Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download ""

Transcriptie

1 Brandveiligheid in hoge gebouwen 1. Kritiek huidige praktijkrichtlijn (achtergronddocument)

2

3 Brandveiligheid in hoge gebouwen 1. Kritiek huidige praktijkrichtlijn (achtergronddocument) i.o.v. SBR Postbus BV ROTTERDAM Adviesburo Nieman B.V. Vestiging Zwolle Dr. Van Lookeren Campagneweg 16 Postbus DC ZWOLLE T (038) F (038) zwolle@nieman.nl Datum Projectnummer z080302aa Rapportnummer Wz080302A01.sdr

4

5 Opdrachtgever SBR Postbus BV ROTTERDAM T (010) F (010) vertegenwoordigd door: mevrouw dr.ir. G. Klunder Omschrijving project Brandveiligheid in hoge gebouwen (achtergronddocument) 1. Kritiek huidige praktijkrichtlijn Projectnummers Nieman Datum 30 maart 2010 Versie DEFINITIEF Uitgevoerd door Adviesburo Nieman B.V. Vestiging Zwolle z080302aa mw. ir. M.S. Drost Hofman ir. R.A.P. van Herpen Het rapport omvat: 28 pagina s en 2 bijlagen

6 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. 6 van 28

7 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Samenvatting SBR heeft Adviesburo Nieman opdracht gegeven om de SBR-Praktijkrichtlijn "Brandveiligheid in hoge gebouwen".te herzien. De reden hiervoor is dat door verschillende marktpartijen commentaar is geleverd op de huidige richtlijn, naar aanleiding van ervaringen die met de richtlijn zijn opgedaan. Dit commentaar is geïnventariseerd en gevalideerd in hoofdstuk 2. Bij de inventarisatie is gebleken dat veel commentaar betrekking had op het veiligheidsniveau dat in de SBR-Praktijkrichtlijn wordt nagestreefd. Marktpartijen kenmerken dit niveau als dubbele veiligheid. Daarmee wordt bedoeld dat wordt uitgegaan van falen van installatietechnische voorzieningen, omdat er bouwkundige voorzieningen worden voorgeschreven die hieraan volledig redundant zijn. Een goede afweging is alleen mogelijk door veiligheid in termen van risico te beschouwen. In hoofdstuk 3 is aangegeven dat een groot deel van het (inhoudelijke) commentaar kan worden ondervangen door veiligheid in risicodoelen te formuleren in plaats van in effectgrenswaarden, zoals in de huidige richtlijn het geval is. In het vervolgrapport (Wz080302A02.rhe) wordt een raamwerk gegeven voor een dergelijke risicogerichte aanpak en uitwerking. Deze aanpak wordt concreet gemaakt met behulp van een drietal casussen met verschillende gebruiksfuncties in rapport Wz080302A03.rhe (onderdelen a, b en c). Deze rapporten vormen de basis voor een nieuwe Handreiking brandveiligheid in hoge gebouwen. Daarin zullen de risicodoelen weer vertaald moeten worden in effectgrenswaarden, aangezien daarvoor in de markt en aan de zijde van toetsende instanties een groter draagvlak bestaat. De totale serie achtergronddocumenten bestaat dus uit de rapporten: Wz080302A01.sdr (inventarisatie commentaar) Wz080302A02.rhe (risicobenadering hoogbouw) Wz080302A03.rhe (casussen hoogbouw) Zwolle, 30 maart 2010 Adviesburo Nieman B.V. 7 van 28

8 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. 8 van 28

9 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Inhoudsopgave Pagina Samenvatting 7 Hoofdstuk 1 Inleiding 11 Hoofdstuk 2 Commentaar op de huidige praktijkrichtlijn Inleiding Ruimte voor andere gelijkwaardige oplossingen Dubbele veiligheid Hoofddraagconstructie WBDBO-eisen Brand- en rookvrije vluchtroutes Overdrukinstallatie trappenhuizen Overdrukinstallatie brandweerliften Materialisering Brandvoortplantingsklasse 2 kozijnen, ramen en deuren Brandbare isolatie MBZH-bekabeling Brandbeveiligingsinstallaties Brandweerliften Brandslanghaspels Brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie C Commandoruimte Brandweerkar Organisatie Ontruimingstijdberekeningen Ontdekkings- en alarmeringstijd Ontruimingstijdberekening SBR-Praktijkrichtlijn Huidige rekenmethodes geschikt voor hoogbouw? Afdaaltijd per verdieping Maximale wachttijd Toepasbaarheid berekening voor woongebouwen Horizontale ontruiming Ontvluchting minder zelfredzame personen Zelfsluitendheid woningtoegangsdeuren Overige opmerkingen 25 Hoofdstuk 3 Conclusie 27 Bijlage 1 Bijlage 2 Commentaar huidige richtlijn Hoogbouwlijst Nederland 9 van 28

10 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. 10 van 28

11 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Hoofdstuk 1 Inleiding In maart 2009 heeft SBR aan Adviesburo Nieman opdracht verleend om de huidige SBR-praktijkrichtlijn Brandveiligheid in hoge gebouwen (juni 2005) te herzien. De reden hiervoor is dat door verschillende marktpartijen commentaar is geleverd op de huidige richtlijn, naar aanleiding van ervaringen die met de richtlijn zijn opgedaan. In dit rapport zijn de commentaren geïnventariseerd en gerubriceerd (hoofdstuk 2). Vervolgens zijn de commentaren door de begeleidingscommissie gevalideerd. Hoofdstuk 3 geeft een overall-conclusie met betrekking tot het geleverde commentaar. In de nieuwe richtlijn zal met de gevalideerde commentaren rekening worden gehouden. In hoofdstuk 3 is aangegeven dat een groot deel van het (inhoudelijke) commentaar kan worden ondervangen door risicodoelen te formuleren in plaats van effectgrenswaarden de definiëren zoals in de huidige richtlijn het geval is. In het vervolgrapport (Wz080302A02.rhe) wordt het commentaar verwerkt in een nieuwe methodiek op basis van een risicogerichte aanpak en uitwerking. Deze aanpak wordt concreet gemaakt met behulp van een drietal casussen met verschillende gebruiksfuncties in rapport Wz080302A03.rhe (onderdelen a, b en c). Deze rapporten vormen de basis voor een nieuwe Handreiking brandveiligheid in hoge gebouwen. 11 van 28

12 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. 12 van 28

13 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Hoofdstuk 2 Commentaar op de huidige praktijkrichtlijn 2.1 Inleiding De huidige SBR-praktijkrichtlijn Brandveiligheid in hoge gebouwen is uitgegeven in Verschillende partijen hebben ervaring op kunnen doen met het werken met de richtlijn. De SBR heeft tot doel gesteld om de huidige richtlijn te evalueren en te herzien, zodat kan worden gekomen tot een nieuwe richtlijn. Met de nieuwe richtlijn dient het beter mogelijk te zijn om tot een goed en welafgewogen veiligheidsniveau te komen voor (complexe) hoogbouwprojecten. Een veiligheidsniveau waarin zowel toetsende instanties als bouwende partijen zich kunnen vinden. Eerste stap in dit project is het verzamelen van commentaar op de huidige Praktijkrichtlijn. Leden van de begeleidingscommissie en een aantal marktpartijen zoals ontwikkelaars, bouwers en producenten van bouwproducten, is gevraagd om aan te geven wat hun ervaringen zijn met de bestaande SBR- Praktijkrichtlijn Brandveiligheid in hoge gebouwen. Het commentaar dat door de verschillende partijen gegeven is, is onderverdeeld in een aantal onderwerpen. In bijlage 1 zijn is het ingekomen commentaar opgenomen. 2.2 Ruimte voor andere gelijkwaardige oplossingen De SBR-Praktijkrichtlijn is in veel gemeentes als beleidsdocument aangenomen. Hoewel het Bouwbesluit de aanvrager vrij laat in de manier waarop gelijkwaardigheid wordt aangetoond, blijkt in de praktijk dat gemeenten strikt vasthouden aan de complete set van voorzieningen zoals de SBR- Praktijkrichtlijn die voorstelt. Als algemeen punt van commentaar, dient dan ook te worden opgemerkt dat er weinig ruimte is voor een inhoudelijke discussie ten aanzien van de te treffen voorzieningen, in relatie tot een beoogd veiligheidsniveau, of voor andere oplossingsrichtingen waarmee een gelijkwaardig veiligheidsniveau bereikt kan worden. Zo worden in de Praktijkrichtlijn een aantal voorzieningen voorgeschreven, die in de ogen van deskundige partijen niet of nauwelijks bijdragen aan de verhoging van het veiligheidsniveau, maar waaraan gemeenten toch strikt vasthouden vanwege het feit dat ze nu eenmaal genoemd worden in de Praktijkrichtlijn. Doordat wordt gefocust op de afzonderlijke prestatie-eisen, worden de mogelijkheden tot een integrale aanpak van de brandveiligheid in hoogbouwprojecten beperkt. 2.3 Dubbele veiligheid Het veiligheidsniveau volgens de SBR-Praktijkrichtlijn wordt ervaren als dubbele veiligheid ten opzichte van het publiekrechtelijke niveau.(dgmr, Nieman). Het lijkt alsof de SBR-Praktijkrichtlijn ervan uitgaat dat bij falen van 13 van 28

14 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. installatietechnische voorzieningen met het bouwkundige veiligheidsniveau alsnog aan het publiekrechtelijke veiligheidsniveau wordt voldaan. Hoewel risicospreiding, zoals met redundancy bereikt wordt, in het algemeen zeker nuttig is, worden in de huidige richtlijn veiligheidsmaatregelen simpelweg gesommeerd. In vergelijking met de publiekrechtelijke regelgeving, waarin geen rekening wordt gehouden met faalrisico s, kan dan ook van dubbele veiligheid worden gesproken. Volgens de SBR-Praktijkrichtlijn dienen vrijwel alle hoge gebouwen te worden voorzien van een sprinklerinstallatie (behalve woontorens tot 100 meter). Bij het bepalen van de benodigde bouwkundige voorzieningen wordt echter geen rekening gehouden met de aanwezigheid van deze installatie, terwijl de faalkans van een gecertificeerde sprinklerinstallatie zeer klein is. Het is moeilijk uit te leggen aan bouwers en ontwikkelaars, dat de voorzieningen in het gebouw worden afgestemd op een volledig ontwikkelde brand, terwijl de sprinklerinstallatie ervoor zal zorgen dat de brand lokaal blijft. Een voorbeeld van het commentaar van een ontwikkelaar (Eurocommerce) waaruit deze kritiek blijkt, is opgenomen in bijlage 1. Dit commentaar kan worden ondervangen door in de herziene richtlijn de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te vervangen door risicogrenswaarden, zodat projectspecifieke veiligheidsmaatregelen kunnen worden gegeven voor hoofddraagconstructie, compartimentering, vluchtroutes en aanvalsroutes Om risicogrenswaarden te kunnen toetsen moet de herziene richtlijn gebaseerd worden op een fysisch brandmodel (natuurlijk brandconcept) in plaats van op een nominale temperatuur-tijdcurve (standaard brandkromme), waarop de publiekrechtelijke regelgeving gebaseerd is. In onderstaande paragrafen wordt voor een aantal aspecten aangegeven hoe de dubbele veiligheid doorwerkt in benodigde voorzieningen Hoofddraagconstructie De vereiste brandwerendheid hoofddraagconstructie onder brandomstandigheden in de Praktijkrichtlijn is 120 minuten. Er wordt geen reductiemogelijkheid gegeven vanwege het toepassen van de sprinklerinstallatie. Er wordt vanuit gegaan dat de sprinklerinstallatie faalt. Gezien de zeer lage faalkans van gecertificeerde sprinklerinstallaties is dit geen realistisch uitgangspunt (Nieman, DGMR). Het zou goed zijn om de brandwerendheidseisen te relateren aan de faalkans van de sprinklerinstallatie. Of om deze te relateren aan de ontruimingstijd van het gebouw en/of de tijd die nodig is voor de inzet van de brandweer. Overigens stelt DGMR In de rapportage Hoogbouw in Nederland in relatie tot de bevindingen uit het onderzoek naar het bezwijken van de WTC torens in New York (zie bijlage 1) als punt van kritiek dat de eisen aan brandwerendheid van hoofddraagconstructies nauwelijks strenger zijn als de eisen in het Bouwbesluit. Daarnaast stelt DGMR de vraag in hoeverre het realistisch is om van de door het Bouwbesluit aangestuurde bepalingsmethode voor bezwijken bij brand, NEN 6702, uit te gaan. Deze gaat uit van een standaard brandkromme en van bijzondere belastingcondities bij brand (o.a. geen windbelasting). 14 van 28

15 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen WBDBO-eisen Ondanks het feit dat hoogbouw gesprinklerd wordt, waardoor kan worden uitgegaan van een lokale brand, dienen dit soort gebouwen wel in brandcompartimenten en subbrandcompartimenten (voor slaapgebouwen) te worden onderverdeeld. Mogelijke brandoverslagrisico s dienen daarbij conform NEN 6068 te worden berekend. NEN 6068 gaat uit van een volledig ontwikkelde brand. Er wordt ook voor dit aspect dus geen rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de sprinklerinstallaties (Nieman, DGMR). Ook hiervoor stelt DGMR als oplossingsrichting om de faalkans van de sprinklerinstallatie als basis te gebruiken voor het bepalen van de benodigde bouwkundige voorzieningen om een onbeheersbare situatie te voorkomen. Daarnaast stelt DGMR dat er ook aandacht dient te zijn voor de uitvoering van brandscheidingen zodat ook voor dit soort voorzieningen de faalkans verkleind kan worden. In haar notitie met aanvullende commentaarpunten (zie samenvatting van deze punten in bijlage 1) stelt DGMR dat zelfs bij een falende sprinklerinstallatie, het nut van een WBO-bescherming lager is dan in een ongesprinklerde situatie. Bij het stellen van de WBO-eis zou dan ook rekening moeten worden gehouden met de sprinklerinstallatie. DGMR stelt dat wanneer een gebouw is onderverdeeld in (sub)brandcompartimenten waarbij de brandscheidingen zorgvuldig zijn uitgevoerd, Het wellicht niet noodzakelijk zou hoeven zijn om een sprinklerinstallatie aan te brengen in hoogbouwprojecten. De NVBR heeft in haar commentaar als punt van kritiek genoemd, dat de computerprogramma s waarmee brandoverslagberekeningen conform NEN 6068 gemaakt worden, niet in staat zijn deze te maken voor samengevoegde verdiepingen. Als aanvulling hierop, kunnen wij melden dat dit inderdaad niet mogelijk is, als de boven elkaar gelegen verdiepingen verschillend zijn qua grootte en zich tussen de verdiepingen grote gaten bevinden. Voor twee identieke boven elkaar gelegen verdiepingen is het wel mogelijk brandoverslagberekeningen te maken Brand- en rookvrije vluchtroutes WBDBO-eisen De WBDBO-eisen rond brand- en rookvrije vluchtroutes, worden in de SBR- Praktijkrichtlijn bepaald door de ontruimingstijd die bij het gekozen ontruimingsconcept hoort, (maximum tijd conform het concept of berekende tijd) waarbij daar een marge bij op wordt geteld. Voor één trappenhuis wordt daarbij nog eens een extra marge van 30 minuten geëist. Ook in deze eisen wordt uitgegaan van het falen van de sprinklerinstallatie. Daarnaast wordt ook nog eens uitgegaan van een ruime marge op berekende ontruimingstijden. DGMR stelt dat indien berekenende ontruimingstijden beter overeen komen met de daadwerkelijke ontruimingstijden, deze marges wellicht achterwege gelaten kunnen worden. Omdat ontruiming en bestrijding in hogere gebouwen langer duurt zal er, net als in de huidige richtlijn, een gradatie moeten zijn in het vereiste voorzieningenniveau, om te komen tot eenzelfde veiligheidsniveau. Hiervoor kunnen de 15 van 28

16 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. ontruimingsconcepten in de huidige richtlijn gehanteerd worden. DGMR heeft in haar 2 e notitie met aanvullende commentaarpunten (zie samenvatting in bijlage 1) de huidige ontruimingsconcepten ter discussie gesteld en pleit voor een onderzoek naar ontruimingsconcepten in het buitenland. Risicospreiding door meerdere kernen In haar notitie met aanvullende commentaarpunten (zie samenvatting in bijlage 1) pleit DGMR ervoor in de herziene richtlijn onderscheid te maken in slanke woontorens en kantoortorens met grote plattegrond. In de grotere plattegrond is het mogelijk om (vlucht)voorzieningen over meerdere kernen te verdelen (mechanische redundantie). In de kleinere plattegrond zal meestal slecht één kern aanwezig zijn. Dit levert een groter risico op met betrekking tot vluchtveiligheid en repressieve veiligheid Overdrukinstallatie trappenhuizen Conform de SBR-Praktijkrichtlijn dienen trappenhuizen te worden voorzien van een overdrukinstallatie én rooksluizen (behalve bij concept A voor gebouwen tot 150 meter waar één van beide voorzieningen voldoende is). Ook hier is sprake van een simpele opeenstapeling van voorzieningen: zowel een rooksluis als een overdrukinstallatie. Wanneer rookscheidingen worden uitgevoerd conform de Europese norm (NEN-EN 1364 deel 3) wordt een grotere betrouwbaarheid van de scheidingen verkregen. Deze laten nauwelijks rook door, ook geen koude rook waarvan bij een gesprinklerde brand sprake is. Dit in tegenstelling tot rookscheidingen die worden uitgevoerd conform de Nederlandse norm NEN 6075, die alleen 20 minuten vlamdichtheid eist (Nieman). DGMR stelt eveneens voor om rookscheidingen uit te voeren conform Europese normen. Wellicht kan een overdrukinstallatie dan achterwege blijven stelt DGMR. De NVBR noemt als punt van kritiek dat het in de praktijk vaak nauwelijks mogelijk blijkt om een luchtsnelheid van 1 m/s te bereiken over een geopende deur in het trappenhuis. De druk valt al snel weg. Wellicht wordt dit veroorzaakt doordat onvoldoende wordt afgezogen in het rookcompartiment. Ook installateur Schulte Lestraden heeft commentaar gegeven ten aanzien van de vereiste luchtsnelheden bij geopende deuren en vraagt eenduidigheid in aan te houden luchtlekverliezen. In haar 2 e notitie met aanvullende commentaarpunten (zie samenvatting in bijlage 1) deelt DGMR de constatering dat er een grote behoefte is aan een goede en complete ontwerprichtlijn voor overdrukinstallaties. In de huidige praktijkrichtlijn wordt voor de uitvoering van de overdrukinstallaties NEN 6092 voorgeschreven. Dit is echter geen ontwerpnorm, bovendien is de norm te beperkt als het gaat om mogelijke overdruk/onderdrukconfiguraties. Ook hiervoor geldt dat beter op de Europese norm kan worden aangesloten. In dit geval is dat NEN-EN Het ontwerp van de overdrukinstallaties kan daarbij worden gedimensioneerd met behulp van een meerzone luchtstroommodel. Het streven daarbij moet zijn om niet de trappenhuizen en liftschachten op overdruk te zetten, maar de voorruimte/rooksluis bij de trappenhuizen en de (brandweer)liften (Nieman). 16 van 28

