test ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN AKKERRANDEN OP FUNCTIONELE BIODIVERSITEIT EN NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "test ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN AKKERRANDEN OP FUNCTIONELE BIODIVERSITEIT EN NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING"

Transcriptie

1 test ONDERZOEK NAAR HET EFFECT VAN AKKERRANDEN OP FUNCTIONELE BIODIVERSITEIT EN NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING Eindrapport - Maart 2012

2 Femke Temmerman, Philippe France, Lieven Delanote en Marion Liberloo Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij in het kader van het Europees INTERREG IVA project SOLABIO (Soorten en LAndschappen als dragers van BIOdiversiteit)

3 Inhoudsopgave 1. DOEL EN SITUERING OPDRACHT AANLEG DEMOVELDEN MONITORING Vliegende fauna Plaagdichtheden AANLEG DEMOVELDEN Locatie demoranden Ingezaaide mengsels Eenjarig bloemenmengsel Meerjarig bloemenmengsel Ontwikkeling bloemenranden Meerjarige bloemenrand Eenjarige bloemenranden MONITORING Bodemfauna Overwintering in grasranden Verspreiding naar de akker Predatiecapaciteit Proefopzet Resultaten Vliegende fauna Natuurlijke vijanden in bloemenranden vs. grasrand Invloedsfactoren vangstresultaten Vangstresultaten nuttige kevers Plaagdichtheden Graanhaantje Bladluizen AANLEG DEMOVELDEN Locatie demoranden Ingezaaide mengsels Eenjarig bloemenmengsel Meerjarig bloemenmengsel Ontwikkeling bloemenranden Meerjarige bloemenrand (zaai 2011) Meerjarige bloemenrand (zaai 2010) Eenjarige bloemenranden

4 7. MONITORING Vliegende fauna Invloed kleur van de vallen Natuurlijke vijanden in bloemenranden vs. grasrand Plaagdichtheden Graanhaantje Bladluizen BEGELEIDING Bij aanleg demovelden Feedback opvolging plaagdruk en natuurlijke vijanden DEMONAMIDDAGEN OF VELDBIJEENKOMSTEN Demoavond Invloed van bloemenrijke akkerranden op natuurlijke vijanden en plaagbestrijding (2 juli 2009) Dag van de bedrijfsplanner (5 juli 2010) Demodag Biodiversiteit op de rand (8 juli 2010) Demoavond Bloemen op den akker? De praktijk! (22 juli 2010) Toelichting tussentijdse resultaten (9 maart 2011) Seminarie akkerranden in de landbouw (25 maart 2011) Demodag B(l)oeiende akkerranden (30 juni 2011) CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Bestrijding bladluizen in graan Belang van gewasscouting Schadedrempels Nut van meerjarige grasranden Nut van bloemenranden Bloemenmengsels Eenjarige bloemenmengsels Meerjarige bloemenmengsels Ook bredere kijk nodig! REFERENTIES BIJLAGE I BIJLAGE II BIJLAGE III BIJLAGE IV

5 Dankwoord Deze studie werd uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij binnen het project SOLABIO, 'Soorten en landschappen als dragers voor biodiversiteit', mede gefinancierd door het Europees programma Interreg IVa voor de grensregio Vlaanderen - Nederland. In de eerste plaats dank aan Marion Liberloo (VLM) voor de correcte en enthousiaste opvolging van dit deelonderzoek in het project. Ook dank aan Eugène Stassen (Likona vzw) voor de determinatie van de loopkevers welke een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de resultaten van dit onderzoek. 3

6 4

7 Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing EINDR A P P O R T M A A R T DOEL EN SITUERING OPDRACHT In geheel Vlaanderen zijn er gebieden waar verschillende beheersobjecten gesloten zijn (bv. akkerranden, KLE s, ) met verschillende teelten en met verschillende beheerders. Het sluiten van beheersovereenkomsten levert voor een beheerder naast de financiële beheersvergoeding in een aantal situaties ook indirecte voordelen op, zoals een lagere ziekte insleep op de rest van het perceel. Dit wordt ook geregeld medegedeeld door landbouwers aan de bedrijfsplanners tijdens plaatsbezoeken in West-Vlaanderen. M.a.w. door het creëren van natuurlijke buffers (randen, houtkanten, heggen, erosiestroken...) met beheersovereenkomsten kan deze natuurvriendelijke singel resulteren in een natuurlijk verweer tegen ziekten en plagen. Dit biedt kansen voor de landbouwer om de inzet van bestrijdingsmiddelen op de aangrenzende percelen terug te dringen. Tijdens voorlichtingsvergaderingen aan potentiële beheerders en tijdens directe contacten met landbouwers, krijgen VLM medewerkers echter dikwijls andere signalen, met name dat men door de aanleg van natuurlijke bufferstroken op een perceel juist meer problemen zou krijgen met insleep van onkruiden, ziekten en plagen. Dit is voor een aantal potentiële beheerders één van de argumenten om niet in te stappen. Met dit project willen we demonstreren hoe een aangepast randenbeheer gericht op het stimuleren van de functionele agrobiodiversiteit (FAB) praktisch haalbaar is en welke voordelen het oplevert voor de boer, het landschap en het milieu. FAB is de natuurlijke soortenrijkdom die deel uitmaakt van het landbouwproductiesysteem en die een nuttige functie heeft binnen dit systeem. In deze context betreft het de functie van natuurlijke plaagbestrijding. Akkerranden zijn waardevol voor natuur en landschap en dragen bij aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Maar de focus in dit project ligt op het potentiële voordeel voor de boer, met name een verminderd bestrijdingsmiddelengebruik. Diverse pilootprojecten in Nederland toonden reeds aan dat de aanleg van akkerranden een goed middel is om het aantal bespuitingen in de graan- en aardappelteelt tot een minimum te beperken. De ambities voor dit project zijn: landbouwers via demonstatie overtuigen van de (indirecte) positieve effecten van perceelsranden en hun kennisniveau verhogen om op termijn een mentaliteitsverandering te bewerkstellingen (bv. in het sproeigedrag voor percelen waar objecten met beheersovereenkomsten zijn gesloten); het kennisniveau van bedrijfsplanners en andere adviseurs op een hoger peil brengen zodat terreindossiers met meer inhoud begeleid kunnen worden. Door een betere gerichte begeleiding kunnen de natuurwaarden en het effect van BO gevoelig verbeterd worden. Deze studie kadert in het Europees project Solabio (Soorten en Landschap als dragers voor biodiversiteit). De hoofddoelstelling van dit project is de toename van de biodiversiteit en het herstel van waardevolle landschappen in de grensregio Vlaanderen-Nederland te stimuleren. 5

8 2. AANLEG DEMOVELDEN 2009 In 2009 is op twee demobedrijven in West- en Oost-Vlaanderen een eenjarige bloemenrand aangelegd (zie Tabel 2.1). De eenjarige randen hebben tot doel de populatieopbouw te bevorderen van insecten die een bijdrage kunnen leveren aan de natuurlijke bestrijding van bladluizen en andere plagen in aangrenzende akkers. Veel natuurlijke vijanden hebben behalve prooi ook ander voedsel nodig. Sluipwespen en sommige predators zoals zweefvliegen hebben nectar, pollen of honingdauw nodig voor hun vitaliteit en reproductie. Andere roofinsecten zoals gaasvliegen, roofwantsen en lieveheersbeestjes hebben nectar en pollen nodig als noodrantsoen in tijden van schaarste aan prooien. Bloemen die de juiste voedingsstoffen aanbieden voor deze insecten zijn echter in het huidige gemoderniseerde landbouwgebied meestal ontoereikend aanwezig. In deze situatie van suikerontbering kunnen de natuurlijke bestrijders minder efficiënt op zoek gaan naar plagen, zijn ze minder vruchtbaar en leven ze minder lang. Door bloemenrijke akkerranden in te zaaien, kan deze handicap in de ontwikkeling van natuurlijke vijanden worden verholpen. Verschillende studies hebben reeds bevestigd dat het voorzien van nectar- en stuifmeelbronnen in en rond het veld de populatieopbouw van natuurlijke vijanden kan bevorderen. Tabel 2.1: Locaties en veldgegevens van de demoranden in 2009 Aanleg bloemenrand (1) (2) Locatie Vlissegem St-Jan-in-Eremo GPS-Coördinaten , , Zaaidatum Half april april 2009 Zaaimethode Manueel Machinaal, grond nadien gerold (droge periode) Oppervlakte 600 m² 80 are Ligging Zie Fig. 2.1 Zie Fig. 2.2 Het eenjarige bloemenmengsel werd samengesteld overeenkomstig Nederlandse onderzoeksresultaten en ervaringen (Winkler, 2005; Scheele et al., 2007; van Rijn, persoonlijke communicatie). De gebruikte soorten zijn in hoofdzaak geselecteerd op basis van de aantrekking en de voedselbehoefte van natuurlijke vijanden van belangrijke plagen. Meer info hierover werd opgenomen in de handleiding voor zaai van het eenjarige bloemenmengsel. De zaden werden aangekocht bij twee Nederlandse zaadbedrijven: H.Ch. Schobbers bv, Vasco da Gamaweg 8, 5900 AB VENLO - MediGran, Holenweg 4, 1623 PA Hoorn - Website: 6

9 Tabel 2.2: Samenstelling van het eenjarige bloemenmengsel ingezaaid langs de demopercelen te Vlissegem en te Sint-Jan-in-Eremo in het voorjaar 2009 Lat. naam Ned. naam familie gewichts % in mengsel max. hoogte (cm) Bloeimaanden Borago officinialis Komkommerkruid (bernagie) Ruwbladigen Centaurea cyanus Korenbloem Composieten Chrysanthemum segetum Gele ganzebloem Composieten Coriandrum sativum Koriander Schermbloemen Fagopyrum esculentum Boekweit Duizendknoop Foeniculum vulgare Venkel Schermbloemen Helianthus annuus, dwerg cv Zonnebloem Composieten Vicia sativa Voederwikke Vlinderbloemen Bernagie Korenbloem Gele ganzebloem Koriander Boekweit Venkel Voederwikke Zonnebloem 7

10 WINTERTARWE SUIKERBIETEN SUIKERBIETEN WINTERTARWE Figuur 2.1: Ligging en beeld van de eenjarige bloemenrand naast het perceel wintertarwe in 2009 op het bedrijf in Vlissegem, West-Vlaanderen 8

11 KERSEN WINTERTARWE RAND MAIS Figuur 2.2: Ligging en beeld van de eenjarige bloemenrand naast een perceel wintertarwe in 2009 op het bedrijf in Sint-Jan-in-Eremo, Oost-Vlaanderen 9

12 3. MONITORING 2009 Vliegende fauna Het monitoren van de vliegende insecten gebeurt met behulp van zgn. combitraps of flight traps. Deze vallen zijn een combinatie van venstervallen die insecten in hun vlucht min of meer at random ondervangen en gele vangbakken die vooral bloembezoekende insecten aantrekken zoals bladluizen, sluipwespen en zweefvliegen. Deze vallen werden op beide locaties enkel in de bloemenranden geplaatst tijdens de bloeiperiode van het bloemenmengsel, van juni tot september. De bemonstering omvat 6 tot 9 weken waarbij de inhoud van de vallen wordt gecollecteerd en overgebracht in alcohol voor bewaring. Vanaf 8 juli werden ook op één van de trioranden in Vlissegem vallen geplaatst. De samenstelling van de trioranden is weergegeven in tabel 3.1. Tabel 3.1: Samenstelling van de triorand te Vlissegem Latijnse naam Nederlandse naam % in mengsel Grasstroken Festuca rubra Roodzwenkgras 50 Poa pratensis Veldbeemdgras 25 Dactylis glomerata Kropaar 10 Festuca arundinacea Rietzwenkgras 15 Gras-kruiden strook Festuca rubra Roodzwenkgras Agrostis tenuis Gewoon struisgras Poa pratensis Veldbeemdgras Lotus corniculatus Gewone rolklaver Achillea millefolium Duizendblad Daucus carota Wilde peen Leucanthemum vulgare Gewone margriet Centaurea thuillieri Gewoon knoopkruid Malva moschata Muskuskaasjeskruid Papaver rhoeas Grote klaproos Centaurea cyanus Korenbloem Silene latifolia alba Avondkoekoeksbloem De vangsten werden gedurende de winterperiode in het labo gesorteerd en geteld in reeksen functionele groepen. Hierbij werden onder meer de belangrijkste groepen natuurlijke vijanden van bladluizen, o.a. lieveheersbeestjes, zweefvliegen, gaasvliegen, roofwantsen en sluipwespen in de monsters gedetermineerd tot orde- of familieniveau. De resultaten van deze specifieke groepen zijn grafisch weergegeven in Figuur 3.2 en 3.3. Bij de sluipwespen gaat het evenwel om de volledige groep en dus niet enkel om de aphidofage sluipwespen. 10

13 Figuur 3.1: Reeks combitraps in de bloemenrand te St-Jan-in-Eremo, 2 juli

14 gemiddeld aantal per val gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Lieveheersbeestjes 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 gemiddeld aantal per val35,0 SL_EBL VL_EBL VL_TRIO datum Aphidofage zweefvliegen 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 SL_EBL VL_EBL VL_TRIO datum Gaasvliegen 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 SL_EBL VL_EBL VL_TRIO datum Figuur 3.2: Vangsten van lieveheersbeestjes (Coccinellidae), bladluisetende zweefvliegen (Syrphidae) en gaasvliegen (Chrysopidae en Hemerobiidae) in de akkerranden te Vlissegem (VL_EBL en VL-TRIO) en St- Jan-in-Eremo (SL_EBL) gedurende juni september

15 gemiddeld aantal per val gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Roofwantsen 35,0 30,0 25,0 20,0 15,0 10,0 5,0 0,0 SL_EBL VL_EBL VL_TRIO datum Sluipwespen 350,0 300,0 250,0 200,0 150,0 100,0 50,0 0,0 SL_EBL VL_EBL VL_TRIO datum Figuur 3.3: Vangsten van roofwantsen (Anthocoridae en Nabidae) en sluipwespen in de akkerranden te Vlissegem (VL_EBL en VL_TRIO) en St-Jan-in-Eremo (SL_EBL) gedurende juni september 2009 De vangsten van lieveheersbeestjes, zweefvliegen en gaasvliegen in de bloemenrand in Vlissegem vertonen piekvangsten in de tweede helft van juli. De gaasvliegen waren ook al eind juni - begin juli zeer actief. In deze periode werden ook de meeste eitjes van gaasvlieg en eitjes of larven van zweefvlieg waargenomen in het aanpalende tarweveld als reactie op hoge aantallen bladluizen (zie verder onder punt 4). De bladluisrovende larven van zweefvlieg en gaasvlieg geven na twee à drie weken het ontstaan aan een nieuwe generatie vliegen wat de piek in de tweede helft van juli verklaart. De lieveheersbeestjes waren in het tarweveld in Vlissegem niet in belangrijke mate aanwezig (zie verder punt 4). In het andere aangrenzende perceel met suikerbieten daarentegen werden begin juli zeer veel lieveheersbeestjes in verschillende stadia waargenomen tussen reeds fel onderdrukte bladluiskolonies. In dit perceel nam de populatie bladluizen in juni blijkbaar nog sterker en sneller toe dan in de tarwe, een fenomeen dat zich blijkbaar ook op andere praktijkvelden voordeed. Dit kan de hoge aantallen lieveheersbeestjes verklaren die in de week van 22 juli werden gevangen in de bloemenrand. Deze tweede generatie volwassen lieveheersbeestjes zullen zich, na een leven als larve met bladluizen als voornaamste voedselbron, verplaatst hebben naar de bloemenrand om te overleven op nectar en pollen. Volwassen lieveheersbeestjes zijn immers bij voedselgebrek geneigd de akker te verlaten op zoek naar alternatieve voedselbronnen en ze kunnen hiervoor over grote afstanden afleggen (Lommen & Cuppen, 13

16 2007). In Vlissegem werden in de bloemenrand algemeen hogere aantallen bladluisetende predators of parasitoïden gevangen ten opzichte van de triorand. Niettemin is duidelijk dat er ook in de triorand een belangrijke activiteit is van lieveheersbeestjes, zweefvliegen, gaasvliegen en sluipwespen. Of dit ook reeds het geval was vroeger in het seizoen (juni) weten we niet gezien pas vanaf de tweede week van juli werd gemonitord in de triorand. Bij de vangsten in de bloemenrand in Oost-Vlaanderen ontbreekt een extra vangstweek gedurende de tweede helft van juli. In deze periode was de vliegactiviteit van de zweefvliegen en de lieveheersbeestjes in Vlissegem het hoogst. Op het tarweperceel in Sint-Jan-in-Eremo had de teler echter begin juli een bespuiting uitgevoerd tegen bladluizen welke de vangstresultaten zou beïnvloeden. Toch blijkt er net voor deze ingreep reeds een belangrijke aanwezigheid van lieveheersbeestjes, gaasvliegen en sluipwespen. Verder werden op deze locatie relatief veel roofwantsen van de familie Anthocoridae (bloemenwantsen) gevangen. De meeste soorten van deze wantsen zijn migrerend en het hele jaar door actief. Ze hebben een brede prooikeuze en stemmen hun gedrag af op het voedselaanbod (Drukker, 2007). Hun sterke aanwezigheid in de periode eind juli - begin augustus kan wijzen op een belangrijke toename van prooien in rand of akker. Plaagdichtheden Met deze monitoring willen we evalueren of de aangelegde akkerranden een invloed hebben op de dichtheden van plagen en hun natuurlijke vijanden in het veld. De belangrijkste vraag voor de boer is of de aanwezige populatie natuurlijke vijanden in staat is de bladluispopulatie in het aangrenzend perceel voldoende te onderdrukken. Hiervoor werden in 2009 de dichtheden van bladluizen en hun natuurlijke vijanden opgevolgd in de percelen wintertarwe naast de ingezaaide bloemenranden. Vanaf half juni werd er wekelijks bemonsterd langs 4 transecten (parallellen) op 3 à 4 afstanden van de bloemenrand. Hierbij wordt het aantal waargenomen plaaginsecten en natuurlijke vijanden (eitjes, larven of volwassen individuen) geteld, alsook het aantal bladluismummies (d.i. zichtbaar stadium van geparasiteerde bladluizen). Tabel 3.2: Basisgegevens van de bladluismonitoring op de twee demopercelen in 2009 Locatie Vlissegem, West-Vl Sint-Jan-in-Eremo, Oost-Vl Gewas Wintertarwe Wintertarwe Bemonsteringsperiode 17-jun tot 22-jul tot 26-jun-09 Monstereenheid 25 halmen/parallel 20 à 25 halmen/parallel Bemonsterde afstanden van de bloemenrand Insecticidenbehandelingen 10, 18, 45 en 100 m 20, 60 en 100 m geen begin juni: Fury tegen graanhaantje 3 juli: behandeling tegen bladluis In figuur 3.4 is het verloop van de bezetting met bladluizen en natuurlijke vijanden in het tarweperceel in Vlissegem weergegeven. Overeenkomstig de gebruikte meeteenheid voor de drempelwaarde, is hier het gemiddeld percentage tarwehalmen waarop bladluizen of natuurlijke vijanden aanwezig zijn, weergegeven. De algemene schadedrempels die worden gehanteerd door LCG-Vlaanderen bedragen: 30 % halmen bezet met bladluizen bij begin aarstadium, 20 tot 25 % wanneer aren 100 % uit en tijdens bloei, 30 tot 35 % begin waterrijpstadium en meer dan 35 % begin deegrijpstadium. 14

17 Gemiddeld percentage planten met luis of natuurlijke vijand Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Van bij het begin van de waarnemingen ligt de luisbezetting op het tarweperceel te Vlissegem boven de gangbare schadedrempel (20 tot 35 % afhankelijk van het gewasstadium). De weersomstandigheden waren gunstig voor het bevorderen van de bladluispopulatie. De aanwezigheid van natuurlijke vijanden volgt de luisbezetting in het perceel. De belangrijkste natuurlijke vijanden die werden waargenomen, zijn eitjes, larven of poppen van zweefvliegen en gaasvliegen. Lieveheersbeestjes werden in mindere mate geteld. Nog andere, sporadisch waargenomen predators op de halmen waren spinnen en weekschildkevers. Als maat voor de aanwezigheid van parasiterende sluipwespen werd het aantal gemummificeerde bladluizen of lege mummies geteld. Geparasiteerde bladluizen die nog niet ontwikkeld zijn tot mummie, werden geteld als levende bladluis en dus niet als natuurlijke vijand. Bladluizen die aangetast zijn door een entomopathogene schimmel werd eveneens apart geregistreerd bladluizen natuurlijke vijanden schadedrempel (LCG) /jun 24/jun 1/jul 8/jul 15/jul 22/jul datum Figuur 3.4: Verloop van de bezetting met bladluizen en hun natuurlijke vijanden op tarwehalmen gedurende de zomer (Vlissegem, 2009) Figuur 3.5 geeft de resultaten weer van de getelde aantallen levende, met schimmel aangetaste of geparasiteerde bladluizen en aantallen predators in het tarweperceel, op verschillende afstanden van de ingezaaide bloemenrand te Vlissegem. De waarnemingen zijn gestart half juni. Op dat moment waren nog geen bladluizen in de aar aanwezig, waar de belangrijkste zuigschade wordt aangericht. Onderin het gewas waren wel bladluizen aanwezig op de bladeren of op de stengel. Gemiddeld werden in het perceel 2 bladluizen per halm geteld. De belangrijkste aanwezige bladluissoort was de roos-grasluis (Metopolophium dirhodum). Deze soort zit bijna uitsluitend op bladeren en stengels van graan en zelden in de aar. Deze bezetting met bladluizen op blad en stengel deed zich op 17 juni voor op gemiddeld 53 % van de tarwehalmen verspreid in het perceel. Dit betekent dat de gangbare schadedrempel reeds werd ruimschoots overschreden. Hierbij worden geen aantallen bladluizen geteld op de halmen en wordt er geen onderscheid gemaakt in soorten. Het waarschuwingsbericht van 17 juni 2009 van het LCG meldt dat op de meeste velden de bladluizenpopulaties dermate ontwikkeld zijn dat een bestrijding noodzakelijk geworden is. Eén week later zijn de meeste waarnemingsvelden behandeld, maar wordt gewaarschuwd voor een terugkomende populatie bladluizen na behandeling gezien de tarwe zich nog steeds in de gevoelige stadia voor schade bevindt. De bladluizen kunnen immers nog 15

18 aanzienlijke schade aanrichten tot het begin van de afrijping van het graan. Tot het begin van het deegrijpstadium wordt daarom een schadedrempel van niet meer dan 35 % gehanteerd. In de Nederlandse graanteelt daarentegen is men toleranter of schat men het risico op schade reeds lager in vanaf de periode na bloei. Daar wordt pas een bestrijdingsadvies gegeven als 70 % van de halmen bezet is met luis. Vóór of tijdens de bloei ligt de schadedrempel lager, zijnde 30 %. Deze schadedrempels zijn afkomstig uit het Epipré onderzoek en houden enkel rekening met de aanwezigheid van bladluizen in het gewas. Andere perceelsgebonden factoren zoals de gevoeligheid van het gewas of het voorkomen van natuurlijke vijanden worden hierbij niet in rekening gebracht. Ook de Nederlandse schadedrempels werden dus op het demoveld in Vlissegem tot het einde van het melkrijpe stadium overschreden. Ervaringen binnen FAB-projecten in Nederland wezen er op dat als er 1 natuurlijke vijand aanwezig is per 10 plaaginsecten, dit voldoende is om een plaag onder controle te houden. De schadedrempel kan dan in principe genegeerd worden. Tabel 3.3 geeft aan dat deze minimumwaarde van 1 natuurlijke vijand per 10 bladluizen op het demoveld in Vlissegem op alle waarnemingsdata bereikt werd. Hierbij werden evenwel ook de poppen van zweefvlieg en gaasvlieg in rekening gebracht. Tabel 3.3: Gemiddeld aantal bladluizen en natuurlijke vijanden (bladluismummies; eitjes/larven/poppen gaasvlieg, zweefvlieg of lieveheersbeestje) per plant en de verhouding van deze dichtheden natuurlijke vijanden t.o.v. bladluizen (Vlissegem, 2009) Datum Bladluizen Natuurlijke vijanden Verhouding 17/jun 2,0 0,2 1/10 25/jun 3,5 0,5 2/10 2/jul 5,1 0,6 1/10 8/jul 3,6 0,7 2/10 15/jul 0,9 0,7 8/10 22/jul 0,3 0,5 1 9/10 In het FAB-project rond de Hoeksche Waard in Nederland kon worden vastgesteld dat op velden met eenjarige bloemenranden meer eitjes en larven van zweefvlieg en gaasvlieg en meer geparasiteerde bladluizen werden waargenomen tijdens de bloeiperiode. Lieveheersbeestjes en roofwantsen werden enkel waargenomen in het veld bij hogere luisdichtheden (Scheele et al., 2007). Gedurende de drie monitorjaren in het FAB-gebied nam de predator-prooi ratio toe, maar er zijn helaas geen vergelijkbare data van andere gebieden. Figuur 3.5 toont het verloop van de populatie bladluizen (rood) en de populatie natuurlijke vijanden (groen) in het tarweveld in Vlissegem. Van de aanwezige natuurlijke vijanden vormen de zweefvliegen duidelijk de belangrijkste groep. Het aandeel geparasiteerde luizen loopt tot half juli op van 1 tot 20 % van de populatie. Algemeen is er geen duidelijke relatie vast te stellen tussen dichtheden van bladluizen of natuurlijke vijanden aangetoond in relatie tot de afstand van de bloemenrand. Wel is duidelijk dat de natuurlijke vijanden reageren op een toenemende dichtheid van bladluizen in het gewas. De piek in de bladluistellingen begin juli komt overeen met de piek in de aantallen aanwezige eitjes, larven of volwassen natuurlijke vijanden van bladluizen. 16

19 Gemiddeld aantal bladluizen per halm aantal roofvijanden per 100 halmen Gemiddeld aantal bladluizen per halm aantal roofvijanden per 100 halmen Gemiddeld aantal bladluizen per halm aantal roofvijanden per 100 halmen Gemiddeld aantal bladluizen per halm aantal roofvijanden per 100 halmen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing m van BR 10 m van BR bladluizen 40 geparasiteerd 35 schimmel ei/larve zweefvlieg ei/larve gaasvlieg lieveheersbeestje andere Datum Datum 18 m van BR bladluizen m van BR geparasiteerd 35 schimmel ei/larve zweefvlieg ei/larve gaasvlieg lieveheersbeestje andere Datum Datum 45 m van BR bladluizen m van BR geparasiteerd 35 schimmel ei/larve zweefvlieg ei/larve gaasvlieg lieveheersbeestje andere Datum Datum 100 m van BR bladluizen m van BR geparasiteerd 35 ei/larve zweefvlieg ei/larve gaasvlieg 6 5 schimmel lieveheersbeestje andere Datum Figuur 3.5: Verloop van het gemiddeld aantal bladluizen (rood), bladluismummies of beschimmelde bladluizen (groen) per halm en het gemiddeld aantal aanwezige predators per 100 halmen in wintertarwe gedurende de zomer op verschillende afstanden van de bloemenrand (Vlissegem, 2009) Datum 17

