FIAT STRADA NL INSTRUCTIEBOEK

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "FIAT STRADA NL INSTRUCTIEBOEK"

Transcriptie

1 FIAT STRADA NL INSTRUCTIEBOEK

2 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Strada. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel van uw Fiat Strada leert kennen en u uw auto op de juiste manier zult gebruiken. Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden. Dit instructieboekje bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw Fiat Strada volledig te benutten. Bovendien zult u belangrijke aanwijzingen vinden voor uw veiligheid, het in conditie houden van de auto en milieubewust autorijden. In de SERVICE- EN GARANTIEHANDLEIDING vindt u naast het schema voor het geprogrammeerd onderhoud: het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden een overzicht van de speciale aanvullende service voor cliënten. Veel leesplezier en goede reis! Hoewel in dit instructieboekje alle uitvoeringen van de Fiat Strada beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.

3 ABSOLUUT LEZEN! K BRANDSTOF TANKEN Tank uitsluitend diesel voor motorvoertuigen conform de Europese specificatie EN590. STARTEN VAN DE MOTOR Controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; en daarna: Draai de start-/contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de start-/contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat. PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven gras, droge bladeren, dennennaalden of ander brandbaar materiaal: brandgevaar. BESCHERMING VAN HET MILIEU De auto is uitgerust met een diagnosesysteem, dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen. U 2

4 ELEKTRISCHE APPARATUUR Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot de Fiat-dealer. Deze kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik. CODE-card Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto. Wij raden u aan de elektronische code altijd bij u te hebben omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag. IN HET INSTRUCTIEBOEKJE... vindt u informatie, tips en belangrijke waarschuwingen voor het juiste gebruik, veilig rijden en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu)! (conditie van de auto). 3

5 WELKOM AAN BOORD VAN DE FIAT STRADA De Fiat Strada is een originele auto waarmee u bent verzekerd van perfect rijplezier en een maximum aan veiligheid. Bovendien is de Fiat Strada een auto met respect voor het milieu. Zowel de nieuwe multikleps-motoren, de veiligheidsvoorzieningen, de robuustheid en het grote comfort voor de bestuurder en zijn passagier, als het grote gebruiksgemak dragen ertoe bij dat u de persoonlijkheid van uw Fiat Strada zult waarderen Verder zult u ontdekken dat naast de karakteristieke stijl en het temperament, door nieuwe productietechnieken de onderhoudskosten laag zullen blijven. Zo is de eerste onderhoudsbeurt van de Fiat Strada bijvoorbeeld pas bij km. Wij herinneren u er bovendien aan dat Fiat hard heeft gewerkt een zeer ambitieus doel te bereiken: 100% recycling. Als uw Fiat Strada buiten gebruik moet worden gesteld, zorgt Fiat ervoor dat dit op milieuvriendelijke wijze gebeurt en dat alle materialen gerecycleerd worden (volgens de wettelijke normen). Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig. Dankzij dit project kunnen de Fiat-dealers uw voertuig aan het einde van zijn lange levensduur milieuvriendelijk (en geheel volgens de wettelijke normen) buiten gebruik stellen, als u tot de aanschaf van een nieuwe auto overgaat. Voor het milieu heeft dat grote voordelen: niets gaat verloren, niets wordt gestort en er zijn minder nieuwe grondstoffen nodig 4

6 SIGNALEN VOOR EEN CORRECT GEBRUIK VAN UW AUTO De signalen die u op deze pagina ziet, zijn zeer belangrijk. Zij staan bij onderdelen in dit boekje waar we extra aandacht voor vragen. Zoals u ziet, bestaat elk signaal uit een verschillend symbool. Zo wordt direct duidelijk om welk onderwerp het gaat: Veiligheid van de inzittenden. Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies kan gevaar opleveren voor de inzittenden. Bescherming van het milieu. Aanwijzing voor het juiste gedrag, zodat het gebruik van de auto zo min mogelijk schade aan het milieu oplevert. Conditie van de auto. Let op. Het niet of gedeeltelijk opvolgen van deze instructies schaadt de conditie van de auto en zal in veel gevallen ook de garantie doen vervallen. 5

7 6

8 INHOUD WEGWIJS IN UW AUTO CORRECT GEBRUIK VAN DE AUTO NOODGEVALLEN ONDERHOUD VAN DE AUTO TECHNISCHE GEGEVENS ACCESSOIRES MONTEREN ALFABETISCH REGISTER 7

9 SYMBOLEN Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw Fiat Strada zijn plaatjes met een bepaalde kleur aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt. P4E02914 FIAT CODE Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering (Fiat CODE). Het systeem schakelt automatisch in als de start-/contactsleutel wordt uitgenomen. In de handgreep van de sleutels bevindt zich een elektronisch component, dat bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Dit signaal wordt omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Fiat CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt. DE SLEUTELS fig. 1 Bij de auto worden geleverd: twee sleutels A als de auto niet is uitgerust met een afstandsbediening; twee sleutels B als de auto is uitgerust met een diefstalalarm of een afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling. Sleutel A is voor het normale gebruik en dient voor: het starten; de portieren; de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde. Sleutel B, met ingebouwde afstandsbediening, heeft dezelfde functies als sleutel A als de auto is uitgerust met afstandsbediening voor de centrale portiervergrendeling en/of diefstalalarm. fig. 1 8