17 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Ook DGMR vraagt in haar 2 e notitie (zie samenvatting in bijlage 1) aandacht voor deze oplossing. Tevens stelt DGMR in deze 2 e notitie dat er nagedacht zou moeten worden over het nut van de rookcompartimentering binnen overdruktrappenhuizen in de hoogte (maximaal 50 meter hoogte) wanneer deze scheidingen door de vluchtende mensenstroom vrijwel permanent open worden gehouden. Tevens noemt de NVBR als commentaar dat de Praktijkrichtlijn voor gebouwen tot 100 meter toestaat dat alleen een overdrukinstallatie wordt toegepast, met als alternatief het toepassen van een rooksluis. Dit terwijl het Bouwbesluit voor gebouwen boven de 50 meter een rooksluis eist Overdrukinstallatie brandweerliften Ook voor de rooksluis bij de brandweerlift wordt simpelweg uitgegaan van de sommatie van voorzieningen: zowel een rooksluis als een overdrukinstallatie. Ook hiervoor zou het goed zijn om de vereiste rookwerendheid van het voorportaal bij de brandweerlift conform de Europese norm NEN-EN 1634 deel 3 uit te voeren (DGMR, Nieman). Wellicht zou dan de in de Praktijkrichtlijn vereiste overdrukinstallatie kunnen vervallen (DGMR). Zoals in aangegeven is, verdient het niet de voorkeur de brandweerliftschacht(en) op overdruk te zetten, maar juist de voorruimte ervan. De NVBR heeft als commentaar gegeven dat de overdrukinstallatie in de liftschachten in de praktijk lastig uitvoerbaar blijkt. In de nieuwe richtlijn zou meer aandacht moeten komen voor de praktische uitvoerbaarheid hiervan. 2.4 Materialisering Brandvoortplantingsklasse 2 kozijnen, ramen en deuren Ten aanzien van materialisering, wordt in de Praktijkrichtlijn voor alle onderdelen van de gevel boven de 2,5 meter, dus ook aan kozijnen, ramen en deuren, een brandvoortplantingsklasse 2 geëist. Op zich leidt deze eis in de praktijk niet vaak tot problemen. Kozijnen worden meestal in aluminium uitgevoerd. DGMR vraagt zich echter af of deze eis daadwerkelijk leidt tot een hogere brandveiligheid. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zou technisch onderzoek moeten worden gedaan Brandbare isolatie De Praktijkrichtlijn stelt geen eis aan de brandvoortplantingsklasse van materialen die zich achter de gevelafwerking bevinden, zoals isolatiemateriaal. Rockwool heeft hierop commentaar geleverd. Hij noemt hierbij een aantal aandachtspunten: De huidige testen zijn gebaseerd op genormeerde tijden voor veilig vluchten (15 minuten conform Bouwbesluit) terwijl in hoogbouw van langere ontruimingstijden wordt uitgegaan; Ook binnen de genormeerde vluchttijd kan brandbare isolatie een bijdrage leveren aan de brand; 17 van 28

18 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. De optie om per 20 meter twee verdiepingen brandwerend uit te voeren van buiten naar binnen, om gereduceerd te mogen rekenen met NEN 6068, zal in de praktijk niet werken als in deze twee verdiepingen brandbare isolatie is toegepast. De brand zal zich op dat moment immers alsnog kunnen voortplanten over deze verdiepingen. Deze twee verdiepingen zouden in ieder geval met onbrandbare isolatie uitgevoerd moeten worden. Rockwool adviseert voor hoogbouwprojecten specifieke eisen te stellen aan de toegepaste isolatie, bijvoorbeeld klasse A1. In reactie hierop geeft DGMR in haar 2 e notitie met aanvullend commentaar (zie samenvatting in bijlage 1) als commentaar dat bij de juiste detaillering branduitbreiding voorkomen kan worden, ook wanneer brandbare isolatie is toegepast. Zij geeft de suggestie onderzoek te doen om de risico s ten aanzien van materialisering in kaart te brengen, alvorens aanvullende regels te stellen ten aanzien van brandbare isolatie MBZH-bekabeling Voor bekabeling in verticale schachten en bij voorkeur ook in de rest van het gebouw, wordt MBZH-bekabeling (moeilijk brandbaar, zonder halogenen) geëist. DGMR heeft gesteld dat het logischer is om deze eis juist voor de bekabeling in verblijfsgebieden te stellen vanwege het feit dat vluchtende personen hier direct last van hebben. 2.5 Brandbeveiligingsinstallaties Brandweerliften De Praktijkrichtlijn eist twee onafhankelijk van elkaar functionerende brandweerliften. Voor de toegangen van de brandweerliften dient een rooksluis aanwezig te zijn. Zowel rooksluizen als liftschachten dienen van een overdrukinstallatie te worden voorzien. In de praktijk ontstaat vaak discussie over de vereiste onafhankelijkheid van beide liften. Als reden om een tweede brandweerlift te eisen, wordt in de Praktijkrichtlijn uitval door een technische storing of onderhoud van één van beide liften genoemd. De Praktijkrichtlijn geeft echter ook aan dat de liften niet in één schacht gecombineerd mogen worden. Betekent dit dat ervan uit moet worden gegaan dat één van beide brandweerliften door brand niet meer bruikbaar is? Hoewel niet expliciet wordt geëist dat beide liften 60 c.q. 90 minuten brandwerend (afhankelijk van ontruimingsconcept) van elkaar gescheiden dienen te worden, wordt dit door een aantal gemeenten wel als eis gesteld. Indien het uitgangpunt is dat één van beide brandweerliften door brand niet meer bruikbaar zou kunnen zijn, dan kan vervolgens de vraag worden gesteld of ook de rooksluizen brandwerend van elkaar gescheiden moeten worden. In de praktijk blijken zowel brandweerliften als normale liften veelal gecombineerd te worden in één lifthal, waarbij rond de lifthal de vereiste brandwerendheid gerealiseerd wordt. De gehele lifthal inclusief liften wordt dan uitgevoerd 18 van 28

19 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen als brand- en rookvrije ruimte. Dit sluit aan op de Europese norm NEN-EN DGMR stelt in haar 2 e notitie (zie samenvatting aanvullende commentaarpunten in bijlage 1) de vraag of bij het toepassen van een brandwerende lifthal, de brandwerendheid van de liftdeuren een vereiste blijft. De waarde van de brandwerendheid van liftschachtdeuren dient te worden bezien in relatie tot brandverloop, aanvalsprocedures van de brandweer en overdruk van de liftschacht. Tevens beveelt zij in deze 2 e notitie aan om bovengenoemde praktijk niet als uitgangspunt te nemen voor alle situaties. Voor woongebouwen zou dit voldoende kunnen zijn maar voor andere gebruiksfuncties zijn wellicht verdergaande maatregelen noodzakelijk om tot eenzelfde veiligheidsniveau te komen. NEN-EN Sinds een aantal jaren is de Europese norm NEN-EN van kracht voor brandweerliften. Deze norm wordt niet genoemd in de Praktijkrichtlijn. In het Bouwbesluit 2003 wordt de norm wel genoemd maar (nog) niet aangestuurd. Mitsubishi geeft in het commentaar aan dat het wenselijk is om deze norm onderdeel uit te laten maken van de Hoogbouwrichtlijn. In de Europese norm wordt uitgegaan van een brandwerend afgeschermde lifthal, waarbij zowel lifthal als liftschachten buiten het brandcompartiment liggen. Overigens is vanuit de liftenbranche met succes aangedrongen op een wijziging van dit aspect in Bouwbesluit en Regeling Bouwbesluit en zal het rookwerende voorportaal ook in de Nederlandse regelgeving in een brandwerend voorportaal gewijzigd worden. Ook Kraaijvanger Urbis heeft de voorkeur geuit voor een configuratie met brandweerlift, normale liften en vluchttrappenhuizen gecombineerd rond een brandwerend afgeschermde lifthal. In Annex B bij de norm wordt een aantal lay-outs weergegeven, waarbij steeds van één brandweerlift wordt uitgegaan. Er wordt in de norm geen rekening gehouden met de mogelijke uitval van één brandweerlift. In de meeste lay-outs komen in dezelfde lifthal eveneens de normale liften uit, waarbij als optie een brandwerende wand is aangegeven tussen normale liften en brandweerlift, voor zover dit een nationale vereiste is. Dit wordt in de Europese norm niet geëist. Andere punten uit de NEN-EN waarvoor Mitsubishi aandacht vraagt in de nieuwe Praktijkrichtlijn: Het bevrijden van brandweerlieden uit een brandweerlift in storing; Het gevaar van het benutten van een transportlift als brandweerlift (als optie aangegeven in de huidige Praktijkrichtlijn). Brandweerlift in woongebouwen In woongebouwen wordt er vaak voor gekozen om de rooksluis voor de brandweerlift, samen te laten vallen met de woningtoegangsdeuren. De NVBR geeft commentaar op deze oplossing en pleit ervoor de brandweerlift met sluis brandwerend af te scheiden van de algemene verkeersruimte (rookvrije vluchtroute). 19 van 28

20 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. Ook DGMR geeft in haar 2 e notitie commentaar op deze oplossing (zie samenvatting in bijlage 1). Er wordt gesteld dat deze oplossing alleen gebruikt kan worden voor relatief lage woongebouwen Brandslanghaspels Als extra eis bovenop het Bouwbesluit, worden in de SBR Praktijkrichtlijn brandslanghaspels vereist in de gemeenschappelijke verkeersruimte van woongebouwen. Wanneer echter een bewoner besluit met die brandslanghaspel de brand in zijn woning te gaan blussen, dan blijft de deur tussen woning en verkeersruimte open staan, met het risico op rookverspreiding naar de verkeersruimte (NVBR, DGMR). De NVBR heeft telefonisch aangegeven nog bezig te zijn met het vastleggen van een standpunt ten aanzien van dit punt. DGMR noemt als optie het toepassen van kleine blusmiddelen in woningen of de recent ontwikkelde brandslang voor woningen die aan de keukenkraan kan worden bevestigd. Gemeente Rotterdam geeft geen kritiek op het aanwezig zijn van brandslanghaspels in de verkeersruimte, maar geeft juist aan dat ervoor gezorgd moet worden dat alle ruimten in de woning met de brandslanghaspel bereikt kunnen worden Brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie De SBR-Praktijkrichtlijn stelt dat woongebouwen met een sprinklerinstallatie niet van een brandmeldinstallatie hoeven te worden voorzien. Wel dient er in de centrale verkeersruimte in een ontruimingsalarminstallatie te worden voorzien. Kritische noot van DGMR hierbij is dat het geluid van signaalgevers in de verkeersruimte vanwege de hoge eisen aan geluidisolatie tussen verkeersruimte en woningen, niet afdoende is. Er zouden dus ook geluidgevers in de woningen zelf geplaatst moeten worden. Voor woongebouwen wordt een ontruimingsalarminstallatie type B vereist (met slow whoops). Dit geeft echter geen mogelijkheid tot het geven van informatie. DGMR stelt dan ook de vraag of dit systeem afdoende is en stelt voor te onderzoeken of het mogelijk is de ontruimingsalarmering te laten verlopen via het intercomsysteem van de woningen om bewoners duidelijk te kunnen alarmeren. Ook de gemeente Rotterdam en de NVBR hebben kritiek op de type B installatie in woongebouwen en stellen beide voor dit te wijzigen in een type A installatie zodat de brandweer de bewoners duidelijk kan instrueren via deze installatie. Tevens vindt de gemeente Rotterdam dat er in woongebouwen mét sprinklerinstallatie wel degelijk handbrandmelders of rookmelders in de algemene verkeersruimte aangebracht moeten worden om al voordat de sprinklerinstallatie in werking treedt, de brandweer te kunnen alarmeren. De NVBR pleit voor automatische melders in de verkeersruimte van de hoogbouw woningbouwprojecten. 20 van 28

21 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen C2000 Hoogbouwprojecten worden zeker als het om openbare gebouwen gaat veelal aangewezen als Special Coverage Location, waardoor het communicatiesysteem C2000 beschikbaar moet zijn. Voor woongebouwen is dit in beginsel niet mogelijk omdat deze niet openbaar zijn. Om C2000 beschikbaar te maken, dienen vaak steunzenders in het gebouw opgenomen te worden. DGMR stelt daarbij als vraag of de verplichting tot het beschikbaar maken van C2000 bij de bouwer dient te liggen of juist bij de gemeente. Wanneer C2000 beschikbaar is, komt de in de Praktijkrichtlijn vereiste brandweertelefoon ter discussie te staan Commandoruimte Brandweerkar In de Praktijkrichtlijn wordt een commandoruimte onderin het gebouw voorgeschreven. DGMR stelt als vraag of deze niet beter buiten het gebouw gesitueerd kan worden. In haar 2 e notitie met aanvullend commentaar adviseert zij in navolging van NIST het aanbrengen van uitgebreide mogelijkheden waarmee de omstandigheden in het gebouw bij brand in beeld kunnen worden gebracht, ten einde beslissingen te kunnen nemen over brandweerinzet en ontruiming De NVBR heeft aangegeven, dat de eisen voor de commandoruimte verlaagd kunnen worden. De NVBR geeft in haar commentaar aan dat de in de Praktijkrichtlijn vereiste brandweerkar niet nodig is. In de praktijk blijkt de brandweer altijd eigen middelen mee te nemen en wordt de brandweerkar niet gebruikt. 2.6 Organisatie In de Praktijkrichtlijn wordt nauwelijks aandacht geschonken aan de organisatorische kant van ontruiming. DGMR raadt aan om hier in de nieuwe richtlijn meer aandacht aan te schenken. Op basis van het onderzoek van NIST naar de ontruiming van de WTC Torens, blijkt met een adequaat ontruimingsalarm en een goed werkende BHV-organisatie veel tijdwinst geboekt te kunnen worden. 2.7 Ontruimingstijdberekeningen Een belangrijk aandachtspunt bij het bouwen van hoge gebouwen, is de benodigde tijd om het gebouw te ontruimen. De ontruimingstijd vormt vanuit het oogpunt van brandveiligheid het grootste knelpunt bij het ontwikkelen van hoogbouwprojecten. De voorzieningen die worden voorgeschreven in de huidige Praktijkrichtlijn, zijn gebaseerd op een viertal ontruimingsconcepten: A t/m D. Overigens is ontruimingsconcept D in de richtlijn niet uitgewerkt. Dit concept van gedeeltelijke ontruiming wordt in Nederland (nog) niet toegepast. Welk ontruimingsconcept toepasbaar is voor een project, wordt met name bepaald door de totale ontruimingstijd van het gebouw. DGMR plaatst in haar 2 e notitie met aanvullend commentaar (zie samenvatting in bijlage 1) vraagtekens bij de huidige ontruimingsconcepten en de criteria 21 van 28

22 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. hiervoor en stelt studie voor naar ontruimingsconcepten in landen waar veel hoogbouw gebouwd wordt Ontdekkings- en alarmeringstijd Als basis voor de ontruimingsconcepten, gaat de SBR-Praktijkrichtlijn ervan uit dat de ontruiming op 7 minuten na het ontstaan van de brand in gang wordt gezet. Dit uitgangspunt is gebaseerd op het toepassen van een volledige brandmeldinstallatie in combinatie met een goed georganiseerde interne organisatie (BHV). In deze 7 minuten is 5 minuten tijd opgenomen voor het ontdekken van de brand en 2 minuten voor de alarmering van de aanwezige personen. DGMR geeft in haar commentaar aan dat uit onderzoek van NIST naar het bezwijken van de WTC Torens blijkt dat 5 minuten na de brandmelding ca. 68% was begonnen met vluchten en 10 minuten na de brandmelding iets meer dan 90%. Deze getallen laten zien het na een brandmelding relatief lang duurt voordat personen gaan vluchten. Voor woontorens geldt dat in nog sterkere mate. Dit probleem wordt al genoemd in de SBR-Praktijkrichtlijn, maar hiervoor wordt geen oplossing gegeven. DGMR pleit in haar 2 e notitie (zie samenvatting in bijlage 1) voor het loslaten van het normatief brandverloop als basis voor de vereiste voorzieningen. Daarnaast zou er meer rekening moeten worden gehouden met de verwachte spreiding tussen ontdekkingstijd en reactietijd. Tevens stelt zij dat de koppeling tussen ontruimingstijd en brandwerendheid van de constructies nader bezien moet worden Ontruimingstijdberekening SBR-Praktijkrichtlijn In bijlage B van de SBR-Praktijkrichtlijn is een berekeningsmethode opgenomen voor het bepalen van de ontruimingstijd. De Praktijkrichtlijn gaat er daarbij vanuit dat de doorstroomcapaciteit van de trappen maatgevend is. De methode is gebaseerd op onderzoeken naar de wijze waarop groepen personen zich voortbewegen in gangen en over trappen. In de onderzoeken was geen sprake van noodsituaties en de onderzoeken zijn verricht voor trappenhuizen met beperkte hoogte. De berekeningsmethode in de Praktijkrichtlijn is niet gelijk aan de berekeningmethode voor de ontruimings- en doorstroomcapaciteit zoals deze is opgenomen in de Ministeriele Regeling Bouwbesluit. Ook de in de berekeningen gehanteerde loopsnelheden verschillen. Zo wordt er in de Ministeriele Regeling Bouwbesluit uitgegaan van een doorstroomcapaciteit van 0,75 personen per seconde per meter trapbreedte, terwijl er in de Praktijkrichtlijn wordt uitgegaan van een doorstroomcapaciteit van 1,28 personen per seconde per meter. In de Praktijkrichtlijn wordt daarbij uitgegaan van een effectieve breedte van de trap die 300mm smaller is dan de werkelijke breedte van de trap. Uit onderzoek van DGMR blijkt dat de ontruimingstijden die met de bepalingsmethode uit de Praktijkrichtlijn berekend worden, veelal gunstiger uitvallen dan de met de Ministeriele Regeling Bouwbesluit bepaalde ontruimingstijden, ook als rekening wordt gehouden met de in de Praktijkrichtlijn voorgeschreven toeslag per 50 meter gebouwhoogte. 22 van 28

23 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Ook VROM (de heer Van Egmond) heeft telefonisch aangegeven, vraagtekens te zetten bij het hanteren van verschillende berekeningsmethodes voor ontruimingstijden Huidige rekenmethodes geschikt voor hoogbouw? In het algemeen, kan de vraag worden gesteld, of zowel de berekeningsmethode in de SBR-Praktijkrichtlijn als de berekeningsmethode uit de Regeling Bouwbesluit, geschikt zijn voor hoogbouwprojecten. In haar 2 e notitie (zie samenvatting in bijlage 1) stelt DGMR dat de rekenmethode van de Regeling Bouwbesluit niet toepasbaar is voor hoogbouw. Het Amerikaanse onderzoekscentrum NIST, heeft onderzoek verricht naar de loopsnelheden bij de ontruiming van de WTC torens. In haar rapportage geeft DGMR als optie om deze gegevens te gebruiken om tot betere uitgangspunten te komen voor de ontruimingstijdberekeningen voor hoogbouwprojecten. Een andere mogelijkheid die DGMR noemt is het verzamelen van nieuwe gegevens door ontruimingsoefeningen te houden in hoogbouwprojecten. Met deze gegevens kan een meerzone vluchtstroommodel worden opgesteld om evacuatietijden vast te stellen (Nieman). Zolang degelijke data niet voor handen zijn lijkt concept-nen 6089 de beste optie voor het vaststellen van doorstroom- en opvangcapaciteiten (Nieman). Hoewel het normblad bedoeld is voor gebouwen die binnen het toepassingsgebied van het Bouwbesluit vallen is er geen belemmering om de methode ook voor hoge gebouwen toe te passen (DGMR) Afdaaltijd per verdieping DGMR zet tevens vraagtekens bij de volgens de Praktijkrichtlijn berekende afdaaltijd voor één verdieping van ca 18 seconden. Uit onderzoek van de NIST naar de WTC Torens blijkt een afdaaltijd per verdieping tussen de 34 en 67 seconden. Zowel DGMR als Kraaijvanger Urbis hebben commentaar gegeven op de eis van een maximale afdaaltijd per verdieping van één minuut (paragraaf Praktijkrichtlijn). Wanneer voor een gebouw met 25 bouwlagen een ontruimingsconcept wordt gekozen met een maximale ontruimingstijd van 60 minuten, dan is het niet logisch om een afdaaltijd per verdieping van maximaal één minuut te hanteren. Deze eis leidt in de praktijk tot het moeten realiseren van meer of grotere trappenhuizen of het moeten verlagen van de bezettingsgraad Maximale wachttijd Tevens is discussie mogelijk over de maximale wachttijd van 30 seconden die de Praktijkrichtlijn eist, voordat de afdaling in het trappenhuis van start kan gaan. Zowel DGMR als Kraaijvanger Urbis stellen de vraag of dit een terechte eis is indien mensen op een veilige plek (brand- en rookvrij) kunnen wachten. Om de wachttijd te berekenen, dient conform de SBR-Praktijkrichtlijn de afdaalsnelheid per verdieping in mindering te worden gebracht op de tijd die de persoon die het verst bij het trappenhuis vandaan is, nodig heeft om het trappenhuis te bereiken. In werkelijkheid zal de wachttijd voor men een trappenhuis kan betreden, worden bepaald door de wijze waarop de personen op een 23 van 28

