraken opgenomen over de termijnen waarbinnen de arbodienst bepaalde activiteiten onderneemt. Inmiddels zijn prestatiecontracten in opkomst. Daarbij spreken bedrijven met hun arbodienst prestatie-indicatoren af waarop zij kunnen worden afgerekend, soms ook letterlijk, in de zin dat de klant betaalt conform het niveau van gerealiseerde service van de arbodienst. Het zijn vooral de grote bedrijven die interesse hebben in prestatiecontracten. Alle prestatiecontracten gaan uit van een te behalen doel: een gewenst verzuimpercentage dat de werkgever en de arbodienst haalbaar lijkt. In enkele gevallen zijn er ook afspraken over een daling van het aantal bedrijfsongevallen. Behalve over de doelstelling worden in alle prestatiecontracten ook afspraken opgenomen over de inzet van de arbodienst respectievelijk de werkgever. Bij prestatiecontracten worden in beginsel financiële consequenties (bonus of malus) verbonden aan het al dan niet behalen van de doelstelling. Overstappen Bedrijven hebben de mogelijkheid desgewenst over te stappen naar een andere arbodienst. De meeste contracten lopen standaard voor een termijn van één jaar met stilzwijgende verlenging. Grotere bedrijven hebben soms een langere periode afgesproken. Dit geldt ook voor bedrijven die een prestatiecontract hebben afgesproken. Het overstappen naar een andere arbodienst komt nog weinig voor, zij het dat de belangstelling daarvoor wel toeneemt. Zo dacht in 1998 vijf procent van de werkgevers over een wisseling, tegen dertien procent in Niet bekend is in hoeverre de met een overstap gemoeide kosten werkgevers ervan weerhoudt van arbodienst te wisselen. 32
34 CONTEXT ADVISERING 4.7 De kwaliteit van arbodienstverlening 6 Sedert de invoering van de verplichte aansluiting bij arbodiensten zijn en worden met de nodige regelmaat onderzoeken gedaan naar de mate van tevredenheid over de geleverde arbodienstverlening. De onderzoeken vinden plaats zowel onder werkgevers en bedrijven als onder werknemers respectievelijk werknemersvertegenwoordigingen. Gegevens over werkgevers zijn onder meer te ontlenen aan het SZW-werkgeverspanel, waarvan (voorzover bekend) over de periode en rapporten verschenen zijn. Verder wordt met een zekere regelmaat door Heliview marketingservices onderzoek gedaan waarvan laatstelijk een aantal gegevens in mei 2003 in het tijdschrift Arbo is gepubliceerd 7 en is, laatstelijk over 2001, de Arbodienstenmonitor verschenen. Deze monitor bevat in opdracht van de Branche Organisatie Arbodiensten (BOA) verzamelde onderzoeksgegevens van de onderzoeksinstellingen MarketConcern en Intomart. De waarderingsgegevens aan werknemerszijde worden kenbaar vanaf 1998 met de toen geïntroduceerde Meldlijn Arbodiensten van de FNV. Deze leidt tot een in juli 1998 gepresenteerd eindrapport. Daarna is de Arboklachtenlijn bij de Helpdesk van het Breed Platform Verzekerden en Werk (BPV&W) ondergebracht. Door het platform zijn over de jaren 2001 en 2002 rapportages uitgebracht. Bij de Geschillencommissie Arbodiensten van de BOA kunnen klachten over arbodiensten worden ingediend door werkgevers, werknemers en medezeggenschapsorganen. De uitspraken van deze geschillencommissie geven een indicatie van de aard van de klachten. De in de analyse betrokken onderzoeken bevestigen, zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde, de in de adviesaanvraag geconstateerde kritiek op arbodiensten. Zo blijkt op vrijwel alle onderdelen van arbodienstverlening de waardering (van werkgevers) in de afgelopen jaren te zijn afgenomen. Blijkens recent onderzoek evenwel denken werkgevers in 2003 positiever over arbodienstverlening door arbodiensten dan in De onderzoeken bevestigen verder niet zozeer de klacht dat de aansluitplicht bij één type dienst als een te dwingend keurslijf wordt ervaren, als wel dat deze verplichte aansluiting geen of althans een onvoldoende meetbaar effect heeft, bijvoorbeeld op het terugdringen van het ziekteverzuim. Een van de mogelijke oorzaken daarvan is de ook in de adviesaanvraag gesignaleerde kritiek dat arbodiensten in onvoldoende mate beschikken over kennis van branchespecifieke productieprocessen en de daarmee samenhangende arbeidsomstandigheden en werksoorten. Overigens kan wel worden geconstateerd dat het percentage werkgevers dat effect ziet van de inschakeling van een arbodienst de laatste jaren sterk is gegroeid. 6 De nadere aanduiding van de in deze paragaaf genoemde onderzoeken en rapporten is te vinden in hfst. 6 van de Analyse arbodienstverlening (Bijlage 4 bij dit advies). 7 Inmiddels zijn ook onderzoeksgegevens over 2003 te vinden op de website van Heliview. 33
35 CONTEXT ADVISERING Uit de onderzoeken komt een vrij opvallend verschil naar voren in waardering tussen interne en externe arbodiensten. Te constateren valt dat interne arbodiensten, althans aan werknemerszijde (ondernemingsraden), hoger gewaardeerd worden dan externe arbodiensten. In de werkgeverspeilingen is kennelijk geen onderscheid gemaakt tussen interne en externe arbodienstverlening, zodat in dat opzicht geen goede vergelijking mogelijk is. In de vergelijking interne versus externe arbodienstverlening komt uit de analyse nog een aantal mogelijk relevante verschillen naar voren: er is sprake van een verschil in personeelsintensiteit (interne arbodiensten beschikken vooral over méér (para)medisch hulppersoneel, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen en over minder administratief personeel, in vergelijking met externe arbodiensten); er is sprake van een verschil in uitgaven per werknemer (bij bedrijven met een interne arbodienst wordt beduidend meer aan arbodienstverlening per werknemer uitgegeven); bij een aantal onderzochte bedrijven met een interne arbodienst (het onderzoek beperkte zich overigens slechts tot enkele grote bedrijven) ligt het ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidspercentage onder het landelijk gemiddelde. Wat het onderdeel preventie betreft, verdient verder vermelding dat als gevolg van de TZ- Arbowetgeving (1994) veel veiligheidsdiensten hebben opgehouden te bestaan, waardoor van oudsher intern georganiseerde preventietaken moesten worden uitbesteed. Preventie en verzuimbegeleiding behoren sindsdien tot het werkterrein van veelal externe arbodiensten. De toegenomen aandacht voor verzuimbegeleiding, mede ingegeven door opeenvolgende wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving, lijkt in een aantal gevallen de aandacht voor een adequaat preventiebeleid te overschaduwen. 4.8 Samenwerking en afstemming Sinds de introductie van de verplichte deskundige ondersteuning door een arbodienst is, mede in het licht van het toegenomen belang dat algemeen wordt gehecht aan preventie en verzuimbeleid, van diverse zijden gewezen op de noodzaak van samenwerking en afstemming binnen arbodiensten en met andere actoren. In dit verband wordt in de analyse gewezen op eerdere uitspraken van de raad in de SERadviezen Werken aan arbeidsgeschiktheid 8 en Sociale zekerheid en gezondheidszorg 9. Te constateren valt dat ondanks de gestelde diagnosen en lopend beleid zich nog uiteenlopende knelpunten voordoen in de samenwerking en afstemming tussen de zorgsector en de arbocuratieve zorg. Uit de literatuur blijkt dat de beoogde arbocuratieve samenwerking moeilijk op gang komt en dat de in de SER-advisering geschetste knelpunten nog steeds actueel zijn. 8 SER-advies Werken aan arbeidsgeschiktheid. Voorstellen WAO-beleid; publicatienr. 02/05, Den Haag SER-advies Sociale zekerheid en gezondheidszorg; publicatienr. 98/13, Den Haag
36 CONTEXT ADVISERING Dit spitst zich onder meer toe op de tekortschietende onderlinge relatie tussen bedrijfsarts en huisarts. Meer in het algemeen is het beeld dat in de medische sector schade als gevolg van ziekteverzuim niet of onvoldoende als een deel van de ziekteschade wordt beschouwd. Ook is er een onvoldoende aanbod van gezondheidszorg die gericht is op een snelle terugkeer in het arbeidsproces. Verder is de bestaande kennisinfrastructuur te weinig vraaggericht en is er onvoldoende praktische kennis beschikbaar voor de actoren die betrokken zijn bij preventie, sociaal medische begeleiding en reïntegratie in geval van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Ook is er sprake van een onvoldoende op de hoogte zijn van de behoeften van werkgevers en werknemers, bedrijfsartsen en andere professionals in de zorg en arbodienstverlening. In de afgelopen jaren zijn diverse stimuleringsmaatregelen genomen, gericht op meer samenwerking tussen de curatieve en sociaal-geneeskundige sector bij sociaal-medische begeleiding. Deze zijn gericht op een integratie van arbocuratieve zorg in de reguliere zorg. Met het oog daarop is een aantal trajecten in gang gezet, zoals de overdracht van specifieke kennis over arbeidsgerelateerde aandoeningen, en de opzet en verdere ontwikkeling van kenniscentra. In de analyse wordt de wenselijkheid benadrukt van het intensiveren van het lopend beleid in het kader van de hier aan de orde zijnde samenwerking en het daadwerkelijk realiseren van het voorgenomen beleid. 4.9 Toekomstige ontwikkelingen Diverse in de nabije toekomst te verwachten ontwikkelingen hebben relevantie voor het vraagstuk van de arbodienstverlening. Daarbij gaat het onder meer om maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de veranderende samenstelling van de beroepsbevolking waarbij sprake is van veroudering en feminisering. In zijn eerdere advisering over bevordering van arbeidsdeelname van ouderen 10 stelde de raad reeds vast dat het arbeidsomstandighedenbeleid van direct belang is voor de positie van oudere werknemers. Wat het toenemend aandeel van vrouwen in de beroepsbevolking betreft, is relevant dat vrouwen thans een hogere kans hebben op arbeidsongeschiktheid dan mannen. Ook te verwachten institutionele veranderingen zijn in dat verband van belang. Zo heeft het kabinet in september 2003 de hoofdlijnen geschetst van de voorgenomen herziening van het stelsel van wettelijke arbeidsongeschiktheidsregelingen. In dat kader is onder meer voorzien in een verdere verlenging van de periode waarin de werkgever verplicht is tot de loondoorbetaling bij ziekte en daarmee ook van een verlenging van de periode van verzuimbegeleiding door de werkgever. Per 1 januari 2004 is de verlenging van de periode 10 SER-advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen, publicatienr. 99/18, Den Haag,
37 CONTEXT ADVISERING van verplichte loondoorbetaling doorgevoerd. Tevens wil het kabinet de toegang tot de WAO beperken tot werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Deze en andere maatregelen zouden ertoe leiden dat de belangen van zowel werkgever als werknemer bij het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid verder worden vergroot. Zij versterken de verantwoordelijkheden op het niveau van de arbeidsorganisatie om ziekte en arbeidsongeschiktheid zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken en om arbeidsgehandicapten in het arbeidsproces te houden. Vermelding verdient verder dat te verwachten is dat ontwikkelingen op het terrein van reïntegratie van arbeidsgehandicapten van invloed zullen zijn op de toekomstige arbodienstverlening. Zo hebben de betrokken actoren er steeds meer belang bij dat de reïntegratiemarkt voldoende aansluit op de verzuimprocessen Internationale vergelijking In het kader van het opstellen van de analyse is getracht na te gaan op welke wijze de andere lidstaten de Kaderrichtlijn 89/391/EEG in hun wetgeving hebben verwerkt, in het bijzonder de ri&e-verplichting en de betrokkenheid van deskundigen respectievelijk deskundige diensten. In opdracht van het ministerie van SZW is door de onderzoeksschool Arbeid, Welzijn, Sociaal-Economisch Bestuur (AWSB) van de universiteit van Utrecht, een onderzoek verricht naar de verwerking van de Kaderrichtlijn 89/391/EEG in nationale wetgevingen. De verzamelde informatie is in hoofdzaak op dit rapport gebaseerd. Daarnaast is gebruikgemaakt van informatie waarover het ministerie van SZW op grond van internationale contacten beschikt, met name over de wijze waarop de door de richtlijn verlangde hiërarchie interne / externe deskundige bijstand is vormgegeven en hoe het niveau van de vereiste deskundigheid is bepaald. In de Analyse arbodienstverlening (zie bijlage 4 bij dit advies) wordt voor de verschillende lidstaten beknopt weergegeven op welke wijze de ri&e-verplichting in de wetgevingen is opgenomen en op welke wijze deskundigen respectievelijk deskundige diensten (aangeduid als Occupational Health and Safety Services) daarbij betrokken dienen te worden. Gepoogd is een beeld te schetsen van de wijze waarop in andere EU-lidstaten vorm en inhoud is gegeven aan de implementatie van de Kaderrichtlijn voorzover relevant in het kader van de onderhavige advisering. Ondanks inspanningen van het ministerie van SZW om de informatie aan te vullen, moet worden geconstateerd dat het overzicht niet een afdoende dekkend beeld geeft omdat de beschikbare vergelijkende onderzoeken vanuit verschillende invalshoeken zijn verricht en de vraagstellingen daarom niet overeenkomen met de specifieke vragen die thans in Nederland aan de orde zijn. Zo is van een groot aantal landen (België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal) niet duidelijk of en zo ja, hoe in de wetgeving de voorrang voor interne boven externe deskundige bijstand is geregeld. 36
38 CONTEXT ADVISERING Verder is het beleid van de Europese Commissie om via informeel en formeel overleg, eventueel uitmondend in een infractieprocedure, lidstaten te bewegen tot een omzetting van richtlijnen in nationale regelgeving die spoort met haar interpretatie daarvan, niet volledig transparant. Af en toe wordt bijvoorbeeld wel, al dan niet publiek, melding gemaakt van een (voornemen tot) formele ingebrekestelling (mede om druk te genereren jegens eventuele andere lidstaten waartegen de commissie vergelijkbare bedenkingen heeft) en wordt ook uit de door het Europese Hof gepubliceerde gedingstukken het nodige duidelijk, maar de Commissie is lang niet altijd genegen het achterste van de tong te laten zien. Mede hierom kunnen de beschreven regelingen in andere lidstaten ook niet zonder meer dienen als gegarandeerde voorbeelden van richtlijn-conformiteit. Immers, niet bekend is of de Europese Commissie deze regelingen ook als zodanig beoordeelt. Meer duidelijkheid hierover zal mogelijk ontstaan nadat de Commissie haar rapport zal hebben gepubliceerd over de implementatie van (onder meer) de Kaderrichtlijn in de lidstaten, waartoe zij op grond van artikel 18, lid 4 van de Kaderrichtlijn gehouden is. De lidstaten die duidelijk een voorrang voor interne deskundigheid in de wetgeving hebben opgenomen, hebben dit in grote lijnen op twee manieren gedaan. De eerste is dat categorieën van bedrijven zijn gedefinieerd op grond van aantal werknemers en risicoklasse die de deskundigheid intern moeten hebben (België, Griekenland, Italië, Spanje). In België, Griekenland en Spanje is daarbij het niveau van de vereiste deskundigheid precies bepaald; in Italië is dat niet het geval, maar het ontbreken van deskundigheidseisen in de Italiaanse wet is in een arrest van het Europese Hof als niet conform aan de richtlijn aangemerkt 11. De tweede is dat een bepaling is opgenomen van de strekking dat de werkgever in de eerste plaats van eigen deskundige werknemers gebruik moet maken (Verenigd Koninkrijk, Zweden). In deze landen is het niveau van de vereiste deskundigheid op wettelijk niveau niet precies bepaald. 11 Arrest van het Hof van Justitie van 15 november Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen de Italiaanse Republiek inzake de niet-nakoming / onvolledige omzetting van richtlijn 89/391/EEG; zaak C-49/00. Jurisprudentie 2001, p. I
39 CONTEXT ADVISERING 38
40 5 Standpunt van de raad 5.1 Inleiding Zoals ook naar voren komt uit de adviesaanvraag en de Analyse arbodienstverlening (zie bijlagen 1 resp. 4 bij dit advies) zijn er diverse redenen en ontwikkelingen die aanleiding vormen opnieuw te kijken naar de regeling van arbodienstverlening zoals deze sinds 1994 in ons land geldt. Tegen die achtergrond staat de raad eerst kort stil bij de belangrijkste redenen voor aanpassing van de regeling (paragraaf 5.2). In paragraaf 5.3 gaat hij vervolgens in op mogelijkheden voor een verruiming van de keuzevrijheid bij arbodienstverlening voor ondernemingen. In de paragrafen 5.4 en 5.5 geeft de raad zijn opvattingen over de voorstellen voor aanpassing van de regeling van arbodienstverlening. Tot slot reageert de raad op de overige vragen die hem voor advies zijn voorgelegd, te weten de in hoofdzaak-bepaling, de verlichting van de ri&e voor kleine bedrijven en de implementatie van de rangorde bij arbodienstverlening naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof (paragraaf 5.6). 5.2 Redenen voor aanpassing regeling arbodienstverlening De raad stelt vast dat aanpassing van de huidige wetgeving inzake arbodienstverlening in elk geval noodzakelijk is om Europeesrechtelijke redenen. Daarnaast zijn er ontwikkelingen in eigen land die vragen om een heroverweging van de regeling van arbodienstverlening. Daarbij spelen met name de volgende elementen en overwegingen een rol. Kaderrichtlijn en Arbowet De Kaderrichtlijn beoogt een verbetering van de veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk te bewerkstelligen. Zij ziet in het bijzonder op de preventieve kant van het arbeidsomstandighedenbeleid, waarbij het gaat om de verbetering van de bescherming van werknemers tegen arbeidsongevallen en de preventie van beroepsrisico s. De opdracht aan de nationale wetgever is de in de richtlijn genoemde verplichtingen voor werkgever en werknemer op het niveau van de onderneming in de nationale wetgeving te implementeren. Werkgevers en werknemers op het niveau van de onderneming worden in de richtlijn gezien als aangrijpingspunt voor de beoogde verbetering van de veiligheid en gezondheid van werknemers op het werk. In lijn hiermee is het algemene uitgangspunt van de Arbowet dat het voeren van een arbeidsomstandighedenbeleid dat behalve preventie ook andere elementen, waaronder verzuimbegeleiding, omvat de verantwoordelijkheid is van de werkgever in samenwerking met zijn werknemers. Daarmee is gekozen voor het leggen van de verantwoordelijkheid voor het voeren van arbobeleid op het niveau van de onderneming. Dit algemene uitgangspunt is neergelegd in artikel 3 Arbowet. Dit artikel bepaalt dat de werkgever een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid voert. De op maat gesneden invulling daar- 39
41 STANDPUNT VAN DE RAAD van laat de wetgever over aan de werkgever, waarbij afstemming dient plaats te vinden met de werknemers(vertegenwoordigers). Voor een aantal activiteiten gaat de Arbowet uit van een verplichte ondersteuning door arbodiensten 1. Volgens de eerder genoemde recente uitspraak van het Europese Hof behoeft de Arbowet aanpassing omdat Nederland in gebreke is gebleven bij de implementatie van artikel 7 van de richtlijn. Deze bepaling schrijft voor dat de werkgever een of meer werknemers dient aan te wijzen die zich bezighouden met de activiteiten op het gebied van de bescherming tegen en de preventie van beroepsrisico s in het bedrijf. Indien de mogelijkheden daarvoor binnen het bedrijf onvoldoende zijn, moet de werkgever een beroep doen op externe deskundigen. Deze rangorde (eerst inschakeling interne deskundigheid, indien onmogelijk dan extern) ontbreekt in de Nederlandse wetgeving. Artikel 14 Arbowet, dat werkgevers thans een vrije keuze laat tussen een interne of een externe arbodienst zonder dat daarbij een rangorde is aangegeven, dient daarom te worden aangepast. Het Europese Hof heeft in zijn uitspraak onder meer overwogen dat de richtlijn blijkens haar considerans mede tot doel heeft een dialoog en een evenwichtige deelneming van werkgevers en werknemers tot stand te brengen met het oog op de vaststelling van de maatregelen die nodig zijn voor de bescherming van de werknemers tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten. De raad stelt vast dat deze gedachte ook is neergelegd in de Arbowet. Zo wijst de wet de werkgever aan als verantwoordelijke voor het arbeidsomstandighedenbeleid en schrijft zij voor dat werkgever en werknemers bij de uitvoering daarvan samenwerken. In dit kader kent zij aan de arbodienst een ondersteunende en adviserende rol toe. Volgens het Hof beoogt de richtlijn echter ook de tenuitvoerlegging van specifieke maatregelen voor de organisatie van bescherming en preventie, in die zin dat de werkgever de activiteiten op het gebied van bescherming en preventie intern moet organiseren indien daarvoor binnen het bedrijf voldoende mogelijkheden zijn. Alleen als dit niet het geval is moet hij een beroep doen op externe deskundigen. Ofschoon de uitspraak van het Europese Hof is toegespitst op de kwestie van de rangorde bij de inschakeling van arbodienstverlening, vestigt zij ook meer in het algemeen de aandacht op de dialoog en evenwichtige deelneming bij veiligheid en gezondheid op het werk tussen werkgevers en werknemers als een van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn. 1 De wettelijk verplichte ondersteuning door een arbodienst geldt voor de volgende taken: a. het verrichten en opstellen van een ri&e; b. de verzuimbegeleiding; c. het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (pago); d. het arbeidsomstandighedenspreekuur; e. de aanstellingskeuring. 40
42 STANDPUNT VAN DE RAAD De verplichte ondersteuning door arbodiensten Noodzaakt de uitspraak van het Europese Hof dus tot aanpassing van de Arbowet, ook in eigen land zijn er ontwikkelingen waardoor discussie is ontstaan over het bestaande stelsel van arbodienstverlening (bij preventie en verzuimbegeleiding) met de verplichte inschakeling van een gecertificeerde arbodienst. Opeenvolgende wijzigingen in de socialezekerheidswetgeving op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid spelen in deze discussie een belangrijke rol. Daarbij zijn de belangen van werkgever en werknemer om zelf adequate inspanningen te leveren ter voorkoming van ziekte en arbeidsongeschiktheid, sterk toegenomen. Deze ontwikkeling is nog niet ten einde. In dat verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de voorgenomen herziening van het wettelijk stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen. Gevolg van de ontwikkelingen in de sociale zekerheid is dat de financiële schadelast ten gevolge van ziekte en arbeidsongeschiktheid van een collectieve verantwoordelijkheid meer en meer is overgegaan naar de verantwoordelijkheid van de werkgever. Daarbij is in discussie gebracht dat een werkgever ook over meer mogelijkheden zou dienen te beschikken om de regeling van de beperking van de schadelast zo in te richten als hij nuttig en wenselijk vindt. Mede vanuit deze achtergrond is de vraag gerezen of de verplichte inschakeling van gecertificeerde arbodiensten nog wel in alle gevallen het meest geëigende middel is om te bereiken dat in de onderneming een adequaat arbeidsomstandighedenbeleid wordt gevoerd. De praktijk laat zien dat de verplichte inschakeling van arbodiensten, vooral onder werkgevers, in belangrijke mate weerstand oproept. Daarnaast blijkt dat er ook onder werknemers onvrede is over het functioneren van arbodiensten. Een ander relevant aspect voor de discussie over arbodienstverlening is de behoefte van ondernemingen aan maatwerk, bijvoorbeeld in de vorm van gespecialiseerde dienstverlening waarvan niet zonder meer mag worden verwacht dat elke arbodienst hiervoor voldoende is toegerust. Dat de verantwoordelijkheid voor het voeren van een arbobeleid op het niveau van de onderneming ligt, blijkt voor betrokkenen niet altijd volledig duidelijk te zijn. Met name werkgevers van kleinere ondernemingen veronderstellen met het afsluiten van een minimaal contract met een gecertificeerde arbodienst aan hun verplichtingen te hebben voldaan. Dit kan zijn oorzaak vinden in het feit dat zij zich niet of in onvoldoende mate realiseren dat zij zelf verantwoordelijk blijven voor het arbobeleid in hun bedrijf en dat de rol van de arbodienst ondersteunend en adviserend van aard is. Ook kan de oorzaak zijn gelegen in de verwachting van de werkgever dat hij niet de voor hem relevante specifieke ondersteuning zal krijgen, omdat de arbodienst niet over de benodigde branchespecifieke kennis beschikt. Overigens impliceert het afsluiten van een minimaal contract niet zonder meer dat er geen sprake is van een adequaat arbeidsomstandighedenbeleid in de onderneming, zeker als wordt bedacht dat naast een dergelijk contract vaak op verrichtingenbasis aanvul- 41
43 STANDPUNT VAN DE RAAD lende arbodienstverlening wordt ingekocht. Ook is het mogelijk dat een minimaal contract wordt afgesloten omdat in het bedrijf zelf de nodige kennis al in huis is. 5.3 Mogelijkheden voor meer keuzevrijheid De hiervoor geschetste ontwikkelingen maken aanpassing van de bestaande regeling van arbodienstverlening naar het oordeel van de raad gewenst. De voorstellen van het kabinet in de adviesaanvraag van 4 april 2003 hebben eveneens betrekking op een aanpassing van het bestaande stelsel, zij het dat het daartoe komt op deels andere overwegingen. Zo wordt in de adviesaanvraag onder meer aangegeven dat de markt voor arbodienstverlening thans tamelijk gesloten is. In het voorgaande hoofdstuk heeft de raad hierbij reeds kanttekeningen geplaatst. Ter stimulering van de marktwerking op het terrein van arbodienstverlening stelt het kabinet de introductie van deelcertificaten voor. Certificering van zelfstandige preventiediensten en verzuimdiensten zal het aldus het kabinet voor nieuwe toetreders gemakkelijker maken om de markt te betreden. Ook kan dit voorstel de drempel voor bedrijven verlagen voor het opzetten en in stand houden van interne deskundigheid. Aan zijn voorstel voor de introductie van deelcertificaten koppelt het kabinet het schrappen van de in hoofdzaak-bepaling in het Arbobesluit. Deze bepaling schrijft voor dat arbodiensten zich in hoofdzaak met arbodienstverlening moeten bezighouden. Vastgesteld kan worden dat, indien aldus het aantal aanbieders op de arbomarkt stijgt, ondernemingen meer keuzemogelijkheden zullen krijgen bij de inschakeling van deskundige bijstand. In de adviesaanvraag vraagt het kabinet daarbij aandacht voor de wenselijkheid van een koppeling tussen preventie en verzuimbegeleiding indien ondernemingen hiervoor aparte diensten inschakelen. Het kabinet oppert hiervoor in dit verband de mogelijkheid om informatie-uitwisseling tussen de verschillende dienstverleners te verlangen. Arbodiensten hebben een adequate infrastructuur om een dergelijke koppeling te realiseren. Dit geldt bijvoorbeeld in de sfeer van de uitwisseling van informatie en gegevens tussen de verschillende disciplines. Bij inschakeling van aparte preventie- en verzuimdiensten is deze koppeling niet zonder meer vanzelfsprekend. Zoals ook in de adviesaanvraag wordt onderkend, kan het gevolg hiervan zijn dat in ondernemingen het directe belang van verzuimaanpak gaat prevaleren boven het preventiebelang, dat eerst op termijn positieve effecten oplevert. De raad meent met het kabinet dat een grotere keuzevrijheid in de arbodienstverlening tot meer maatwerk op ondernemingsniveau kan leiden. Voorts is de raad van oordeel dat het van belang is dat er ook meer kansen ontstaan voor verbetering van de kwaliteit en de variëteit in het aanbod van preventieve activiteiten en van de ziekteverzuimbegeleiding. Een grotere keuzevrijheid in arbodienstverlening zal, bezien tegen de achtergrond 42
44 STANDPUNT VAN DE RAAD van de uitspraak van het Europese Hof, het bovendien gemakkelijker maken preventieve arbodienstverlening bedrijfsintern te organiseren. De raad acht het van belang dat de gewenste koppeling tussen de verschillende disciplines van arbodienstverlening niet langs de weg van het stellen van voorschriften vorm krijgt, maar dat deze een vanzelfsprekend onderdeel zou moeten vormen van het arbobeleid binnen de onderneming, waarvoor, zoals eerder aangegeven, de werkgever in samenspraak met zijn werknemers verantwoordelijkheid draagt. Zoals gezegd wordt ook in de Kaderrichtlijn de aandacht gevraagd voor het belang van een ontwikkeling van de dialoog en van evenwichtige deelneming inzake veiligheid en gezondheid op het werk tussen werkgevers en werknemers. Het spreekt verder vanzelf dat bij aanpassing van de regelgeving voldaan dient te worden aan de voorschriften van de Europese Kaderrichtlijn, waarvan de belangrijkste eisen beschreven zijn in hoofdstuk 4. Het gaat er hierbij met name om dat de arbo-activiteiten primair bedrijfsintern moeten worden georganiseerd en dat het deskundigheidsniveau (capaciteiten en bekwaamheden) voor deze activiteiten bij of krachtens nationale wetgeving is bepaald. Vanuit vorenstaande beschouwingen komt de raad in de navolgende paragrafen 5.4. en 5.5 tot een reactie op de voorstellen van het kabinet ten aanzien van het thans meest wenselijk geachte systeem van arbodienstverlening. 5.4 Keuze voor alternatieve arbodienstverlening Uitgangspunten voor een aanpassing van de regeling inzake arbodienstverlening Naar het oordeel van de raad dient als uitgangspunt te (blijven) gelden dat de verantwoordelijkheid voor een goed arbeidsomstandighedenbeleid ligt bij de werkgever, die dit beleid in samenspraak met zijn werknemers opstelt en uitvoert. Hoewel een dergelijke verantwoordelijkheidstoedeling reeds is verwoord in de huidige Arbowet, blijkt deze boodschap in de praktijk niet altijd goed over te komen. In paragraaf 5.2 is hierop al ingegaan. Een goede regeling op het gebied van arbodienstverlening zou aan de werkgever en zijn werknemers juist voldoende ruimte moeten bieden om daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid te nemen bij het arbeidsomstandighedenbeleid in de onderneming. Het arbeidsomstandighedenbeleid dient verder te zijn ingebed in het totale ondernemingsbeleid. Het is aan werkgever en werknemers op ondernemingsniveau afspraken te maken over het arbeidsomstandighedenbeleid. Daaronder valt, in lijn met de geschetste verantwoordelijkheidstoedeling, naar het oordeel van de raad ook dat werkgever en werknemers op ondernemings- of op brancheniveau afspraken moeten (kunnen) maken over de organisa- 43
45 STANDPUNT VAN DE RAAD tie van en de afstemming binnen de arbodienstverlening. Indien dergelijke afspraken tot stand komen en deze een solide basis bieden voor een adequate arbodienstverlening, behoeft naar het oordeel van de raad niet langer verplicht een integrale arbodienst te worden ingeschakeld voor de benodigde deskundige ondersteuning bij de in artikel 14 Arbowet genoemde taken. Vanuit deze uitgangspunten dient naar het oordeel van de raad een systeem van arbodienstverlening te gelden dat goed toegankelijk is en voldoende keuzevrijheid biedt en waarmee, op basis van afspraken tussen werkgever en werknemers, maatwerk op ondernemingsniveau beter gerealiseerd kan worden dan in het huidige stelsel en op grond van het kabinetsvoorstel het geval is. Het vorenstaande leidt de raad tot afwijzing van het voorstel van het kabinet voor de introductie van deelcertificaten en tot het presenteren van een alternatief model van arbodienstverlening, waarvan de hoofdlijnen in paragraaf worden geschetst. Dit model gaat ervan uit dat werkgevers en hun werknemers in beginsel zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij hun arbodienstverlening organiseren en dat werkgever en werknemers samen goede afspraken maken over een adequaat arbeidsomstandighedenbeleid en de daarbij benodigde inschakeling van arbodeskundigheid. Uiteraard kunnen zij er daarbij voor kiezen dat de diensten worden betrokken van een gecertificeerde arbodienst. Maar zij kunnen ook opteren voor de hierna nader uiteen te zetten alternatieve vorm van arbodienstverlening. Daarmee wordt het initiatief gelegd op het niveau van de onderneming. Ook het voeren van een dialoog over het arbeidsomstandighedenbeleid en het nadenken daarover worden aldus gestimuleerd. Voor ondernemingen waar geen afspraken tot stand komen, blijft de huidige wettelijke verplichting gelden tot inschakeling van een gecertificeerde arbodienst. De bestaande regeling fungeert daarmee feitelijk als basisregeling. Een belangrijk verschil met het kabinetsvoorstel voor de invoering van deelcertificaten is, dat dit alternatieve model de dialoog tussen werkgever en werknemers over het te voeren arbeidsomstandighedenbeleid naar het oordeel van de raad meer stimuleert. Van belang daarbij acht de raad verder de rol die sociale partners op het niveau van de branche of bedrijfstak kunnen vervullen Kernelementen model alternatieve arbodienstverlening (opting out) 1 Ondernemingen krijgen de mogelijkheid van alternatieve arbodienstverlening ten opzichte van het huidige wettelijke systeem van arbodienstverlening (opting out) als daartoe in de desbetreffende onderneming of op het niveau van de branche het gaat hierbij om nevengeschikte mogelijkheden afspraken worden gemaakt. Die afspraken voorzien in het op een andere wijze regelen van een integrale aanpak van het arbo- en verzuimbeleid dan via de thans voorgeschreven ondersteuning door een arbodienst. 44