20 Zweefvliegen, gaasvliegen en lieveheersbeestjes reageren functioneel en numeriek op een bepaalde prooisoort zodra de densiteit ervan toeneemt. Deze natuurlijke vijanden die een voorkeur hebben voor bladluizen, reguleren de afvlakking van de toename aan plaaginsecten of spelen een rol in de preventie ervan indien de polyfage predatoren tekort hebben geschoten (van Wingerden et al., 2004). Zweefvliegen vertonen bovendien een snelle numerieke respons op toenemende luisaantallen in graan en nemen terug af zodra de aantallen bladluizen afnemen (Chambers & Adams, 1986). Deze respons vinden we ook terug in het populatieverloop op het tarweveld in Vlissegem. Lieveheersbeestjes daarentegen reageren trager op toenemende luisaantallen en bereiken hun hoogste dichtheid nadat de bladluizen al zijn teruggelopen (Barlow & Dixon, 1979). Ook deze negatieve relatie tussen luis- en predatoraantallen zien we hier in Figuur 3.5, vooral op 10 en 45 m van de rand. In 2006 werd in het FAB1-project de relatie tussen de afstand tot verschillende typen akkerranden en de ontwikkeling van luis en natuurlijke vijanden (Scheele et al., 2007). Bij dit onderzoek in graan- en aardappelpercelen werden geen afstandeffecten gevonden van de bloemenranden. Hierbij werd bemonsterd tot een afstand van maximaal 45 m van de randen. In het FAB2-project werd aangetoond dat de dichtheid aan natuurlijke vijanden in akkers hoger is dichter bij specifieke bloeiende akkerranden dan op grotere afstand in het perceel (de Geus et al., 2010). Hierbij werd bemonsterd op 200 m brede percelen zodat men ook op afstanden van meer dan 100 m kon monitoren. De conclusies uit dit veldonderzoek zijn dat in uien vooral zweefvliegen en gaasvliegen worden gestimuleerd tot op een afstand van minimaal 30 tot 60 m. In aardappelen zou de invloed van een bloemenrand op de natuurlijke vijanden zich over minimaal 70 m uitstrekken. Dergelijke relatie werd echter niet aangetoond voor de plaagdichtheden. In een Brits onderzoek waarbij bladluizen in tarwe werden bemonsterd op percelen met en zonder kruidenrijke akkerranden op vier locaties, werd wel een significant effect van de bloemenrand waargenomen. Op de percelen met bloemenrijke akkerranden werd de bladluispopulatie voor 27 tot 75 % onderdrukt. De schadedrempel werd er bovendien nooit overschreden in tegenstelling op tot de helft van de controlepercelen. Hickman en Wratten (1996) toonden eveneens een onderdrukkend effect aan van bloemenstroken met Phacelia in tarwepercelen vergeleken met controlepercelen zonder deze stroken. Bij onderzoek op voldoende grote ruimtelijke schaal kan men dus een verhoogde effectiviteit aantonen van de natuurlijke bestrijding van bladluizen in graan. Zo besluiten ook Brewer en Elliott in een review artikel over biologische controle van graanluizen en de regulerende effecten van o.a. habitat manipulaties. Het perceel in Vlissegem voldoet op zich wel qua schaalgrootte om een afstandeffect van de rand na te gaan maar de omgeving van het perceel is wellicht te heterogeen. Samen met de bloemenrand zijn op het omringende bedrijfsareaal immers ook heel wat trioranden aangelegd met het oog op akkervogelbeheer. Ook in deze randen blijkt er een behoorlijke activiteit van vliegende natuurlijke vijanden (zie Fig. 3.2 en 3.3). De aanleg van deze randen draagt bovendien bij aan de vorming van een natuurlijk netwerk op het bedrijf waarin natuurlijke vijanden kunnen fourageren en overwinteren. Dit kan verklaren waarom er ook op grotere afstand van de bloemenrand veel natuurlijke vijanden worden waargenomen. In de Nederlandse landbouwgebieden zijn de percelen doorgaans veel uitgestrekter en spelen de landschapselementen op een veel grotere schaal. Reeds heel wat onderzoeken konden aantonen dat het omringende landschap een belangrijke rol speelt in de aanwezigheid van natuurlijke vijanden in de akkers maar er is nog onvoldoende kennis over de plaag natuurlijke vijand interacties op bredere ruimtelijke schaal. Een vergelijking met referentiepercelen werd in dit project niet opgenomen omdat op slechts twee locaties wordt gemonitord. Het is immers belangrijk te beseffen dat de plaagdynamiek in het veld het resultaat is van complexe processen en interacties in en rond het veld die verschillen van tijd, plaats en omstandigheden. Effecten van één enkele factor, met name de bloemenrand, kunnen daarom enkel worden aangetoond bij voldoende aantal herhalingen en dus op meerdere velden en locaties. Daarnaast is meerjarige monitoring noodzakelijk om de effectiviteit van randenbeheer voor de plaagbestrijding zichtbaar te maken. 18

21 Ondanks de overschrijding van de gangbare schadedrempels heeft de teler beslist niet in te grijpen. Half juli nam de bladluispopulatie in Vlissegem sterk af onder invloed van de natuurlijke vijanden en omdat vanaf het deegrijpe stadium de bladluizen ook opnieuw zoek gaan naar ander aantrekkelijker voedsel dan het rijpende graan. De daling vanaf half juli betreft dus een normaal, natuurlijke verloop van de bladluispopulatie. Figuur 3.6: Veldmonitoring van bladluizen en hun natuurlijke vijanden in wintertarwe met rechtsboven larve en pop van lieveheersbeestje en rechtsbeneden pop van gaasvlieg (Vlissegem, juli 2009) Op het tarweveld in St-Jan-in-Eremo werden de bladluizen voor de eerste maal geteld op 19 juni. Na een insecticidenbehandeling omstreeks begin juni en onder invloed van warm en droog weer nam de luizenpopulatie snel uitbreiding. Op 19 juni was gemiddeld al meer dan 90 % van de halmen bezet met 12 bladluizen per halm (zie Fig. 3.7). De schadedrempel van 20 à 25 % luisbezetting werd hier dus ook al in belangrijke mate overschreden. Verder bleek de aanwezigheid van de natuurlijke vijanden onvoldoende (gemiddeld slechts 0,3 natuurlijke vijanden op 10 bladluizen). Het aandeel natuurlijke vijanden blijkt dus relatief laag ondanks de grote hoeveelheid bloemen naast het perceel. De oorzaak hiervan ligt wellicht in de insecticidenbehandeling die uitgevoerd werd begin juni tegen het graanhaantje waarmee ook de bladluizen werden bestreden. Deze bestrijding is ook nadelig voor de natuurlijke vijanden, niet alleen omwille van een rechtstreeks afdodend effect maar ook omwille van het tijdelijk lagere prooi- of gastheeraanbod. Dit belemmert een goede populatieopbouw van de antagonisten welke van zeer groot belang is voor de natuurlijke bestrijding van bladluizen. Als gevolg van een behandeling met een breedwerkend middel vroeg in het seizoen kan de luizenplaag nadien heftiger zijn (van Alebeek, 2008). Eind juni was de bladluispopulatie nog verder toegenomen tot gemiddeld 16 bladluizen per halm. Niettegenstaande ook de natuurlijke vijanden terug in opmars kwamen, werd geoordeeld dat de toestand te sterk in het voordeel was van de koloniserende bladluizen. De teler heeft daarom beslist om op 3 juli opnieuw te behandelen met een insecticide tegen bladluizen. Hierna werd de plaagdichtheid niet verder meer opgevolgd op het perceel. 19

22 aantal bladluizen per halm aantal natuurlijke vijanden per 10 halmen aantal bladluizen per halm aantal natuurlijke vijanden per 10 halmen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing bladluizen natuurlijke vijanden juni m 60 m 100 m afstand tot de bloemenrand bladluizen natuurlijke vijanden juni m 60 m 100 m afstand tot de bloemenrand Figuur 3.7: Gemiddeld aantal bladluizen per halm en gemiddeld aantal natuurlijke vijanden per 10 halmen in wintertarwe op verschillende afstanden van de bloemenrand, op 19 en 26 juni (St-Jan-In-Eremo, 2009) 20

23 4. AANLEG DEMOVELDEN 2010 Locatie demoranden Net als in 2009 werd in 2010 op de twee demobedrijven in West- en Oost-Vlaanderen een eenjarige bloemenrand aangelegd. Daarnaast is ook op een derde akkerbouwbedrijf in Oost-Vlaanderen dezelfde bloemenrand ingezaaid naast een perceel pootaardappelen. Deze eenjarige randen hebben tot doel de populatieopbouw te bevorderen van insecten die een bijdrage kunnen leveren aan de natuurlijke bestrijding van bladluizen en andere plagen in aangrenzende akkers. In Sint-Jan-in-Eremo is ook een meerjarige bloemenrand ingezaaid. Tabel 4.1: Locaties en veldgegevens van de demoranden in 2010 Aanleg bloemenrand (1) (2) (3) Locatie Vlissegem St-Jan-in-Eremo Assenede , , , GPS-coördinaten Zaaidatum 29 april april april 2010 Vals zaaibed 18 maart 2010, 2 x gerotoregd half maart, 2 x bewerkt - Zaaimethode Machinaal Machinaal, grond nadien gerold (droge periode) Machinaal Oppervlakte 12 are 117 are 34,20 are Ligging Zie Fig. 4.1 Zie Fig. 4.2 Ingezaaide mengsels Eenjarig bloemenmengsel De samenstelling van het eenjarige bloemenmengsel werd licht gewijzigd op basis van onze ervaringen met de ingezaaide randen in 2010 en op basis van nieuwe onderzoeks- en praktijkinzichten in Nederland. Enerzijds werden de verhoudingen in de zaadhoeveelheden van de verschillende soorten aangepast en anderzijds werd één soort uit het mengsel verwijderd en een andere soort toegevoegd. Zo is het aandeel koriander in het zaadmengsel verminderd omdat het makkelijk kan gaan overheersen, terwijl het aandeel venkel werd verhoogd. Verder werd ook minder zonnebloemzaad ingemengd vergeleken met vorig jaar. Bernagie wordt niet meer in het mengsel opgenomen omdat het snel domineert en hinderlijk kan zijn als onkruid. In de bloemenrand ingezaaid in 2009 op het bedrijf in Sint- Jan-in-Eremo was bernagie te sterk aanwezig met een massale zaadverspreiding in het najaar. Desondanks bleef een onkruidprobleem met deze soort uit, wegens de hoge gevoeligheid van bernagie voor de gebruikte herbiciden in Tot slot werd klaproos als nieuwe soort toegevoegd aan het mengsel. Klaproos is aantrekkelijk voor bijen en maakt het mengsel ook visueel nog wat aantrekkelijker. Wat betreft korenbloem en ganzenbloem werd de vraag naar de wilde soorten aangehouden gezien Nederlands onderzoek bevestigt dat de wilde vormen van deze soorten beter geschikt zijn voor natuurlijke vijanden omdat de nectar beter te bereiken is dan bij de (grotere en/of dubbele) cultuurvormen. Gele ganzenbloem wordt bij de zaadfirma s niet gelabeld als 'wild' of 'cultuur' maar er werd wel geïnformeerd naar de bloemgrootte. Deze zou, volgens de leverancier van het geleverde zaadmengsel, overeenkomen met de bloemgrootte van de wilde variant. 21

24 Tabel 4.2: Samenstelling van het eenjarige bloemenmengsel ingezaaid langs de demopercelen in 2010 Lat. naam Ned. Naam familie gewichts % in mengsel max. hoogte (cm) Bloeimaanden Centaurea cyanus Korenbloem Composieten Chrysanthemum segetum Gele ganzenbloem Composieten Coriandrum sativum Koriander Schermbloemen Fagopyrum esculentum Boekweit Duizendknoop Foeniculum vulgare Venkel Schermbloemen Helianthus annuus, dwerg cv Zonnebloem Composieten Papaver rhoeas Klaproos - wild Papavers Vicia sativa Voederwikke Vlinderbloemen De zaden werden aangekocht bij twee zaadbedrijven: Ecosem bvba - Rue Laid Burniat, Corroy-le-Grand (B)- Van Dijke Zaden - Molendijkseweg EX Sint Annaland - Website: AARDAPPELEN SUIKERBIETEN WINTERTARWE WINTERTARWE Figuur 4.1: Ligging eenjarige bloemenrand en aanpalende gewassen in 2010 op het bedrijf in Vlissegem, West-Vlaanderen 22

25 = eenjarige bloemenrand = meerjarige bloemenrand = grasrand = rand met gele ganzebloem (zaai 2009) Figuur 4.2: Ligging eenjarige bloemenranden en -stroken en aanpalende gewassen in 2010 op het bedrijf in Sint-Jan-in-Eremo, Oost-Vlaanderen 23

26 Meerjarig bloemenmengsel Met het oog op een betere en meer kostenefficiënte inpasbaarheid van de FAB-randen in de praktijk en in het systeem van beheersovereenkomsten, werd in 2010 ook een meerjarige bloemenrand ingezaaid op het bedrijf in Sint-Jan-in-Eremo. Het graskruidenmengsel is samengesteld in overleg met de VLM, op basis van Nederlandse onderzoeksresultaten en met advies van de zaadleverancier Ecosem (zie Tabel 4.3). Naast meerjarige kruiden en grassen zijn ook nog eenjarige kruiden opgenomen. Deze verzekeren dat er ook het eerste jaar voldoende bloei en voedsel voor de natuurlijke vijanden aanwezig is. Het mengsel werd ingezaaid aan 30 kg/ha, op advies van Ecosem. Tabel 4.3: Samenstelling van het meerjarig bloemenmengsel ingezaaid in Sint-Jan-in-Eremo in 2010 Lat. naam Ned. Naam Levensduur gewichts % in mengsel max. hoogte (cm) Bloeimaanden Achillea millefolium Duizendblad overblijvend Daucus carota Wilde peen twee/meerjarig Lotus corniculatus Gewone rolklaver overblijvend 40 % Pastinaca sativa Pastinaak twee/meerjarig meerjarige Leucanthemum vulgare Gewone margriet overblijvend kruiden Centaurea thuilleiri Knoopkruid overblijvend Foeniculum vulgare Venkel een/meerjarig Centaurea cyanus Korenbloem eenjarig Fagopyrum esculentum Boekweit eenjarig 40 % eenjarige Papaver rhoeas Klaproos - wild eenjarig kruiden Vicia sativa Voederwikke eenjarig Festuca rubra rubra Roodzwenkgras overblijvend 20 % Poa pratensis Veldbeemdgras overblijvend grassen Ontwikkeling bloemenranden Meerjarige bloemenrand Gezien het behoorlijke aandeel eenjarige kruiden in het mengsel werd ook dit eerste jaar een goede bloei gerealiseerd, vanaf tweede helft juni tot september. In juli domineerde vooral de korenbloem in de rand (zie Figuur 4.3a). Daarnaast zijn ook boekweit, klaproos en voederwikke aanwezig als bloeiende eenjarige soorten. Vanaf half juli komt ook venkel in bloei en in augustus duizendblad als eerste overblijvende soort. Beide soorten maken eind augustus het hoofdaandeel uit van de bloei. Sporadisch zien we ook al bloei verschijnen in de overblijvende soorten knoopkruid en rolklaver. De meerjarigen wilde peen, pastinaak en gewone margriet zijn opgekomen en waren gedurende de zomer in vegetatieve fase aanwezig onder de hoger groeiende bloeiende soorten (zie Figuur 4.3b). Ondanks de zaai in het voorjaar, zijn de onkruiden vrij goed onderdrukt. Melganzevoet en echte kamille zijn de belangrijkste aanwezige onkruidsoorten. Gezien het eenjarige soorten betreft, zullen deze na de eerste maaibeurt sterk afnemen. Het aandeel grassen in de vegetatie is het eerste jaar beperkt gebleven. Dit aandeel zal na maaien toenemen in de volgende jaren. Op een gelijkaardige proefrand in Noord-Brabant (Nederland) ingezaaid in 2009 maken de grassen na één jaar al 40 % van de bedekking uit, terwijl dit het eerste jaar nog maar 7 tot 20 % was (van Rijn, 2011). 24

27 Figuur 4.3a: Bloei van boekweit, korenbloem, klaproos en venkel in de meerjarige bloemenrand in Sint-Janin-Eremo op 5 juli (boven) en 14 juli

28 Figuur 4.3b: De meerjarige bloemenrand in Sint-Jan-in-Eremo op 25 augustus 2010 met bloei van venkel, korenbloem en duizendblad (boven) en de meerjarige soorten gewone margriet (onder links), pastinaak, wilde peen en rolklaver (onder rechts) in vegetatieve fase 26

29 Eenjarige bloemenranden In Sint-Jan-in-Eremo werd het bloemenmengsel ingezaaid op 24 april, in Vlissegem op 29 april (zie Tabel 4.1). Op beide locaties legden de telers omstreeks half maart een vals zaaibed aan. Dit werd in de daaropvolgende periode voor zaai twee keer werd bewerkt om het opkomende onkruid te verwijderen. Omwille van de droge omstandigheden na zaai; werd in Sint-Jan-in-Eremo de grond gerold om uitdroging van de oppervlakkig gezaaide zaden te voorkomen. In Vlissegem bleek dit niet nodig gezien enkele dagen later werd gezaaid en er regen volgde in mei. De bloemenrand in Assenede werd gezaaid op 30 april zonder een vals zaaibed aan te leggen. De opkomst was heel onregelmatig te wijten aan moeilijkheden bij het juist afstellen van de zaaimachine. De eerste strook van 3 m breedte was gezaaid aan een hogere dichtheid dan de tweede strook naast het gewas (zie Figuur 4.4). Hierdoor konden plaatselijk onkruidsoorten als melganzevoet in de bloemenrand overheersen. Dit toont aan dat de nodige ervaring en finesse bij het inzaaien van het bloemenmengsel alsook de aanleg van een vals zaaibed belangrijk is voor een goede ontwikkeling van de bloemenrand. Figuur 4.4: Onregelmatige stand van de eenjarige bloemenrand in Assenede op 16 juni (foto links) en stand op 25 augustus met volgroeide melganzevoet langs de rand (foto rechts) De ontwikkeling van de eenjarige demoranden in Vlissegem en Sint-Jan-in-Eremo is weergegeven met een reeks foto s in Figuur 4.5 en 4.6. De boekweit in het bloemenmengsel zorgt begin juni voor de eerste bloei. De andere soorten komen pas in juli tot volle bloei. Venkel, gele ganzebloem, wikke zorgen voor bloei tot eind augustus begin september. De zonnebloemen verlengen de bloeiperiode tot in de herfst. 27

30 Figuur 4.5: Ontwikkeling van de eenjarige bloemenrand in Sint-Jan-in-Eremo met bloei van boekweit op 24 juni (boven), koriander, voederwikke, korenbloem en klaproos op 14 juli (midden) en gele ganzebloem, venkel, korenbloem en klaproos en zonnebloem op 25 augustus 2010 (onder) 28

31 Figuur 4.6: Ontwikkeling van de eenjarige bloemenrand in Vlissegem op 9 juni (linksboven), 24 juni (rechtsboven), 30 juni (midden links), 14 juli (midden rechts) en 25 augustus 2010 (onder) 29

32 5. MONITORING 2010 Bodemfauna Begroeide akkerranden bieden in de winter dekking, een gunstig microklimaat, schuilplaatsen en alternatief voedsel aan overwinterende bodemdieren zoals loopkevers en spinnen. Dit zijn groepen generalistische predatoren of roofinsecten die jagen op allerlei kleine prooien. Overleving van deze soorten in de winter is in akkerranden veel hoger dan in kale akkers (van Alebeek et al., 2005). In het voorjaar trekken ze de akker in en vreten daar de eerste plaaginsecten die het gewas koloniseren. Op die manier worden plagen al vroeg onderdrukt zodat een plotse, snelle uitbraak wordt voorkomen. Binnen dit onderdeel van het monitorprogramma willen we aantonen dat meer roofvijanden overwinteren in de akkerranden dan in de akkers en dat ze in het voorjaar migreren naar de akker op zoek naar prooien. Overwintering in grasranden Om de aantallen overwinterende bodemfauna in rand en akker te meten, worden de uit winterrust ontwakende bodemdieren gevangen met behulp van potvallen ( pitfall traps ) en barrièretechnieken. De potvallen worden in plots van 1 m² geplaatst welke omsloten zijn door een houten barrière. Hierdoor worden de vangsten beperkt tot de bodemdieren die binnen die ene m² actief zijn of worden. Deze omsloten potvallen meten dus de werkelijke dichtheden van bodemdieren en geen activiteitdichtheden zoals die door open potvallen worden gemeten. Figuur 5.1 geeft de opstelling weer van de omsloten potvallen op een kaal perceel en in 10 en 3 jaar oude grasranden rondom het perceel gelegen in Jabbeke (GPS , ). De bemonstering in de randen werd uitgevoerd van 19 maart tot 16 juni. In de akker kon slechts tot 22 april worden bemonsterd gezien dan maïs werd ingezaaid op het perceel. De vangstdata van rand en akker kunnen dus slechts worden vergeleken gedurende een periode van 5 weken, van 19 maart tot 22 april. 30

33 : Permanente grasrand 10 j 2: Permanente grasrand 3j 3: Kale akker Figuur 5.1: Overzicht van de bemonsterde punten met omsloten potvallen in grasrand en akker op het bedrijf in Jabbeke (maart - juni 2010) Figuur 5.2a: Zicht op de rand en de akker van het bemonsterde perceel (Jabbeke, 19 maart 2010) 31

34 Gem. aantal per m² Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Figuur 5.2b: Omsloten potvallen voor de voorjaarsbemonstering van bodemfauna na overwintering, links in de akkerrand en rechts in de kale akker De vangstresultaten van de voorjaarsbemonstering met omsloten potvallen zijn weergegeven in Figuur 5.3. Van 19 maart tot 22 april werden in de akkerranden gemiddeld 27 bodempredators (loopkevers, kortschildkevers en spinnen) per m² gevangen die uit hun winterrust zijn ontwaakt. In de akker waren dit er gemiddeld 10 meer. Per groep bekeken, zien we dat gedurende die 5 bemonsteringsweken in het voorjaar meer loopkevers en kortschildkevers actief zijn in de akker dan in de omliggende grasranden. Van de spinnen vingen we wel grotere aantallen in de akkerranden vergeleken met de kale akker. Spinnen hebben dus duidelijk een voorkeur voor de akkerranden als overwinteringsplaats of foerageergebied na de winterrust. 50 Spinnen Kortschildkevers Loopkevers Grasrand 10j Grasrand 3j Akker Figuur 5.3: Gemiddeld aantal loopkevers, kortschildkevers en spinnen per m² in een kale akker en in 10 en 3 jaar oude grasranden, gevangen in het voorjaar van 19 maart tot 22 april (Jabbeke, 2010) 32

35 Na 22 april is de bemonstering in de akkerranden nog verder gezet tot half juni. Gedurende de 6 weken durende periode van 22 april tot begin juni werden dubbel zo veel loopkevers, kortschildkevers en spinnen gevangen per m² als in de 5 weken ervoor. Helaas kunnen we deze aantallen niet meer vergelijken met de aantallen per m² in de (ingezaaide) akker. Nederlandse onderzoekers toonden in 2003 en 2004, binnen het onderzoeksproject Biodivers, reeds aan dat er ook in kale akkers wel degelijk grote aantallen bodemdieren kunnen overwinteren. Maar, zo besloot men, er overwinteren nog méér bodemdieren, en juist meer rovende soorten loopkevers en kortschildkevers, in de akkerranden. In de akker zouden vooral afvaletende, kleine kortschildkevers en andere, niet-rovende keversoorten overwinteren. Wat betreft de spinnen en de (niet-rovende) kortschildkevers sluiten onze resultaten aan bij de Nederlandse vangstdata, waarbij bemonsterd werd gedurende 7 à 10 weken van maart tot mei. Wat de loopkevers betreft, vond men, in tegenstelling tot onze resultaten, wel grotere aantallen in de akkerranden vergeleken met de akkers. Voor een nadere verklaring moeten de loopkevers verder gedetermineerd worden tot soortniveau. De soorten verschillen immers in hun voorkeur voor een bepaalde habitat om te overwinteren. De determinatie van de soorten loopkevers is uitgevoerd door specialist Eugène Stassen (Likona vzw). De resultaten zijn terug te vinden in Bijlage I. In de volgende conclusies zijn opmerkingen en mededelingen van E. Stassen opgenomen, gebaseerd op zijn jarenlange ervaringen met het vangen van de diverse soorten in landbouw- en natuurgebieden. De dichtheden waren algemeen laag: gedurende die 5 weken was het gemiddeld aantal bemonsterde loopkevers in de akker 18 per m² en slechts 6 per m² in de grasrand. Deze zijn in hoofdzaak te wijten aan het vroege tijdstip waarop de proef heeft plaatsgevonden. De resultaten geven in welke mate de kevers de winter hebben overleefd. Het moment waarop de loopkevers terug actief worden na de winterrust hangt af van de weersomstandigheden gedurende de voorgaande winter en de bodembedekking. Een bodem bedekt met wintergranen of gras geeft ze meer kansen om vroeger hun activiteit te hernemen dan een kale bodem. De winter in , voorafgaand aan de proef, was koud maar het voorjaar in 2010 was al vanaf maart uitzonderlijk warm. Een aantal soorten kunnen zodra het niet vriest s nachts uit hun winterse diapauze komen. Mogelijk waren in de grasrand al loopkeversoorten uitgekomen vóór de start van de bemonstering op 19 maart. Ondanks de lage aantallen zijn er toch duidelijke verschillen in soortsamenstelling. In de rand komen een aantal soorten voor die niet in de akker voorkomen zoals Pterostichus cupreus, Agonum muelleri en A. dorsalis. Dit zijn soorten die overwinteren in randzones en migreren naar de akkers in het voorjaar. Pterostichus cupreus en Agonum dorsalis zijn typische akkersoorten die in hoofdzaak vertrekken vanuit de rand maar als kever, larve of ei ook de bewerkingen in de akkers kunnen overleven. P. cupreus blijkt een sleutelsoort te zijn in de natuurlijke plaagbestrijding en kwam in deze proef meer voor in de 10 jaar oude rand dan in de jongere grasrand (3 jaar). Van deze soort is bekend dat ze op graanplanten kan klimmen om op bladluizen te roven (Brewer & Elliot, 2004). P. dilligens werd enkel gevangen in de oudere grasrand. Dit is inderdaad geen akkersoort maar een soort van graslanden, grazige bermen of rietlanden die akkers mijdt. In de akker waren de aantallen hoger maar het betrof hier voor 93 % Bembidion sp., vnl. B. tetracolum. Een open akker met vochtige kleibodem blijkt de optimale habitat te zijn van deze soort en het is bovendien een extreme cultuurvolger. Ook B. obtusum heeft een voorkeur voor open velden. Deze soort vonden we ook terug in de jongere grasrand. Algemeen overleven de Bembidion soorten vrij gemakkelijk de opeenvolgende bewerkingen in functie van de landbouw, wat de hoge aantallen in de akker verklaart. Bembidion tetracolum en B. obtusum zijn vaak vroeg in het voorjaar al op gang en verminderen in aantal in de zomer. In het najaar stijgen de aantallen dan weer. 33

36 Naast de Bembidion soorten is ook Pterostichus melanarius een échte cultuurvolger die geen enkel nadeel ondervindt van de landbouw. P. melanarius kan zowel in rand als akker vertoeven en heeft geen specifieke nood aan akkerranden voor overwintering. We vonden deze soort enkel in de randen maar pas vanaf half juni en op dat moment waren er geen vangsten meer in de akker. P. melanarius haalt zijn hoogste activiteit dichtheden in de akker tussen half mei en half juli met soms zeer hoge aantallen. Verspreiding naar de akker Voor het deelonderzoek naar de verspreiding van bodempredators van rand naar akker werd een perceel wintertarwe met een meerjarige grasrand gekozen in Jabbeke (GPS , ). De potvallen werden in reeksen van 3 potvallen geplaatst op drie locaties in de rand, één op de overgang tussen rand en akker en vier in het perceel op 5, 15, 40 en 80 m van de rand. Door omstandigheden is deze bemonstering pas gestart op 20 mei. Voor de maaibeurt in juli werden de potvallen verwijderd. Op 9 juli werden ze nogmaals teruggeplaatst voor een laatste bemonstering tot 22 juli. Het sorteer- en determineerwerk binnen dit onderdeel werd uitgevoerd door een thesisstudent van de Hogeschool Gent, Departement BIOT. De resultaten zijn terug te vinden in Decrick, 2011 en Dekoninck et al., Predatiecapaciteit In het voorjaar trekken de generalistische bodempredators vanuit de akkerrand het gewas in op zoek naar prooi. In wintertarwe vreten ze zo de eerste bladluiskolonies op waardoor hun populatiegroei sterk wordt vertraagd. Zonder de impact van deze natuurlijke vijanden kan de populatie bladluizen in het gewas exponentieel toenemen. Deze predatie in het voorjaar speelt zich echter af wanneer de aantallen bladluizen nog zeer laag zijn in het veld. Maar hoe lager de plaagdichtheden, hoe meer planten moeten worden bemonsterd om eventuele significante verschillen te kunnen aantonen. Dergelijke grote steekproeven vergen echter veel tijd en arbeid. Wachten we dan tot er voldoende bladluizen aanwezig zijn in het veld, bv. tot half juni, dan zouden de natuurlijke vijanden zich al dermate in het gewas hebben verspreid dat de effecten van de akkerranden niet meer aantoonbaar zijn. Daarom wordt gesteld dat zich enkel duidelijke randeffecten voordoen vroeg in het seizoen, bij het wegvreten van de eerste bladluizen door bodempredators die in de akkerrand overwinteren. Daarom is gekozen voor een proefopzet met exclusietechniek en het uitzetten van gekweekte bladluiskolonies. Het betreft een kleinschalig experiment om het werkingsmechanisme van de polyfage predators in het voorjaar zichtbaar te maken. Proefopzet Figuur 5.4 toont de proefopzet op een perceel wintertarwe en een aangrenzende meerjarige grasrand in Jabbeke. Op 3 mei 2010 werden kleine stukjes akkerrand en gewas ingesloten door een ring uit pvc van 40 cm diameter en 20 cm hoog. Deze ring wordt enkele cm in de grond ingegraven en aangenomen wordt dat de meeste bodemdieren niet of nauwelijks tegen de wand kunnen opklimmen. Binnen deze ring wordt een potval geplaatst en gedurende 14 dagen worden de binnen de ring aanwezige bodemdieren (inclusief predators) weggevangen. Na 14 dagen wordt een graanpol met daarop een kweek van graanluis Sitobion avenae binnen de ring ingegraven en eenzelfde graanpol buiten vlak naast de ring. De graanpollen zijn afkomstig van het Ervibank kweeksysteem van Koppert B.V. en worden geleverd in bakjes van 2500 ml met ca. 500 graanluizen op het groeiende graan. De graanluizen bevinden zich allen in jonge, ongevleugelde stadia zodat ze zich nauwelijks van de bankerplanten kunnen verspreiden. Voor het uitzetten wordt elke graanpol in twee verdeeld en worden de aantallen luizen in elk stuk geteld om een goede schatting te krijgen van het aantal uitgezette luizen per deelplot. De graanpollen worden gedurende twee à drie dagen blootgesteld in de akkerrand en in het aangrenzende tarweveld op 30, 60 en 90 m van de rand. Na deze periode worden de aantallen overlevende bladluizen op elke deelplot binnen de ring (waar 34