24 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. verdieping, rekening houdend met de personen die bovengelegen verdiepingen ontvluchten, in het trappenhuis kunnen instromen. In concept-nen 6089, wordt hiervoor een model geïntroduceerd. Tevens kunnen aspecten als afdaaltijd en wachttijd worden beperkt door uit te gaan van gefaseerde ontruiming (concept C) of gedeeltelijke ontruiming (concept D). DGMR stelt voor meer onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze concepten Toepasbaarheid berekening voor woongebouwen Ander punt van kritiek op de ontruimingstijdberekeningen uit de Praktijkrichtlijn is, dat deze bij lage bezettingsgraadklasses, zoals in woongebouwen, onrealistisch laag uitvallen. De Praktijkrichtlijn geeft aan dat voor dit soort gebouwen de loopsnelheid maatgevend is, in plaats van de doorstroomcapaciteit. Hiervoor wordt in de Praktijkrichtlijn echter geen rekenmethode gegeven. Uit onderzoek van DGMR blijkt dat indien hiervoor de loopsnelheid voor ongehinderd lopen uit de Praktijkrichtlijn wordt gehanteerd, inclusief toeslag per 50 meter gebouwhoogte, dit resulteert in een onrealistisch korte ontruimingstijd. In haar 2 e notitie (zie samenvatting in bijlage 1) stelt DGMR dan ook voor een loopsnelheid te nemen die tussen gehinderd en ongehinderd in ligt, of de ontruimingstijd te berekenen op basis van NEN Horizontale ontruiming Kraaijvanger Urbis stelt vraagtekens bij het minder veilig zijn van het vluchten naar een naastgelegen brandcompartiment als tussenstap in het ontruimingsproces en adviseert deze mogelijkheid voor het vluchten te benutten. Wellicht zou dit ook een oplossing kunnen zijn voor verdiepingen met een hogere bezetting. Kraaijvanger Urbis geeft als kritiek dat het realiseren van een verdieping met hogere bezettingsgraad volgens de Praktijkrichtlijn er bij ontruimingsconcept A en B toe zou leiden dat de trappenhuizen tot aan de begane grond toe vergroot moeten worden Ontvluchting minder zelfredzame personen BAM Advies en Engineering heeft als advies gegeven om meer aandacht te geven aan de ontvluchting van minder zelfredzame personen. In aanvulling hierop geeft DGMR in haar 2 e notitie (zie samenvatting bijlage 1) aan dat hiervoor kan worden gekeken naar regelgeving in Engeland of naar het NIST onderzoek naar de ontruiming van de WTC-torens. 2.8 Zelfsluitendheid woningtoegangsdeuren Door DGMR, de gemeente Rotterdam en de NVBR, wordt als punt van kritiek het toepassen van zelfsluitende woningtoegangsdeuren in hoogbouw woningbouwprojecten genoemd. In de praktijk worden drangers op woningtoegangsdeuren vaak door de bewoners verwijderd. Oplossing die door alle partijen genoemd wordt, is het toepassen van vrijloopdrangers op de woningtoegangsdeuren, die worden aangesloten op de brandmeldinstallatie, aan de zijde van de gemeenschappelijke verkeersruimte. 24 van 28

25 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Om het periodiek controleren van drangers mogelijk te maken, adviseert DG- MR in haar rapportage om in het koop- of huurcontract vast te laten leggen dat deze drangers periodiek gecontroleerd worden. 2.9 Overige opmerkingen De gemeente Rotterdam stelt in het algemeen, dat de in de tekst gemaakte opmerkingen, consequent moeten worden doorgevoerd in het overzicht met eisen in bijlage A van de SBR-Praktijkrichtlijn. Tevens merkt deze gemeente op dat termen als aanbeveling, overweging, zo mogelijk en bij voorkeur zoveel mogelijk moeten worden vermeden. De SBR-Praktijkrichtlijn zou duidelijk moeten zijn in haar aanbevelingen. Ook BAM Advies en Engineering geeft dit als advies voor de nieuwe richtlijn mee. Aannemer Wessels B.V. te Rijssen, heeft telefonisch als aanbeveling gegeven om de teksten in de SBR-Praktijkrichtlijn waar nodig met afbeeldingen te verduidelijken. In de huidige Praktijkrichtlijn zijn in het geheel geen afbeeldingen opgenomen. Kraaijvanger Urbis B.V. heeft diverse tekstuele opmerkingen gemaakt. Tevens wordt geadviseerd om een handreiking uit te werken onder welke voorwaarden het mogelijk is grote brandcompartimenten op te nemen in hoogbouwprojecten. In aanvulling hierop geeft DGMR in haar 2 e notitie (zie samenvatting in bijlage 1) aan dat de BvB 2007 niet toepasbaar is voor het opnemen van grote brandcompartimenten in hoogbouw. De NVBR geeft als commentaar dat het toepassen van grote brandcompartimenten conform BvB 2007 binnen hoogbouwprojecten verder beperkt moet worden. Wanneer een risicobenadering wordt toegepast is het in principe mogelijk om grote brandcompartimenten in hoogbouw op te nemen. De grotere risico s hiervan voor het bezwijken van de hoofddraagconstructie, de vluchtroutes, de aanvalsroutes en de brandcompartimentering kunnen met bouwkundige, installatietechnische of organisatorische maatregelen worden gecompenseerd (Nieman). 25 van 28

26 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. 26 van 28

27 Adviesburo Nieman B.V. Brandveiligheid in hoge gebouwen Hoofdstuk 3 Conclusie In het algemeen, kan worden opgemerkt dat de eisen die in de Praktijkrichtlijn genoemd worden, door veel gemeentes zeer strikt gehanteerd worden. De focus op afzonderlijke prestatie-eisen, leidt niet tot een integrale aanpak van de brandveiligheid. Een deel van het commentaar dat gegeven is, komt voort uit het idee dat er sprake is van dubbele veiligheid in de door de Praktijkrichtlijn vereiste voorzieningen. De in de gebouwen op te nemen sprinklerinstallatie leidt op geen enkele wijze tot reductie van andere eisen. Er wordt uitgegaan van het falen van deze installatie, terwijl de faalkans van een gecertificeerde sprinklerinstallatie zeer klein is. Ook voor andere aspecten is sprake van een opeenstapeling van voorzieningen. Zowel voor trappenhuizen als brandweerliften wordt bij voorbeeld een combinatie van rooksluis en overdrukinstallatie geëist. Dit kan worden ondervangen door de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te vervangen door risicogrenswaarden, zodat projectspecifieke veiligheidsmaatregelen kunnen worden gegeven voor hoofddraagconstructie, compartimentering, vluchtroutes en aanvalsroutes Ten aanzien van rookwerendheid en overdrukinstallaties dienen Europese normen te worden aangestuurd. Overdrukinstallaties kunnen daarbij met een meerzone luchtstroommodel worden ontworpen. Ten aanzien van materialisering wordt door Rockwool aandacht gevraagd voor het gevaar van toepassing van brandbare gevelisolatie in hoogbouwprojecten. DGMR heeft de suggestie gegeven onderzoek te doen naar risico s van materialisering, alvorens hiervoor aanvullende regels op te stellen. Tevens is er commentaar op de eisen ten aanzien van brandweerliften. De Praktijkrichtlijn zou afgestemd moeten worden op de eisen uit de Europese norm voor brandweerliften NEN-EN In de praktijk wordt in plaats van een rooksluis vaak een brandwerend afgeschermde lifthal gerealiseerd. Dit sluit aan bij de Europese Norm. In het Bouwbesluit zal dit overeenkomstig worden gewijzigd. DGMR stelt de vraag of één enkele afgeschermde lifthal ook voor grotere gebouwen een voldoende veiligheidsniveau biedt. Er is veel onduidelijkheid over de vereiste onafhankelijkheid van de twee brandweerliften die de SBR-Praktijkrichtlijn voorschrijft. De Europese Norm gaat niet van twee brandweerliften uit. Er is door diverse partijen aandacht gevraagd voor de toepassing van brandslanghaspels in verkeersruimten van woontorens. Ook de brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie in woontorens vraagt aandacht. Er is geen brandmeldinstallatie vereist in woontorens tot 150 meter. Hierop is kritiek geuit. Tevens wordt door diverse partijen geadviseerd om van een type A (gesproken woord) ontruimingsinstallatie uit te gaan in plaats van de huidige type B (slow whoop). 27 van 28

28 Brandveiligheid in hoge gebouwen Adviesburo Nieman B.V. DGMR vraagt aandacht voor de organisatie van ontruiming (BHV) in de Praktijkrichtlijn. Er is veel commentaar gegeven op de ontruimingstijdberekeningen in de Praktijkrichtlijn. De berekeningen in de Praktijkrichtlijn verschillen ten opzichte van de berekeningen in de Regeling Bouwbesluit. Uit onderzoeken naar bijvoorbeeld de ontruiming van de WTC Torens blijken uitkomsten van de berekeningen vaak te gunstig uit te vallen. Zeker bij woontorens blijken de uitkomsten van de berekeningen onrealistisch laag uit te vallen. Zolang geen betrouwbare data voor handen zijn is het voorstel om voor de doorstroom- en opvangcapaciteiten uit te gaan van concept-nen Er worden vraagtekens gezet bij een aantal eisen in de Praktijkrichtlijn zoals de eis van maximaal 60 seconden voor de afdaaltijd per verdieping en de eis van maximaal 30 seconden wachttijd. Door diverse partijen is aangegeven, dat de zelfsluitende woningtoegangsdeuren in woontorens met vrijloopdrangers uitgevoerd moeten worden. Een aantal partijen heeft commentaar geleverd op het toepassen van grote brandcompartimenten binnen hoogbouwprojecten. Dit zou strikt beperkt moeten worden. De BvB 2007 zou niet kunnen worden toegepast voor het toepassen van grote brandcompartimenten in hoogbouw. Door het toepassen van een risicobenadering is het echter wel mogelijk grote brandcompartimenten in hoogbouw toe te passen, mits deze geen groter risico vormen voor vluchtwegen, hoofddraagconstructie en brandcompartimentering. Tot slot zijn een aantal algemene en tekstuele opmerkingen gemaakt op de huidige Praktijkrichtlijn. 28 van 28

29 Bijlage 1 Commentaar huidige richtlijn 29 van 28

30 30 van 28

31 Commentaar DGMR

32

33 Hoogbouw in Nederland in relatie tot de bevindingen uit het onderzoek naar het bezwijken van de WTC torens in New York Door ir. B.H.G. Peters & ir. P.H.E. van de Leur, DGMR Bouw B.V., Sector Brandveiligheid Na de aanslagen op 11 september 2001 is in de Verenigde Staten op 1 oktober 2002 de National Construction Safety Team Act (NCST) uitgevaardigd. Die geeft NIST (National Institute of Standards and Technology) de taak om teams samen te stellen om gebouwfalen ( building failures ) te onderzoeken. Het NCST geeft NIST de verantwoordelijkheid om: de waarschijnlijke technische oorzaken van het falen van het gebouw vast te stellen; de technische aspecten te evalueren van de gehanteerde procedures voor evacuatie en hulpverlening; aanbevelingen te formuleren voor specifieke aanpassingen aan bouwregelgeving, technische normen en praktijkrichtlijnen;

34 aanbevelingen te formuleren voor onderzoek of andere acties die zij nodig acht om de constructieve veiligheid van gebouwen te verbeteren; wijzigingen in hulpverlening en procedures voor evacuatie; NIST is een publieke onderzoeksinstelling onder het ministerie van Economische Zaken, qua structuur redelijk vergelijkbaar met TNO in Nederland. Een onderdeel van NIST is het Building and Fire Research Laboratory (BFRL). De specifieke doelstelling van het onderzoek dat NIST heeft ingesteld naar aanleiding van het bezwijken van de WTC torens is het onderzoeken hoe de bouwconstructie, de toegepaste materialen en de technische omstandigheden hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het drama in New York. Het onderzoek moet als basis dienen voor: verbeteringen in de wijze waarop gebouwen worden ontworpen, gebouwd en gebruikt; verbeteringen in ontwerp- en toetsingsgereedschappen en richtlijnen voor industrie en overheden betrokken bij veiligheid aanpassingen van bouwregelgeving waaronder brandveiligheidsvoorschriften, normen en praktrijkrichtlijnen een hoger veiligheidsniveau voor gebruikers van dergelijke gebouwen Daarbij zijn de volgende concrete vragen ter beantwoording neergelegd: waarom en hoe zijn de WTC gebouwen 1, 2, en 7 bezweken onder de belasting door het inslaan van de vliegtuigen; waarom waren de aantallen doden en gewonden zo laag resp. hoog, afhankelijk van de plaats in de gebouwen; vast te stellen door bestudering van alle technische aspecten van de brandbeveiliging, de evacuatie, gedrag van de gebruikers en hulpverlening; welke procedures en praktijken zijn gehanteerd bij ontwerp, bouw, beheer en onderhoud van de WTC gebouwen; welke vigerende bouw- en brandveiligheidsregels en praktijken vereisen aanpassing.

35 Spreiding slachtoffers over de verdiepingen van het WTC Het groots opgezette onderzoek heeft gelopen van. Tot. En heeft geresulteerd in een lijvig eindrapport. Als onderdeel daarvan heeft het NIST een dertigtal concrete aanbevelingen gedaan. Een aantal daarvan is hieronder weergegeven: Vergroten van de constructieve veiligheid van gebouwen Daarbij wordt gedacht aan: Ontwerpvoorschriften en regelgeving moeten worden opgesteld om voortschrijdende instorting tegen te gaan; Ontwikkelen van betrouwbaardere methoden om de risico s van complexe faalmechanismen te voorspellen in situaties waarin een constructie gelijktijdig aan meerdere gevaren kan zijn blootgesteld; Landelijk uniforme en geaccepteerde normen moeten worden ontwikkeld voor windtunnelproeven van gebouwontwerpen en voor het bepalen van de windbelasting op gebouwen; Verbeteren van de procedures en de praktijk waarmee de constructieve brandveiligheid (de brandwerendheid van constructies op het criterium bezwijken) wordt gereguleerd. De technische basis van de classificering van constructies en van de brandwerendheidsklassen dient te worden verbeterd; datzelfde geldt voor de technische basis van de beproevingsmethoden, waar het gedrag van de constructie als geheel nadrukkelijk onderdeel van ontwerp moet worden. o evalueren, en waar nodig verbeteren, van de technische basis van het bepalen van de constructieklasse en van de benodigde brandwerendheid, in het bijzonder voor hoge gebouwen. Waar nodig de bouwregelgeving zo aanpassen dat rekening wordt gehouden met factoren als aankomsttijd van hulpdiensten, totale evacuatie van het gebouw, en redundantie in de brandbeveiligingsvoorzieningen gericht op de constructieve veiligheid; o verbeteren van de nu een eeuw oude beproevingsmethode voor brandwerendheid van constructiedelen, samenstellingen van bouwdelen en constructiesystemen; onderdeel daarvan is het mogelijk maken van het testen onder reële condities qua brand en mechanische belastingen; o ontwikkelen en implementeren van acceptatiecriteria, beproevingsmethoden en normen voor het in situ bepalen van de prestatie van brandisolatie; Nieuwe methoden voor het constructieve brandveiligheidsontwerp De procedures en werkwijzen daarin moeten worden versterkt door toevoegen als doelstelling dat een niet onder controle gebrachte brand kan uitwoeden zonder dat de constructie gedeeltelijk of geheel bezwijkt als gevolg van de brand. Prestatiegeoriënteerde methoden zijn een alternatief voor prescriptieve ontwerpmethoden. Tot dit onderdeel zou moeten behoren: de ontwikkeling en evaluatie van nieuwe brandwerende coatings en technologieën; de evaluatie van de prestatie geleverd door conventionele en innovatieve constructiematerialen (zoals brandwerende staalsoorten en betonsoorten). Barrières in de zin van technische richtlijnen en regelgeving, die de toepassing van nieuwe materialen en technologieën kunnen hinderen, moeten worden weggenomen.

36 Actieve brandbeveiliging Actieve brandbeveiligingssystemen zoals sprinklers, droge blusleidingen, brandslanghaspels, brandmeldinstallaties, rookbeheersingssystemen dienen te worden versterkt door verbeteringen in ontwerp, prestatie, betrouwbaarheid en de redundantie van die systemen. Daarbij wordt gedacht aan: versterken van brandbeveiligingssystemen door het leveren van redundantie en door rekening te houden met de grotere risico s geassocieerd met hoge gebouwen; ontwikkelen van geavanceerde brandalarmering- en communicatiesystemen die tijdens een incident langdurig betrouwbare en accurate gegevens leveren over de veiligheidscondities in het gebouw; ontwikkelen en in de eisen opnemen van real-time beveiligde transmissie van gegevens van brandmeldsystemen en gebouwbeheeerssystemen voor gebruik door hulpverleners, onafhankelijk van locatie, plus opslag van die gegevens buiten het gebouw of in een zwarte doos in het gebouw. Verbeteringen in de ontruiming van gebouwen Het ontruimingsproces van een gebouw moet worden verbeterd via het opnemen van systemen die veilige en snelle ontruiming bevorderen; methoden die heldere en tijdige noodinformatievoorziening aan gebruikers garanderen; verbetering van de voorbereiding en geoefendheid op ontruiming in noodsituaties; invoering van toepasselijke ontruimingstechnologieën. Specifieke aanbevelingen voor dit aspect zijn: verbeteren van de voorbereidheid van gebruikers door brede en landelijk uitgedragen campagnes gericht op educatie en oefening; hoge gebouwen zo ontwerpen dat een volledige ontruiming binnen korte tijd mogelijk is; de in totaal beschikbare breedte aan trappen en deuren in trappenhuizen moet tegelijkertijd een neergaande evacuatiestroom en een opgaande stroom van hulpverleners mogelijk maken; trappenhuizen en liftschachten bedoeld voor ontruiming moeten voldoende ver uit elkaar worden geplaatst om gelijktijdig onbruikbaar raken te vermijden, zonder de toegankelijkheid te slecht te maken; piepers en gsm telefoons gebruiken voor het verspreiden van waarschuwingen en alarmeringen; de mogelijkheden serieus onderzoeken om in de toekomst voor ontruiming bestaande en nieuwe technologie in te zetten voor ontruiming, zoals beveiligde / beschermde liften, uitwendige evacuatiesystemen en trapafdalingapparatuur. Verbeterde noodhulp technologieën en procedures voor noodhulpvoorziening dienen te worden verbeterd. Betere / snellere toegang tot gebouwen, noodcommunicatie en bevelvoering in grootschalige incidenten. Daarbij wordt gedacht aan:

37 installeren van constructief en tegen brand beveiligde liften om het ingrijpen van de hulpdiensten te verbeteren, maar ook voor het evacueren van in ieder geval de minder valide en de verminderd mobiele gebruikers, bij voorkeur zelfs alle gebruikers in hoge gebouwen; aanbrengen, inspecteren en testen van noodcommunicatiesystemen, radio communicatie en de daarbij vereiste protocollen; gegarandeerd moet worden dat de systemen en de protocollen functioneren in situaties met to problematische overdracht van radiogolven en in grootschalige incidenten. Zij moeten kunnen worden gebruikt om noodhulppersoneel te lokaliseren in een gebouw; ontwikkelen en implementeren van regelgeving en protocollen die een effectieve en ononderbroken werking garanderen van het command and control systeem bij een brand in een groot gebouw. Verbeterde procedures en praktijk: de procedures en werkwijzen gehanteerd in ontwerp, onderhoud en beheer van gebouwen moet worden verbeterd. Particuliere en aan de overheid gelieerde instellingen moeten stimuleren dat wordt voldaan aan richtlijnen, dat ontruimings- en sprinklerrichtlijnen worden aangenomen en toegepast in regelgeving voor bestaande gebouwen, en dat documentatie over de staat van een gebouw wordt bijgehouden en de hele levensduur van het gebouw beschikbaar is. Opleiding en oefening: de professionele vaardigheden van professionals betrokken bij gebouwen en brandveiligheid moeten worden vergroot via een inspanning op nationale schaal in opleiding en oefening gericht op brandveiligheidsingenieurs, constructeurs en architecten. De vaardigheden van toezichthouders (bouw- en woningtoezicht) en brandweer zouden eveneens moeten worden vergroot om voldoende inzicht te verkrijgen in wat nodig is om de controle-, inspectie- en toezichtstaken te verrichten waarvoor zijn verantwoordelijk zijn. Naast deze aanbevelingen die zijn gericht aan direct betrokkenen bij de bouw en de brandveiligheid beveelt NIST aan dat gebouweigenaars en -beheerders en overheidsdiensten zich rekenschap geven van de implicaties van de aanbevelingen voor de bestaande gebouwvoorraad. Zij zouden de nodige stappen moeten zetten om onaanvaardbare risico s weg te nemen vooruitlopend op aanpassingen in formele wet- en regelgeving en in de beroepspraktijk van de beoefenaars. NIST legt tevens nadruk op het belang van strikte handhaving. Nederland Bouwbesluit Nederland heeft geen specifieke bouwregelgeving voor hoogbouw. In het Bouwbesluit 2003 hangen alle gebouwen boven de 70 m (hoogste vloer verblijfsgebied) qua brandveiligheid aan de kapstok van afd Hoge en ondergrondse gebouwen. Daarin staat feitelijk niet méér

38 dan dat die gebouwen ten minste een veiligheidsniveau moeten bieden dat vergelijkbaar is met gewone gebouwen. Gemeentelijke richtlijnen hoogbouw Vóór het verschijnen van een landelijke richtlijn voor hoogbouw waren er op plaatselijk niveau soortgelijke richtlijnen opgesteld. De brandweerkorpsen van Amsterdam, den Haag en Rotterdam hadden gemeentelijke richtlijnen ontwikkeld voor de brandveiligheid van woongebouwen en kantoorgebouwen hoger dan 70 m (en in sommige gevallen ook logiesgebouwen). Die richtlijnen waren in de gemeenteraad bekrachtigd en hadden daarmee een status van regelgeving verworven. De inhoud van deze richtlijnen was duidelijk afgestemd op het Bouwbesluit voor gewone gebouwen. Daarin was al het idee zichtbaar dat naarmate een gebouw hoger wordt, de veiligheidsrisico s toenemen; in dat verband schrijft het Bouwbesluit op enkele onderdelen met toenemende hoogte, immers zwaardere voorzieningen voor. Die werkwijze werd in de richtlijnen voortgezet, door boven de 70 m weer wat zwaardere voorzieningen te eisen. Als voorbeeld zijn hieronder de aanvullende eisen samengevat, zoals die in de richtlijn Aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen voor gebouwen met een kantoorfunctie, hoger dan 70 meter van de hulpverleningsregio Haaglanden (versie 5 juni 2003) waren vastgesteld: reductie op de brandwerendheid van de hoofddraagcontructie op grond van een lage vuurbelasting of de aanwezigheid van een gecertificeerde sprinklerinstallatie is niet meer mogelijk; gecertificeerde sprinklerinstallatie bij voorkeur van het type fast-response; naast de sprinklerinstallatie, ook brandcompartimenten met een maximale omvang van m²; alle trappenhuizen waar een van brand en rook gevrijwaarde vluchtroute door voert op overdruk brengen, onderverdeeld in rooksegmenten van maximaal 50 m; Brandvoortplantingsklasse 2 voor de hele gevel (uitgezonderd de onderste 2.5 m en de deur- of raamconstructies; twee brandweerliften in aparte schachten, met aparte 30 minuten rookwerende voorportalen; aanwezigheid zogenaamde brandweerkar natte blusleiding commandoruimte een noodstroomvoorziening, die niet alleen conform Bouwbesluit de noodverlichting, verlichte vluchtroute-aanduidingen en brandweerliften van elektriciteit voorziet, maar ook de: o pompen ten behoeve van de brandslanghaspels, natte blusleidingen en de sprinklerpompen; o overdrukinstallaties o communicatiesysteem voor de brandweer o verlichtingsinstallatie in de commandoruimte

39 Bij deze richtlijnen zijn enkele belangrijke kanttekeningen te plaatsen: Bij de preventieve voorzieningen is feitelijk niets méér gedaan dan een tandje bijzetten bovenop de eisen die gelden voor gebouwen onder de 70 meter. Er is niet nagedacht of de concepten waarop de voorzieningen zijn gericht bij sterk toenemende gebouwhoogten nog wel blijven gelden. Dat geldt bijvoorbeeld voor: het idee dat bij brand het gebouw geheel wordt ontruimd, gebaseerd op de ontruimingsberekeningen, conform de Ministeriële regeling Bouwbesluit; het uitgangspunt dat de persoonlijke veiligheid van aanwezigen afdoende wordt gerealiseerd door rookcompartimentering; het idee dat branduitbreiding afdoende wordt beperkt door een sprinklerinstallatie, met brandcompartimenten met een omvang van m²; het idee dat 120 minuten brandwerendheid van de hoofddraagconstructie in alle gevallen volstaat; het idee dat het niveau van bescherming van de vluchtroutes onafhankelijk kan zijn van de totale ontruimingstijd. Ten behoeve van de brandbestrijding worden duidelijk wel extra voorzieningen aangedragen. Echter ook daar lijkt onvoldoende besef te bestaan voor de moeilijkheden waarmee het bestrijden van een brand op grote hoogte gepaard gaat, alsmede het verlenen van hulp aan vluchtenden en het redden van achterblijvers. SBR hoogbouwrichtlijn Algemeen Na het verschijnen van de SBR-hoogbouwrichtlijn heeft nagenoeg elke gemeente in Nederland waar hoogbouw wordt gerealiseerd zich geconformeerd aan deze richtlijn, en is deze richtlijn in de desbetreffende gemeente, door het college van B&W als beleidsdocument aangenomen. In de praktijk houdt dit in dat de richtlijnen uit de SBR hoogbouwrichtlijn in deze gemeenten gelden, als de enige manier waarop kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de functionele eis uit artikel lid 1 van het Bouwbesluit: Een te bouwen bouwwerk waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger dan 70 m boven of lager dan 8 m onder het meetniveau ligt, is zodanig ingericht dat het bouwwerk brandveilig is. En de prestatie eis uit artikel lid 1 waarin staat dat een bouwwerk waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger dan 70 m boven het meetniveau ligt, zodanig is ingericht dat het bouwwerk een mate van brandveiligheid heeft als beoogd met de overige functionele eisen op het gebied van brandveiligheid. Wanneer een andere set voorzieningen wordt gekozen dan de hoogbouwrichtlijn voorschrijft, maar die in de ogen van de aanvrager goed onderbouwd een veiligheidsniveau biedt dat vergelijkbaar is met het niveau van gebouwen lager dan 70 meter, leidt dat in de praktijk vaak tot afwijzing van de aanvraag. Daarmee wordt in feite de gelijkwaardigheidsbepaling uit artikel 1.5 van het Bouwbesluit geschonden. Een belangrijk verschil met de gemeentelijke richtlijnen is, dat de SBR-hoogbouwrichtlijn de brandveiligheidsvoorzieningen niet alleen laat afhangen van de gebouwhoogte en de

40 gebruiksfunctie, maar ook van de ontruimingstijd van het gebouw. Dit laatste in de vorm van vier verschillende ontruimingsconcepten (A t/m D) In feite geeft de hoogbouwrichtlijn daarmee een verdere invulling aan de relatie tussen ontruimingstijd en benodigde brandveiligheidsvoorzieningen zoals deze in de Ministeriële Regeling Bouwbesluit al is gelegd 1. Ontruimingsconcepten De hoogbouwrichtlijn maakt onderscheid in een volledige ontruiming binnen 30 minuten (concept A),, een volledige ontruiming tussen de 30 en 60 minuten (concept B), een gedeeltelijke ontruiming van een zogenaamde emergency zone binnen 10 minuten, gevolgd door een eventuele volledige ontruiming binnen 30 minuten (concept C) en een gedeeltelijke ontruiming van de emergency zone binnen 10 minuten, zonder ontruiming van de overige delen van het gebouw (concept D). Zoals al eerder gezegd zijn de voorgestelde brandveiligheidsvoorzieningen in belangrijke mate afhankelijk van de keuze voor een ontruimingsconcept. Dit is voor concept A tot en met C in de hoogbouwrichtlijn uitgewerkt, voor concept D moet een dergelijke uitwerking nog volgen. Om te bepalen welk concept van toepassing is wordt de gebruiker van de richtlijn gevraagd allereerst de zogenoemde theoretische ontruimingstijd T 0 te bepalen. Uitgaande van een ontdekkingstijd van 5 minuten en een alarmeringstijd van 2 minuten, gaat de richtlijn ervan uit dat de beschikbare tijd voor ontruiming bij concept A en B respectievelijk maximaal 23 en 53 minuten bedraagt. Bij concept C blijft de beschikbare ontruimingstijd voor de emergency zone 10 minuten en daarna voor de rest van het gebouw 30 minuten. 1 In de ministeriële regeling Bouwbesluit wordt aangegeven dat bij een ontruimingstijd van maximaal 15 minuten kan worden volstaan met een standaard trappenhuis, maar dat bij een ontruimingstijd tot 20 minuten aanvullende maatregelen nodig zijn in de vorm van een sluis (of, op basis van gelijkwaardigheid, een overdrukinstallatie) en dat een ontruimingstijd van 30 minuten alleen mogelijk is wanneer het trappenhuis nog beter wordt beveiligd door het uit te voeren als veiligheidstrappenhuis (of zoals in veel gemeenten als gelijkwaardige oplossing is toegestaan een combinatie van een sluis en een overdrukinstallatie).

41 Kritische noot: De hoogbouwrichtlijn geeft aan dat, om een snelle ontruiming van een hoog gebouw mogelijk te maken, het van belang is om de brandmeldinstallatie en interne organisatie zodanig in te richten dat de ontdekkings en alarmeringstijd zo kort mogelijk worden gehouden. Er wordt van uit gegaan dat bij toepassing van een volledige brandmeldinstallatie, die zonder vertraging doormeldt en met een goed geïnstrueerde en georganiseerde interne organisatie de ontdekkings- en alarmeringstijd uit de standaard brandveiligheidsconcepten (15 minuten) dus teruggebracht kan worden naar 7 minuten. Het is daarbij niet duidelijk welke invloed het direct doormelden naar de RAC hier heeft op deze tijd. Uit het onderzoek van NIST naar het WTC blijkt dat voor toren 1 slechts ca. 68% van de aanwezige personen na 5 minuten na brandmelding was begonnen met vluchten. Na 10 minuten liep dit op tot iets meer dan 90% van het aantal personen. Daarbij moet worden opgemerkt dat mag worden aangenomen dat de interne organisatie van deze torens goed geïnstrueerd was na de eerdere aanslagen/bommeldingen in de torens, o.a. in Kortom ook bij een goede interne organisatie kan deze tijd behoorlijk oplopen. Bij hoogbouw woontorens is het overigens maar de vraag of een dergelijke snelle ontdekkingstijd en alarmeringstijd mogelijk is, de hoogbouwrichtlijn onderkent dit probleem maar geeft hiervoor geen oplossing. Bepaling T 0 Bij de bepaling van de T 0 gaat de hoogbouwrichtlijn ervan uit dat de doorstroomcapaciteit van de trappen maatgevend is. De T 0 kan dan worden bepaald volgens de volgende 4 stappen:

42 bepaal de tijd die de 1 e persoon nodig heeft om vanaf zijn plek op een verdieping (meestal de 1 e verdieping) de onderzijde van de trap naar de begane grond te bereiken; bepaal aan de hand van de doorstroomcapaciteit van de trap, de tijd die de overige personen die op deze trap zijn aangewezen nodig hebben om de trap te passeren; tel daarbij 90 seconden bij op voor elk geheel segment van 50 meter (bij 99 m, 90 seconden, bij 100 m 180 seconden) binnen het gebouw; bepaal ten slotte de tijd die de laatste persoon nodig heeft om vanaf de onderzijde van de trap op de begane grond de uitgang te bereiken. Bij deze bepaling wordt gebruik gemaakt van de volgende doorstroomcapaciteit 2 loopsnelheden: loopsnelheid ongehinderd over een plat vlak 1,60 m/s loopsnelheid bij maximale bezetting over een plat vlak 0,36 m/s loopsnelheid ongehinderd over een trap 0,80 m/s loopsnelheid bij maximale bezetting over een trap 0,32 m/s doorstroomcapaciteit trap 1,28 personen/s/m en Verder worden de aantallen personen bij de bovenstaande bepaling in beginsel bepaald aan de hand van de maximaal toegestane bezetting op basis van de van toepassing zijnde bezettingsgraadklasse en de aanwezige oppervlakte aan verblijfsgebied of gebruiksoppervlakte. De richtlijn biedt echter de mogelijkheid om met een werkelijk aantal personen te rekenen, mits dat in de gebruiksvergunning wordt overgenomen. Enkele rekenvoorbeelden voor T 0 uit de praktijk Wanneer op basis van de bovengenoemde methode de T 0 wordt bepaald leidt dit bijvoorbeeld voor de woontorens van New Babylon in Den Haag en de Maastoren in Rotterdam tot de volgende waarden voor T 0 : 2 deze doorstroomcapaciteit is gebaseerd op de effectieve breedte van de trap: bouwkundige breedte 0,15 m indien de trap aan één zijde is begrenst door een wand (trappenhuis met schalmgat) en -0,30 m indien trap aan twee zijden is begrenst door een wand (bijvoorbeeld bij een wokkeltrappenhuis).

43 New Babylon, Den Haag (Meijer en van Schooten Architecten) Toren 1, 135,5 m, T 0 = 12:34 mm:ss Toren 2, 99,8 m, T 0 = 09:37 mm:ss Maastoren, Rotterdam (Dam en Partners Architecten) Maastoren, ca. 150 m, T 0 = 35:30 mm:ss Uit de bovenstaande figuur blijkt dat de methode, zeker bij lagere bezettingen zoals in de woontorens, leidt tot onrealistisch korte ontruimingstijden. In de hoogbouwrichtlijn wordt dit probleem al onderkend, en wordt aangegeven dat in die gevallen de looptijd maatgevend zal zijn. Een rekenmethode daarvoor wordt niet aangedragen. Wanneer voor de hoogste woontoren van New Babylon de ontruimingstijd gelijk wordt gesteld aan de looptijd, waarbij ook de voorschreven wachttijd in rekening wordt gebracht. Dan leidt dit, uitgaande van de loopsnelheden bij ongehinderd lopen tot een T 0 van 09:17 [mm:ss] en uitgaande van de loopsnelheden bij gehinderd lopen tot een T 0 van 21:50 [mm:ss]. In werkelijkheid zullen de personen bij een woontoren, gezien de lage bezetting, nauwelijks gehinderd worden. Op de lagere verdiepingen zullen zij wellicht wel hinder ondervinden. DGMR hanteert daarom in haar advieswerkzaamheden de methode om het gemiddelde van beide waarden te hanteren (in het geval van New Babylon dus 15:34), deze methode wordt in de grotere gemeentes van Nederland ook door de Brandweer ondersteund. Kritische noot Men kan de vraag stellen of de volgens de methode uit de hoogbouwrichtlijn berekende ontruimingstijden en loopsnelheden niet aan de gunstige kant zijn. Wanneer de hier toegepaste doorstroomcapaciteit voor trappenhuizen wordt vergeleken met doorstroomcapaciteiten die worden genoemd in de Ministeriële Regeling Bouwbesluit, dan is

44 de hier gehanteerde doorstroomcapaciteit beduidend hoger 3, de T 0 komt daardoor ook lager uit, zelfs indien rekening wordt gehouden met de wachttijd per 50 meter gebouwhoogte. In algemene zin kan de vraag gesteld worden of de hierboven genoemde loopsnelheden en doorstroomcapaciteiten (ook die uit de Ministeriële Regeling Bouwbesluit) wel representatief zijn voor hoogbouw. De loopsnelheden zijn afkomstig uit de methode uit vluchten bij brand uit grote brandcompartimenten, bepalingsmethode voor veilig vluchten (PRC bouwcentrum, februari 1997, Achtergronden vluchtmethodiek grote brandcompartimenten (TNO Bouw rapport 96-CVB-R0330/04), Richtlijn vluchtmethodiek grote brandcompartimenten (TNO Bouw rapport 96-CVB-R0330/02) en de brandveiligheidsconcepten (uitgegeven door het ministerie van BZK). De gehanteerde doorstroomcapaciteit voor de trappen in de hoogbouwrichtlijn komt oorspronkelijk van Pauls, die het model van de effectieve breedte introduceerde halverwege de jaren Vóór die tijd werd in de meeste landen de doorstroom berekend vanuit het idee dat mensen in banen bewegen; de doorstroomcapaciteit werd dan uitgedrukt in een aantal personen per baan van 22 inch per minuut. De standaard trapbreedte van 44 (1.1 m) is dan ook gebaseerd op twee mensen naast elkaar. Al deze onderzoeken zijn gebaseerd op waarnemingen van personen die trappen afdalen of zich een gang of deur bewegen. Deze waarnemingen zijn over het algemeen bij normale omstandigheden gedaan (dus niet in noodsituaties) en doorstroomcapaciteiten van trappen zijn bepaald voor trappen met een beperkte hoogte, dus niet voor trappenhuizen in hoogbouwprojecten. Een zeldzaam voorbeeld waarbij de ontruimingstijd vastgesteld kon worden in een noodsituatie, is de evacuatie van het Edinburgh Theatre, waar in personen het gebouw konden verlaten in 2.5 minuut tijd. De tijd is gebaseerd op het feit dat de laatste persoon de zaal verliet toen het aanwezige orkest de slotnoot van God save the Queen speelde (Stanton and Wanless, Pedestrian Movement, Engineering For Crowd Safety 1993). Uit het onderzoek van NIST naar WTC komt ook een aantal indicatieve loopsnelheden voort over de looplijn van de trap. Deze zijn weergegeven in de onderstaande figuur waarin ook de snelheden voor gehinderd en ongehinderd lopen uit de hoogbouwrichtlijn zijn geprojecteerd (In deze snelheden zijn vertragende factoren, als uitrusten, wachten op hulpverleners die de trap opkomen e.d.). Daaruit valt af te leiden dat de in de richtlijn gehanteerde loopsnelheden in vergelijking met dit praktijkvoorbeeld behoorlijk gunstig zijn. Dit laatste wil overigens niet meteen zeggen dat de daaraan gerelateerde voorzieningen uit de richtlijn niet zwaar genoeg zouden zijn. 3 Wanneer als voorbeeld een standaard trappenhuis (met schalmgat) van 1,2 m breed wordt genomen dan is de doorstroomcapaciteit conform de richtlijn 1,34 personen/s, terwijl de doorstroomcapaciteit conform de Ministeriële Regeling Bouwbesluit 0,9 personen/s bedraagt. Dat verschil wordt bij bredere trappen alleen maar groter. 4 Dit is onder anderen beschreven in Building Evacuation Research Findings And Recommendations Fires and Human Behaviour (2nd edition) 1990 en Movement of People SFPE Handbook of Fire Protection Engineering (2nd edition) 1996.