10 Samen met de sleutels heeft u de CODE-card fig. 2 ontvangen waarop staat aangegeven: A - de elektronische code voor het uitvoeren van een noodstart (zie Noodstart in het hoofdstuk Noodgevallen ); B - de mechanische code van de sleutels die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan de Fiat-dealer moet worden overhandigd; C - vakjes voor het aanbrengen van de codestickers van de afstandsbedieningen als de auto is uitgerust met het Diefstalalarm (optional). De codes op de CODE-card en de sleutel met bordeauxrode handgreep moeten op een veilige plaats worden opgeborgen. Wij raden u aan de elektronische code van de CODE-card te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart. Om veiligheidsredenen kan er geen duplicaat worden gemaakt van de CODE-card. Wij raden u daarom aan het nummer te noteren om het risico van verlies te vermijden. WERKING Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP of PARK uitneemt, schakelt het beveiligingssysteem de startblokkering in. Draai bij het starten van de motor de start-/contactsleutel in stand MAR: 1) Als de code wordt herkend, gaat het controlelampje Y op het instrumentenpaneel kort knipperen; het beveiligingssysteem heeft de door de sleutel gezonden code herkend en de startblokkering wordt opgeheven. Draai de sleutel in stand AVV om de motor te starten. fig. 2 P4E ) Als het lampje Y blijft branden (samen met het lampje U), wordt de code niet herkend. In dat geval raden wij u aan de sleutel in stand STOP en vervolgens opnieuw in stand MAR te draaien; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutel. Als de motor nog niet aanslaat, voer dan zelf een noodstart uit (zie het hoofdstuk Noodgevallen ) en wendt u tot de Fiat-dealer. Tijdens het rijden met de contactsleutel in stand MAR: 1) Als het lampje Y gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv. bij een vermindering van de spanning). 2) Als het controlelampje Y knippert, betekent dit dat de auto niet beveiligd wordt door de startblokkering. Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan. 9

11 Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden. BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die verschillend is van alle andere, en die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. DUPLICAATSLEUTELS Als u extra sleutels wenst, wendt u dan met alle sleutels die reeds in uw bezit zijn en de CODE-card tot de Fiat-dealer. De Fiat-dealer zal zowel de nieuwe sleutels als de reeds in uw bezit zijnde sleutels (tot een maximum van 8 sleutels) in het geheugen opslaan. De Fiat-dealer kan u vragen uw eigendomsrecht op de auto te bewijzen. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor. Als de auto wordt verkocht, moeten alle sleutels en de CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar. DE AFSTANDS- BEDIENING De in de contactsleutel ingebouwde afstandsbediening is uitgerust met een knopje A-fig. 3 en een lampje B; het knopje schakelt de zender in en het lampje knippert als de zender een code stuurt naar de ontvanger. De afstandsbediening werkt op radiogolven. P4E fig. 3

12 Ministeriële goedkeuring In overeenstemming met de wetgeving in ieder land ten aanzien van radiozendapparatuur: staat, voor de landen waar een zendmachtiging verplicht is, het toelatingsnummer op de sleutel met afstandsbediening. EXTRA AFSTANDSBEDIE- NINGEN BESTELLEN De ontvanger kan in totaal 8 afstandsbedieningen herkennen. Als u na verloop van tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, wendt u dan tot de Fiat-dealer en neem alle in uw bezit zijnde sleutels en de CODE-card mee. BATTERIJEN VERVANGEN Als u op het knopje van de afstandsbediening drukt en het lampje op de afstandsbediening knippert één keer kort, dan moet u de batterijen vervangen door nieuwe exemplaren van hetzelfde type: open het kunststof dekseltje met behulp van een schroevendraaier op plaats A-fig. 4. Plaats de nieuwe batterijen B volgens de aangegeven polariteit; sluit het kunststof dekseltje. Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu. Ze dienen in speciaal daarvoor bestemde containers te worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij de Fiatdealer, die voor de verwerking zorgt. P4E02916 fig. 4 11

13 START-/CON- TACTSLOT De sleutel kan in 4 standen worden gedraaid fig. 6: STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Enkele elektrische installaties kunnen werken (bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling, diefstalalarm enz.). MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken. AVV: motor starten. PARK: motor uit, parkeerverlichting aan, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd. Druk om de sleutel in stand PARK te kunnen draaien, op de knop A. Als het start-/contactslot is geforceerd (bijv. bij een poging tot diefstal) moet u, voordat u weer met de auto gaat rijden, de werking van het slot laten controleren bij de Fiat-dealer. STUURSLOT Inschakelen: zet de sleutel in stand STOP of PARK, trek de sleutel uit het start-/contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt. 12 fig. 6 P4E02832 Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.

14 DASHBOARD De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. P4E02885 fig Verstel- en regelbare luchtroosters aan de zijkant - 2. Vaste luchtroosters - 3. Bedieningshendel buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Airbag bestuurderszijde - 6. Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 8. Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers - 9. Bedieningsorganen Inbouwvoorbereiding autoradio Airbag passagierszijde (indien aanwezig) Dashboardkastje Bedieningsknoppen klimaatregeling Aansteker Asbak Start-/contactslot Hendel voor stuurwielverstelling Display Toegangsklepje zekeringenkastje Koplampverstelling. 13

15 De aanwezigheid en de opstelling van de instrumenten en de controle-/waarschuwingslampjes kunnen per uitvoering verschillen. P4E02886 fig Verstel- en regelbare luchtroosters aan de zijkant - 2. Vaste luchtroosters - 3. Bedieningshendel buitenverlichting - 4. Instrumentenpaneel - 5. Airbag bestuurderszijde - 6. Verstel- en regelbare luchtroosters in het midden - 7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten - 8. Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeiers - 9. Bedieningsorganen Autoradio Airbag passagierszijde (indien aanwezig) Dashboardkastje Bedieningsknoppen klimaatregeling Aansteker Asbak Start-/contactslot Hendel voor stuurwielverstelling Display Toegangsklepje zekeringenkastje Koplampverstelling. 14