37 roofvijanden zijn weggevangen) en buiten de ring (waar roofvijanden ongestoord hun gang kunnen gaan) geteld. Deze proef werd uitgevoerd in 4 parallellen in mei. Op dat moment zijn voldoende rovers actief om hun belang bij de natuurlijke bestrijding van bladluizen aan te tonen. 30 m 60 m 90 m wintertarwe meerjarige grasrand = pvc-ring = predator-arm veldje = graanpol met bladluizen Figuur 5.4: Opstelling van de proef in een perceel wintertarwe met een meerjarige grasrand om de predatiecapaciteit van bodempredatoren demonstratief aan te tonen (Jabbeke, mei 2010) 35

38 Gemiddeld aantal resterende bladluizen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Resultaten De resultaten (zie Figuur 5.5) tonen aan dat de in de akker aanwezige bodempredators op twee dagen tijd kolonies van ongeveer 500 bladluizen zo goed als volledig kunnen opruimen. Bij controle na één dag en bij het terug verzamelen van de uitgezette graanpollen met bladluis werd vooral predatie door loopkevers vastgesteld. Binnen de ring, waar de loopkevers waren weggevangen en verder werden buitengesloten, bleven de bladluispopulaties intact of groeiden ze zelfs aan buiten ring binnen ring in rand Afstand tot rand (m) 90 Figuur 5.5: Aantal overlevende graanluizen op de bankerplanten binnen de ring (rood), zonder bodempredators en buiten de ring (groen), met impact van bodempredators (Jabbeke, mei 2010) In het perceel, van 30 tot 90 m van de perceelsrand, werd de bladluispopulatie buiten de ring gereduceerd met 94 tot 99 %. In de akkerrand zelf werd slechts 60 % van de uitgezette bladluizen opgegeten door predators. Deze resultaten wijzen er op dat in mei de predatiecapaciteit hoger is dieper in de akker met wintertarwe dan in de grasrand. De hoge aantallen loopkevers, o.a. Pterostichus melanarius, die in de akker overwinteren (zie voorgaande resultaten; Decrick, 2011; Dekoninck et al., 2012) ondersteunen deze bevinding. Andere kevers die wel meer in de akkerranden overwinteren, kunnen zich reeds verspreid hebben in het veld. Het uitzetten van de bladluiskolonies in deze proef gebeurde uiteindelijk pas op 19 mei zodat het aannemelijk is dat een belangrijk deel van de randpopulatie zich reeds in de akker met wintertarwe heeft begeven. Binnen de ring zien we evenwel een betere reductie in de akkerrand vergeleken met de akker. Ondanks de uitsluiting van bladluisetende kevers en spinnen, werd daar toch nog zo n 14 % van de bladluizen weggeroofd. Dit had vooral te maken met lieveheersbeestjes die al vliegend ook tot bij de bladluizen in de ring konden. Lieveheersbeestjes werden tevens in de akker waargenomen maar kwamen in grotere mate voor in de rand vanwege de aanwezigheid van bladluiskolonies op de distels in de akkerrand. Lieveheersbeestjes overwinteren als volwassen kevers o.a. onder verdord gebladerte, graspollen of mos in de akkerrand. De kevers die uit hun winterslaap ontwaken, gaan op zoek naar prooi met een voorkeur voor bladluizen. 36

39 Figuur 5.6: Een ingegraven ring voor het creëren van predatorarme veldjes in de akker met wintertarwe (links) en in de aangrenzende grasrand (rechts) Figuur 5.7: De graanpollen met ca. 500 bladluizen twee dagen na het uitzetten in de rand en de akker, links buiten de ring (waar bodempredators vrij toegang hadden) en rechts buiten de ring (waar bodempredators zijn weggevangen en buitengesloten) 37

40 Deze proef betreft uiteraard geen reële veldsituatie gezien normaal in april - mei nog niet zo n hoge aantallen graanluizen in dergelijke concentraties zullen voorkomen in een tarweveld. De over de bodem lopende rovers zullen in werkelijkheid in het voorjaar veel meer tijd spenderen aan het opsporen van nieuwe, kleine bladluiskolonies in het veld waardoor ze nooit zo snel dergelijke hoge reducties in de bladluispopulaties kunnen realiseren. Niettemin toont deze proef aan dat de bodempredators wel degelijk in staat zijn om nieuwe bladluiskolonies snel op te sporen en in één keer uit te roeien. Op die manier kunnen ze de populatieopbouw van bladluizen in het veld in belangrijke mate vertragen. Naast loopkevers en lieveheersbeestjes werd bij controle van de bladluiskolonies ook nog enige impact van andere, vliegende natuurlijke vijanden vastgesteld, met name roofwantsen en eitjes van zweefvliegen (zie Figuur 5.8). Figuur 5.8: Waargenomen predators van de uitgezette bladluizen in wintertarwe in mei 2010: loopkever (linksboven), lieveheersbeestje (rechtsboven), roofwants (linksonder) en eitjes van zweefvlieg (rechtsonder) 38

41 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Vliegende fauna Het monitoren van de vliegende insecten gebeurt met behulp van zgn. combitraps of flight traps. Deze vallen zijn een combinatie van venstervallen die insecten in hun vlucht min of meer at random ondervangen en gele vangbakken die vooral bloembezoekende insecten aantrekken zoals bladluizen, sluipwespen en zweefvliegen. Deze vallen werden in 2010 in akkerranden op vier locaties geplaatst. Naast de drie eenjarige bloemenranden in Vlissegem, Sint-Jan-in-Eremo en Assenede werd ook een grasrand, gelegen naast een biologisch aardappelperceel in Waterland-Oudeman, bemonsterd (GPS: , ). De bemonsteringsperiode van vliegende insecten werd beperkt tot 5 weken in de periode van eind juni tot eind juli. In deze periode staan de bloemenranden volop in bloei en zijn de meeste insecten actief. Natuurlijke vijanden in bloemenranden vs. grasrand De vangsten werden gedurende de winterperiode in het labo gesorteerd en geteld in reeksen functionele groepen. Hierbij werden onder meer de belangrijkste groepen natuurlijke vijanden van bladluizen, o.a. lieveheersbeestjes, zweefvliegen, gaasvliegen en roofwantsen in de monsters gedetermineerd tot orde- of familieniveau. De resultaten van deze specifieke groepen zijn voor de verschillende vangstlocaties grafisch weergegeven in Figuur 5.9. De zweefvliegen werden verder gedetermineerd tot op soort zodat een onderscheid kon worden gemaakt tussen de bladluisetende zweefvliegen en de andere, niet-aphidofage soorten. In Figuur 5.9 zijn dan ook enkel de aantallen aphidofage zweefvliegsoorten opgenomen. Een overzicht van de gevonden soorten zweefvliegen is terug te vinden in Bijlage II Groene gaasvliegen Roofwantsen Bloemenwantsen Aphidofage zweefvliegen Lieveheersbeestjes jul jul jul jul jul-10 Figuur 5.9: Overzicht van de vangsten van de belangrijkste groepen vliegende natuurlijke vijanden van bladluizen in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_EBL) en Assenede (ASS_EBL) en in de meerjarige grasrand te Waterland-Oudeman (SL_MGR) gedurende juni juli

42 De sluipwespen zijn dit jaar als groep niet meer geteld, gezien het een grote groep betreft met zeer veel soorten waarvan slechts enkele bladluizen parasiteren. Het determineren van deze soorten is specialistenwerk waarvoor in dit project niet de nodige tijd en middelen beschikbaar zijn. Naast de genoemde groepen werden verder enkel nog de weekschildkevers eruit gesorteerd, gezien deze familie ook als een belangrijke plaagbestrijder mag worden beschouwd. Vanaf half juli zien we pieken in de vangsten van zweefvliegen, bloemenwantsen en gaasvliegen in de bloemenranden in Vlissegem en Assenede. Dergelijke piekvangsten vinden we niet terug in de grasrand, hoewel op 22 juli ook veel aphidofage zweefvliegen werden gevangen. Het totaal aantal gevangen natuurlijke vijanden over de gehele periode juli was duidelijk het laagst in de grasrand, vergeleken met de eenjarige bloemenranden op de drie locaties. Bovendien was voor de zweefvliegen ook de soortenrijkdom het laagst in de grasrand (zie Bijlage II). Dit resultaat staaft dus alvast de Nederlandse bevindingen dat de eenjarige bloemenranden de aanwezigheid en de diversiteit van deze belangrijke groepen natuurlijke vijanden bevorderen. In het Nederlandse FAB2-project werd verder een duidelijke relatie aangetoond tussen de hoeveelheid (functionele) bloemen en het aantal zweefvliegen in de FAB-randen. Hoe meer bloemen, hoe meer zweefvliegen blijkt echter geen onderbouwing te vinden in onze vangstresultaten. Op het bedrijf in Sint- Jan-in-Eremo was de grootste oppervlakte bezaaid met functionele bloemen terwijl de vangsten van de zweefvliegen er het laagst waren in vergelijking met de bloemenranden op de twee andere locaties. Dit resultaat beantwoordt ook niet aan onze verwachtingen, gezien er in de periode eind juni tot half juli wel de meeste eitjes en larven van zweefvlieg werden waargenomen in de aangrenzende graanakker. Deze bladluisrovende larven gaan na twee à drie weken verpoppen en geven het ontstaan aan een nieuwe generatie zweefvliegen. Dit geeft aanleiding tot een toename in de vangsten in de tweede helft van juli. We zien dan piekvangsten in de bloemenranden in Vlissegem en Assenede en zelfs in de grasrand in Waterland-Oudeman, maar op de meest bloemrijke locatie blijven hoge aantallen zweefvliegen in de vallen echter uit (zie Figuur 5.9). Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in de vangstselectiviteit van de vallen welke beïnvloed wordt door een aantal factoren. Invloedsfactoren vangstresultaten Factoren die de vangstresultaten kunnen beïnvloeden zijn de vangsthoogte, de kleur of de visuele aantrekking van de vallen en de voedingsstatus van de zweefvliegen. Wat betreft de hoogte, worden de vallen geplaatst overeenkomstig de aanbevelingen van het Zwitsers onderzoeksinstituut WSL (Eidgenössische Forschungsanstalt für Wald, Schnee und Landschaft) 1 : De combivallen worden op ongeveer 1 m boven de grond geplaatst. Om optimaal de bloembezoekende insecten in de bloemenrand te vangen is dit mogelijk, vooral in het begin van de bloeiperiode, te hoog. Begin juli bevinden de vallen zich in alle bloemenranden op de verschillende locaties nog ruimschoots boven de vegetatiehoogte. Half juli komen de combivallen in Sint-Jan-in-Eremo en Assenede nog duidelijk boven de bloemen uit, terwijl in Vlissegem al sommige bloemensoorten de hoogte van de vallen bereiken (zie Figuur 5.10). Op dat moment zijn ook de meeste zweefvliegen en bloemenwantsen gevangen in Vlissegem. Resultaten van een studie door Hickman et al. (2001) geven aan dat significant meer zweefvliegen worden gevangen in vallen die zich op gewashoogte in tarwe bevinden dan in vangbakken op de grond. Het hogere vangsysteem zoals hier toegepast is dus op zich een betere methode voor het vangen van zweefvliegen dan gele vangbakken op de grond, maar uit bovenstaande blijkt duidelijk dat het aanbeveling verdient om de vallen gedurende de monitorperiode steeds te positioneren op de hoogte van de bloemen

43 Figuur 5.10: Hoogtepositie van de vallen ten opzichte van de vegetatiehoogte op 14 juli 2010 in de bloemenranden te Vlissegem (links), Sint-Jan-in-Eremo (midden) en Assenede (rechts) Een tweede factor die invloed heeft op de vangstresultaten is de visuele aantrekkingskracht van de vallen, met name de gele kleur. Deze trekt vooral bloembezoekende insecten aan, gezien dit voor hen een belangrijke aanwijzing is naar een geschikte, bloemrijke voedingsplaats. Laubertie et al. (2006) onderzochten in Nieuw-Zeeland de invloed van verschillend gekleurde vallen op de aantrekking en vangsten van zweefvliegen. De resultaten bewijzen de stelling dat vallen met gele wanden beduidend hogere aantallen zweefvliegen vangen dan vallen met groene wanden. De gele vallen trekken immers zweefvliegen aan van op een onzekere afstand, mogelijk zelfs individuen van buiten het proefperceel. In studies waar men eerder de lokale dichtheid aan zweefvliegen wenst te meten, bevelen de onderzoekers daarom aan om vallen te gebruiken die aan de buitenkant groen zijn en enkel aan de binnenkant geel. Ook voor dit onderzoek verdient het aanbeveling de buitenwand van de vallen groen te kleuren, gezien ook nog een derde factor, met name de voedingsstatus, onze vangstresultaten beïnvloedt. Gele vangbakken op gewashoogte zouden vooral hongerige individuen aantrekken omdat de vallen aanzien worden als voedselbron (Hickman et al., 2001). Goedgevoede of verzadigde zweefvliegen op plaatsen waar voldoende bloemen aanwezig zijn, worden niet meer of in veel mindere mate aangetrokken door de gele vallen. Op plaatsen waar voedselbronnen schaars zijn, zal dus eigenlijk een relatief hoger aandeel van de aanwezige populatie zweefvliegen worden gevangen dan op bloemrijke plaatsen. Hickman et al. (2001) en MacLeod (1992) toonden dit experimenteel aan. Ook onze resultaten lijken dit te bevestigen. Bekijken we de vangstresultaten van de individuele vallen in Sint- Jan-in-Eremo, dan zien we dat in de val geplaatst in de meerjarige rand het laagste aantal zweefvliegen en bloemenwantsen werd gevangen. Rond deze val bevonden zich gedurende de vangstperiode in juli net de meeste bloemen met het felste kleurenpallet (zie Figuur 5.11). De vangstselectiviteit van de combivallen in relatie tot hun plaatsingshoogte en de fysiologische conditie van de bloembezoekende insecten zoals zweefvliegen en bloemenwantsen, heeft mogelijk een belangrijke impact op onze resultaten. Een verdere verbetering en verfijning van de vangsttechnieken is nodig om de effecten van de bloemenranden op de insectenpopulaties beter en correcter te kunnen evalueren. 41

44 Figuur 5.11: Combival in de meerjarige bloemenrand omringd door een rand met voornamelijk gele ganzebloem in Sint-Jan-in-Eremo (14 juli 2010) Vangstresultaten nuttige kevers In alle randen werden begin juli de meeste lieveheersbeestjes gevangen. In de bloemenranden werden algemeen gedurende juli meer lieveheersbeestjes gevangen dan in de grasrand. Volwassen lieveheersbeestjes zijn bij voedselgebrek geneigd de akker te verlaten op zoek naar alternatieve voedselbronnen (Lommen & Cuppen, 2007). In de bloemenranden vinden de kevers niet alleen nectar en pollen als alternatief voedsel maar ook bladluispopulaties die zich op de bloemen ontwikkelen. Zo vonden we zowel larven als volwassen lieveheersbeestjes op gele ganzebloemen met bladluizen. De bloemen doen hier dus ook dienst als zogenaamde bankerplants, planten die gekoloniseerd zijn met (voor het gewas onschadelijke) prooien voor de natuurlijke vijanden. Dit kan verklaren waarom er langer lieveheersbeestjes aanwezig zijn in de bloemenranden dan in de grasrand. Hier zijn begin juli ook lieveheersbeestjes gevonden, maar nadien zijn er nog heel weinig gevangen. Figuur 5.12a: Gele ganzebloem gekoloniseerd met bladluizen (links) als alternatieve prooi of gastheer voor natuurlijke vijanden zoals lieveheersbeestjes (midden) en sluipwespen (rechts) 42

45 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing De vangsten van weekschildkevers (Cantharidae) in de bloemenranden en de grasrand zijn apart weergegeven in Figuur 5.12b. De volwassen kevers zijn actief gedurende de zomer van mei tot augustus. Ze vertoeven op bladeren en bloemen waar ze zich voornamelijk voeden met nectar, pollen en honingdauw maar ook met bladluizen of andere insecten. De larven leven op de bodem, bij voorkeur in een vochtige habitat zoals grasland. Ze zijn belangrijke predators gedurende de winterrust van andere nuttige insecten, met name in de periode oktober tot maart. Het prooispectrum van de larven bestaat uit regenwormen en weekhuidige larven van vliegen of muggen. Uit onderzoek blijkt dat zowel larven als adulten in veel grotere dichtheden voorkomen in grasland dan in akkers (Traugott; 2006). Betreffende hun aanwezigheid in bloemenranden vond van Rijn (2010) dat de aantallen weekschildkevers niet toenemen met de hoeveelheid bloemen in de rand en dat de meeste in de meerjarige gras-kruidenranden lijken te zitten. Dit vinden we ook terug in onze vangstresultaten. In de grasrand werden gedurende juli de meeste weekschildkevers gevangen. Ook in de bloemenranden in Vlissegem en Assenede, beide gelegen naast een brede grasstroken, zijn veel weekschildkevers gevangen. Deze kevers zijn er in mei juni mogelijk ontloken uit poppen in de naastgelegen grashabitat. Gedurende de zomer vinden ze voedsel in de bloemenrand en zijn de grasstroken een ideale habitat om opnieuw eitjes af te leggen. In de bloemenranden en stroken in Sint-Janin-Eremo kwamen weekschildkevers het minst voor. Dit kan te maken hebben met een nabije afwezigheid van goede brongebieden zoals grasranden of weiland. Cantharis fusca of het zwartpootsoldaatje (Waterland-Oudeman, 9 juni 2010) Weekschildkevers 25 VL_EBL SL_EBL 20 ASS_EBL SL_MGR jul jul jul jul jul-10 Figuur 5.12b: Vangsten van weekschildkevers (Cantharidae) in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_EBL) en Assenede (ASS_EBL) en in de grasrand te Waterland-Oudeman (SL_MGR) gedurende juni juli

46 Plaagdichtheden De belangrijkste vraag voor de boer is of de aanwezige populatie natuurlijke vijanden in staat is de bladluispopulatie in het aangrenzend perceel voldoende te onderdrukken. Hiervoor worden de dichtheden van bladluizen en hun natuurlijke vijanden opgevolgd in de percelen naast de ingezaaide bloemenranden. In 2010 werd deze scouting uitgevoerd op vier percelen wintertarwe naast een akkerrand met gras of eenjarige bloemen. Vanaf begin juni werden wekelijks 100 halmen bemonsterd op de vier percelen. Hierbij worden per halm de aanwezige plaaginsecten (graanhaantje en bladluizen) en natuurlijke vijanden (eitjes, larven of volwassen individuen) geteld, alsook het aantal bladluismummies (d.i. het zichtbaar stadium van geparasiteerde bladluizen). Tabel 5.1: Basisgegevens van de bladluismonitoring in 2010 Locatie Vlissegem Jabbeke Sint-Jan-in-Eremo Waterland-Oudeman Regio West-Vlaanderen West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Gewas wintertarwe wintertarwe wintertarwe wintertarwe Akkerrand(en) Eenjarig bloemenmengsel Gras + beek + triorand Een- en meerjarig bloemenmengsel + Gras + triorand bloemenstroken Bemonsteringsperiode 9-jun tot 22-jul jun tot 22-jul mei tot 14-jul-10 9-jun tot 14-jul-10 Monstereenheid 100 halmen 100 halmen 100 halmen 100 halmen Insecticidenbehandelingen geen geen half juni Fury (graanhaantje) geen Figuur 5.13: De vier bemonsterde percelen naast een eenjarige bloemenrand (linksboven), met bloemenstroken (linksonder) grasranden (rechts) in West- en Oost-Vlaanderen in

47 Graanhaantje Vanaf eind mei werd eieren en jonge larven van graanhaantjes (Oulema melanopus) waargenomen op de graanhalmen. Het schadebeeld van deze larven kenmerkt zich door weggevreten bladweefsel in de lengterichting van de nerven waarbij de onderzijde intact blijft. Volgens Nederlandse bronnen is nog onduidelijk in hoeverre het voorkomen van het graanhaantje de uiteindelijke korrelopbrengst van het graangewas beïnvloedt. De handleiding gewasbescherming van DLV geeft het advies een bestrijding uit te voeren indien 50 % van de halmen bezet is met larven (Bok, 2007). Schadedrempels in Amerika, waar de plaag vanuit Europa is geïmporteerd, variëren van 1 larve per (vlag)blad gedurende de laatste fase van stengelstrekking tot 25 eieren en/of larven per 100 halmen (Herbert & Van Duyn, 2009). Als voor het merendeel eitjes worden waargenomen dan moet het veld binnen enkele dagen opnieuw gecontroleerd worden. Volgens onderzoek door Buntin et al. (2004) is het beste tijdstip voor inzet van een insecticide op het moment dat de kevers nog steeds eieren leggen en wanneer ongeveer de helft van eieren is uitgekomen. Deze vroegtijdige inzet bij of voor het verschijnen van de aar zou economische schade vrijwel volkomen vermijden. In dit onderzoek werd ook een economisch schadedrempel berekend op basis van experimentele data en bestrijdingskosten: 0,4 larven/halm gedurende het verschijnen van de aren tot bloei. Uit Figuur 5.14b blijkt dat op de twee percelen met de bloemenranden de schadedrempel van 25 eieren of larven per 100 halmen is overschreden. De drempelwaarde van 0,4 larven/halm werd enkel in Sint-Jan-in-Eremo op 9 juni overschreden. De teler ervaart er jaarlijks druk van het graanhaantje en behandelt als hij veel larven vaststelt in het veld. Het meest efficiënte behandelingstijdstip overeenkomstig bovenstaand onderzoek ligt echter vroeger dan deze toepassing op basis van eigen waarnemingen. Figuur 5.14a: Schade aan het vlagblad door larven van het graanhaantje in Sint-Jan-in-Eremo op 9 juni

48 Bij de waarneming op 31 mei 2010 in Sint-Jan-in-Eremo waren 28 larven of eitjes op 100 halmen aanwezig waarvan bijna de helft larven. Volgens de beschreven Amerikaanse richtlijnen moest het veld dan binnen enkele dagen opnieuw gecontroleerd worden. Het optimale moment voor bestrijding moet dan in de eerste week van juni geweest zijn. De bespuiting werd echter pas half juni uitgevoerd. Op dat moment zaten de aren al 100 % uit en de schade die hierna door de larven wordt aangericht zou nog weinig invloed hebben op de uiteindelijke opbrengst, zo bleek uit de Amerikaanse studie van Buntin et al. (2004). In 2011 zal hiermee rekening gehouden worden om het advies naar de teler te verbeteren en de impact op de natuurlijke bladluisbestrijding te minimaliseren. Immers hoe vroeger de inzet van het insecticide, hoe minder deze interfereert met de populatieopbouw van de natuurlijke vijanden van bladluizen bloemenstroken grasrand /mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun 5/jul 12/jul bloemenrand grasrand insecticidebehandeling /mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun 5/jul 12/jul Figuur 5.14b: Aantal eieren en larven van het graanhaantje per halm van begin juni tot half juli 2010 op de percelen wintertarwe in Oost-(boven) en West-Vlaanderen (onder) 46

49 % halmen bezet met bladluizen % halmen bezet met bladluizen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Bladluizen In figuur 5.15a is het verloop van de bezetting met bladluizen op de verschillende percelen in West- en Oost-Vlaanderen weergegeven met aanduiding van de gebruikte drempelwaarden in Vlaanderen en Nederland. LCG-Vlaanderen hanteert volgende drempelwaarden: 30 % halmen bezet met bladluizen bij begin aarstadium, 20 tot 25 % wanneer aren 100 % uit en tijdens bloei, 30 tot 35 % begin waterrijpstadium en meer dan 35 % begin deegrijpstadium. In Nederland is de drempelwaarde hoger vanaf de periode na bloei. Er wordt dan pas een bestrijdingsadvies gegeven als 70 % van de halmen bezet is met luis. Vóór of tijdens de bloei ligt de Nederlandse schadedrempel op 30 %. Deze schadedrempels zijn afkomstig uit het Epipré onderzoek en houden enkel rekening met de aanwezigheid van bladluizen in het gewas. Andere perceelsgebonden factoren zoals de gevoeligheid van het gewas of het voorkomen van natuurlijke vijanden worden hierbij niet in rekening gebracht. Uit de figuur blijkt dat eind juni/begin juli alle opgevolgde velden de in Vlaanderen gebruikte schadedrempel overschrijden. Volgens gangbaar advies was het dus op dat moment economisch verantwoord om een behandeling uit te voeren tegen bladluizen. Op dat moment zaten er ook nog zeer weinig bladluizen in de aar, waar ze de meeste schade doen (zie grafieken links in Figuur 5.15b). Bovendien zie je dat één week later de bladluisdruk al gedaald is op de velden met de bloemenrand en de bloemenstroken bloemenrand grasrand drempelwaarde Vlaanderen (LCG) drempelwaarde Nederland 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul Datum bloemenstroken grasrand drempelwaarde Vlaanderen (LCG) drempelwaarde Nederland 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul Datum Figuur 5.15a: Verloop van de bezetting met bladluizen op tarwehalmen gedurende de zomer in 2010 op de percelen wintertarwe in West-(boven) en Oost-Vlaanderen (onder) 47

50 A) P e r c e l e n n a a s t g r a s r a n d e n 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 blad/stengel aar 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 andere ei/larve gaasvlieg ei/larve zweefvlieg mummie 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 blad/stengel aar 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 andere ei/larve gaasvlieg ei/larve zweefvlieg mummie 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul B) Perceel naast een eenjarige bloemenrand 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 blad/stengel aar 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 andere ei/larve gaasvlieg ei/larve zweefvlieg mummie 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul C) Perceel met e e n j a r i g e b l o e m e n s t r o k e n i n h e t p e r c e e l 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 blad/stengel aar 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 andere ei/larve gaasvlieg ei/larve zweefvlieg mummie 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul 9/jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul Figuur 5.15b: Gemiddeld aantal bladluizen per halm (links) en gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen (rechts) in de tarwepercelen in Jabbeke en Waterland-Oudeman (A), Vlissegem (B) en Sint-Jan-in- Eremo (C) 48

51 Figuur 5.15b toont het verloop van de populatie bladluizen (rood - links) en de populatie natuurlijke vijanden (groen - rechts) op de vier bemonsterde tarwepercelen in West- en Oost-Vlaanderen. Bij de aantallen bladluizen is onderscheid gemaakt tussen de bladluizen die op de bladeren of de stengel zitten en deze die in de aar zitten. In de aar zit vrijwel uitsluitend de grote graanluis (Sitobion avenae) en het is vooral deze soort die belangrijke opbrengstderving kan veroorzaken. Zuigschade door bladluizen in de aar leidt tot minder korrels per aar en een lagere bakkwaliteit. Op de bemonsterde percelen was tot half juli de roosgrasluis (Metopolophium dirhodum) de belangrijkste aanwezige soort. Deze soort voedt zich bijna uitsluitend op de bladeren en de stengels van het graan. De bladluizen scheiden daarbij honingdauw af op het blad waarop zich roetdauwschimmels kunnen ontwikkelen. Dit kan leiden tot een verminderde fotosynthese van de plant. De populatie natuurlijke vijanden bouwt op naarmate de dichtheid aan bladluizen in het graan toeneemt. De piek in de bladluistellingen omstreeks 7 juli komt overeen met de piek in de aantallen aanwezige eitjes, larven of volwassen natuurlijke vijanden van bladluizen. Van de aanwezige natuurlijke vijanden vormen de zweefvliegen duidelijk de belangrijkste groep. Van de gaasvlieg zijn dit jaar weinig of geen eitjes, larven of poppen waargenomen. Andere predators die eveneens in mindere mate werden waargenomen, zijn lieveheersbeestjes, spinnen en weekschildkevers. Naast deze predators zijn ook sluipwespen actief die hun eitjes in bladluizen leggen. De larve van de sluipwesp ontwikkelt zich dan in de bladluis waardoor de bladluis mummificeert. Als maat voor de aanwezigheid van parasiterende sluipwespen werd het aantal gemummificeerde bladluizen of lege mummies geteld. Geparasiteerde bladluizen die nog niet ontwikkeld zijn tot mummie, werden geteld als levende bladluis en dus niet als natuurlijke vijand. Ervaringen binnen FAB-projecten in Nederland wezen er op dat als er één natuurlijke vijand aanwezig is per 10 plaaginsecten, dit voldoende is om een plaag onder controle te houden. De schadedrempel kan dan in principe genegeerd worden. Figuur 5.16 geeft aan dat deze minimumwaarde van 1 natuurlijke vijand per 10 bladluizen op het demoveld met de bloemenstroken vanaf begin juli bereikt is. Voor eind juni loopt de opbouw van de populatie natuurlijke vijanden nog achter op deze van de bladluizen. Op het demoveld met bloemenrand in Vlissegem wordt de streefwaarde van 1/10 ook in juli net niet gehaald. Algemeen zien we evenwel een sterkere aanwezigheid van natuurlijke vijanden op de velden met of omringd door bloemen. Deze zorgen er voor dat de bladluizen sneller en effectiever worden onderdrukt. Half juli nam op alle percelen de bladluispopulatie sterk af. Dit betreft een normaal, natuurlijke verloop gezien vanaf het deegrijpe stadium het graan geen aantrekkelijk voedsel meer is voor de bladluizen. De populatie neemt af onder invloed van natuurlijke vijanden en gevleugelde bladluizen verlaten het graan en gaan op zoek naar ander voedselgewas dat nog groen is. Ondanks het overschrijden van de drempelwaarden werd op geen van de vier demopercelen in 2010 een behandeling tegen bladluis toegepast. Op het perceel in Sint-Jan-in-Eremo bleek de opbrengst op het bemonsterde, onbehandelde perceel uiteindelijk vergelijkbaar met andere geoogste tarwepercelen die wel waren gespoten tegen bladluizen. Het risico op opbrengstverlies door bladluizen niet chemisch te bestrijden, blijkt in deze gevallen dus gering. In een vergelijkend Brits onderzoek waarbij bladluizen in tarwe werden bemonsterd op percelen met en zonder kruidenrijke akkerranden op vier locaties, werd een significant effect van de bloemenrand waargenomen. Op de percelen met bloemenrijke akkerranden werd de bladluispopulatie voor 27 tot 75 % onderdrukt. De schadedrempel werd er bovendien nooit overschreden in tegenstelling op tot de helft van de controlepercelen. Hickman en Wratten (1996) toonden eveneens een onderdrukkend effect aan van bloemenstroken met Phacelia in tarwepercelen vergeleken met controlepercelen zonder deze stroken. 49