46 STANDPUNT VAN DE RAAD 2 Als geen afspraken worden gemaakt over opting out geldt de huidige regeling inzake arbodienstverlening, d.w.z. de huidige wettelijke verplichting voor de werkgever zich bij zijn taken in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid deskundig te laten ondersteunen 2, waarbij geldt dat voor een deel daarvan de ondersteuning door een arbodienst is voorgeschreven. 3 Er kan alleen procedureel worden getoetst op het bestaan van afspraken over alternatieve arbodienstverlening op branche- of ondernemingsniveau. Aan deze afspraken worden geen nadere materiële eisen gesteld. 4 Afspraken over alternatieve arbodienstverlening kennen een maximale geldigheidsduur van vijf jaar. Daarna kan een nieuwe periode van alternatieve arbodienstverlening volgen. 5 In de wetgeving wordt een evaluatiemoment terzake van de herziene regeling arbodienstverlening ingebouwd. Een periode van vijf jaar ligt daarbij in de rede. Op basis van de evaluatie zal moeten worden bezien hoe het model in de praktijk functioneert, wat de effecten hiervan zijn voor het arbobeleid in ondernemingen en of naar aanleiding van deze uitkomsten bijstelling van de regeling noodzakelijk is Nadere beschouwing en uitwerking van enkele elementen van het model Basis afspraken alternatieve arbodienstverlening Op het niveau van de onderneming kan voor alternatieve arbodienstverlening worden gekozen door het maken van een desbetreffende afspraak tussen de werkgever en zijn werknemers of het medezeggenschapsorgaan. In de zienswijze van de raad kunnen de afspraken gemaakt worden met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of met de betrokken werknemers in een personeelsvergadering, met dien verstande dat, waar in de onderneming de medezeggenschap is geformaliseerd in de instelling van een OR of een pvt, bij uitsluiting met die organen over de alternatieve arbodienstverlening afspraken dienen te worden gemaakt. De raad heeft hierbij met name laten wegen dat elke onderneming van de mogelijkheid tot alternatieve arbodienstverlening op relatief eenvoudige wijze gebruik moet kunnen maken. Op het niveau van branches of bedrijfstakken is het aan werkgevers- en werknemersorganisaties om afspraken te maken over alternatieve arbodienstverlening. Op dit niveau dient een keuze voor het opting out-model bij voorkeur niet onderwerp te zijn van overleg respectievelijk onderhandeling in het kader van het reguliere CAO-overleg over arbeidsvoorwaarden. Denkbaar is hiervoor een specifiek overleg te organiseren op het niveau van CAO-partijen, dat zou kunnen uitmonden in een protocol of convenant waarin de afspraken ten aanzien van de opting out zijn vastgelegd. In beginsel binden de afspra- 2 De huidige wettelijke regeling dient te worden aangepast naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof (zie ook par ). 45
47 STANDPUNT VAN DE RAAD ken op brancheniveau de ondernemingen die vertegenwoordigd zijn door de partijen die deze afspraken maken. Gelet op het feit dat het model van alternatieve arbodienstverlening meer maatwerk beoogt te bieden, ligt het in de rede dat bij het maken van afspraken op brancheniveau ruimte wordt geboden aan mogelijke wensen van individuele ondernemingen. In dit verband wordt erop gewezen dat met name in de agrarische sector op brancheniveau mantelcontracten met arbodiensten zijn afgesloten. Individuele bedrijven behoeven dan niet zelf iets te regelen maar kunnen indien gewenst gebruikmaken van zo n contract. Nader geconcretiseerd kunnen in de zienswijze van de raad op de navolgende wijzen afspraken over alternatieve arbodienstverlening worden gemaakt. Gelet op de rol van medezeggenschapsorganen bij afspraken op ondernemingsniveau, is in onderstaand kader enige informatie over deze organen in de WOR opgenomen. Wet op de ondernemingsraden (WOR) Instelling van een ondernemingsraad (OR) is verplicht voor ondernemingen met 50 of meer werknemers. In bepaalde gevallen kan ontheffing van de instellingsplicht worden verkregen. Voor ondernemingen met minder dan 50 werknemers kan de ondernemer een personeelsvertegenwoordiging (pvt) instellen. Voor ondernemingen met 10 tot 50 werknemers is een pvt verplicht indien de meerderheid van de werknemers daarom vraagt. Voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers kan de ondernemer op basis van vrijwilligheid een pvt instellen. De personeelsvergadering is voorzien voor ondernemingen met 10 tot 50 werknemers waarvoor geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld. De werkgever is verplicht de werknemers in deze ondernemingen ten minste tweemaal per kalenderjaar in de gelegenheid te stellen gezamenlijk met hem bijeen te komen. Hij is voorts verplicht met de werknemers bijeen te komen, wanneer ten minste een vierde van hen daartoe een met redenen omkleed verzoek doet. (Onder meer) ten aanzien van door de werkgever voorgenomen besluiten tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling op het gebied van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuim of het reïntegratiebeleid voorziet de WOR in het instemmingsrecht van de OR en de pvt. 1 In ondernemingen met 50 of meer werknemers kunnen de werkgever en de ondernemingsraad (OR) afspraken maken over alternatieve arbodienstverlening. Hierover moet overeenstemming bestaan. Deze figuur van de afspraak op basis van overeenstemming, die de Wet op de ondernemingsraden (WOR) niet kent, wordt in de Arbowet geregeld. Voorts kunnen door sociale partners op brancheniveau, bijvoorbeeld indien 46
48 STANDPUNT VAN DE RAAD in de onderneming geen OR aanwezig is, afspraken over alternatieve arbodienstverlening worden gemaakt. 2 In ondernemingen met tien of meer maar minder dan 50 werknemers kunnen de werkgever en de personeelsvertegenwoordiging (pvt) afspraken maken over alternatieve arbodienstverlening. Hierover moet overeenstemming bestaan. Deze figuur van de afspraak op basis van overeenstemming, die de Wet op de ondernemingsraden (WOR) niet kent, wordt in de Arbowet geregeld. Is in de desbetreffende onderneming geen pvt aanwezig, dan kan de werkgever met de personeelsvergadering tot overeenstemming komen over alternatieve arbodienstverlening. Voorts kunnen door sociale partners op brancheniveau afspraken over alternatieve arbodienstverlening worden gemaakt. 3 In ondernemingen met minder dan tien werknemers waarin geen pvt is ingesteld kan de werkgever, na voorafgaand overleg te hebben gevoerd met de belanghebbende werknemers, zonder verdere formaliteiten besluiten tot alternatieve arbodienstverlening 3. Is in deze ondernemingen een pvt ingesteld, dan dienen op ondernemingsniveau de afspraken hiermee te worden gemaakt, op basis van de onder 2. bedoelde overeenstemming. Voorts kunnen voor deze ondernemingen door sociale partners op brancheniveau afspraken over alternatieve arbodienstverlening worden gemaakt. Toetsing van de afspraken De afspraken tot alternatieve arbodienstverlening dienen te allen tijde schriftelijk te worden vastgelegd. Wat de toetsing van de gemaakte afspraken betreft gaat de voorkeur ernaar uit dat deze plaatsvindt door de Arbeidsinspectie (AI) in het kader van het reguliere inspectiebeleid. Bij een bedrijfsbezoek, steekproefsgewijs, of gekoppeld aan een specifiek inspectieproject, wordt door de AI nagegaan of er sprake is van alternatieve arbodienstverlening en indien dat het geval is, of er een document is waaruit het karakter van de afspraken blijkt en of er een ri&e is waarin is vastgelegd hoe de organisatie van de deskundige bijstand vorm wordt gegeven. Deze toetsingsmethodiek heeft, ten opzichte van de verplichte melding van elke gemaakte afspraak aan de AI, het duidelijke voordeel dat geen noemenswaardige extra werklast voor de AI te verwachten is; daar staat tegenover dat niet elke afzonderlijke afspraak feitelijk voorwerp van controle zal kunnen zijn. 3 Feitelijk ligt deze verplichting tot het voeren van overleg thans al besloten in artikel 12, lid 1 Arbowet, dat luidt: Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken de werkgever en de werknemers samen. De werkgever voert, bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, vooraf overleg met de belanghebbende werknemers over de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid. Bij dit overleg komt in ieder geval aan de orde de risico-inventarisatie en -evaluatie en de inschakeling van arbodienst en bedrijfshulpverleners. 47
49 STANDPUNT VAN DE RAAD Duidelijk dient te zijn dat de op ondernemings- of brancheniveau gemaakte afspraken moeten voorzien in een vorm van integrale arbodienstverlening, waarbij ook de samenhang tussen de verschillende onderdelen van de dienstverlening in de afspraken is betrokken. Op deze wijze zal ook een koppeling tussen de preventieactiviteiten en de activiteiten in het kader van de verzuimbegeleiding moeten worden geborgd. Deskundigheidseisen Volgens de Kaderrichtlijn moeten de lidstaten bepalen over welke capaciteiten de aangewezen werknemers moeten beschikken en over welke bekwaamheden de geraadpleegde personen of diensten van buitenaf moeten beschikken 4. Wat de Kaderrichtlijn betreft geldt dit overigens alleen voor de activiteiten in de preventieve sfeer. In ons land zijn dergelijke vereisten ( deskundigheidseisen ) thans als het ware verpakt in de verplichte inschakeling van gecertificeerde arbodiensten. Om gecertificeerd te kunnen worden moet een arbodienst namelijk beschikken over de aanwezigheid van vier kerndisciplines op het hoogste niveau: de bedrijfsarts, de arbeidshygiënist, de veiligheidskundige en de arbeids- en organisatiedeskundige. Een deskundige beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring op een van de hiervoor genoemde vakgebieden indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde dan wel arbeids- en organisatiekunde, dat is afgegeven door de minister of een certificerende instelling 5. In de huidige Nederlandse wetgeving is niet vastgelegd welke deskundigheden bij welke vorm van arbodienstverlening vereist zijn. Wel zijn voor bepaalde vormen van dienstverlening bepaalde deskundigheden geïndiceerd. Zo zal bij de uitvoering van het vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO) en de (eventuele) aanstellingskeuring de inbreng van een bedrijfsarts node kunnen worden gemist. En ook zal in het kader van de verzuimbegeleiding in veel gevallen (ten minste) een beroep dienen te worden gedaan op een bedrijfsarts. Bij het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie zal de bedrijfsarts doorgaans niet (direct) betrokken behoeven te zijn. In dat laatste geval ligt de betrokkenheid van een veiligheidskundige en/of een arbeidshygiënist meer in de rede. Ook het arbeidsomstandighedenspreekuur behoeft niet exclusief tot de taken van een bedrijfsarts te horen. In beginsel moeten werknemers alle bij de ri&e betrokken deskundigen via het arbeidsomstandighedenspreekuur kunnen spreken. Uit het arrest van het Europese Hof inzake Italië 6 kan worden afgeleid dat in de regelgeving, ongeacht het niveau daarvan, de deskundigheidseisen moeten worden geregeld. De raad gaat ervan uit dat volstaan kan worden met een meer procedurele uitwerking van het deskundigheidsniveau. In dat verband zijn twee varianten denkbaar. Enerzijds de 4 Artikel 7 lid 8 Kaderrichtlijn. 5 Artikel 2.7 Arbobesluit. 6 Zie het in par genoemde arrest. 48
50 STANDPUNT VAN DE RAAD inschakeling van een gecertificeerde arbodienst voor de (eerste) toetsing van de ri&e; anderzijds de inschakeling van (ten minste een) afzonderlijke deskundige(n) op eenzelfde deskundigheidsniveau als thans voor de gecertificeerde arbodienst is vereist (vier kerndeskundigheden). De voorkeur gaat uit naar de laatstgenoemde variant, dat wil zeggen voor de inschakeling, in geval van opting out, van ten minste een deskundige van hetzelfde niveau als thans voor de desbetreffende deskundigheid in de arbodienst is vereist. Deskundigheid derhalve op het hoogste niveau. Hierbij wordt aangetekend dat in beginsel de inschakeling beperkt kan blijven tot een van de vier gecertificeerde kerndeskundigen. Deze deskundige zou betrokken moeten worden bij het opstellen en toetsen van de ri&e. Gezien het vereiste opleidingsniveau moet deze deskundige in staat worden geacht te beoordelen of, gelet op de arboproblematiek van het betrokken bedrijf, inschakeling van andere kerndeskundigheden vereist is voor het opstellen respectievelijk toetsen van een adequate ri&e. Uiteraard zal de onderneming bij het opstellen en toetsen van de ri&e die deskundigheid, intern dan wel extern 7, moeten betrekken die passend is bij de arboproblematiek van de onderneming. Daarbij wordt verder opgemerkt dat het bij externe deskundigen niet per se hoeft te gaan om het optreden van die deskundige(n) zelf in persoon, maar dat het ook kan gaan om een of meer personen die werken onder verantwoordelijkheid van deze deskundige(n). In de ri&e zal tevens moeten worden aangegeven welke deskundigen (en op welk niveau) zullen moeten worden betrokken bij de uitvoering van het op de ri&e gebaseerde plan van aanpak. Een dergelijke regeling maakt het in de visie van de raad mogelijk de inschakeling van deskundigen en hun deskundigheidsniveau bij het opstellen van de ri&e én bij de implementatie ervan, af te stemmen op de aard van de arboproblematiek in de onderneming en de mate waarin zich deze arboproblematiek voordoet. Tevens wordt door deze systematiek bepaald welk niveau van deskundigheid een werkgever dient te betrekken bij het opstellen van een ri&e. Is dit niveau in de eigen onderneming beschikbaar, dan vervalt de toets van een ri&e door een externe deskundige dan wel een gecertificeerde arbodienst. Is dat niveau niet beschikbaar in de onderneming dan is de werkgever verplicht de ri&e extern te laten toetsen. Te verwachten valt dat zich als gevolg van de invoering van de keuzemogelijkheid in het kader van opting out een soort ri&e-toetsingsbureaus zullen vormen die op vrij eenvoudige wijze ri&e-toetsen zullen uitvoeren zonder dat alle vier de kerndeskundigen zelf direct bij de toets behoeven te worden betrokken. Dergelijke bureaus of andere samenwerkingsverbanden, die op zich niet voldoen aan de certificeringseisen voor arbodiensten, mogen alleen worden ingeschakeld indien een 7 Zie ook hierna, par
51 STANDPUNT VAN DE RAAD bedrijf kiest voor opting out. De raad meent dan ook dat daarmee geen sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van arbodiensten, maar feitelijk van het creëren van meer keuzemogelijkheden en derhalve van meer marktwerking. Dat geldt ook voor de inschakeling van deskundigen bij het uitvoeren van het plan van aanpak. In het geschetste model dragen ondernemingen die uit het systeem stappen zelf de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de deskundige ondersteuning op arboterrein. Het is dan de verantwoordelijkheid van de werkgever om in samenspraak met zijn werknemers een integrale aanpak van het arbo- en verzuimbeleid te realiseren. Hiertoe kunnen zij afspraken maken die hun vertaling kunnen krijgen in de cont(r)acten met ingeschakelde deskundigen. Het ligt in de rede dat in het kader van het overleg tussen de werkgever en zijn werknemers over een eigen regeling van arbodienstverlening, ook wordt ingegaan op het verzuimbeleid en de inschakeling van deskundigen daarbij. Dit mede om te bereiken dat geen onnodige medicalisering plaatsvindt. Verzuim kan immers vele oorzaken hebben, die zowel medisch als niet-medisch kunnen zijn 8. De inschakeling van deskundigheden bij (ziekte)verzuim van werknemers zal dus van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Eerder in dit advies is melding gemaakt van wijzigingen in de wettelijke regelingen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. In de desbetreffende wetgeving is nu ook meer specifiek aangegeven in welke situaties de werkgever zich in het kader van de verzuimbegeleiding in elk geval moet laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst. Zo dient hij zich sinds de inwerkingtreding van de Wet verbetering poortwachter in voorkomende gevallen te laten bijstaan door een arbodienst bij de opstelling van een plan van aanpak en van een reïntegratieverslag 9. De raad wijst erop dat invoering van het geschetste model voor opting out bij arbodienstverlening met zich brengt dat naast de Arbowet ook andere wetgeving op dit punt zal moeten worden aangepast. Bij het bewaken van de samenhang tussen de onderdelen van het arbeidsomstandighedenbeleid kan een rol zijn weggelegd voor een aangewezen werknemer die belast is met beleidsontwikkeling en uitvoerende taken ten aanzien van mogelijke risico s in het bedrijf en de bescherming daartegen. Deze kan voorts de functie vervullen van het geven 8 Zie hierover onder meer: En morgen gezond weer op! Over gezondheidsbeleid in ondernemingen en de relatie tussen onderneming en arbodienst, gezamenlijke uitgave van de Stichting van de Arbeid en de Brancheorganisatie Arbodiensten, Den Haag, februari 2002; Renderend gezondheidsbeleid, brochure VNO-NCW, Den Haag, januari 2001, p. 8 e.v. 9 Zie artikel 71a WAO. 50
52 STANDPUNT VAN DE RAAD van voorlichting aan collega s en/of aanspreekpunt zijn bij vermeende gebreken in de arbeidsomstandigheden (zie in dit verband ook paragraaf 5.6.3). 5.5 Enkele leden van de raad 10 : op hoofdlijnen eens met het kabinetsvoorstel voor deelcertificaten Enkele leden van de raad zijn van oordeel dat een aanpassing van de regeling van arbodienstverlening aan de volgende uitgangspunten dient te voldoen: Het stelsel zal in zijn nadere uitwerking consistent dienen te zijn met Europese regelgeving. Er dient recht te worden gedaan aan de in de afgelopen jaren toegenomen financiële verantwoordelijkheid voor werkgevers ten aanzien van preventie, verzuimbegeleiding en reïntegratie van (zieke) werknemers en daarmee voor het arbeidsomstandighedenbeleid. Werkgevers moeten worden gestimuleerd en uitgenodigd hun verantwoordelijkheden en taken in het kader van het arbeidsomstandighedenbeleid passend bij hun behoefte en mogelijkheden op te pakken. Er moet worden voldaan aan de wensen van werkgevers voor meer vrijheid om zelf te bepalen waar zij de dienstverlening willen inkopen. Gestimuleerd moet worden dat meer partijen zich op de markt voor arbodienstverlening begeven en een hogere kwaliteit en meer maatwerk aan werkgevers kunnen bieden. Het stelsel mag geen wijzigingen bevatten van de medezeggenschapsvereisten ten opzichte van de vigerende wetgeving, d.w.z. er dienen geen nieuwe vormen van medezeggenschap te worden gecreëerd voor werknemers die geen enkele financiële verantwoordelijkheid voor het arbeidsomstandighedenbeleid dragen. Het systeem van arbodienstverlening moet eenvoudig, toegankelijk en begrijpelijk zijn voor alle mkb-bedrijven. Het systeem moet geen (onnodig) nieuwe of extra administratieve lasten genereren. Deze uitgangspunten leiden deze leden van de raad tot een model van arbodienstverlening zoals hieronder is beschreven. De werkgever is volgens artikel 3 van de Arbowet verantwoordelijk voor het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid, waarbij hij in de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid samenwerkt met de werknemers. Werkgevers hebben bij het uitvoeren van de wettelijk verplichte taken in het kader van het arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid behoefte aan deskundige ondersteuning. 10 De ondernemersleden benoemd door MKB-Nederland. 51
53 STANDPUNT VAN DE RAAD Conform de Europese Kaderrichtlijn dient de deskundige bijstand op het gebied van preventie te worden verleend door de eigen werknemers, tenzij de mogelijkheden in het bedrijf onvoldoende zijn. Dit betekent dat de werkgever een of meer werknemers aanwijst die in staat zijn om preventieve activiteiten uit te voeren. Wat de in de wet vast te leggen deskundigheid betreft, kan worden aangesloten bij het niveau van bedrijfshulpverlening, dat een hoog, middel en laag risico onderscheidt. De ri&e biedt het aanknopingspunt voor werkgever en werknemer om te waarborgen dat voldoende in preventie geïnvesteerd wordt. Wat de verzuimtaken betreft zijn deze leden van de raad van mening dat werkgever en werknemers op het niveau van de onderneming moeten bezien of zij de daarvoor noodzakelijke deskundige ondersteuning intern kunnen organiseren. Indien werkgevers die noodzakelijke deskundige ondersteuning niet intern kunnen organiseren, moeten zij die ondersteuning extern inhuren. Die deskundigheid willen werkgevers inkopen op een manier die het beste aansluit bij de omvang, de aard, de behoefte en mogelijkheden van het bedrijf. Dit betekent dat werkgevers een grotere mate van vrijheid dienen te krijgen waar deze deskundigheid kan worden ingekocht. Dit betekent ook dat werkgevers zelf bepalen of ze de noodzakelijke diensten (de ondersteuning bij de arbo- en verzuimaanpak) bij meerdere aanbieders inkopen, dan wel ervoor kiezen deze integraal bij één aanbieder te blijven inkopen. De huidige verplichte aansluiting bij een arbodienst wordt in dit kader door werkgevers als een keurslijf ervaren en werkgevers willen niet meer gedwongen worden in te kopen bij één type dienst. Deze leden kunnen vanuit die visie dan ook niet het model onderschrijven waarbij partijen verplicht blijven diensten in te kopen bij arbodiensten en hier pas van af kunnen wijken als werkgevers en werknemers daarover via de OR of pvt overeenstemming bereiken. Ook achten deze leden het niet wenselijk de wettelijk verplichte aansluiting als terugvalbasis in stand te laten, te meer daar dit in de visie van deze leden van de raad niet consistent is met de uitgangspunten van het arrest van het Europese Hof. Om tegemoet te komen aan de wens van werkgevers tot meer maatwerk en kwaliteit van arbodienstverlening is het in de visie van deze leden noodzakelijk dat het mogelijk gemaakt wordt dat meerdere partijen onderdelen of geïntegreerde pakketten van arbodienstverlening kunnen aanbieden. Door bijvoorbeeld reïntegratiebedrijven en verzekeraars een gelijkwaardiger positie als arbodiensten op de markt te geven, wordt niet alleen de kwantiteit van het aanbod vergroot, maar neemt ook de variëteit toe. Het belang van verschillende aanbieders om voor werkgevers in het mkb maatwerk te leveren met een goede kwaliteit en tegen een redelijke prijs, wordt groter als het leveren van deze dienstverlening niet langer wettelijk aan één partij voorbehouden is. De toenemende concurrentie tussen partijen zal naar verwachting partijen uitdagen innovatieve diensten te ontwikkelen op het terrein van arbodienstverlening. 52
54 STANDPUNT VAN DE RAAD Zo kan sectorspecifieke ondersteuning beter de kans krijgen om zich te ontwikkelen en komen combinaties van integrale pakketten van verzekering, verzuimbegeleiding en reïntegratie beter tot stand. Brancheorganisaties kunnen in dit model een cruciale rol spelen. Niet alleen krijgen zij een taak in het bewaken van de transparantie van de markt en het verstrekken van informatie en voorlichting ten behoeve van hun leden, ook zal de rol van brancheorganisaties als contractpartij voor mantelcontracten en als organisator van verzuimloketten nog meer toenemen. Om ook andere aanbieders op de markt van arbodienstverlening gelegenheid te geven hun diensten aan te bieden, kunnen deze leden van de raad op hoofdlijnen aansluiten bij een systeem van deelcertificaten, zoals dat door de staatssecretaris is voorgesteld. De verdere definiëring van deelcertificaten dient geen nadere inperking te zijn van de huidige situatie waarbij werkgevers in principe, zij het echter verplicht bij één type dienst, verschillende producten bij verschillende arbodiensten kunnen afnemen. De werkgever blijft primair verantwoordelijk voor het bewaken van de relatie tussen de preventie en verzuimtaken. Om informatie-uitwisseling tussen verzuimtaken en preventieve taken te waarborgen, heeft degene die de verzuimtaken uitvoert de bevoegdheid zich ervan op de hoogte te stellen of de preventieve taken conform de noodzakelijke deskundigheid worden uitgevoerd. De Wet verbetering poortwachter, waarin de verantwoordelijkheden van werkgever, werknemer en arbodienst gedurende het eerste (en straks ook het tweede ziektejaar) geregeld zijn, waarborgt dat rond verzuim de juiste taken uitgevoerd worden. 5.6 Beantwoording overige adviesvragen De adviesaanvraag van 4 april jl. en de aanvullende brief van de staatssecretaris van 15 juli jl. bevatten nog een aantal andere kabinetsvoornemens waarover het advies van de SER is gevraagd In hoofdzaak-bepaling Zoals in paragraaf 2.3 is beschreven, is aan het kabinetsvoorstel voor de invoering van deelcertificaten gekoppeld het voorstel tot het schrappen van de in hoofdzaak-bepaling van artikel 2.10 Arbobesluit. De raad is van oordeel dat het voorstel tot het schrappen van de in hoofdzaak-bepaling kan worden gevolgd. De raad overweegt daarbij dat handhaving van deze bepaling die uitsluitend gericht is tot (externe) arbodiensten en deze verplicht zich in hoofdzaak te richten op het vervullen van de taken als bedoeld in (artikel 14 van) de Arbowet leidt tot een verstoring van de concurrentieverhoudingen tussen deze diensten en mogelijke nieuwe aanbieders op de arbomarkt. Daarbij tekent de raad echter aan dat eventuele aspecten van andersoortige bedrijfsuitoefening door arbodiensten niet in strijd mogen 53
55 STANDPUNT VAN DE RAAD komen met de doelstellingen van arbodienstverlening, in het bijzonder de onafhankelijkheid en onpartijdigheid die in dat verband van de deskundige bijstand worden gevraagd. Te allen tijde moet voorkomen worden dat belangenverstrengeling kan optreden Verlichting van de ri&e in kleine bedrijven De verplichting tot een schriftelijke ri&e, opgesteld met de nodige deskundigheid, vloeit voort uit de Kaderrichtlijn en is nader vormgegeven in artikel 14 Arbowet. Het kabinet vindt het een wezenlijk knelpunt dat een werkgever met slechts enkele werknemers (maar meer dan één) thans enkele honderden euro s moet betalen voor de wettelijke toets door een arbodienst. Het stelt voor de ri&e-toets voor kleine bedrijven te verlichten. Daartoe zou in de arboregelgeving moeten worden bepaald dat partijen op brancheniveau bevoegd zijn een regeling over de ri&e-toets voor kleine bedrijven overeen te komen. Bij gebruik van deze standaardregeling is de toets door de arbodienst niet nodig. De verplichte toets blijft wel in stand voor de gevallen waarin geen brancheafspraak hierover geldt. De gedachten van het kabinet gaan uit naar werkgevers in hoogrisicosectoren met meer dan 40 en ten hoogste 200 uur arbeid per week en werkgevers in overige sectoren met meer dan 40 en ten hoogste 400 uur arbeid per week 11. Het kabinet stelt verder voor in de bestaande certificatieregeling arbodiensten een verlichting aan te brengen met het oog op de ook oorspronkelijk bedoelde maatvoering. De raad kan het voorstel van het kabinet tot verlichting van de ri&e-toets voor kleine bedrijven ondersteunen. Dit zou inhouden dat, indien werkgevers en werknemers hierover overeenstemming hebben bereikt, op brancheniveau een standaardregeling geldt, bij gebruik waarvan een toets door de arbodienst niet nodig is. Ook de daartoe aangevoerde argumentatie acht de raad voldoende zwaarwegend om in dit opzicht kleinere ondernemingen verder tegemoet te komen. Ter wille van de eenvoud en duidelijkheid acht de raad het gewenst uit te gaan van een enkele begrenzing waaronder de verlichting geldt, in plaats van de dubbele grens die het kabinet, overigens bij wijze van mogelijkheid, in de adviesaanvraag schetst. De voorkeur van de raad gaat er dan naar uit aansluiting te zoeken bij de in de WOR gestelde grens waaronder de instelling van een personeelsvertegenwoordiging facultatief is. Deze grens is bepaald op tien werknemers. Uitgaande van een dergelijke generieke grens is een onderscheid in hoog- en laagrisicosectoren niet relevant en behoeft dus ook niet nader bepaald te worden welke sectoren hoog- en welke laagrisicosectoren zijn. De raad acht het verder van belang dat een eventueel tot stand te brengen standaard-ri&e toch voldoende is toegesneden op de specifieke bedrijfsuitoefening. Dit zou onder omstandigheden kunnen impliceren dat binnen een branche niet volstaan kan worden met 11 De huidige regelgeving stelt werkgevers die ten hoogste 40 uur arbeid laten verrichten, reeds vrij van de verplichting hun ri&e door een arbodienst te laten toetsen. 54
56 STANDPUNT VAN DE RAAD één standaard-ri&e, maar dat sprake is van een branche-ri&e die op individuele bedrijven aangepast kan worden. In het verband van de onderhavige kwestie heeft de raad overigens met belangstelling en instemming kennis genomen van de beantwoording door de bewindslieden van SZW van vragen van de Tweede Kamer in het kader van de vaststelling van de begroting van het ministerie van SZW 12. Naar aanleiding van de vraag hoe voorkomen wordt dat ri&e s binnen bedrijven leiden tot aanzienlijke lastenverzwaring, is door hen opgemerkt: In het Arbo Platform Nederland is overeenstemming bereikt over een andere aanpak van de toetsing door arbodiensten als binnen arbeidsorganisaties zelf een ri&e is opgesteld op basis van een branche-ri&e. Arbodiensten zullen bij werkgevers met maximaal 25 werknemers een aangepaste procedure toepassen (zoals in beginsel geen bedrijfsbezoek, minder brede deskundige inzet) wanneer de werkgever gebruik heeft gemaakt van een branche-ri&e-instrument. Het Arbo Platform Nederland zal op basis van de bereikte overeenstemming aan dhr. Spit, voorzitter van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten (SBCA) verzoeken om dit per 1 januari 2004 vast te leggen in een wijzing van de certificatieregeling arbodiensten die private partijen onderhouden 13. De raad heeft terzake begrepen dat het gaat om branche-ri&e s die de instemming hebben van werkgevers- en werknemersorganisaties Implementatie rangorde arbodienstverlening Om tegemoet te komen aan het arrest van het Europese Hof inzake de tekortschietende implementatie van de Kaderrichtlijn in de Nederlandse wetgeving, wil het kabinet in artikel 14 Arbowet voorschrijven dat de deskundige bijstand op het gebied van preventie aan de werkgever wordt verleend door eigen werknemers, tenzij de mogelijkheden in het bedrijf onvoldoende zijn 14. De aanduiding tenzij de mogelijkheden in het bedrijf onvoldoende zijn wil het kabinet uitwerken in een beleidsregel. Het stelt voor de beleidsregel als volgt te formuleren: a er is sprake van onvoldoende mogelijkheden als de voorgeschreven deskundige bijstand bij de ri&e in het bedrijf, gelet op de omvang en risicoklasse van het bedrijf, zodanig van omvang is dat het instellen van een interne dienst de bedrijfsbelangen onevenredig zou belasten; b bij een bedrijfsgrootte x en risicoklasse y worden de mogelijkheden in het bedrijf voldoende geacht. 12 Tweede Kamer, XV, nr De desbetreffende wijziging van de Regeling Certificatie Arbodiensten is inmiddels gepubliceerd in de Staatscourant van 3 februari 2004, nr. 22, p De voorstellen in de aanvullende brief gaan uit van het kabinetsvoornemen voor de introductie van deelcertificaten voor preventie en verzuimbegeleiding. 55