16 INSTRUMENTENPANEEL UITVOERING MET MULTI- FUNCTIONEEL DISPLAY A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. B - Toerenteller. C - Snelheidsmeter en kilometerteller (totaal en dagstand). D - Koelvloeistoftemperatuurmeter. P4E02887 fig. 9 15

17 UITVOERING MET INSTEL- BAAR MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. B - Toerenteller. C - Snelheidsmeter en kilometerteller (totaal en dagstand). D - Koelvloeistoftemperatuurmeter. P4E02888 fig

18 UITVOERING ADVENTURE A - Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve. B - Toerenteller. C - Snelheidsmeter en kilometerteller (totaal en dagstand). D - Koelvloeistoftemperatuurmeter. P4E02889 fig

19 ZITPOSITIE INSTELLEN STOELEN fig. 12 Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. Demonteer de stoelen niet en voer ook geen onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden uit: verkeerd uitgevoerde werkzaamheden kunnen de werking van de veiligheidssystemen in gevaar brengen; wendt u altijd tot de Fiat-dealer. Verstellen in lengterichting Trek de hendel A omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op het stuurwiel steunen. Laat de hendel los en controleer of de stoel goed geblokkeerd is door hem naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet goed geblokkeerd is, kan deze uit de rails schuiven. Rugleuning verstellen Trek de hendel B omhoog en plaats de rugleuning in de gewenste stand. Duw de hendel B volledig naar beneden en controleer of de rugleuning goed is vergrendeld. Rugleuning naar voren kantelen Haak met de hendel C de stoel los. P4E fig. 12

20 HOOFDSTEUNEN fig. 13 Om de veiligheid van de inzittenden te vergroten zijn de hoofdsteunen in hoogte verstelbaar en vergrendelen automatisch in de gewenste stand. Let erop dat de hoofdsteunen zo zijn ingesteld dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming, wanneer de auto van achteren wordt aangereden. STUURWIEL fig. 14 Het stuur mag alleen worden versteld als de auto stilstaat. Het stuur kan in verticale richting worden versteld: 1) Zet de hendel A in stand 1. 2) Zet het stuur in de gewenste stand. 3) Zet de hendel terug in stand 2 om het stuur weer te vergrendelen. BINNENSPIEGEL fig. 15 Deze kan worden versteld. Zet de hendel A in stand: 1) normale stand 2) anti-verblindingsstand. De spiegel is uitgerust met een veiligheidsvoorziening: de spiegel springt tijdens een botsing los. P4E01307 P4E02766 P4E01375 fig. 13 fig. 14 fig

21 BUITENSPIEGELS Handbediende verstelling fig. 16 Van binnenuit met de knop A. Als de breedte van de spiegels in een nauwe doorgang problemen oplevert, dan kunnen de spiegels van stand 1-fig. 16 in stand 2 worden geklapt. P4E02115 Elektrisch verstelbare buitenspiegels fig.16a De verstelling is alleen mogelijk met de start-/contactsleutel in stand MAR. Met de schakelaar A kunt de spiegel in 4 richtingen verstellen. Met de schakelaar B kiest u welke spiegel u wilt verstellen (links of rechts). Wij raden u aan de spiegel af te stellen als de auto stilstaat en de handrem is aangetrokken. P4E02913 Het spiegelglas van de rechter spiegel is parabolisch waardoor het blikveld wordt vergroot. Dit heeft tot gevolg dat de omvang van de objecten die men in de spiegel ziet, kleiner lijken. Hierdoor kan de indruk ontstaan dat deze objecten verder verwijderd zijn dan in werkelijkheid. Het linker uiteinde van de spiegel aan bestuurderszijde is asferisch en vergroot het blikveld aan de kant van de bestuurder. Dit heeft tot gevolg dat de omvang van de objecten die men in de spiegel ziet, kleiner lijken. Hierdoor kan de indruk ontstaan dat deze objecten verder verwijderd zijn dan in werkelijkheid. fig fig. 16a

22 VEILIGHEIDS- GORDELS dens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft. Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de rolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten. P4E01376 GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 17 Maak de gordel vast door de gesp A in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar vergrendelt. Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit. Druk, om de gordel los te maken, op de knop C. Begeleid de gordel tijfig

23 Voor een maximale bescherming door de gordelspanners moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. HOOGTEVERSTELLING VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS De veiligheidsgordels mogen alleen worden versteld als de auto stilstaat. De gordel is goed afgesteld als hij over de schouder halverwege tussen nek en uiteinde van de schouder ligt. De geleidebeugel kan in 4 standen worden gezet fig. 18: Omhoog: trek de beugel C omhoog in de gewenste stand. De hoogte van de gordel moet altijd worden aangepast aan het postuur van de inzittende. Zo wordt de kans op letsel bij een ongeval verkleind. 22

24 Omlaag: druk op de knop D-fig. 18 en schuif tegelijkertijd de beugel C omlaag in de gewenste stand. Controleer na het instellen altijd of de beugel C goed vergrendeld is door hem naar beneden te duwen zonder de knop D in te drukken. Controleer na het afstellen altijd of de beugel vergrendeld is in een van de vaste standen. ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK VAN VEILIGHEIDSGORDELS De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de passagier erop attent te maken). Draag altijd veiligheidsgordels. Rijden zonder veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik liggen, zodat wordt voorkomen dat u onder de gordel uitschuift fig. 19. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen, enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen. Gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen fig. 20. P4E01309 P4E01377 P4E01378 fig. 18 fig. 19 fig