52 Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing VL_EBL JAB_MGR VL_EBL JAB_MGR /jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul Datum SL_EBL SL_MGR SL_EBL SL_MGR /jun 16/jun 23/jun 30/jun 7/jul 14/jul 21/jul Datum Figuur 5.16: Dichtheid van bladluizen (oranje = aantal per halm) en van de aanwezige predators (groen = aantal per 10 halmen) gedurende de zomer in 2010 op de verschillende percelen wintertarwe in West- Vlaanderen (boven) en Oost-Vlaanderen (onder) met grasrand (MGR) of bloemenrand (EBL) Dat bloemenranden (met de juiste samenstelling) wel degelijk helpen bij de populatieopbouw van natuurlijke vijanden, lijkt steeds meer onderbouwing te vinden in onze studie. Een vergelijkende monitoring op velden met en zonder bloemenrand in 2010, laat zien dat de onderdrukking van bladluizen sneller en effectiever verloopt in de tarwepercelen met bloemenranden of stroken dan in de percelen zonder deze bloemen. Overeenkomstig de resultaten in 2009 werd ook dit jaar aangetoond dat een bespuiting tegen bladluis niet nodig is als er voldoende natuurlijke vijanden in het veld aanwezig zijn. De beslissing om al dan niet te behandelen gebeurt hierbij niet meer op basis van de gangbare schadedrempels, maar op basis van een wekelijkse veldscouting waarbij ook natuurlijke vijanden worden geteld. 50

53 6. AANLEG DEMOVELDEN 2011 Locatie demoranden 2011 In 2011 zijn op de drie demobedrijven in West- en Oost-Vlaanderen nieuwe eenjarige bloemenranden aangelegd (zie Tabel 6.1). Op het bedrijf in Sint-Jan-in-Eremo zijn naast een perceelsrand ook twee stroken in het perceel (opnieuw) ingezaaid met het eenjarige bloemenmengsel. Deze bloemenstroken bevinden zich op dezelfde locatie als in De bloemenstroken die in 2010 werden gezaaid, zijn voor de winter ondergeploegd. Op 5 maart 2011 is een vals zaaibed aangelegd dat nog twee keer is bewerkt op 19 maart en 1 april. Op 2 april is het eenjarig bloemenmengsel ingezaaid en zijn de uien geplant. De perceelsrand vooraan langs de weg, waar in 2010 ook eenjarige bloemen stonden, is op 2 april in één werkgang zeer oppervlakkig gefreesd en direct opnieuw ingezaaid (pennenfrees in combinatie met zaaimachine). In het verlengde van deze rand is op 2 april ook een nieuw stukje met het eenjarig bloemenmengsel ingezaaid (zie driehoekje in Figuur 6.2). Hier is vooraf een vals zaaibed aangelegd. Daarnaast zijn er in Sint-Jan-in-Eremo ook meerjarige bloemenranden aangelegd. De rand vooraan naast het bedrijf (20 are) was reeds in april 2010 ingezaaid. Achter het bedrijf zijn in april 2011 nieuwe meejarige randen ingezaaid: een 3 m brede rand langs het wandelpad en een 6 m brede rand langsheen de dijk (zie Figuur 6.2). Tabel 6.1: Locaties en veldgegevens van de demoranden in 2011 Aanleg bloemenrand (1) (2) (3) Locatie Vlissegem St-Jan-in-Eremo Assenede GPS-coördinaten , , , Zaaidatum 20 april april 2011 eind april 2011 Vals zaaibed ja ja ja Zaaimethode Machinaal Machinaal, grond nadien gerold (droge periode) Machinaal Oppervlakte 12 are 40 are eenjarig 42 are meerjarig, nieuw 20 are meerjarig, 2 de jaar 34,20 are Ligging Zie Fig. 1.1 Zie Fig. 1.2 Ingezaaide mengsels Eenjarig bloemenmengsel De samenstelling van het eenjarige mengsel is weergegeven in Tabel 6.2. Behalve enkele kleine wijzigingen in het gewichtsaandeel van enkele soorten, is de samenstelling van het eenjarige bloemenmengsel gelijk gebleven aan het mengsel dat in 2010 werd gezaaid. De zaden zijn aangekocht bij de het Waalse zaadbedrijf Ecosem bvba (Rue Laid Burniat, Corroy-le-Grand (B)- 51

54 Tabel 6.2: Samenstelling van het eenjarige bloemenmengsel ingezaaid langs de demopercelen in 2011 Lat. naam Ned. Naam familie gewichts % in mengsel max. hoogte (cm) Bloeimaanden Centaurea cyanus Korenbloem Composieten Chrysanthemum segetum Gele ganzenbloem Composieten Coriandrum sativum Koriander Schermbloemen Fagopyrum esculentum Boekweit Duizendknoop Foeniculum vulgare Venkel Schermbloemen Helianthus annuus, dwerg cv Zonnebloem Composieten Papaver rhoeas Klaproos - wild Papavers Vicia sativa Voederwikke Vlinderbloemen WINTERTARWE WINTERTARWE WINTERTARWE Figuur 6.1: Ligging eenjarige bloemenrand en aanpalende gewassen in 2011 op het bedrijf in Vlissegem, West-Vlaanderen 52

55 KERSEN 2 de jaar PLANTUI WINTERTARWE = eenjarige bloemenrand (idem 2010) = meerjarige bloemenrand, zaai 2011 = meerjarig bloemenrand, zaai 2010 = grasrand = eenjarige bloemenrand, nieuw Figuur 6.2: Ligging een- en meerjarige bloemenranden of -stroken en aanpalende gewassen in 2011 op het bedrijf in Sint-Jan-in-Eremo, Oost-Vlaanderen 53

56 Meerjarig bloemenmengsel Voor inzaai van twee perceelsranden in Sint-Jan-in-Eremo werd een nieuw meerjarig bloemenmengsel samengesteld dat zowel geschikt is voor natuurlijke vijanden als voor bestuivers. De samenstelling gebeurde in overleg met Pieter Verdonckt (Inagro) en de zaadleverancier Ecosem. Het mengsel bestond uit 80% grassen en 20% kruiden met volgende soorten: Festuca rubra ssp. comutata, Poa pratensis, Agrostis tenuis, Achillea millefolium, Centaurea thuillieri, Daucus carota, Leucanthemum vulgare, Malva moschata, Silene latifolia alba, Lotus corniculatus, Medicago lupulina, Trifolium pratense, Pastinaca sativa, Centaurea cyanus, Glebionis segetum, Papaver rhoeas, Foeniculum vulgare, Fagopyrum esculentum (Kostprijs 35 EUR/kg). Oorspronkelijk was een mengsel voorgesteld met maximaal 50 % gras, gebaseerd op de ervaringen met meerjarige FAB-mengsels in Nederland. De grassen mogen na één of twee jaar niet in die mate gaan overheersen dat de bloeiende kruiden worden weggeconcurreerd. Om dit te voorkomen, is het vooral van belang de juiste grassoorten te kiezen en na zaai een aangepast maaibeheer aan te houden. Deze voorwaarden lijken veel belangrijker voor de uiteindelijke ontwikkeling van het mengsel dan het oorspronkelijk aandeel gras in het zadenmengsel. Naast de verhouding gras/kruiden in het mengsel is ook de kostprijs een belangrijk criterium bij de samenstelling van een mengsel voor gebruik door landbouwers. Het zaad van meerjarige kruiden is over het algemeen duur. Rekening houdend met een maximaal aanvaardbare kostprijs voor het mengsel zal dit het maximale aandeel meerjarige kruiden in het mengsel mede bepalen. Naast meerjarige kruiden en grassen zijn ook nog eenjarige kruiden opgenomen. Deze verzekeren dat er ook het eerste jaar voldoende bloei en voedsel voor de natuurlijke vijanden aanwezig is. Uit ervaringen in Nederland blijkt dat deze de ontwikkeling van de meerjarigen in het mengsel niet te sterk onderdrukken. Het nieuwe mengsel werd ingezaaid langs een akker in Sint-Jan-in-Eremo (zie Figuur 6.2) op 21 april Het meerjarige mengsel dat het jaar voordien was ingezaaid (locatie zie Figuur 6.2), bestond uit 40% meerjarige kruiden, 40% eenjarige kruiden en 20% gras met volgende soorten: Achillea millefolium, Daucus carota, Lotus corniculatus, Pastinaca sativa, Leucanthemum vulgare, Centaurea thuilleiri, Centaurea cyanus, Foeniculum vulgare, Vicia sativa, Papaver rhoeas, Fagopyrum esculentum, Festuca rubra rubra, Poa pratensis (Kostprijs 42,74 EUR/kg). Ontwikkeling bloemenranden Meerjarige bloemenrand (zaai 2011) Het voorjaar in 2011 was uitzonderlijk droog. Na zaai van de nieuwe meerjarige bloemenranden op 21 april is er gedurende twee maand weinig of geen regen gevallen. Dit was nefast voor de ontwikkeling van de ingezaaide soorten. Een maand na zaai waren slechts zeer weinig meerjarige kruiden gekiemd (zie Fig. 6.3). Van de ingezaaide eenjarige soorten was enkel boekweit goed aanwezig. Eenjarige onkruiden zoals melganzevoet, muur, perzikkruid en paarse dovennetel haalden de bovenhand. Vooral in de rand naast de dijk, achteraan het perceel, waren maar weinig kiemplanten van de meerjarige soorten opgekomen. In de ingezaaide rand langs het wandelpad, aansluitend op een bestaande meejarige rand, was de onkruiddruk lager en waren wel kiemplanten te vinden van margriet en duizendblad (zie Fig. 6.4). De rand is omstreeks eind juni gemaaid geweest om verder ontwikkeling van onkruiden te beperken. 54

57 Perceel wintertarwe grasrand Kruidenmengsel Prov Oost-Vl maïsstrook Nieuw ingezaaide, meerjarige bloemenrand Fig. 6.3: Slechte opkomst van het bloemenmengsel in concurrentie met snelgroeiende eenjarige onkruiden als melganzevoet, muur en perzikkruid, één maand na zaai (Sint-Jan-in-Eremo, 17 mei 2011) 55

58 wandelpad Perceel wintertarwe Oude, meerjarige bloemenrand Nieuw ingezaaide, meerjarige bloemenrand Fig. 6.4: Opkomst van de nieuwe meerjarige rand langs het wandelpad en naast een bestaande meerjarige bloemenrand, één maand na zaai (Sint-Jan-in-Eremo, 17 mei 2011) Meerjarige bloemenrand (zaai 2010) Het meerjarige mengsel dat in april 2010 was ingezaaid, is op 12 februari 2011 gemaaid. Dit gebeurde met de klepelmaaier van SVAL (Samenwerking voor Agrarisch Landschap). Deze maaier is specifiek ontworpen om oevers en taluds te onderhouden. De maaier is via een hydraulische arm in combinatie met een afzuig- en verwijderingsysteem op een landbouwaanhanger gemonteerd. De zeer vroege maaibeurt maakte een goede hergroei van de kruiden mogelijk in het voorjaar. De rand toonde van april tot september 2011 een mooie opeenvolgende bloei van kruiden die nuttig zijn voor natuurlijke vijanden en/of bestuivers. Vanaf eind april kwamen de margrieten in bloei en vanaf begin/half mei rolklaver en knoopkruid (zie Fig. 6.5). Knoopkruid is slechts in geringe mate aanwezig. Vanaf eind mei verschenen de bloemschermen van pastinaak op lange (> 1 m) rechtopstaande stengels. In juni komen ze ten volle in bloei met gele bloemen (zie Fig. 6.5). Duizendblad en wilde peen komen pas later in bloei (juli augustus). Tussen deze meerjarige kruiden vinden we veldbeemd- en roodzwenkgras, de twee ingezaaide grassoorten die niet sterk concurreren met de kruiden. De eenjarige soorten boekweit, korenbloem en klaproos zijn nog slechts sporadisch of enkel aan de buitenrand aanwezig (zie Fig. 6.7). De meerjarige soorten in de rand vormen nu een zeer dense vegetatie zodat de eenjarige soorten geen ruimte meer krijgen om uit te zaaien en opnieuw te kiemen. Ook de eenjarige onkruiden zijn verdwenen na de eerste maaibeurt in februari. Op 19 oktober 2011 heeft de teler de rand voor de tweede keer geklepeld en afgevoerd. Deze maaibeurt werd slechts uitgevoerd op twee derde van de rand. Één derde is niet gemaaid en is zo de winter ingegaan. Op die manier biedt de rand nog voldoende dekking voor overwintering van nuttige insecten. 56

59 Fig. 6.5: Meerjarige bloemenrand (zaai april 2010) op 17 mei (boven), 24 mei (midden) en 21 juni (onder) Sint-Jan-in-Eremo,

60 Fig. 6.6: Bloei van de meerjarige soorten in het bloemenmengsel (van links naar rechts en van boven naar onder): Leucanthemum vulgare (margriet), Lotus corniculatus (rolklaver), Pastinaca sativa (pastinaak), Achillea millefolium (duizendblad), Centaurea thuilleiri (knoopkruid) en Daucus carota (wilde peen) 58

61 Fig. 6.7: Korenbloemen aan de rand van de twee jaar oude bloemenstrook, grenzend aan een nieuwe eenjarige strook (vooraan) - Sint-Jan-in-Eremo, 21 juni 2011 Eenjarige bloemenranden SINT-JAN-IN-EREMO In Sint-Jan-in-Eremo zijn de eenjarige bloemenranden en -stroken ingezaaid op 2 april De randen en de stroken in het perceel zijn dus op dezelfde dag gezaaid, maar de grondbewerking voor zaai was verschillend. De rand langs de weg is na klepelen en afvoeren van de bloemen gezaaid in 2010, oppervlakkig bewerkt en direct heringezaaid. In het verlengde hiervan is op dezelfde dag nog een nieuw stuk rand ingezaaid, op geploegde grond en na een vals zaaibed. De bloemenstroken die er in 2010 lagen, zijn voor de winter ondergeploegd en op 2 april 2011 opnieuw ingezaaid. Gedurende de maand voordien heeft er een vals zaaibed gelegen dat twee keer is bewerkt om het opkomend onkruid te verwijderen. Na zaai van de randen en stroken op 2 april heeft het kort nadien nog een beetje geregend zodat de opkomst goed was (zie foto in Fig. 6.8 één maand na zaai). Ondanks de droogte nadien bleef de onkruiddruk, zowel in de randen als in de stroken, beperkt. Het vals zaaibed heeft hier zeker toe bijgedragen. Op bepaalde plaatsen was de onkruiddruk wel hoger (vnl. melganzevoet), wellicht te wijten aan een combinatie van een slechtere bodemstructuur en de droge omstandigheden. 59

62 Fig. 6.8: Opkomst eenjarige bloemenrand vooraan langs de weg, één maand na zaai Sint-Jan-in-Eremo, 2 mei

63 Fig. 6.9: Eenjarige bloemenrand en -stroken met de eerste bloei van boekweit rond en in het perceel uien in Sint-Jan-in-Eremo, 17 mei

64 Fig. 6.10: Eenjarige bloemenstrook in uienperceel op 21 juni (boven) en 28 juli (onder) Sint-Jan-in-Eremo,

65 In de eenjarige stroken kwam opnieuw een probleem met opslag van koriander in het perceel naar voor. Door het ploegen is de grond namelijk iets opgeschoven, waardoor bloemenzaad in het naastliggende productiegedeelte is terechtgekomen. Hetzelfde probleem met opslag van bloemen hadden we reeds vastgesteld in 2010 op het perceel waar in 2009 een eenjarige bloemenrand had gelegen. Met name koriander blijkt niet gevoelig voor de herbiciden die in uien erkend zijn. Alle andere bloemensoorten worden door deze middelen wel bestreden: zie Figuur 6.11 waarop te zien is dat in een randzone van de bloemenstrook, welke is meegespoten met de onkruidbestrijding in de uien, enkel koriander overblijft. Koriander tussen uien Fig. 6.11: Onkruidprobleem met koriander: opslag in het perceel (foto onder) wegens resistentie tegen de gebruikte herbiciden (zie foto boven waar een randzone is meegespoten in het voorjaar) - Sint-Jan-in-Eremo, 24 mei (boven) en 21 juni (onder)

66 In de rand vooraan langs de weg waren er geen opvallende verschillen in ontwikkeling te zien tussen het gedeelte dat na een oppervlakkige bewerking is ingezaaid op een overwinterde eenjarige strook en het nieuw gedeelte dat na ploegen en vals zaaibed is ingezaaid. In beide gedeelten was er een beperkte tot matige druk van melganzevoet. In het deel waar vorig jaar ook de eenjarig bloemen stonden, was wel duidelijk meer korenbloem en gele ganzebloem aanwezig. Fig. 6.12: Herzaaide strook na oppervlakkige bewerking (boven) en nieuw ingezaaide strook na ploegen (onder) met het eenjarige bloemenmengsel Sint-Janin-Eremo, 21 juni

67 Fig. 6.13: Herzaaide strook na oppervlakkige bewerking (boven) en nieuw ingezaaide strook na ploegen (onder) met het eenjarige bloemenmengsel Sint-Jan-in-Eremo, 28 juli

68 ASSENEDE In Assenede is de eenjarige bloemenrand pas eind april ingezaaid. Hiervoor heeft een vals zaaibed gelegen dat enkele keren bewerkt is geweest. De grond was reeds heel droog bij zaai en ook na zaai is er tot half juni slechts 30 mm regen op gevallen. Dit resulteerde in een zeer slechte opkomst. Eind mei, één maand na zaai, waren enkel kiemplantjes te zien van zonnebloem, boekweit, voederwikke en koriander in een zeer lage dichtheid. Dit zijn de soorten in het mengsel met de grootste zaden. De andere soorten met kleinere zaden zoals korenbloem en venkel waren (nog) niet of nauwelijks opgekomen. Omwille van de droge omstandigheden heeft de teler dieper gezaaid (op 3 à 4 cm) dan aanbevolen voor de bloemenmengsels. Voor een goede opkomst van de kruiden moet normaal zeer oppervlakkig worden gezaaid. Fig. 6.14: Opkomst van het eenjarig bloemenmengsel één maand na zaai in Assenede (boven) en kiemplantjes van voederwikke (linksonder) en boekweit (rechtsonder) met lange kiemstengel wijzend op de zaaidiepte - 24 mei

69 Later, na wat regen omstreeks half juni, zijn er toch nog kiemplanten bij opgekomen. Ook van korenbloem en venkel zijn nog zaden gekiemd en plantjes bovengekomen (zie Fig. 6.15). Op bepaalde plaatsen in de rand hebben echter eenjarige onkruiden, hoofdzakelijk melganzevoet, te veel voorsprong genomen. Onder deze droge omstandigheden na zaai kan dergelijk onkruidprobleem moeilijk worden vermeden. Deze ervaringen tonen aan dat naast een vals zaaibed ook een snelle kieming van de ingezaaide soorten en goede groeiomstandigheden noodzakelijk zijn voor een goede onkruidbeheersing in de rand. Fig. 6.15: Stand van de eenjarig bloemenrand twee maand na zaai in Assenede met plaatselijk overgroeiing door melganzevoet 21 juni 2011 VLISSEGEM De eenjarige rand in Vlissegem, gezaaid op 20 april, heeft zich ondanks de droge omstandigheden goed ontwikkeld. Een goede zaaivoorbereiding, een lagere onkruiddruk en een iets betere vochttoestand in de grond t.o.v. de rand in Assenede, liggen hier aan de basis van het goede resultaat. De eerste bloemen in de rand, met name van boekweit, verschenen er vanaf eerste helft juni. Vanaf half juni bloeit ook korenbloem. Daarnaast bloeiden in juni en juli ook enkele onkruiden die ook goed bereikbare nectar of stuifmeel aanbieden voor natuurlijke vijanden, namelijk gewone kamille en herik (zie Fig. 6.16). In juli en augustus komen ook de andere soorten volop in bloei: venkel, koriander, gele ganzebloem, wikke en zonnebloem. Het resultaat in Vlissegem is net als voorgaande jaren: een mooie mix van functionele bloemen van juni tot september. 67

70 Zweefvlieg E. balteatus op herik Fig. 6.16: Opkomst eenjarige bloemenrand in Vlissegem, één maand na zaai, op 24 mei (boven) en verdere ontwikkeling twee maand na zaai, op 21 juni

71 Fig. 6.17: Stand van de eenjarige bloemenrand in Vlissegem op 2 augustus 2011 met bloei van koriander, venkel, korenbloem, klaproos, wikke en zonnebloem 69

72 7. MONITORING 2011 Vliegende fauna De vallen voor het vangen van de vliegende insecten zijn in 2011 geplaatst op drie locaties: in de bloemenranden en/of -stroken in Vlissegem en Sint-Jan-in-Eremo en in een grasrand in Sint-Margriete. De eenjarige bloemenrand in Vlissegem was ingezaaid naast een perceel wintertarwe. Op beide percelen in de regio Sint-Laureins stonden uien, meer bepaald 2 de jaars plantuien op het perceel met de bloemenstroken in Sint-Jan-in-Eremo en zaaiuien onder biologische teelt op het naburig perceel met de grasrand. In de drie betreffende akkerranden werden insecten gevangen gedurende 7 weken in de periode vanaf 21 juni tot 31 augustus. De vangsten werden gedurende de winterperiode in het labo gesorteerd. Hierbij werden opnieuw de aantallen van enkele belangrijke groepen natuurlijke vijanden van bladluizen geteld, met name Coccinellidae (lieveheersbeestjes), Cantharidae (weekschildkevers), Syrphidae (zweefvliegen), Chrysopidae (groene gaasvliegen), Hemerobiidae (bruine gaasvliegen), Anthocoridae (bloemenwantsen) en Nabidae (roofwantsen). Invloed kleur van de vallen Eén van de conclusies uit de vangsten in 2010 was dat de gele kleur van de vallen de vangstresultaten in die mate kan beïnvloeden dat we een vertekend beeld krijgen van de lokale dichtheid van bepaalde bloembezoekende insectengroepen. Op basis van literatuuronderzoek rees het vermoeden dat we in de grasranden met weinig bloemen, relatief meer individuen vangen van bepaalde insectenfamilies (bv. zweefvliegen) dan in bloemenranden. Of hoe meer bloemen er aanwezig zijn, hoe minder ze - visueel en vanuit hun voedingstoestand - aangetrokken worden tot de gele vallen in de randen. Om deze invloed nader te onderzoeken, werd een deel van de vallen aan de buitenkant groen geverfd. De vangsten in deze vallen werden dan vergeleken met de vangsten in de oorspronkelijke geel gekleurde vallen. Figuur 7.1 toont het gemiddeld aantal insecten per val per week van zes groepen natuurlijke vijanden, gedurende de vangstperiode tussen 21 juni en 31 augustus. Bloemenwantsen (Anthocoridae) en roofwantsen (Nabidae) werden in dezelfde mate gevangen in de gele en de groene vallen, zowel in de grasrand als in de bloemenrand. Geel gekleurde vallen trekken duidelijk meer zweefvliegen aan, in dit onderzoek zowel in de bloemenranden als in de grasrand. Van lieveheersbeestjes, gaasvliegen en weekschildkevers zijn enkel in de grasrand beduidend meer individuen gevangen in de vallen met een gele buitenkant. In de bloemenrand was er voor diezelfde insectengroepen geen verschil tussen de vangsten in de vallen met gele of groene buitenkant. Uit deze resultaten kunnen we besluiten dat deze drie groepen van nature, in een neutrale omgeving, aangetrokken worden tot geel. Dat ze in de bloemenranden minder aangetrokken worden tot de gele vallen, is wellicht te verklaren door de rijkelijke aanwezigheid van voedselbronnen. 70

73 Gemiddeld aantal per val gedurende volledige vangstperiode Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing SL_E/MBL geel SL_E/MBL groen SL_MGR geel SL_MGR groen Weekschildkevers Lieveheersbeestjes Zweefvliegen Bloemenwantsen Roofwantsen Groene gaasvliegen Figuur 7.1: Het gemiddeld aantal gevangen insecten per val (n =3) over de volledige vangstperiode voor de geselecteerde groepen natuurlijke vijanden in gele (lichte kleur) vs. groene (donkere kleur) vallen en in één- en meerjarige bloemenstroken (blauw - E/MBL) vs. grasrand (groen - MGR) in Sint-Laureins (SL), 2011 LIEVEHEERSBEESTJES In een aantal studies met gekleurde vangplaten toonde het zevenstippelig lieveheersbeestje (Coccinella septempunctata) een sterke aantrekking tot geel, vergeleken met groene en rode lijmplaten (Maredia et al., 1992; Udayagiri et al., 1997). C. septempunctata maakte ongeveer drie kwart uit van de vangsten van lieveheersbeestjes op alle locaties (zie Bijlage III). Ook voor het Aziatisch lieveheersbeestje (Harmonia axydiris) wijzen studies op hun voorkeur voor geel. In een visuele preferentietest met verschillende bloemensoorten door Adedipe & Park (2010), verkozen deze lieveheersbeestjes de gele bloemen boven alle anders gekleurde bloemen. Mondor & Warren (2000) onderzochten of volwassen lieveheersbeestjes van Harmonia axyridis kleur gebruiken als indicator om geschikte waardplanten te vinden. In deze studie toonden ze, in afwezigheid van voedsel en na 24u. zonder voedsel, een voorkeur voor geel vs. groen. Bovenstaande bevindingen ondersteunen alvast onze vangstresultaten in de grasrand. Gedurende de vangstperiode waren continu gele bloemen aanwezig in de bloemenrand, met name gele ganzebloem, venkel en zonnebloem in de eenjarige en pastinaak en rolklaver in de meerjarige. Hierdoor is de visuele aantrekking tot de gele vallen in de bloemenrand minder. In de studie van Mondor en Warren (2000) wordt verder gesuggereerd dat de voorkeursrespons voor geel kan veranderen naargelang de voedingstoestand van de lieveheersbeestjes, waarbij er een verschil is tussen vrouwtjes en mannetjes. In de bloemenrand zijn de kevers goed voorzien van nectar, pollen en prooien zodat we ervan mogen uitgaan dat ze minder hongerig zijn. Hierdoor zijn ze minder (lang) actief op zoek naar voedsel en worden ze minder aangetrokken door de gele vallen. 71