57 STANDPUNT VAN DE RAAD Het kabinet wijst in dit verband ook op de mogelijkheid van versoepeling van de definitie van wat een interne dienst is (de mogelijkheid van certificering van een samenwerkingsverband van één deskundige werknemer met externe deskundigen). Bovenstaande formulering van de beoogde beleidsregel laat, aldus de staatssecretaris, de mogelijkheid open dat de werkgever (groter dan x) bijzondere bedrijfsomstandigheden, die leiden tot een geringere omvang van het werk aan de ri&e, kan aanvoeren om toch geen interne dienst in te stellen. Anderzijds kan ook de AI in voorkomende gevallen op soortgelijke gronden verlangen dat een interne dienst wordt ingesteld bij een bedrijf kleiner dan x. Naar aanleiding van het arrest is het kabinet verder voornemens in artikel 14 Arbowet een bepaling op te nemen over de deskundigheidseisen voor de overige preventietaken waaraan de aangewezen werknemers moeten voldoen. Ook deze bepaling zou moeten worden uitgewerkt in een beleidsregel. Volgens de beleidsregel zou in de ri&e vastgelegd kunnen worden welke deskundigheid bij welke taken en in welke omvang nodig is. Het advies van de deskundige dienst zou daarvoor maatgevend moeten zijn. De insteek van het kabinet om voor de bepaling van de deskundigheidseisen aan te sluiten bij de ri&e is ingegeven door de wens gedetailleerde regelgeving te vermijden en te komen tot een zo groot mogelijke aansluiting op omvang en aard van de arbeidsrisico s, zo is in de aanvullende brief toegelicht. Op de kwestie van de deskundigheidseisen is de raad hiervoor in dit advies ingegaan (zie paragrafen 5.4 en 5.5). De raad ziet als de belangrijkste kwestie voor de oplossing waarvan Nederland is gesteld na het arrest van het Europese Hof, dat in de Nederlandse wetgeving een duidelijke rangorde zal moeten worden aangegeven voor de organisatie van de beschermings- en preventieactiviteiten in de onderneming. Dat geldt niet alleen voor het huidige stelsel van arbodienstverlening, maar ook voor elk gewijzigd stelsel van arbodienstverlening. In de Kaderrichtlijn (artikel 7 lid 3) is bepaald dat (alleen) als de mogelijkheden daartoe in het bedrijf onvoldoende zijn, een beroep mag worden gedaan op externe deskundigen. De door het kabinet genoemde criteria ter bepaling van de vraag of er al dan niet mogelijkheden zijn in het bedrijf, komen er in het kort op neer dat geen gebruik hoeft te worden gemaakt van interne arbodienstverlening, als de voorgeschreven deskundige bijstand zodanig is dat het de bedrijfsbelangen onevenredig zou schaden (de mogelijkheden zijn dan onvoldoende) en dat boven een bepaalde grootte en risicoklasse van het bedrijf interne dienstverlening geïndiceerd is (de mogelijkheden zijn dan voldoende). Bij het bepalen van de vraag of interne dienstverlening tot de mogelijkheden behoort, speelt een medebepalende rol de vraag op welk niveau van deskundigheid de dienstverlening moet of mag worden betrokken. Ingevolge artikel 3 lid 8 van de Kaderrichtlijn moeten de lidstaten bepalen welke capaciteiten en bekwaamheden nodig zijn bij het verrichten van de (preventieve) taken. 56
58 STANDPUNT VAN DE RAAD In de huidige situatie zijn de wijze en het niveau van arbo-ondersteuning bepaald: er dient sprake te zijn van integrale ondersteuning en advisering door een arbodienst bij de in de wet genoemde taken. De in de aanvullende brief van het kabinet voorgestelde weg volgend, zou dan, uitgaande van de thans geldende regeling ten aanzien van arbodienstverlening, aan de hand van de twee voorgestelde criteria (interne dienst hoeft niet als de voorgeschreven deskundige bijstand de bedrijfsbelangen onevenredig zou schaden; bij een bepaalde grootte en risicoklasse worden de mogelijkheden voldoende geacht) moeten worden bepaald of interne arbodienstverlening mogelijk en daarmee verplicht is. Uitgaande van het huidige deskundigheidsniveau en integrale arbodienstverlening door middel van arbodiensten zou dit feitelijk inhouden dat bedrijven die volgens deze criteria de arbodienstverlening intern moeten regelen, daarvoor over een integrale interne arbodienst moeten beschikken respectievelijk deze dienen op te richten. Weliswaar geldt ingevolge de Kaderrichtlijn de vereiste rangorde alleen voor de preventieactiviteiten, maar aangezien in Nederland ook bij de verzuimbegeleiding de bijstand benodigd is van een arbodienst, worden met het inschakelen van zo n arbodienst alle (vier) binnen zo n dienst verplichte deskundigheden tegelijk georganiseerd. Dan zal alleen in die gevallen waarin binnen de onderneming de mogelijkheden bestaan tot integrale interne arbodienstverlening, de voorrangsregel effect kunnen sorteren. Uitgaande van het huidige stelsel van arbodienstverlening zou het te sorteren effect evenwel ruimer kunnen zijn indien in de wet een onderscheid zou worden aangebracht tussen een externe arbodienst enerzijds en een interne dienst anderzijds, waarbij voor deze laatste dienst zou worden uitgegaan van de in de aanvullende brief geschetste soepele definitie daarvan 15. Wat betreft het bepalen van de mogelijkheden van interne ondersteuning in een gewijzigd stelsel van arbodienstverlening, acht de raad het minder gewenst daartoe de in de aanvullende brief voorgestelde criteria te hanteren. Of interne dienstverlening kan plaatsvinden zou eerder dienen te worden bepaald aan de hand van de feitelijke omstandigheden per bedrijf dan via min of meer geobjectiveerde criteria als grootte en risicoprofiel van ondernemingen. In dit licht heeft de raad ook de uitspraak van het Europese Hof verstaan. Naar het oordeel van de raad ligt het in de rede en zou het meer passend zijn als, vanuit het uitgangspunt dat interne arbodienstverlening de regel is, het aan werkgever en werknemers gezamenlijk wordt overgelaten gemotiveerd de vraag te beantwoorden waarom interne arbodienstverlening in een desbetreffend geval in hun situatie niet tot de mogelijkheden behoort. 15 In de aanvullende brief van 15 juli 2003 is de mogelijkheid aan de orde gesteld om een versoepeling aan te brengen in de definitie van een interne dienst, waarbij gedoeld wordt op de medio jaren negentig bestaand hebbende situatie dat een samenwerkingsverband van één interne en drie externe deskundigen als dienst werd gecertificeerd. 57
59 STANDPUNT VAN DE RAAD Een dergelijke bevinding van werkgever en werknemers gezamenlijk kan uiteraard voorwerp zijn van toetsing door de AI, te verrichten in het kader van het reguliere inspectiebeleid van deze dienst. Een mogelijke nadere uitwerking van dit voorstel zou kunnen behelzen dat een bedrijf een werknemer aanwijst, die belast is met het bewaken van de ontwikkeling van preventietaken en met de coördinatie van de verschillende onderdelen van het arbobeleid. Daarmee zou dan al een basis kunnen worden gelegd voor interne deskundige bijstand in alle bedrijven voor alle preventietaken, hetgeen van belang is in verband met de voorrangsregeling. Mogelijk zou in kleinere ondernemingen de werkgever zichzelf met deze taak kunnen belasten. Den Haag, 20 februari 2004 H.H.F. Wijffels voorzitter N.C.M. van Niekerk algemeen secretaris 58
60 BIJLAGEN 59
61 BIJLAGE 1 60
62 BIJLAGE 1 61
63 BIJLAGE 1 62
64 BIJLAGE 1 63
65 BIJLAGE 1 64
66 BIJLAGE 1 65
67 BIJLAGE 1 66
68 BIJLAGE 1 67
69 BIJLAGE 1 68
70 BIJLAGE 1 69
71 BIJLAGE 1 70
72 BIJLAGE 1 71
73 BIJLAGE 1 72
74 BIJLAGE 1 73
75 BIJLAGE 1 74
76 BIJLAGE 1 75
77 BIJLAGE 1 76
78 BIJLAGE 1 77
79 BIJLAGE 1 78
80 BIJLAGE 1 79
81 BIJLAGE 1 80
82 BIJLAGE 1 81
83 BIJLAGE 1 82
84 BIJLAGE 1 83
85 BIJLAGE 1 84
86 BIJLAGE 1 85
87 86
88 BIJLAGE 2 87
89 BIJLAGE 2 88
90 BIJLAGE 2 89
91 BIJLAGE 2 90
92 BIJLAGE 2 91
93 BIJLAGE 2 92
94 BIJLAGE 2 93
95 BIJLAGE 2 94
96 BIJLAGE 2 95
97 BIJLAGE 2 96
98 BIJLAGE 2 97
99 BIJLAGE 2 98
100 BIJLAGE 2 99
101 BIJLAGE 2 100
102 BIJLAGE 2 101
103 102
104 BIJLAGE 3 Samenstelling Commissie Arbodienstverlening (ADV) Leden plaatsvervangende Leden Onafhankelijke leden prof.mr. H. Franken (voorzitter) prof.dr. J.T. Allegro prof.dr. J.M.G. Leune R.L.O. Linschoten ir. W. K. Raes Ondernemersleden mevrouw mr. C.S. Frenkel (VNO-NCW) drs. G.J. Haveman (VNO-NCW) ing. A. Hekman (LTO-Nederland) mevrouw drs. K. Kuiper (MKB-Nederland) mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) mr. A.P.M.G. Schoenmaeckers (VNO-NCW) J.J.H. Koning mr. J.W. van den Braak mr. G. de Bock Werknemersleden drs. P.F. van Kruining (MHP) mr. H. van Steenbergen (FNV) drs. E. Tasma (FNV) mevrouw D. Vaartjes-van Suijdam (CNV) drs. W. van Veelen (FNV) drs. A. Woltmeijer (CNV) drs. E.R. Haket mevrouw drs. C.E. Roozemond A.J.M. Heerts dr. H.F. van der Velden mevrouw ir. J.M.J.C. Westerbeek- Huitink Waarnemer H. Lindner (RWI) Ministriële vertegenwoordigers drs. H.C.M. Middelplaats (SZW) drs. J.M. Nas (SZW) E.G. Ten Oever (Just) drs. A.G.M. van Oostrum (SZW) drs. W. Sleumer (VWS) mevrouw K.N. van Straalen (BZK) Secretariaat mr. E.V. Knopper mevrouw mr.drs. T.D. Riemens mr. J.J.A.M. Brokamp 103
105 104
106 BIJLAGE 4 Analyse arbodienstverlening 105
107 BIJLAGE 4 106
108 BIJLAGE 4 Inhoudsopgave 1 Totstandkoming arbodienstverlening in de arbeidsomstandighedenwetgeving Veiligheidswet 1934 en andere wetten Adviesaanvraag vernieuwing veiligheidswetgeving Advies SER Wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet Parlementaire behandeling amendement Arbodienst Systeem deskundige diensten Arbeidsomstandighedenwet De introductie van de verplichte inschakeling van een arbodienst Achtergronden en motieven De taken waarvoor inschakeling van een gecertificeerde arbodienst is voorgeschreven Certificering arbodiensten Inleiding Certificering als beleidsinstrument Certificering arbodiensten Evaluatie certificering arbodiensten Standpunt SZW over het evaluatieonderzoek Arbodienstverlening en medezeggenschap De markt voor arbodienstverlening De verplichte aansluiting bij arbodiensten De aanbieders op de arbomarkt De afname van diensten op de arbomarkt De werking van de arbomarkt Kwaliteit arbodienstverlening Waardering werkgevers Waardering werknemers Geschillencommissie Arbodiensten BOA Onderscheid waardering en prestaties interne / externe arbodiensten Commentaar en voorstellen Samenwerking en afstemming met ander actoren Toekomstige ontwikkelingen Maatschappelijke ontwikkelingen Institutionele veranderingen Internationale vergelijking Inleiding De in de vergelijking betrokken landen enkele afrondende beschouwingen Slotopmerkingen
109 BIJLAGE 4 108
110 BIJLAGE 4 1 Totstandkoming arbodienstverlening in de arbeidsomstandighedenwetgeving 1.1 Veiligheidswet 1934 en andere wetten In de eerste decennia van de 20 e eeuw zijn verspreid over een aantal wetten bepalingen tot stand gebracht inzake de veiligheid en de gezondheid van werknemers. De kernwetgeving werd gevormd door de Veiligheidswet 1934 en de Stuwadoorswet (1914), die bepalingen bevatten inzake de veiligheid en gezondheid voor de industrie respectievelijk de havenarbeid. Daarnaast bevatte de Arbeidswet 1919 voor de industrie, de handel, de landbouw en de dienstensector bepalingen voor jeugdige personen en vrouwen 1. De Veiligheidswet 1934 was een kaderwet, waarbij de technische uitvoeringsvoorschriften waren ondergebracht in een aantal algemene maatregelen van bestuur ( veiligheidsbesluiten ). Het lag hierbij in de bedoeling deze besluiten door periodieke wijziging bij de tijd te houden. Aldus ontstonden enige honderden voorschriften die, mede doordat deze deels voor speciale sectoren van het bedrijfsleven golden, een ingewikkeld en weinig doorzichtig beeld vertoonden. De structuur van deze wetten was niet zodanig dat de door de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen veroorzaakte effecten op de veiligheid en de gezondheid bij de arbeid in deze wetgeving konden worden opgevangen. Mede in verband daarmee kwamen in later jaren nog tot stand de Silicosewet (1951), de Wet op de gevaarlijke werktuigen (1952) en de Wet op werken onder overdruk (1968). In de jaren na de inwerkingtreding van Veiligheidswet 1934 vond een aantal ontwikkelingen plaats die in de jaren zeventig van de vorige eeuw zouden leiden tot een discussie over en een aanzet tot een vernieuwing en een modernisering van de veiligheidswetgeving. Als zodanige ontwikkelingen worden in dit verband genoemd 2 : de toenemende industrialisatie en de technologische ontwikkelingen die tot een schaalvergroting van de arbeidsorganisaties en tot concernvorming leidden; de toenemende mechanisering en de ontwikkeling van de technologie, in het bijzonder van de chemische technologie, die noodzaakten tot beschermende bepalingen ten aanzien van fysische omstandigheden, zoals geluid en trillingen en ten aanzien van de vervaardiging en toepassing van gevaarlijke stoffen; de evolutie van de arbeidsethiek, in het bijzonder de geleidelijke erkenning van de arbeid als middel tot menselijke ontplooiing; de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen, leidend tot de maatschappelijke erkenning van het recht op medezeggenschap; 1 Overigens werd de eerste wetgeving op het gebied van de arbeidsveiligheid gevormd door de Kinderwet-Van Houten (1874), gevolgd door de Eerste Arbeidswet (1889), de Eerste Veiligheidswet (1895) en de Phosphorluciferswet Handboek Arbeidsomstandighedenwetgeving, losbladige editie, Samsom Bedrijfsinformatie. 109
111 BIJLAGE 4 de verhoging van het niveau van de algemene ontwikkeling, waarbij het gelijk blijven of het dalen van de inhoudelijke kwaliteit van veel soorten arbeid tot een nieuw spanningsveld leidden; de ontwikkelingen in de wetenschap, bijvoorbeeld op het gebied van ergonomie, de menswetenschappen, de bedrijfsgeneeskunde, de veiligheidskunde en de ontwikkeling van nieuwe vormen van arbeidsorganisatie. In de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 1973 komt de vernieuwing en modernisering van de veiligheidswetgeving aan de orde en in de begroting van 1974 worden de volgende onvolkomenheden en bezwaren van de Veiligheidswet 1934 genoemd: 1 de wet is een raamwet die limitatief onderwerpen aangeeft, waardoor deze wet niet voldoende op de ontwikkeling in de industrie kan inspelen; 2 de wet kent geen mogelijkheden om de werknemer meer te betrekken bij de arbeidsveiligheid; 3 de wetgeving is in haar structuur gericht op sectoren van het bedrijfsleven. De algemene maatregelen van bestuur (AMvB s) bevatten daardoor voor dezelfde soorten van arbeid in die sectoren of voor dezelfde risico s vaak nagenoeg gelijke bepalingen, maar soms ook verschillende bepalingen; 4 er is sprake van interpretatieproblemen ten aanzien van de werkingssfeer van de voor de sectoren geldende AMvB s; 5 er is geen dynamische regelgeving mogelijk omdat de wetgeving de mogelijkheden tot de per AMvB te regelen materie te sterk beperkt; 6 de wetgeving kent een te beperkte visie op arbeid, enerzijds door de juridische beperking tot de werkzaamheden van werknemers, waardoor de gevaren bij arbeid van zelfstandigen zich aan de regelgeving onttrekken; anderzijds door het eenzijdig leggen bij de werkgever van de zorgplicht voor de veiligheid van de arbeid; 7 er is sprake van een te vrijblijvende formulering van de bepalingen. 1.2 Adviesaanvraag vernieuwing veiligheidswetgeving Met een adviesaanvraag aan de SER heeft de minister van Sociale Zaken in juni 1975 het oordeel van de raad gevraagd over de bij die adviesaanvraag gevoegde hoofdlijnen voor de vernieuwing van de veiligheidswetgeving. De voorgenomen herziening van de veiligheidswetgeving is volgens de adviesaanvraag gebaseerd op de volgende grondgedachten: het bestaande systeem van afzonderlijke deelwetgeving voor bepaalde sectoren of ter voorkoming van specifieke gevaren wordt verlaten; het opnemen van enkele algemene principes in de nieuwe wet, welke aan de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers ten grondslag liggen; het voornaamste principe, dat de werkgever verantwoordelijk is voor het scheppen van sociaal aanvaardbare werkomstandigheden van de werknemers, blijft behouden. Hiernaast zal aandacht worden besteed aan het internationaal erkende beginsel dat 110
112 BIJLAGE 4 het tot stand brengen van aanvaardbare werkomstandigheden binnen het bedrijf behoort tot de gezamenlijke taak van de bedrijfsgenoten. In de adviesaanvraag is aangegeven dat in de tot stand te brengen wetgeving, naar analogie van de in de begin jaren zestig ingevoerde regeling van de bedrijfsgeneeskundige zorg 3, in de daarvoor in aanmerking komende bedrijven de verplichting voor de werkgever zal worden ingevoerd om zich bij de vorming van zijn beleid en de verwezenlijking daarvan binnen zijn bedrijf te voorzien van deskundige hulp. In concreto ging het om de verplichting om een veiligheidsfunctionaris aan te stellen of aan het bedrijf een veiligheidsdienst te verbinden. 1.3 Advies SER In reactie op dit laatste voornemen heeft de raad in zijn advies 4 naar voren gebracht dat het aanbeveling zou hebben verdiend aan deze belangrijke materie in de adviesaanvraag meer aandacht te schenken. De raad wijst erop dat de veiligheid mede van invloed is op de gezondheid van werknemers. Daarom zou de behandeling van veiligheids- en gezondheidsvraagstukken zoveel mogelijk moeten worden gecoördineerd, ook op het institutionele vlak. Dit betekent dat voor bedrijven die verplicht zijn zowel een bedrijfsgeneeskundige dienst als een bedrijfsveiligheidsdienst in te stellen, de mogelijkheid wordt geopend aan deze verplichting te voldoen door instelling van één dienst voor de veiligheid en de gezondheid. Er moeten volgens de raad organisatievormen worden nagestreefd waarbij enerzijds specifieke taken en verantwoordelijkheden van de betrokken functionarissen duidelijk afgebakend zijn en anderzijds de onderlinge coördinatie gewaarborgd is. De taakomschrijving van de veiligheidskundige en van de bedrijfsarts moet in de wet worden opgenomen en dus niet worden geregeld bij AMvB. Bovendien zal nader moeten worden aangegeven in welke gevallen een veiligheidskundige wordt benoemd of een veiligheidsdienst wordt ingesteld. Criterium dient daarbij volgens de raad te zijn de mate waarin bij de desbetreffende bedrijfsvoering gevarenrisico s aanwezig zijn, zowel wat de veiligheid als wat de gezondheid van de werknemers betreft. Verder spreekt de raad in het advies als zijn oordeel uit dat de wet het mogelijk moet maken dat twee of meer ondernemingen gezamenlijk een veiligheidsdienst oprichten dan wel dat ondernemingen zich bij een zodanige gemeenschappelijke veiligheidsdienst aansluiten. Hierbij is te denken aan kleinere ondernemingen alsook aan ondernemingen in bepaalde sectoren bijvoorbeeld de bouwnijverheid waarin de bedrijfsuitoefening niet aan een bepaalde plaats gebonden is. Nadere regels zouden moeten worden gesteld ten aanzien van de instelling en de erkenningsgronden, waaronder ook begrepen de wijze van beheer, van gemeenschappelijke veiligheidsdiensten. 3 Bij wet van 19 februari 1959, Stb. 56 is aan de Veiligheidswet een nieuwe paragraaf toegevoegd, waarin een regeling was neergelegd voor de preventieve gezondheidszorg in fabrieken of werkplaatsen. 4 SER-advies inzake de vernieuwing van de wetgeving betreffende de gezondheid en de veiligheid bij de arbeid, Den Haag 1976, nr
113 BIJLAGE 4 De raad tekende voorts aan van oordeel te zijn dat de inschakeling van onafhankelijke particuliere veiligheidsbureaus niet in de plaats kan treden van de instelling van een eigen bedrijfsveiligheidsdienst of van aansluiting bij een gemeenschappelijke veiligheidsdienst. Dit laatste sluit volgens de raad niet uit dat een onderneming een onafhankelijk particulier veiligheidsbureau inschakelt ter vervulling van specifieke opdrachten of ten behoeve van een advies inzake een aangelegenheid op veiligheidsgebied. Ten aanzien van aan veiligheidsfunctionarissen te stellen (kwaliteits- of deskundigheids) eisen, oordeelde de raad dat hierover advies gevraagd zou dienen te worden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties in de desbetreffende bedrijfssectoren, alsmede aan de bedrijfsveiligheidsraad 5. Voorts drong de raad erop aan een nadere regeling te treffen inzake de gewenste functionele onafhankelijke positie van deze deskundigen, de aan hen te verlenen faciliteiten en opleidingsmogelijkheden, met inbegrip van de financiële consequenties daarvan. 1.4 Wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet In het wetsvoorstel Bepalingen in het belang van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid (Arbeidsomstandighedenwet) 6 waren in de Tweede Afdeling (de artikelen 15 tot en met 19) de bepalingen inzake deskundige diensten opgenomen. De regeling beoogde geen fundamentele wijziging aan te brengen in het toen bestaande wettelijke systeem. Het bestaande wettelijke systeem, ingevoerd bij wet van 19 februari 1959, is, ten opzichte van het daartoe bij het parlement ingediende voorstel, tijdens de parlementaire behandeling in belangrijke mate gewijzigd. Het oorspronkelijke wetsvoorstel voorzag slechts in het scheppen van een wettelijk kader voor de verplichtstelling van bedrijfsgeneeskundige diensten in de industriële sector en liet de uitwerking daarvan over aan een regeling bij AMvB. Tijdens de parlementaire behandeling bleek de behoefte om tot een duidelijke afbakening te komen tussen het terrein van de bedrijfsgeneeskunde enerzijds en dat van de curatieve gezondheidszorg anderzijds. Het gevolg daarvan was dat bij nota van wijziging een uitvoerige overigens niet als limitatief te beschouwen omschrijving van de taak van de bedrijfsgeneeskundige dienst werd opgenomen, terwijl voorts in de wet een verbod werd opgenomen voor deze dienst om op het terrein van de curatieve gezondheidszorg werkzaam te zijn. Deze wettelijke regeling is bij wet van 25 maart 1971, Stb. 225, herzien. Het voornaamste doel van de wetswijziging 5 De bedrijfsveiligheidsraad of arbeidsveiligheidsraad is de oorspronkelijke benaming voor het met de invoering van de Arbeidsomstandighedenwet beoogde orgaan op centraal niveau waarin overheid en bedrijfsleven samenwerken. In het wetsvoorstel voor de Arbeidsomstandighedenwet werd in dit verband gesproken van de Arbeidsraad en uiteindelijk is gekozen voor de aanduiding Arboraad. De Arboraad is in 1993 opgeheven en de taken ervan zijn ondergebracht bij de Sociaal-Economische Raad. 6 Tweede Kamer, zitting , , nr
114 BIJLAGE 4 was om de mogelijkheid te openen dat ook buiten de industriële sector vallende ondernemingen wettelijk zouden kunnen worden verplicht om in de bedrijfsgezondheid van hun werknemers te voorzien. In 1974 werd, via het Besluit verplichtstelling van bedrijfsgezondheidsdiensten*, een bedrijfsgezondheidsdienst verplicht voor bedrijven of inrichtingen waarin 500 of meer werknemers in dienst zijn en waarin tevens uitsluitend of in hoofdzaak arbeid in een fabriek of werkplaats of stuwadoorsarbeid wordt verricht; voor bedrijven en inrichtingen waarin wordt gewerkt met loodpigmenten of loodaccumulatoren en voor werkverbanden in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening. Er werd dus zowel een getalscriterium gehanteerd als een risicocriterium, al dan niet in combinatie**. * Besluit 13/11/74, Stb. 74. ** Mr. A.J.C.M. Geers, Recht en humanisering van de arbeid, Monografieën Sociaal Recht nr. 6, Deventer In het wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet werd de benaming bedrijfsgeneeskundige dienst vervangen door de benaming bedrijfsgezondheidsdienst, waarmee werd aangesloten bij het in die jaren ontstane woordgebruik. Verder werd de hierboven aangeduide verbodsbepaling (voor deze dienst om op het terrein van de curatieve gezondheidszorg werkzaam te zijn) geschrapt, waarmee een vreemd element uit de veiligheidswetgeving werd verwijderd. Artikel 15 van het wetsvoorstel bevatte bepalingen ten aanzien van de verplichte aansluiting van bedrijven of inrichtingen behorende tot een bij AMvB aangewezen categorie, bij een bedrijfsgezondheidsdienst. In lid 3 werd, in tegenstelling tot de toen bestaande wet, niet meer uitvoerig ingegaan op de taak van de bedrijfsgezondheidsdienst, maar werd volstaan met een globale taakomschrijving 7. Uiteindelijk is in de wet alsnog een uitvoerige, overigens niet limitatieve, taakomschrijving opgenomen. Artikel 16 van het wetsvoorstel bevatte de verplichting voor bedrijven of inrichtingen, behorend tot een bij AMvB aan te wijzen categorie, een veiligheidsdienst of een veiligheidskundige aan zich te verbinden. In de memorie van toelichting (mvt) bij het voorstel wordt over de positie van de veiligheidskundige het volgende opgemerkt: De rol van de veiligheidskundige is daarentegen volgens het ontwerp die van een adviseur van de bedrijfsleiding bij het formuleren van haar beleid op het gebied van de zorg voor de veiligheid en de daarbij passende methodiek en haar daarnaast als coördinator te assisteren bij de uitvoering daarvan, waarbij de veiligheidskundige zich enerzijds baseert op de wettelijke bepalingen en zich anderzijds laat leiden door algemeen erkende maatschappelijk 7 Het oorspronkelijk voorgestelde lid 3 van artikel 15 luidde: De taken van de bedrijfsgezondheidsdienst hebben ten doel het beschermen en het bevorderen van de gezondheid van de werknemers voorzover het problemen betreft die samenhangen met de verhouding waarin de werknemer staat tot de arbeid die hij verricht. 113
115 BIJLAGE 4 normen 8. Bedoeld werd hiermee aan te geven dat de veiligheidskundige niet de verantwoordelijke persoon was voor de veiligheid in de onderneming. In het ontwerp was, in afwijking van het advies van de SER, volstaan met een globale taakomschrijving van de veiligheidsdienst respectievelijk -functionaris ( het geven van adviezen en het doen van voorstellen ter bevordering van de veiligheid en de hygiëne van het arbeidsmilieu en het verlenen van bijstand daaromtrent ). In de mvt wordt als overweging hiervoor aangevoerd dat, zelfs als het mogelijk zou zijn geweest een bevredigende, gedetailleerde taakomschrijving van de veiligheidskundige op te stellen, hiermee nog niet een duidelijke wettelijke taakafbakening tussen deze functionaris en de bedrijfsarts zou zijn bereikt omdat de taken van beiden zich gedeeltelijk overlappen. In dit verband werd gememoreerd dat de opleiding van de veiligheidskundige, in tegenstelling tot die van de bedrijfsarts, pas sinds kort tot ontwikkeling is gekomen en bovendien niet uniform is. In de uiteindelijke wet (de desbetreffende bepaling is per 1 januari 1988 van kracht geworden) is alsnog een vrij uitgewerkte taakomschrijving van de veiligheidsfunctionaris opgenomen. In artikel 17 van het wetsvoorstel was de mogelijkheid opgenomen de taken van de bedrijfsgezondheidsdienst en die van de veiligheidsdienst door één dienst te laten vervullen, mits deze dienst daartoe georganiseerd, uitgerust en bemand is. Artikel 18 introduceerde de mogelijkheid dat de werkgever gezamenlijk met een of meer andere werkgevers overgaat tot instelling van een bedrijfsgezondheids- of veiligheidsdienst of van een dienst waarin beide taken worden gecombineerd (zie verder ook paragraaf 1.5 hierna). Artikel 19 bepaalde dat de verschillende diensten ministeriële erkenning behoefden. 1.5 Parlementaire behandeling amendement Arbodienst 9 In de loop van de (drie jaar geduurd hebbende) parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Arbeidsomstandighedenwet is het vraagstuk van de geïntegreerde dienst voortdurend onder de aandacht geweest. Belangrijk punt daarbij was het al dan niet intern zijn van een dergelijke dienst. Uiteindelijk werd via amendering artikel 17 over de Arbodienst in de wet opgenomen, waarbij als uitgangspunt de interne dienst werd geïntroduceerd 10. Deze Arbodienst zou omvattender moeten zijn dan de combinatie van de bedrijfsgezondheidsdienst en de veiligheidsdienst. Er zouden ook welzijnsdeskundigen in opgenomen moeten worden. Doelstelling en takenpakket werden uiteindelijk een combinatie van de doelstelling en de taken van de bedrijfsgezondheidsdienst en de veiligheidsdienst met een algemene toevoeging over het welzijn in verband met de arbeid. De Arbodienst werd bovendien als eerste mogelijkheid in de wet opgenomen om duide- 8 Tweede Kamer, zitting , , nr Grotendeels ontleend aan: Mr. A.J.C.M. Geers, Recht en humanisering van de arbeid, Monografieën Sociaal Recht nr. 6, Deventer Zie o.m. het Ontwerp van wet zoals het luidt na de daarin t/m 28 mei 1980 aangebrachte wijzigingen; Tweede Kamer, zitting , , nr
116 BIJLAGE 4 lijk te maken dat de gecombineerde dienst niet meer een alternatief was voor de afzonderlijke diensten, maar dat de voorkeur uitging naar een geïntegreerde dienst. Afzonderlijke diensten waren tijdelijk en hadden niet de voorkeur. Minister Albeda van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was in de parlementaire discussie terughoudender: Ik wijs erop dat de Arbodiensten in mijn ogen toekomstperspectief zijn, te meer omdat twee van de drie componenten van de Arbodienst (veiligheid en welzijn) eigenlijk nog van de grond moeten komen. Een belangrijk feit vind ik voorts dat de sociale partners en de verenigingen van deskundigen zich in het geheel nog niet hebben kunnen uitlaten over de zaak. Kort samengevat wil ik de Kamer erop wijzen dat aanneming van het amendement niet veel meer gevolgen zal kunnen hebben dan het in de wet zichtbaar maken van het perspectief dat nog wel even van ons af ligt. De sociale partners bleken niet onverdeeld gelukkig met het kamerinitiatief en wenst in geen geval een snelle invoering 11. Het kabinet besloot naar aanleiding van de dereguleringsvoorstellen van de Commissie Geelhoed om de oprichting van of de aansluiting bij een Arbodienst te laten vervallen, overigens onder handhaving van de in het desbetreffende artikel vervatte materiële taken. Bij de behandeling van deze dereguleringsvoorstellen in de Tweede Kamer werd, vanuit het perspectief van de integratiemogelijkheid van de functies veiligheid, gezondheid en welzijn, sterk aangedrongen op handhaving van de Arbodienst. De staatssecretaris achtte het in principe mogelijk om in artikel 20 aan te geven dat de werkgever aan zijn verplichting tot coördinatie tussen de bedrijfsgezondheidsdienst, de veiligheidsdienst of veiligheidskundige en de uitoefening van zijn welzijnstaken zou kunnen voldoen door oprichting van een Arbodienst. Dit standpunt werd neergelegd in een amendement dat vervolgens werd aangenomen. Uiteindelijk is per 1 januari 1988 de vorming van en aansluiting bij een Arbodienst mogelijk gemaakt in het vierde lid van artikel 20 (ná de bepalingen over de bedrijfsgezondheidsdienst en de veiligheidsdienst), het artikel dat handelt over een gezamenlijke dienst en een gecombineerde dienst. Het takenpakket van de Arbodienst is niet afzonderlijk benoemd. In de loop van de parlementaire behandeling is aan de afdeling met betrekking tot de deskundige diensten overigens nog een bepaling toegevoegd die erin voorzag dat bedrijven of inrichtingen waarvoor de verplichtingen ten aanzien van de bedrijfsgezondheidsdienst of de veiligheidsdienst van toepassing waren, tevens dienden te zijn aangesloten bij een Arbo-instituut voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid. De taak van dit instituut zou zijn het verschaffen van voorlichting en informatie en het verrichten van onderzoek met betrekking tot de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid. Dit artikel is echter nimmer van kracht geworden. 11 Zie persbericht Voorlopige Arbeidsraad van 25 november 1982: Voorlopige Arbeidsraad is tegen stimuleringsbeleid Arbodiensten. 115
117 BIJLAGE Systeem deskundige diensten Arbeidsomstandighedenwet Uiteindelijk is in de in 1980 tot stand gekomen Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) het volgende systeem met betrekking tot de deskundige dienstverlening opgenomen. De regeling is neergelegd in hoofdstuk IV, tweede afdeling van de Arbowet, getiteld Adviserende taken en deskundige diensten (de artikelen 17 tot en met 20 en 22). Artikel 17 geeft regels ten aanzien van de taken van arbeidsorganisaties ter bevordering van het welzijn. In de artikelen 18 en 19 worden regels gegeven ten aanzien van respectievelijk de bedrijfsgezondheidszorg en de veiligheidszorg, op grond waarvan bepaalde werkgevers verplicht zijn een bedrijfsgezondheids-, een veiligheidsdienst of een veiligheidskundige aan zich te verbinden. In een drietal AMvB s : het Besluit verplichtstelling welzijnstaken, het Besluit verplichtstelling van bedrijfsgezondheidsdiensten en het Besluit verplichtstelling veiligheidsdiensten, is nader uitgewerkt op welke categorieën bedrijven of inrichtingen de hiervoor bedoelde verplichting rust. Overigens kunnen ook individuele arbeidsorganisaties worden verplicht door de Directeur-Generaal van de Arbeid, tot het verrichten van welzijnstaken dan wel tot het aan zich verbinden van een bedrijfsgezondheids- of een veiligheidsdienst of een veiligheidskundige. Ingevolge het Besluit verplichtstelling welzijnstaken zijn alle arbeidsorganisaties met 500 of meer werknemers verplicht de in artikel 17 Arbowet genoemde welzijnstaken te verrichten. Ingevolge het Besluit verplichtstelling van bedrijfsgezondheidsdiensten zijn arbeidsorganisaties met 500 werknemers of meer, waarin uitsluitend of in hoofdzaak arbeid in een fabriek of werkplaats dan wel stuwadoorsarbeid wordt verricht alsmede waar loodhoudende pigmenten worden bereid of loodaccumulatoren worden vervaardigd, verplicht een bedrijfsgezondheidsdienst aan zich te verbinden. Deze verplichting geldt ook, onafhankelijk van het aantal werknemers, voor werkverbanden krachtens de Wet sociale werkvoorziening. Ingevolge het Besluit verplichtstelling veiligheidsdiensten zijn arbeidsorganisaties met 500 of meer werknemers waarin uitsluitend of in hoofdzaak arbeid in een fabriek of werkplaats (met uitzondering van werkzaamheden in de bouw) dan wel stuwadoorsarbeid wordt verricht, verplicht een veiligheidsdienst en/of veiligheidskundige aan zich te verbinden. Aan deze verplichtingen kan de werkgever (ingevolge artikel 20) voldoen op een aantal verschillende wijzen: instelling van een eigen bedrijfsgezondheids- of veiligheidsdienst, de zogenoemde enkelvoudige dienst; deze dienst kan uit een of meer personen bestaan; instelling samen met een of meer andere werkgevers van een externe bedrijfsgezondheids- of veiligheidsdienst, de zogenoemde gezamenlijke dienst, dan wel aansluiting bij een reeds bestaande externe dienst; 12 Wet van 8 november 1980, Stb. 664, houdende bepalingen in het belang van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid (Arbeidsomstandighedenwet). 116