25 ZEER GEVAAR- LIJK: als de auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde, dan mag er geen kinderzitje op de passagiersstoel worden gemonteerd. P4E01379 Ook vrouwen die in verwachting zijn moeten een gordel dragen: ook voor hen (zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen. Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel onder de buik langs loopt fig. 21. HOE U DE VEILIGHEIDS- GORDELS IN OPTIMALE STAAT HOUDT 1) Zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt. 2) Vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. 3) U kunt de gordels met de hand wassen met warm water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen. Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen. Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel kunnen aantasten. 4) Voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest. fig

26 KINDEREN VEI- LIG VERVOEREN (als het vervoeren van kinderen in bestelauto s wettelijk is toegestaan) Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen. Dit geldt met name voor kinderen. Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld. Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels. De resultaten van onderzoek naar de optimale bescherming van kleine kinderen zijn verwerkt in de Europese ECE/R44-voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vier groepen fig. 22: Groep 0 gewicht: 0-10 kg Groep 1 gewicht: 9-18 kg Groep 2 gewicht: kg Groep 3 gewicht: kg Zoals u ziet is er een gedeeltelijke overlapping tussen de groepen; daarom zijn in de handel systemen verkrijgbaar die geschikt zijn voor verschillende gewichtsgroepen. Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd. Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Fiat Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep, die speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor de Fiat-modellen. P4E00197 fig

27 Monteer absoluut geen kinderzitje op de stoel van de passagier voor als deze is uitgerust met een airbag. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, onafhankelijk van de zwaarte van het ongeluk. GROEP 0 Kinderen tot 10 kg moeten in zitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast. fig P4E00198 Het wiegje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel, zoals in fig. 23 is aangegeven, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf. De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. fig. 24 P4E00199 GROEP 1 Kinderen met een gewicht vanaf 9 kg moeten worden vervoerd in kinderzitjes met een kussen die naar voren zijn gekeerd fig. 24, waarbij de veiligheidsgordel van de auto zowel het kinderzitje als het kind op zijn plaats moet houden. De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Er bestaan kinderzitjes die geschikt zijn voor de gewichtsgroepen 0 en 1, die uitgerust zijn met een bevestigingspunt achter. Deze kinderzitjes hebben zelf gordels om het kind te beschermen. Vanwege het gewicht kan het gevaarlijk zijn als ze verkeerd worden gemonteerd, waarbij een kussen tussen het kinderzitje en de veiligheidsgordels van de auto wordt geplaatst. Houdt u voor de montage strikt aan de bijgeleverde instructies.

28 GROEP 2 Vanaf 15 kg kunnen kinderen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd. Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen fig. 25. De afbeelding dient alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. P4E00200 GROEP 3 Vanaf 22 kg kunnen kinderen op een zittingverhoger vervoerd worden fig. 26. De borstomvang is dan van dien aard dat de kinderen gewoon tegen de rugleuning kunnen steunen en niet meer in een kinderzitje hoeven te worden vervoerd. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen net zoals volwassenen de veiligheidsgordels omleggen. Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden. 1) Als de passagiersstoel is uitgerust met een airbag, dan mogen kinderen nooit op de zitplaats voor vervoerd worden. P4E ) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboekje in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken. 3) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken. 4) In elk kinderzitje kan slechts één kind vervoerd worden: vervoer nooit twee kinderen in een zitje. 5) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt. 6) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt. 7) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden. 8) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen. fig. 25 fig

29 GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN KINDERZITJES Als de wetgeving van het land waarin u zich bevindt het transport van kinderen in bestelauto s toestaat, dan moeten de kinderzitjes als volgt gemonteerd moeten worden: Groep Groep 0, 0+ Groep 1 Groep 2 Groep 3 Gewicht tot 13 kg 9-18 kg kg kg Passagiersstoel Geschikt voor Universele kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven groepen 28

30 GORDEL- SPANNERS Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de Fiat Strada voorzien van gordelspanners. Dit systeem wordt bij een heftige botsing door een sensor in werking gesteld en trekt de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid. Er kan een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (overstromingen, zeestormen) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen. Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken. De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering. Het is streng verboden onderdelen van de gordelspanners te demonteren of open te maken. Dergelijke werkzaamheden kunnen de werking van de veiligheidssystemen in gevaar brengen. Werkzaamheden aan de gordelspanners moeten worden uitgevoerd door de Fiatdealer. De gordelspanner werkt slechts een maal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot de Fiat-dealer wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich in het dashboardkastje bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door de Fiat-dealer vervangen. Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100 C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd tot de Fiatdealer. 29

31 INSTRUMENTEN SNELHEIDSMETER fig. 27 Afhankelijk van de uitvoering kan het meetbereik van de snelheidsmeter verschillen. BRANDSTOFMETER fig. 28 De wijzer geeft globaal de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is. Het waarschuwingslampje A geeft aan dat er nog ongeveer 5,5 7,5 liter brandstof aanwezig is. Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen. E - brandstoftank leeg. F - brandstoftank vol. BELANGRIJK Als de wijzernaald een lege brandstoftank aangeeft en het waarschuwingslampje voor de brandstofreserve A-fig. 28 knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer om het systeem te laten controleren. KOELVLOEISTOFTEMPERA- TUURMETER fig. 30 Als het waarschuwingslampje A gaat branden, dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog. Onder normale gebruiksomstandigheden kan de wijzer op verschillende posities in het meetbereik staan. Dit is afhankelijk van de gebruiksomstandigheden van de auto en van de zelfreguleren- P4E02811 P4E02906 P4E02906 fig fig. 28 fig. 30