74 GAASVLIEGEN Chrysoperla carnea, de meest voorkomende soort, blijkt uit andere onderzoeken geen sterke visuele oriëntatie voor een bepaald kleur van val te vertonen (Capinera & Walmsley, 1978; Udayagiri et al., 1997). De hogere vangsten in de gele t.o.v. groene vallen in de grasrand kunnen dus niet verklaard worden door een natuurlijke, ongedwongen voorkeur voor geel. De gaasvliegen die foerageren in de grasrand vinden er pollen ten behoeve van hun voortplanting, maar daarnaast hebben ze ook suikers nodig uit nectar of honingdauw en die zijn er veel moeilijker te vinden. De aantrekking naar de gele vallen kan daarom gedreven zijn door hun zoektocht naar suikers. In de bloemenrand is wel veel nectar voorhanden wat verklaart waarom er geen verschil is tussen de vangsten in de gele en de groene vallen. ZWEEFVLIEGEN Van zweefvliegen is bekend dat ze aangetrokken worden door geel en wit en dit kan benut worden in vangsystemen om ze te monitoren (Sommaggio & Burgio, 2007). Andere onderzoeken wijzen tevens op een aantrekking door blauwe lijmplaten (Chen et al., 2004) In een onderzoek door Laubertie et al. (2006) naar de invloed van verschillend gekleurde vallen op de aantrekking van zweefvliegen, werden significant hogere aantallen zweefvliegen gevangen in vallen met gele wanden, vergeleken met groene. Zweefvliegen kunnen goed vliegen en hebben ook goede ogen zodat ze al van een behoorlijke afstand kunnen aangetrokken worden tot geel. Vandaar dat op plaatsen met weinig bloemen hogere aantallen gevangen worden met de geel gekleurde vallen dan werkelijk waargenomen (Hickman et al., 2001). Gedurende de monitorperiode in onze vallen werden zowel in de grasrand als in de bloemenrand meer zweefvliegen gevangen in de gele vallen dan in de groene. De vallen gebruikt in dit onderzoek zijn een combinatie van kleur- en venstervallen. Nadeel van de venstervallen voor het vangen van zweefvliegen is dat de vangsten relatief klein zijn. Zweefvliegen zien te goed en vallen ook niet meteen na een botsing (mededeling Frank Van de Meutter). Hierdoor geven ze ook geen goed beeld van de aanwezige soorten. Niettemin kunnen de vallen, in een herhaalde proefopzet, voor de algemene soorten in landbouwgebied wel redelijk goed werken. WEEKSCHILDKEVERS Weekschildkevers werden in hoge aantallen gevangen in de grasrand met een uitgesproken voorkeur voor de gele vallen. Van deze kevers is bekend dat ze naast nectar, pollen en honingdauw ook jagen op diverse weekhuidige insecten. Nader onderzoek door Traugott (2003) wees er echter op dat de volwassen kevers onder natuurlijke omstandigheden maar weinig roven op invertebraten en dat ze zich hoofdzakelijk voeden met nectar, pollen en honingdauw. Dit kan hun sterke aantrekking tot de gele vallen verklaren. Natuurlijke vijanden in bloemenranden vs. grasrand LIEVEHEERSBEESTJES In de vangsten van de lieveheersbeestjes (Fig. 7.2) zien we geen duidelijk effect van de bloemenranden. De hoogste aantallen worden meestal in de grasrand teruggevonden. Bloemen zijn geen essentiële voedselbron voor lieveheersbeestjes, hoewel ze er wel van afhankelijk zijn wanneer prooien schaars zijn (Lundgren, 2009). Wanneer er wel prooien te vinden zijn, zullen nectar en pollen als aanvulling op hun dieet hun ontwikkeling en voortplanting bevorderen. 72

75 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Eind juni tot half juli komen nieuwe kevers uit die vervolgens eitjes gaan afleggen nabij bladluiskolonies. Volwassen kevers zijn zeer mobiel in het doorkruisen van het landschap, maar worden minder actief en leggen meer eitjes naarmate ze meer bladluizen geconsumeerd hebben (Evans, 2003). Een aantal vroegere studies toonden aan dat goed gevoede volwassen lieveheersbeestjes minder actief zijn vergeleken met kevers die gedurende een tijd uitgehongerd zijn (o.a. Frazer & Gill, 1981). Hongerige individuen gaan actief op zoek naar voedsel in de bovenste gewaslaag. Dit kan verklaren waarom er in de grasrand ook veel lieveheersbeestjes worden gevangen. Honêk (1985) vond dat de vliegactiviteit door het C. septempunctata in bonen met veel bladluizen bijna uitsluitend door mannetjes gebeurde. De vrouwtjes blijven lokaal op de waardplanten en leggen er veel eitjes. Deze gereduceerde vliegactiviteit tijdens perioden van eiafleg is mogelijk ook gereflecteerd in onze vangsten: Omstreeks half juli worden er minder kevers gevangen. Eind juli begin augustus is er opnieuw een piek in de vangsten in de grasrand. Deze nieuw ontluikende adulten migreren dan vanaf augustus naar hun overwinteringsplaatsen. In de laatste week van augustus vertoeven nog maar weinig kevers in de randen. Alle gevangen lieveheersbeestjes zijn verder gedetermineerd tot op soort. Een overzicht hiervan is weergegeven in Bijlage III. De meest voorkomende soort was Coccinella septempunctata, het zevenstippelig lieveheersbeestje, welke ongeveer drie kwart van de vangsten uitmaakte. In tweede orde vonden we C. undecimpunctata, het elfstippelig (5 tot 17 %) en Harmonia axyridis, het Aziatisch lieveheersbeestje (7 tot 13 % van de vangsten in de randen). Het veertienstippelig (Propylea quatuordecimpunctata) en het ruigtelieveheersbeestje (Hippodamia variegata) kwamen maar zeer beperkt en niet op alle locaties voor. 20 VL_EBL groen SL_E/MBL groen SL_MGR groen jun 28 jun - 5 jul 5-12 jul jul jul 26 jul - 2 aug aug Figuur 7.2: Overzicht van de vangsten van lieveheersbeestjes (Coccinellidae) in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_E/MBL) en de meerjarige grasrand in Sint-Margriete (SL_MGR) gedurende juni augustus

76 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing GAASVLIEGEN Van eind juni tot ongeveer half juli zijn hoge aantallen gaasvliegen gevangen. In de bloemenrand in Vlissegem wordt een piekvangst van 40 vliegen per val gehaald in de week van 5 tot 12 juli. In de grasrand in Sint-Margriete worden meer gaasvliegen gevangen dan in de bloemenrand en stroken in St-Jan-in-Eremo. Volwassen gaasvliegen van Chrysoperla soorten hebben een suikerbron nodig (nectar of honingdauw) en pollen voor maximale overleving en reproductie (Wackers & van Rijn, 2012). Zonder pollen kunnen ze geen eitjes leggen en zonder suikers leven ze niet of minder lang. Wat betreft hun bloemenvoorkeur blijken ze opportunistische fourageurs te zijn die zich voeden op alle bloemen die gemakkelijk beschikbaar zijn. Verder blijkt dat ze ook voor enige tijd kunnen overleven op gemakkelijker beschikbare pollen, van bv. grassen (Meideiros et al., 2010). Vergeleken met de zweefvliegen, zijn ze minder sterk afhankelijk van nectar, wellicht omdat ze veel minder actief zijn in het rondvliegen. Bovengenoemde feiten ondersteunen onze vangstresultaten waarbij er soms wel maar niet altijd hogere aantallen aanwezig waren in de bloemenranden. 40 Groene gaasvliegen VL_EBL groen SL_E/MBL groen SL_MGR groen jun 28 jun - 5 jul 5-12 jul jul jul 26 jul - 2 aug aug Figuur 7.3: Overzicht van de vangsten van groene gaasvliegen (Chrysopidae) in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_E/MBL) en de meerjarige grasrand in Sint-Margriete (SL_MGR) gedurende juni augustus 2011 ZWEEFVLIEGEN De zweefvliegen werden verder gedetermineerd tot op soort. Een overzicht van de gevonden soorten zweefvliegen is terug te vinden in Bijlage IV. Meer dan de helft van de gevangen soorten zijn aphidofaag, d.w.z. dat de larven zich voeden met bladluizen. De andere soorten zijn saprofaag (afvaleters, b.v. verterend plantmateriaal of bacteriën) of fytofaag (planteneters). In aantal zijn ongeveer de helft van de gevangen zweefvliegen bladluiseters. Zowel in aantal als in soorten is er duidelijk verschil tussen de vangsten in de grasrand en deze in de bloemenranden. In de bloemenranden werden 4 tot 6 keer zoveel zweefvliegen gevangen als in de grasrand. 74

77 Sphaerophoria scripta op wilde peen Sphaerophoria scripta op klaproos Eupeodes corollae op margriet Episyrphus balteatus op korenbloem Melanostoma mellinum op korenbloem Syrphus ssp. op venkel Figuur 7.4a: De 5 belangrijkste aphidofage zweefvliegsoorten die zich voeden op de bloemen in de bloemenranden gedurende juni augustus

78 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing In de bloemenranden werden bovendien ook meer soorten gevonden dan in de grasrand. Op de locaties in Sint-Laureins werden in totaal 15 soorten gevangen in de bloemenranden tegenover 11 soorten in de grasrand. Ook Kleijn & Van Langevelde (2006) bewijzen dat de diversiteit van zweefvliegsoorten significant gerelateerd is aan de hoeveelheid bloemen in de omgeving. Er was echter enkel een positief effect in gebieden waar ook veel natuurlijke landschapselementen aanwezig waren. Deze zorgen voor overwinteringsplaatsen en voorzien in bronpopulaties welke medebepalend zijn voor de aanwezige soortenrijkdom op en rond akkers. Figuur 7.4b geeft de gevangen aantallen bladluisetende zweefvliegen weer per week in de periode van 21 juni tot 31 augustus in twee bloemenranden en één grasrand. In deze figuur zijn enkel de vangsten weergegeven van de vallen met groen gekleurde buitenkant. Dit om de invloed van de vangstselectiviteit door de gele kleur uit te sluiten. Omstreeks half juli worden de meeste zweefvliegen gevangen. Deze vangstpieken komen overeen met een nieuwe vlucht zweefvliegen die ontluikt uit de poppen. Volgens van Rijn et al. (2006) focussen jonge zweefvliegvrouwtjes gedurende de eerste week na ontluiking vooral op bloembezoek alvorens te zoeken naar bladluizen en geschikte plaatsen voor eiafleg. Hierna foerageren ze tussen plekken met bloemen en plekken met bladluizen om hun eiproductie te onderhouden. De vangsten in de grasrand blijven gedurende de hele vangstperiode laag. Het verschil met de vangsten in de bloemenranden bevestigt nogmaals dat de bloemensoorten in het mengsel zeer geschikte nectaren pollenbronnen zijn voor de zweefvliegen. Hierdoor overleven de zweefvliegen langer en kunnen ze zich beter voortplanten (van Rijn et al., 2006). 40 VL_EBL groen SL_E/MBL groen SL_MGR groen jun 28 jun - 5 jul 5-12 jul jul jul 26 jul - 2 aug aug Figuur 7.4b: Overzicht van de vangsten van aphidofage zweefvliegen in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_E/MBL) en de meerjarige grasrand in Sint-Margriete (SL_MGR) gedurende juni augustus

79 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing ROOFWANTSEN Fig. 7.5 geeft het verloop weer van de vangsten van bloemenwantsen (Anthocoridae). Roofwantsen van de familie Nabidae kwamen slechts in zeer geringe mate voor. Overeenkomstig de vangstresultaten in 2010 werden beduidend meer bloemenwantsen gevangen in de bloemenranden vergeleken met de grasranden (zie Fig. 7.1). Ook andere studies vonden een positief verband tussen de hoeveelheid bloemen en het aantal aanwezige bloemenwantsen (Zurbrügg & Frank, 2006; Fiedler & Landis, 2007). Een van de best bekende predatorsoorten in deze groep is Anthocoris nemoralis, een belangrijke natuurlijke vijand van de perebladvlo. In een proefopzet met bloemenstroken in een pereboomgaard toonde Winkler et al. (2007) aan dat A. nemoralis in hogere dichtheden voorkwam in perebomen dichtbij de bloemen vergeleken met perebomen naast grasstroken. Bloemenwantsen zouden, vergeleken met zweefvliegen en gaasvliegen, veel minder afhankelijk zijn van nectar als voedselbron (Wäckers & van Rijn, 2012). Naast prooien voeden ze zich voornamelijk met stuifmeel. Deze aanvulling op hun prooidieet verbetert hun ontwikkeling en eiafleg. Pollen zouden prooien zelfs kunnen vervangen, hoewel bij een aantal soorten is vastgesteld dat ze dan niet meer in staat zijn zich volledig te ontwikkelen of eitjes af te leggen (Wäckers & van Rijn, 2012). Wat betreft het type bloemen dat ze bezoeken, schijnen ze een voorkeur te hebben voor bloemen met diepe bloemkronen en ook voor vlinderbloemigen omdat ze zich erin kunnen verschuilen of omdat ze er prooien als trips in vinden. De bloemensoorten in het gebruikte eenjarige mengsel die geschikt zijn voor deze groep roofwantsen zijn zonnebloem en voederwikke. Dit is ook gedurende dit onderzoek vastgesteld in de bloemenranden. 20 VL_EBL groen SL_E/MBL groen SL_MGR groen jun 28 jun - 5 jul 5-12 jul jul jul 26 jul - 2 aug aug Figuur 7.5: Overzicht van de vangsten van bloemenwantsen (Anthocoridae) in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_E/MBL) en de meerjarige grasrand in Sint-Margriete (SL_MGR) gedurende juni augustus

80 Gemiddeld aantal per val Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing WEEKSCHILDKEVERS Weekschildkevers voeden zich hoofdzakelijk met nectar, pollen of honingdauw van mei tot augustus. Na paring leggen de wijfjes in mei en juni eitjes af. Gedurende deze periode is de voedselbehoefte wellicht het grootst. De larven die uitkomen vanaf juni, hebben een voorkeur voor habitats met een hoge relatieve vochtigheid zoals grasland (Trauggot, 2006). Om die reden vertoeven de kevers ook meer in grasranden of weilanden dan in akkers. Net als vorig jaar werden in juli de meeste weekschildkevers gevangen in de grasrand. Van 21 tot 28 juni werden wel meer kevers gevangen in de bloemenrand in Vlissegem dan in de grasrand. Dit kan verklaard worden door de hogere voedselbehoefte voor eiafleg. Verder waren de vangsten ook hoger in de bloemenrand in Vlissegem, gelegen naast een meerjarige grasrand (triorand) dan in de bloemenstroken in St.-Jan-in-Eremo. Het is nog onduidelijk in welke mate weekschildkevers bijdragen aan de onderdrukking van plagen in de akkers. Zoals eerder vernoemd speelt predatie door de volwassen kevers slechts een secundaire rol in hun voeding. De koudetolerante larven welke vooral in het najaar en de winter veel prooien nuttigen, zouden zich vooral voeden met regenwormen en springstaarten (Eitzinger & Trauggot, 2011). 40 VL_EBL groen SL_E/MBL groen SL_MGR groen jun 28 jun - 5 jul 5-12 jul jul jul 26 jul - 2 aug aug Figuur 7.6: Overzicht van de vangsten van weekschildkevers (Cantharidae) in de bloemenranden te Vlissegem (VL_EBL), St-Jan-in-Eremo (SL_E/MBL) en de meerjarige grasrand in Sint-Margriete (SL_MGR) gedurende juni augustus

81 Plaagdichtheden In 2011 zijn op twee wintertarwepercelen met een eenjarige bloemenrand de dichtheden van bladluizen en hun natuurlijke vijanden opgevolgd. Vanaf half mei werden er wekelijks 100 halmen bemonsterd op aanwezigheid van plaaginsecten (graanhaantje en bladluizen) en natuurlijke vijanden (eitjes, larven of volwassen individuen). Ook het aantal bladluismummies op de halmen werd geteld. (d.i. het zichtbaar stadium van geparasiteerde bladluizen). Op het perceel naast de bloemenrand in Assenede zijn geen waarnemingen uitgevoerd vanwege de slechte en late opkomst van de bloemen. Naast deze twee percelen met bloemenranden werden een aantal controlepercelen, zonder akkerranden, op dezelfde manier bemonsterd door de afdeling akkerbouw van Inagro (zie Tabel 7.2). De bemonstering gebeurde op een onbehandelde strook van het perceel. Hier zijn de waarnemingen in de eerste week eveneens op 100 halmen uitgevoerd, maar nadien slechts op 40 halmen. Tabel 7.1: Basisgegevens van de bladluismonitoring op de velden met bloemenranden in 2011 Locatie Vlissegem Sint-Jan-in-Eremo Regio Kust, West-Vlaanderen Meetjesland, Oost-Vlaanderen Gewas wintertarwe wintertarwe Akkerrand(en) Eenjarig bloemenmengsel + triorand Een- en meerjarig bloemenmengsel + bloemenstroken 12-jun, pyrethroïde (bladluizen) 17-mei, Zetacypermethrine (graanhaantje) 2-jun, Zetacypermethrine (bladluizen) Tabel 7.2: Basisgegevens van de bladluismonitoring op de controlevelden zonder bloemenranden in 2011 Locatie Koksijde Zwevegem Zwevegem Westkust, Leiestreek, Leiestreek, Regio West-Vlaanderen West-Vlaanderen West-Vlaanderen Gewas wintertarwe wintertarwe wintertarwe Akkerrand(en) Bemonsteringsperiode 17-mei tot 28-jun mei tot 21-jun-11 Monstereenheid 100 halmen 100 halmen Insecticidenbehandelingen Ras Lear Premio Samain Bemonsteringsperiode 23-mei tot 20 juni mei tot 20 juni mei tot 20 juni-11 Monstereenheid halmen halmen halmen Lokatie bemonstering in perceel onbehandelde strook onbehandelde strook onbehandelde strook 22-mei, Karate Zeon Insecticidenbehandelingen (graanhaantje); (graanhaantje); 18-mei, Decis EC 2,5 17-mei, Karate Zeon (graanhaantje); 5-jun, Karate Zeon in perceel 10-jun, Okapi (bladluizen) 4-jun, Pirimor (bladluizen) (bladluizen) 79

82 Figuur 7.7: De twee bemonsterde percelen, in Sint-Jan-in-Eremo naast een meerjarige bloemenrand (links) en in Vlissegem naast een eenjarige bloemenrand (rechts), 9 juni 2011 Graanhaantje De volwassen kevers van het graanhaantje (Oulema melanopus) werden reeds vroeg, eind april begin mei, in de graanvelden gesignaleerd. De eitjes werden afgelegd in mei en de larven ontwikkelden zich van half mei tot eerste helft juni. Over heel Vlaanderen was sprake van een hoge druk van het plaaginsect. Wegens de langdurige droogte in het voorjaar ontwikkelde de tarwe zich bovendien op alle percelen algemeen zeer moeizaam. Een beperktere uitstoeling, een kort gewas en kleinere bladeren zorgden ervoor dat de schade door het graanhaantje nog groter was. Voor de bestrijding van het graanhaantje worden insecticiden op basis van een pyrethroïde aanbevolen. Deze middelen doden ook natuurlijke vijanden. Uit vorige jaren was reeds gebleken dat de druk van graanhaantje het hoogst is op de tarwepercelen in Sint-Jan-in-Eremo. Op andere percelen komt het graanhaantje in veel geringere mate voor en veroorzaakt het in de meeste jaren weinig schade. Om die reden is er in Vlaanderen nog geen onderzoek verricht naar schadedrempels voor het graanhaantje. Onderzoek in Amerika toont nochtans aan dat de timing van een behandeling van cruciaal belang is om economische schade zo veel mogelijk te beperken (Buntin et al., 2004). Wanneer te laat nog wordt ingegrepen, is de belangrijkste schade aan het gewas vaak reeds gebeurd en wordt bovendien nog schade verricht aan de populatie natuurlijke vijanden. Zolang de bladluisdichtheid in het gewas nog niet te hoog is, foerageren en ontwikkelen deze natuurlijke vijanden, o.a. zweefvliegen en sluipwespen, zich nog vooral in de rand. Hoe later echter gespoten wordt, hoe meer ze zich ook in het perceel begeven op zoek naar prooien en hoe meer er door de bespuiting mee geraakt zullen worden. Het gebruik van schadedrempels voor graanhaantje is dus zeker zinvol. De economische schadedrempel berekend door Buntin et al. (2004), met name 0,4 larven/halm gedurende het verschijnen van de aren tot bloei, is een goed onderbouwde en bruikbare schadedrempel. Als advies voor de bespuiting geldt bijkomende voorwaarde dat minimum de helft van eieren reeds moet uitgekomen zijn. Bij de bemonstering moeten dus zowel de eitjes als de larven worden geteld. De resultaten van de tellingen op de percelen in Sint-Jan-in-Eremo en Vlissegem zijn weergegeven in Figuur 7.8b. Op beide percelen werden op 17 mei 2011 reeds meer larven dan eitjes geteld. Een week voordien werden reeds waarnemingen uitgevoerd op een biologisch perceel zomertarwe. Hieruit bleek dat er op dat moment nog veel eitjes werden afgezet. We konden er dus van uitgaan dat op 17 mei de meeste eitjes reeds waren uitgekomen op de bemonsterde percelen. De aren stonden toen nog niet uit. In dit gewasstadium leidt de schade aan het vlagblad tot potentiële opbrengstverliezen. Walenta et al. (2007) gingen na welke impact het graanhaantje heeft op de uiteindelijke opbrengst. Op velden met wintertarwe brachten 0,7 tot 1,5 larven per halm of 0,4 tot 0,6 larven per vlagblad een opbrengstverlies teweeg van 3 tot 15 %. Onder droge omstandigheden (geen irrigatie) en in zomertarwe kunnen de verliezen nog groter zijn. 80

83 Aantal graanhaantjes per halm Aantal graanhaantjes per halm Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing In Sint-Jan-in-Eremo werd overeenkomstig het advies nog dezelfde dag s avonds behandeld met een pyrethroïde. Het bestrijdingseffect was goed, zo bleek uit de waarnemingen nadien op het perceel. In Vlissegem is bij 0,4 tot 0,7 larven per halm geen bestrijding uitgevoerd. Mogelijk heeft het graanhaantje hier wel opbrengstverliezen veroorzaakt. De hogere druk van graanhaantje in het perceel had ook te maken met het feit dat op sommige plaatsen herzaaid is geweest met zomertarwe in het voorjaar. Op deze plaatsen in het perceel waren er duidelijk meer larven van graanhaantjes aanwezig. Figuur 7.8a: Paring graanhaantjes (apr-mei 2011), eitje en larve van graanhaantje 1,0 0,8 0,6 ei GH larven GH 0,4 0,2 insecticidebehandeling 0,0 17/mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun 1 0,8 0,6 0,4 Sint-Laureins ei GH Datum larven GH geen waarnemingen 0,2 0 17/mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun insecticidebehandeling Datum Figuur 7.8b: Verloop van de dichtheid van eieren en larven van het graanhaantje op tarwehalmen van half mei tot eind juni 2011 in Vlissegem (boven) en Sint-Jan-in-Eremo (onder) 81

84 % halmen bezet met bladluizen % halmen bezet met bladluizen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing Bladluizen In figuur 7.9 is het verloop van de bezetting met bladluizen op de twee percelen met bloemenrand weergegeven, met aanduiding van de gebruikte drempelwaarden in Vlaanderen en Nederland. Deze schadedrempels houden enkel rekening met de aanwezigheid van bladluizen in het gewas en niet met de dichtheid aan bladluizen of met de aanwezige soorten bladluizen in het gewas. Op het perceel in Vlissegem wordt de drempelwaarde van 25 tot 30 % bladluizen op 7 juni overschreden. Een week later is er nog steeds een overschrijding, ondanks de behandeling tegen bladluizen op 12 juni. Op het perceel in Sint-Jan-in-Eremo worden de drempelwaarden vanaf eind mei tot 21 juni overschreden. Hier is op 2 juni een behandeling uitgevoerd, maar uit de waarnemingen blijkt dat deze weinig effect heeft gehad op de bladluisdruk drempelwaarde Vlaanderen /mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun 120 St-Jan-in-Eremo Datum drempelwaarde Nederland insecticidebehandeling drempelwaarde Vlaanderen drempelwaarde Nederland 20 0 x 17/mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun Datum x geen waarnemingen Figuur 7.9: Verloop van de bezetting met bladluizen op tarwehalmen gedurende de zomer in 2011 in Vlissegem (boven) en Sint-Jan-in-Eremo (onder) Figuur 7.10a toont verder het verloop van de dichtheid aan bladluizen en aan aanwezige natuurlijke vijanden op de twee tarwepercelen met bloemenrand. Deze dichtheden zijn ter vergelijking ook opgevolgd op drie percelen zonder akkerrand, weergegeven in Figuur 7.10b en c. Bij de bladluistelling is onderscheid gemaakt tussen bladluizen op de bladeren of op de stengel en bladluizen in de aar. De belangrijkste schade wordt veroorzaakt door grote graanluizen (Sitobion avenae) die aan de graankorrels zuigen. De getelde aantallen van de grote graanluis bleven op alle percelen tot half juni beperkt. In de tweede helft van juni zien we op een aantal percelen wel een belangrijke toename, maar 82

85 Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing de tarwe was dan reeds in het melkrijpe stadium. Vanaf dit stadium zijn de graankorrels geen aantrekkelijke voedselbron meer voor de bladluizen zodat er geen risico meer is op schade. De schade veroorzaakt door bladluizen op het blad uit zich onder de vorm van roetdauwschimmels, welke groeien op de overtollige suikers (honingdauw) die de bladluizen afscheiden. Net als vorige jaren is de roosgrasluis (Metopolophium dirhodum) de meest voorkomende bladluis op de bladeren. In aantal is deze de belangrijkste soort op de opgevolgde percelen VL_EBL bladluizen aar 8 bladluizen blad natuurlijke vijanden op de halmen aandeel bladluismummies insecticidebehandeling /mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun Datum Dichtheid van bladluizen en natuurlijke vijanden (St-Jan-in-Eremo) 10 9 SL_MBL bladluizen aar 8 bladluizen blad 7 6 aandeel bladluismummies natuurlijke vijanden op de halmen geen waarnemingen /mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun 28/jun Datum Figuur 7.10a: Verloop van het gemiddeld aantal bladluizen (oranje) en het gemiddeld aantal aanwezige natuurlijke vijanden (= eitjes of larven van zweefvlieg of gaasvlieg, larven of adulten van lieveheersbeestje of bladluismummies geparasiteerd door sluipwespen) per 100 halmen (groen) gedurende de zomer in 2011 op de percelen wintertarwe in Vlissegem met een eenjarige bloemenrand (VL_EBL) en in Sint-Jan-in-Eremo met een meerjarige bloemenrand (SL_MBL) 83

86 Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing 10 9 ZW_Pr onbehandelde strook bladluizen natuurlijke vijanden op de halmen 5 4 aandeel bladluismummies 3 2 Insecticidebehandeling in het omliggende perceel /mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun Dichtheid van bladluizen en natuurlijke vijanden (Zwevegem) Datum 10 9 ZW_Sa onbehandelde strook bladluizen 8 7 aandeel bladluismummies 6 5 natuurlijke vijanden op de halmen 4 geen waarneming /mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun Datum Figuur 7.10b: Verloop van het gemiddeld aantal bladluizen (oranje) en het gemiddeld aantal aanwezige natuurlijke vijanden (= eitjes of larven van zweefvlieg of gaasvlieg, larven of adulten van lieveheersbeestje of bladluismummies geparasiteerd door sluipwespen) per 100 halmen (groen) gedurende de zomer in 2011 op een onbehandelde strook van twee percelen wintertarwe zonder bloemenrand in Zwevegem 84

87 Gemiddeld aantal bladluizen per halm Gemiddeld aantal natuurlijke vijanden op 10 halmen Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing 10 9 KO_Le onbehandelde strook bladluizen natuurlijke vijanden op de halmen aandeel bladluismummies Insecticidebehandeling in het omliggende perceel /mei 24/mei 31/mei 7/jun 14/jun 21/jun Datum Figuur 7.10c: Verloop van het gemiddeld aantal bladluizen (oranje) en het gemiddeld aantal aanwezige natuurlijke vijanden (= eitjes of larven van zweefvlieg of gaasvlieg, larven of adulten van lieveheersbeestje of bladluismummies geparasiteerd door sluipwespen) per 100 halmen (groen) gedurende de zomer in 2011 op een onbehandelde strook van een perceel wintertarwe zonder bloemenrand in Koksijde De droogte van april tot juni 2011 en de hoge druk van het graanhaantje zorgden voor uitzonderlijke omstandigheden die ook hun impact hadden op de bladluisontwikkeling in het gewas en de schade die ze aanrichtten. Bij de eerste waarnemingen op 17 mei waren op de percelen in Vlissegem en Sint-Jan-in- Eremo reeds bladluizen aanwezig. Daarnaast waren ook al natuurlijke vijanden gesignaleerd. Een bespuiting met een pyrethroïde tegen het graanhaantje interfereerde dus reeds met de opbouw van de natuurlijke vijanden van bladluizen. Andere, niet-selectieve middelen zijn echter niet beschikbaar en niet behandelen zou in veel gevallen tot te veel schade leiden. Op het perceel in Vlissegem is in mei niet gespoten tegen het graanhaantje. Tot eind mei bleef de bladluisdruk laag (zie Fig. 7.10a). Begin juni, tijdens bloei van de tarwe, nam het aantal bladluizen op de bladeren sterk toe en zaten op 5 % van de halmen ook bladluizen in de aar. De dichtheid van 2,6 bladluizen per halm was iets hoger dan het piekniveau in Volgens het waarschuwingsbericht uit Gembloux (Bertel, is dit nog steeds een laag niveau waarbij nog geen behandeling nodig is, zolang natuurlijke vijanden actief zijn. Eitjes en larven van zweefvlieg waren hier duidelijk in opmars. Gezien echter de slechte gewasstand en de reeds aangerichte schade door het graanhaantje, heeft de teler beslist toch te behandelen op 12 juni. Een week later was de bladluisdichtheid gedaald, maar ook het aantal eitjes en larven van zweefvlieg. Twee weken later namen ze echter weer toe en bleven de bladluizen onder controle. In Sint-Jan-in-Eremo is wel gespoten tegen graanhaantje, op 17 mei. Twee weken later, op 2 juni, is opnieuw gespoten tegen bladluizen. Deze twee vroege bespuitingen hebben de opbouw van de populatie natuurlijke vijanden in het perceel vertraagd. Als gevolg daarvan nam de bladluisdichtheid verder exponentieel toe, tot een piekdichtheid van meer dan 9 bladluizen/halm gedurende het bloeistadium. Het aantal aanwezige natuurlijke vijanden nam na de bespuitingen wel opnieuw toe, maar kon de bladluispopulatie niet meer onderdrukken. Vooral de eiafleg door zweefvliegen kwam te laat. Ten opzichte van voorgaande jaren worden er weinig eitjes en larven van zweefvlieg waargenomen. Verder waren het vooral sluipwespen die voor beperkte reductie zorgden via parasitering. Ongeveer 5 % van de getelde bladluizen waren mummies (= zichtbaar geparasiteerd). Het effect van de 85