118 BIJLAGE 4 het laten uitvoeren van de taken van de bedrijfsgezondheids- en veiligheidsdienst door één dienst, de zogenoemde gecombineerde dienst. Zo n dienst kan worden ingesteld door een individuele werkgever binnen zijn onderneming (enkelvoudige gecombineerde dienst) of door meer werkgevers (gezamenlijke gecombineerde dienst); het instellen, al dan niet gezamenlijk met een of meer andere werkgevers, van een arbodienst. De hiervoor beschreven diensten moeten ingevolge artikel 22 door de minister worden erkend. Deze erkenning wordt alleen afgegeven indien de dienst voldoet aan de bij AMvB gestelde voorwaarden. 2 De introductie van de verplichte inschakeling van een arbodienst 2.1 Achtergronden en motieven De wettelijke verplichting voor werkgevers tot inschakeling van een arbodienst dateert uit Zij maakte onderdeel uit van de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet die toen plaatshad. Met deze wetswijziging werd in hoofdzaak beoogd uitvoering te geven aan de zogenoemde Kaderrichtlijn 13, welke beoogt de algemene bepalingen en maatregelen die de lidstaten vaststellen om de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers op het werk te verzekeren, op een minimumniveau te harmoniseren. De uitvaardiging van de Kaderrichtlijn betekende dat het Nederlandse systeem van veiligheids- en bedrijfsgezondheidsdiensten moest worden gewijzigd. Waar het bestaande stelsel van deskundige zorg uitging van een categoriale aanwijzing van bedrijven (zie paragraaf 1.6 hiervoor), voorziet de richtlijn in een verplichting tot preventiezorg voor alle bedrijven. De wetswijziging van 1994 strekte er verder onder meer toe uitvoering te geven aan de motie Beijlen-Geerts 14. In december 1991 had de Tweede Kamer deze motie, vrijwel unaniem en zonder discussie, aanvaard bij de behandeling van het wetsvoorstel Terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume (TAV). Genoemde motie verwijst naar het toen in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Terugdringing Ziekteverzuim (TZ), waarmee de eerste zes weken van het ziekteverzuim voor rekening van de werkgever gebracht zouden moeten worden. In de motie wordt geconstateerd dat daarmee de bemoeienis van de verzekeringsgeneeskundige zorg zoals die in het kader van de Ziektewet (ZW) door de bedrijfsverenigingen werd geleverd vermindert. Tegen deze achtergrond wordt in de motie uitgesproken dat een vorm van bedrijfs- 13 Richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werknemers op het werk (89/391/EEG). 14 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr
119 BIJLAGE 4 gezondheidszorg op afzienbare termijn alle werknemers in Nederland dient te omvatten, en wordt de regering verzocht in het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn inzake de preventiediensten en in samenhang met het voor rekening van de werkgever brengen van de eerste zes weken ziekteverzuim, te komen tot een verplichting voor de werkgever vanaf 1 januari 1993 een vorm van bedrijfsgezondheidszorg beschikbaar te stellen aan alle werknemers. De wetsvoorstellen TZ en wijziging Arbowet zijn gelijktijdig op 5 november 1992 bij de Tweede Kamer ingediend. Vanwege de samenhang op onderdelen worden zij veelal in één adem genoemd: de TZ/Arbo-wetgeving. Het wetsvoorstel TZ voorzag in een civielrechtelijke verplichting voor de werkgever tot loondoorbetaling bij ziekte van de werknemer gedurende de eerste zes (voor kleine werkgevers: drie) weken. Voortaan zou eerst na afloop van deze periode aanspraak bestaan op een ZW-uitkering. Met het aldus vergroten van de financiële betrokkenheid van de werkgever werd beoogd ondernemingen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van preventie en bekorting van ziekteverzuim. Verwacht werd dat doordat de werkgever directer wordt geconfronteerd met de kosten van het verzuim en de gevolgen daarvan voor zijn concurrentiepositie; hij zou worden aangespoord een actief verzuimbeleid te voeren. Een en ander zou uiteindelijk dienen te resulteren in een positief effect op verzuim en derhalve in een verlaging van de kosten 15. Als complement van de vergroting van de financiële verantwoordelijkheid van de werkgever gedurende de eerste ziekteweken, introduceerde het wetsvoorstel wijziging Arbowet een verplichting voor de werkgever tot het voeren van een verzuimbeleid 16. Dit betekende een verbreding van de benadering in de Arbeidsomstandighedenwet, in die zin dat deze wet van oudsher gericht was op preventief beleid, te weten optimalisering van de arbeidsomstandigheden met het oog op preventie van gezondheidsschade. Blijkens de memorie van toelichting (mvt) bij het wetsvoorstel Arbo is gekozen voor het toevoegen van een verplichting voor de werkgever tot het voeren van een verzuimbeleid, vanwege het belang dat werd gehecht aan het terugdringen van het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid en om uitvoering te geven aan de motie Beijlen-Geerts. Analoog aan de bepalingen ten aanzien van het arbeidsomstandighedenbeleid bevatte het wetsvoorstel een aantal basisbepalingen om te bereiken dat het verzuimbeleid stevig zou worden verankerd in de beleidsvoering van de arbeidsorganisatie. Met het oog hierop voorzag het in de verplichting voor de werkgever zich bij de verzuimbegeleiding te laten ondersteunen door een gecertificeerde deskundige dienst Aldus de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3, p. 19). 16 De Arboraad was in 1992 verdeeld over het opnemen van de verplichting tot het voeren van een verzuimbeleid in de Arbowet (Advies inzake de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de uitvoering van de EG-kaderrichtlijn van 12 juni 1989). 17 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3, pp. 6 en
120 BIJLAGE 4 Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel wijziging Arbowet heeft de minister van SZW de Arboraad advies gevraagd over een op laatstgenoemd wetsvoorstel gebaseerd concept-uitvoeringsbesluit, de concept-amvb Arbodiensten. In april 1993 heeft de Arboraad (verdeeld) geadviseerd over de voorgelegde concept-amvb 18. Bij de parlementaire behandeling van de beide wetsvoorstellen kwam de onderlinge samenhang aan de orde, met name op het punt van de afstemming van de controle en verzuimbegeleiding door arbodiensten tijdens de eerste ziekteweken en door de bedrijfsverenigingen in de periode daarna. De introductie van de verplichte aansluiting bij een arbodienst vormde tijdens de parlementaire behandeling geen discussiepunt. In dat verband is van betekenis dat de Tweede Kamer ook zelf had verzocht, via de unaniem aanvaarde motie Beijlen-Geerts, om de werkgever te verplichten een vorm van bedrijfsgezondheidszorg beschikbaar te stellen aan alle werknemers. Dit werd met name wenselijk geacht omdat de rol van bedrijfsvereniging ten aanzien van begeleiding van ziekteverzuim tijdens de eerste zes/drie ziekteweken zou komen te vervallen. De arbodienst als multidisciplinair samengestelde dienst Blijkens de wetsgeschiedenis is bij de implementatie van artikel 7 van de Kaderrichtlijn een keuze gemaakt uit een tweetal denkbare varianten 19 : 1 de bestaande wetsartikelen inzake deskundige diensten in de wet laten staan en daarnaast aan de wet een aantal artikelen toevoegen die strekken tot uitvoering van de richtlijn; 2 de bestaande wetsartikelen inzake deskundige diensten komen te vervallen en worden vervangen door een aantal geheel nieuwe artikelen, waarin en op basis waarvan de richtlijn wordt uitgevoerd en het bestaande zorgniveau wordt gehandhaafd. Gekozen is voor de tweede variant. Voor de opzet van de nieuwe regeling met betrekking tot de deskundige dienstverlening is enerzijds getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij het bestaande systeem en de daarin gehanteerde terminologieën (zoals de begrippen interne en externe dienst), terwijl anderzijds zoveel mogelijk rekening is gehouden met het verlangen van de werkgever om de deskundige ondersteuning in te richten op een wijze die het best aansluit bij de behoefte van de arbeidsorganisatie 20. Hierbij is ervoor gekozen de kolomsgewijze aanpak (veiligheid, gezondheid en welzijn) te vervangen door een geïntegreerde, arbobrede benadering. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Arbo is van de kant van het kabinet betoogd dat de Kaderrichtlijn uitgaat van integrale preventiezorg. Hiervan uitgaande meende het dat deskundige ondersteuning door een integrale arbobrede dienst de beste garanties biedt voor een integraal arbeidsomstandighedenbeleid. Juist omdat het bij de kwaliteit van de arbeid meestal gaat om bedreiging door diverse risico s en belasting door meerdere factoren tegelijk de zogenaamde meervoudige belasting werd het van belang geacht dat 18 Arboraad, Advies Concept-Algemene Maatregel van Bestuur Arbodiensten, 15 april Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3. p. 17 e.v. 20 Aldus de mvt bij het wetsvoorstel (Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 3. p. 18). 119
121 BIJLAGE 4 de werkgever zich laat adviseren door een dienst die in staat is hem te adviseren over het verminderen van de meervoudige belasting. Naast dit inhoudelijke argument werd het vanuit een oogpunt van efficiency van belang geacht dat werkgevers bij één dienst voor de ondersteuning op het gebied van arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbeleid terecht kunnen. Vooral omdat de uitbreiding van de deskundige zorg voornamelijk het midden- en kleinbedrijf betrof. Juist voor deze groep bedrijven werd een landelijk dekkend netwerk van arbodiensten met een breed pakket belangrijk gevonden De taken waarvoor inschakeling van een gecertificeerde arbodienst is voorgeschreven De Arbeidsomstandighedenwet zoals deze thans luidt, bepaalt dat werkgevers zich bij hun arbeidsomstandigheden- en verzuimbeleid laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst voor in elk geval de volgende taken 22 : a het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e), waaronder mede begrepen het toetsen ervan en het adviseren daaromtrent; b de bijstand en de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten; c het uitvoeren van een vrijwillig periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (PAGO); d het houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur; e het uitvoeren van de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten. De verplichting tot deskundige ondersteuning bij de onderdelen a. (ri&e) en c. (PAGO) vloeit voort uit de Kaderrichtlijn. De overige onderdelen hebben uitsluitend een nationale achtergrond. Zoals hiervoor beschreven, is de verplichte ondersteuning bij de verzuimbegeleiding (b.) ingevoerd in samenhang met de loondoorbetalingsverplichting tijdens de eerste zes/drie ziekteweken (Wet TZ). In de thans voorliggende adviesaanvraag wordt hierover verder opgemerkt dat de achtergrond hiervan is dat het ook in de privaatrechtelijke verhouding van belang is dat er een onafhankelijke medisch deskundige organisatie adviseert over ziekteverzuim, ter bescherming van zowel werknemer als werkgever, bijvoorbeeld om conflicten te voorkomen over de medische aard van het verzuim of over vragen rond belasting en belastbaarheid. Het is immers de werkgever die in dit stelsel moet beslissen over loondoorbetaling (claimbeoordeling). De adviesaanvraag voegt hieraan toe dat in veel Europese landen advisering over ziekteverzuim, ook ten behoeve van loondoorbetaling of ver- 21 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 6, p Het betreft de taken zoals geformuleerd in artikel 14 lid 3 van de Arbeidsomstandighedenwet De verschillen op dit punt met de wet zoals deze na 1994 luidde zijn beperkt. Toegevoegd is de deskundige bijstand bij aanstellingskeuringen. Daarnaast is de taak ten aanzien van het houden van een arbeidsgezondheidskundig spreekuur thans omschreven als arbeidsomstandighedenspreekuur om te benadrukken dat ook de preventie en andere deskundigheid dan de medische hierbij aan bod kunnen komen. 120
122 BIJLAGE 4 zekeringsuitkering, ook door behandelende artsen wordt gedaan. Dit zou aldus de adviesaanvraag voor Nederland geen alternatief zijn. In de eerste plaats omdat de medische wereld hier sterk hecht aan scheiding van behandeling en advisering aan derden en in de tweede plaats omdat specialistische arbeidsgezondheidskundige expertise anders verloren zou gaan. Het arbeidsomstandighedenspreekuur (d.) is opgenomen om de werknemer individueel toegang te geven tot deskundig advies over arbeid en gezondheid. De aanstellingskeuring (e.) is opgenomen om te verzekeren dat, indien de werkgever aanstellingskeuringen wil en, volgens de regels die de Wet medische keuringen daaraan stelt, mag laten verrichten, deze worden uitgevoerd door een gecertificeerde arbodienst. Met het oog op de waarborging van de kwaliteit van de deskundige dienstverlening voorziet de wet in certificering van arbodiensten (zie paragraaf 3, Certificering arbodiensten). 3 Certificering arbodiensten 3.1 Inleiding De basis voor certificering is gelegen in artikel 14 lid 3 van de Arbowet. Dit artikel bepaalt dat een werkgever zich bij een aantal taken op het gebied van preventie en bescherming laat bijstaan door een arbodienst die beschikt over een certificaat waaruit blijkt dat deze voldoet aan de voorschriften gesteld bij of krachtens de Arbowet. Op grond van artikel 20 Arbowet kunnen bij of krachtens AMvB regels worden gesteld op grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze (Arbo)wet. Een en nader is verder uitgewerkt in artikel 2.14 en artikel 1.5a Arbobesluit en artikel 2.7 Arboregeling. Artikel 14 van de Arbowet bepaalt in wezen de vorm van bijstand door arbodiensten, evenals de verplichtingen van een werkgever voortvloeiende uit de Wet terugdringing ziekteverzuim (TZ/Arbo), de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ) en de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid (PEMBA). Hierbij gaat het om verplichte taken met inschakeling van een arbodienst. Alleen de verplichte taken worden bij de certificering betrokken. Arbodiensten kunnen echter meer leveren aan ondersteuning dan onder de certificering valt. De bepalingen ten aanzien van de taken en het functioneren van arbodiensten zijn hoofdzakelijk een gevolg van de Nederlandse implementatie van de EG-richtlijn 89/391/EEG (de zgn. Kaderrichtlijn). Deze implementatie van regelgeving is gecombineerd met nationale wetswijzigingen om de werkgever meer verantwoordelijkheid te geven bij het terugdringen van het ziekteverzuim. 121
123 BIJLAGE Certificering als beleidsinstrument In het kader van de dereguleringsoperatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) is veel aandacht geschonken aan het gebruik van normalisatie en certificering als alternatief voor gedetailleerde wet- en regelgeving. Beide instrumenten zouden goed passen binnen een beleid dat zich richt op het bevorderen van marktwerking en het terugdringen van belemmerende regels. Immers beide instrumenten komen voort uit een behoefte aan effectiviteit en doelmatigheid bij het bedrijfsleven op het gebied van producten, productieprocessen en diensten. Dit leidde tot min of meer door de overheid erkende normalisatie-instellingen. Certificeringsinstellingen beoordelen of in overeenstemming met bepaalde regels wordt gehandeld en geven op basis daarvan een certificaat af. In het rapport Normalisatie en certificatie van de MDW-werkgroep Certificering (1996) wordt gesteld dat normalisatie en certificering de overheid veel voordelen kan bieden: het aansluiten bij het zelfregulerende vermogen van betrokkenen, verhogen van de flexibiliteit van regels, het vergroten van het draagvlak en daarmee van de naleving van overheidsbeleid, een doelmatiger inzet van toezicht en handhaving door de overheid. De MDW-werkgroep Arbeidsomstandigheden ziet in haar rapport Maatwerk in bescherming (1995) de toepassing van normalisatie en certificatie ook in het arbobeleid als een goed alternatief voor gedetailleerde regelgeving, mede vanuit de gedachte de verantwoordelijkheid voor het arbobeleid meer bij de belanghebbenden, werkgevers en werknemers, te leggen. Daardoor kan meer maatwerk worden gerealiseerd en zou de effectiviteit van het arbobeleid uiteindelijk toenemen. De adviesaanvraag Heroriëntatie arbobeleid en arbowet 23 ziet certificatie als een belangrijk instrument ter ontwikkeling van de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor goede arbeidsomstandigheden. Verwacht werd dat ook financiële instellingen en verzekeraars waarde zullen hechten aan arbocertificaten. Het stelt de overheid in de gelegenheid terug te treden op die terreinen waar regelingen ontstaan. Het beschikken over een certificaat kan voor de overheid reden zijn voor een terughoudender (preventief) toezicht op de desbetreffende bedrijven. De kritiek van de SER 24 was onder meer gericht op de veronderstelde werking van prikkels tot de zelfwerkzaamheid en de voorgestane verantwoordelijkheidsverdeling (dit laatste in het verlengde van de kritiek op het gebruik van normalisatie op arbogebied). Tot nu toe is certificatie in het kader van het arbobeleid met name gehanteerd ter waarborging van deskundige personen of diensten. 23 Adviesaanvraag van de staatssecretaris van SZW aan de SER van 15 april SER-advies Heroriëntatie arbobeleid en Arbowet, publicatienr. 97/03, Den Haag
124 BIJLAGE Certificering arbodiensten Vanaf de invoering van de verplichte inschakeling van arbodiensten in 1994 is certificering ingevoerd. De reden daarvan was dat het erkenningsinstrument (gerelateerd aan een getalscriterium) dat tot die tijd werd gehanteerd voor deskundige diensten (met name bedrijfsgezondheidsdiensten), niet uitvoerbaar werd geacht nu de verplichting zich zou gaan uitstrekken tot alle bedrijven. Certificering was in eerste instantie een taak van het ministerie van SZW: het Projectbureau Certificering Arbodiensten (PCA) verleende na onderzoek een certificaat. In 1998 werd deze taak geprivatiseerd en overgenomen door private certificerende instellingen; aanvankelijk drie, thans zes 25. Artikel 2.7 van de Arboregeling bepaalt waaraan een certificeringsinstelling dient te voldoen, onder meer aan de criteria van het Reglement Certificatie Arbodiensten van 17 februari 1998 van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten (SBCA). Daarnaast dient op grond van het reglement de certificeringsinstelling te zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (RvA). Raad voor Accreditatie De RvA is door overheid en bedrijfsleven gezamenlijk opgericht en accrediteert onder meer certificeringsinstellingen, dat wil zeggen het formeel erkennen dat een instelling (of persoon) competent is voor de uitvoering van specifieke taken. De RvA baseert zich bij haar eisen op internationale normalisatienormen en internationale richtlijnen. Die normen en richtlijnen vereisen tevens dat de structuur van certificering zodanig is dat onpartijdigheid van de certificeringsinstelling is gegarandeerd. Het systeem omvat de te hanteren procedures, eisen en onderzoeksmethoden. In de praktijk eist de RvA dat elke instelling voor elk gebied van certificering beschikt over een College van Deskundigen dat verantwoordelijk is voor de vaststelling en het beheer van het certificeringssysteem. In de praktijk is er een centraal college voor alle instellingen. Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten (SBCA) De SBCA beheert in wezen het certificeringssysteem. In het SBCA hebben zitting: werkgevers, werknemers, arbodiensten en certificerende instellingen. Deze laatste zijn niet in het SBCA zelf, maar in het Centraal College van Deskundigen vertegenwoordigd. Tweemaal per jaar worden zogenoemde Harmonisatiedagen georganiseerd teneinde de wijze waarop de verschillende certificeringsinstellingen de certificering uitvoeren te stroomlijnen en te harmoniseren. 25 In casu Bureau Veritas Quality International B.V., Det Norske Veritas Certification B.V., Lloyd s Register Quality Assurance, KEMA Registered Quality B.V., KPMG Certification, Kiwa N.V., certificatie en keuringen. 123
125 BIJLAGE 4 Certificeringseisen Deze eisen zijn opgenomen in enkele documenten terzake van verzelfstandiging van de certificering van arbodiensten. Deze worden beheerd door de SBCA. De belangrijkste documenten zijn: Richtlijn Arbodiensten: de eisen waaraan arbodiensten moeten voldoen. Er is soms een verschil voor een interne en voor een externe arbodienst. Er zijn 47 eisen en 250 verificatiepunten. Er worden eisen aan de structuur van de dienst en verder kwaliteitseisen gesteld. Er is een zekere verwantschap met ISO 9001, maar de richtlijn is gedetailleerder en toegespitst op arbotaken. Reglement Certificatie Arbodiensten: de eisen waaraan de Certificerende Instellingen moeten voldoen en de procedure van certificering. 3.4 Evaluatie certificering arbodiensten Over de periode 1998 tot 2001 heeft in opdracht van SZW een evaluatieonderzoek plaatsgevonden van de certificering van arbodiensten 26. Vraagstelling en conclusies van het onderzoek Vraag 1: zijn de eisen goede criteria voor waarborging kwaliteit arbodienstverlening? Conclusie onderzoekers: de eisen zijn in dat opzicht geen goede criteria. Redenen: Er is sprake van systeemcertificering, dat ziet op de levering van een constante kwaliteit; klanten blijken echter te vragen om een beperkt pakket waardoor de kwaliteit niet kan worden geleverd. De samenhang in het dienstenpakket is niet gegarandeerd. De eisen zijn soms zo gedetailleerd dat maatwerk nauwelijks te leveren valt. De eisen hebben alleen betrekking op producten van de Arbowet. Eisen m.b.t. verzuimbeheersing en reïntegratie zijn slechts beperkt in de Arbowet opgenomen. Certificering heeft deels betrekking op diensten die nauwelijks gezichtsbepalend zijn voor de gevraagde kwaliteit. Certificering is bedoeld om een basisniveau te garanderen voor door de Arbowet voorgeschreven producten. Vraag 2: kunnen eisen vervallen of zijn er criteria die moeten worden toegevoegd? Conclusie onderzoekers: weinig eisen zijn onbelangrijk of worden gemist. Men heeft meer moeite met het geheel van eisen dan met individuele eisen. 26 Certificering Arbodiensten; Verslag van een evaluatie. Onderzoek verricht in opdracht van het ministerie van SZW door IVA Tilburg, juni
126 BIJLAGE 4 Vraag 3: kan met de verificatiepunten op adequate wijze worden getoetst of voldaan wordt aan de eisen? Conclusie onderzoekers: de verificatiepunten voldoen niet, maar stimuleren een manier van omgaan met eisen die meer gericht is op het voldoen aan details dan op het toetsen van integrale dienstverlening. Vraag 4: kunnen verificatiepunten vervallen of moeten er worden toegevoegd? Conclusie onderzoekers: beter is systematiek van verificatiepunten te verlaten en meer vrijheid te geven in het voldoen aan eisen. Men vindt het weinig zinvol individuele verificatiepunten te schrappen of aan te passen. Vraag 5: zijn criteria, procedures en randvoorwaarden van het Reglement Certificatie Arbodiensten geschikt om op arbodiensten toe te passen? Conclusie onderzoekers: er zijn geen grote problemen gesignaleerd. Vraag 6: geven richtlijn en reglement aanleiding tot knelpunten of problemen en daarmee tot acties? Conclusie onderzoekers: er is aanleiding tot een wijziging van de systematiek van certificering. Vraag 7: geeft de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten (SBCA) en overlegstructuren aanleiding tot knelpunten of problemen en daarmee tot acties? Conclusie onderzoekers: er zijn geen problemen, er zal echter meer aandacht aan de effectiviteit van de Harmonisatiedagen moeten worden geschonken. De onderzoekers komen op grond van de resultaten van het evaluatieonderzoek tot drie mogelijke oplossingsrichtingen: 1 Een beperkte verandering binnen de bestaande Richtlijn Arbodiensten. Verder het nader bezien van de verificatiepunten; bijvoorbeeld ze de status van toelichting te geven. 2 Vervanging van de richtlijn door productspecificaties en de verplichting een kwaliteitssysteem te hebben. Meer vrijheid in de wijze waarop producten worden ingevuld mits voldaan wordt aan de specificaties. 3 De eisen aan de arbodienst overlaten aan de markt. De onderzoekers tekenen de volgende meningen over certificering op. Werknemers hebben sterke twijfels over de onafhankelijkheid van arbodiensten die uiteindelijk door werkgevers worden ingehuurd. De werkgever bepaalt welke diensten worden afgenomen. Werknemers wensen expliciete regels en toezicht. Daarbij hoort een stelsel van certificering en onafhankelijke uitvoering ervan bij voorkeur door de overheid. Werkgevers vinden dat een verplichte afname zo minimaal mogelijk moet zijn; bedrijven kunnen zelf beter bepalen wat nodig is. In een stelsel waarin een dienstenpakket in onderhandelingen wordt vastgesteld zijn arbodiensten beter in staat zich te specialiseren en hun sterke punten te bewijzen. Certificering door de overheid past daarin niet en de voorkeur wordt gegeven aan een systeem waarin de markt de eisen bepaalt. 125
127 BIJLAGE 4 De onderzoekers concluderen dat kwaliteit van arbozorg als meerwaarde voor de klant (met name het MKB) om klantgerichtheid vraagt, samenhang, toegevoegde waarde voor de klant, praktische bruikbaarheid, open en heldere communicatie, transparantie, maatwerk, afspraken nakomen, integrale dienstverlening, tevreden klanten en praktijkgerichte adviezen. Deze aspecten komen evenwel niet in de certificering aan de orde. Certificering van arbodiensten levert dan ook, volgens de onderzoekers, een beperkte bijdrage aan de kwaliteit van dienstverlening. Positief is evenwel het systeemdenken waartoe arbodiensten worden gedwongen. Certificering biedt weinig aanknopingspunten met betrekking tot klantgerichtheid en integrale dienstverlening. Certificeringseisen hebben zeker een functie gehad bij het stimuleren van het kwaliteitsdenken. Er is echter alle reden om nu naar een systematiek te zoeken die de kwaliteit van arbozorg op een hoger plan brengt. Om na te gaan of de in het onderzoek gehouden constateringen gedragen worden door werkgevers, werknemers, arbodiensten en certificerende instellingen (CI s) zijn de conclusies en oplossingsrichtingen besproken in een workshop waar behalve deze partijen ook vertegenwoordigers van de overheid en van commerciële verzekeraars aanwezig waren. De conclusies van deze workshop zijn door de onderzoekers als volgt samengevat: Brede ondersteuning van de conclusie dat certificering van arbodiensten, zoals die op dat moment plaatsvond, een beperkte bijdrage levert aan de kwaliteit van arbodiensten. Evenzo dat veranderingen nodig zijn. In eerste instantie is het de taak van arbodiensten om zorg te dragen voor kwaliteit. Vele diensten hebben dat, al dan niet met de certificeringseisen, gedaan. Veranderingen in de certificering mag niet betekenen dat voor goede arbodiensten veel zou moeten veranderen. Certificering meer in lijn brengen met ISO 9001, vinden arbodiensten en CI s. Werkgevers en verzekeraars vinden dat zo min mogelijk wordt voorgeschreven en zoveel mogelijk aan onderlinge afspraken wordt overgelaten (oplossingsrichting 3). Oplossingsrichting 2 is afhankelijk van de invulling van producteisen. Werknemers (met uitzondering van de FNV) vinden dat de eisen van oplossingsrichting 2 wellicht lichter worden en vinden deze daarom niet acceptabel. Voorkomen moet worden dat productspecificaties net zo gedetailleerd worden als de huidige eisen en verificatiepunten. 3.5 Standpunt SZW over het evaluatieonderzoek In zijn brief van 10 oktober 2001 aan de Tweede Kamer komt de toenmalige staatssecretaris van SZW tot de volgende reactie op de resultaten van het onderzoek. 1 Kwaliteit van dienstverlening is niet alleen afhankelijk van de deskundigheid van de arbodienst, maar ook van het samenspel met klanten, de werkgever en werknemers. Certificering alleen kan nooit een adequate oplossing bieden. De werkgever is uiteindelijk verantwoordelijk voor arbeidsomstandigheden en voor een daarbij passende vraag naar arbodienstverlening. 126
128 BIJLAGE 4 2 Het is raadzaam de SBCA te laten bezien of het mogelijk is om te komen tot een vermindering van het aantal verificatiepunten dan wel tot wijziging van de status ervan (minder dwingend). 3 De normen voor arbodiensten voortvloeiende uit de Wet verbetering poortwachter en de daarop gebaseerde ministeriële regeling moeten in de certificeringsregeling worden opgenomen Er is reden de kritiek op certificering enigszins te nuanceren daar deze deels lijkt voort te komen uit te hoge verwachtingen over de effectiviteit van het instrument. Door de verplichte certificering is bereikt dat beunhazen weinig of geen kans hebben gekregen. De staatssecretaris neemt in de brief nog geen standpunt in over de voorgestelde mogelijke oplossingsrichtingen mede in verband met de (toen nog) in voorbereiding zijnde notitie over mogelijke alternatieven voor de algemene verplichting tot aansluiting bij een gecertificeerde arbodienst. Voorts deelt hij mee dat hij de SBCA heeft gevraagd actie te ondernemen in verband met het aanbrengen van verbeteringen in de certificatieregeling (herziening systeem van verificatiepunten en opname relevante bepalingen Wet verbetering poortwachter). 4 Arbodienstverlening en medezeggenschap De Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet) legt in artikel 3 op de werkgever de verplichting een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid te voeren. Ten aanzien van de uitvoering daarvan voegt artikel 12 daaraan toe dat de werkgever en de werknemers daarbij samenwerken. Aan de ondernemingsraad (OR) zijn vanuit verschillende wettelijke invalshoeken rechten en bevoegdheden toegekend met betrekking tot arbeidsomstandigheden in het algemeen en de arbodienstverlening in het bijzonder. Het gaat in dit verband om de Wet op de ondernemingsraden (WOR), de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). De vormen waarin de betrokkenheid van de OR 28 zich op dit gebied kan manifesteren zijn overleg, informatie, initiatief, advies, instemming en overeenstemming. Overleg De OR heeft het recht alle aangelegenheden die de onderneming betreffen, met zijn bestuurder te bespreken. Dit houdt in dat alle organisatorische, sociale, financiële en economische zaken die betrekking hebben op de onderneming (in de zin van artikel 1, lid 1c WOR), aan de orde kunnen komen in de overlegvergadering. Arbozaken maken onderdeel uit van het algemene ondernemingsbeleid en vallen als zodanig onder het overlegrecht. 27 Deze normen zijn inmiddels in de certificeringsregeling opgenomen. 28 Voor de personeelsvertegenwoordiging is in de WOR geregeld dat de werkgever instemming nodig heeft voor een besluit met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. 127
129 BIJLAGE 4 In artikel 5 lid 2 van de Arbowet is bepaald dat er jaarlijks met de OR overleg moet plaatsvinden over de voortgang van het zgn. plan van aanpak, dat onderdeel uitmaakt van de ri&e. Bij dit overleg komt in ieder geval het al dan niet meer actueel zijn van de ri&e aan de orde. In het Arbobesluit is voorzien in een overleg met de OR over het gevaarlijkestoffenbeleid. Informatie De WOR verplicht de werkgever tot het doen toekomen aan de OR van het milieujaarverslag en het sociaal jaarverslag (kwantitatief onderbouwd met onder meer WAO- en verzuimcijfers). Ingevolge de Arbowet is de werkgever verplicht de OR te sturen: de ri&e, de schriftelijke rapportage over het plan van aanpak, een overzicht van de bedrijfsongevallen met verzuim, een overzicht van de ernstige ongevallen, rapporten van de Arbeidsinspectie (AI), eisen die de AI heeft gesteld en eventuele bevelen tot stillegging. Het Arbobesluit verplicht de werkgever de OR te informeren over gevaarlijke stoffen waaraan medewerkers zijn blootgesteld, de meetgegevens over deze stoffen en geluid en gegevens van medisch onderzoek van medewerkers die te maken hebben met deze zaken. Ook van eventuele vrijstellingen wordt de OR op de hoogte gesteld. De arbodienst heeft een eigen informatieplicht aan de OR. Initiatief De OR kan zelf voorstellen doen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden. Dit kan via een mondeling (tijdens de overlegvergadering) of schriftelijk initiatief. Het niet overnemen van een OR-voorstel wordt door de werkgever gemotiveerd. De OR heeft hiertegen geen beroepsmogelijkheid. Advies De OR heeft ingevolge artikel 25 van de WOR het recht van advies inzake belangrijke organisatorische en financieel-economische zaken. Met betrekking tot arbeidsomstandigheden gaat het om de volgende aangelegenheden: invoering van nieuwe processen reorganisaties inlenen arbeidskrachten belangrijke investeringen nieuwe technologieën milieuzorg. Instemming De werkgever heeft ingevolge artikel 27 van de WOR de instemming van de OR nodig bij voorgenomen besluiten die betrekking hebben op de vaststelling, wijziging of intrekking van regelingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim. Onder regeling zijn te begrijpen maatregelen, voorzieningen of systemen die herhaald kunnen worden toegepast en betrekking hebben op alle in de organisatie werkzame per- 128