45 Spreiding loopsnelheden langs de klimlijn van de trap Om meer te weten te komen welke capaciteiten en loopsnelheden nu wel representatief zijn voor hoogbouw, zou onderzoek gedaan moeten worden. Dat kan vrij simpel door bij een goed geïnstrueerde ontruimingsoefening in een aantal hoogbouwprojecten te klokken hoe lang het nu daadwerkelijk duurt voordat de alle aanwezige personen het gebouw hebben verlaten. Ook is het mogelijk om gebruik te maken van het eerder genoemde NIST onderzoek. Daarbij is het aan te bevelen om hinder en/of het uitrusten van personen te verdisconteren in een lagere effectieve loopsnelheid, in plaats van ongefundeerde schattingen te maken van deze effecten (zoals de 1.5 minuut per 50 meter gebouwhoogte uit de richtlijn) Dit laatste onderzoek is echter niet per definitie geschikt voor de Nederlandse situatie. In de hoogbouwrichtlijn wordt bij de berekening van de T 0 rekening gehouden met Wachttijd en afdaaltijd De hoogbouwrichtlijn stelt eisen aan de zogenaamde afdaaltijd en wachttijd. Deze eisen zijn als volgt geformuleerd: de afdaaltijd mag niet meer bedragen dan 60 seconden; de wachttijd mag niet meer bedragen dan 30 seconden; de opvangcapaciteit van de trappenhuizen moet afdoende zijn. De afdaaltijd wordt in de hoogbouwrichtlijn bepaald door op een verdieping het aantal personen dat op een trappenhuis is aangewezen te delen door de doorstroomcapaciteit van dat trappenhuis. De wachttijd wordt in de hoogbouwrichtlijn bepaald door de tijd die de laatste persoon nodig heeft om bij het trappenhuis te komen te vergelijken met de berekende afdaaltijd. De tijd die de laatste persoon nodig heeft wordt bepaald door de grootste afstand die kan worden afgelegd op een kantoorvloer te delen door de snelheid bij ongehinderd lopen (1,6 m/s).

46 Wanneer deze tijd korter is dan de berekende afdaaltijd minus 30 seconden, moet de desbetreffende persoon langer dan 30 seconden wachten en wordt niet voldaan aan deze eis. Een rekenvoorbeeld voor de afdaaltijd en wachttijd Wanneer er 120 personen op één van beide trappen in een wokkeltrappenhuis met een breedte van 1,2 meter zijn aangewezen, leidt dit volgens de hoogbouwrichtlijn tot een afdaaltijd van 104 seconden. Hetgeen volgens de hoogbouwrichtlijn niet acceptabel is. Om een dergelijke bezetting mogelijk te maken moeten dus extra trappenhuizen worden gerealiseerd, of moet de trapbreedte worden aangepast naar minimaal 2,30 m. Het is eventueel ook mogelijk om wanneer dit slechts in een specifiek geval voorkomt te kiezen voor ontruimingsconcept C, en slechts over een beperkt aantal verdiepingen een extra trap bij te plaatsen. Wanneer gekozen wordt voor trappen met een breedte van 2,3 meter bedraagt de afdaaltijd 60 seconden. De wachttijd is dan echter nog steeds te lang. Immers wanneer een voor hoogbouw gangbare maximale loopafstand van 30 of 45 meter op een verdieping wordt gehanteerd kunnen de personen die het meest ver van het trappenhuis zijn verwijderd, het trappenhuis bereiken binnen 19 of 28 seconden. Deze personen moeten dan respectievelijk 41 of 32 seconden wachten, waarmee niet aan de eis voor de wachttijd wordt voldaan. Om alsnog deze bezetting mogelijk te maken, moet de afdaaltijd dus worden verkort naar 49 of 58 seconden. Daarvoor moet de trapbreedte worden aangepast naar minimaal 2,75 en 2,37 m. Door de eisen aan de wachttijd op deze wijze te formuleren, wordt bij hogere bezettingen dus in feite een kortere afdaaltijd geëist. Theoretisch kan men er ook voor kiezen om de loopafstand te vergroten, door bijvoorbeeld meerdere rookcompartimenten achter elkaar te situeren. In dat geval is de wachttijd immers korter. Dit laatste kan nooit de bedoeling zijn geweest. Langere loopafstanden leiden immers in het algemeen tot een minder veilige situatie. Kritische noot De conform de richtlijn bepaalde afdaaltijd in feite geen afdaaltijd. Deze tijd zegt alleen iets over de tijd tot de laatste persoon, gebruik makend van de conform de hoogbouwrichtlijn berekende doorstroomcapaciteit van de trap, deze trap is gepasseerd. Hoe lang het duurt om daadwerkelijk een verdieping af te dalen is afhankelijk van de vraag of de capaciteit van de trap volledig benut wordt en de tijd die de laatste persoon nodig heeft om de trap af te dalen (bij een standaard verdiepinghoogte en bij de in de richtlijn genoemde loopsnelheid van 0.32 m/s (voor de maximale bezetting) duurt dat circa 18 seconden). Ter vergelijking: uit het onderzoek van NIST blijkt dat de aanwezige personen gemiddeld tussen de 0.9 en 1.8 verdiepingen per minuut konden afdalen (rekening houdend met het feit dat zij op sommige verdiepingen moesten wachten, hinder ondervonden, of moesten uitrusten). De afdaaltijd zou dan tussen de 34 en 67 seconden bedragen. De afdaaltijd van 1 minuut in de hoogbouwrichtlijn hangt samen met de eisen uit het Bouwbesluit en de Ministeriële Regeling Bouwbesluit. De hoogbouwrichtlijn legt een link tussen deze eisen en de gehanteerde doorstroomcapaciteit van 1,28 personen/m/s. Wanneer men op basis van een doorstroomcapaciteit van 1,28 personen/m/s voor een rechte steektrap

47 van 1 verdieping, met een breedte van 1.1 m (effectieve breedte 0,8 m) de ontruimingstijd bepaalt, blijkt dat indien op deze trap 60 personen zijn aangewezen, deze ca. 60 seconden nodig hebben om over deze trap af te dalen. Wanneer binnen het conform de Ministeriële Regeling Bouwbesluit en de gangbare brandbeveiligingsconcepten een maximale ontruimingstijd van 15 minuten wordt gehanteerd, kan met deze trap een gebouw met een maximale hoogte van 15 verdiepingen (ca. 50 m worden gerealiseerd). Het Bouwbesluit eist daarom een sluis bij gebouwen tussen de 50 en 70 m. De eisen uit het Bouwbesluit en de Ministeriële Regeling Bouwbesluit, zijn echter gebaseerd op een andere doorstroomcapaciteit van 0,75 personen/m/s (bouwkundige breedte), waardoor de hoogbouwrichtlijn bij een gelijke trapbreedte in feite hogere bezettingen toestaat dan het Bouwbesluit. De maximaal toegestane wachttijd van 30 seconden lijkt verband te houden met het maximaal 30 meter door rook lopen met een gemiddelde loopsnelheid van 1 m/s, waarop de maximale loopafstanden binnen een rookcompartiment uit het Bouwbesluit zijn gebaseerd. Het systeem zou kloppen op het moment dat het trappenhuis rechtstreeks wordt betreden vanuit het rookcompartiment. Indien personen dan langer dan 30 seconden moeten wachten, lopen zij gevaar. Wanneer echter voor afdoende opvangcapaciteit wordt gezorgd buiten een rookcompartiment (bijvoorbeeld in een sluis tussen het trappenhuis en dat rookcompartiment) wordt dit gevaar weggenomen. Bovendien is de redenering veel te kort door de bocht. Het idee achter de 30 meter door rook lopen in het Bouwbesluit is niet gekoppeld aan een scenario waarin op t=0 een compartiment vol staat met rook, op datzelfde moment mensen gaan lopen, waardoor zij aangekomen bij de uitgangen van het rookcompartiment nog 30 seconden moeten wachten omdat de totale vrije deurbreedte was afgemeten op de maximale doorstroomcapaciteit van 1 minuut. Zo n scenario is karikaturaal en geeft geen solide basis om eisen te stellen. Hier ligt een duidelijk verbeterpuntje voor de hoogbouwrichtlijn. In de hoogbouwrichtlijn wordt verder geen link gelegd tussen de aanwezige opvangcapaciteit in het trappenhuis en de afdaaltijd en wachttijd. Wel wordt geëist dat de aanwezige opvangcapaciteit in een trappenhuis tussen een verdieping en de ondergelegen verdieping afdoende is om het aantal personen dat erop is aangewezen op te vangen (eventueel door gebruik te maken van extra opvangcapaciteit in sluizen). Dit is jammer omdat de grenswaarden gesteld aan afdaaltijd en wachttijd bij hogere bezettingen leiden tot bredere trappen, terwijl de opvangcapaciteit in het trappenhuis (en eventuele voorportalen) ruim voldoende kan zijn om de aanwezige personen gedurende een bepaalde tijd veilig achter een brand en/of rookwerende scheiding te laten wachten. Wanneer formeel niet aan de grenswaarden voor de afdaaltijd of wachttijd wordt voldaan, kan dus indien afdoende opvangcapaciteit aanwezig is, eveneens worden gesproken van een veilige ontvluchting. In werkelijkheid zal de wachttijd voor men een trappenhuis kan betreden worden bepaald door de wijze waarop de personen op een verdieping, rekening houdend met de vluchtende personen van de bovengelegen verdiepingen en de aanwezige opvangcapaciteit in het trappenhuis, in het trappenhuis kunnen instromen. Een model zoals in de NEN 6089 (groene versie) is gepresenteerd, geeft hieraan invulling. Een onderzoek naar de bruikbaarheid de toepasbaarheid van dit model bij hoogbouw en de doorstroomcapaciteiten die daarbij moeten worden gehanteerd is zeker de moeite waard! Daarbij moet wel de opmerking worden

48 gemaakt dat bij de toepassing van een ander model, ook de grenswaarden opnieuw moeten worden vastgesteld. Dit laatste blijkt in de praktijk moeilijk te volgen voor veel mensen, en vraagt daarom een uitgebreide verheldering en onderbouwing. Daarnaast is verder onderzoek naar de mogelijkheden voor gefaseerde ontruiming of gedeeltelijke ontruiming wenselijk, om echt hoge hoogbouw te realiseren. Het is, en blijft, namelijk de vraag of het wel nodig is om een dergelijk gebouw bij brand in alle gevallen volledig te ontruimen. Dit hangt uiteraard sterk samen met de beoordeling van het risico op bezwijken en de wellicht noodzakelijke versterking van de regels op dat punt (zie ook de aanbevelingen van NIST op dit punt). Voorzieningen conform SBR richtlijn Afhankelijk van het gehanteerde ontruimingsconcept, de functie van het gebouw en de hoogte van het gebouw worden in de SBR-hoogbouwrichtlijn verschillende brandveiligheidsvoorzieningen geadviseerd. Hieronder worden de belangrijkste brandveiligheidsaspecten behandeld, en worden enkele kritische kanttekeningen gemaakt naar aanleiding van het onderzoek van NIST. Hoofddraagconstructie De vereiste sterkte van de hoofddraagconstructie onder brandomstandigheden is vastgesteld op 120 minuten, maar voor gebouwen onder de 100 meter is daar voor alle gebouwen behalve woongebouwen een reductie van 30 minuten mogelijk, mits een sprinklerinstallatie wordt toegepast én de vuurbelasting lager is dan 500 MJ/m². De eisen zijn daarmee nauwelijks strenger dan de eisen volgens Bouwbesluit. Daar komt bij dat de bepalingsmethode voor de brandwerendheid van constructies is gebaseerd op de standaard brandkromme onder de bijzondere belastingcondities bij brand (waarbij bijvoorbeeld windlasten niet in rekening hoeven te worden gebracht), terwijl de vraag kan worden gesteld of er bij hoogbouw wel sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met deze standaard brandkromme en de aangehouden belastingen. Daarnaast is aandacht nodig voor het feit dat constructieonderdelen die volgens de definitie uit de NEN 6702 niet tot de hoofddraagconstructie behoren bij bezwijken niet mogen leiden tot het voortijdig bezwijken van scheidingen tussen subbrandcompartimenten 5. Daar komt bij dat het stellen van deze eis veronderstelt dat de sprinklerinstallatie faalt: als de sprinklerinstallatie niets doet, dan moet de brandwerende hoofddraagconstructie ervoor zorgen dat het gebouw niet voortijdig bezwijkt. Het zou logischer zijn de vereiste hoogte van de brandwerendheid te relateren aan de faalkans van de sprinklerinstallatie, zodat de veiligheid van de hoofddraagconstructie op een integrale manier kan worden opgepakt. 5 Deze definitie is in geval van subbrandcompartimenten immers als volgt: De hoofddraagconstructie onder brandomstandigheden is dat deel van de bouwconstructie dat leidt tot het bezwijken van een bouwconstructie die in het geval de brandruimte een subbrandcompartiment is of een deel van een subbrandcompartiment, zorgdraagt voor het instandhouden van niet-direct aangrenzende subbrandcompartimenten en niet-direct aangrenzende andere ruimten

49 Wellicht is het mogelijk om de brandwerendheid van de hoofddraagconstructie te relateren aan de tijd die nodig is om het gebouw volledig te ontruimen (berekend op basis van bij hoogbouw vastgestelde capaciteiten) en/of de tijd die daarnaast nog nodig is om een veilige inzet voor de brandweer te garanderen. (Sub)brandcompartimentering In beginsel wordt een sprinklerinstallatie voorgeschreven. Voor woongebouwen tot 100 m wordt daarop een uitzondering gemaakt, mits de scheiding tussen de woningen en de gang 60 minuten brandwerend wordt uitgevoerd en de woningvoordeur zelfsluitend is. Deze zelfsluitendheid kan in de praktijk voor problemen zorgen, omdat de kans bestaat dat bewoners de deurdranger verwijderen. In de gebouwen waar voor deze oplossing is gekozen, wordt daarom over het algemeen een vrijloopdranger toegepast, gekoppeld aan de brandmeldinstallatie in de gemeenschappelijke verkeersruimte van zo n woontoren. Daardoor wordt de kans verkleind dat bewoners de dranger verwijderen of saboteren en wordt het ook makkelijker om de werking van deze drangers periodiek te controleren. Wel is het dan nog steeds nodig om via een kettingbeding in de koopakte of huurcontract te regelen dat de bewoners toestemming moeten geven voor een dergelijke controle. Naast de sprinklerinstallatie wordt een nadere onderverdeling in brandcompartimenten geëist conform Bouwbesluit, met een maximale grootte van 1000 m² (500 m² bij een logiesfunctie). Ook daarop is weer een uitzondering mogelijk waarbij maximaal twee grotere compartimenten mogen worden gerealiseerd, mits deze zich niet direct boven elkaar bevinden, voldoen aan de voorwaarden uit de methode Beheersbaarheid van brand en zich binnen het gebouw geen ruimten bevinden waar mensen slapen of waar zich verminderd zelfredzame personen bevinden. De eisen voor subbrandcompartimenten bij woongezondheidszorg of logiesfuncties zijn, ondanks de sprinklerinstallatie, identiek aan de Bouwbesluiteisen.

50 Tussen deze brandcompartimenten geldt de standaard eis aan de Weerstand tegen Brand Doorslag en Brand Overslag (WBDBO) van 60 minuten. De WBDBO van de twee grotere compartimenten, hangt af van de aanwezige vuurlast conform de methode Beheersbaarheid van Brand. Dit houdt in dat brandoverslag ook moet worden bepaald conform de standaard methode uit NEN Het is jammer dat de eisen aan de brandcompartimentering in relatie tot de aanwezigheid van een sprinklerinstallatie eerder een opeenstapeling van eisen lijken te zijn, dan een duidelijk samenhangend eisenpakket. Er is een sprinklerinstallatie aanwezig, maar ondertussen wordt daar bij het bepalen van brandoverslagvoorzieningen en de WBDBO-eisen voor brandscheidingen geen rekening mee gehouden. Ook hier geldt dat het mooi zou zijn als op een integrale wijze de faalkans van de sprinklerinstallatie zou worden afgezet tegen de benodigde voorzieningen om een onbeheersbare situatie te voorkomen. Omgekeerd kan ook kritisch gekeken worden naar de kwaliteit van brandscheidingen. Als de faalkans daarvan wordt verkleind, door meer aandacht te vragen tijdens de bouw en eventuele aanpassingen en intensief beheer, waarbij doorvoeringen e.d. goed worden afgedicht en er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de brandscheidingen op zich. Met het oog op de brandbestrijding is er uiteraard een groot verschil tussen het toepassen van enkele grote brandcompartimenten of meerdere kleine (sub)brandcompartimenten. Wanneer een gebouw (zoals een logiesgebouw en/of woongebouw) is onderverdeeld in kleine (sub)brandcompartimenten, is de kans op het ontstaan van een onbeheersbare situatie behoorlijk klein, zeker wanneer de brandweer, door aanvullende voorzieningen, snel water op het vuur te hebben. Wanneer kantoorgebouwen verder worden onderverdeeld in kleinere

51 brandcompartimenten (met bijvoorbeeld een maximale omvang van 500 m 2 ) geldt in feite hetzelfde. Wanneer dus meer aandacht wordt beteed aan de kwaliteit van brandscheidingen is, zeker bij gebouwen met kleine (sub)brandcompartimenten, een sprinklerinstallatie in sommige gevallen wellicht niet noodzakelijk, ook niet bij gebouwen hoger dan 100 m. Het realiseren van één of meerdere grote brandcompartimenten (groter dan 1000 m 2 ), is zonder sprinklerinstallatie daarentegen niet of nauwelijks te verantwoorden. Voorzieningen voor veilig vluchten In principe moeten binnen een hoogbouw minimaal 2 vluchttrappenhuizen aanwezig zijn. Voor woongebouwen tot 100 m is het daarnaast mogelijk om met één veiligheidstrappenhuis te volstaan. Er worden helaas geen aanbevelingen geven over de positie van deze vluchttrappenhuizen, zodat in de huidige praktijk vaak voor de meest economische oplossing wordt gekozen om een wokkeltrappenhuis te realiseren. Nadeel daarvan is dat deze trappenhuizen tegen elkaar liggen, zodat de kans dat deze gelijktijdig door brand worden bedreigt relatief groot is (ook al wordt voldaan aan de minimale afstandseis tussen vluchtwegen van 5 m uit het bouwbesluit). Tussen brandcompartimenten en de trappenhuizen (en/of indien voorruimten worden gebruikt voor de opvang van personen, tussen de brandcompartimenten en deze voorruimten) moet een WBDBO worden gerealiseerd die tenminste gelijk is aan 60 (concept A), 90 minuten of 37 minuten + T 0 (concept B) en 90 minuten of 60 minuten + T 0 (concept C). Daarnaast bij één van beide trappenhuizen een WBDBO worden gerealiseerd die 30 minuten hoger is. Dit laatste geldt niet voor woongebouwen onder de 100 m. Op zich is er iets voor te zeggen om de WBDBO-eisen te relateren aan de ontruimingstijden van het gebouw. Het zou echter mooiere zijn als deze berekende theoretische ontruimingstijd meer overeen zou komen met de daadwerkelijke ontruimingstijd, zodat het toepassen van marges eigenlijk niet meer nodig is, en de toegepaste brandwerendheden kunnen worden afgestemd op deze ontruimingstijd. Op zich biedt de hoogbouwrichtlijn de mogelijkheid om de WBDBO-eis in te vullen door kritisch te kijken naar de positie van de brand en de aanwezige WBDBO tussen de verschillende compartimenten en vluchtwegen.