88 bespuiting op de sluipwespen komt in de tellingen niet meteen tot uiting. De getelde bladluismummies waarin een larve van een sluipwesp zit of waaruit reeds een sluipwesp is uitgekomen, blijven immers na een bespuiting nog aanwezig. De telling geeft op dat moment dus geen correct beeld van de natuurlijke vijanden in het perceel. Eitjes of larven in geparasiteerde, nog levende bladluizen kunnen zich echter niet meer verder ontwikkelen nadat de bladluizen zijn doodgespoten. Algemeen geven de resultaten op dit perceel (SL_E/MBL) aan dat een vroege bespuiting, gedurende de groeifase van de bladluispopulatie en gedurende de opbouw van de natuurlijke vijanden, contraproductief werkt. Het bestrijdingseffect tegen de bladluizen is slechts van korte duur terwijl het negatief effect op de werking van de natuurlijke vijanden veel langer doorwerkt. Een recente studie door Krauss et al. (2011) in 30 percelen met triticale toont aan dat insecticidebespuitingen enkel een korte-termijn effect hebben op de bladluisdichtheden. Als gevolg hiervan waren later in het seizoen meer bladluizen en minder predators aanwezig in behandelde velden vergeleken met onbehandelde. De percelen in Zwevegem zijn vroeger gezaaid en staan reeds rond eind mei in volle bloei. Op dat moment wordt de maximale dichtheid aan bladluizen in het gewas bereikt (Fig. 7.10b). Op perceel ZW_Sa ontbreekt op 31 mei weliswaar een waarneming, maar analoog aan het andere perceel en overeenkomstig het normale patroon van de bladluisontwikkeling, mogen we veronderstellen dat zich dan ook een piek in het aantal bladluizen voordeed. Begin juni is in beide percelen gespoten tegen bladluizen, behalve in de strook waar de waarnemingen zijn uitgevoerd. In de onbehandelde strook op perceel ZW_Pr zien we dat het aantal geparasiteerde bladluizen verder toeneemt tot 21 juni. Eitjes en larven van zweefvlieg komen in beide stroken echter maar in beperkte mate voor. Dit is mogelijk ook een effect van de bespuiting in het omringende perceel. Vermoedelijk kon hierdoor de bladluisdichtheid nog licht toenemen. In een onbehandelde strook op een perceel in Koksijde (Fig. 7.10c) bleven de aantallen bladluizen op een laag niveau, minder dan 1 bladluis/halm. Ondanks deze beperkte dichtheid is op 10 juni, bij het einde van de bloei, toch een insecticide gespoten. In dit late stadium en bij aanwezigheid van natuurlijke vijanden is deze bespuiting niet zinvol en niet rendabel. In de onbehandelde strook zien we de natuurlijke vijanden toenemen tot het melkrijpe stadium. Gezien de uitzonderlijke omstandigheden en de inzet van insecticiden tegen het graanhaantje en tegen bladluizen, konden we in 2011 geen duidelijk effect van de bloemenranden op de onderdrukking van bladluizen door natuurlijke vijanden waarnemen. Dit jaar is wel aangetoond dat een bespuiting tegen bladluizen contraproductief kan werken. Verder laten de resultaten opnieuw zien dat veldwaarnemingen noodzakelijk zijn als basis om te beslissen of een bespuiting nodig en voor een goede timing van de behandelingen. 86

89 8. BEGELEIDING Bij aanleg demovelden Bij een eerste terreinbezoek in 2009 samen met de bedrijfsplanner (eind maart) werden doel en opzet van het project toegelicht en de eerste praktische afspraken gemaakt met de bedrijfsleiders. De perceelskeuze voor de aanleg van een éénjarige bloemenrand gebeurde in samenspraak met de teler en in functie van de op te volgen gewassen voor de plaagbemonstering. Het zaad van het éénjarige bloemenmengsel werd voorzien door PCBT, maar de teler stond zelf in voor het inzaaien van het mengsel. Hiervoor werd een handleiding opgemaakt met achtergrondinformatie over het bloemenmengsel en een aantal praktische richtlijnen voor het inzaaien van het mengsel. Onder andere de aanleg van een voorafgaand vals zaaibed werd benadrukt als sleutelfactor voor een goede onkruidonderdrukking. Gezien de telers getuigden van voldoende expertise in en/of ervaring met het inzaaien van gras/kruidenmengsels, kon de verdere begeleiding beperkt blijven tot telefonisch contact. Feedback opvolging plaagdruk en natuurlijke vijanden Gericht aan de slag gaan met biodiversiteit en natuurlijke plaagbestrijding vraagt om een nieuwe kijk op akkerranden en het bestrijden van plagen. De akkerranden bieden voedsel en een schuilplaats aan natuurlijke plaagregulatoren die zorgen voor een beter ecologisch evenwicht in het hoofdgewas. Hierdoor kan het gebruik van bestrijdingsmiddelen beperkt worden, maar dit vraagt in de eerste plaats kennis en vertrouwen van de teler. Hij moet leren zien dat er naast bladluizen ook predatoren en sluipwespen actief zijn in het veld en er vervolgens op leren vertrouwen dat natuurlijke vijanden het werk van bestrijdingsmiddelen doen, zij het dan over een langere termijn. De begeleiding van de telers gedurende het seizoen richt zich vooral op een aangepaste (verminderde) insectenbestrijding in de wintertarwe. Daarbij wordt gewezen op het belang van de aanwezige natuurlijke vijanden in het veld. In het eerste jaar werd de nadruk gelegd op het opbouwen van kennis en vertrouwen in de monitoring. De betrokken telers en bedrijfsplanners werden gedurende het seizoen geïnformeerd over de werkwijze en de resultaten van de veldwaarnemingen. Er werd geen rechtstreeks advies gegeven om al dan niet een bespuiting uit te voeren omdat er nog geen goed onderbouwde richtlijnen of schadedrempels beschikbaar zijn rekening houdend met de aanwezige natuurlijke vijanden in het perceel. In 2009 is gebleken dat op basis van de monitoring op verantwoorde manier kan worden afgezien van een gangbaar spuitadvies. Daarnaast is tevens ervaren dat een vroege insecticidenbespuiting (tegen graanhaantje) nadien een risico inhoudt op een ongebreidelde toename van bladluizen. Daarom werd in 2010 en 2011 extra aandacht besteed aan het monitoren van het graanhaantje. De resultaten hiervan werden tijdens het seizoen ook meegedeeld aan de betrokken telers. In Vlissegem zijn op de opgevolgde tarwepercelen in 2009 en 2010, ondanks overschrijding van de schadedrempel voor bladluizen, geen insecticiden gespoten gedurende de zomer. Deze middelenbesparing is te danken aan een gecombineerde inzet van de bloemenrand, de wekelijkse gewascontrole en vertrouwen van de teler. Een gezamenlijk veldbezoek met de teler waarbij gewezen werd op de aanwezigheid van de natuurlijke vijanden droeg bij aan zijn motivatie om geen chemische bestrijding uit te voeren tegen bladluizen. In St-Jan-in-Eremo is enkel in 2010 afgezien van een bespuiting tegen bladluizen. De hogere druk van zowel het graanhaantje als bladluizen, maakte het moeilijker om de natuurlijke bestrijding zijn gang te laten gaan. De waarnemingen hebben er evenwel ook hun nut bewezen voor een meer verantwoorde bestrijding. Met de teler is in het najaar telkens ook teruggeblikt op de resultaten en ervaringen van het afgelopen seizoen. 87

90 9. DEMONAMIDDAGEN OF VELDBIJEENKOMSTEN In de loop van de projectperiode werden een aantal bijeenkomsten georganiseerd met als doel collegatelers en VLM-bedrijfsplanners te sensibiliseren over de aanleg en het beheer van de bloemenranden en de werking met betrekking tot natuurlijke plaagbestrijding. Daarnaast werden het onderzoek en de monitorresultaten toegelicht op diverse studiedagen en opleidingsmodules naar een brede doelgroep waaronder landbouwers, voorlichters, beleidsmakers en studenten. Hieronder een overzicht van de activiteiten die verder uitgebreider worden toegelicht: Demoavond Invloed van bloemenrijke akkerranden op natuurlijke vijanden en plaagbestrijding - Sint-Jan-in-Eremo, 2 juli 2009 Ontmoetingsdag Bezige Bijen bij Boeren - Sint-Laureins, 3 juli 2010 Excursie in het kader van de VLM-conferentie Green Work(s) - Brugge, 12 oktober 2010 Workshop op de Trefdag Landbouw en Milieu - Beitem, 26 november 2010 Studievoormiddag Functionele Agrobiodiversiteit Agriflanders - Gent, 15 januari 2011 Les akkerbeheer in het kader van de cursus agrarisch natuurbeheer van het Regionaal Landschap Groene Corridor - Zaventem, 19 februari 2011 Toelichting van de tussentijdse resultaten voor de betrokken landbouwers en de bedrijfsplanners van West- en Oost-Vlaanderen - Brugge, 9 maart 2011 Seminarie voor studenten Hogeschool Gent Gent; 25 maart 2011 Demodag B(l)oeiende akkerranden - Jabbeke, 30 juni 2011 Demoavond Invloed van bloemenrijke akkerranden op natuurlijke vijanden en plaagbestrijding (2 juli 2009) Deze bijeenkomst werd georganiseerd op het deelnemende bedrijf in Sint-Jan-in-Eremo. De bloemenrand naast het perceel wintertarwe stond op dat moment in volle bloei en in de tarwe waren veel bladluizen en natuurlijke vijanden aanwezig. Tijdens het veldbezoek werd vooral aandacht besteed aan de aanwezige groepen natuurlijke vijanden van de bladluizen, de samenstelling van het ingezaaide bloemenmengsel en de ervaringen van de teler met de aanleg van de bloemenrand. 88

91 Dag van de bedrijfsplanner (5 juli 2010) Op 5 juli werd een demodag ingericht voor een groep van een 15-tal bedrijfsplanners van de VLM rond FAB en plaagbeheersing. In een inleidende presentatie werd ingegaan op de principes van FAB en natuurlijke plaagbeheersing, de samenstelling en de aanleg van de bloemenranden en de verschillende groepen aanwezige vliegende natuurlijke vijanden. De lopende natuurlijke vijanden, met name de loopkevers, en hun werking werden toegelicht door Eugène Stassen. In de namiddag volgde een praktisch gedeelte met focus op het herkennen van nuttigen in het veld, de vangmethoden en het scouten van plagen in tarwe. Het namiddaggedeelte werd begeleid door medewerkers van Inagro (F. Temmerman en P. France) en de Katholieke Hogeschool Kempen (M. Cassaert). Demodag Biodiversiteit op de rand (8 juli 2010) Op 8 juli 2010 werd binnen het project Solabio en in samenwerking met Proclam vzw een demonstratieavond georganiseerd op de betrokken bedrijven in Jabbeke en De Haan. Doel van de demo was verschillende types akkerranden in de praktijk te tonen en daarbij de landbouwers zelf aan het woord te laten over hoe en waarom ze akkerranden hebben ingepast op hun bedrijf en hun ervaringen met de aanleg en het beheer ervan. In de voorafgaande presentaties en tijdens de terreinbezoeken ging verder specifieke aandacht uit naar de werking en het effect van de verschillende types aangelegde akkerranden op nuttige insecten en akkervogels. 89

92 Op deze dag waren een 35-tal deelnemers aanwezig, waaronder een aantal geïnteresseerde akkerbouwers uit de regio, bedrijfsvoorlichters en onderzoekers. Daarnaast was ook een Nederlandse leverancier van bloemenzaden, met name Van Dijke Zaden, aanwezig. Zij gaven ook kort een toelichting over hun bedrijf en hun betrokkenheid in FAB-projecten in Nederland. Demoavond Bloemen op den akker? De praktijk! (22 juli 2010) Vanuit Regionaal Landschap Meetjesland werd op 3 juli 2010 een ontmoetingsdag in het kader van het project Bezige Bijen bij Boeren om een draagvlak te creëren bij landbouwers, imkers, jagers, natuurliefhebbers, plaatselijke overheden en particulieren. In navolging hiervan werd met medewerking van de plaatselijke vereniging 'Landschappen St.-Laureins' een praktijkexcursie georganiseerd op donderdagavond 22 juli Naast een praktische toelichting over de diverse aanliggende akkerranden door de bedrijfsleider, stonden VLM en PCBT in voor meer technische uitleg over beheersovereenkomsten, het Solabio-project en de werking van de bloemenranden voor natuurlijke plaagbestrijding. Toelichting tussentijdse resultaten (9 maart 2011) Op 9 maart is op de VLM-afdeling in Brugge een infoavond gehouden voor de betrokken telers in het project en alle bedrijfsplanners van de regio Gent en Brugge: Hierbij werden de monitorresultaten van het afgelopen seizoen voorgesteld en besproken. Doel van deze bijeenkomst was de telers en de bedrijfsplanners als doelgroep van het project te informeren over de tussentijdse resultaten om hun betrokkenheid te vergroten en ervaringen en kennis uit te wisselen. Hoewel niet alle telers aanwezig konden zijn, was deze bijeenkomst wel geslaagd in zijn opzet. Seminarie akkerranden in de landbouw (25 maart 2011) Voor het vak 'geïntegreerde gewasproductie', dat wordt gegeven aan de masters Biowetenschappen van de Hogeschool Gent werd een seminarie gegeven rond akkerranden. Hierin kwamen volgende aspecten aan bod: 1. Een overzicht van verschillende milieumaatregelen en mogelijkheden voor de landbouwers, met wat meer uitleg over het instrument 'beheersovereenkomst', gegeven door Marion Liberloo (VLM); 2. Het belang van akkerranden voor natuurlijke plaagbestrijding, waarbij o.a. de resultaten van dit onderzoek werden voorgesteld door Femke Temmerman (Inagro). 90

93 Demodag B(l)oeiende akkerranden (30 juni 2011) Op 30 juni 2011 werd binnen het project Solabio een demodag georganiseerd op het betrokken bedrijf in De Haan en op perceel in Beernem met een bloemenrand voor bijen. De focus lag op de aanleg en het beheer van verschillende types kruidenranden voor verschillende doelgroepen: akkervogels, bijen en natuurlijke vijanden. Na een aantal inleidende presentaties, werden de verschillende types randen op het terrein bezocht. In een interview met de landbouwers werd ingegaan op hun motivatie en praktijkervaringen, kwamen een aantal discussieonderwerpen aan bod en werden vragen uit het publiek beantwoord. Op deze dag waren 30 à 40 deelnemers aanwezig. 91

94 10. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN Bestrijding bladluizen in graan Bladluizen in gewassen kunnen bestreden worden door bespuitingen met bestrijdingsmiddelen of door de werking van natuurlijke vijanden. Chemische bestrijding is gemakkelijk, relatief goedkoop en snelwerkend maar verstoort het evenwicht in de insectenpopulaties en schaadt het milieu. Bij natuurlijke bestrijding profiteert men van de diverse soorten natuurlijke vijanden die in het landschap aanwezig zijn. Het succes van deze bestrijding wordt vooral bepaald door de mate waarin natuurlijke vijanden aanwezig zijn en de mate waarin de omgeving voorziet in hun levensbehoeften. Het aandeel natuurlijke elementen in de bedrijfsomgeving speelt hierbij een belangrijke rol. Natuurlijke bestrijding is daarom niet zo eenvoudig, is relatief duur als teeltoppervlakte moet opgeofferd worden voor meer natuur en vraagt bovendien wat tijd om goed op gang te komen. Maar de biodiversiteit en het milieu varen er wel bij. Belang van gewasscouting In deze studie is aangetoond dat, zowel voor chemische als natuurlijke bestrijding, een goede gewascontrole onontbeerlijk is. Het scouten van de aanwezige plagen en natuurlijke vijanden is van belang voor een goede timing van de behandelingen, voor een maximale bestrijdingsefficiëntie en voor een minimale impact op de natuurlijke vijanden. Tegen het graanhaantje moet tijdig worden behandeld. Wanneer te laat wordt gespoten, is de belangrijkste schade al gebeurd en is er meer risico op schade aan de natuurlijke vijanden van bladluis. Tegen bladluizen mag juist niet te vroeg worden behandeld omwille van het afdoden van de natuurlijke vijanden. De kans is dan groot dat de bladluizen versneld terugkomen, zoals bewezen in dit onderzoek. Schadedrempels Lage tot matige dichtheden (< 5 bladluizen/halm) kunnen goed onder controle gehouden worden door natuurlijke vijanden, op voorwaarde dat ze zich goed kunnen opbouwen en in voldoende mate actief zijn in het veld. Hiervoor is er een voldoende veilige richtwaarde van 1 natuurlijke vijand per 10 bladluizen. Hiermee wordt echter geen rekening gehouden in het huidige, toegepaste waarschuwingssysteem in Vlaanderen. Bovendien zijn de gebruikte schadedrempels enkel gebaseerd op % halmen bezet met bladluizen, zonder rekening te houden met de aantallen per halm of met de aanwezige soorten bladluizen. De opvolging van de percelen in dit project heeft duidelijk gemaakt dat bij toepassing van de huidige gebruikte schadedrempels in graan te snel moet worden behandeld. De huidige drempelwaarden ondermijnen hierdoor de kans op een natuurlijke, milieuvriendelijke en tevens economisch verantwoorde bestrijding van de bladluizen. In een overleg met voorlichters en onderzoekers in de gangbare graanteelt is duidelijk dat er nood is aan een vernieuwde aanpak wat betreft het waarschuwingssysteem in de graanteelt. Analoog aan de huidige berichtgeving in de aardappelteelt moet er ook meer aandacht komen voor de aanwezigheid van natuurlijke vijanden. Ook voor het graanhaantje, die in 2011 veel schade aanrichtte, is er nood aan goed onderbouwde schadedrempels. Om (nieuwe) schadedrempels te ontwikkelen, is meer kennis nodig over de populatiedynamiek van de plagen en de natuurlijke vijanden. Hiervoor wordt vanuit Inagro gezocht naar mogelijkheden voor een nieuw onderzoeksproject. 92

95 Nut van meerjarige grasranden Meerjarige grasranden naast akkers voorzien in een overwinteringsplaats voor heel wat natuurlijke vijanden die op de bodem leven. Uit een voorjaarsbemonstering van deze bodempredators bleek dat meer spinnen overwinteren in de grasranden naast een kale akker dan in de akker zelf. Kortschildkevers en loopkevers blijken ook goed te kunnen overleven in de akker. Bij de loopkevers is het duidelijk dat het slechts om enkele soorten gaat waarvan gekend is dat ze weinig nadeel ondervinden van de bodembewerkingen in de akker. Andere soorten zoals Pterostichus cupreus en Agonum dorsalis hebben wel nood aan de grasranden voor overwintering. Ook deze soorten dragen bij aan de plaagbestrijding in de akker, vooral in het voorjaar als de vliegende natuurlijke vijanden nog niet actief zijn. Zo kunnen ze de populatieopbouw van bladluizen in wintertarwe in belangrijke mate vertragen. In een experiment waarbij bladluizen in een veld wintertarwe met een grasrand werden uitgezet, bleek dat de o.a. loopkevers in staat zijn deze nieuwe bladluiskolonies snel op te sporen en in één keer uit te roeien. Nut van bloemenranden De snelheid waarmee natuurlijke vijanden reageren op de toename aan bladluizen in het gewas, is een belangrijke factor voor het slagen van de natuurlijke bestrijding. Als de natuurlijke vijanden een vertraging hebben opgelopen in hun opbouw of als ze niet voldoende nectar of stuifmeel vinden, kunnen ze niet snel genoeg toenemen om de populatie bladluizen op tijd te onderdrukken. Een bloemenrand met geschikte bloemensoorten die van mei tot september bloeit, kan bijdragen aan een snelle natuurlijke bestrijding. De waarnemingen in 2010 op twee onbehandelde percelen met bloemenrand of stroken, vergeleken met twee percelen zonder bloemenrand hebben dit duidelijk aangetoond. In de bloemenrand blijken vooral meer zweefvliegen en bloemenwantsen en vaak ook meer gaasvliegen te vertoeven dan in gewone grasranden. Hoe ver het effect van de bloemenrand in het perceel reikt, kon in dit onderzoek niet worden aangetoond omwille van de interactie met andere landschapselementen. Op meer uitgestrekte percelen in Nederland werd een verhoogde aanwezigheid van natuurlijke vijanden waargenomen tot ongeveer 70 m in het perceel vanaf de bloemenrand (de Geus et al., 2010). Bloemenmengsels Eenjarige bloemenmengsels Eenjarige bloemen geven na zaai onder goede omstandigheden, snel een uitbundige bloei. Vanwege de zaai in het voorjaar is bij de zaaivoorbereiding wel de nodige aandacht vereist om te zorgen voor een onkruidvrije start. De aanleg van een vals zaaibed, minimaal 2 à 3 weken voor zaai, blijkt noodzakelijk. Verder is vooral een snelle opkomst van belang voor een goed geslaagde bloemenrand. Hiervoor moet oppervlakkig worden gezaaid tussen begin april en begin mei. De grond aanrollen na zaai is aanbevolen, vooral bij droog weer. Een eenjarige rand die het jaar nadien terug in productie wordt genomen, kan wel problemen geven met opslag van bloemen. Vooral koriander bleek in het mengsel een hardnekkige soort omdat ze resistent blijkt tegen bepaalde herbiciden. Ook na het tweede jaar kunnen door het ploegen terug zaden naar boven gebracht worden, zoals het geval was met bernagie. Deze soort was na een onkruidbestrijding in het perceel wel verdwenen. Door de bloemenrand ieder jaar op dezelfde plaats te leggen, kunnen problemen met opslag in volgteelten worden vermeden. Let dan wel op dat de onkruiddruk in de bloemenrand niet te hoog wordt. Bij lage onkruiddruk kan de rand na overwintering zonder ploegen worden herzaaid. Dit kan in één werkgang door een pennenfrees in combinatie met zaaimachine. 93

96 De oorspronkelijke samenstelling van het eenjarige bloemenmengsel werd in de loop van het project licht gewijzigd. Op basis van de ervaringen kunnen we het mengsel dat in 2011 werd ingezaaid, aanbevelen. Een aantal soorten in het mengsel zijn ook goed voor bijen en hommels. Aanbevolen soorten in het eenjarig bloemenmengsel: Fagopyrum esculentum (boekweit), Centaurea cyanus (korenbloem), Glebionis segetum (gele ganzebloem), Papaver rhoeas (klaproos), Coriandrum sativum (koriander), Foeniculum vulgare (venkel), Vicia sativa (voederwikke), Helianthus annuus (zonnebloem, variant met kleine bloemen en zaden). De aanbevolen zaaidichtheid van dit mengsel is 35 kg/ha. Meerjarige bloemenmengsels Een meerjarige bloemenrand biedt naast voedsel ook een leef- en overwinteringsgebied voor op de bodem levende natuurlijke vijanden zoals loopkevers en spinnen. Problemen met onkruiden kunnen goed vermeden worden door in het najaar te zaaien en door te maaien. Een nadeel is dat de meerjarige kruiden trager groeien en dus later bloeien. De bloei in het eerste jaar is beperkt en in de jaren nadien speelt vaak de concurrentie met de grassen in het mengsel. Afhankelijk van de bodem en het maairegime kunnen na twee of drie jaar de grassen gaan overheersen. Omwille van deze nadelen is het daarom goed eenjarige en meerjarige randen te combineren. Om in de meerjarige randen het tekort aan bloei in het eerste jaar op te vangen kunnen ook eenjarigen in het mengsel worden opgenomen. Hier zijn in het project reeds goede ervaringen mee opgedaan. Aanbevolen soorten in een meerjarig bloemenmengsel, waarbij tevens soorten die eerder nuttig zijn voor bijen zijn opgenomen: Eenjarigen: Centaurea cyanus (korenbloem), Glebionis segetum (gele ganzebloem), Papaver rhoeas (klaproos); Meerjarigen: Foeniculum vulgare (venkel), Achillea millefolium (duizendblad), Leucanthemum vulgare (wilde margriet), Lotus corniculatus (rolklaver), Malva moschata (muskuskaasjeskruid), Daucus carota (wilde peen), Pastinaca sativa (pastinaak), Silene latifolia (avondkoekoeksbloem), Centaurea thuilleiri (knoopkruid); Grassen (60%): Festuca rubra, Agrostis tenuis, Poa pratensis Dit mengsel kan ingezaaid worden aan een lagere dichtheid, 20 à 25 kg/ha (afhankelijk van zaai in voor- of najaar). Ook bredere kijk nodig! Om de functionele agrobiodiversiteit maximaal te stimuleren, moeten we verder kijken dan het landbouwbedrijf alleen. In heel wat studies blijkt dat de invloed van het omringende landschap zo groot is dat we wellicht beter op gebiedsniveau maatregelen uitwerken. Naast akkerranden zijn nog veel andere natuurlijke elementen zoals bosjes, struiken, grazige slootkanten in het landschap belangrijk als leef- en overwinteringsgebied voor natuurlijke vijanden. Om een goed netwerk te creëren van diverse landschapselementen is samenwerking nodig tussen boeren en andere beheerders op regionale schaal. 94

97 12. REFERENTIES Bok, N.E. van der (2007). Natuurlijke plaagbestrijding in aardappelen en granen. Westmaas, DLV Plant, 19 p. Buntin, G.D., Flanders, K.L., Slaughter, R.W. & Delamar, Z.D. (2004). Damage loss assessment and control of the cereal leaf beetle (Coleoptera: Chrysomelidae) in winter wheat. Journal of Economic Entomology 97, Brewer, M.J. & Elliott, N.C. (2004). Biological control of cereal aphids in North America and mediating effects of host plant and habitat manipulations. Annual Review of Entomology, 49, Chambers, R.J. & Adams, T.H. (1986). Quantification of the impact of hoverflies (Diptera: Syrphidae) on cereal aphids in winter wheat: an analysis of field populations. Journal of Applied Ecology, 23, Chen, T., Chu, C., Fitzgerald, G., Natwick, E.T. & Henneberry, T.J. (2004). Trap Evaluations for Thrips (Thysanoptera: Thripidae) and Hoverflies (Diptera: Syrphidae). Environmental Entomology 33(5), de Geus, J., van Gurp, H., van Alebeek, F., Bos, M., Elderson, J., Korthals, G., Meerburg, B.G., Molendijk, L., van Rijn, P., van der Wal, E., Vlaswinkel, M., Willemse, J. & Zanen, M. (2010). Rapportage LTO FAB II Functionele Agrobiodiversiteit. Tilburg, (Z)LTO Projecten, 122 p. de Geus, J., van Gurp, H., van Alebeek, F., Bos, M., Korthals, G., Meerburg, B.G., Molendijk, L., van Rijn, P., van den Berg, W., van der Wal, E., Vlaswinkel, M., Willemse, J. & Zanen, M. (2011). Rapportage LTO FAB II Functionele Agrobiodiversiteit. Tilburg, (Z)LTO Projecten, 141 p. Decrick, L. (2011). Het potentieel van akkerranden voor natuurlijke plaagonderdrukking. Masterproef Hogent, 78p. Dekoninck, W., Stassen, E., Hendrickx, F. & Liberloo, M. (2012). De loopkeverfauna van enkele akkers en akkerranden in Brabant en Limburg. Rapport Entomo, KBIN Drukker, B. Roofwantsen (Heteroptera: Anthocoridae, Miridae) in boomgaarden en akkers een luchtmobiele brigade met olfactorische geleiding. Entomologische Berichten 67(6), Eitzinger, B. & Traugott, M. (2011). Which prey sustains cold-adapted invertebrate generalist predators in arable land? Examining prey choices by molecular gut-content analysis. Journal of Applied Ecology 48(3), Evans, E.W. (2003). Searching and reproductive behaviour of female aphidophagous ladybirds (Coleoptera: Coccinellidae): a review. European Journal of Entomology 100, Fiedler, A.K. & Landis, D.A. (2007). Attractiveness of Michigan native plants to arthropod natural enemies and herbivores. Environmental Entomology, 36, Frazer, B.D. & Gill, B. (1981). Hunger, movement, and predation of Coccinella californica on pea aphids in the laboratory and in the field. Canadian Entomology 113, Herbert, D.A. & Van Duyn, J.W. (2009). Cereal leaf beetle: biology and management. Blacksburg, Virginia Cooperative Extension, 5 p. Hickman, J.M. & Wratten, S.D. (1996). Use of Phacelia tanacetifolia strips to enhance biological control of aphids by hoverfly larvae in cereal fields, Journal of Economic Entomology, 89, Hickman, J.M., Wratten, S.D., Jepson, P.C. & Frampton, C.M. (2001). Effect of hunger on yellow water trap catches of hoverfly (Diptera: Syrphidae) adults. Agricultural and Forest Entomology 3,