130 BIJLAGE 4 sonen of een groep. Met betrekking tot arbeidsomstandigheden gaat het om onder meer de volgende instemmingsplichtige onderwerpen: ri&e plan van aanpak verplichtingen met betrekking tot gevaarlijke installaties keuze en contract arbodienst keuze en contract reïntegratiebedrijf functies waarvoor aanstellingskeuringen worden uitgevoerd maatregelen op het gebied van seksuele intimidatie, agressie en geweld voorlichting en scholing op het gebied van veiligheid en gezondheid verzuimbeleid (controlevoorschriften, disciplinaire maatregelen, arbeidsvoorwaardelijke prikkels) inrichting deskundige bijstand aanwijzen bedrijfshulpverleners periodiciteit van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Overeenstemming In artikel 17 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, de zogenoemde maatwerkbepaling, heeft de OR het recht van overeenstemming gekregen. Deze bepaling opent de mogelijkheid om bij AMvB te bepalen dat voldaan kan worden aan bepalingen krachtens de wet, op een andere wijze dan in die bepalingen is aangegeven. Dat kan echter alleen bij CAO of in overeenstemming met het medezeggenschapsorgaan. Overeenstemming gaat verder dan instemming omdat de werkgever bij de instemmingsplichtige onderwerpen, na afwijzing door de OR, via de kantonrechter vervangende toestemming kan krijgen. Deze bepaling in de Arbowet heeft nog geen feitelijke invulling gekregen De markt voor arbodienstverlening 5.1 De verplichte aansluiting bij arbodiensten De wijziging van de Arbowet van 1994 betekende het begin van een markt voor arbodiensten. Er werd van uitgegaan dat daarmee de mogelijkheid zou worden gecreëerd van een open en eerlijke concurrentie tussen deskundige diensten die werkgevers ondersteunen bij de uitvoering van het arbeidsomstandigheden- en ziekteverzuimbeleid. Omdat voor het realiseren van de nieuwe verplichtingen voor werkgevers op het gebied van preventiezorg en verzuimbegeleiding een landelijk dekkend netwerk van arbodiensten nodig was, was voorzien in een gefaseerde invoering van de verplichting voor werk- 29 In de thans voorliggende adviesaanvraag wordt de vraag opgeworpen of in het kader van een mogelijke andere organisatie van de deskundige bijstand, gebruik zou kunnen worden gemaakt van de maatwerkbepaling van artikel 17 Arbowet. Deze vraag wordt negatief beantwoord omdat de huidige integrale organisatie van arbodienstverlening in de wet zelf is geregeld. 129
131 BIJLAGE 4 gevers om zich door een arbodienst te laten ondersteunen. Vanaf 1998 geldt de verplichte aansluiting voor alle werkgevers (met uitzondering van werkgevers met personeel voor wie bij ziekte geen loondoorbetalingsverplichting bestaat). Sinds 1994 heeft een toenemend aantal werkgevers een contract gesloten met een arbodienst. In 2000 was 98 procent van de werkgevers aangesloten. Geconcludeerd kan worden dat inmiddels sprake is van een nagenoeg volledige aansluiting van werkgevers bij arbodiensten. 5.2 De aanbieders op de arbomarkt 30 Sinds het midden van de jaren negentig, toen het aantal arbodiensten ruim 200 bedroeg, is het aantal aanbieders op de arbomarkt sterk gedaald. Waren er in 1995 nog 201 arbodiensten, in 1998 waren dit er 148 en inmiddels telt de markt voor arbodienstverlening 92 aanbieders. Daarvan zijn 50 externe diensten en 42 interne diensten. De eerste arbodiensten kwamen voornamelijk voort uit bestaande bedrijfsgezondheidsdiensten. Aanvankelijk was de arbomarkt als geheel een verliesmarkt waarbij sprake was van sterke prijsconcurrentie. De afname van het aantal aanbieders was het gevolg van een concurrentieslag waarin een groot aantal arbodiensten geheel of gedeeltelijk ten onder ging en van fusies en overnames. De indruk bestaat dat de regulering door certificatie en een zekere schaarste in de vier disciplines waarover de arbodienst dient te beschikken, concentratie extra in de hand hebben gewerkt. Om het certificaat arbodienst te kunnen verwerven gingen bedrijfsgezondheidsdiensten samen met veiligheidsdiensten. Bedrijven met een eigen veiligheidsdienst moesten een arbodienst contracteren of de veiligheidsdienst ombouwen tot arbodienst. Na 1997 is het nog maar sporadisch voorgekomen dat een certificaat werd aangevraagd door een volledig nieuwe aanbieder. Via fusies, overnames en netwerkvorming is de markt thans in overgrote mate geconcentreerd bij vijf grote arbodiensten, waarvan er vier gelieerd zijn aan een verzekeringsconcern. Deze vijf arbodiensten zijn samen verantwoordelijk voor circa 80 procent van de omzet en zij hebben bijna 90 procent van de verzorgde werknemers onder hun hoede. De overige zelfstandige arbodiensten en de interne arbodiensten verzorgen elk zo n 5 procent van de werknemers. 30 De in deze en de volgende paragraaf gepresenteerde gegevens zijn ontleend aan: CBS-statistiek arbodiensten en arbo-adviesbureaus (die zich baseert op exploitatiegegevens van alle diensten); Arbobalans 2002; J. Popma, C. van Rij, J. Hooiveld, Arbodienstverlening tussen markt en medezeggenschap, Den Haag
132 BIJLAGE 4 tabel 5.1 Arbodiensten naar omzet en marktaandeel Bron: MarketConcern. Omzet 2000 ( mln) Marktaandeel 2000 Omzet 2001 ( mln) Marktaandeel 2001 Omzet 2002 ( mln) Marktaandeel 2002 ArboUnie 191,5 26,6 218,2 27,5 266,2 28,0 ArboNed 112,9 15,7 125,4 15,8 136,4 14,3 Achmea Arbo 89,6 12,4 102,3 12,9 120,0 12,6 Commit/Prevend 81,4 11,3 82,7 10,4 104,7 11,0 Maetis 78,2 10,8 86,5 10,9 106,1 11,2 KLM Arbo Services 20,4 2,8 21,6 2,7 29,2 3,1 ArboDuo 12,2 1,7 13,9 1,8 17,6 1,9 Ardyn (ArboNoord) 14,6 2,0 17,1 2,2 25,8 2,7 Subtotaal 600,8 83,4 667,7 84,1 806,0 84,8 Interne arbodiensten (50) 84,0 11,7 88,0 11,1 98,0 10,3 Overige arbodiensten (28) 36,0 5,0 38,0 4,8 47,0 4,9 Totaal (86) 720, , ,0 100 Gemiddelde uitgaven aan arbo per werknemer (_) 108,5 117,5 137,4 Sinds 1994 is het totale personeelsbestand van arbodiensten vrijwel verdubbeld tot bijna volledig bezette arbeidsplaatsen in Ook is het procentueel van samenstelling veranderd. tabel 5.2 Ontwikkeling in arbeidsplaatsen bij arbodiensten Aantal bezette arbeidsplaatsen (fte) Bron: CBS-statistiek Arbodiensten en Arbo-adviesbureaus, Bedrijfs- en overige artsen Overige 3 verplichte kerndisciplines Arbo-adviseurs (arbeidsdeskundigen, ergonomen, bedrijfsmaatschappelijk werkers) (para)medisch hulppersoneel Verzuimrapporteurs Administratief personeel Verder zijn de volgende ontwikkelingen vanaf 1994 te constateren: Het aandeel bedrijfs- en overige artsen in het personeelsbestand is in de loop der jaren iets gedaald, tot een vijfde (20 %). Er zijn medewerkers gekomen voor overige medische en paramedische (hulp)taken en verzuimrapporteurs voor huisbezoek bij verzuim. De totale inzet op (para)medisch terrein en voor verzuimrapportage lijkt iets gedaald. Het aandeel van administratief en overig personeel is ongeveer 50%. 131
133 BIJLAGE 4 Door de jaren heen werden ongeveer 3200 werknemers verzorgd door een bedrijfsarts (fte). Het aantal verzorgde werknemers per fte voor de overige voor arbodiensten verplichte kerndisciplines ligt boven de Er zijn opvallende verschillen waar te nemen tussen externe en interne arbodiensten. Externe arbodiensten hebben 40% administratief en overig personeel op de loonlijst, terwijl dat 30% is bij interne arbodiensten. Bij externe arbodiensten is van het vakspecialistische personeel 77% (waarvan ruim de helft artsen) ingezet op (para)medisch terrein en voor verzuimrapportage; bij interne diensten is 70% (waarvan minder dan de helft artsen) op dit terrein ingezet. De personeelsintensiteit is het grootste verschil tussen interne en externe arbodiensten. tabel 5.3 Personeelsbestand externe en interne arbodiensten 1999 Onderstaand overzicht geeft een indicatie van de afname van de diensten door arbodiensten. Uit de geïnventariseerde contracten blijkt dat steeds vaker sprake is van een basisexterne diensten Bron: CBS-statistiek Arbodiensten en Arbo-adviesbureaus, 2001 *Arbeidsdeskundigen, ergonomen, arbo-adviseurs, bedrijfsmaatschappelijk werkers. interne diensten Totaal bezette arbeidsplaatsen Percentages daarvan: bedrijfs- en overige artsen 24,8 21,1 paramedisch en medisch hulppersoneel 14,0 23,0 verzuimrapporteurs 6,9 4,6 arbeidshygiënisten 2,8 5,2 veiligheidskundigen 2,9 8,4 arbeids- en organisatiekundigen 2,3 4,0 overige specialisten* 5,8 3,8 administratief personeel 30,2 17,7 overig personeel 10,2 12,4 Met betrekking tot de geslotenheid van de arbomarkt waardoor nieuwe toetreders moeilijk toegang tot deze markt zouden hebben, wordt gewezen op het volgende. Een vergelijking van de overzichten van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten van januari 2002 en van medio 2003 laat zien dat er sinds 1 januari 2002 zeven nieuwe arbodiensten zijn gecertificeerd, waardoor het totale aantal externe diensten thans 50 bedraagt. Voorts is nog een aantal certificatietrajecten lopende. Deze worden naar verwachting binnenkort afgerond. Het door de staatssecretaris gehanteerde argument van een gesloten markt lijkt dan ook enigermate te moeten worden genuanceerd. Naast de grote spelers op de markt van arbodienstverlening kunnen kennelijk toch ook nieuwe arbodiensten toetreden. 5.3 De afname van diensten op de arbomarkt 132
134 BIJLAGE 4 voorziening of basiscontract waarnaast de werkgever naar behoefte producten kan inkopen. Dat zou de daling op enkele punten kunnen verklaren. tabel 5.4 Percentages werkgevers naar diensten in contract met arbodienst Diensten in contract Arbeidsomstandighedenspreekuur Verzuimbegeleiding Toetsing van de ri&e Periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek Aanstellingskeuringen 9 8 Bron: Arbeidsinspectie, Arbomonitor 2001; aanstellingskeuringen in 2000 voor het eerst gemeten. Uit onderzoek over 1999 blijkt (in afnemende rangorde) de frequentie van in contracten met arbodiensten voorkomende onderdelen van arbodienstverlening. tabel 5.5 Inhoud contract met arbodiensten Onderwerp Frequentie (in %) Verzuimbegeleiding 86 Verzuimspreekuur 78 Verzuimcontrole 76 PAGO 72 Sociaal-medisch team 69 Adviseren over verzuimbeleid 68 Adviseren over de ri&e 66 Open spreekuur 65 Verzuimregistratie 61 Werkplekonderzoek 60 Uitvoeren ri&e 46 Aanstellingkeuringen 45 Advies over arbojaarplan 41 Advies over arbobeleidsplan 35 Advies over arbojaarverslag 33 Advies over bedrijfshulpverlening 30 Uitvoeren van arbovoorlichting 25 Rug- of tilprogramma s 19 Trainen van bedrijfshulpverlening 16 Conflictbemiddeling 14 Stresspreventie 13 Wachtlijstbemiddeling 8 Fysiotherapie 7 Fitness 4 Bron: Hooiveld en Kuiperij, 1999: Arboprof, Arbo-sterrengids De investeringen in arbeidsomstandigheden door bedrijven beperken zich niet tot uitgaven aan arbodiensten. Deze investeringen laten zich indelen in een drietal categorieën: 133
135 BIJLAGE 4 uitgaven aan arbodiensten; uitgaven aan andere adviesinstellingen voor arbodienstverlening; uitgaven aan personeel of materiaal met het oog op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Ten aanzien van de uitgaven van bedrijven aan andere adviesinstellingen voor arbodienstverlening, kan op basis van gegevens van de Arbeidsinspectie worden geconstateerd dat in procent van de bedrijven diensten inkoopt bijvoorbeeld in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding buiten de arbodienst om. Dit is een toename ten opzichte van 1999 (7 procent) en 2000 (11 procent). Dit percentage wordt voornamelijk bepaald door de kleine en middelgrote bedrijven. In deze grootteklasse neemt 11 procent respectievelijk 21 procent sociaal-medische diensten af bij een andere organisatie dan de arbodienst. Voor de bedrijven met 100 of meer werknemers is dit 53 procent 31. De uitgaven van bedrijven aan personeel of materieel met het oog op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden, laten zich lastig vaststellen. Er zijn indicaties dat dit een substantieel deel van de investeringen van bedrijven in arbeidsomstandigheden betreft 32. Werkgevers met een getoetste ri&e 33 Sinds 1998 is het percentage bedrijven met een getoetste ri&e gestaag gegroeid. In 2001 is sprake van een opmerkelijke stijging van het percentage ten opzichte van Inmiddels beschikt in totaal 71 procent van de bedrijven over een door een arbodienst getoetste ri&e. Dit percentage wordt sterk bepaald door de bedrijven met minder dan 10 werknemers, die bijna 80 procent uitmaken van het totale bedrijvenbestand. Zo kent 66 procent van de bedrijven met minder dan 10 werknemers een getoetste ri&e, tegenover 94 procent bij bedrijven met meer dan 100 werknemers. Hierbij zij opgemerkt dat werkgevers met ten hoogste 40 uur arbeid per week als regel buiten beschouwing zijn gelaten vanwege de zeer grote bestandsvervuiling. tabel 5.6 Ontwikkelingen in het percentage bedrijven met een getoetste ri&e (naar grootteklasse) Aantal werknemers Minder dan 10 werknemers werknemers of meer werknemers Totaal Bron: Arbobalans 2003 (in druk). 31 Arbobalans 2002, op.cit., p Ibid., p Zie: Arbolans 2002, pp
136 BIJLAGE 4 Vermelding verdient verder dat thans 7 procent van de bedrijven beschikt over een (nog) niet getoetste ri&e. Daarmee komt het percentage bedrijven met een ri&e, al dan niet getoetst, op 78. Contractvormen Naar de aard van de afgesloten contracten waren volgens de Sociale Nota nog het meest gangbaar: abonnementen, maatwerkcontracten en verrichtingencontracten. Abonnementen zijn contracten waarbij vooraf wordt betaald voor afgesproken diensten, vooral rond ziekteverzuim. Maatwerkcontracten bevatten op het bedrijf toegespitste werkzaamheden. Deze contracten worden vooral gesloten met grotere werkgevers. Het verrichtingencontract kwam aanvankelijk veel voor omdat werkgevers hiermee zo goedkoop mogelijk wilden voldoen aan de wettelijke verplichtingen. Maar volgens arbodiensten is dit een afnemend verschijnsel. Inmiddels zijn prestatiecontracten in opkomst. Daarbij spreken bedrijven met hun arbodienst prestatie-indicatoren af waarop zij kunnen worden afgerekend, soms ook letterlijk, in de zin dat de klant betaalt conform het niveau van gerealiseerde service van de arbodienst (zie ook de volgende paragraaf). 5.4 De werking van de arbomarkt Het belang van voldoende informatie De vraag hoe de markt voor arbodienstverlening thans functioneert, is in een recent Nyfer-rapport onder ogen gezien 35. Daarbij is onder meer gewezen op het belang van voldoende informatie voor het goed functioneren van markten. Op de markt van arbodienstverlening wil dat zeggen dat arbodiensten en reïntegratiebedrijven kennis moeten hebben van de vraag van werkgevers en omgekeerd dat werkgevers kennis moeten hebben over de mogelijkheden en de kwaliteit van de aangeboden diensten. Met name aan het laatste zou het nog ontbreken. Aansturing van arbodiensten via contracten Aansturing van arbodiensten vindt in toenemende mate plaats door het afsluiten van zogeheten Service Level Agreements. Inmiddels maakt ongeveer een kwart van de werkgevers gerichte afspraken met de arbodienst over de dienstverlening. De inhoud van de contracten blijkt aan verandering onderhevig te zijn. Inmiddels hebben alle arbodiensten sinds april 2002 de meeste contracten aangepast aan de vereisten die de Wet verbetering poortwachter stelt. In de contracten zijn afspraken opgenomen over de termijnen waarbinnen de arbodienst bepaalde activiteiten onderneemt. 34 Zie: Sociale Nota 2001, p Zie: D. Meijneken, Knapt Nederland eindelijk op? Resultaten en knelpunten in de strijd tegen langdurig ziekteverzuim, Nyfer-rapport, Utrecht 2003, p. 75 e.v. 135
137 BIJLAGE 4 Op brancheniveau en met grote werkgevers worden verdergaande afspraken gemaakt. Met de afspraken over de dienstverlening wordt vooral beoogd de kwaliteit van de dienstverlening inzichtelijk te maken en daarin zo nodig verbeteringen aan te brengen. Prestatie- of resultaatscontracten worden nog betrekkelijk weinig toegepast maar zijn niettemin in opkomst 36. De verschillen tussen arbodiensten zijn groot: sommige arbodiensten sluiten niet of nauwelijks resultaatcontracten af, andere enkele honderden. Als een mogelijke verklaring hiervoor is het aantal grote bedrijven genoemd dat de arbodienst onder haar hoede heeft. Het zijn namelijk vooral de grote bedrijven die interesse hebben in resultaatcontracten. De tendens dat vaker resultaatcontracten worden afgesloten, is daardoor slechts bij een paar grote arbodiensten waarneembaar. Alle resultaatcontracten gaan uit van een te behalen doel: een gewenst verzuimpercentage dat de werkgever en de arbodienst haalbaar lijkt. In enkele gevallen zijn er ook afspraken over een daling van het aantal bedrijfsongevallen. Behalve de doelstelling worden in alle resultaatcontracten ook afspraken opgenomen over de inzet van de arbodienst respectievelijk de werkgever. De werkgever committeert zich meestal aan een door de arbodienst uit te voeren bedrijvenscan. De werkgever zegt toe de adviezen die uit deze scan voortvloeien op te volgen. Ten slotte worden bij resultaatcontracten in beginsel financiële consequenties (bonus of malus) verbonden aan het al dan niet behalen van de doelstelling. De totstandkoming van resultaatcontracten blijkt in de praktijk onder meer afhankelijk van de bereidheid van bedrijven zich te committeren aan de bedrijvenscan. Omdat het resultaatcontract tot nu toe eigenlijk alleen wordt gebruikt wanneer verzuimreductie wordt beoogd, hebben bedrijven met een laag ziekteverzuim minder interesse. Overstappen Bedrijven hebben de mogelijkheid desgewenst over te stappen naar een andere arbodienst. De meeste contracten lopen standaard voor een termijn van één jaar met stilzwijgende verlenging. Grotere bedrijven hebben soms een langere periode afgesproken. Dit geldt ook voor bedrijven die een resultaatcontract hebben afgesproken. Overstappen naar een andere arbodienst komt nog weinig voor, zij het dat de belangstelling daarvoor wel toeneemt. Zo dacht in procent van de werkgevers over een wis- 36 Onder het motto prestatieafspraken maken wederzijdse wensen en verwachtingen duidelijker en dat werkt een stuk makkelijker heeft TNO Arbeid in 2001 een draaiboek opgesteld Samen werken aan arbeidsomstandigheden. Hiermee wordt beoogd via praktische adviezen en checklists bedrijven en arbodiensten dichter bij elkaar te brengen. Zie het artikel Prestatieafspraken in arbodienstverlening in het tijdschrift Arbeidsomstandigheden 10-01, p. 16. Blijkens een artikel in Arbeidsomstandigheden (p. 8 e.v.) heeft de BOA aan een extern bureau opdracht gegeven om voor het eind van 2003 criteria te ontwikkelen waarmee resultaatgerichte contracten afgesloten kunnen worden. 136
138 BIJLAGE 4 seling, tegen 13 procent in Niet bekend is in hoeverre de met een overstap gemoeide kosten werkgevers ervan weerhoudt van arbodienst te wisselen Kwaliteit arbodienstverlening Sedert de invoering van de verplichte aansluiting bij arbodiensten zijn en worden met de nodige regelmaat onderzoeken verricht naar de mate van tevredenheid over de geleverde arbodienstverlening. De onderzoeken vinden plaats zowel onder werkgevers en bedrijven als onder werknemers respectievelijk werknemersvertegenwoordigingen. In het kader van het eerste zijn te noemen het SZW-werkgeverspanel, ook wel ZARA-(ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, reïntegratie en arbeidsongeschiktheid)werkgeverspanel genoemd, waarvan (voorzover bekend) over de periode en rapporten verschenen zijn. Verder worden met een zekere regelmaat door Heliview marketingservices onderzoeken gedaan waarvan laatstelijk een aantal gegevens in mei 2003 in het tijdschrift Arbo is gepubliceerd en is, laatstelijk over 2001, de Arbodienstenmonitor verschenen. De Arbodienstenmonitor 2001 bevat in opdracht van de Branche Organisatie Arbodiensten (BOA) verzamelde onderzoeksgegevens van de onderzoeksinstellingen MarketConcern en Intomart. De waarderingsgegevens aan werknemerszijde worden kenbaar vanaf 1998 met de toen geïntroduceerde Meldlijn Arbodiensten van de FNV. Deze leidt tot een in juli 1998 gepresenteerd eindrapport. Daarna is de Arboklachtenlijn bij de Helpdesk van het Breed Platform Verzekerden en Werk (BPV&W) ondergebracht. Door het platform zijn over de jaren 2001 en 2002 rapportages uitgebracht. Bij de Geschillencommissie Arbodiensten van de BOA kunnen klachten over arbodiensten worden ingediend door werkgevers, werknemers en medezeggenschapsorganen. De uitspraken van deze geschillencommissie geven een indicatie van de aard van de klachten. Uit onderzoek blijkt een verschil in waardering en prestaties van interne arbodiensten enerzijds en externe arbodiensten anderzijds. In het onderstaande zal een aantal van belang lijkende gegevens uit de genoemde rapportages en onderzoeken worden weergegeven. 6.1 Waardering werkgevers Uit het SZW-werkgeverspanel, rapportage , komt naar voren dat 21procent van de werkgevers van mening is dat de prestaties van arbodiensten onvoldoende zijn. Het gemiddelde rapportcijfer bedraagt 6,2. 37 Ibid., p
139 BIJLAGE 4 tabel 5.7 Beoordeling arbodienst door bedrijven Aantal werknemers totaal Rapportcijfer 6,1 6,3 6,6 6,8 6,8 6,2 % onvoldoende 22, ,5 9,3 10,7 21 Bron: SZW-werkgeverspanel Onder de kop Arbodiensten ondermaats, bedrijven ontevreden, worden in 2001 de resultaten gepubliceerd van een in 2000 gehouden onderzoek naar de arbodienstenmarkt 38. Uit het onderzoek blijkt onder meer: één op de vijf bedrijven zegt zich ook zonder wettelijke plicht bij een arbodienst aan te sluiten; eenderde van de bedrijven zou zonder wettelijke verplichting zeker niet met een arbodienst in zee zijn gegaan; 53% van de bedrijven schakelt de arbodienst in voor de ri&e (in 1999: 47%), terwijl 94% van de bedrijven gebruikmaakt van de diensten van de arbodienst bij de verzuimbegeleiding; in 1997 liet 78% van de bedrijven het arbeidsgezondheidskundig spreekuur door een arbodienst uitvoeren; in 2000 lag dat percentage op 40; in 1997 liet 73% van de bedrijven een arbeidsgezondheidskundig onderzoek door de arbodienst uitvoeren; in 2000 lag dat percentage op 25; 7% van de bedrijven neemt van de arbodienst ook nog andere dan de wettelijk verplichte taken; bedrijven beoordelen de arbodiensten steeds kritischer; op vrijwel alle aspecten scoren de arbodiensten in de loop der jaren lager (zie tabel rapportcijfers arbodiensten hierna); meer dan de helft vindt dat de relatie met de arbodienst voor verbetering vatbaar is; het gaat daarbij vooral om communicatie, controle van werknemers en kwaliteit van de dienstverlening; het aantal bedrijven dat vindt dat de inschakeling van de arbodienst enig effect heeft gehad is toegenomen van 64% in 1999 tot 79% in 2000; de meest genoemde effecten zijn: bewustwording ziekteverzuim, verbetering arbeidsomstandigheden, betere controle zieke werknemers en vermindering verzuim. Onder de titel Bedrijven met het jaar kritischer over arbodiensten, publiceerde het tijdschrift Arbo & Milieu in maart 2002 wederom de uitkomsten van een onderzoek gehouden in 2001 onder 800 bedrijven van Heliview marketingservices in samenwerking met SBT training en advies. Uit dit onderzoek komt onder meer het volgende naar voren: 38 Onderzoek Heliview marketingservices, gepubliceerd in Arbo & Milieu, maart
140 BIJLAGE 4 ruim tweederde van de bedrijven vindt dat de inschakeling van de arbodienst geen effect heeft gehad; desalniettemin wil een toenemend aantal (64% in 2001) het contract met de arbodienst in stand houden indien de wettelijke verplichting tot aansluiting zou worden opgeheven; 92 van de bedrijven maakt gebruik van de ziekteverzuimbegeleiding van de arbodienst; het percentage dat gebruik maakt van het arbeidsgezondheidskundig spreekuur is verder afgenomen tot 33 (2000: 40); het arbeidsgezondheidskundig onderzoek nam in populariteit af tot 22 (2000: 25); 10% van de bedrijven neemt nog andere diensten af dan de wettelijk verplichte (2000: 7%); 64% van de bedrijven heeft een eigen administratie van het ziekteverzuim en 42% beschikt over een ziekteverzuimbeleid, terwijl 27% een verzuimprotocol hanteert. In het onderzoek van Heliviewresearch over het jaar wordt geconstateerd dat 60% van de deelnemers tevreden is met de arbodienst; zij geven het cijfer 7 of 8. Van de resterende vestigingen geeft 27% een 5 of 6. Gemiddeld krijgen arbodiensten in 2002 een 6,3 van hun klanten, tegen 6,4 in Kleine bedrijven hebben duidelijk minder waardering voor het functioneren van arbodiensten dan bedrijven met meer dan 100 werknemers. Op deelaspecten van de arbodienstverlening wordt over de loop der jaren lager gescoord door de arbodiensten. Zo liep de waardering op het onderdeel mate van initiatief van de arbodienst terug van 6,5 in 1998 tot 5,5 in Uit het onderzoek blijkt dat de deelnemende bedrijven in euro per werknemer uitgaven. Verder zegt 59% van de deelnemers zich gesteund te voelen door de arbodienst bij de begeleiding van het ziekteverzuim. In 2002 was ongeveer 83% van de deelnemende bedrijven aangesloten bij een arbodienst. Slechts 57% van deze vestigingen zou de arbodienst hebben ingeschakeld als er geen wettelijke aansluitverplichting was. Voor grote vestigingen bedraagt dit percentage 81. De aan het onderzoek deelnemende vestigingen zien nog geen grote veranderingen in het ziekteverzuimpercentage. Er is een groot onderscheid tussen grote en kleine bedrijven wat het effect van de dienstverlening door arbodiensten betreft. Van de kleinere bedrijven ziet 44% geen effect van de arbodienst terwijl bij 100+bedrijven 76% effect van de arbodienst waarneemt. Overigens is het percentage werkgevers dat effect ziet van de inschakeling van een arbodienst sterk gegroeid van 16% in 1998 tot 56% in De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek van Heliviewresearch, zesde meting VerzekeringsMonitor 2002, Arbodiensten en ziekteverzuim, zijn gepubliceerd in het tijdschrift Arbo, mei 2003; de hier vermelde gegevens zijn hieraan en aan het desbetreffende persbericht van de BOA van 3 februari 2003 ontleend. 139
141 BIJLAGE 4 Door Heliview is in oktober onder 809 bedrijven de Arbodiensten- en ReïntegratiemarktMonitor 2003 uitgevoerd. Het resultaat van dit inmiddels voor de zesde maal uitgevoerde onderzoek is volgens Heliview een trendbreuk in de waardering van arbodiensten. Op alle onderdelen is sprake van een gestegen waardering. Het beste zijn de bedrijven te spreken over de deskundigheid van de bedrijfsarts. Verder blijkt uit het onderzoek dat bedrijven meer aandacht besteden aan ziekteverzuim. Driekwart van de bedrijven beschikt inmiddels over een eigen verzuimadministratie (was in %). Verder kent 63% van de bedrijven een eigen verzuimbeleid (was in % lager). De helft van de bedrijven heeft een eigen preventiebeleid. Ook de dienstverlening van arbodiensten lijkt beter aan te sluiten op de behoefte van de werkgever: 51% van de bedrijven zou ook zonder wettelijke verplichting een arbodienst inschakelen (was in %). Bij het vervallen van de wettelijke verplichting blijft 25% van de bedrijven gebruikmaken van de diensten van hun arbodienst, vooral van de verzuimbegeleiding. Circa 66% van de bedrijven voelt zich (deels) ondersteund door hun arbodienst (was 59% in 2002). Bedrijven met minder dan vijf werknemers voelen zich echter minder ondersteund. 84% van alle bedrijven ziet duidelijke effecten van de inschakeling van een arbodienst, dit is 28% meer dan in 2002, en 62% van de bedrijven zou de eigen arbodienst aanbevelen bij collega-bedrijven. tabel 5.8 Rapportcijfers arbodiensten (werkgeverspeiling) Nakomen afspraken 6,8 6,4 6,6 6,8 7,0 7,2 Telefonische bereikbaarheid 6,8 6,6 6,6 6,7 7,1 7,3 Snelheid van handelen / reageren 6,7 6,2 6,4 6,7 6,9 7,1 Administratieve afhandeling 6,6 6,1 6,5 6,6 6,6 6,9 Deskundigheid bedrijfsarts 7,0 6,6 6,7 6,9 6,9 6,8 Deskundigheid adviseur 6,8 6,6 6,4 * Mate van eigen initiatief 5,7 5,5 5,8 5,8 6,0 6,5 Frequentie van contact 6,2 5,9 6,2 5,8 6,2 6,3 Bruikbaarheid adviezen bedrijfsarts 6,8 6,7 * Bruikbaarheid adviezen adviseur 6,7 6,5 * * Niet gemeten in voorafgaande jaren. Bron: Heliview marketingservice / Heliviewresearch, gepubliceerd in Arbo & Milieu, maart 2001, maart 2002 en in Arbo, mei 2003, alsmede het bericht van Heliview op haar website ( over de Arbodiensten- en ReïntegratiemarktMonitor Uit de Arbodienstenmonitor 2001, een onderzoek dat in opdracht van de BOA is verricht door MarketConcern en Intomart onder 1750 bedrijven en instellingen, blijkt dat het beroep op arbodiensten toeneemt. Bedrijven geven er meer geld aan uit (gemiddeld 127 euro per werknemer in 2001 tegenover 74 euro in 1998) en er worden meer diensten afgenomen (gemiddeld 6,7 per bedrijf tegenover 3,3 in 1998). Werkgevers zijn blijkens het onderzoek 40 Gegevens ontleend aan het op de website van Heliview ( samengevatte resultaat van de Arbodiensten- en ReïntegratiemarktMonitor 2003 bij 809 bedrijven en instellingen. 140
142 BIJLAGE 4 van oordeel dat arbodiensten het initiatief zouden moeten nemen om full-service pakketten aan te bieden waar ook reïntegratie en een verzuimverzekering deel van uitmaken 41. Uit het onderzoek blijkt verder een dalende waardering van arbodiensten; deze zakte van 6,6 naar 6,3. Voorts neemt het aantal werkgevers toe dat overweegt naar een andere arbodienst over te stappen. Eind 2001 overwoog 13% van de werkgevers van arbodienst te wisselen, in 1998 was dat 5%. 6.2 Waardering werknemers Om zicht te krijgen op de aard en de omvang van de problemen die zich voordoen in de relatie tussen werknemer en arbodienst, is door de FNV in 1998 de Meldlijn Arbodiensten ingesteld. In het eindrapport van juli 1998 wordt verslag gedaan van de ontvangen meldingen (390 telefonisch en 86 schriftelijk). De ontvangen telefonische klachten hadden betrekking op de volgende situaties bij in totaal 69 arbodiensten: probleem niet serieus genomen 174 dwang om het werk te hervatten 138 bedrijfsarts adviseert ontslag te nemen 112 advies bedrijfsarts strijdig met advies huisarts / specialist 102 gegevens (zonder overleg) doorgespeeld aan werkgever 95 werknemer krijgt geen inzage in dossier 16 dossier niet compleet 12 dossier vervalst 5. De ontvangen schriftelijke reacties hadden, naast (een aantal van) de hiervoor genoemde situaties, betrekking op: pogingen van de bedrijfsarts om de klacht / het probleem bij de werknemer zelf neer te leggen; situaties die door de werknemer als vernederend worden ervaren; ziekmakende arbeidsomstandigheden worden door de bedrijfsarts genegeerd; onvoldoende deskundigheid bij de bedrijfsarts; de bedrijfsarts functioneert niet onafhankelijk. De FNV komt in haar rapport tot de volgende conclusies en aanbevelingen: er moet een landelijk meldpunt voor professionals van arbodiensten komen, vooral met het oog op de onder druk staande onafhankelijke positie van die diensten; er is betere informatie nodig naar de werknemers; deze informatie dient zich te richten op de taken van de arbodienst, de rechten en plichten van de werknemers en op de regels die gelden voor de arbodienst; 41 Gegevens ontleend aan persbericht BOA d.d. 11 maart