32 de werking van het motorkoelsysteem, maar de wijzer moet altijd buiten de rode gevarenzone staan. BELANGRIJK Als de wijzernaald aan het begin van de schaal staat (lage temperatuur) en het waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur A-fig. 30 brandt, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer om het systeem te laten controleren. De wijzernaald kan ook in het rode gebied komen, terwijl u met hoge buitentemperaturen langzaam rijdt. Het is in dat geval raadzaam te stoppen en de motor uit te zetten. Start de motor vervolgens opnieuw en trap het gaspedaal iets in. Als de wijzernaald in het rode gebied komt, zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. Als deze situatie aanhoudt ondanks de genomen maatregelen, zet dan de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK De regeleenheid van de elektronische inspuiting blokkeert tijdelijk de toevoer van brandstof als de motor met te hoge toerentallen draait, waardoor het motorvermogen zal afnemen. TOERENTELLER fig. 31 Als de wijzernaald in het rode gebied staat, dan draait de motor met extreem hoge toerentallen en kan de motor beschadigd worden. Vermijd dit. P4E02816 fig

33 MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY BEGINSCHERM fig. 32 Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven: A Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld). B Tijd (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren). C Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller). Opmerking Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer- of mijltotaalteller weergegeven. P4E02890 BEDIENINGSKNOPPEN fig N Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen. MODE Kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm. O Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen. Opmerking Bij de knoppen N en O hangt de werking van het volgende af: P4E02779 Lichtsterkte interieur auto regelen als het beginscherm wordt weergegeven, dan kunt u hiermee de lichtsterkte in het interieur regelen. Setup-menu binnen het menu kunt u het menu naar boven of beneden doorlopen; tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen. P4E02778 fig fig. 33 fig. 34

34 SETUP-MENU Het menu bestaat uit een aantal functies dat cyclisch wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen N en O worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Het setup-menu kan worden ingeschakeld door de knop MODE kort in te drukken. Door de knoppen N en O telkens in te drukken, kunt u de lijst van het setup-menu doorlopen. De werking is afhankelijk van het geselecteerde menupunt. Een menupunt selecteren als u de knop MODE kort indrukt, kunt u in het menu de instelling selecteren die u wilt wijzigen; met de knop N en O (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde menupunt. Klokje instellen selecteren druk kort op de knop MODE om de eerste eenheid (uren) te wijzigen; met de knop N en O (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd verdergaan naar het volgende onderdeel van het instelmenu (minuten); na het instellen van de tijd keert u terug naar het eerder geselecteerde menupunt. Als u de knop MODE even ingedrukt houdt: als u zich in het menu bevindt, dan verlaat u het setup-menu; als u zich in een menu-onderdeel bevindt, dan verlaat u dat menuonderdeel; worden alleen de reeds opgeslagen instellingen bewaard (reeds bevestigd door het indrukken van de knop MODE). Het setup-menu heeft een tijdregeling; als het menu na een bepaalde tijd verdwijnt, worden alleen de door u opgeslagen wijzigingen (bevestigd door het kort indrukken van de knop MODE) bewaard. 33

35 Snelheidslimiet instellen Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk Lampjes en berichten ). Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display verschijnt het opschrift (SPEEd) en de ingestelde meeteenheid (km/h of mph); druk op de knop N of O om de snelheidslimiet in te schakelen (On) of uit te schakelen (OFF); als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop N of O de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en worden bevestigd door het indrukken van de knop MODE; Opmerking De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk van de ingestelde meeteenheid (zie de paragraaf Meeteenheid instellen ). Elke keer als u de knop N/O indrukt, wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. 34 Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Klokje instellen Met deze functie kunt u het klokje instellen. Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knipperen de uren ; druk op de knop N en O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE; op het display knipperen de minuten ; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Volumeregeling buzzer Met deze functie kan het volume van het akoestische signaal (buzzer), dat klinkt bij de weergave van een storing/waarschuwing, worden ingesteld. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display verschijnt het opschrift (buzz); druk op de knop N en O om het gewenste volume in te stellen (instelling mogelijk op 8 niveaus). druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Meeteenheid instellen Met deze functie kunt u de meeteenheid instellen. Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display verschijnt het opschrift (Unit) en de ingestelde meeteenheid (km) of (mijl); druk op de knop N en O om de gewenste meeteenheid in te stellen. druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.

36 INSTELBAAR MUL- TIFUNCTIONEEL DISPLAY (indien aanwezig) De auto kan zijn uitgerust met een instelbaar multifunctioneel display, dat tijdens het rijden nuttige informatie aan de bestuurder levert aangepast aan de eerder gekozen instelling. BEGINSCHERM fig. 35 Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven: A Datum. B Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller). C Tijd (altijd weergegeven, ook bij uitgenomen contactsleutel en gesloten voorportieren). D Buitentemperatuur. E Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is ingeschakeld). Opmerking Bij uitgenomen contactsleutel wordt bij het openen van een van de voorportieren het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/mijltotaalteller weergegeven. BEDIENINGSKNOPPEN fig N Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen. MODE Kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm. O Om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen. Opmerking Bij de knoppen N en O hangt de werking van het volgende af: Lichtsterkte interieur auto regelen als het beginscherm wordt weergegeven, dan kunt u hiermee de lichtsterkte in het interieur regelen. Setup-menu binnen het menu kunt u het menu naar boven of beneden doorlopen; tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen. P4E02781 P4E02779 P4E02778 fig. 35 fig. 36 fig