52 In het bovenstaande voorbeeld is aangetoond dat ook zonder de volledige omhulling van een trappenhuis 90 minuten brandwerend te maken, een WBDBO van 90 minuten (of nog meer) kan worden gerealiseerd. Dit laatste wordt door de brandweerkorpsen van de verschillende gemeenten echter niet zondermeer geaccepteerd, doordat een WBDBO-eis één op één wordt vertaald in een brandwerendheid, terwijl de bepalingsmethode van NEN 6068 het optellen van brandwerendheden zoals in het bovenstaande voorbeeld, expliciet toestaat. Volgens de hoogbouwrichtlijn moeten de trappenhuizen bij ontruimingsconcept B of C worden voorzien van een overdrukinstallatie en een voorportaal. Bij ontruimingsconcept A, wordt, bij gebouwen tot 150 m, één van beide afdoende geacht (dus óf een overdrukinstallatie, of een voorportaal). Deze voorportalen moeten minimaal 30 minuten rookwerend zijn. Wanneer een overdrukinstallatie wordt toegepast, moet het trappenhuis daarnaast worden onderverdeeld in segmenten met een maximale hoogte van 50 meter. Het toepassen van een voorportaal of overdrukinstallatie moet ervoor zorgen dat de trappenhuizen gegarandeerd rookvrij blijven. Daarvoor zijn echter ook andere middelen beschikbaar. Het is bijvoorbeeld mogelijk om in plaats van rookwerende scheidingen conform NEN 6075, rookwerende scheidingen conform NEN-EN 1364 deel 3 toe te passen. De scheidingen conform de Europese norm laten immers nauwelijks rook door, terwijl rookscheidingen conform NEN 6075 zo lek als een mandje kunnen zijn (De eis is immers alleen dat deze deuren 20 minuten brandwerend zijn op het vlamdichtheidscriterium). Materialisering Voor hoogbouw worden de standaard eisen voor materialisering conform Bouwbesluit toegepast. Wel zijn de eisen voor de gevel verhoogd naar brandvoortplantingsklasse 2 voor de gehele gevel vanaf 2,5 boven maaiveld (echter op grond van de toepassingsvoorwaarde van NEN 6068, was dat toch al vereist als deze methode gebruikt wordt om brandoverslag te bepalen). Wel duidelijk strenger is de eis voor kozijnen, ramen en deuren, die volgens de hoogbouwrichtlijn ook aan brandvoortplantingsklasse 2 moeten voldoen.

53 Nu is dit in de praktijk op zich niet problematisch, aangezien de kozijnen bij hoogbouw over het algemeen in aluminium worden uitgevoerd, maar toch, de vraag kan worden gesteld of het stellen van deze eis nu echt bijdraagt aan een hogere brandveiligheid bij hoogbouw. Verder worden geadviseerd de bekabeling in verticale leidingschachten en bij voorkeur daarnaast ook de rest van het gebouw uit te voeren als MBZH-bekabeling (moeilijk brandbaar, zonder halogenen). Het zou echter logischer zijn dit advies andersom te formuleren. De aanwezige personen hebben immers direct last van toxische gassen en rook wanneer deze bekabeling zich in de verblijfsruimten bevindt en in mindere mate als er een brand in een schacht ontstaat (die toch al brandwerend is afgeschermd van de verdieping zelf). Brandveiligheidsinstallaties De hoogbouwrichtlijn adviseert de aanwezigheid van 2 brandweerliften, die volledig onafhankelijk van elkaar kunnen opereren, met liftschachten en liftdeuren met een brandwerendheid van 60 minuten en elk een eigen voorportaal, waarbij de voorportalen en de lift worden voorzien van een overdrukinstallatie. In de praktijk wordt vaak genoegen genomen met een tweetal brandweerliften die samen in één schacht liggen (met als onderliggende gedachte dat de ene lift alleen dient als back-up voor de andere, voor het geval deze in onderhoud is). Ook wordt vaak één voorportaal voor beide brandweerliften gerealiseerd, waarin soms ook nog de andere liften uitkomen (mits deze qua materialisering en uitvoering voldoen aan de eisen voor een brandweerlift). Gezien de aanvalsmethode van de brandweer ligt het meer voor de hand niet de liftdeuren brandwerend uit te voeren, maar de deuren van het liftvoorportaal. Als daaraan bijvoorbeeld ook nog eens de eis zou worden gesteld dat deze 30 minuten rookwerend zijn conform de NEN-EN 1634 deel 3, kan wellicht ook een overdrukinstallatie achterwege blijven. Er wordt dan immers in afdoende mate gewaarborgd dat de liften gedurende lange tijd blijven functioneren, terwijl dat niet vanzelfsprekend is bij een 30 minuten rookwerend voorportaal conform NEN Indien die garantie kan worden geboden is het wellicht ook mogelijk om liften in te zetten bij de ontruiming van het gebouw. De hoogbouwrichtlijn schrijft verder natte blusleidingen voor, met op elke verdieping 2 afnamepunten, en twee onafhankelijk van elkaar opererende pompen. Ook worden brandslanghaspels voorschreven conform de eisen uit het bouwbesluit. Aanvullend daarop worden deze ook voorgeschreven in de gemeenschappelijke verkeersruimten van woongebouwen. Deze brandslanghaspels moeten eveneens worden voorzien van een pompinstallatie. In gesprinklerde gebouwen biedt de richtlijn de mogelijkheid om deze te vervangen door kleine blusmiddelen. Het toepassen van brandslanghaspels in de gemeenschappelijke verkeersruimte van woongebouwen, brengt nogal wat risico s met zich mee. Als een bewoner besluit een brand in zijn woning te gaan blussen met deze brandslanghaspel blijft daardoor immers de deur naar deze gemeenschappelijke verkeersruimte open staan, hetgeen tot rookverspreiding leidt.

54 Wanneer de brandslanghaspel in het liftvoorportaal wordt geplaatst, blijft ook deze deur nog open staan. Het lijkt handiger om woningen altijd uit te rusten met kleine blusmiddelen, of de onlangs ontwikkelde brandslang voor woningen, die aan de keukenkraan kan worden bevestigd. Kleine blusmiddelen in gesprinklerde gebouwen, hebben zin, wanneer er een goed geoefende BHV-organisatie deze hanteert. Bij ongeoefende gebruikers, zoals in woongebouwen, biedt een dergelijk middel maar weinig aanvullende veiligheid. De richtlijn schrijft voor woongebouwen met een sprinklerinstallatie geen aanvullende brandmeldinstallatie voor, de sprinklermelding zou afdoende zijn, aangevuld met een ontruimingsalarm in de gemeenschappelijke verkeersruimte. Dat laatste blijkt in de praktijk echter niet te werken. Vanwege de geluidseisen die conform Bouwbesluit voor de woningtoegangsdeuren gelden, is een alarm in de verkeersruimte nooit goed te horen in de woning. Kortom er zouden altijd signaalgevers en/of luidsprekers moeten worden toegepast in de woningen zelf. Voor gebouwen met een fast response sprinkler installatie volstaat een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking, met uitzondering van logiesgebouwen of gebouwen met een bijeenkomstfunctie waarvoor volledige bewaking wordt geëist. De richtlijn schrijft over het algemeen een ontruimingsalarminstallatie type A voor met een mogelijkheid tot gesproken woord. Voor woongebouwen geldt het eerder genoemde ontruimingsalarm in de gemeenschappelijke verkeersruimte, minimaal type B. Bij afwezigheid van een sprinklerinstallatie, moet deze installatie worden aangestuurd door handbrandmelders of rookmelders in de gemeenschappelijke verkeersruimte. Om te voorkomen dat de aanwezige personen vergeten de brand te melden, ligt het echter voor de hand hier niet te kiezen voor handbrandmelders. Dat gebeurt in de praktijk dan ook nauwelijks. Het is maar de vraag of bewoners met een dergelijk ontruimingssysteem tijdig worden gealarmeerd en of een type B installatie wel afdoende is. Met een dergelijk systeem kan immers geen aanvullende informatie worden gegeven, maar is alleen een ontruiming mogelijk. Ook is onduidelijk of het dan met de huidige systemen mogelijk is om een gefaseerde ontruiming te realiseren. Het verdient daarnaast ook aanbeveling te onderzoeken of het intercom systeem van de woningen, via het bellentableau beneden niet kan worden ingezet om de bewoners tijdig en duidelijk te alarmeren. Voor noodverlichting worden in de hoogbouwrichtlijn aanvullende voorzieningen gevraagd nabij brandveiligheidsvoorzieningen als afnamepunten blusleidingen, brandslanghaspels e.d. Hier dient in een straal van 2 meter rond het object de minimale verlichtingssterkte van 10 lux te bedragen. Ook geldt deze 10 lux voor de volledige breedte van van brand- en rook gevrijwaarde vluchtroutes. Dit zal zeker bijdragen tot een veiligere en snellere ontvluchting en brandweerinzet in het gebouw.

55 De meeste gemeenten in Nederland wijzen hoogbouw, voor zover dit een openbaar gebouw betreft aan als Special Coverage Location, waardoor C2000 beschikbaar moet zijn binnen het gebouw. Voor woongebouwen is dat in beginsel niet mogelijk (omdat deze niet openbaar zijn). Het is echter aan te bevelen er zorg voor te dragen dat C2000 in hoogbouw beschikbaar is. Nadeel is echter dat dit met de standaard antennes niet zondermeer wordt gerealiseerd, en dat steunzenders nodig zijn in het gebouw. De vraag kan dan worden gesteld of de verplichting om deze beschikbaarheid te realiseren een verplichting is van de bouwer, of juist van de gemeente die op die specifieke locatie een hoogbouwproject toe staat, ofwel op grond van het bestemmingsplan nodig acht. Zeker op locaties met veel hoogbouw is het aan te bevelen dit centraal op te lossen, in plaats van per gebouw afzonderlijk. Het nut en de noodzaak van de door de richtlijn aangedragen interne communicatievoorziening (zoals bijvoorbeeld een brandweertelefoon) komt door de beschikbaarheid van C2000 echter wel ter discussie te staan. Tenslotte vraagt de hoogbouwrichtlijn nog om een commandoruimte, van waaruit het bevel kan worden gevoerd in geval van een calamiteit in het gebouw, en van waaruit alle brandveiligheidsinstallaties kunnen worden bestuurd. Een dergelijke ruimte is zeker zinvol, maar het is de vraag of het handig is dat deze ruimte onderin het gebouw zit. Wellicht is het handiger buiten het gebouw een locatie te zoeken om deze ruimte onder te brengen. Met de huidige techniek moet het ook mogelijk zijn om de brandveiligheidsinstallaties op afstand uit te lezen en te bedienen. Organisatorische aspecten De hoogbouwrichtlijn besteed nauwelijks aandacht aan de organisatorische aspecten van de brandbeveiliging. Het is dan ook aan te raden, de eerder genoemde aanbevelingen van NIST hierin te volgen en bij een herziene versie ook hier aandacht aan te besteden. Zo blijkt uit het onderzoek van NIST dat ondanks het feit dat mag worden aangenomen dat de evacuatie in de WTC-torens goed georganiseerd moet zijn, het grootste percentage van de aanwezige personen op zoek gaat naar informatie. Bij een adequaat ontruimingsalarm en een goed werkende BHV-organisatie kan hier kostbare tijd worden gewonnen.

56 Acties die de personen in het WTC ondernamen na de aanslag op toren 1 Huidige ontwikkelingen Bij het schrijven van dit artikel, wordt de SBR hoogbouwrichtlijn herzien. Daarbij worden de ervaringen die met het werken met deze richtlijn zijn opgedaan geëvalueerd en worden waar nodig aanpassingen gedaan. Het is te hopen dat daarbij de mogelijkheid wordt geboden of benut om de brandveiligheid van een dergelijk gebouw integraal te benaderen en niet alleen voorzieningen op elkaar te stapelen, zonder te kijken of deze wel een substantiële bijdrage aan de totale brandveiligheid leveren. Daarnaast is in de tussentijd het Convenant Hoogbouw opgericht. Op dit moment ligt de focus daar op het doen van onderzoek naar de mogelijkheden om (brandweer)liften beter te benutten voor evacuatie en de repressie. Daarbij wordt ook gekeken naar hoe de garantie kan worden geboden dat de liften gedurende lange tijd functioneel blijven. Het is te hopen dat bij dat kijken ook de diepgaande inhoudelijke discussies worden bestudeerd die over hetzelfde punt internationaal worden gevoerd, in de eerste plaat in de Verenigde Staten. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de wijze(n) waarop de trappenhuizen gedurende langere tijd rookvrij gehouden kunnen worden en welke randvoorwaarden daaraan bij hoogbouw moeten worden gesteld. Waarbij het adequaat functioneren van overdrukinstallaties onder de loep wordt genomen. Aanbevelingen De uitgebreide set aan aanbevelingen van het NIST, waarvan vele van zeer ingrijpende aard, geven aan dat zij van oordeel zijn dat een zeer grootdeel van de brandveiligheidsvoorzieningen niet of slechts gedeeltelijk functioneren in een daadwerkelijke calamiteit. Als de aanbevelingen worden opgevolgd, dan is sprake van een reuzestap in de veiligheid van hoogbouw, een stap die NIST kennelijk voldoende noodzakelijk acht om ingrijpende wijzigingen voor te stellen.

57 Als men de aanbevelingen bestudeert, dan valt op dat zij vrijwel allemaal één op één over te zetten naar de situatie in Nederland en de rest van Europa. Er is geen sprak van dat zij problemen betreffen die in Nederland niet aan de orde zijn, of die hier geheel anders uitwerken. Het is daarom verstandig om de zeer goed en gedetailleerd onderbouwde aanbevelingen van NIST op zijn minst te bestuderen en de vraag te beantwoorden in hoeverre wij ze hier zouden moeten volgen. Bij het schrijven van dit artikel kan dan ook alleen maar de hoop uitgesproken worden dat bij de herziening van de hoogbouwrichtlijn, en het verdere onderzoek door het Convenant Hoogbouw rekening wordt gehouden met deze bevindingen.

58

59 Commentaar de heer M. Otterloo van Eurocommerce Per d.d. 25/08/2009 Om niet in detail te treden; de richtlijn brengt brandveiligheid van hoogbouw op een hoger niveau dan alle andere bouwwerken. Daarmee bedoel ik dat, na het toepassen van de SBR, de kans op letsel in een hoogbouw kantoor aanzienlijk lager is dan in een normaal kantoor. Dat riekt naar willekeur. Ik loop dus een groter risico op overlijden in een laagbouw dan in een hoogbouw. Voor een nieuwe richtlijn of norm zou ik graag een vorm van kansberekening terugzien. Dat geeft een objectiever beeld en ook een meer open discussie met de gemeente/brandweer. De wijze waarop de afgesproken kans bereikt kan worden is dan nog nader te bepalen. Wellicht kan deze optie ondersteund worden door een serie maatregelen waarvan bekend is dat ze tot de gewenste resultaat/kans leiden.

60

61 Commentaar de heer W. de Jong van BAM Advies & Engineering Per d.d. 18/06/2009 Als reactie op het verzoek om eventueel commentaar op de oude SBR-versie voor 1 juli te doen toekomen het volgende: Als uitvoerend bouwbedrijf wordt de SBR maar minimaal geraadpleegd. De SBR is meer een instrument voor ontwerpers om de veiligheid te waarborgen. Ondanks dat de SBR een instrument is om richting te geven op welke wijze e.e.a. oplosbaar zou kunnen zijn, denk ik persoonlijk dat er toch gezocht moet worden naar eenduidige (basis)regelgeving. Zoals nu het geval is kunnen Gemeenten zelf het veiligheidsniveau bepalen/aanvullen op de BB eisen. Ook worden teveel suggesties gegeven in de trend van je zou kunnen denken aan. Als onwikkelende bouwer zullen we steeds meer met ontwerpaspecten te maken krijgen en dan is enig houvast in éénduidige regelgeving m.i. handiger. Ook de ontvluchting van minder zelfredzame personen zou meer aandacht moeten krijgen. Vanwege ontbrekende tijd op deze korte termijn, heb ik de SBR versie niet uitputtend gelezen. Bovenstaande punten lijken mij wat onderbelicht en tekstueel viel onderstaande op pag. 86 (in roze kader linker kolom) Bezettingsgraadklasse B4 moet zijn : 1 persoon/12 m2 of 12 m2/persoon. W. de Jong Kwaliteitsadviseur BAM Advies & Engineering

62

63 Commentaar NVBR Het commentaar van NVBR is telefonisch toegelicht door de heer M. van Houwelingen d.d. 26/08/2009

64

65

66

Hoogbouw en Brandveiligheid

Hoogbouw en Brandveiligheid Hoogbouw en Brandveiligheid Even voorstellen... Björn Peters 1 Hoogbouwrichtlijn Hoogbouwrichtlijn Brandveiligheidsvoorzieningen bepaald aan de hand van een drietal aspecten: ontruimingsconcept A, B, C

Nadere informatie

verschillende wegen leiden naar een brandveilig hoog gebouw

verschillende wegen leiden naar een brandveilig hoog gebouw verschillende wegen leiden naar een brandveilig hoog gebouw ir. J.H. van der Veek V2BO Advies sheet 1 analyse huidige praktijk bouwvoorschriften geen prestatie-eisen in bouwvoorschriften bij verblijfsgebied

Nadere informatie

Bouwen buiten het toepassingsgebied van het Bouwbesluit. Ir Ruud van Herpen Adviesburo Nieman Zwolle

Bouwen buiten het toepassingsgebied van het Bouwbesluit. Ir Ruud van Herpen Adviesburo Nieman Zwolle Bouwen buiten het toepassingsgebied van het Bouwbesluit Ir Ruud van Herpen Adviesburo Nieman Zwolle Brandveiligheid hoge gebouwen Geen gelijkwaardigheid artikel 1.5 Bouwbesluit, maar invulling geven aan

Nadere informatie

ADVIES. Datum: 22 oktober 2014

ADVIES. Datum: 22 oktober 2014 ADVIES Registratienummer: Betreft: Brandwerendheid vluchtroutes woontoren Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, nieuwbouw, gelijkwaardigheid, woongebouw, wbdbo, compartimentering, vluchtroute, : Status: Definitief

Nadere informatie

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 13 mei D. Brobbel

Datum Referentie Uw referentie Behandeld door 13 mei D. Brobbel Gatwickstraat 11 1043 GL AMSTERDAM Postbus 94204 1090 GE AMSTERDAM T +31 (0)20-6967181 F +31 (0)20-6634962 E Amsterdam@chri.nl www.chri.nl Notitie 20140549-02 Project: "Masterplan-Faculteit" te Rotterdam

Nadere informatie

Beschrijving ADVIES. Ontsluiting woningen via extra beschermde vluchtroute. Adviescommissie praktijktoepassing Brandveiligheidsvoorschriften

Beschrijving ADVIES. Ontsluiting woningen via extra beschermde vluchtroute. Adviescommissie praktijktoepassing Brandveiligheidsvoorschriften ADVIES Registratienummer: Betreft: Voorportaal voor brandweerlift Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, Woongebouw, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, wbdbo, brandweerlift, brandbestrijding : Status: Definitief Beschrijving

Nadere informatie

Adviesvraag Aanvrager verzoekt de adviescommissie antwoord te geven op de volgende vragen:

Adviesvraag Aanvrager verzoekt de adviescommissie antwoord te geven op de volgende vragen: ADVIES Registratienummer: Betreft: Vluchten langs andere woning /portiekontsluiting Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, woonfunctie, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, portiekontsluiting, enkele vluchtroute : Status:

Nadere informatie

rand rapport Project: Herinrichting 't Klooster Rilland Werknummer:ZF15-06 Datum:

rand rapport Project: Herinrichting 't Klooster Rilland Werknummer:ZF15-06 Datum: rand rapport Project: Herinrichting 't Klooster Rilland Werknummer:ZF15-06 Datum:31 03 2015 Buro Toetz Postbus 230, 4460 AE Goes burotoetz@zeelandnet.nl Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1 Projectgegevens

Nadere informatie

NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD

NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD RAPPORT BRANDVEILIGHEID NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD Behoort bij besluit van Burgemeester en wethouders van Heerhugowaard Nr.: 16-1476-OMG Project 7016.016 8 juli 2016 Versie 1.0

Nadere informatie

Hoge gebouwen Hoge veiligheidsrisico s?