98 Honêk, A. (1985). Activity and predation of Coccinella septempunctata adults in the field (Col.: Coccinellidae). Z. Ang. Entomol. 100, Krauss, J., Gallenberger, I. & Steffan-Dewenter, I. (2011). Decreased Functional Diversity and Biological Pest Control in Conventional Compared to Organic Crop Fields. PLoS ONE 6(5): e doi: /journal.pone Laubertie, E.A., Wratten, S.D. & Sedcole, J.R. (2006). The role of odour and visual cues in the pan-trap catching of hoverflies (Diptera: Syrphidae). Annals of Applied Biology 148, Lommen, S.T. & Cuppen, J.G. (2007). Lieveheersbeestjes: heersers van de akkers? Entomologische Berichten 67, Lundgren, J.G. (2009). Nutritional aspects of non-prey foods in the life histories of predaceous Coccinellidae. Biological Control 51, MacLeod, A. (1992). Alternative crops as floral resources for beneficial hoverflies (Diptera: Syrphidae). In Proceeding of the Brighton Crop Protection Conference: Pest and Diseases, November Brighton, England, Maredia, K.M., Gage, S.H., Landis, D.A. & Wirth, T.M. (1992). Visual response of Coccinella septempuntata (L.), Hippodamia parenthesis (Say), (Coleoptera: Coccinellidae), and Chrysoperla carnea (Stephens), (Neuroptera: Chrysopidae) to colors. Biological control 2 (3), Meideiros, M.A., Ribeiro, P.A., Morais, H.C., Castelo, B.M., Sujii, E.R. & Salgado-Laboriau, M.L. (2010). Identification of plant families associated with the predators Chrysoperla externa (Hagen) (Neuroptera: Chrysopidae) and Hippodamia convergens Guerin-Meneville (Coleoptera: Coccinellidae) using pollen grain as a natural marker. Brazilian Journal of Biology 70, Mondor, E.B. & Warren, J.L. (2000). Unconditioned and conditioned responses to colour in the predatory coccinellid Harmonia axyridis (Coleoptera: Coccinellidae). European Journal of Entomology 97, Scheele, H., van Gurp, H., van Alebeek, F., den Belder, E., van den Broeck, R., Buurma, J., Elderson, J., Meurs, B., van Rijn, P., Spruijt, J., Vlaswinkel, M. & Willemse, J. (2007). Rapportage FAB Functionele Agrobiodiversiteit. Tilburg, LTO Projecten, 148 p. Sommaggio, D. & Burgio, G. (2007). Hoverflies: Indicators of Sustainable Farming and Potential Control of Aphids. Traugott, M. (2004). The prey spectrum of larval and adult Cantharis species in arable land: An electrophoretic approach. Pedobiologia 47(2), Traugott; M. (2006). Habitat use and activity patterns of larval and adult Cantharis beetles in arable land. European Journal of Soil Biology 42, Udayagiri, S., Mason, C.E. & Pesek, J.D. (1997). Coleomegilla maculata, Coccinella septempunctata (Coleoptera: Coccinellidae), Chrysoperla carnea (Neuroptera: Chrysopidae) and Macrocentrus grandii (Hymenoptera: Braconidae) trapped on colored sticky traps in corn habitats. Environmental Entomology 26 (4), van Alebeek, F. (2008). Natuurlijke plaagbeheersing is een puzzel. Kennis-Online 5 - april 2008, 7. van Alebeek, F., Kamstra, J.H. & Visser, A.J. (2005). Biodivers Natuur functioneel inzetten in open teelten. Rapportage Lelystad, Praktijkonderzoek Plant en Omgeving B.V., 66 p. van Rijn, P. (2011). Optimale akkerrand-gewas-combinaties (deelproject bovengronds). In: Rapportage LTO FAB II 2010, s Hertogenbosch, (Z)LTO Projecten,

99 van Rijn, P.C.J., Kooijman, J. & Wäckers, F.L. (2006). The impact of floral resources on syrphid performance and cabbage aphid biological control. IOBC/WPRS Bulletin 29, van Wingerden, W.K.R.E., Booij, C.J.H., Moraal, L., Elderson, J., Bianchi, F.J.J.A., den Belder, E. & Meeuwsen, H.A.M. (2004), Groen en groente - Kansen en risico's van groen-blauwe dooradering voor de vollegrondsgroenteteelt, Wageningen, Alterra-rapport 825, Alterra, 100 p. Wäckers, F.L., van Rijn, P.C.J. (2012). Pick and Mix: selecting flowering plants to meet requirements of target biological control insects. In: Biodiversity and Pest Management, G. Gurr (ed) Wiley Blackwell. Walenta, D.L., Rao, S., Bai, B.B., Worth, R.A., Johnson, K.J.R., Rogg, H.W. & Brown, G.W. (2007). Biological Control and IPM Development for the Invasive Cereal Leaf Beetle in Oregon, Pacific Branch ESA 91st Annual Meeting, March Winkler, K. (2005), Assessing the risks and benefits of flowering field edges - Strategic use of nectar sources to boost biological control, PhD-thesis, Wageningen University, Laboratory of Entomology, 118 p. Winkler, K., Helsen, H. & Devkota, B.H. (2007). Predatory bugs show higher abundance close to flower strips in pear orchards. Proc. Neth. Entomol. Soc. Meet., 18, Zurbrügg, C. Frank, T. (2006). Factors influencing bug diversity (Insecta: Heteroptera) in semi-natural habitats. Biodiversity and Conservation (2006), 15,

100 BIJLAGE I Tabel I-1: Overzicht van de gevangen soorten loopkevers in 1 m² omsloten zones van een 10 jaar oude grasrand langs een perceel in Jabbeke gedurende de het voorjaar in 2010 Locatie Datum Soort Aantal JAB_PG 10j 30/03/10 Amara familiaris 1 30/03/10 Bembidion tetracolum 2 30/03/10 Clivina fossor 1 30/03/10 Pterostichus diligens 1 9/04/10 Bembidion guttula 1 9/04/10 Bembidion lampros 2 9/04/10 Clivina fossor 1 9/04/10 Pterostichus diligens 1 22/04/10 Agonum marginatum 1 22/04/10 Bembidion obtusum 1 22/04/10 Bembidion tetracolum 1 22/04/10 Clivina fossor 1 22/04/10 Pterostichus diligens 2 akker bewerkt en ingezaaid met maïs 4/05/10 Agonum dorsale 1 4/05/10 Badister bullatus 1 4/05/10 Bembidion lampros 1 19/05/10 Bembidion tetracolum 2 19/05/10 Pterostichus diligens 1 30/05/10 Bembidion lampros 1 30/05/10 Pterostichus diligens 2 4/06/10 Agonum dorsale 1 4/06/10 Bembidion obtusum 1 4/06/10 Bembidion tetracolum 3 4/06/10 Pterostichus cupreus 19 4/06/10 Pterostichus diligens 1 16/06/10 Agonum dorsale 2 16/06/10 Agonum mulleri 2 16/06/10 Bembidion tetracolum 3 16/06/10 Clivina fossor 1 16/06/10 Pterostichus cupreus 3 16/06/10 Pterostichus diligens 4 16/06/10 Pterostichus melanarius 2 totaal aantal 13 soorten 67

101 Tabel I-2: Overzicht van de gevangen soorten loopkevers in 1 m² omsloten zones van een 3 jaar oude grasrand langs een perceel in Jabbeke gedurende de het voorjaar in 2010 Locatie Datum Soort Aantal JAB_PG 3j 30/03/10 Amara aenea 1 30/03/10 Bembidion lampros 1 30/03/10 Bembidion obtusum 1 9/04/10 Bembidion obtusum 3 9/04/10 Bembidion tetracolum 1 22/04/10 Amara aenea 1 22/04/10 Amara plebeja 1 22/04/10 Bembidion obtusum 4 22/04/10 Bembidion tetracolum 2 22/04/10 Pterostichus cupreus 1 akker bewerkt en ingezaaid met maïs 4/05/10 Clivina fossor 1 4/05/10 Pterostichus cupreus 1 4/05/10 Pterostichus diligens 1 19/05/10 Badister bullatus 1 19/05/10 Bembidion obtusum 1 19/05/10 Clivina fossor 1 19/05/10 Pterostichus cupreus 1 4/06/10 Agonum mulleri 1 4/06/10 Bembidion obtusum 1 4/06/10 Pterostichus cupreus 2 16/06/10 Agonum mulleri 2 16/06/10 Badister bullatus 1 16/06/10 Bembidion lampros 1 16/06/10 Bembidion obtusum 2 16/06/10 Pterostichus cupreus 2 16/06/10 Pterostichus melanarius 1 16/06/10 Pterostichus niger 1 totaal aantal 12 soorten 37 Tabel I-2: Overzicht van de gevangen soorten loopkevers in 1 m² omsloten zones van een kale akker in Jabbeke gedurende de het voorjaar in 2010 Locatie Datum Soort Aantal JAB_Akker 30/03/10 Bembidion lampros 1 30/03/10 Bembidion obtusum 10 30/03/10 Bembidion quadrimaculatum 1 30/03/10 Bembidion tetracolum 19 30/03/10 Notiophilus biguttatus 1 9/04/10 Bembidion tetracolum 6 9/04/10 Clivina fossor 3 22/04/10 Bembidion lampros 4 22/04/10 Bembidion obtusum 1 22/04/10 Bembidion tetracolum 25 22/04/10 Pterostichus diligens 1 akker bewerkt en ingezaaid met maïs totaal aantal 7 soorten 72 99

102 BIJLAGE II Tabel II-1: Overzicht van de gevangen soorten zweefvliegen in de grasrand in Sint-Margriete (SL_MGR) en de bloemenrand in Assenede (ASS_EBL) gedurende juli 2010 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven SL_MGR 1/07/10 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen 14/07/10 Episyrphus balteatus 2 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Helophilus trivittatus 1 Detritus, bacteriën 22/07/10 Episyrphus balteatus 3 Bladluizen Eupeodes corollae 3 Bladluizen Scaeva pyrastri 6 Bladluizen Sphaerophoria scripta 6 Bladluizen Eumerus ssp. 1 Uien, bloembollen 29/07/10 Episyrphus balteatus 4 Bladluizen Eupeodes corollae 2 Bladluizen Scaeva pyrastri 4 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Syrphus ssp. 1 Bladluizen totaal aantal aphidofaag 5 soorten 34 totaal aantal niet-aphidofaag 2 soorten 2 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven ASS_EBL 1/07/10 Scaeva pyrastri 1 Bladluizen 7/07/10 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen 22/07/10 Episyrphus balteatus 10 Bladluizen Sphaerophoria scripta 11 Bladluizen Eristalis ssp. 6 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 1 Uien, bloembollen Helophilus trivittatus 2 Detritus, bacteriën 29/07/10 Episyrphus balteatus 6 Bladluizen Eupeodes luniger 1 Bladluizen Scaeva pyrastri 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Eristalis ssp. 1 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 2 Rottend plantmateriaal Xylota segnis 1 Saprofaag, rottend hout totaal aantal aphidofaag 4 soorten 32 totaal aantal niet-aphidofaag 5 soorten

103 Tabel II-2: Overzicht van de gevangen soorten zweefvliegen in de bloemenrand in Vlissegem (VL_EBL) gedurende juli 2010 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven VL_EBL 8/07/10 Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Episyrphus balteatus 2 Bladluizen Eupeodes ssp. 1 Bladluizen 14/07/10 Episyrphus balteatus 3 Bladluizen Eupeodes corollae 1 Bladluizen Melanostoma scalare 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 7 Bladluizen Syritta pipiens 1 Rottend plantmateriaal 22/07/10 Episyrphus balteatus 8 Bladluizen Eupeodes corollae 2 Bladluizen Melanostoma mellinum 2 Bladluizen Melanostoma scalare? 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 34 Bladluizen Eristalis ssp. 8 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 1 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 17 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 7 Rottend plantmateriaal 29/07/10 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 5 Bladluizen Eristalis ssp. 7 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 14 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 10 Rottend plantmateriaal totaal aantal aphidofaag 5 soorten 69 totaal aantal niet-aphidofaag 4 soorten 66 Tabel II-3: Overzicht van de gevangen soorten zweefvliegen in de bloemenranden en -stroken in Sint-Jan-in- Eremo (SL_EBL) gedurende juli 2010 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven SL_EBL 7/07/10 Eupeodes corollae 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Melanostoma scalare 1 Bladluizen 14/07/10 Eupeodes corollae 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen 22/07/10 Episyrphus balteatus 10 Bladluizen Melanostoma mellinum 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Eristalis ssp. 20 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 12 Uien, bloembollen Helophilus hybridus 1 Detritus, bacteriën 29/07/10 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen Eristalis ssp. 4 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 12 Uien, bloembollen Syritta pipiens 1 Rottend plantmateriaal totaal aantal aphidofaag 5 soorten 18 totaal aantal niet-aphidofaag 4 soorten

104 BIJLAGE III Tabel III-1: Overzicht van de gevangen soorten lieveheersbeestjes in de eenjarige bloemenrand in Vlissegem (VL_EBL) en de meerjarige bloemenrand + eenjarige bloemenstroken in Sint-Jan-in-Eremo (SL_E/MB) gedurende de vangstperiode in 2011 Locatie Datum Soortnaam Aantal Opm. VL_EBL 28/06/11 Coccinella 7-punctata 10 Coccinella 11-punctata 3 12/07/11 Coccinella 7-punctata 9 Coccinella 11-punctata 2 Harmonia axyridis var succinea 1 Aziatisch 19/07/11 Coccinella 7-punctata 1 2/08/11 Coccinella 7-punctata 2 Harmonia axyridis var succinea 1 Aziatisch 31/08/11 Coccinella 7-punctata 1 3 soorten 30 SL_E/MBL 28/06/11 Coccinella 7-punctata 6 Propylea 14-punctata 1 Harmonia axyridis var spectabilis 1 Aziatisch Harmonia axyridis var succinea 4 Aziatisch 5/07/11 Coccinella 7-punctata 8 Coccinella 11-punctata 1 Propylea 14-punctata 2 Harmonia axyridis var conspicua 1 Aziatisch Harmonia axyridis var succinea 1 Aziatisch 12/07/11 Coccinella 7-punctata 10 19/07/11 Coccinella 7-punctata 6 26/07/11 Coccinella 7-punctata 9 2/08/11 Coccinella 7-punctata 6 Coccinella 11-punctata 2 Propylea 14-punctata 1 31/08/11 Coccinella 7-punctata 2 Harmonia axyridis var succinea 1 Aziatisch 6 soorten

105 Tabel III-2: Overzicht van de gevangen soorten lieveheersbeestjes in de meerjarige grasrand in Sint- Margriete (SL_MGR) gedurende de vangstperiode in 2011 Locatie Datum Soortnaam Aantal Opm. SL_MGR 28/06/11 Coccinella 7-punctata 18 Coccinella 11-punctata 6 Hippodamia variegata 2 Harmonia axyridis var succinea 2 5/07/11 Coccinella 7-punctata 17 Coccinella 11-punctata 4 Propylea 14-punctata 2 Hippodamia variegata 1 Harmonia axyridis var spectabilis 1 Aziatisch Harmonia axyridis var succinea 4 Aziatisch 12/07/11 Coccinella 7-punctata 42 Coccinella 11-punctata 2 Hippodamia variegata 1 Harmonia axyridis var succinea 3 Aziatisch 19/07/11 Coccinella 7-punctata 12 Coccinella 11-punctata 3 Hippodamia variegata 1 26/07/11 Coccinella 7-punctata 18 Coccinella 11-punctata 7 Harmonia axyridis var succinea 2 Aziatisch 2/08/11 Coccinella 7-punctata 24 Coccinella 11-punctata 3 Hippodamia variegata 1 Harmonia axyridis var succinea 3 Aziatisch 31/08/11 Coccinella 7-punctata 1 Harmonia axyridis var succinea 1 Aziatisch 6 soorten

106 BIJLAGE IV Tabel IV-1: Overzicht van de gevangen aantallen en soorten zweefvliegen (Syrphidae) in de bloemenrand in Vlissegem (VL_EBL) gedurende de vangstperiode in 2011 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven VL_EBL 28/06/11 Eupeodes corollae 4 Bladluizen Sphaerophoria scripta 3 Bladluizen Eristalis ssp. 1 Detritus, bacteriën Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 1 Rottend plantenmateriaal 5/07/11 Eupeodes corollae 2 Bladluizen Eristalis ssp. 1 Detritus, bacteriën 12/07/11 Episyrphus balteatus 9 Bladluizen Eupeodes corollae 9 Bladluizen Melanostoma mellinum 5 Bladluizen Platycheirus clypeatus 2 Bladluizen Sphaerophoria scripta 61 Bladluizen Eristalis ssp. 7 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 6 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 10 Rottend plantenmateriaal 19/07/11 Episyrphus balteatus 4 Bladluizen Eupeodes corollae 7 Bladluizen Eupeodes luniger 1 Bladluizen Melanostoma mellinum 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Eumerus ssp. 3 Uien, bloembollen Eristalis ssp. 3 Detritus, bacteriën Helophilus ssp. 2 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 13 Rottend plantenmateriaal 26/07/11 Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Eristalis ssp. 2 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 9 Uien, bloembollen Syritta pipiens 3 Rottend plantenmateriaal 2/08/11 Episyrphus balteatus 2 Bladluizen Melanostoma mellinum 1 Bladluizen Eristalis ssp. 1 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 5 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 1 Rottend plantenmateriaal 31/08/11 Eupeodes corollae 6 Bladluizen Sphaerophoria scripta 1 Bladluizen Syrphus vitripennis 1 Bladluizen Eristalis ssp. 5 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 3 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 27 Rottend plantenmateriaal Xylota segnis 1 Saprofaag, Rottend hout totaal aantal aphidofaag 7 soorten 121 totaal aantal niet-aphidofaag 5 soorten

107 Tabel IV-2: Overzicht van de gevangen aantallen en soorten zweefvliegen in de meerjarige bloemenrand en de eenjarige bloemenstroken in Sint-Jan-in-Eremo (SL_E/MBL) gedurende de vangstperiode in 2011 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven SL_E/MBL 28/06/11 Eupeodes corollae 1 Bladluizen Eristalis ssp. 7 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 1 Uien, bloembollen 5/07/11 Episyrphus balteatus 10 Bladluizen Melanostoma mellinum 13 Bladluizen Sphaerophoria scripta 5 Bladluizen Syrphus vitripennis 1 Bladluizen Eristalis ssp. 29 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 12 Uien, bloembollen Syritta pipiens 2 Rottend plantenmateriaal 12/07/11 Episyrphus balteatus 30 Bladluizen Eupeodes corollae 11 Bladluizen Eupeodes luniger 1 Bladluizen Melanostoma mellinum 16 Bladluizen Sphaerophoria scripta 13 Bladluizen Eristalis ssp. 20 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 38 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën Parhelophilus ssp. 1 Rottend plantenmateriaal 19/07/11 Episyrphus balteatus 15 Bladluizen Eupeodes corollae 8 Bladluizen Eupeodes luniger 3 Bladluizen Melanostoma mellinum 5 Bladluizen Melanostoma scalare 2 Bladluizen Sphaerophoria scripta 5 Bladluizen Eristalis ssp. 9 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 40 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 4 Detritus, bacteriën Syritta pipiens 6 Rottend plantenmateriaal Tropidia scita 1 Detritus 26/07/11 Episyrphus balteatus 4 Bladluizen Eupeodes corollae 1 Bladluizen Eupeodes luniger 1 Bladluizen Melanostoma mellinum 1 Bladluizen Eristalis ssp. 7 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 10 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën 2/08/11 Melanostoma mellinum 2 Bladluizen Scaeva pyrastri 1 Bladluizen Syrphus vitripennis 2 Bladluizen Eumerus ssp. 3 Uien, bloembollen Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën 31/08/11 Eupeodes corollae 1 Bladluizen Melanostoma mellinum 2 Bladluizen Eristalis ssp. 6 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 13 Uien, bloembollen Syritta pipiens 1 Rottend plantenmateriaal Xylota segnis 1 Saprofaag, Rottend hout totaal aantal aphidofaag 8 soorten 154 totaal aantal niet-aphidofaag 7 soorten

108 Tabel IV-3: Overzicht van de gevangen aantallen en soorten zweefvliegen (Syrphidae) in de meerjarige grasrand in Sint-Margriete (SL/MGR) gedurende de vangstperiode in 2011 Locatie Datum Soortnaam Aantal Voedsel larven SL_MGR 28/06/11 Eupeodes corollae 2 Bladluizen Syrphus ribesii 1 Bladluizen Eristalis ssp. 5 Detritus, bacteriën 5/07/11 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen Eupeodes corollae 2 Bladluizen Sphaerophoria scripta 3 Bladluizen Eristalis ssp. 2 Detritus, bacteriën 12/07/11 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen Eupeodes corollae 2 Bladluizen Eupeodes latifasciatus 1 Bladluizen Sphaerophoria scripta 3 Bladluizen Eristalis ssp. 2 Detritus, bacteriën Eumerus ssp. 4 Uien, bloembollen 19/07/11 Platycheirus angustatus 2 Bladluizen Sphaerophoria scripta 6 Bladluizen Eumerus ssp. 7 Uien, bloembollen Syritta pipiens 1 Rottend plantenmateriaal 26/07/11 Episyrphus balteatus 1 Bladluizen Eupeodes corollae 1 Bladluizen Scaeva pyrastri 1 Bladluizen Eumerus ssp. 2 Uien, bloembollen 2/08/11 Eumerus ssp. 2 Uien, bloembollen 31/08/11 Eumerus ssp. 1 Uien, bloembollen Eristalis ssp. 3 Detritus, bacteriën Helophilus ssp. 1 Detritus, bacteriën totaal aantal aphidofaag 7 soorten 27 totaal aantal niet-aphidofaag 4 soorten

109 107

110

111

112 Inagro vzw Ieperseweg Rumbeke T F E info@inagro.be

Natuurlijke plaagbeheersing met bloemenranden. Inspiratiedag FAB, 4-nov-14

Natuurlijke plaagbeheersing met bloemenranden. Inspiratiedag FAB, 4-nov-14 Natuurlijke plaagbeheersing met bloemenranden Inspiratiedag FAB, 4-nov-14 BOMEN en STRUIKEN: overwinteringsplaats AKKER : prooien (bladluizen, rupsen, trips ) Natuurlijke plaagbeheersing F A B BLOEMENRAND

Nadere informatie

NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING IN DE GRAANTEELT. Femke Temmerman, Inagro

NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING IN DE GRAANTEELT. Femke Temmerman, Inagro NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING IN DE GRAANTEELT Femke Temmerman, Inagro INHOUD 01_ Natuurlijke vijanden 02_ FAB? 03_ Onderzoek 2009 2012 04_ Besluiten 01_ NATUURLIJKE VIJANDEN IN GRANEN Natuurlijke vijanden

Nadere informatie

Akkerranden ter ondersteuning van natuurlijke plaagbestrijders

Akkerranden ter ondersteuning van natuurlijke plaagbestrijders Akkerranden ter ondersteuning van natuurlijke plaagbestrijders Femke Temmerman, PCBT Zaventem, 19-feb-11 Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt vzw Coördinatie/Afdeling open lucht Ieperseweg

Nadere informatie

FAB2 Onderdeel Bovengronds

FAB2 Onderdeel Bovengronds FAB2 Onderdeel Bovengronds Universiteit van Amsterdam (IBED): Paul van Rijn (voorheen NIOO) Wageningen UR: Marian Vlaswinkel, Frans van Alebeek (PPO) Janneke Elderson, Eefje den Belder (PRI) Centrum Landbouw

Nadere informatie

Natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw Recente resultaten uit onderzoek & praktijk

Natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw Recente resultaten uit onderzoek & praktijk Natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw Recente resultaten uit onderzoek & praktijk WUR Onderwijsaanbod Gewasbescherming 2007 Modules Akkerbouw Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) frans.vanalebeek@wur.nl

Nadere informatie

VOLSOG. Het belang van natuurlijke vijanden voor een geïntegreerde plaagbeheersing (IPM)

VOLSOG. Het belang van natuurlijke vijanden voor een geïntegreerde plaagbeheersing (IPM) VOLSOG Het belang van natuurlijke vijanden voor een geïntegreerde plaagbeheersing (IPM) Functionele Agro-Biodiversiteit (FAB) = de natuurlijke soortenrijkdom van planten en dieren die nuttige functies

Nadere informatie

Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart

Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart 2013 Bloemrijke rand, kruidenrijke zoom, graslandflora- en faunarand en akkerflora- en faunarand Aanleiding Deze zaaikaart is opgesteld voor de pakketten bloemrijke

Nadere informatie

Bloemstroken in Gerjan Brouwer. DLV Plant

Bloemstroken in Gerjan Brouwer. DLV Plant Bloemstroken in 2014 Gerjan Brouwer 2013 De bloemenstrook is een teelt Aanwijzingen in Inzaai en onderhoud - Grondvoorbereiden - Onkruid bestrijden - Bemesten (weinig) - Zaaien - Beregenen/water - Maaien

Nadere informatie

ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN

ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN NATUURLIJKE VIJANDEN VANUIT DIVERSE INVALSHOEKEN Dieter Van Vlerken Pascale Willem 1 INHOUD Inleiding Projectsituering Nuttige insecten Demotuinen Bloemenweide Proefveld

Nadere informatie

Kunnen bloemrijke bermen helpen om EPR te voorkomen?

Kunnen bloemrijke bermen helpen om EPR te voorkomen? Kunnen bloemrijke bermen helpen om EPR te voorkomen? Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) Expert Meeting EPR, 20 maart 2013 Inhoud Akkerranden en natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw (FAB) Succes-

Nadere informatie

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Marian Vlaswinkel Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Sector Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten (PPO-AGV) 22 oktober 2010

Nadere informatie

Mogelijkheden voor FAB in de sierteelt. Joachim Moens

Mogelijkheden voor FAB in de sierteelt. Joachim Moens Mogelijkheden voor FAB in de sierteelt Joachim Moens Functionele AgroBiodiversiteit Beschikbaarheid van genetische diversiteit Gunstige bodemtoestand Bestuiving van gewassen Natuurlijke plaagbeheersing

Nadere informatie

Aspecten zoals positie ten op zichte van fiets en wandelpaden zijn minder belangrijk dan bovenstaande punten.

Aspecten zoals positie ten op zichte van fiets en wandelpaden zijn minder belangrijk dan bovenstaande punten. Voorwaarden en handreiking Aanleg en beheer van nuttige akkerranden v03032011 Merijn Bos Deze handreiking is opgesteld voor de aanleg en het beheer van nuttige akkerranden. De informatie is samengesteld

Nadere informatie

Project. Actief Randenbeheer Brabant II. Pilot Functionele Agro Biodiversiteit. Inhoudelijke rapportage 2007-2009

Project. Actief Randenbeheer Brabant II. Pilot Functionele Agro Biodiversiteit. Inhoudelijke rapportage 2007-2009 Project Actief Randenbeheer Brabant II Pilot Functionele Agro Biodiversiteit Inhoudelijke rapportage 27-29 27 28 29 Informatieborden FAB pilot ARB II Inhoudelijke eindrapportage 27-29 1 Inhoudsopgave 1.

Nadere informatie

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal Rode draad in deze presentatie Waarom bloemenranden op je bedrijf? Natuurlijke plaagbestrijding is dichtbij.

Nadere informatie

Bermen en akkerranden. Voor natuurlijke plaagbeheersing. Ir. Bert Van Gils. 02/10/2012, Oedelem

Bermen en akkerranden. Voor natuurlijke plaagbeheersing. Ir. Bert Van Gils. 02/10/2012, Oedelem Bermen en akkerranden Voor natuurlijke plaagbeheersing Ir. Bert Van Gils 2/1/212, Oedelem Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Eenheid Plant www.ilvo.vlaanderen.be Beleidsdomein Landbouw en Visserij

Nadere informatie

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Marian Vlaswinkel Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Sector Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten (PPO-AGV) 22 oktober 2010

Nadere informatie

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 6 september 2017, Kronenberg

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 6 september 2017, Kronenberg Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 6 september 2017, Kronenberg Rode draad in deze presentatie Waarom bloemenranden op je bedrijf? Natuurlijke plaagbestrijding is dichtbij.

Nadere informatie

1.1 Akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (en méér) Workshopspreker: Frans van Alebeek

1.1 Akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (en méér) Workshopspreker: Frans van Alebeek 1.1 Akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (en méér) Workshopspreker: Frans van Alebeek Heeft u ervaring met akkerranden? 1 Met intensivering zijn we RANDvoorwaarden uit het oog verloren Bloemen

Nadere informatie

Versie bij voorkeur breder

Versie bij voorkeur breder Pakketvoorwaarden A19c2 Versie 2019 Patrijzenrand Beschrijving Deze rand biedt dekking, foerageer- en nestelmogelijkheden voor de patrijs en andere akkervogels. De rand bestaat uit 3 stroken. Eén strook

Nadere informatie

Hoe werkt natuurlijke plaagbeheersing?