37 SETUP-MENU fig. 38 Het menu bestaat uit een aantal functies dat cyclisch wordt weergegeven. De functies kunnen met de knoppen N en O worden gekozen, waarna u keuzemogelijkheden kunt selecteren of instellingen (setup) kunt uitvoeren. Het setup-menu kan worden geactiveerd door de knop MODE kort in te drukken. Door de knop N of O steeds in te drukken, kunt u de lijst van het setupmenu doorlopen. De werking is afhankelijk van het geselecteerde menupunt. Een menupunt selecteren als u de knop MODE kort indrukt, kunt u in het menu de instelling selecteren die u wilt wijzigen; met de knop N of O (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar het eerder geselecteerde menupunt. Datum en Klokje instellen selecteren: als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling selecteren die u wilt wijzigen (bijv. uren /minuten of jaar /maand /dag); met de knop N of O (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd; als u de knop MODE kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd doorgaan naar het volgende menupunt. Als dit menupunt het laatste is, dan wordt teruggekeerd naar het daarvoor geselecteerde menupunt. Als u de knop MODE even ingedrukt houdt: u verlaat het setup-menu en alleen de al opgeslagen wijzigingen (bevestigd door het kort indrukken van de knop MODE) worden bewaard. Het setup-menu heeft een tijdregeling; als het menu na het verstrijken van een bepaalde tijd wordt afgesloten, dan blijven alleen de reeds opgeslagen instellingen bewaard (reeds bevestigd door het kort indrukken van de knop MODE). 36

38 Bijvoorbeeld: Italiano Nederlands Polski MODE knop kort indrukken + Deutsch Português + SERVICE English Español Français + MENU VERLATEN Druk kort op de knop MODE om vanuit het beginscherm te navigeren. Druk op de knop N of O om in het menu te navigeren. Opmerking Als de auto rijdt is om veiligheidsredenen alleen een beperkt menu (instellen van de snelheidslimiet) toegankelijk. Als de auto stilstaat is het uitgebreide menu toegankelijk. SNELH.LIM. + TRIP B + KLOK INSTELLEN + KLOKWEERGAVE Jaar DATUM INSTELLEN Bijvoorbeeld: Dag Maand MODE knop kort indrukken VOL. TOETSEN AUDIO HERH. VERGR. PORT. + + VOL. ZOEMER TAAL EENHEID TEMP. + + VERBRUIK + EENHEID AFST. + fig. 38 P4E2835i 37

39 Snelheidslimiet (Snelh. Lim.) Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie hoofdstuk Lampjes en berichten ). Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert (Off); druk kort op de knop N; op het display knippert (On); druk kort op de knop MODE en stel vervolgens met de knop N of O de gewenste snelheid in (tijdens de instelling knippert de waarde). Opmerking De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en 250 km/h of tussen 20 en 155 mph, afhankelijk van de ingestelde eenheid; zie de paragraaf Meeteenheid afstand - (Eenheid Afstand ) hierna. Elke keer als u de knop N/O indrukt, wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop N / O ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. 38 druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren: druk kort op de knop MODE; op het display knippert (On); druk op de knop O; op het display knippert (Off); druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Trip B (Trip B) Met deze functie kan de weergave van Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off). Zie voor meer informatie de paragraaf Trip computer. Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert (On) of (Off), afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Tijd instellen (Klok Instellen) Met deze functie kunt u het klokje instellen. Ga voor het instellen van de tijd als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knipperen de uren ; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE; op het display knipperen de minuten ; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren. Opmerking Elke keer als u de knop N of O indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens kort in te drukken en los te laten. druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.

40 Tijdweergave (Klokweergave) Met deze functie kan de tijd worden weergegeven in 12h of 24h. Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert 12h of 24h, afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Datum instellen (Datum Instellen) Met deze functie kan de datum worden ingesteld (jaar - maand - dag). Ga voor het instellen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert het jaar ; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE; op het display knippert de maand ; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE; op het display knippert de dag ; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren. Opmerking Elke keer als u de knop N of O indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten. druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Informatie audiosysteem herhalen (Audio Herh.) Met deze functie kan op het display de informatie over de autoradio worden weergegeven. Radio: frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken of AutoSTore inschakelen; audio-cd: nummer van het muziekstuk; CD-wisselaar (indien aanwezig): CD-nummer en nummer muziekstuk; Cassettespeler: werking. Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off) van de informatie van het audiosysteem op het display als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert (On) of (Off), afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. 39

41 Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto (Vergr. Port.) Als deze functie is ingeschakeld (On), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h. Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off) van deze functie als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Meeteenheid afstand (Eenheid Afst.) Met deze functie kan de meeteenheid van de afstand (km of mijl) worden ingesteld. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert km of mijl, afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Meeteenheid verbruik (Verbruik) Als de meeteenheid afstand is ingesteld op km (zie de vorige paragraaf), kan de meeteenheid verbruik worden ingesteld op km/l of l/100 km. Als de meeteenheid afstand is ingesteld op mijl (zie de vorige paragraaf), geeft het display de hoeveelheid verbruikte brandstof aan in mpg. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert km/l of l/100km, afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Meeteenheid temperatuur (Eenheid Temp.) Met deze functie kan de meeteenheid van de temperatuur ( C of F) worden ingesteld. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert C of F, afhankelijk van de instelling; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. 40