143 BIJLAGE 4 bij arbodiensten dient aan deskundigheidsbevordering te worden gedaan; deze zou betrekking moeten hebben op de volgende aandachtsgebieden: nieuwe beroepsziekten blijken voor veel bedrijfsartsen onbekend terrein; bij veel bedrijfsartsen bestaat onvoldoende inzicht in de arbeidsverhoudingen; de advies- en communicatievaardigheid van de arbodienst dient te worden verhoogd; bedrijfsartsen hebben onvoldoende deskundigheid op het terrein van seksuele intimidatie; binnen arbodiensten dienen de taakverdeling en de samenwerking tussen de vereiste deskundigheden opnieuw te worden bezien; er dient, gelet op het grote aantal problemen of klachten die hun oorzaak vinden in het werk of de werkomstandigheden, door arbodiensten vaker onderzoek naar de werkplek te worden ingesteld; daar waar de adviezen of rapporten van de arbodienst niet leiden tot daarin voorgestelde maatregelen van de kant van de werkgever, moet de arbodienst gebruikmaken van de mogelijkheid dit te melden bij de Arbeidsinspectie; onderzocht zou moeten worden of het contract tussen arbodienst en werkgever niet aan nader te stellen specifieke kwaliteitseisen moet worden getoetst; het advies van bedrijfsartsen aan werknemers om zelf ontslag te nemen moet een halt worden toegeroepen. Sinds juli 1998 is de Arboklachtenlijn bij de Helpdesk van het Breed Platform Verzekerden en Werk (BPV&W) ondergebracht. Uit de rapportage van het BPV&W over 2001 blijkt dat ten opzichte van 2000 het aantal klachten over arbodiensten met 13% is gedaald. De (203) binnengekomen klachten gaan met name over de rol bij ziekteverzuimbegeleiding en ondersteuning bij reïntegratie. In de rapportage wordt het opvallend genoemd dat meer dan voorheen geklaagd wordt over de werkgever of leidinggevende. Blijkens de rapportage gaan arbodiensten zorgvuldiger om met medische gegevens van zieke werknemers: er zijn minder privacy-schendingen door de bedrijfsarts geconstateerd dan het voorgaande jaar. Verder wordt geconstateerd dat bedrijfsartsen de Wet op de medische keuringen overtreden; het gaat hierbij onder meer om ten onrechte uitgevoerde aanstellingskeuringen waaraan de arbodienst heeft meegewerkt. Ten slotte wordt opgemerkt dat klachtenregelingen bij arbodiensten nog steeds onbekend zijn. Tweederde van de bellers blijkt niet op de hoogte te zijn van het bestaan van een dergelijke regeling. Bovendien blijkt de procedure voor het behandelen van klachten vaak onzorgvuldig. Uit de rapportage van het BPV&W over 2002 blijkt dat het aantal klachten in dat jaar is toegenomen tot 249. Opvallend is daarbij dat, veel meer dan in voorgaande jaren, door werknemers wordt geklaagd over de ontkenning van de gezondheidsklachten door de werkgever of de bedrijfsarts. Verder zijn veel genoemde klachten over arbodiensten: 142
144 BIJLAGE 4 onvoldoende begeleiding tijdens de ziekteperiode; onheuse bejegening; uitoefening van druk om snel weer aan het werk te gaan. In 18 gevallen werd gemeld dat de bedrijfsarts medische of vertrouwelijke gegevens had doorgegeven aan de werkgever. Van degenen die in 2002 een klacht hebben ingediend, bleekt 69% niet op de hoogte te zijn van het bestaan van klachtenregelingen bij arbodiensten. 6.3 Geschillencommissie Arbodiensten BOA In april 1999 is de Geschillencommissie Arbodiensten (GA) geïnstalleerd. In beginsel doet de GA uitspraak over klachten die tegen arbodiensten, die zijn aangesloten bij de Branche Organisatie Arbodiensten (BOA), zijn ingediend. Uit het jaarverslag 2001 van de GA blijkt dat ook een substantieel aantal klachten wordt ingediend tegen niet bij de BOA aangesloten arbodiensten. Deze klachten worden door de GA in behandeling genomen indien de betrokken diensten zich bereid hebben verklaard daaraan mee te werken. Bij de GA binnengekomen klachten worden alleen in behandeling genomen indien de interne klachtenprocedure bij de arbodienst is afgerond; voorts worden geschillen van medische of arbeidsrechtelijke aard niet in behandeling genomen. Een werkgever, werknemer of medezeggenschapsorgaan kan bij de GA terecht als een gedraging, handeling, beslissing (of juist het nalaten of weigeren daarvan) van een arbodienst jegens hem als onbehoorlijk wordt ervaren of hem in gerechtvaardigde belangen treft. De commissie doet uitspraak binnen drie maanden. De uitspraak van de GA is een zwaarwegend advies tot het nemen van een nieuwe beslissing of tot herziening dan wel herstel van de gevolgen. In 2001 zijn bij de GA 34 klachten ingediend (tegen 37 in 1999 en 29 in 2000), vrijwel uitsluitend door werkgever en werknemers en eenmaal door een medezeggenschapsorgaan. In hetzelfde jaar heeft de GA 13 uitspraken gedaan. Negen klachten werden gegrond verklaard, in twee gevallen verklaarde de GA gedeeltelijk gegrond en in twee gevallen achtte de GA de klacht ongegrond. In haar jaarverslag constateert de GA dat een aantal van de bij haar ingediende klachten voortkomen uit het feit dat arbodiensten onzorgvuldig omgaan met hun eigen klachtenregeling. Zo worden regelmatig termijnen overschreden zonder dat de klager hierover wordt geïnformeerd. Voorts blijkt dat regelmatig namens werknemers handtekeningen worden geplaatst op formulieren met betrekking tot een reïntegratieplan, welke dan vervolgens buiten medeweten van de werknemers worden ingediend. Ook constateert de GA dat met een zekere regelmaat blijkt van een onvoldoende onafhankelijke opstelling van arbodiensten in het bedienen van werkgevers en werknemers. De GA pleit ervoor werknemers beter te informeren. Zo zouden arbodiensten klagers na ontvangst van een klacht onmiddellijk een exemplaar van de klachtenregeling kunnen toezenden met een uitgebreide toelichting op de functie van een arbodienst en op de second opinion. 143
145 BIJLAGE Onderscheid waardering en prestaties interne / externe arbodiensten In de Arbo-sterrengids van de FNV 42 wordt een opmerkelijk verschil geconstateerd in de hoogte van de bedragen die interne en externe arbodiensten jaarlijks per werknemer uitgeven. Uit het in 1999 gehouden onderzoek blijkt dat van de arbodiensten die hun omzet hebben opgegeven aan de Arbo-sterrengids de interne arbodiensten gemiddeld 891 gulden per werknemer uitgeven, terwijl de externe arbodiensten tot een gemiddeld bedrag per werknemer komen van 197 gulden. Ook worden de interne arbodiensten door de betrokken ondernemingsraden aanmerkelijk hoger gewaardeerd dan externe arbodiensten. tabel 5.9 Beoordeling van interne en externe arbodiensten door ondernemingsraden Intern Extern Samenwerking met OR 6,6 4,1 Ervaring 6,9 4,9 Organisatie 6,2 4,7 Verzuimbeleid 7,5 6,3 Werkwijze 6,5 4,9 Omgang met werknemers 6,8 6,5 Gemiddeld 6,8 5,3 Bron: Hooiveld en Kuiperij, 1999 Arboprof. Uit een Nyfer-onderzoek van blijkt dat bedrijven als Akzo Nobel, DSM en Shell met hun interne arbodiensten een bijdrage leveren aan het terugdringen van het ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid. Bij deze drie bedrijven ligt het ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidspercentage onder het landelijk gemiddelde, terwijl hun uitgaven aan arbo-activiteiten ruim boven het landelijk gemiddelde uitstijgen. Bij Akzo Nobel is in de periode het verzuimpercentage gedaald van 6,5 tot 4,3. Het langdurig verzuim daalt in deze periode van 3,5% naar 2%. Bij DSM ligt het ziekteverzuimpercentage in 1999 op 3,7% (landelijk gemiddelde in 1999: 5,4%). Bij Shell bedraagt het ziekteverzuimpercentage in ,6 en de WAO-instroom 0,5%. Naar eigen opgave van deze drie bedrijven gaven zij in 1999 bijna 600 gulden per werknemer uit aan de eigen interne arbodiensten en daarnaast nog gemiddeld ongeveer 50 gulden aan externe gezondheidsdiensten. De dienstverlening van de interne arbodiensten bestaat onder meer uit intensieve verzuimbegeleiding, verzuim- en arbeidsomstandighedenspreekuur, actieve sociaal-medische teams en snelle doorverwijzing naar paramedische hulpverleners of bedrijvenpoli. Diensten die extern worden betrokken zijn: diensten van bedrijvenpoli, bedrijfsfysiotherapie, psychologische ondersteuning, reïntegratietraining en bemiddeling bij wachtlijsten. 42 J.H. Hooiveld en G.J. Kuiperij: Arboprof, Arbo-Sterrengids 2000; FNV, Amsterdam Enkeltje WAO, onderzoek verricht in opdracht van GAK Groep en het Zilveren Kruis Groene Land Concern naar de vraag hoe het komt dat zoveel mensen na het eerste ziektejaar terechtkomen in de WAO; Nyfer, Breukelen
146 BIJLAGE 4 Diensten als conflict- en wachtlijstbemiddeling, stresspreventie en fysiotherapie zijn slechts in een beperkt aantal arbocontracten opgenomen. 6.5 Commentaar en voorstellen In de hieromtrent verschenen literatuur in de periode worden verschillende verklaringen gegeven voor de matige beoordeling van arbodiensten: werkgevers investeren te weinig in volwaardige contracten. Een bedrag van minder dan 200 gulden per werknemer is te laag om een serieus arbobeleid op te zetten. Interne arbodiensten halen volgens onderzoek duidelijk betere resultaten 44 ; externe arbodiensten kunnen niet of nauwelijks de vertaalslag maken van de individuele gevalsbehandeling naar een werkplekgerichte aanpak. Externe arbodiensten hebben veelal geen tijd, geen budget en met name geen bevoegdheid om min of meer direct te interveniëren op de werkvloer 45 ; mede door het onvermogen om over te schakelen op een werk- of werkplekgeoriënteerde aanpak, is de toegevoegde waarde van een bedrijfsarts ten opzichte van een reguliere huisarts gering 46 ; de huisarts heeft het voordeel dat hij volstrekt onafhankelijk is terwijl de bedrijfsarts toch te vaak de belangen van de opdracht-/werkgever laat prevaleren boven die van de (zieke) werknemer 47 ; op het punt van de reïntegratie is de bijdrage van de bedrijfsarts eveneens minimaal. Het voorlopige reïntegratieplan, dat na 13 weken moet worden opgesteld, is in de praktijk vaak weinig meer dan een ziekmelding, met een werkhervattingsprognose. Het definitieve reïntegratieplan, dat vaak veel te laat wordt ingediend, is niet meer dan een volgende formaliteit. Het is ook veeleer een melding dat niet gereïntegreerd kan worden dan een reïntegratieplan 48. In een in 2001 gepubliceerde studie naar de vraag of de introductie van de arbodienst in 1994 heeft geleid tot betere arbeidsomstandigheden 49, wordt al met al geconcludeerd dat de bijdrage van arbodiensten aan betere arbeidsomstandigheden nog zeer mager is, althans op microniveau. 44 Enkeltje WAO, p Ibid., pp Ibid., p Breed Platform Verzekerden en Werk, Helderheid gewenst!- Rapportage 2000 helpdesk gezondheid, werk en verzekeringen, Amsterdam Aldus de (toenmalige) staatssecretaris van SZW in zijn brief van 28 mei 1999 aan de Tweede Kamer; Kamerstukken II, , , nr Jan Popma, Coen van Rij en Jaap Hooiveld Arbodienstverlening tussen markt en medezeggenschap, s-gravenhage, Elsevier bedrijfsinformatie,
147 BIJLAGE 4 In een recent onderzoek van Nyfer 50 wordt geconstateerd dat slechts een deel van de in de Arbowet voorgeschreven diensten door de werkgevers ook daadwerkelijk wordt afgenomen en dat met name kleinere bedrijven in gebreke blijven. Hoewel enerzijds wordt erkend dat er een professionalisering op de markt van de arbodienstverlening plaatsvindt, stagneert deze bij de arbodienstverlening in kleine bedrijven. Als oplossing hiervoor wordt in het Nyfer-rapport voorgesteld voor de kleine bedrijven de verplichting om een arbodienst in de arm te nemen op te heffen, waarbij gedacht wordt aan een grens van 50 werknemers. Opheffing van deze verplichting betekent dat er geen ri&e, PAGO en spreekuur met de arbo-arts plaatsvindt. Gezien het beperkte gebruik van deze diensten houdt dit, aldus het rapport, geen grote verandering in. Om toch invulling te geven aan de preventie van arbeidsongeschiktheid en te voldoen aan de Europese richtlijn, kan er volgens het rapport voor worden gekozen om bedrijven de verantwoordelijkheid te geven zich periodiek te laten doorlichten. In de tweede plaats wordt in het rapport voorgesteld om de verplichte dienstverlening van arbodiensten te heroverwegen en daarbij te bezien welke verplichte arbodienstverlening een effectieve invulling biedt van de Europese richtlijn. In dit verband verdient het aanbeveling de verplichte taken af te stemmen op die situaties waarin werkgever en werknemer er gezamenlijk niet uitkomen. Dit doet zich aldus het rapport met name voor bij werknemers met psychische klachten. Ten derde wordt in het rapport voorgesteld arbodiensten te verplichten werkgevers meer inzicht te geven in de werkzaamheden en in het resultaat. Hierdoor wordt de marktwerking tussen arbodiensten vergroot: de concurrentie tussen arbodiensten wordt bevorderd en arbodiensten worden genoodzaakt resultaatgericht te opereren. Wanneer werkgevers ontevreden zijn over de mate van inzicht die hun wordt gegeven, moeten zij hierover een klacht kunnen indienen. Als uiterste consequentie hiervan loopt een arbodienst het risico zijn certificering te verliezen. 7 Samenwerking en afstemming met andere actoren Algemeen Bij de introductie van de verplichte aansluiting bij een arbodienst in 1994 is gekozen voor een multidisciplinair samengestelde dienst (zie paragraaf 2). Daarbij werd ervan uitgegaan dat deskundige ondersteuning door een arbobrede dienst de beste garanties biedt voor een integraal arbeidsomstandighedenbeleid. Daarnaast werd het vanuit een oogpunt van efficiency van belang geacht dat werkgevers met name in het midden- en kleinbedrijf bij één dienst voor de ondersteuning op het gebied van arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimbeleid terecht kunnen. In het licht van het toegenomen belang dat algemeen wordt gehecht aan preventie en begeleiding van ziekteverzuim met het oog op het zoveel mogelijk voorkomen en beper- 50 Knapt Nederland eindelijk op? Resultaten en knelpunten in de strijd tegen langdurig ziekteverzuim. Onderzoek door Nyfer (Dymphna Meijneken) op verzoek van Stichting Instituut Gak; Breukelen, mei
148 BIJLAGE 4 ken van arbeidsongeschiktheid is van diverse zijden gewezen op de noodzaak van samenwerking en afstemming binnen arbodiensten en met andere actoren. Dit is aan de orde gekomen in verschillende SER adviezen en in lopend en voorgenomen beleid. In dit hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan. Daarbij gaat de aandacht ook naar actuele knelpunten. SER-advisering In zijn advies Werken aan arbeidsgeschiktheid 51 heeft de raad aangegeven dat in de samenwerking tussen de verschillende deskundigen in de arbodienst verdere verbetering mogelijk is. Daarbij heeft hij ook gewezen op de rol van andere actoren in dit proces, zoals werkgevers en werknemers, verleners van curatieve zorg, reïntegratiebedrijven en verzekeraars. Met een effectieve ketenbenadering kan worden gewerkt aan een adequate oplossing van een van de knelpunten voor vroegtijdige werkhervatting of reïntegratie, namelijk de tekortschietende afstemming tussen de verschillende bij ziekteverzuim betrokken actoren. Tegenstrijdige adviezen van huisartsen en bedrijfsartsen met betrekking tot activering en werkhervatting en andere oorzaken van onnodige vertraging blijken vaak te leiden tot vermindering van de kansen op werkhervatting. Van enig overleg of afstemming van beleid tussen huisarts en bedrijfsarts is in de praktijk nauwelijks sprake. Met een effectieve ketenbenadering kan ook worden tegemoetgekomen aan de noodzaak van snelheid en gerichtheid van de betrokken actoren om herstel van zieke werknemers te bevorderen. Zo hebben zieke werknemers zonder volledige of blijvende arbeidsbeperking er baat bij als alle betrokken artsen vroegtijdig adequaat behandelen en adviseren. De raad verwees in dit verband ook naar zijn advies Sociale zekerheid en gezondheidszorg 52 waarin in meer algemene zin is gewezen op knelpunten in de gezondheidszorg die onnodig arbeidsverzuim tot gevolg kunnen hebben, respectievelijk een verlenging van de verzuimduur met zich kunnen brengen waardoor de terugkeer in het arbeidsproces wordt vertraagd. Daarbij wees hij niet alleen op de tekortschietende samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de behandelende medici in de zorgsector en de bedrijfs- en verzekeringsartsen van arbodiensten en uitvoeringsinstellingen, maar ook op de gebrekkige kennis in de curatieve en geestelijke gezondheidszorg over de sociaal-medische en arbeidsrelevante aspecten van bepaalde aandoeningen en op de lange wachttijden in het traject van diagnosestelling en medische behandeling. In laatstgenoemd advies concludeerde de raad dat een effectief en doelmatig functionerende zorgsector van essentieel belang is voor het tegengaan van arbeidsuitval wegens ziekte en het beperken van de duur van verzuim. Ook heeft hij maatregelen aanbevolen zoals het opzetten van regionale samenwerkingsverbanden en expertisecentra voor 51 SER-advies Werken aan arbeidsgeschiktheid. Voorstellen WAO-beleid; publicatienr. 02/05, Den Haag 2002, pp. 92, 93 en SER-advies Sociale zekerheid en gezondheidszorg; publicatienr. 98/13, Den Haag
149 BIJLAGE 4 arbeidsrelevante aandoeningen 53 en het verbeteren van de arbocuratieve samenwerking. Knelpunten Ondanks de gestelde diagnosen en lopend beleid doen zich nog uiteenlopende knelpunten voor met betrekking tot de samenwerking en afstemming tussen de zorgsector en de arbocuratieve zorg 54. Uit de literatuur blijkt dat de beoogde arbocuratieve samenwerking moeilijk op gang komt en dat de in het genoemde SER- advies geschetste knelpunten nog steeds actueel zijn. Dit spitst zich onder meer toe op de tekortschietende onderlinge relatie tussen bedrijfsarts en huisarts. Huisartsen hebben relatief weinig oog voor de relatie tussen cliënt en arbeid. Een deel van de huisartsen vindt dat zij onvoldoende kennis hebben van bedrijfsgezondheidszorg en van wetgeving op dit terrein. Verder zijn huisartsen huiverig om informatie door te geven aan bedrijfsartsen omdat deze ook een controletaak heeft. Voor communicatie tussen huisarts en bedrijfsarts is een schriftelijke toestemmingsverklaring van de cliënt nodig. Bedrijfsartsen staan laag in de medische hiërarchie, hetgeen wordt versterkt doordat niet alle werkzame bedrijfsartsen ook als bedrijfsarts zijn opgeleid. Meer in het algemeen is het beeld dat in de medische sector schade als gevolg van ziekteverzuim niet of onvoldoende als een deel van de ziekteschade wordt beschouwd. Ook is er een onvoldoende aanbod van gezondheidszorg die gericht is op een snelle terugkeer in het arbeidsproces. De problemen zijn: de tekortschietende kennis in de reguliere zorg over arbeidsgerelateerde aandoeningen waardoor de reguliere zorg kwalitatief en kwantitatief onvoldoende kan inspelen op de specifieke zorgvraag van werkgevers en van werknemers; een tekort aan capaciteit van specialistische zorg; een organisatie van het aanbod op basis van specialismen in plaats van ziekten waardoor het proces van diagnose en behandeling langer duurt dan gewenst (gebrek aan klantgerichtheid in de reguliere zorg); een gebrek aan afstemming tussen de reguliere zorg en de arbeidssfeer. De reguliere zorg is niet gericht op reïntegratie in het arbeidsproces; een gebrek aan innovatie in de reguliere zorg: de regulering bemoeilijkt multidisciplinaire behandeling die van belang is voor reductie van het ziekteverzuim. Verder is de bestaande kennisinfrastructuur te weinig vraaggericht; er is onvoldoende praktische kennis beschikbaar voor de actoren die betrokken zijn bij preventie, sociaal- 53 Onder arbeidsrelevante aandoeningen worden begrepen: ziekten, gezondheidsklachten en aandoeningen die problemen voor het functioneren van de werknemer in het arbeidsproces veroorzaken en daardoor van invloed zijn op het vermogen om een arbeidsprestatie te leveren. 54 Op basis van: H. Keuzenkamp, L. Kok en J. van Seters, De sociale zekerheid uitgedokterd: de markt voor arbeidsgerichte zorg, Amsterdam 2002, pp. 23, 24 en
150 BIJLAGE 4 medische begeleiding en reïntegratie in geval van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Ook is men onvoldoende op de hoogte van de behoeften van werkgevers en werknemers, bedrijfsartsen en andere professionals in de zorg en arbodienstverlening. Door het tekortschieten van de reguliere zorg is in snel tempo een parallel circuit van arbeidsgerichte zorg gegroeid 55. Deze zorg (voornamelijk in bewegings- en gedragstherapieën) wordt niet gekenmerkt door een specifieke relatie met beroepsziekten, maar door gerichtheid op snelle reïntegratie van werknemers met wat voor ziekte dan ook. Oplossingsrichtingen In de afgelopen jaren zijn diverse stimuleringsmaatregelen genomen gericht op meer samenwerking tussen de curatieve en sociaal-geneeskundige sector bij sociaal-medische begeleiding. Deze zijn gericht op een integratie van arbocuratieve zorg (of: arbeidsgerelateerde zorg- en dienstverlening) in de reguliere zorg. Met het oog daarop is een aantal trajecten in gang gezet, zoals de overdracht van specifieke kennis over arbeidsgerelateerde aandoeningen, en de opzet en verdere ontwikkeling van kenniscentra 56. Deze centra moeten bijdragen tot kennisontwikkeling, -verzameling, -verspreiding, en -implementatie op de terreinen van preventie, diagnostiek, behandeling en reïntegratie van arbeidsgerelateerde aandoeningen in de reguliere gezondheidszorg en in de arbocuratieve zorg en arbodienstverlening. Andere opties gericht op integratie van de arbocuratieve zorg betreffen: een deregulering van de reguliere zorg; een sterkere positionering van de bedrijfsarts; het creëren van de mogelijkheid voor zorgverzekeraars om arbeidsgerelateerde zorg te kunnen declareren ten laste van de ziekenfondsverzekering of de particuliere ziektekostenverzekering; het beschikbaar hebben van voldoende zorgaanbod; de ontwikkeling van diagnose-behandelcombinaties. In grote lijnen liggen dergelijke opties in het verlengde van het SER-advies over het stelsel van ziektekostenverzekeringen 57. Verder kunnen worden vermeld de initiatieven van (ziekteverzuim- of inkomens)verzekeraars gericht op het beter op elkaar aansluiten van de activiteiten van bedrijfsartsen, curatief werkende artsen en reïntegratiefunctionarissen. 55 Onder arbeidsgerichte zorg wordt verstaan de gezondheidszorg die specifiek is gericht op werknemers en die bedoeld is om langdurig ziekteverzuim te voorkomen. 56 Deze kenniscentra hebben betrekking op klachten van het bewegingsapparaat, huid- en longaandoeningen en psychische klachten. 57 SER-advies Naar een gezond stelsel van ziektekostenverzekeringen; publicatienr. 00/12, Den Haag
151 BIJLAGE 4 Initiatieven verzekeraars In de adviesaanvraag (pag. 9) wordt gesignaleerd dat bij enkele verzekeraars naar aanleiding van de Wet verbetering poortwachter een tendens is waar te nemen in de richting van een geïntegreerde dienstverlening. Daarbij biedt de verzekeraar een pakket aan met verzekeringsdekking en met dienstverlening op het gebied van arbozorg, case-management en reïntegratie. In dit verband wordt ook gewezen op de versterking van de bestaande tendens van vorming van branchegewijze verzuimloketten. Branche-, verzuimloketten In 1998 heeft de Koninklijke Nederlandse Drogistenbond (KNDB) (brancheorganisatie waarbij 3000 werknemers in dienst zijn van bedrijven variërend van 2 parttimers tot landelijke ketens) samen met Zilveren Kruis / Achmea één loket voor gezondheid en sociale zekerheid ( Remedium ) ingericht. Aanleiding voor het initiatief was dat de privatisering van de diverse onderdelen van de sociale zekerheid het hele proces rond de arbeidsongeschikte werknemer versnipperd deed raken. Het bestuur van de brancheorganisatie heeft zich achter dit initiatief geschaard, omdat het koppelen van een verzekeraar aan de branche past in de doelstelling van de brancheorganisatie. De aansluiting geschiedt op initiatief van de bedrijven zelf en is geheel vrijwillig. De leden die personeel in dienst hebben, zijn erg gemotiveerd om mee te doen. Medio 2002 is zo n 40% van de leden (= 250 ondernemers) bij Remedium aangesloten. Hierbij moet men bedenken dat een groot aantal leden een eenmansbedrijf heeft, wat aansluiting niet nodig maakt. Met één arbodienst is een mantelovereenkomst gesloten voor de bedrijven die in Remedium participeren. De bedrijven zijn overigens vrij om hun bestaande (standaard)contract met een (andere) arbodienst te laten doorlopen. Het contract met Remedium is echter goedkoper. In 2001 heeft de brancheorganisatie NSO (tabaksdetailhandel) zijn eigen loket Gezondheid en Sociale Zekerheid opgericht met eveneens aansluiting bij Remedium. Van de 1300 leden hebben 450 leden personeel in dienst en zou aansluiting dus van belang kunnen zijn. In maart 2002 hebben zich 200 NSO-leden bij Remedium aangesloten. Degenen die dat (nog) niet hebben gedaan willen (voorlopig) doorgaan met hun eigen arbodienst of hebben een ziekteverzuimverzekering lopen bij een andere verzuimverzekeraar (dan Zilveren Kruis / Achmea). NSO-leden die participeren in Remedium hebben ook een mantelcontract met één arbodienst. De stichting HIBIN Zorg biedt een zorgloket aan de brancheorganisatie van Handelaren in Bouwmaterialen (aansluiting: 140 bedrijven; 2600 werknemers; 5% ziekteverzuim) en heeft het concept overgenomen van en het casemanagership ingehuurd bij de stichting Remedium. Voor arbozorg is door HIBIN een mantelovereenkomst gesloten met één arbodienst. Alle meldingen worden daar centraal gedaan. Willen de leden hun contract met een andere arbodienst conti- 150
152 BIJLAGE 4 nueren, dan is dat geen probleem. Met Zilveren Kruis / Achmea zijn afspraken gemaakt over een WULBZ- en PEMBA-verzekering. Met de komst van het Poortwachtermodel in het vooruitzicht heeft de Vereniging VACO (brancheorganisatie voor de banden- en wielenbranche) samen met Zilveren Kruis / Achmea de stichting VACO Zorg in het leven geroepen. Het concept van maximale risicobeheersing en optimale verzuimbegeleiding is overgenomen van Remedium. De casemanagers hebben ervaring opgedaan binnen Remedium resp. Hibin Zorg en er is een mantelovereenkomst voor arbozorg afgesloten met Maetis Arbo. Het aangeboden pakket is vergelijkbaar met dat van de reeds genoemde zorgloketten. De kosten voor leden zijn 100 euro per werknemer per jaar. Voor gelieerde bedrijven geldt een tarief van 115 euro. Andere bedrijven kunnen deelnemen tegen een commercieel tarief van 135 euro per werknemer per jaar. Alle reguliere kosten voor verzuimbegeleiding (inclusief arbozorg) zijn in het tarief begrepen. De afspraken met Zilveren Kruis / Achmea geven ook de mogelijkheid om kosten ten behoeve van werkhervatting bij de verzekeraar te leggen. De Stichting VACO Zorg is per 1 april 2002 gestart. Er zijn 40 bedrijven met 600 werknemers onmiddellijk gaan meedoen. De VBW (Vereniging Bloemist Winkeliers met 400 bedrijven, waarvan 80% met personeel) is ook een loket gestart. Het aanbod varieert van eenvoudige (loon)administratieve diensten tot een uitgebreid (personeels)zorgpakket. Er is één regiepunt: de helpdesk voor werkgevers en werknemers. In de CAO zijn hierover afspraken gemaakt. Ook zal in de CAO het opdrachtgeverschap van te erkennen reïntegratiebedrijven worden vastgelegd. Het loket heeft een vaste casemanager samen met de GEBRA (gemengde brancheorganisatie). Er is een mantelovereenkomst gesloten met een arbodienst. De combinatie van één loket tezamen met arbozorg heeft veel ondernemers doen aansluiten. De ondernemers zijn met name blij dat ze van de administratieve rompslomp rond WULBZ af zijn. REA Direct is een initiatief van Metaalunie en de Bovag om de opvang en begeleiding van langdurig zieken te verbeteren. Het is bedoeld voor werkgevers die aangesloten zijn bij een verzekeringsbedrijf van Achmea en is dan gratis. De verwachting is dat REA Direct zichzelf terugverdient door een lager ziekteverzuim. In REA Direct neemt deel, behalve Achmea, de arbodienst Arboned, Maetis en AGG (de laatste twee maken deel uit van Achmea). De bedoeling is om meer verzekeraars en arbodiensten bij het initiatief te betrekken. REA Direct houdt zich in principe niet bezig met het kortdurend ziekteverzuim, maar met verzuim waarvan de werkgever of de arbodienst inschat dat dit langdurig zou kunnen worden (harde grenzen zijn daarvoor op voorhand niet). Iemand wordt aangemeld door de arbodienst of door de werkgever. Vervolgens levert REA Direct een casemanager die op zoek gaat naar wat er moet gebeuren. De casemanager begeleidt de werknemer niet, maar coördineert wat de werkgever, de arbodienst en eventuele anderen moeten doen. REA direct is te zien als 151
153 BIJLAGE 4 een bedrijfsoverstijgende P&O afdeling: wat P&O doet voor een afdeling in een groot bedrijf, doet REA Direct voor een klein bedrijf. REA Direct neemt in principe geen werk over van de leidinggevenden en/of de arbodienst, de feitelijke begeleiding blijft een taak voor hen, en dat geldt ook voor de meldingen aan de UWV. Voorts zijn zorgloketten gestart door Frugi Venta (agrarische groothandel), Bruna (lectuur) en de DLR (lederwaren en reisartikelen), die in grote lijnen het Remediumconcept volgen. In het kader van de arboconvenanten tussen werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en het ministerie van SZW, is binnen de uitgeverijbranche afgesproken een zorgloket te gaan opzetten. Tussen de branches die bij de verschillende zorgloketten Remedium, HIBIN Zorg en VACO Zorg zijn aangesloten kan uitwisseling plaatsvinden van te reïntegreren zieke werknemers. Dit kan een voordeel zijn wanneer werknemers in de eigen branche moeilijk herplaatsbaar zijn, omdat daar veelal dezelfde functies bestaan. Bron: (Licht geredigeerd) overgenomen uit: F. Marcelissen e.a., Brancheorganisaties maken werk gezonder; stimulering arbo- ziekteverzuim- en reïntegratiebeleid binnen MKB-branches, IVA/ SZW-werkdocument no. 274, november Meer in het algemeen is vast te stellen dat steeds meer inkomens- of verzuimverzekeraars de werkgever ondersteunen bij de reïntegratie-inspanningen en bereid zijn een deel van de reïntegratiekosten te betalen. In de preventieve sfeer stimuleren zij werkgevers tot goede arbeidsomstandigheden en een actief reïntegratiebeleid; ook helpen zij werkgevers grip te krijgen op de schadelast voor de ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. De reïntegratie-activiteiten van de verzekeraars komen tot uiting in wachtlijstbemiddeling, reïntegratiebegeleiding, financiering van trajecten, inzet van psychologische zorg, conflictbemiddeling en (om)scholing. In dit kader opereren zij vooral als coördinator tussen verschillende partijen, waarbij het gaat om de zorgbemiddeling, arbodienstverlening, medische en niet medische reïntegratiebedrijven en soms ook daadwerkelijke (arbocuratieve) zorgverlening Toekomstige ontwikkelingen Deze paragraaf is gewijd aan enkele in de nabije toekomst te verwachten ontwikkelingen die in het kader van de arbodienstverlening relevantie hebben. Paragraaf 8.1 bevat een schets van enkele maatschappelijke ontwikkelingen (nieuwe arbeidsrisico s, samenstelling beroepsbevolking). In paragraaf 8.2 gaat de aandacht uit naar enkele institutionele veranderingen (regelingen in verband met ziekteverzuim en 58 Rapport Sociale Zekerheid en Zorg, P.A.H. van Lieshout, 1 oktober 2003, p
154 BIJLAGE 4 arbeidsongeschiktheid, stelsel van ziektekostenverzekeringen, positie bedrijfsarts, administratieve lasten). 8.1 Maatschappelijke ontwikkelingen Ontstaan nieuwe risico s Nieuwe productieprocessen en werkmethoden of andere veranderingen in arbeidsomstandigheden kunnen ertoe leiden dat nieuwe arbeidsgerelateerde gezondheidsrisico s ontstaan. Daarbij kan het zowel gaan om risico s die nu al bekend zijn als om risico s die (nog) onbekend zijn maar door nieuwe inzichten worden ontdekt. In zijn advies Nieuwe risico s 59 stond de raad stil bij de signalering van nieuwe risico s, de preventie van gezondheidsklachten die door deze risico s ontstaan en de behandeling van deze klachten. Daarbij wees hij onder meer op het belang van de ri&e en van een goede kennisinfrastructuur arbeidsomstandigheden. Wat dit laatste betreft, pleitte hij onder meer voor een verbetering van de informatie-uitwisseling tussen bedrijven onderling en tussen arbodiensten onderling. Ontwikkelingen in de economische structuur en de samenstelling van de beroepsbevolking Reeds enige tijd is er met betrekking tot de structuur van de economie sprake van een accentverschuiving van de primaire en secundaire naar de tertiaire sector. De verdienstelijking van de economie heeft naar verwachting ook consequenties voor de aard en de omvang van zogeheten arborisico s. Ook de toename van ICT-gebruik is in dit verband van belang. De wijziging in de economische structuur leidt ook tot veranderingen in de samenstelling van de beroepsbevolking. Daarnaast mag worden verwacht dat veranderingen in deze samenstelling ertoe zullen leiden dat de betekenis van het arbeidsomstandighedenbeleid op het niveau van de onderneming toeneemt. Hierbij zijn de veroudering en de feminisering van de beroepsbevolking van belang. Met name de veroudering van de beroepsbevolking is een factor van betekenis. Leeftijd blijkt thans namelijk de grootste invloed te hebben op de WAOinstroom. Zo hebben oudere werknemers nu ongeveer twee keer zoveel kans als jongeren om WAO gerechtigd te worden. In zijn advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen 60 stelde de raad dat het arbeidsomstandighedenbeleid van direct belang is voor de positie van oudere werknemers en dat er in het algemeen nog mogelijkheden zijn om dit beleid binnen veel ondernemingen verder tot ontwikkeling te brengen. Zo kan in de af te sluiten arboconvenanten een accent worden gelegd op het mogelijk en aantrekkelijk maken van langer werken door oudere werknemers. 59 SER-advies Nieuwe risico s, publicatienr. 02/06, Den Haag SER-advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen, publicatienr. 99/18, Den Haag 1999, p