Hoge gebouwen Hoge veiligheidsrisico s? Hoge gebouwen Hoge veiligheidsrisico s? Handreiking brandveiligheid in hoge gebouwen: Van regelgericht naar doelgericht en weer naar regelgericht Ruud van Herpen Publiek kader voor brandveiligheid Preventieve

Nadere informatie

Bouwbesluit 2012, woongebouw, overige gebruiksfunctie, nieuwbouw, portiekontsluiting, parkeren Datum: 19 mei 2017 Status:

Bouwbesluit 2012, woongebouw, overige gebruiksfunctie, nieuwbouw, portiekontsluiting, parkeren Datum: 19 mei 2017 Status: Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, woongebouw, overige gebruiksfunctie, nieuwbouw, portiekontsluiting, parkeren Datum: 19 mei 2017 Status: Definitief Beschrijving Een nieuw te bouwen woongebouw bestaat uit

Nadere informatie

Veilig vluchten uit gebouwen: wegwijs worden in de regel-geving

Veilig vluchten uit gebouwen: wegwijs worden in de regel-geving Veilig vluchten uit gebouwen: wegwijs worden in de regel-geving Probleem Wat zijn in de wet- en regelgeving de algemene uitgangspunten voor het ontwerp van een in de praktijk goed bruikbaar vluchtplan?

Nadere informatie

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 10 MEI 2017

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 10 MEI 2017 AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 10 MEI 2017 Contactpersonen PETER RIKUMAHU Bouwkundig Specialist T +31884261261 M +31627060543 E peter.rikumahu@arcadis.com Arcadis Nederland B.V. Postbus

Nadere informatie

Een schoolgebouw bestaat uit drie bouwlagen. De begane grond heeft een gebruiksoppervlakte van ruim m 2

Een schoolgebouw bestaat uit drie bouwlagen. De begane grond heeft een gebruiksoppervlakte van ruim m 2 Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, onderwijsfunctie, NEN 6060, gelijkwaardigheid, handhaving, bestaande bouw, compartimentering, ontruiming Datum: 5 december 2017 Status: Definitief Beschrijving Een schoolgebouw

Nadere informatie

Wat is een veiligheidstrappenhuis?

Wat is een veiligheidstrappenhuis? Wat is een veiligheidstrappenhuis? Probleem Het benoemen en hanteren van een veiligheidstrappenhuis en aan de hand van het Bouwbesluit bepalen welke eisen er van toepassing zijn op zo n trappenhuis. Oplossingsrichtingen

Nadere informatie

AVR Afvalverwerking BV Nieuwbouw Stortbordes december 2011

AVR Afvalverwerking BV Nieuwbouw Stortbordes december 2011 INHOUDSOPGAVE Pagina 1 Inleiding... 4 1.1 Inleiding... 4 1.2 Doelstelling... 4 1.3 Gebruikte documenten bij het opstellen van dit rapport... 4 1.4 Uitgangspunten bij het opstellen van dit rapport... 4

Nadere informatie

NIEUWBOUW WIJKSPORTVOORZIENINGEN PERNIS

NIEUWBOUW WIJKSPORTVOORZIENINGEN PERNIS W2N engineers b.v. Dopheide 2 Postbus 258 9200 AG Drachten T: 0512 544888 E: drachten@w2n.nl W: www.w2n.nl B: NL79 RABO 0369 0496 83 k.v.k. Leeuwarden 59819588 NIEUWBOUW WIJKSPORTVOORZIENINGEN PERNIS BRANDVEILIGHEIDSVOORZIENINGEN

Nadere informatie

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie Praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Postbus BV Rotterdam

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie Praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Postbus BV Rotterdam ADVIES Registratienummer: Betreft: Kantoorgebouw met sprinklerinstallatie Trefwoorden: Sprinkler, brandwerendheid op bezwijken, brandwerende coating, grootte brandcompartiment : Status: Definitief Adviesaanvraag

Nadere informatie

Brandveiligheid in de Zorg Ontruimen & Ontruimingsconcepten

Brandveiligheid in de Zorg Ontruimen & Ontruimingsconcepten Brandveiligheid in de Zorg Ontruimen & Ontruimingsconcepten Ir. B.H.G. (Björn) Peters Sectormanager Brandveiligheid, DGMR Den Haag Brandveiligheid in de Zorg, Ontruimen & Ontruimingsconcepten, 1 DGMR sectoren

Nadere informatie

Bijlage 1 Tekeningen brandcompartimentering

Bijlage 1 Tekeningen brandcompartimentering NOTITIE OPVANG- EN DOORSTROOMCAPACITEIT Aan : dhr. Rinse van den Ouweelen T.a.v. : Verwey Vastgoed Management Referentie : N150008AB Behandeld door : Vestiging Utrecht / Norddin Boutkabout Datum : 11 november

Nadere informatie

OMGEVINGSVERGUNNING. ProjectManagement Bureau Gemeente Amsterdam Postbus BG AMSTERDAM

OMGEVINGSVERGUNNING. ProjectManagement Bureau Gemeente Amsterdam Postbus BG AMSTERDAM Brandveiligheid Datum 2 juni 2017 Projectnummer 16015 Project Clubgebouw AFC Status Definitief Fase OMGEVINGSVERGUNNING Opdrachtgever ProjectManagement Bureau Gemeente Amsterdam Postbus 1269 1000 BG AMSTERDAM

Nadere informatie

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen AMS1 Schiphol-Rijk Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen Rapportnummer G 18007-5-RA-001 d.d. 28 februari 2017 AMS1 Schiphol-Rijk Brandveiligheid in het kader

Nadere informatie

Toetsing brandpreventie

Toetsing brandpreventie Gemeente Hilvarenbeek Ingekomen: 24-2-2017 Marktstraat 47 Mierlo F +31(0)492-430115 Postbus 48, 5730 AA Mierlo info@wouters-bouwadvies.nl T +31(0)492-430114 www.wouters-bouwadvies.nl Toetsing brandpreventie

Nadere informatie

medewerkerswoning rood gearceerd, de groepswoningen groen (groepswoning 3) en geel (groepswoning 5). Figuur 1 principe bestaande indeling Een deel van

medewerkerswoning rood gearceerd, de groepswoningen groen (groepswoning 3) en geel (groepswoning 5). Figuur 1 principe bestaande indeling Een deel van NOTITIE NOVALISHOEVE TEXEL Aan : Raphaëlstichting T.a.v. : de heer E. Prins Referentie : Nu130017adA0.jhu Behandeld door : Vestiging Utrecht / mr. ing. J.C. Huijzer Datum : 28 juni 2015 Gewijzigd : 28

Nadere informatie

Overdrukinstallaties. Whitepaper. Uw volgende stappen: Bel ons: 0485-39 99 99 Email ons: seminar@nl.coltgroup.com Bezoek onze website: www.coltinfo.

Overdrukinstallaties. Whitepaper. Uw volgende stappen: Bel ons: 0485-39 99 99 Email ons: seminar@nl.coltgroup.com Bezoek onze website: www.coltinfo. Overdrukinstallaties Uw volgende stappen: Bel ons: 0485-39 99 99 Email ons: seminar@nl.coltgroup.com Bezoek onze website: www.coltinfo.nl Whitepaper 2015 Colt International Licensing Ltd. Overdrukinstallaties:

Nadere informatie

- Bouwregelgeving en werkelijke brandveiligheid - VEILIG VLUCHTEN BIJ BRAND

- Bouwregelgeving en werkelijke brandveiligheid - VEILIG VLUCHTEN BIJ BRAND - Bouwregelgeving en werkelijke brandveiligheid - VEILIG VLUCHTEN BIJ BRAND Ir. A.J. (Abeltje) Tromp abeltje.tromp@efectis.com www.efectis.nl 1 VEILIG VLUCHTEN BIJ BRAND Doel presentatie: o Verdieping

Nadere informatie

Gelijkwaardige oplossing brandveiligheid voor woongebouw aan de Torenstraat/Statenlaan te Drunen

Gelijkwaardige oplossing brandveiligheid voor woongebouw aan de Torenstraat/Statenlaan te Drunen College Onderwerp: V200900620 Gelijkwaardige oplossing brandveiligheid voor woongebouw aan de Torenstraat/Statenlaan te Drunen Samenvatting: Inleiding: De bouwaanvraag van Stichting Woonveste voor een

Nadere informatie

Gemeente Heerhugowaard D. Kooij Postbus AJ HEERHUGOWAARD. Beste meneer Kooij,

Gemeente Heerhugowaard D. Kooij Postbus AJ HEERHUGOWAARD. Beste meneer Kooij, Gemeente Heerhugowaard D. Kooij Postbus 390 1700 AJ HEERHUGOWAARD Datum 3 oktober 2018 Telefoon 06 52562307 Onze referentie UIT-2018-16118 E-mail tluk@vrnhn.nl Uw referentie Email Bijlagen 2 Uw bericht

Nadere informatie

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 9 DECEMBER 2016

AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 9 DECEMBER 2016 AMSTERDAM ARENA ENERGIE OPSLAG Brandveiligheid 9 DECEMBER 2016 Contactpersonen PETER RIKUMAHU Bouwkundig Specialist T +31884261261 M +31627060543 E peter.rikumahu@arcadis.com Arcadis Nederland B.V. Postbus

Nadere informatie

Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda

Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda Quickscan brandveiligheid Omgevingsvergunning Project: Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda Kenmerk: 2014139.qsb.mj.a1 Datum: 16-03-2015 Bijlage 7 bij besluit 2014/1642-V1 Bezoekadres Postadres

Nadere informatie

V&L MEMO BRANDVEILIGHEID. Bijlage 25 bij besluit 2017/2543-V1

V&L MEMO BRANDVEILIGHEID. Bijlage 25 bij besluit 2017/2543-V1 V&L MEMO BRANDVEILIGHEID Aan : de heer M. Tiggeloven Vrijborg B.V. Van : de heer F. Ariens/ de heer J. Staassen Onderwerp : Brandveiligheidsadvies Dr. Jan Ingen Houszplein te Breda Datum : 30 augustus

Nadere informatie

Bouwbesluit 2012 De wijzigingen

Bouwbesluit 2012 De wijzigingen De wijzigingen Even voorstellen. Wie is Dijkoraad Viavesta? Gecertificeerd inspectie- en advies bureau op het gebied van brandveiligheid Even voorstellen. Ingrid Heffels RSE Dijkoraad Viavesta Werkzaam

Nadere informatie

Beoordeling brandveiligheid t.b.v. aanvraag gebruiksvergunning

Beoordeling brandveiligheid t.b.v. aanvraag gebruiksvergunning Beoordeling brandveiligheid t.b.v. aanvraag gebruiksvergunning datum 23 december 2015 project St. Craenenborghgroep/brand/De vestiging Den Haag Craenenborgh, Bleiswijk uw kenmerk - betreft Toetsing bouwbesluit

Nadere informatie

ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL

ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL ROCKWOOL BRANDOVERSLAG REKENTOOL Om snel een inschatting te maken van het risico op brandoverslag bij industriële hallen kunt u de ROCKWOOL brandoverslag Rekentool gebruiken. Hiermee kan de benodigde brandwerendheid

Nadere informatie

ADVIES. Pagina 1 van 6. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat info@adviescommissiebrandveiligheid.

ADVIES. Pagina 1 van 6. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat info@adviescommissiebrandveiligheid. ADVIES Registratienummer: Betreft: Adviesaanvraag upgrade tweede vluchtmogelijkheid of enkele vluchtroute op galerij Trefwoorden: Verbouw, handhaving, zorgplicht, vluchtroute, beschermde route, enkele

Nadere informatie

Rapportage maximaal aantal personen TU Delft Hoofdgebouw Rapportnummer: TAC 200805886 d.d. 23 juni 2008

Rapportage maximaal aantal personen TU Delft Hoofdgebouw Rapportnummer: TAC 200805886 d.d. 23 juni 2008 TAC Technisch Advies Centrum, brandveiligheid b.v. b.v. postadres: Dorpsstraat 4, 2731 AP BENTHUIZEN bezoekadres: Franklinstraat 1, 2723 RE ZOETERMEER Tel: 079-3421853 Fax: 079-3310855 e-mail: tac@brandveiligheid.nl

Nadere informatie

Veranderende randcondities

Veranderende randcondities Veranderende randcondities Invloed op brandveiligheidsniveau? Ir. Saskia Peters-Hegeman Saskia Peters-Hegeman Nieman Raadgevende Ingenieurs: Teamleider FSE PAGE 1 1 Nut en noodzaak van FSE Waarom FSE?

Nadere informatie

Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht : 1. Stroomschema s en Bouwbesluit nu en in de toekomst

Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht : 1. Stroomschema s en Bouwbesluit nu en in de toekomst Infobrief 1: Stroomschema s en Bouwbesluit nu en in de toekomst Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht : De Nederlandse regelgeving op het gebied van brandveiligheid zit ingewikkeld

Nadere informatie

Effectbeheersing of risicobeheersing?

Effectbeheersing of risicobeheersing? Effectbeheersing of risicobeheersing? Brandveilig ontwerpen Ir. Ruud van Herpen Technisch directeur Adviesburo Nieman BV 27 en 28 mei 2010 1 Regelgeving brandveiligheid (NL) Afzonderlijke grootheden worden

Nadere informatie

ECO/NNECT. Voorstel waarborging brandveiligheid. Roel Derkx SATIJNplus Architecten de Wijk van Morgen b.v.

ECO/NNECT. Voorstel waarborging brandveiligheid. Roel Derkx SATIJNplus Architecten de Wijk van Morgen b.v. ECO/NNECT Voorstel waarborging brandveiligheid Roel Derkx SATIJNplus Architecten de Wijk van Morgen b.v. Het gebouw Eco/nnect binnen de Wijk van Morgen is door Cauberg Huygen (Linda Gelissen) getoetst

Nadere informatie

In de bijlage bij dit advies is een plattegrond en een doorsnede van het betreffende gebouw opgenomen.

In de bijlage bij dit advies is een plattegrond en een doorsnede van het betreffende gebouw opgenomen. ADVIES Registratienummer: 1002 Betreft: Voorruimte veiligheidstrappenhuis al dan niet besloten Trefwoorden: : Februari 2010 Status: 2.169, niet besloten ruimte, atrium, vide, veiligheidstrappenhuis Definitief

Nadere informatie

Brandveiligheidsaspecten van de uitbreiding van het kantoorpand van IHC Hydrohammer B.V. te Kinderdijk. Ontwerp met 3 verdiepingen

Brandveiligheidsaspecten van de uitbreiding van het kantoorpand van IHC Hydrohammer B.V. te Kinderdijk. Ontwerp met 3 verdiepingen Brandveiligheidsaspecten van de uitbreiding van het kantoorpand van IHC Hydrohammer B.V. te Kinderdijk Ontwerp met 3 verdiepingen Rapportnummer FM 17692-3-RA d.d. 27 februari 2014 Brandveiligheidsaspecten

Nadere informatie

Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus 165 5080 AD HILVARENBEEK

Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus 165 5080 AD HILVARENBEEK Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus 165 5080 AD HILVARENBEEK datum: 13 augustus 2015 ons kenmerk: 5777S02 inzake: Abdij Koningsoord te Berkel Enschot Geachte heer

Nadere informatie

Brandpreventie. Werk nr. 2010-057 Datum: 15-09-2014 HOOFDGEBOUW (2014)

Brandpreventie. Werk nr. 2010-057 Datum: 15-09-2014 HOOFDGEBOUW (2014) Brandpreventie Project: Werk nr. 2010-057 Datum: 15-09-2014 Camping Oranjezon HOOFDGEBOUW (2014) Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Algemeen Hoofdstuk 2 Indeling brandcompartimenten Hoofdstuk 3 Indeling beschermde

Nadere informatie

brandveiligheid Onderzoek naar toepassing van risicobenadering op vluchtveiligheid bij brand

brandveiligheid Onderzoek naar toepassing van risicobenadering op vluchtveiligheid bij brand 30 4 2010 Bouwfysica Probabilistische benadering brandveiligheid Onderzoek naar toepassing van risicobenadering op vluchtveiligheid bij brand De huidige brandveiligheidsregelgeving is voornamelijk opgenomen

Nadere informatie

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES ADVIES Registratienummer: Betreft: Branddetectie in gemeenschappelijke vluchtroute Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, woongebouw, overige gebruiksfunctie, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, vluchtroute, brandmeldinstallatie

Nadere informatie

Een goede brandveiligheidsinstallatie voldoet aan:

Een goede brandveiligheidsinstallatie voldoet aan: Een goede brandveiligheidsinstallatie voldoet aan: Het bouwbesluit NEN 2535 / NEN 2575 Dacht ik altijd Jurgen Lankamp, adviseur brandveiligheid. 6 oktober 2016 DGMR Adviseurs voor bouw, industrie, verkeer,

Nadere informatie

doorstroomcapaciteit vluchtroutes Business Center

doorstroomcapaciteit vluchtroutes Business Center MEMO: doorstroomcapaciteit vluchtroutes Business Center Doelstelling Aangaande de aanvraag omgevingsvergunning m.b.t. verbouw Business Center (as A-C/1-12 op de 1 e verdieping) van WTC te Rotterdam is

Nadere informatie

Brandcompartimenten in Bouwbesluit 2012

Brandcompartimenten in Bouwbesluit 2012 Brandcompartimenten in Bouwbesluit 2012 Indelen met verstand van zaken kan kosten besparen Ing. Adriaan de Jong 25 april 2012 Kennismaking Adriaan de Jong Nieman Raadgevende Ingenieurs Eindhoven Vestigingsdirecteur

Nadere informatie

Beschrijving ADVIES. Plattegrond atriumontsluiting woningen, variant A. Plattegrond atriumontsluiting woningen, variant B

Beschrijving ADVIES. Plattegrond atriumontsluiting woningen, variant A. Plattegrond atriumontsluiting woningen, variant B ADVIES Registratienummer: Betreft: Twee vluchtroutes in een atrium Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, woongebouw, nieuwbouw, vluchtroute, atrium : Status: Definitief Beschrijving De appartementen in een nieuw

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 722 Vragen van het lid

Nadere informatie

ADVIES. Registratienummer: 1308 Brandwerend rolscherm OV-busterminal Trefwoorden: Brandwerendheid, beoordelingscriteria, EI, EW Datum: 3 oktober 2013

ADVIES. Registratienummer: 1308 Brandwerend rolscherm OV-busterminal Trefwoorden: Brandwerendheid, beoordelingscriteria, EI, EW Datum: 3 oktober 2013 ADVIES Registratienummer: Betreft: Brandwerend rolscherm OV-busterminal Trefwoorden: Brandwerendheid, beoordelingscriteria, EI, EW : Status: Definitief Postbus 1819 3000 BV Rotterdam www.adviescommissiebrandveiligheid.nl

Nadere informatie

project: UTC, Schipholweg 343 te Badhoevedorp - Kantoorgebouw

project: UTC, Schipholweg 343 te Badhoevedorp - Kantoorgebouw project: UTC, Schipholweg 343 te Badhoevedorp - Kantoorgebouw opdrachtgever: Tétris Turnkey Solutions B.V. te Amsterdam document: Beoordeling doorstroomcapaciteit vluchtroutes kenmerk: 6020N01a datum:

Nadere informatie

BNA Roadshow Bouwbesluit Programma. Nieuwe en gewijzigde begrippen Gebruiksfuncties Algemene begrippen Personenbenadering

BNA Roadshow Bouwbesluit Programma. Nieuwe en gewijzigde begrippen Gebruiksfuncties Algemene begrippen Personenbenadering BNA Roadshow Nieuwe terminologie en brandveiligheidsconcept in het Adviesburo Nieman B.V. Programma Nieuwe en gewijzigde begrippen Gebruiksfuncties Algemene begrippen Personenbenadering Brandveiligheid

Nadere informatie

Beleid bestaande bouw - beleidspakket. Kwaliteit brandveiligheid

Beleid bestaande bouw - beleidspakket. Kwaliteit brandveiligheid Beleid bestaande bouw - beleidspakket Kwaliteit brandveiligheid 1 Voorwoord In dit rapport zijn de door het gemeentebestuur vastgestelde pakketten met de brandveiligheidseisen voor bestaande gebouwen weergegeven.