42 Taal instellen (Taal) U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Engels, Duits, Portugees, Spaans, Frans, Pools en Nederlands. Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert de ingestelde taal ; druk op de knop N of O om de keuze uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Volumeregeling waarschuwingszoemer (Vol. Zoemer) Het volume van het akoestische signaal (buzzer) dat klinkt als er een storing of waarschuwing wordt weergegeven, kan ingesteld worden op 8 niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert het niveau van het ingestelde volume; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Volumeregeling knoppen (Vol. Toetsen) Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van de knoppen MODE, N of O, kan worden ingesteld op 8 niveaus. Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert het niveau van het ingestelde volume; druk op de knop N of O om de instelling uit te voeren; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. 41

43 Geprogrammeerd onderhoud (Service) Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers of dagen nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd. Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk: druk kort op de knop MODE; op het display knippert de afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf Meeteenheid afstand ); druk op de knop N of O voor weergave van de afstand in dagen; druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Opmerking Het Onderhoudsschema voorziet elke km (of elke mijl) of ieder jaar in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf km (of mijl) of 30 dagen voor de servicebeurt. De weergave wordt elke 200 km (of elke 124 mijl) of om de drie dagen weergegeven. Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen weergegeven. Zie voor het vervangen van het luchtfilter, de motorolie en het motoroliefilter, het Onderhoudsschema in het hoofdstuk Onderhoud en zorg. De weergave is afhankelijk van de ingestelde meeteenheid in km of mijl. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift Service gevolgd door het aantal kilometers/mijlen of dagen dat resteert tot de volgende servicebeurt. De informatie van het Geprogrammeerd onderhoud wordt aangegeven in kilometers (km) of mijlen (mijl) of dagen (dd), afhankelijk van de eerstvolgende servicebeurt. Wendt u tot de Fiatdealer voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het Onderhoudsschema of van het Jaarlijks inspectieschema, en voor het op nul zetten van deze weergave (reset). Menu verlaten Laatste functie waarmee de instellingen uit het menuscherm worden afgesloten. Druk kort op de knop MODE om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop O indrukt, wordt teruggekeerd naar het eerste menupunt (Snelh. Lim.). 42

44 TRIP COMPUTER (indien aanwezig) Algemene aanwijzingen De Trip computer is beschikbaar op uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display. Met de Trip computer kan, als de contactsleutel in stand MAR staat, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit General trip, dat betrekking heeft op de hele rit van de auto, en Trip B, alleen aanwezig op het instelbare multifunctionele display, dat betrekking heeft op een deeltraject. Deze laatste functie vormt een onderdeel (zoals is afgebeeld in fig. 31) van het totale traject van de auto. Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset - begin van een nieuwe rit). General Trip geeft informatie over: Autonomie (actieradius) Afgelegde afstand Gemiddeld verbruik Huidig verbruik Gemiddelde snelheid Reistijd. Trip B, alleen aanwezig op het instelbare multifunctionele display, geeft informatie over: Afgelegde afstand B Gemiddeld verbruik B Gemiddelde snelheid B Reistijd B. Opmerking De functie Trip B kan worden uitgeschakeld (zie de paragraaf Trip B ). Het onderdeel Autonomie kan niet op nul gezet worden. 43

45 Weergegeven gegevens Autonomie Geeft het aantal kilometers aan dat nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de rijstijl niet verandert. Op het display verschijnt de indicatie als: de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl) als de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat. Afgelegde afstand Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin van een nieuwe rit. Gemiddeld verbruik Geeft het gemiddelde brandstofverbruik vanaf het begin van een nieuwe rit. Huidig verbruik Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met draaiende motor wordt op het display weergegeven. Gemiddelde snelheid Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit. Reistijd Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een nieuwe rit. BELANGRIJK Als er geen informatie is, verschijnt bij alle functies op de Tripcomputer de aanduiding in plaats van de waarde. Wanneer de normale werking weer hersteld is, worden de waarden van de functies weer op normale wijze weergegeven. De waarden die voor de storing werden weergegeven, worden niet op nul gezet en er wordt geen nieuwe rit begonnen. Bedieningsknop TRIP fig. 39 Met de knop TRIP, aan het uiteinde van de rechter hendel, krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toegang tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen de gegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen: kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset) en het beginnen van een nieuwe rit. Nieuwe rit Begint als een reset is uitgevoerd: handmatig door de gebruiker d.m.v. het indrukken van de betreffende knop; automatisch wanneer de afgelegde afstand de waarde 3999,9 km of 9999,9 km, afhankelijk van het geïnstalleerde display, bereikt of wanneer de reistijd de waarde (99 uur en 59 minuten) bereikt; iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest. 44

46 P4E02780 BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van General trip wordt weergegeven, dan worden ook de gegevens van Trip B op nul gezet, terwijl bij het op nul zetten van Trip B alleen de gegevens van Trip B op nul worden gezet. Procedure voor het begin van een rit Voor het op nul zetten (reset) moet u met de sleutel in stand MAR langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken. fig. 39 Reset GENERAL TRIP Einde rit Begin nieuwe rit Reset GENERAL TRIP Einde rit Begin nieuwe rit GENERAL TRIP TRIP B Reset TRIP B TRIP B Reset TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject TRIP B Reset TRIP B Einde deeltraject Begin nieuw deeltraject 45

47 LAMPJES EN BERICHTEN ALGEMENE OPMERKINGEN Naast het branden van het lampje, verschijnt er bij bepaalde uitvoeringen ook een specifiek bericht en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn kort en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit instructieboekje. Wij raden u daarom aan dit instructieboekje goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden. BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernstige storingen en minder ernstige storingen. De ernstige storingen worden cyclisch weergegeven en herhaald totdat de oorzaak van de storing is verholpen. De minder ernstige storingen worden een bepaalde tijd cyclisch weergegeven. U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken door op de knop MODE te drukken. 46 Het lampje op het instrumentenpaneel blijft branden totdat de storing is verholpen. x TE LAAG REMVLOEISTOF- NIVEAU (rood) AANGETROKKEN HANDREM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Te laag remvloeistofniveau Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiatdealer. Aangetrokken handrem Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als de auto in beweging is, hoort u bij enkele uitvoeringen ook een akoestisch signaal. BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken. STORING AIRBAG- SYSTEEM (rood) (indien aanwezig) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden bij een storing in het airbagsysteem. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display.