155 BIJLAGE 4 Ook het toenemend aandeel van vrouwen in de beroepsbevolking speelt een rol. In dat verband is relevant dat vrouwen thans een hogere instroomkans in de WAO hebben dan mannen. Dit geldt voor vrouwen in bijna alle leeftijdklassen. De hogere instroomkans voor ouderen en vrouwen blijkt zich in vrijwel alle sectoren voor te doen. 8.2 Institutionele veranderingen Regelingen in verband met ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid Sinds de invoering van de TZ/Arbo-wetgeving in 1994 is de verantwoordelijkheid van de werkgever voor goede arbeidsomstandigheden en een actieve betrokkenheid bij (het voorkomen van) ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid aanzienlijk vergroot. Dit is nog versterkt met de invoering van de Wet verbetering poortwachter en op grond van de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen. Met het oog op de huidige en toekomstige problemen inzake ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn nieuwe wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving aanstaande. In een voor augustus a.s. aangekondigde Hoofdlijnennotitie zal het kabinet zijn voornemens ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidswetgeving bekendmaken. Naar het zich laat aanzien, zullen deze voornemens gericht zijn op een beperking van de toegankelijkheid van de WAO tot werknemers die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Werknemers die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn, zouden moeten blijven deelnemen aan het arbeidsproces, waarbij hun inkomen wordt aangevuld. Naar verwachting zal in samenhang hiermee ook worden voorgesteld de duur van de verplichte loondoorbetaling (in het eerste ziektejaar) te verlengen tot twee jaar. Dergelijke aanpassingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving versterken de verantwoordelijkheden op het niveau van de arbeidsorganisatie om ziekte en arbeidsongeschiktheid zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken en om arbeidsgehandicapten in het arbeidsproces te houden. Stelsel van ziektekostenverzekeringen Het kabinet beoogt een ingrijpende verandering van het stelsel van ziektekostenverzekeringen en gezondheidszorg, met onder meer de invoering van een basis- of zorgverzekering in combinatie met een vergroting van de mogelijkheden voor vraagsturing. De voorgenomen veranderingen zijn mede gebaseerd op een advies van de SER 61. Daarin formuleerde de raad voorstellen voor een nieuwe inrichting van het stelsel die onder meer gericht zijn op een bevordering van de samenhang met ontwikkelingen in andere domeinen zoals sociale zekerheid. Daarbij gaat het onder meer om de bijdrage van de gezondheidszorg aan preventie van ziekteverzuim en reïntegratie van zieke en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikte werknemers. 61 SER-advies Naar een gezond stelsel van ziektekostenverzekeringen, publicatienr. 00/12, Den Haag
156 BIJLAGE 4 Met een vraaggestuurde gezondheidszorg kan beter worden tegemoetgekomen aan de desbetreffende behoeften van werkgevers en van werknemers. Een wijziging van het stelsel van ziektekostenverzekeringen hangt onlosmakelijk samen met het beleid gericht op een grotere vraagsturing in de gezondheidszorg, in het bijzonder op de zogeheten zorginkoopmarkt. Daarmee moeten zorgaanbieders en zorgverzekeraars in staat worden gesteld adequaat in te spelen op de zorgvraag van patiënten of consumenten (inclusief werkgevers en werknemers). Aldus moet de beoogde nieuwe zorgverzekering voldoende vrijheidsgraden bevatten voor verzekeraars om arbocuratieve zorg in te kopen en om collectieve contracten te kunnen sluiten. Meer concreet zullen de voorziene afschaffing van de budgettering voor ziekenhuizen en medisch specialisten en de voorziene toename van de vrijheidsgraden van de verzekeraars leiden tot een opheffing van de kunstmatige schaarste in de zorg. Daardoor zullen de genoemde zorgaanbieders meer ruimte hebben om meer mensen te helpen. Ook kunnen de zorgverzekeraars dan zorg inkopen bij verschillende aanbieders, dus ook bij arboen reïntegratiediensten. Daardoor zijn er meer mogelijkheden voor het aanbieden van een totaalpakket waarmee werknemers sneller kunnen worden geholpen. Verwijsfunctie bedrijfsarts Per 1 januari 2004 krijgt de bedrijfsarts de mogelijkheid werknemers direct door te verwijzen naar behandelaars in de curatieve en geestelijke zorg. Daardoor komen de kosten van de behandelingen op basis van een dergelijke verwijzing ten laste van de ziektekostenverzekering (AWBZ, ZFW of particuliere verzekering). Thans kan de bedrijfsarts wel doorverwijzen naar private arbeidsgerichte zorg, maar in beginsel niet naar reguliere tweedelijnsgezondheidszorg. Sinds het einde van de jaren negentig is er in toenemende mate voor gepleit dat bedrijfsartsen een verwijsbevoegdheid krijgen in geval van arbeidsgebonden ziekteverzuim naar tweedelijnszorg voor diagnostiek, behandeling en consultatie. In haar brief van 7 juli 2001 aan de Tweede Kamer maakte de toenmalige minister van VWS kenbaar op termijn een verwijsfunctie voor de bedrijfsarts te willen realiseren voor die aandoeningen waar de bedrijfsarts terzake kundig is als specialist op het terrein van arbeid en gezondheid. Daarbij gaat het zowel om diagnostiek als om behandeling in de tweedelijnsgezondheidszorg. Voorwaarde is dat de bedrijfsarts en de huisarts optimaal samenwerken, inclusief het uitwisselen van informatie over een patiënt / werknemer met de instemming van de betrokkene. Reïntegratiebeleid en -markt Verwacht kan worden dat de ontwikkelingen op het terrein van de reïntegratie van arbeidsgehandicapten van invloed zullen zijn op de toekomstige arbodienstverlening. Zo hebben de betrokken actoren er steeds meer (financieel) belang bij dat de reïntegratiemarkt voldoende aansluit op de verzuimprocessen. In dit verband kan ook worden gewezen op het streven van verzekeraars om met het oog op het preventie van ziekteverzuim 155
157 BIJLAGE 4 en bevordering van reïntegratie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten verzuimverzekeringen, arbodienstverlening, reïntegratieactiviteiten en ziektekostenverzekeringen steeds meer in elkaars verlengde te plaatsen. Beperking administratieve lasten In hun nota Actieplan vereenvoudiging SZW-regelgeving (28 november 2002) hebben de bewindspersonen van SZW aan de Tweede Kamer tal van voornemens kenbaar gemaakt, gericht op een beperking van administratieve lasten. De tegelijkertijd verzonden notitie Voornemens ter vermindering van de administratieve lasten arbeidsomstandigheden bevat een uitwerking van enkele plannen, zoals: de vereenvoudiging van de regelgeving met betrekking tot de aanwijzing van de certificerende instellingen op het gebied van arbeidsomstandigheden; de vervanging van het Arbeidsveiligheidsrapport door een aanvullende ri&e (arie); de bevordering van de vereenvoudiging van Europese regelgeving op het arboterrein. 9 Internationale vergelijking 9.1 Inleiding In opdracht van het ministerie van SZW is door de onderzoeksschool Arbeid, Welzijn, Sociaal-Economisch Bestuur (AWSB), van de universiteit van Utrecht, een onderzoek verricht naar de verwerking van de Kaderrichtlijn 89/391/EEG in nationale wetgevingen. De informatie in dit hoofdstuk is in hoofdzaak op dit rapport gebaseerd 62. Daarnaast is gebruikgemaakt van informatie waarover het ministerie van SZW op grond van internationale contacten beschikt, met name over de wijze waarop de door de richtlijn verlangde hiërarchie interne / externe deskundige bijstand is vormgegeven en hoe het niveau van de vereiste deskundigheid is bepaald. Hierna volgend wordt beknopt weergegeven op welke wijze de ri&e-verplichting in de wetgeving is opgenomen en op welke wijze deskundigen respectievelijk deskundige diensten (aangeduid als Occupational Health and Safety Services) daarbij betrokken dienen te worden. In het algemeen wordt in de documentatie gesproken van risk assessment, in dit kader vertaald door het Nederlandse begrip ri&e. 62 H. Dotan, F. van Waarden: Occupational Health and Safety Regulations in the EU Member States: Implementation of the 89/391/EEC Framework Directive. 156
158 BIJLAGE De in de vergelijking betrokken landen België Voor alle bedrijven geldt dat er een dynamisch risicocontrole systeem wordt ingevoerd. Elke vijf jaar moet dit concreet worden ingevuld. Het omvat een ri&e en een globaal preventieplan voor de komende vijf jaar. Verder moet er elk jaar een plan van aanpak worden opgesteld. Bedrijven van bepaalde categorieën (naar grootte en aard van de bedrijvigheid) moeten zich laten bijstaan door een multidisciplinaire interne dienst. Ook het niveau van de vereiste preventiedeskundigheid van de interne dienst varieert met de indeling in categorieën. Het vastgestelde niveau van de leiding van de dienst is vergelijkbaar met de Nederlandse hogere of middelbare veiligheidskundige. De vereiste deskundigheid van de andere disciplines wordt door de werkgever bepaald in overeenstemming met de ri&e en na advies van het veiligheidscomité. Bedrijven die niet over een interne dienst hoeven te beschikken en/of waarvan de preventiedeskundige niet het vereiste niveau heeft, moeten zich onder meer voor de ri&e laten bijstaan door een externe dienst. Dat geldt dus bijvoorbeeld ook voor bedrijven met minder dan 20 werknemers waarbij de werkgever gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de veiligheidstaken zelf op zich te nemen. Bedrijven met meer dan 50 werknemers hebben een paritair samengesteld veiligheidscomité. Denemarken Alle bedrijven dienen te beschikken over een schriftelijke ri&e. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de werkgever. Deze is ook verantwoordelijk voor een effectief toezicht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Werknemers (Safety Groups verplicht bij bedrijven met meer dan vijf werknemers) worden betrokken bij de ri&e. In 2005 dienen alle bedrijven een deskundige dienst (intern dan wel extern) te betrekken bij preventieactiviteiten. Thans kan de minister bepaalde bedrijven verplichten een deskundige dienst te hebben. Aan die dienst worden eisen gesteld. Elke dienst moet worden goedgekeurd door het ministerie (gedelegeerd aan de Deense accreditatie autoriteit). Duitsland De werkgever moet zich in zijn verantwoordelijkheden voor veiligheid en gezondheid laten bijstaan door een bedrijfsarts en door een gediplomeerde veiligheidskundige (ingenieur of lager, afhankelijk van de bedrijfsrisico s). De omvang van deze bijstand is bepaald in uren per werknemer per jaar, afhankelijk van de risicoklasse. De verplichting tot deskundige bijstand kan ook vervuld worden door een contract met een externe dienst Op wettelijk niveau ontbreekt een voorrangsregel voor interne bijstand; niet bekend is of hierover een dispuut loopt met de Europese Commissie. Het ministerie van SZW is doende hierover nader informatie in te winnen. 157
159 BIJLAGE 4 Alle werkgevers moeten een ri&e uitvoeren. In bedrijven met meer dat tien werknemers moet de ri&e schriftelijk worden vastgelegd. Ingevolge een arrest van het Europese Hof moet de Duitse wet zo veranderd worden dat in alle bedrijven de ri&e schriftelijk zal moeten zijn. De ondernemingsraad moet toestemmen met het aanstellen / ontslaan van de deskundigen en gehoord worden over het contract met externe deskundigen. In bedrijven met meer dan 20 werknemers moet een arbeidsbeschermingscommissie worden ingesteld (werkgevers, werknemers en deskundigen). Finland Alle bedrijven dienen over een ri&e te beschikken en een plan van aanpak (onder meer over de informatieverstrekking aan werknemers over mogelijke risico s en het minimaliseren ervan, de organisatie van veiligheid en gezondheid in het bedrijf en verantwoordelijkheden). In alle bedrijven is er werknemersbetrokkenheid via gekozen vertegenwoordiging; in bedrijven met meer dan twintig werknemers in de vorm van paritaire arbocommissies. Een werkgever is verplicht zijn werknemers bedrijfsgezondheidszorg te verlenen, inclusief behandeling van ziekten. De werkgever mag daarvoor terugvallen op een (algemeen) gezondheidscentrum, hij mag dat alleen of gezamenlijk met andere bedrijven organiseren of hij mag een bestaand instituut of persoon daartoe gerechtigd inschakelen. Frankrijk Alle bedrijven dienen een ri&e uit te voeren. In bedrijven met meer dan 50 werknemers, die over een commissie Hygiëne, Veiligheid en Arbeidsomstandigheden (CHSCT) dienen te beschikken, moet jaarlijks door de werkgever een evaluatierapport over risico s en arbeidsomstandigheden (inclusief getroffen maatregelen) worden opgesteld. De werkgever moet het plan van aanpak en een raming van de kosten (budget) daarvan aan de CHSCT voorleggen. In principe ontvangen alle werknemers bedrijfsgezondheidszorg. Deze zorg door bedrijfsgezondheidsdiensten (of bedrijfsartsen) is gedetailleerd wettelijk voorgeschreven. Daarnaast bestaan vele veiligheidsdiensten waarvoor geen wettelijke verplichting bestaat en die op eigen initiatief van werkgevers zijn ingesteld. Frankrijk is door de Europese Commissie ertoe gedwongen de deskundige bijstand multidisciplinair te doen verlenen. De bedrijfsgezondheidsdiensten moeten nu veiligheidskundigen inschakelen bij de ri&e. Griekenland Alle bedrijven dienen te beschikken over een schriftelijke ri&e en plan van aanpak. De ri&e kan alleen worden opgesteld door een veiligheidskundige of bedrijfsarts of een interne dan wel externe deskundige dienst. De werkgever moet verklaren dat de ingeschakelde deskundige of dienst over voldoende kennis en ervaring en personeel beschikt om de risicobeoordeling te kunnen uitvoeren. De werkgever is er verantwoordelijk voor dat de ri&e ter beschikking wordt gesteld aan de personeelsvertegenwoordiging en dat 158
160 BIJLAGE 4 deze daar wordt besproken. Het plan van aanpak hoeft niet schriftelijk te zijn. Verder moet de werkgever een specifiek rapportageboek bijhouden over de getroffen maatregelen ter voorkoming van ongevallen en beroepsziekten. Bedrijven met meer dan 150 werknemers moeten beschikken over een interne deskundige dienst (veiligheidskundige en bedrijfsarts). De werkgever mag externe diensten of personen, die aan deskundigheidseisen voldoen, daarbij betrekken. Verenigd Koninkrijk Alle bedrijven moeten een ri&e uitvoeren. Volgens de wet moeten bedrijven met meer dan vijf werknemers dit schriftelijk vastleggen; maar ook bij kleinere bedrijven wordt enige vorm van schriftelijke neerslag verondersteld. De werkgever moet zich laten bijstaan door deskundigen bij zijn verantwoordelijkheden voor veiligheid en gezondheid. Als er deskundige werknemers zijn moet hij die met de bijstand belasten, met voorrang boven externe deskundigen. Het niveau van de vereiste deskundigheid is in algemene termen omschreven: de werkgever moet ervoor zorgen dat de kwalificaties voldoende zijn in verhouding tot de omstandigheden van het bedrijf. Voor specifieke risico s (bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen) zijn er wel precieze deskundigheidseisen. De bepaling van de vereiste deskundigheid heeft in de praktijk plaats in overleg met de werknemersvertegenwoordigers op basis van de terzake gevormde jurisprudentie. Werknemers moeten worden geïnformeerd over gezondheids- en veiligheidsrisico s en over de relevante beschermings- en preventiemaatregelen. Werkgevers moeten rekening houden met de inzichten van werknemers en hun vertegenwoordigers en hen betrekken bij alle zaken die over veiligheid en gezondheid op het werk gaan. Ierland Alle bedrijven moeten over een ri&e beschikken (Safety Statement genoemd). Deze bevat tevens zaken als betrokkenheid van werknemers en aangewezen personeel. De werkgever is verantwoordelijk voor een veiligheidsconsultatieprogramma, waarin onder meer vastgelegd is op welke wijze werknemers betrokken worden in arbozaken. Externe deskundige diensten worden niet ingeschakeld tenzij de werkgever daarvoor kiest of daartoe wettelijk is verplicht (bijvoorbeeld als deskundigheid in het bedrijf niet beschikbaar is). Italië Alle bedrijven met een of meer werknemers moeten een ri&e uitvoeren. Bedrijven met meer dan 10 werknemers moeten beschikken over een schriftelijke ri&e inclusief plan van aanpak. Bedrijven met minder dan 10 werknemers kunnen schriftelijk verklaren dat ze een ri&e hebben uitgevoerd en hebben voldaan aan de wettelijke verplichtingen. Bedrijven met meer dan 200 werknemers (of bij specifieke risico s zoals explosiegevaar, straling en ziekenhuizen) dienen voor een ri&e te beschikken over een interne deskun- 159
161 BIJLAGE 4 dige dienst. Bedrijven met minder dan 200 werknemers mogen ook een externe dienst inschakelen. De deskundige dienst behoeft voor de ri&e niet gecertificeerd te zijn. Alle bedrijven, ongeacht de omvang, dienen te beschikken over een deskundige dienst (preventie- en beschermingsdienst), of iemand die daarvoor verantwoordelijk is. Op basis van het resultaat van de ri&e en de wetgeving dient een bedrijfsarts beschikbaar te zijn (in het algemeen extern). In bedrijven met minder dan 10 werknemers mag de werkgever zelf de taken van deze dienst uitvoeren, maar hij moet dan een cursus volgen. Een arrest van het Europese Hof stelt Italië op drie punten in gebreke: de ri&e-verplichtingen dekken niet alle risico s; de verplichting ontbreekt om externe dienstverlening in te schakelen als er onvoldoende interne deskundigheid is; het niveau van deskundigheid is niet bepaald. Luxemburg Elk bedrijf dient een ri&e uit te voeren. Deze behoeft niet schriftelijk te zijn. Een deskundige dienst mag bij de ri&e assisteren, maar is daartoe niet verplicht. In de private sector dienen alle bedrijven over een deskundige dienst te beschikken, intern of extern. In bedrijven met meer dan 15 werknemers moet deze dienst een jaarverslag uitbrengen aan onder anderen werkgever en werknemers. Oostenrijk Alle bedrijven dienen over een gedocumenteerde ri&e te beschikken (inclusief plan van aanpak). De werkgever is daarvoor verantwoordelijk. Bedrijven met meer dan 100 werknemers dienen een bedrijfsinterne commissie (Arbeitsschutzausschuss) te consulteren over de ri&e. Bij bedrijven met 50 of minder werknemers mag de werkgever externe deskundige diensten consulteren. Als deskundigheid voor een ri&e is vereist dienen deskundigen te worden aangewezen. Het medezeggenschapsorgaan moet worden geconsulteerd. De deskundige diensten behoeven niet te worden gecertificeerd voor hun activiteiten in het kader van de ri&e. De werkgever is niet verplicht een deskundige dienst te consulteren voor preventieactiviteiten. Hij mag een interne dan wel externe dienst hebben. Hij mag de ri&e delegeren aan de deskundige dienst. Portugal Alle bedrijven dienen een ri&e-procedure uit te voeren. De werkgever is daarvoor verantwoordelijk. De ri&e omvat tevens een preventieplan en controle van risico s op de werkplek. De werkgever moet werknemersvertegenwoordigers consulteren en met hen samenwerken bij de ri&e. Bedrijven die niet over een interne deskundige dienst beschikken, dienen externe deskundigheid in te schakelen. In kleine bedrijven mag deze taak door de werkgever dan wel 160
162 BIJLAGE 4 een aangewezen persoon worden verricht. Vaak is dan ook externe deskundigheid noodzakelijk. De werkgever dient zijn werknemers te voorzien van bedrijfsgezondheids- en veiligheidszorg. Dat kan door enkele aangewezen werknemers, een interne dienst, externe dienst, of een combinatie, mits de veiligheid op het werk is gegarandeerd en de werknemers toegang hebben tot de deskundige dienst. De werkgever mag een deel van de taken ook zelf uitvoeren mits hij daartoe is gekwalificeerd. Spanje Een werkgever, ongeacht de grootte van het bedrijf, dient te beschikken over een schriftelijke ri&e en een schriftelijk plan van aanpak, opgemaakt door een preventiedienst. Werknemers en werknemersvertegenwoordigers moeten worden geïnformeerd en geconsulteerd. Bedrijven met meer dan 500 werknemers dienen te beschikken over een interne preventie (deskundige) dienst. Bedrijven met meer dan 250 werknemers (in sommige gevallen met minder werknemers) met bepaalde risico s dienen ook over een dergelijke dienst te beschikken. Een werkgever mag ook een geaccrediteerde externe dienst inschakelen. Ook voor de interne diensten is er een met accreditatie vergelijkbaar kwaliteitstoezicht. Een gezamenlijke dienst geldt als interne dienst. Zweden Alle bedrijven met een of meer werknemers moeten een ri&e uitvoeren. Bedrijven met meer dan 10 werknemers dienen hun beleid op papier te zetten (inclusief procedures). De ri&e hoeft niet te worden goedgekeurd door een deskundige dienst. Ieder jaar moet de werkgever verslag doen van beroepsziekten en -ongevallen en een schriftelijk plan van aanpak uitbrengen. Werknemers en meer in het bijzonder veiligheidscommissies moeten betrokken worden bij het arbeidsveiligheids- en gezondheidsbeleid van de werkgever, bij actieplannen, het verstrekken van informatie en opleidingen, aanpassing van de werkplek enzovoort. Indien de deskundigheid binnen het bedrijf niet toereikend is, dient de werkgever een externe dienst of externe deskundigen in te schakelen. 9.3 Enkele afrondende beschouwingen In het voorafgaande is op basis van literatuuronderzoek gepoogd een beeld te schetsen van de wijze waarop in andere EU-lidstaten vorm en inhoud is gegeven aan de implementatie van de Kaderrichtlijn voorzover relevant in het kader van de onderhavige advisering. Ondanks inspanningen van het ministerie van SZW om de informatie aan te vullen, moet evenwel worden geconstateerd dat het overzicht niet een afdoende dekkend beeld geeft omdat de beschikbare vergelijkende onderzoeken vanuit verschillende invalshoeken zijn verricht en de vraagstellingen daarom niet overeenkomen met de specifieke vragen die thans in Nederland aan de orde zijn. 161
163 BIJLAGE 4 Zo is uit de beschikbare informatie van een groot aantal landen (België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk en Portugal) niet duidelijk of en zo ja, hoe in de wetgeving de voorrang voor interne boven externe deskundige bijstand is geregeld. Het beleid van de Europese Commissie om via informeel en formeel overleg, eventueel uitmondend in een infractieprocedure, lidstaten te bewegen tot een omzetting van richtlijnen in nationale regelgeving die spoort met haar interpretatie daarvan is niet, althans niet volledig transparant. Af en toe wordt bijvoorbeeld wel, al dan niet publiek, melding gemaakt van een (voornemen tot) formele ingebrekestelling (mede om druk te genereren jegens eventuele andere lidstaten waartegen de commissie vergelijkbare bedenkingen heeft) en wordt ook uit de door het Europese Hof gepubliceerde gedingstukken het nodige duidelijk, maar de commissie is lang niet altijd genegen het achterste van de tong te laten zien. Mede hierom kunnen de beschreven regelingen in andere lidstaten ook niet zonder meer dienen als gegarandeerde voorbeelden van richtlijn-conformiteit. Immers, niet bekend is of de Europese Commissie deze regelingen ook als zodanig beoordeelt. Meer duidelijkheid hierover zal mogelijk ontstaan nadat de commissie haar rapport zal hebben gepubliceerd over de implementatie van (onder meer) de Kaderrichtlijn in de lidstaten, waartoe zij op grond van artikel 18, lid 4 van de Kaderrichtlijn gehouden is. De lidstaten die duidelijk een voorrang voor interne deskundigheid in de wetgeving hebben opgenomen, hebben dit in grote lijnen op twee manieren gedaan. De eerste is dat categorieën van bedrijven zijn gedefinieerd op grond van het aantal werknemers en de risicoklasse die de deskundigheid intern moeten hebben (België, Griekenland, Italië, Spanje). In België, Griekenland en Spanje is daarbij het niveau van de vereiste deskundigheid precies bepaald; in Italië is dat niet het geval, maar het ontbreken van deskundigheidseisen in de Italiaanse wet is in een arrest van het Europese Hof als niet conform aan de richtlijn aangemerkt. De tweede is dat een bepaling is opgenomen van de strekking dat de werkgever in de eerste plaats van eigen deskundige werknemers gebruik moet maken (Verenigd Koninkrijk, Zweden). In deze landen is het niveau van de vereiste deskundigheid op wettelijk niveau niet precies bepaald. Er lijkt ook een zekere samenhang te bestaan tussen traditionele structuren van sterke werknemersbetrokkenheid bij preventie in de vorm van arbocommissies en de wijze waarop deskundige bijstand is geregeld: in Zweden, Finland, het Verenigd Koninkrijk en Oostenrijk hebben de werknemersvertegenwoordigers ook op wettelijk niveau een grote rol bij het arbeidsomstandighedenbeleid. Tegelijk geeft de wet minder aandacht aan het vereiste deskundigheidsniveau. Een zekere gelijkstelling van interne bedrijfservaring en eigenbelang bij veiligheid met formele deskundigheid spreekt ook uit de opvattingen van de Europese Commissie, zoals die aan de Nederlandse regering zijn voorgehouden gedurende de infractieprocedure. 162
164 BIJLAGE 4 10 Slotopmerkingen Redenen beleidsaanpassing In de adviesaanvraag van 4 april worden, na een beschouwing over de veelgehoorde kritiek op arbodiensten in het algemeen en van middelgrote en kleine bedrijven in het bijzonder, drie redenen aangegeven voor een heroverweging van de vormgeving van de deskundige ondersteuning. In de eerste plaats constateert het kabinet dat wat de verzuimbegeleiding betreft in 1994 de aansluitplicht bij een arbodienst naar keuze en de betaling daarvoor per contract in de plaats is gekomen van de wettelijk verplichte aansluiting bij een bedrijfsvereniging met betaling via de socialeverzekeringspremies. Hoewel deze verandering een grotere keuzevrijheid betekende voor de werkgever, moet, aldus de adviesaanvraag, worden geconstateerd dat enerzijds het vroegere automatisme zonder keuzemogelijkheid wellicht makkelijker werd gevonden dan de huidige mogelijkheid zelf sturing te geven. Anderzijds constateert het kabinet dat de aansluitplicht bij één type dienst als een te dwingend keurslijf wordt ervaren door een deel van de werkgevers. Een tweede reden voor heroverweging is de uitbreiding van de werkgeversverantwoordelijkheid voor reïntegratie door de Wet SUWI. Bij een dergelijke uitbreiding past volgens de adviesaanvraag een vergroting van de vrijheid om de deskundige bijstand te organiseren. De derde reden is volgens het kabinet de huidige gesloten markt voor arbodienstverlening en het feit dat deze markt in hoge mate verdeeld is tussen vijf grote combinaties. De in de analyse betrokken onderzoeken bevestigen, zowel aan werkgevers- als aan werknemerszijde, de in de adviesaanvraag geconstateerde kritiek op arbodiensten. Zo blijkt op vrijwel alle onderdelen van arbodienstverlening de waardering (van werkgevers) in de afgelopen jaren te zijn afgenomen. Recent onderzoek over 2003 toont echter een positievere beoordeling door werkgevers van arbodienstverlening dan in De onderzoeken bevestigen verder niet zozeer de klacht dat de aansluitplicht bij één type dienst als een te dwingend keurslijf wordt ervaren, als wel dat deze verplichte aansluiting geen of althans een onvoldoende meetbaar effect heeft, bijvoorbeeld op het terugdringen van het ziekteverzuim. Een van de mogelijke oorzaken daarvan is de ook in de adviesaanvraag gesignaleerde kritiek dat arbodiensten in onvoldoende mate beschikken over kennis van branchespecifieke productieprocessen en de daarmee samenhangende arbeidsomstandigheden en werksoorten. Overigens kan wel worden geconstateerd dat het percentage werkgevers dat effect ziet van de inschakeling van een arbodienst de laatste jaren sterk is gegroeid. Op dit punt is verder opvallend en lijkt relevant (ook in relatie met de aanvullende brief over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie over de implementatie van de Kaderrichtlijn) het verschil in waardering (en mogelijk prestaties) tussen interne en externe arbodiensten. Te constateren valt dat interne arbodiensten, althans aan werknemerszijde (ondernemingsraden), hoger gewaardeerd worden dan externe arbodiensten. In de werkgeverspeilingen is kennelijk geen onderscheid gemaakt tussen interne en externe arbodienstverlening, zodat in dat opzicht geen goede vergelijking mogelijk is. 163
165 BIJLAGE 4 In de vergelijking interne versus externe arbodienstverlening komt uit de analyse nog een aantal mogelijk relevante verschillen naar voren: er is sprake van een verschil in personeelsintensiteit (interne arbodiensten beschikken vooral over méér (para)medisch hulppersoneel, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen en over minder administratief personeel, in vergelijking met externe arbodiensten); van een verschil in uitgaven per werknemer (bij bedrijven met een interne arbodienst wordt beduidend meer aan arbodienstverlening per werknemer uitgegeven) en bij een aantal onderzochte bedrijven met een interne arbodienst (het onderzoek beperkte zich overigens tot enkele grote bedrijven) ligt het ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidspercentage onder het landelijk gemiddelde. Wat het onderdeel preventie betreft, verdient verder vermelding dat als gevolg van de TZ- Arbowetgeving (1994) veel veiligheidsdiensten hebben opgehouden te bestaan, waardoor van oudsher intern georganiseerde preventietaken moesten worden uitbesteed. Preventie en verzuimbegeleiding behoren sindsdien tot het werkterrein van veelal externe arbodiensten. De toegenomen aandacht voor verzuimbegeleiding, mede ingegeven door opeenvolgende wijzigingen in de arbeidsongeschiktheidswetgeving, lijkt in een aantal gevallen de aandacht voor een adequaat preventiebeleid te overschaduwen. Wat betreft de twee overige onderdelen van de redengeving voor de voorgestelde beleidsaanpassing betreft, lijken de in de analyse betrokken onderzoeken geen ondersteunende argumentatie te bieden, maar overigens ook geen contra-indicatie te geven. Oplossingsrichtingen in onderzoeken Het merendeel van de in de analyse behandelde onderzoeken bevat louter feitelijke informatie aangaande de onderzochte onderwerpen. In enkele onderzoeken, betreffende de certificering van arbodiensten en ten aanzien van de arbodienstverlening, worden aan de onderzoeksresultaten van de voorstellen van de adviesaanvraag afwijkende (mogelijke) oplossingsrichtingen gekoppeld. Kortheidshalve wordt hier naar de desbetreffende onderzoeken in de paragrafen 3 en 6 verwezen. Samenwerking Het belang van een adequate samenwerking en afstemming binnen en met onder meer de arbosector wordt breed onderschreven. Daartoe worden reeds veel initiatieven genomen. Niettemin blijken zich nog tal van knelpunten voor te doen. Het lijkt dan ook wenselijk, zoals ook al in de desbetreffende advisering van de raad is aangegeven, dat lopend beleid wordt geïntensiveerd en dat voorgenomen beleid daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het belang van een goede samenwerking en afstemming doet zich te meer gevoelen bij de door het kabinet voorgestelde oplossingsrichting van splitsing van certificatie en de voornemens in verband met de uitspraak van het Europese Hof. Als het terrein van de arbozorg ook binnen afzonderlijke ondernemingen bestreken kan worden door meer zorgaanbieders is afstemming en samenwerking tussen deze diensten van wezenlijk belang. In de adviesaanvraag vraagt het kabinet ook specifiek aandacht te schenken aan het borgen van een koppeling van verzuimbegeleiding en preventie, zoals door een nadere regeling van informatie-uitwisseling. 164
166 165
167 BIJLAGE 5 Advies van de Raad voor Werk en inkomen over de gevolgen voor de reïntegratiemarkt d.d. 19 februari
168 BIJLAGE 5 166
169 BIJLAGE 5 167
170 BIJLAGE 5 168
171 BIJLAGE 5 169
172 BIJLAGE 5 170
173 BIJLAGE 5 171
174 BIJLAGE 5 172
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 25 883 Arbeidsomstandigheden Nr. 26 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 814 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid
Nadere informatieDe Arbeidsomstandighedenwet 1998 wordt als volgt gewijzigd:
1 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid en de daarmee samenhangende bepalingen Allen, die
Nadere informatieMaatwerkregeling bij overeenstemming in CAO of per onder-neming met OR of PVT. Algemene preventie- Preventiemedewerker(s), of werkgever zelf (15- );
Arbodiensten gered? Het kabinet stelt voor om werkgevers meer vrijheid te geven bij de inrichting van hun arbozorg. Conform de Europese richtlijn moeten werkgevers voorrang geven aan interne arbozorg.