Hoe werkt natuurlijke plaagbeheersing? Hoe werkt natuurlijke plaagbeheersing? WUR Onderwijsaanbod Gewasbescherming 2007 Modules Akkerbouw Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) frans.vanalebeek@wur.nl Preventie van plagen Eén van de lange termijn

Nadere informatie

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 6 februari, Nieuw-Vennep

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 6 februari, Nieuw-Vennep Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit Dave Dirks, 6 februari, Nieuw-Vennep Inhoudsopgave: - Waarom bloemrijke akkerranden? - Verschillende randen voor verschillende doelen. - Natuurlijke

Nadere informatie

Dilemma s biodiversiteit en gewasbescherming landbouwbedrijf.

Dilemma s biodiversiteit en gewasbescherming landbouwbedrijf. Dilemma s biodiversiteit en gewasbescherming landbouwbedrijf. Gewasbescherming en FAB: Functionele Agro Biodiversiteit: Conflicterend of aanvullend? Gewasbescherming en FAB: De akkerrand als oplossing?

Nadere informatie

PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE GRAANTEELT. Factsheet. Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming

PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE GRAANTEELT. Factsheet. Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming a n o g Agrarische Natuurvereniging Oost Groningen PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE GRAANTEELT Factsheet Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming Het standaard doormengen

Nadere informatie

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen Pakketvoorwaarden A16a1 Versie 2018 Vogelakker (voor Patrijzen) Beschrijving Deze vogelakker biedt dekking, foerageer- en nestelmogelijkheden voor de patrijs en andere akkervogels. De vogelakker bestaat

Nadere informatie

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 26 januari 2017, Maasbree

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 26 januari 2017, Maasbree Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit Dave Dirks, 26 januari 2017, Maasbree Inhoudsopgave: - Waarom bloemrijke akkerranden? - Verschillende randen voor verschillende doelen. - Natuurlijke

Nadere informatie

NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE AARDAPPELTEELT

NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE AARDAPPELTEELT a n o g Agrarische Natuurvereniging Oost Groningen PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE AARDAPPELTEELT Factsheet Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming Het standaard doormengen

Nadere informatie

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen Pakketvoorwaarden A16a1 Versie 2019 Vogelakker (voor Patrijzen) Beschrijving Deze vogelakker biedt dekking, foerageer- en nestelmogelijkheden voor de patrijs en andere akkervogels. De vogelakker bestaat

Nadere informatie

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) In het kader van het PWO-project: Waarnemen

Nadere informatie

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Monitoring en evaluatie Agroranden van Rijn, P.C.J. Link to publication

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Monitoring en evaluatie Agroranden van Rijn, P.C.J. Link to publication UvA-DARE (Digital Academic Repository) Monitoring en evaluatie Agroranden 13 van Rijn, P.C.J. Link to publication Citation for published version (APA): van Rijn, P. C. J. (14). Monitoring en evaluatie

Nadere informatie

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) In het kader van het PWO-project: Waarnemen

Nadere informatie

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers)

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Project: Waarnemen van tripsen op aardbeien voor de regio Oost-Vlaanderen, naar een duurzame beheersing d.m.v.

Nadere informatie

12 december Evaluatie bloemrijke akkerranden op Voorne Putten

12 december Evaluatie bloemrijke akkerranden op Voorne Putten 12 december 2018 Evaluatie bloemrijke akkerranden op Voorne Putten Inhoud 1. Inleiding... 3 2. Voorbereiding en aanleg van de bloemrijke akkerranden... 4 2.1 Startbijeenkomst... 4 2.2 Areaal aan ingezaaide

Nadere informatie

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt. Resultaten seizoen 2015

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt. Resultaten seizoen 2015 PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Resultaten seizoen 2015 PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Verslaglegging : December 2015 Contactpersoon

Nadere informatie

Boeren voor bijen. Bijensymposium 22 oktober 2011. Pieter Verdonckt inagro vzw

Boeren voor bijen. Bijensymposium 22 oktober 2011. Pieter Verdonckt inagro vzw Boeren voor bijen Bijensymposium 22 oktober 2011 Pieter Verdonckt inagro vzw Pollen en nectar in het landbouwlandschap Wat kan je als landbouwer doen voor bijen? Opzet experimentele pollen en nectarranden

Nadere informatie

5.2 Waarnemingen. Figuur 9. Uitzetten van lieveheersbeestjes

5.2 Waarnemingen. Figuur 9. Uitzetten van lieveheersbeestjes Uitzetten natuurlijke vijanden In 2008 werden twee soorten lieveheersbeestjes (Adalia bipunctata en Exochomus quadripustulatus), gaasvliegen (Chrysoperla carnea), galmuggen (Aphidoletes aphidimyza) en

Nadere informatie

AKKERRANDEN. Akkerranden in Flevoland Past dat bij mij(n bedrijf)? En waar op te letten?

AKKERRANDEN. Akkerranden in Flevoland Past dat bij mij(n bedrijf)? En waar op te letten? Akkerranden in Flevoland Wim Stegeman (Mts Klein Swormink, Lelystad) Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) Excursie St. Veldleeuwerik 29 juni 2015 AKKERRANDEN Past dat bij mij(n bedrijf)? En waar op te

Nadere informatie

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083 PVM EENJARIG MENGSEL KRUIDENRIJKE ZOOM/BLOEMRIJK GRASLAND NR. 1 Doelsoort : Planten die van nature in Nederland op kleigronden voorkomen (=inheemse flora). Mengsel : Meerjarig mengsel met plantensoorten

Nadere informatie

Opties en voorwaarden Algemene lijst Laatst gewijzigd 28 februari 2019

Opties en voorwaarden Algemene lijst Laatst gewijzigd 28 februari 2019 Opties en voorwaarden Algemene lijst 2019 Laatst gewijzigd 28 februari 2019 Om aan de vergroeningseis 5% ecologisch aandachtsgebied te voldoen kunt u in 2019 kiezen voor 1 of meer van de volgende elementen

Nadere informatie

Natuurlijke vijanden: weet wat ze eten, weet hoe ze te bevorderen.

Natuurlijke vijanden: weet wat ze eten, weet hoe ze te bevorderen. Natuurlijke vijanden: weet wat ze eten, weet hoe ze te bevorderen. Gerjan Brouwer Adviseur biologische fruitteelt Preventie van schadelijke organismen optimale teeltrotatie goede teelttechnieken resistente/tolerante

Nadere informatie

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Resultaten seizoen 2016

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Resultaten seizoen 2016 PT-Koepelproject Resultaten seizoen 206 PT-Koepelproject Verslaglegging : November 206 Contactpersoon : Chiel van der Voort, Cultus Agro Advies Locatie : Rosa Mundo, Meerlo Projectnummer Cultus : O- Projectnummer

Nadere informatie

Versie Doelsoorten Zeeland Patrijs, veldleeuwerik, graspieper kwikstaart. Meetellen mestplaatsingsruimte

Versie Doelsoorten Zeeland Patrijs, veldleeuwerik, graspieper kwikstaart. Meetellen mestplaatsingsruimte Pakketvoorwaarden A19c3 Versie 2019 Keverbanken Beschrijving Insecten zijn van groot belang als voedselbron voor akker- en weidevogels, speciaal voor de jonge vogels. De sleutel tot succesvol insectenbeheer

Nadere informatie

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland Aanleg & beheer van bloemenweides Warme Winteravonden in 't Dijleland Wat en waarom een bloemenweide? Soorten bloemenweides Aanleg en beheer van een bloemenweide WWW.ECOFLORA.BE Wat is een bloemenweide?

Nadere informatie

Akkerandenbeheer is één van de sleuteloplossingen in het gewasbeschermings- en mineralenbeleid

Akkerandenbeheer is één van de sleuteloplossingen in het gewasbeschermings- en mineralenbeleid Scoutwijzer Akkerandenbeheer is één van de sleuteloplossingen in het gewasbeschermings- en mineralenbeleid Inleiding Boerenland en natuurrand komen steeds dichter bij elkaar te liggen. Op het Brabantse

Nadere informatie

Fauna-akkers in Rivierenland

Fauna-akkers in Rivierenland fauna-akkers 1 Fauna-akkers in Rivierenland REGIONAAL LANDSCHAP RIVIERENLAND Langs Nete, Dijle, Zenne & Rupel v z w 2 Regionaal Landschap Rivierenland Wat is een fauna-akker? Fauna-akkers zijn akkers en

Nadere informatie

Pollen- en nectarranden: een hoopvol experiment in landbouwgebied. Dieter Depraetere Proclam vzw 17 april 2010

Pollen- en nectarranden: een hoopvol experiment in landbouwgebied. Dieter Depraetere Proclam vzw 17 april 2010 Pollen- en nectarranden: een hoopvol experiment in landbouwgebied Dieter Depraetere Proclam vzw 17 april 2010 Bijen boeren achteruit in onze West-Vlaamse agrarische topregio "Het land van melk en honing:

Nadere informatie

BLOEMENRANDEN VOOR EEN DUURZAME GEWASBESCHERMING

BLOEMENRANDEN VOOR EEN DUURZAME GEWASBESCHERMING BLOEMENRANDEN VOOR EEN DUURZAME GEWASBESCHERMING FUNCTIONELE BIODIVERSITEIT HOE AKKERRANDEN PLAGEN HELPEN BESTRIJDEN Moderne agro-ecosystemen bieden vaak weinig kansen voor een efficiënte natuurlijke

Nadere informatie

Actief Randenbeheer Flevoland 2013

Actief Randenbeheer Flevoland 2013 Actief Randenbeheer Flevoland 213 Eindrapportage over de resultaten uit de gewasinspecties en monitoring Anneloes Visser (CLM) Erna van der Wal (CLM) Matthijs van Dijk (CAH Vilentum) Johan Hoogeboom (CAH

Nadere informatie

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Open akkerland 15 Wintervoedselakker Beschrijving Wintervoedselakkers zijn belangrijk voor in Nederland overwinterende vogels. Niet geoogste zaden

Nadere informatie

Biologische beheersing erwtenluis (Acyrthosiphon pisum) biokennis

Biologische beheersing erwtenluis (Acyrthosiphon pisum) biokennis Biologische beheersing erwtenluis (Acyrthosiphon pisum) biokennis Biologische beheersing erwtenluis (Acyrthosiphon pisum) R. van den broek Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector AGV PPO nr. 3250033920

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten

Overzicht Beheerpakketten Overzicht Beheerpakketten Schoner Water Flevoland Beheerjaar 2019 FAC-versie 3.1 22 januari 2019 Uitgave van: Coöperatie Flevolands Agrarisch Collectief Gebaseerd op: Beheerpakketten ANLb Versie Beheerjaar

Nadere informatie

Zaaizaad Informatie bij het uitleveren van zaaizaad in het kader van de regelingen

Zaaizaad Informatie bij het uitleveren van zaaizaad in het kader van de regelingen Zaaizaad 2016 Informatie bij het uitleveren van zaaizaad in het kader van de regelingen Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer en Schoner Water Flevoland Inhoud 1. Introductie... 2 2. Zaai en Teelt... 3

Nadere informatie

Bestrijding bladwespen bij rode bes in kassen en tunnels.

Bestrijding bladwespen bij rode bes in kassen en tunnels. Verslaglegging demoproject Bestrijding bladwespen bij rode bes in kassen en tunnels. Gefinancierd door Productschap Tuinbouw In opdracht van de Nederlandse Fruitteelt Organisatie In het kader van het project

Nadere informatie

Handleiding Scouting consumptie aardappel Opgesteld door: Erna van der Wal (CLM) en Merijn Bos (Louis Bolk Instituut)

Handleiding Scouting consumptie aardappel Opgesteld door: Erna van der Wal (CLM) en Merijn Bos (Louis Bolk Instituut) Handleiding Scouting consumptie aardappel Opgesteld door: Erna van der Wal (CLM) en Merijn Bos (Louis Bolk Instituut) Gewasinspecties, oftewel scouting Met gewasinspecties kunt u zelf bepalen of plaaginsecten

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten

Overzicht Beheerpakketten Overzicht Beheerpakketten Schoner Water Flevoland Beheerjaar 2018 FAC-versie 2.3 5 april 2018 Uitgave van: Coöperatie Flevolands Agrarisch Collectief Gebaseerd op: Beheerpakketten ANLb Versie Beheerjaar

Nadere informatie

Natuurrijk landbouwbeheer Acties voor en met landbouwers. Provincie Oost-Vlaanderen Katrien Baetens 13/01/2017

Natuurrijk landbouwbeheer Acties voor en met landbouwers. Provincie Oost-Vlaanderen Katrien Baetens 13/01/2017 Natuurrijk landbouwbeheer Acties voor en met landbouwers Provincie Oost-Vlaanderen Katrien Baetens 13/01/2017 Amerika erkent de hommel als bedreigde diersoort Bron : Nieuwsblad 12/01/2017 Doelstellingen

Nadere informatie

Landbouwers werken aan een fleurig landschap!

Landbouwers werken aan een fleurig landschap! Landbouwers werken aan een fleurig landschap! Biodiversiteit op het platteland Landbouw is onlosmakelijk verbonden met de natuur. Toch lijkt deze band de laatste decennia sterk verwaterd. Gelukkig doen

Nadere informatie

3.1 Akkerranden en wilde bestuivers Jeroen Scheper (WUR)

3.1 Akkerranden en wilde bestuivers Jeroen Scheper (WUR) 3.1 Akkerranden en wilde bestuivers Jeroen Scheper (WUR) Bestuivende insecten Ca. 88% wilde bloemplanten door insecten bestoven Ca. 84% gewassen in Europa door insecten bestoven Relevantie insectenbestuiving

Nadere informatie

Hoe bladluisplagen voorkomen

Hoe bladluisplagen voorkomen Hoe bladluisplagen voorkomen Een teveel aan bladluizen = een tekort aan bladluiseters. Beter voorkomen dan genezen. En ja, bladluizen voorkomen is mogelijk en het is zelfs niet eens moeilijk: Maak je tuin

Nadere informatie

Biotoopverbetering voor Patrijs en andere akkervogels. Olivier Dochy Provincie West-Vlaanderen

Biotoopverbetering voor Patrijs en andere akkervogels. Olivier Dochy Provincie West-Vlaanderen Biotoopverbetering voor Patrijs en andere akkervogels Olivier Dochy Provincie West-Vlaanderen Wat zijn akkervogels? volledig gebonden aan landbouwgebied = de echte weidevogels = de akker- en weidevogels

Nadere informatie

3 Bloeiende stroken. 3.1 Functies van een kruidenstrook

3 Bloeiende stroken. 3.1 Functies van een kruidenstrook 3 Bloeiende stroken Ook kruiden en vooral bloeiende kruidenstroken kunnen verschillende functies vervullen zoals de hagen. De kruidenstrook zal complementair werken op de haag. Hierdoor vergroot men de

Nadere informatie

Flevolands Agrarisch Collectief. Akkerranden

Flevolands Agrarisch Collectief. Akkerranden Flevolands Agrarisch Collectief Akkerranden Past een akkerrand bij mij(n bedrijf)? Intrinsieke motivatie Leuk of omdat het moet? Wat/wie wil je er mee bereiken? Natuurlijke plaagbeheersing, voedsel bijen/hommels,

Nadere informatie

Actief Randenbeheer Flevoland 2012

Actief Randenbeheer Flevoland 2012 Actief Randenbeheer Flevoland 2012 Tussenrapportage over de resultaten uit de gewasinspecties en monitoring Anneloes Visser Erna van der Wal Bart van Dam Actief Randenbeheer Flevoland 2012 Tussenrapportage

Nadere informatie

Natuurmengsels Mengsels met kruiden, granen, vlinderbloemigen, grassen etc.

Natuurmengsels Mengsels met kruiden, granen, vlinderbloemigen, grassen etc. Natuurmengsels Mengsels met kruiden, granen, vlinderbloemigen, grassen etc. NIEUW Biotoopmengsel KNJV en Plukweidemengsel Mengsels met bloemen en kruiden geven een impuls aan de ontwikkeling van de natuur.

Nadere informatie

EIKENPROCESSIERUPS EN BIODIVERSITEIT. Hellingman Onderzoek en Advies BV

EIKENPROCESSIERUPS EN BIODIVERSITEIT. Hellingman Onderzoek en Advies BV EIKENPROCESSIERUPS EN BIODIVERSITEIT In alle fases van ontwikkeling hebben eikenprocessierupsen natuurlijke vijanden Paring Eitjes overwinteren Rupsen uit in april 2 de stadium 3 de stadium - begin brandharen

Nadere informatie

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015 AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER Aangepast landelijk pakket 2 Kuikenvelden Veldleeuwerik Naam beheerpakket Kuikenvelden Veldleeuwerik op grasland

Nadere informatie

Natuurlijke vijanden - Waarnemen

Natuurlijke vijanden - Waarnemen Instrumentenkaart Natuurlijke vijanden - Waarnemen DOEL Deze kaarten zijn bedoeld om inzicht te krijgen in soorten en aantallen natuurlijke vijanden op het bedrijf, en maatregelen om hun aanwezigheid te

Nadere informatie

Coöperatie Gebiedscollectief Noordoost-Twente U.A. Oldenzaalsedijk PD Deurningen.

Coöperatie Gebiedscollectief Noordoost-Twente U.A. Oldenzaalsedijk PD Deurningen. Coöperatie Gebiedscollectief Noordoost-Twente U.A. Oldenzaalsedijk 14 7562 PD Deurningen info@gebiedscollectiefnot.nl www.gebiedscollectiefnot.nl Programma 19.45 uur Inloop met koffie 20.00 uur Opening

Nadere informatie

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017 Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017 11 Rietzoom en klein rietperceel Met een rietzoom kunnen verbindingen worden gelegd tussen (beheerde) elementen of percelen. Tevens kan

Nadere informatie

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze Samenvatting Intensivering van de landbouw heeft ertoe geleid dat populaties van boerenlandvogels sterk zijn afgenomen sinds de jaren 60. Ooit veelvoorkomende soorten als patrijs (Perdix perdix) veldleeuwerik

Nadere informatie

Functionele Agrobiodiversiteit (FAB)

Functionele Agrobiodiversiteit (FAB) Functionele Agrobiodiversiteit (FAB) Frans van Alebeek PPO AGV Lelystad NEFYTO 22 09 2010 1 Inhoud Hedendaagse landbouw en gewasbescherming Agrobiodiversiteit & ecosysteemdiensten Akkerranden als verbinding

Nadere informatie

Insecten doen het goed tegen plagen F

Insecten doen het goed tegen plagen F FUNCTIONELE AGROBIODIVERSITEIT Cees Veerman heeft in 2005 als minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Hoekse Waard een uniek landbouwproject geopend, LTO Functionele Agro Biodiversiteit,

Nadere informatie

Biodiversiteit onder glas Voedsel voor luizenbestrijders. Leen Janmaat Chantal Bloemhard Raoul Kleppe

Biodiversiteit onder glas Voedsel voor luizenbestrijders. Leen Janmaat Chantal Bloemhard Raoul Kleppe Biodiversiteit onder glas Voedsel voor luizenbestrijders Leen Janmaat Chantal Bloemhard Raoul Kleppe Voorwoord Deze brochure is tot stand gekomen binnen het praktijknetwerk Biodiversiteit onder Glas. Het

Nadere informatie

WILDBLOEMEN Advies:

WILDBLOEMEN Advies: WILDBLOEMEN 2018 Advies: Wildbloemen worden bij voorkeur ingezaaid vanaf maart tot half augustus. Het is aan te raden wildbloemen te zaaien zonder gras, dit heeft de neiging om het veld volledig dicht

Nadere informatie

1.1 Terminologie... 4. 1.2 Is het een bloemenakker, bloemweide of akkerrand?... 6. 1.3 De akkerrand voor bestuivers... 7

1.1 Terminologie... 4. 1.2 Is het een bloemenakker, bloemweide of akkerrand?... 6. 1.3 De akkerrand voor bestuivers... 7 1 Inhoudstafel Inhoudstafel... 1 Inleiding... 3 1 De FAB-akkerrand... 4 1.1 Terminologie... 4 1.2 Is het een bloemenakker, bloemweide of akkerrand?... 6 1.3 De akkerrand voor bestuivers... 7 1.4 De akkerrand

Nadere informatie

Herkennen van natuurlijke vijanden in de boomkwekerij

Herkennen van natuurlijke vijanden in de boomkwekerij Herkennen van natuurlijke vijanden in de boomkwekerij Studiedag Boomkwekerij 11 februari 2011 Véronique De Bleeker INHOUD Inleiding Nuttige insecten en mijten Waarnemingsmethoden Perceelsranden INLEIDING

Nadere informatie

Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland. Wim Stegeman, coordinator FAC. Gerichte inzet van vanggewassen.

Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland. Wim Stegeman, coordinator FAC. Gerichte inzet van vanggewassen. Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland Wim Stegeman, coordinator FAC Gerichte inzet van vanggewassen Pilot Inhoud Aanleiding pilot Opzet pilot Monitoring Resultaten Conclusie

Nadere informatie

Milieuraad Roeselare. Advies Natuurpunt Mandelstreke. Inzaaiadviezen akkervogels en bijen

Milieuraad Roeselare. Advies Natuurpunt Mandelstreke. Inzaaiadviezen akkervogels en bijen Milieuraad Roeselare Advies Natuurpunt Mandelstreke Inzaaiadviezen akkervogels en bijen http://www.boerenlandvogels.nl/sites/default/files/akkerranden.jpg?142010975 6 INHOUD 1 motivatie 3 2 adviezen 4

Nadere informatie

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa Spanje, Javea, Cap Sant Antoni december 2013 - februari 2014 Door: Silvia Hellingman-Biocontrole Onderzoek en Advies en Jan van Eijle

Nadere informatie

Landbouwers maken werk van een fleurig landschap!

Landbouwers maken werk van een fleurig landschap! Landbouwers maken werk van een fleurig landschap! Biodiversiteit op het platteland Landbouw is onlosmakelijk verbonden met de natuur. Toch lijkt deze band de laatste decennia een beetje verwaterd. Gelukkig

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei

Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei Bladluizen, trips en kasspintmijt beheersen Aziatische fruitvlieg monitoren Van gangbare bestrijding naar

Nadere informatie

Akkerbeheerplan 2019 Kruidenrijke akkerranden

Akkerbeheerplan 2019 Kruidenrijke akkerranden Akkerbeheerplan 2019 Kruidenrijke akkerranden De functie van kruidenrijke akkerranden Kruidenrijke akkerranden zijn geschikt als broed-, schuil- en foerageergebied voor akkervogels zoals veldleeuwerik

Nadere informatie

Beheersing van bladinsecten

Beheersing van bladinsecten Beheersing van bladinsecten Beheersing van bladinsecten Met behoud van natuurlijke vijanden Levine de Zinger SID Tilburg en Heerenveen, 6/7 december 2018 Bladinsecten Trips Bietenkever Zwarte bonenluis

Nadere informatie

BEHEEROVEREENKOMSTEN. Katrien Neudt Bedrijfsplanner

BEHEEROVEREENKOMSTEN. Katrien Neudt Bedrijfsplanner BEHEEROVEREENKOMSTEN Katrien Neudt Bedrijfsplanner Uitdaging LANDBOUW + NATUUR i.p.v. landbouw vs. natuur 31/08/2018 3 Beheerovereenkomsten Wat? Vrijwillig Overeenkomst VLM - landbouwer 5 jaar Start 1

Nadere informatie

IPM ALS BASIS VOOR EEN MODERNE LANDBOUW VERPLICHT VANAF Annie Demeyere Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

IPM ALS BASIS VOOR EEN MODERNE LANDBOUW VERPLICHT VANAF Annie Demeyere Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling IPM ALS BASIS VOOR EEN MODERNE LANDBOUW VERPLICHT VANAF 2014 Annie Demeyere Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Wetgeving Richtlijn 2009/128 voor een duurzaam gebruik van pesticiden Hoofdstuk 1 definities

Nadere informatie

KENNISBUNDEL. Biologische aardappelen. Mei 2013 ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN. www.dlvplant.nl TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN

KENNISBUNDEL. Biologische aardappelen. Mei 2013 ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN. www.dlvplant.nl TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN KENNISBUNDEL Biologische aardappelen Mei 2013 TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN ZIEKTEN EN PLAGEN / VIRUSZIEKTEN ZIEKTEN EN PLAGEN / PHYTOPHTHORA INFESTANS ZIEKTEN EN PLAGEN / RHIZOCTONIA SOLANI DE SMAAK

Nadere informatie

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren Monitoring op natuurboerenerven Uitleg over de systematiek van het monitoren Inleiding Boerenzwaluwen op het erf, korenbloemen in de akkers, fladderende citroenvlinders tussen de schuren. Al dat pracht

Nadere informatie

VLAIO project: BYDV predictor. Jolien Bode Technisch onderzoeksmedewerker PIBO-Campus

VLAIO project: BYDV predictor. Jolien Bode Technisch onderzoeksmedewerker PIBO-Campus VLAIO project: BYDV predictor Jolien Bode Technisch onderzoeksmedewerker PIBO-Campus Doelstelling Eerste doelstelling: Beheersingsstrategie voor BYDV (gerstvergelingsvirus) Houvast voor landbouwers Adviessysteem

Nadere informatie

VERBIJSTERENDE BIJEN Actie april april

VERBIJSTERENDE BIJEN Actie april april 3 april 2015 1 VERBIJSTERENDE BIJEN Actie 2015 3 april 2015 3 april 2015 2 en meer Honingbijen : imkers oogsten honing in de bijenkast. Ze geven bijen suikeroplossing in ruil. Wilde/solitaire bijen en

Nadere informatie

Gebruik van natuurlijke vijanden bij aanplanting in openbaar groen. Lode Van Schaeren Crop protection specialist

Gebruik van natuurlijke vijanden bij aanplanting in openbaar groen. Lode Van Schaeren Crop protection specialist Gebruik van natuurlijke vijanden bij aanplanting in openbaar groen Lode Van Schaeren Crop protection specialist Inhoudstafel Waarom? Plagen & nuttigen Plan van aanpak Vragen 1/14/2013 Waarom nuttige insecten

Nadere informatie

a Nuttige insecten en spinnen voor akkerbouwers

a Nuttige insecten en spinnen voor akkerbouwers 1 Dankwoord Dit boekje is tot stand gekomen met financiering van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het Europese Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling. Aan de vorm en inhoud

Nadere informatie

Reken af met duist in stappen

Reken af met duist in stappen Reken af met duist in stappen Zo blijft resistente duist beheersbaar Duist is een lastig onkruid in wintertarwe. Dat komt met name doordat het een directe concurrent is voor het gewas. Het ontneemt voedsel

Nadere informatie

Samenvatting Samenvatting 107 Achtergrond van het onderzoek Plaaginsekten kunnen in (fruit)boomgaarden veel schade veroorzaken. Vaak wordt het optreden van plaaginsekten in boomgaarden tegengegaan door

Nadere informatie

Handleiding Gewasinspecties consumptie aardappel Opgesteld door: Merijn Bos m.bos@louisbolk.nl en Erna van der Wal (CLM)

Handleiding Gewasinspecties consumptie aardappel Opgesteld door: Merijn Bos m.bos@louisbolk.nl en Erna van der Wal (CLM) Handleiding Gewasinspecties consumptie aardappel Opgesteld door: Merijn Bos m.bos@louisbolk.nl en Erna van der Wal (CLM) Gewasinspecties, oftewel scouting Met gewasinspecties kunt u zelf bepalen of plaaginsecten

Nadere informatie

BIOTOOP- MENGSELS. Naast deze kant en klare biotoopmengsels maken we ook mengsels op maat.

BIOTOOP- MENGSELS. Naast deze kant en klare biotoopmengsels maken we ook mengsels op maat. BIOTOOP- MENGSELS 2019 Naast deze kant en klare biotoopmengsels maken we ook mengsels op maat. ALLROUND BIOTOOPMENGSEL grond, groot- èn kleinwild. HAARWILD MENGSEL Biedt uitgebalanceerd voedsel, zelfs

Nadere informatie

Een enthousiaste bedrijfsvoering

Een enthousiaste bedrijfsvoering Maatwerk voor akkervogels EEN INTEGRAAL VERHAAL Vandaag zijn er veel minder akkervogels dan vroeger. Daarom gaan we samen aan de slag. Iedereen draagt zijn steentje bij: landbouwers, jagers, de Vlaamse

Nadere informatie

Herkauwers & Akkerbouw

Herkauwers & Akkerbouw Herkauwers & Akkerbouw -project Teelttechniek van kruiden in grasland Annelies Beeckman (Inagro), Luk Sobry (Wim Govaerts & co.) Project: Teelttechniek kruiden voor gezond vee Doelstelling: Teelttechniek

Nadere informatie

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten

Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Mengteelt wintergraan met voedererwt of veldbonen bevestigt goede resultaten Situering mengteelten Bij een mengteelt (erwten-graan, veldbonen-graan, ) worden de voordelen van twee gewassen met elkaar gecombineerd.

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016. SCAN versie 1.5d. FAC versie 1.2

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016. SCAN versie 1.5d. FAC versie 1.2 Bijlage 2. Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016 SCAN versie 1.5d 1 december 2015 FAC versie 1.2 14 december 2015 ANLb Opbouw van de beheerpakketten De pakketten zijn opgebouwd

Nadere informatie