Nadere informatie

BRANDVEILIGHEID EN VLUCHTWEGEN

BRANDVEILIGHEID EN VLUCHTWEGEN BRANDVEILIGHEID EN VLUCHTWEGEN VOORWOORD Dit document is opgesteld als klein onderzoek ten behoeve van een technische verdieping voor het eigen ontwerp. Mijn ontwerp bestaat uit een hoogbouw toren voor

Nadere informatie

ATRIA EN HET BOUWBESLUIT

ATRIA EN HET BOUWBESLUIT ATRIA EN HET BOUWBESLUIT Veiligheidsregio Haaglanden 11-09-2006 Inleiding Onder een atrium wordt verstaan een wel of niet besloten ruimte welke zich over een aantal verdiepingen uitstrekt. Deze vorm van

Nadere informatie

datum: 23 oktober 2014 referentie: bna code: 13702BFI blad: 1/6

datum: 23 oktober 2014 referentie: bna code: 13702BFI blad: 1/6 datum: 23 oktober 2014 referentie: bna code: 13702BFI blad: 1/6 Notitie Project: Onderwerp: Projectnummer: Opsteller: woonzorgcentrum Oldenhove te Overveen onderzoek alternatieve maatregelen brandveiligheid

Nadere informatie

project: Houthavens Kavel 1c te Amsterdam - bouwen opdrachtgever: Peter Tuin Holding B.V. document: Rapportage Brandveiligheid kenmerk: 6140R01c

project: Houthavens Kavel 1c te Amsterdam - bouwen opdrachtgever: Peter Tuin Holding B.V. document: Rapportage Brandveiligheid kenmerk: 6140R01c project: Houthavens Kavel 1c te Amsterdam - bouwen opdrachtgever: Peter Tuin Holding B.V. document: Rapportage Brandveiligheid kenmerk: 6140R01c datum: 9 september 2016 projectleider: W. van Elst opgesteld

Nadere informatie

1 Inleiding Algemeen Doel Uitgangspunten Computermodel 5 2 NEN

1 Inleiding Algemeen Doel Uitgangspunten Computermodel 5 2 NEN Rapport nr. 3091-01-01A 11 maart 2014 Zorgwoningen Jacob Catssingel, Breda Inhoud Pagina 1 Inleiding 4 1.1 Algemeen 4 1.2 Doel 4 1.3 Uitgangspunten 5 1.4 Computermodel 5 2 NEN 6068 6 2.1 Toepassingsgebied

Nadere informatie

Beschrijving. Adviesvraag. Rooksluis of verticaal opgedeeld vluchttrappenhuis. Advies Definitief

Beschrijving. Adviesvraag. Rooksluis of verticaal opgedeeld vluchttrappenhuis. Advies Definitief Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, woongebouw, nieuwbouw, vluchtroute Datum: 30 augustus 2017 Status: Definitief Beschrijving Een nieuw te bouwen appartementengebouw is voorzien van een zgn. wokkeltrappenhuis,

Nadere informatie

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0)

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0) STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0) Dit stappenplan biedt ontwerpers een richtlijn om te komen tot een brandveilig

Nadere informatie

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2 STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN Kenmerk: 2013-R-V1.2 Datum rapport : Opdrachtgever : Project nummer : Behandeld door : Opmerking : STAPPENPLAN BEOORDELING

Nadere informatie

AFD BEPERKING ONTSTAAN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE

AFD BEPERKING ONTSTAAN BRANDGEVAARLIJKE SITUATIE UITGANGSPUNTEN Regelgeving Tekeningen Gebouw LEGENDA UITGANGSPUNTEN..P LEGENDA VOORZIENINGEN BRANDVEILIGHEID Opmerking 1 Opmerking 2 Het bouwplan is getoetst aan: - Bouwbesluit 2012; - 2.2 Sterkte bij

Nadere informatie

1.4 Veiligheidseisen bij brand. 1.4.1 Bouwbesluit. CORRECTIES v2 (2 februari 2015) bij: A.F. Hamerlinck, Brand, Zoetermeer 2010 (1e druk)

1.4 Veiligheidseisen bij brand. 1.4.1 Bouwbesluit. CORRECTIES v2 (2 februari 2015) bij: A.F. Hamerlinck, Brand, Zoetermeer 2010 (1e druk) CORRECTIES v2 (2 februari 2015) bij: A.F. Hamerlinck, Brand, Zoetermeer 2010 (1e druk) Brand 1 (Brandveiligheid) Door de vervanging van Bouwbesluit 2003 door Bouwbesluit 2012 zijn de veiligheidseisen bij

Nadere informatie

Basisprincipe inzake regelgeving brandveiligheid gevelconstructies.

Basisprincipe inzake regelgeving brandveiligheid gevelconstructies. Basisprincipe inzake regelgeving brandveiligheid gevelconstructies. Voor gevels en wanden van kantoorgebouwen kunnen brandwerendheidseisen gelden om branddoorslag en/of brandoverslag te voorkomen. De weerstand

Nadere informatie

Veiligheid door risicobeheersing

Veiligheid door risicobeheersing Veiligheid door risicobeheersing Brandveilig ontwerpen hoogbouw Ir. Ruud van Herpen Technisch directeur Adviesburo Nieman BV NIFV congres juni 2010 1 Risico en effect Foutenboom Compartimentsbrand Gebeurtenissenboom

Nadere informatie

Atria en brandveiligheid

Atria en brandveiligheid AKOESTIEK EN BOUWFYSICA LAWAAIBEHEERSING MILIEUTECHNOLOGIE BRANDVEILIGHEID Atria en brandveiligheid ir J.J. Mertens Zoetermeer Mook Düsseldorf Parijs Londen www.peutz.nl Aan de orde komen wat zijn kenmerken

Nadere informatie

Brandveiligheid hoge gebouwen in Een nieuwe benadering (achtergronddocument) Herziening praktijkrichtlijn Brandveiligheid in hoge gebouwen Een nieuwe benadering (achtergronddocument) i.o.v. SBR Postbus

Nadere informatie

Hoge gebouwen: hoge veiligheidsrisico s? Een integrale risicobeschouwing voor hoogbouw

Hoge gebouwen: hoge veiligheidsrisico s? Een integrale risicobeschouwing voor hoogbouw Hoge gebouwen: hoge veiligheidsrisico s? Een integrale risicobeschouwing voor hoogbouw Ruud van Herpen SBR-praktijkrichtlijn Brandveiligheid in hoge gebouwen wordt door veel instanties als richtlijn gehanteerd

Nadere informatie

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES ADVIES Registratienummer: Betreft: Onderbouwing gelijkwaardigheid sprinkler Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, industriefunctie, NEN 6060, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, compartimentering, loopafstand, sprinkler

Nadere informatie

Quick Scan Brandveiligheid

Quick Scan Brandveiligheid Quick Scan Brandveiligheid Presentatie resultaten Opgesteld door : ing. J.L. Bunschoten Geaccordeerd door : drs. P.A.J.M. van Asselt Dia 1 van 23 Inhoud Uitgangspunten Quick Scan Brandveiligheid Uitleg

Nadere informatie

Samenvallende rookvrije vluchtroutes in een woongebouw

Samenvallende rookvrije vluchtroutes in een woongebouw Samenvallende rookvrije vluchtroutes in een woongebouw Probleem Aan de hand van het Bouwbesluit vaststellen welke eisen gelden voor samenvallende rookvrije vluchtroutes in een woongebouw. Oplossingsrichtingen

Nadere informatie

Brandveilig ontwerpen in de praktijk Deel 1 ontwerpen van vluchtwegen. Emiel van Wassenaar - 14 juni 2012

Brandveilig ontwerpen in de praktijk Deel 1 ontwerpen van vluchtwegen. Emiel van Wassenaar - 14 juni 2012 Brandveilig ontwerpen in de praktijk Deel 1 ontwerpen van vluchtwegen Emiel van Wassenaar - 14 juni 2012 6/15/2012 Emiel van Wassenaar BOUW RUIMTE MILIEU Inhoud deel 1 1. Het menselijk gedrag zelfredzaamheid

Nadere informatie

Handreiking borging brandveiligheid unitbouw

Handreiking borging brandveiligheid unitbouw Handreiking borging brandveiligheid unitbouw PM foto: unitbouw met gevelbekleding Aanleiding en achtergrond Unitbouw die vooral voor tijdelijke bouw wordt toegepast - kan, net als andere bouwmethoden,

Nadere informatie

ADVIES. Adviesvraag Is hier terecht een beroep gedaan op het gelijkwaardigheidsbeginsel?

ADVIES. Adviesvraag Is hier terecht een beroep gedaan op het gelijkwaardigheidsbeginsel? ADVIES Registratienummer: Aanvrager: De heer C.G.F. van der Kroft Betreft: Rookmelders i.p.v. BMI in kinderdagverblijf Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, Brandveilig gebruik, kinderopvang, gelijkwaardigheid,

Nadere informatie

Overdruk systemen Veiligheidsventilatiesystemen (rookbeheersing)

Overdruk systemen Veiligheidsventilatiesystemen (rookbeheersing) Overdruk systemen Veiligheidsventilatiesystemen (rookbeheersing) EVEN VOORSTELLEN Daniek de Jager Exiss BV Senior Consultant Integrale veiligheid Rookbeheersingsdeskundige CFD onderzoek Opname en inspectie

Nadere informatie

Bouwbesluit 2012: wat verandert er voor het brandveilig bouwen met staal? (1)" dr. ir. Ralph Hamerlinck"

Bouwbesluit 2012: wat verandert er voor het brandveilig bouwen met staal? (1) dr. ir. Ralph Hamerlinck Bouwbesluit 2012: wat verandert er voor het brandveilig bouwen met staal? (1)" dr. ir. Ralph Hamerlinck" Onderwerpen" Bouwbesluit" Ontwerpen van constructies" Bouwbesluit" Constructies" Brandveiligheid

Nadere informatie

TECHNISCHE RICHTLIJN REKEN- EN BESLISMODEL, BEHEERSBAARHEID VAN BRAND

TECHNISCHE RICHTLIJN REKEN- EN BESLISMODEL, BEHEERSBAARHEID VAN BRAND TECHNISCHE RICHTLIJN REKEN- EN BESLISMODEL, BEHEERSBAARHEID VAN BRAND Reken en beslismodel, beheersbaarheid van brand Inleiding Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in samenwerking met SAVE in 1995

Nadere informatie

Even voorstellen. Marcel Veenboer

Even voorstellen. Marcel Veenboer Even voorstellen Marcel Veenboer Even voorstellen Werkterrein planontwikkeling bij bouw en verbouw gelijkwaardigheidsvraagstukken brandoverslag ondersteuning bij brandveilig gebruik De werking van gelijkwaardigheid

Nadere informatie

Vluchten en wachten. Inleider: Jacques Mertens

Vluchten en wachten. Inleider: Jacques Mertens vluchten kan niet meer ik zou niet weten hoe vluchten kan niet meer ik zou niet weten waar naar toe hoe ver moet je gaan Vluchten en wachten Inleider: Jacques Mertens vertegenwoordiger VVBA in normcommissie

Nadere informatie

Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht :

Infobrief Landelijke regels voor Brandveiligheid toegelicht : Infobrief 5: Normen over rookwerend doorvoeren van leidingen, kabels en ventilatiekanalen In de voorgaande 2 artikelen zijn de normen behandeld over het brandwerend doorvoeren van leidingen, kabels en

Nadere informatie

SCHIPHOL HOTEL BADHOEVEDORP

SCHIPHOL HOTEL BADHOEVEDORP SCHIPHOL HOTEL BADHOEVEDORP 08-06-2016 Toets brandveiligheid Toets brandveiligheid van het gebouw ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning Definitief. Schiphol Hotel badhoevedorp T O E T S B R A

Nadere informatie

Bouwbesluit 2012. Brandveiligheid en gebouwontwerp

Bouwbesluit 2012. Brandveiligheid en gebouwontwerp Bouwbesluit 2012 Brandveiligheid en gebouwontwerp Programma Waartoe leidt het Bouwbesluit 2012? Wijzigingen Bouwbesluit 2012 Doormelding Certificering Vluchten Conclusie: Brandveiligheid is een keuze (wetgeving

Nadere informatie

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN 3. TOETSKADER: BOUWBESLUIT 2012

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN 3. TOETSKADER: BOUWBESLUIT 2012 MEMO Aan: De heer B. Stolker, Bilfinger Real Estate B.V. Van: De heer H.T.M.T. Dirks Datum/versie: 30 juni 2016, versie 02a Betreft: Clubsportive SOM-gebouw Amsterdam, beoordeling brandveiligheid Projectnr:

Nadere informatie

Onderbouw. Brandveiligheidseisen ONDERBOUW. Om voor optoppen in aanmerking te komen moet een woongebouw aan

Onderbouw. Brandveiligheidseisen ONDERBOUW. Om voor optoppen in aanmerking te komen moet een woongebouw aan 3 Onderbouw Om voor optoppen in aanmerking te komen moet een woongebouw aan een aantal voorwaarden voldoen. Het is belangrijk dat het gebouw in goede bouwkundige staat verkeert, gunstig gelegen is en dat

Nadere informatie

Schiphol The Base. Verbinding 3e en 4e verdieping The Base B

Schiphol The Base. Verbinding 3e en 4e verdieping The Base B Schiphol The Base Verbinding 3e en 4e verdieping The Base B Toetsing ontwerp met betrekking tot brandveiligheid ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen Rapportnummer GM

Nadere informatie

<> Inhoudsopgave 1 Algemene projectgegevens Sterkte bij brand (afdeling 2.2) Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situa

<> Inhoudsopgave 1 Algemene projectgegevens Sterkte bij brand (afdeling 2.2) Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situa Adviesbureau VanderWeele Installatietechniek en Bouwfysica Brandveiligheid Marinegebouw 6 te Amsterdam Datum: eferentie: apport: 19 maart 2015, rev. 15 september 2015 2015106 309 J.P. van der Weele / S.

Nadere informatie

Opvang- en doorstroomcapaciteit

Opvang- en doorstroomcapaciteit Opvang- en doorstroomcapaciteit Nieuwbouw Saturn Duiven Opdrachtgever: Bouwontwikkeling Jongen bv Europalaan 26 6199 AB Maastricht-Airport T 043-387 39 00 E info@bouwbedrijvenjongen.nl Betreft: Object:

Nadere informatie

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES ADVIES Registratienummer: Betreft: Toevoeging losse kantoorunits in groot brandcompartiment Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, industriefunctie, BvB 2007, gelijkwaardigheid, compartimentering : Status: Definitief

Nadere informatie

Utrechtsestraatweg AS Woerden De heer ing. P. Dunnewold. Strevelsweg 700/ AS Rotterdam De heer G. Zeck

Utrechtsestraatweg AS Woerden De heer ing. P. Dunnewold. Strevelsweg 700/ AS Rotterdam De heer G. Zeck ADVIES Brandveiligheid Opdrachtgever: Ravestein Bouwmanagement B.V. Utrechtsestraatweg 36 3445 AS Woerden De heer ing. P. Dunnewold Architect: Kolpa Architecten B.V. Strevelsweg 700/406 3083 AS Rotterdam

Nadere informatie

Verticaal vluchten bij transformatie en renovatie van woongebouwen. Roy Hendriks, Alcedo Stan Veldpaus, Colt International

Verticaal vluchten bij transformatie en renovatie van woongebouwen. Roy Hendriks, Alcedo Stan Veldpaus, Colt International Verticaal vluchten bij transformatie en renovatie van woongebouwen Roy Hendriks, Alcedo Stan Veldpaus, Colt International Even voorstellen Alcedo Roy Hendriks, adviseur brandveiligheid & bouwfysica Colt

Nadere informatie

SPLITSING UNITS A-1 EN A-4 WOONBOULEVARD HOOGSTAD TE VLAARDINGEN

SPLITSING UNITS A-1 EN A-4 WOONBOULEVARD HOOGSTAD TE VLAARDINGEN SPLITSING UNITS A-1 EN A-4 WOONBOULEVARD HOOGSTAD TE VLAARDINGEN Advies- en onderzoeksrapport brandveiligheidtoets Bouwbesluit 2012 In opdracht van: SV PATRIZIA Handels-Invest Europa I Patrizia GewerbenInvest

Nadere informatie

1 Inleiding vereist kwaliteitsniveau... 2

1 Inleiding vereist kwaliteitsniveau... 2 Inhoud 1 Inleiding... 2 2 vereist kwaliteitsniveau... 2 3 inhoudelijke toets... 4 3.1 indeling in brandcompartimenten en WBDBO... 4 3.2 vluchtroutes en indeling in subbrandcompartimenten... 5 3.3 brandwerendheid

Nadere informatie

In dit schrijven is de beoordeling en het gelijkwaardigheidsvoorstel weergegeven.

In dit schrijven is de beoordeling en het gelijkwaardigheidsvoorstel weergegeven. NOTITIE BRANDVEILIGHEIDSONDERZOEK RBG Nummer 116227n01 Datum 8 november 2016 Opdrachtgever Sité Woondiensten Contactpersoon De heer E. Langen Project Woongebouw Zandewierde a/d J.D. Pannenkampweg 17 te

Nadere informatie

Hoeveel ontruimers zijn vereist in zorginstellingen?

Hoeveel ontruimers zijn vereist in zorginstellingen? Hoeveel ontruimers zijn vereist in zorginstellingen? Foto: Flashphoto.nl. Artikel 7.11a van Bouwbesluit 2012 bepaalt dat er voldoende personen moeten zijn aangewezen om de ontruiming bij brand voldoende

Nadere informatie

Piet Hein Buildings; Booking.com. Ontvluchting

Piet Hein Buildings; Booking.com. Ontvluchting Piet Hein Buildings; Booking.com Ontvluchting Rapportnummer GG 15634-2-RA d.d. 18 december 2015 Piet Hein Buildings; Booking.com Ontvluchting o p d r a c h t g e v e r P rocore r a p p o r t n u m m e

Nadere informatie

Brandveiligheidsadvies Gelijkwaardigheid

Brandveiligheidsadvies Gelijkwaardigheid Gelijkwaardigheid Parkeerkelder Engelenhof Putstraat te Sittard Opdrachtgever: Maasbilt bv Europalaan 26 6199AB Maastricht-Airport Betreft: Projectnummer: Object: Gelijkwaardige brandveiligheid 15 243

Nadere informatie

Bouwbesluit 2012, woongebouw, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, brand-/rookwerendheid, vluchtroute Datum: 23 juni 2017 Status: nietbesloten.

Bouwbesluit 2012, woongebouw, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, brand-/rookwerendheid, vluchtroute Datum: 23 juni 2017 Status: nietbesloten. bergingen bergingen Gelijkwaardige toegang veiligheidstrappenhuis Trefwoorden: Bouwbesluit 2012, woongebouw, gelijkwaardigheid, nieuwbouw, brand-/rookwerendheid, vluchtroute Datum: 23 juni 2017 Status:

Nadere informatie