Nadere informatieArbodienstverlening. Informatie voor werkgevers
Arbodienstverlening Informatie voor werkgevers Bedrijven moeten zich bij het opstellen en uitvoeren van een goed arbeidsomstandighedenbeleid en ziekteverzuimbeleid deskundig laten ondersteunen. Dit is
Nadere informatieLiberalisering arbodienstverlening. Wijzigingen in de Arbowet per 1 juli 2005
Liberalisering arbodienstverlening Wijzigingen in de Arbowet per 1 juli 2005 De Arbowet wordt per 1 juli 2005 op een aantal onderdelen ingrijpend gewijzigd. Het betreft drie onderwerpen: de liberalisering
Nadere informatieArbowet, beleid & arbeidsomstandigheden
Syllabus Arbowet, beleid & arbeidsomstandigheden Verzuimpreventie, veilig werken en een integrale aanpak U lapt de regels van de Arbowet natuurlijk niet aan uw laars. Maar kent u al uw arboverantwoordelijkheden?
Nadere informatieWijzigingen in de Arbowet: hoe u uw arbobeleid verrijkt
VeReFi Congres I Denken in mogelijkheden I 11 april 2017 Wijzigingen in de Arbowet: hoe u uw arbobeleid verrijkt Simon Troost (AdviceSelect) Waar gaat het over Ik wil dat de positie van de preventiemedewerker
Nadere informatieDe Arbowet wijzigt: maak gebruik van de nieuwe mogelijkheden
pagina 1 van 5 Published on Werk & Veiligheid - Kennisplatform over preventie, RI&E en sociale veiligheid (http://www.werkenveiligheid.nl) Home > De Arbowet wijzigt: maak gebruik van de nieuwe mogelijkheden
Nadere informatieWijziging Arbowet: wat verandert er in 2015?
Wijziging Arbowet: wat verandert er in 2015? Door Carolina Verspuij, trainer/adviseur Arbeid en Gezondheid SBI Formaat, 10/06/2015. Dit artikel is gepubliceerd door Werk en Veiligheid, Kerckebosch. Minister
Nadere informatieDe voorgenomen wetswijzigingen hebben de volgende zes doelstellingen:
De Arbowet wijzigt naar verwachting per 1 juli 2017. Er staan veel veranderingen op stapel die consequenties hebben voor het contract met de bedrijfsarts / arbodienst en de rol van de preventiemedewerker
Nadere informatieInformatieblad Nieuwe Arbowet
Informatieblad Nieuwe Arbowet Op 1 juli 2017 is de gewijzigde Arbowet ingegaan. De wijzigingen hebben voornamelijk betrekking op de rol en de positie van de bedrijfsarts. Maar ook de positie van de ondernemingsraad
Nadere informatie2 Arbeidsomstandighedenwet: totstandkoming, wijzigingen en evaluatie
2 Arbeidsomstandighedenwet: totstandkoming, wijzigingen en evaluatie 2.1 Totstandkoming Arbeidsomstandighedenwet De Arbeidsomstandighedenwet is in 1980 tot stand gekomen ter vervanging van de Veiligheidswet
Nadere informatieArbozorg, intern organiseren of uitbesteden? Vangnet of maatwerk?
Arbozorg, intern organiseren of uitbesteden? Vangnet of maatwerk? December 2010 Arbozorg, intern organiseren of uitbesteden? Vangnet, of maatwerk? Tot voor kort was elke werkgever verplicht aangesloten
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2004 2005 29 814 Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid
Nadere informatieSAMENVATTING. Samenvatting. De noodzaak van een goed werkend stelsel voor gezond en veilig werken
Samenvatting 6 SAMENVATTING Samenvatting De noodzaak van een goed werkend stelsel voor gezond en veilig werken Een goed werkend stelsel voor gezond en veilig werken is nodig om te bereiken dat werkenden
Nadere informatieAan de Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Postbus 90405 2509 LK Den Haag AVB/VBD/03 54055
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Postbus 90405 2509 LK Den Haag Postbus 90801 2509 LV Den Haag Wilhelmina van Pruisenweg 104 Telefoon (070)
Nadere informatie1.1 Hoe vrijblijvend is de Arbowet?
1 Arbo 17 de meest gestelde vragen in de schoonmaak 1 Arbo Arbeidsomstandigheden hebben de laatste decennia veel aandacht gekregen, en terecht. Vaak is al gebleken dat met soms eenvoudige werkplekaanpassingen,
Nadere informatieInvloed op arborisico s
Invloed op arborisico s Wettelijk kader en overleg Simon Troost Korte quiz Mag elke werknemer of alleen een specialist de RI&E uitvoeren? Moet de werkgever in geval van verzuim het advies van een bedrijfsarts
Nadere informatieArbodienstverlening ARBODIENSTVERLENING
Arbodienstverlening Sinds 1 juli 2005 hebben branches en bedrijven meer keuze hoe zij zich laten ondersteunen bij ziekteverzuim en het voorkomen van arbeidsongevallen. Er zijn alternatieven voor het vaste
Nadere informatieAVB/VDB/03 22367. 1. Inleiding
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Sociaal-Economische Raad Postbus 90405, 2509 LK Den Haag Aan de Voorzitter van de Raad voor Werk en Inkomen Oranjestraat 4, 2514
Nadere informatieArbowet, -beleid en arbeidsomstandigheden. Alle procedures op een rij!
Arbowet, -beleid en arbeidsomstandigheden Alle procedures op een rij! Inhoud Hoofdstuk 1: Arbodienstverlening 5 1.1 Liberalisering verplichte arbocontractering 6 1.2 Maatwerk en eigen regie 6 Hoofdstuk
Nadere informatieChecklist aanpassingen Arbowet 2017i
Checklist aanpassingen Arbowet 2017i Inleiding Op 1 juli 2017 ondergaat de arbowetgeving een aantal belangrijke wijzigingen. Deze aanpassing moet de preventie en de arbodienstverlening verder verbeteren
Nadere informatieVragen en antwoorden over de nieuwe Arbowet per 1 juli 2017
Vragen en antwoorden over de nieuwe Arbowet per 1 juli 2017 Meer aandacht voor de betrokkenheid van werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening, de preventie bij werkgevers en de randvoorwaarden
Nadere informatieChecklist aanpassingen Arbowet 2017 versie 29 sept 2017
Checklist aanpassingen Arbowet 2017 versie 29 sept 2017 Inleiding Op 1 juli 2017 heeft de arbowetgeving een aantal belangrijke wijzigingen ondergaan. Deze aanpassing moet de preventie en de arbodienstverlening
Nadere informatie7. Arbodeskundige(n) en arbodienst
Handboek Ondernemingsraad en Personeelsvertegenwoordiging Inhoudsopgave 7. Arbodeskundige(n) en arbodienst... 1 7.1 Wat is een arbodeskundige?... 3 7.2 Wie toetst en geeft advies over de RI&E?... 3 7.3
Nadere informatieInvloed op arborisico s
Invloed op arborisico s Wettelijk kader en overleg Simon Troost S.Troost (2019) 1 1 Ik ben Simon Troost 17 jaar trainer medezeggenschap Technische achtergrond en A&O psycholoog Specialisatie: alles wat
Nadere informatieOndernemers en arbodienstverlening
PRAKTIJKWIJZER VAN Vereniging VNO-NCW Postbus 93002, 2509 AA Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 Ledennummer 070 349 03 66 (telefonische vraagbaak voor leden) E-mail informatie@vno-ncw.nl
Nadere informatie2 Arbeidstijdenwet: hoofdlijnen en ontwikkelingen
2 Arbeidstijdenwet: hoofdlijnen en ontwikkelingen 2.1 De Arbeidstijdenwet 1996 De Arbeidstijdenwet (ATW) dateert van 1 januari 1996. De wet kwam in de plaats van de Arbeidswet 1919 en een groot aantal
Nadere informatieMKB-ondernemer geeft grenzen aan
M0040 MKB-ondernemer geeft grenzen aan Reactie van MKB-ondernemers op wetswijzigingen in sociale zekerheid Florieke Westhof Peter Brouwer Zoetermeer, 0 april 004 MKB-ondernemer geeft grenzen aan Ondernemers
Nadere informatieVeelgestelde vragen over de preventiemedewerker. 02/05/2017 Versie 2.1
Veelgestelde vragen over de preventiemedewerker 02/05/2017 Versie 2.1 1 Algemeen 1.1 Wat is een preventiemedewerker (betekenis)? Preventiemedewerker is de officiële wettelijke benaming in Nederland voor
Nadere informatieIn dit document zijn de letterlijke teksten van relevante wetsartikelen opgenomen.
In dit document zijn de letterlijke teksten van relevante wetsartikelen opgenomen. Relevante wet-en regelgeving BHV1 1. Arbeidsomstandighedenwet (van kracht sinds 1 januari 2007) N.B. Achter de artikelen
Nadere informatieChecklist arbodienstverlening op maat Voor ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging
Checklist arbodienstverlening op maat Voor ondernemingsraad en personeelsvertegenwoordiging Uitleg over wijzigingen in de Arbowet Checklist maatwerkregeling Colofon Uitgave: Stichting FNV Pers Eindredactie
Nadere informatieAan de staatssecretaris van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer mr. H.A.L. van Hoof Postbus LV Den Haag
Aan de staatssecretaris van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer mr. H.A.L. van Hoof Postbus 90801 2509 LV Den Haag Den Haag : 5 juli 2006 Ons kenmerk : S.A.053.69 JM/JS Uw Kenmerk
Nadere informatieInvloed op arborisico s
Invloed op arborisico s Wettelijk kader en overleg Simon Troost S.Troost (2019) 1 Wettelijk kader: basis voor invloed (1) Wet op de ondernemingsraden: tijd: 60 uur voor onderling beraad en overleg en om
Nadere informatieOptimalisering verlof na geboorte kind
ADVIES 18/01 Februari 2018 Optimalisering verlof na geboorte kind SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD Briefadvies Nadere bevindingen optimalisering verlof na geboorte kind Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nadere informatieNIEUWE ARBOWET PER 1 JULI 2017
NIEUWE ARBOWET PER 1 JULI 2017 Jan Harmen Kwantes ARBOWETGEVING Arbowet / Arbobesluit / Arboregeling 1 juli 2005: Introductie preventiemedewerker en meer marktwerking arbodienstverlening 1 juli 2017: Wijziging
Nadere informatieRisico-inventarisatie & evaluatie en Preventiemedewerker
Interne Instructie Risico-inventarisatie & evaluatie en Preventiemedewerker Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Wettelijke grondslag 3. Aanpak 3.1. Toezicht en handhaving 3.2. Werkwijze 3.3. Basis toetskader
Nadere informatieScoren met medezeggenschap
Scoren met medezeggenschap actualiteiten Arbeidsomstandighedenwet privacyregels bij ziekte Huidige wettelijke taken verplicht om zich door bedrijfsarts te laten bijstaan ziekteverzuimbegeleiding periodiek
Nadere informatieVeranderingen in de Arbowetgeving
Veranderingen in de Arbowetgeving Voor bedrijfsartsen van NVAB Kring voor bedrijfsgezondheidszorg Amsterdam e.o. Saskia Lang, Advocaat Arbeidsrecht 06 36 03 72 01 lang@langblok.nl langblok.nl @langadvocatuur
Nadere informatieFactsheet administratieve lasten. Onderdeel van de Evaluatie Arbowet 2007/ Beleidsdoorlichting artikel 44 SZW-begroting
Factsheet administratieve lasten Onderdeel van de Evaluatie Arbowet 2007/ Beleidsdoorlichting artikel 44 SZW-begroting Ministerie van SZW, Den Haag, 25 mei 2011 Arjan van Sluijs Ton Staphorst Servaas Toebosch
Nadere informatieEerste Kamer der Staten-Generaal
Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2004 2005 29 814 Wijziging van de rbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand bij het arbeidsomstandighedenbeleid
Nadere informatieu de regie, wij de deskundigheid De nieuwe Arbowet PER 1 JULI 2017
u de regie, wij de deskundigheid De nieuwe Arbowet PER 1 JULI 2017 Per 1 juli 2017 is de nieuwe Arbowet in werking getreden. In de vernieuwde Arbowet wordt de betrokkenheid van werkgevers en werknemers
Nadere informatieStandaard Verzuimprotocol NLG Arbo
Bijlage 1 Standaard Verzuimprotocol NLG Arbo 1. De Opdrachtgever meldt de werknemer binnen twee dagen ziek in de verzuimapplicatie. Opdrachtgever kiest daarbij voor een standaard melding of een Oei!!!-melding.
Nadere informatieVrijwilligers en Arbeidsomstandigheden
Vrijwilligers en Arbeidsomstandigheden Frank Rijshouwer Hogere Veiligheidskundige 20 juni 2006 1 Arbowetgeving Arbeidsomstandighedenwet Arbeidsomstandighedenbesluit Arbeidsomstandighedenregeling Arbo-
Nadere informatieDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid BESLUIT:
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 6 maart 2006, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/A&V/2006/14012 houdende/tot
Nadere informatieDe nieuwe Arbowet PER 1 JULI 2017
De nieuwe Arbowet PER 1 JULI 2017 Per 1 juli 2017 is de nieuwe Arbowet in werking getreden. In de vernieuwde Arbowet wordt de betrokkenheid van werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening vergroot
Nadere informatieArbeidsomstandighedenbeleid
Arbeidsomstandighedenbeleid informatie voor werkgevers en werknemers 170.indd 1 30-12-2008 10:38:37 170.indd 2 30-12-2008 10:38:38 Veilig en gezond werken is belangrijk. De overheid stelt doelen vast voor
Nadere informatieDatum Uw kenmerk Ons kenmerk 23 mei 2015 HA /01
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid t.a.v. Dr. mr. L.F. Asscher, minister Postbus 90801 2509 LV Den Haag Datum Uw kenmerk Ons kenmerk 23 mei 2015 HA 230515/01 Onderwerp Stelsel arbeidsgerelateerde
Nadere informatieReconstructie beleidstheorie Arbeidsomstandighedenwet
Reconstructie beleidstheorie Arbeidsomstandighedenwet Eindrapport Een onderzoek in opdracht van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Lot Coenen, Lennart de Ruig en Mirjam Engelen Projectnummer:
Nadere informatieWat betekenen de Arbo wijzigingen voor de sector Rijk?
Wat betekenen de Arbo wijzigingen voor de sector Rijk? Bij de sector Rijk is een aantal zaken al op orde. Departementen en dienstverleners werken met overeenkomsten / contracten waarin eisen staan over
Nadere informatieBeroepsziekten, wat kan je er mee als veiligheidskundige? Drs.ing. Jolanda Willems MBA Drs. Rik Menting bedrijfsarts PreventPartner
Beroepsziekten, wat kan je er mee als veiligheidskundige? Drs.ing. Jolanda Willems MBA Drs. Rik Menting bedrijfsarts PreventPartner Voorstellen (1) Gecertificeerd arbeidshygiënist/toxicoloog, ook opgeleid
Nadere informatieArbodienstverlening: waar zit de winst?
Arbodienstverlening: waar zit de winst? Door Carolina Verspuij, FNV Formaat, op vr, 14/02/2014-17:09, Werk en Veiligheid, Kerckebosch Achtergrondartikel Elke werkgever is volgens de arbowetgeving verplicht
Nadere informatieS A M E N V A T T I N G
5 6 Samenvatting In dit advies doet de Sociaal-Economische Raad voorstellen voor vereenvoudiging van de Arbeidstijdenwet (ATW). De kern van deze wet bestaat uit een stelsel van normen voor arbeids- en
Nadere informatieGezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van...; HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Besluit van tot wijziging van het Besluit SUWI houdende regels omtrent de individuele reïntegratieovereenkomst Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 9 februari 2004,
Nadere informatieOR & Arbobeleid Arbowet op de schop mr. J.L. (Janka) Sintemaartensdijk 6 maart 2018
OR & Arbobeleid Arbowet op de schop mr. J.L. (Janka) Sintemaartensdijk 6 maart 2018 Wetswijziging Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met de versterking van de betrokkenheid van de werkgevers
Nadere informatieChecklist voor een basiscontract voor arbodienstverlening 1
Checklist voor een basiscontract voor arbodienstverlening 1 Samen naar een gezond en fit werkend Nederland In Nederland vinden we het belangrijk dat werkende mensen gezond, fit en gemotiveerd zijn. Vitale
Nadere informatieOnderwerp basiscontract
Checklist basiscontract Een basiscontract voor arbodienstverlening wil helderheid geven aan alle betrokkenen. Het is gebaseerd op de wet- en regelgeving en de minimale eisen waaraan een contract tussen
Nadere informatieAan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 a 2513 AA 'S GRAVENHAGE
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 a 2513 AA 'S GRAVENHAGE Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon
Nadere informatieArbo wet maatwerk in bedrijfshulpverlening. door: Willem van Vianen
Arbo wet 2007 maatwerk in bedrijfshulpverlening door: Willem van Vianen 1 Programma: Arbowet 2007 (voornaamste wijzigingen) Risico inventarisatie en -evaluatie (RI&E) Bedrijfshulpverlening 2 Arbowet 2007
Nadere informatieThemabijeenkomst Gezond Beleid Wijzigingen Arbowet 12 september Ton Joosten Preventie adviseur Stigas
Themabijeenkomst Gezond Beleid Wijzigingen Arbowet 12 september 2017 Ton Joosten Preventie adviseur Stigas Wat is Stigas? Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren Onderdeel van Colland BPL SAZAS AVAZ
Nadere informatieOverzicht beboetbare nieuwe Arbo verplichtingen per
Overzicht beboetbare nieuwe Arbo verplichtingen Met ingang van 1 juli 2017 zijn de Arbowet en het Arbobesluit gewijzigd. Zie hierover: https://www.fnv.nl/themas/veilig-en-gezond-werken/arbo/nieuwe-arbowet-per-1-juli-2017
Nadere informatieArbobeleidskader Lucas
Arbobeleidskader Lucas t.b.v de scholen voor VO van de Lucas 1. Uitgangspunten Het bestuur van Lucas en de directie(s) van de aangesloten scholen zijn verantwoordelijk voor het schoolbeleid. Het arbobeleid
Nadere informatieWebinar. Gevolgen wijzigingen Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) 11 april 2017
Webinar Gevolgen wijzigingen Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) 11 april 2017 Bent u al Arbowet-proof Arnoud van Hogen Manager procesregie Pauline Oberink Bedrijfsjurist Programma Wijzigingen Arbowet per
Nadere informatieOR & Arbobeleid Arbowet op de schop
OR & Arbobeleid Arbowet op de schop mr. J.L. Sintemaartensdijk 12 december 2017 Kaders Regelgeving: Arbowet Arbobesluit WOR Systeem: Maatwerkregeling (art. 14 Arbowet) OF Vangnetregeling (art. 14a Arbowet)
Nadere informatieEen veilige en gezonde werkplek begint met de RI&E WAT IEDEREEN OVER DE MOET WETEN
Een veilige en gezonde werkplek begint met de RI&E WAT IEDEREEN OVER DE RI&E MOET WETEN De RI&E hoe zit het ook alweer? Een ondernemer loopt risico s, dat weet u als geen ander. Een Risico-Inventarisatie
Nadere informatieNieuwe tekst Arbowet na invoering wetswijziging per 1 juli 2017
Nieuwe tekst Arbowet na invoering wetswijziging per 1 juli 2017 Toelichting: Wijzigingen in de Arbowet die sinds 1 juli 2017 gelden zijn rood gemarkeerd Delen van de Arbowet die sinds 1 juli 2017 niet
Nadere informatieDESKUNDIGE BIJSTAND OP HET GEBIED VAN BEDRIJFSHULPVERLENING
DESKUNDIGE BIJSTAND OP HET GEBIED VAN BEDRIJFSHULPVERLENING ARTIKEL 15 1. De werkgever laat zich ten aanzien van verplichtingen op grond van artikel 3, eerste lid, onder e, van deze wet bijstaan door een
Nadere informatieWie zijn wij? Knelpunten. Ontstaan van het model. Mijn PrO. Plan. Check. Act. Samengevat. Wie zijn wij? Knelpunten. Ontstaan van het model.
2018 Duurzame Inzetbaarheid or Arboplaats 1 2 Arboplaats Arboplaats focust zich op Missie: Werk veiliger, gezonder, flexibeler, beter en leuker maken Wij gaan voor de + => Prestatie optimalisatie van mens
Nadere informatieArbowetswijzing Versterking betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening. Ton van Oostrum
Arbowetswijzing Versterking betrokkenheid van de werkgevers en werknemers bij de arbodienstverlening Ton van Oostrum www.tonvanoostrum.nl 1 Waar gaat het om? Waar gaat het om? Langer doorwerken Ouderen,
Nadere informatieDe nieuwe Arbowet. Urmond, 16 november 2017
De nieuwe Arbowet Urmond, 16 november 2017 Wijziging Arbowet Ingangsdatum: 1 juli 2017 Doelstelling: Versterking positie preventiemedewerker Versterking/verduidelijking positie en rol van de bedrijfsarts
Nadere informatie3 Vragen van de adviesaanvraag
3 Vragen van de adviesaanvraag De adviesaanvraag bevat over ILO-verdrag 170 drie concrete vragen. De eerste vraag betreft artikel 12 van het verdrag, de tweede vraag gaat over artikel 19 en de derde vraag
Nadere informatieDe veiligheidskundige in Arbodienstverlening binnen een organisatie. Papendal, Rob van Houten
De veiligheidskundige in Arbodienstverlening binnen een organisatie Papendal, 30. 3.2017 Rob van Houten Rob van Houten Korte kennismaking Rob van Houten Korte kennismaking Geboeid door de factor arbeid
Nadere informatieStafdirectoraat Personeelszaken. Notitie arbo-organisatie azm naar aanleiding van de liberalisering Arbowet 2005
Arbogroep az M Stafdirectoraat Personeelszaken Notitie arbo-organisatie azm naar aanleiding van de liberalisering Arbowet 2005 Auteurs: T. Leijten, directeur Personeelszaken/ H. Luyten, Arbomanager Datum:
Nadere informatieWorkshop Arbowet. Presentatie aan: Medewerkers ZvdZ. Datum: 25 september Presentatie door: Daniel Kuin
Workshop Arbowet Presentatie aan: Medewerkers ZvdZ Datum: 25 september 2015 Presentatie door: Daniel Kuin Filmpje https://www.youtube.com/watch?v=mdez8aai89k Daniel Kuin, arbeidshygiënist Stelling: De
Nadere informatieVernieuwde Arbowet. De belangrijkste wijzigingen op een rij
Vernieuwde Arbowet De belangrijkste wijzigingen op een rij Op 1 juli 2017 treedt de vernieuwde Arbowet definitief in werking. De regering wil medewerkers en werkgevers meer betrekken bij het arbobeleid,
Nadere informatieVeelgestelde vragen wijziging arbeidsomstandighedenwet
Veelgestelde vragen wijziging arbeidsomstandighedenwet 2017 29-06-2017 1. Algemeen 1.1 Waarom wordt de Arbeidsomstandighedenwet aangepast? Reden voor de regering om de wet te herzien, is dat de arbeidsmarkt
Nadere informatieVerslag Internetconsultatie
Verslag Internetconsultatie 1. Inleiding Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts en de
Nadere informatieVeelgestelde vragen wijziging arbeidsomstandighedenwet
Veelgestelde vragen wijziging arbeidsomstandighedenwet 2017 09-05-2017 1. Algemeen 1.1 Waarom wordt de Arbeidsomstandighedenwet aangepast? Reden voor de regering om de wet te herzien, is dat de arbeidsmarkt
Nadere informatieWIJZIGINGEN ARBOWET: DE DIEPTE IN. 7 december 2017 mr. Karen Maessen, De Voort Advocaten I Mediators
WIJZIGINGEN ARBOWET: DE DIEPTE IN 7 december 2017 mr. Karen Maessen, De Voort Advocaten I Mediators Programma Terug naar de basis + knelpunten De wijzigingen van 1 juli 2017: Wijziging Arbeidsomstandighedenwet
Nadere informatieStichting van de Arbeid Postbus 90405 2509 LK S GRAVENHAGE. Geachte mevrouw Mooren,
Stichting van de Arbeid Postbus 90405 2509 LK S GRAVENHAGE 2509 LK90405 Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl Uw brief d.d. 5-7-2006
Nadere informatieGewijzigde wetgeving(en)
Gewijzigde wetgeving(en) De gevolgen voor de werkgever (en werknemers) Het wordt er niet makkelijker op Het basiscontract Een van de belangrijkste wijzigingen is de invoering van het basiscontract. Het
Nadere informatieReactie op internetconsultatie: Wijziging Arbobesluit i.v.m. het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion)
Datum 19 december 2016 Aan De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.k.n. Van Coen van der Veer, lid Dagelijks Bestuur FNV Contact: Rik van Steenbergen (rik.vansteenbergen@fnv.nl) Onderwerp Reactie
Nadere informatieSplitsing of opting out?
Splitsing of opting out? Onbegrijpelijk, reageert Carolien Frenkel, secretaris Arbeid en Gezondheid van werkgeversorganisatie VNO-NCW. MKB Nederland wil volledige liberalisering en kiest vervolgens voor
Nadere informatieEen werknemer heeft het recht om een andere bedrijfsarts te raadplegen indien hij twijfelt aan het advies van de bedrijfsarts in het kader van:
Second Opinion Met ingang van de nieuwe Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) op 1 juli 2017 heeft iedere werknemer het recht op een second opinion. Dit is het recht van een werknemer om een andere bedrijfsarts
Nadere informatieLeidraad RIE-Toets. inclusief. Leidraad valideren RIE-instrument
inclusief Leidraad valideren RIE-instrument Opgesteld door Projectgroep bestaande uit: HJJM (Huib) Arts, projectleider TAM (Guus) Hoorenman, P (Peter) Scheers, BA&O LAM (Leo) Elders, AAML (André) de Vries,
Nadere informatieArbo en de rechten van de OR
Arbo en de rechten van de OR In de Arbowet zijn verplichtingen voor de werkgever en plichten en rechten voor de werknemer vastgelegd. De achtergrondfilosofie van de Arbowet is eenvoudig: de werkgever moet
Nadere informatieRaad voor Cultuur. Telefax
Aan De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen p/a de algemene rijksarchivaris Postbus 90520 2509 LM 's-gravenhage Ondenverp R.J. Schimmelpennincklaan 3 ontwerp-selectielijst archiefbescheiden
Nadere informatieRisico-evaluatie in de Nederlandse praktijk
Jan Michiel Meeuwsen, TNO Risico-evaluatie in de Nederlandse praktijk De risico-inventarisatie en evaluatie in Nederland; van papier naar digitaal De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist van alle
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 364 Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden ter uitvoering van richtlijn nr. 2002/14/EG Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen
Nadere informatiearbocare arboadviescentrum
arbocare arboadviescentrum Het Arboadviescentrum Hoe gezonder uw werknemers, hoe gezonder uw bedrijf. En dus uw winst. Helaas hebben we die gezondheid niet altijd in de hand. Eén hevige weersomslag en
Nadere informatieARBO INFORMATIE INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE 1 Inleiding 11 1.1 Wat is arbo- en verzuimbeleid? 11 1.2 Arbo, verzuim, veiligheid, gezondheid en welzijn 11 1.3 Waar vind ik de belangrijkste wet- en regelgeving? 12 1.4 Opbouw van deze
Nadere informatieTweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1986-1987 Herziening van het stelsel van sociale zekerheid BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede
Nadere informatie4 Context advisering. 4.1 Inleiding. 4.2 Historische achtergrond arbodienstverlening
4 Context advisering 4.1 Inleiding De adviesaanvraag bevat beschouwingen over ontwikkelingen en achtergronden die het kabinet heeft betrokken bij zijn voorstellen voor aanpassing van de verplichte deskundige
Nadere informatieactiepunten voor kleine bedrijven
actiepunten voor kleine bedrijven De Arbowet: 10 actiepunten voor kleine bedrijven Alle bedrijven in Nederland die iemand in dienst hebben, moeten voldoen aan de Arbowet. Dit geldt ook voor verenigingen
Nadere informatieDe verplichte inschakeling van Arbodiensten op Europees niveau getoetst
De verplichte inschakeling van Arbodiensten op Europees niveau getoetst HvJ EG 22 mei 2003, Zaak C-441/01 (Commissie van de EG v. Koninkrijk der Nederlanden) Arbo-dienst; certificering; risico-inventarisatie;
Nadere informatieONTWERP- VERKLARING INZAKE REÏNTEGRATIE BIJ GEDEELTELIJKE ARBEIDSGESCHIKTHEID D.D. 1 DECEMBER 2005
Bezuidenhoutseweg 60 postbus 90405 2509 LK Den Haag tel. 070-3499 fax 070-3499 796 ONTWERP- VERKLARING INZAKE REÏNTEGRATIE BIJ GEDEELTELIJKE ARBEIDSGESCHIKTHEID D.D. 1 DECEMBER 2005 De in de Stichting
Nadere informatieRapportage toetsing Risico Inventarisatie en Evaluatie en Plan van aanpak
Rapportage toetsing Risico Inventarisatie en Evaluatie en Plan van aanpak Aan Vlietkinderen t.a.v. Vanessa van Zee Bucaillestraat 6 2273 CA Voorburg Datum 10 maart 2015 Versie Projectnummer Van Definitief
Nadere informatie1 Inleiding. 1.1 Adviesaanvraag
1 Inleiding In dit advies behandelt de Sociaal-Economische Raad (hierna: de raad) enkele kabinetsvoorstellen met betrekking tot de Werkloosheidswet (WW), in reactie op de adviesaanvraag van 19 november
Nadere informatie