48 Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiatdealer om het systeem direct te laten controleren. Een defect lampje (lampje gedoofd) wordt aangegeven doordat het lampje F voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde langer dan de normale 4 seconden knippert. UITGESCHAKELDE AIRBAG PASSA- F GIERSZIJDE (geel) (indien aanwezig) Het lampje F brandt als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld. Als u bij ingeschakelde frontairbag aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje F ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven. Het lampje F geeft bovendien eventuele storingen van het lampje aan. Dit wordt aangegeven door het langer knipperen van het lampje F dan de normale 4 seconden. In dit geval kan het lampje geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met de Fiat-dealer om het systeem direct te laten controleren. TE HOGE KOELç VLOEISTOFTEMPE- RATUUR (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moeten de volgende maatregelen worden genomen: bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-merkteken staat. Als dit wel het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het MIN- en MAX-merkteken staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot de Fiat-dealer. 47

49 Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het bergopwaarts trekken van een aanhanger of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en breng, als het lampje blijft branden, de auto tot stilstand. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven. BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. ACCU WORDT NIET VOLDOENDE OPGEw LADEN (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft). Als het lampje blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. 48 > STORING ABS (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het systeem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. STORING EBD (rood) x > (geel) Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes x en > gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen. Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. TE LAGE MOTORv OLIEDRUK (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is gestart. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer.

50 NIET GOED GESLO- TEN PORTIEREN (rood) Als een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn, gaat het lampje branden (bepaalde uitvoeringen). Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display; de weergave van de symbolen / geeft aan dat het linker of rechter portier niet goed gesloten is. Als de auto in beweging is met geopende portieren, dan klinkt er een akoestisch signaal (alleen bij uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display). U ç STORING IN INSPUITSYSTEEM (rood) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan duidt dit op een storing in het inspuitsysteem. Dit kan tot gevolg hebben dat de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Wendt u in dit geval zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. RESERVEBRAND- STOF (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog ongeveer 5 liter brandstof aanwezig is. BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dit geval tot de Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. 49

51 VOORGLOEIm INSTALLATIE (geel) STORING VOORGLOEI- INSTALLATIE (geel) Voorgloeibougies Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt. Start de motor zodra het lampje gedoofd is. BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden. Storing in voorgloei-installatie Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. 50 WATER IN BRAND- STOFFILTER c (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje c gaat branden als er water in het dieselfilter zit. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden (op bepaalde uitvoeringen verschijnt ook een bericht op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de condens te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiatdealer. STORING ELEKTRO- NISCHE STARTBLOK- Y KERING - FIAT CODE (geel) Als u de contactsleutel in stand MAR zet, dan gaat het lampje één keer knipperen en dooft vervolgens. Als het lampje, met de contactsleutel in stand MAR, constant gaat branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie Fiat CODE in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). BELANGRIJK Als de lampjes U en Y tegelijk branden, dan duidt dit op een storing in de Fiat CODE. Als bij een draaiende motor het lampje Y knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie de paragraaf Fiat Code in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Wendt u tot de Fiat-dealer om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.

52 W DEFECTE BUITEN- VERLICHTING (geel) Het lampje gaat branden (bepaalde uitvoeringen) als er een storing is in een van de volgende systemen: buitenverlichting remlichten (behalve derde remlicht) mistachterlichten richtingaanwijzers kentekenplaatverlichting. De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding. Op enkele uitvoeringen verschijnt een bericht op het display; de weergave van de symbolen / geeft de linker- of rechterzijde aan. 4 MISTACHTERLICH- TEN (geel) Het lampje gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld. è ALGEMENE STO- RINGSMELDING (geel) Het lampje gaat bij de volgende omstandigheden branden. Storing motoroliedruksensor Het lampje gaat branden bij een storing in de motoroliedruksensor. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiatdealer om de storing te laten verhelpen. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Snelheidslimiet overschreden Het lampje gaat branden als de auto de eerder ingestelde snelheidslimiet overschrijdt (zie Instelbaar multifunctioneel display ). Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Storing sensor in dieselfilter Het lampje gaat branden als er een storing is in de sensor van het dieselfilter. Wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Water in dieselfilter Zie hetgeen beschreven is bij het lampje c. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Brandstofnoodschakelaar Het lampje gaat branden als de brandstofnoodschakelaar inschakelt. Op het display verschijnt het betreffende bericht. STORING ESP-SYS- TEEM (geel) á (indien aanwezig) Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden samen met het lampje op de knop ASR OFF, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Op enkele uitvoeringen verschijnt het betreffende bericht op het display. Opmerking Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het ESP in werking is getreden. 51

53 3 52 BUITENVERLICHTING EN DIMLICHTEN (groen) FOLLOW ME HOME (groen) Buitenverlichting en dimlichten Het lampje gaat branden als de buitenverlichting of het dimlicht wordt ingeschakeld. Follow me home Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie Follow me home in het hoofdstuk Dashboard en bediening ). Op het display verschijnt het betreffende bericht. 5 MISTLAMPEN VOOR (groen) (indien aanwezig) Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld. RICHTINGAANWIJ- ZER RECHTS (groen - D knipperend) Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de linker richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. RICHTINGAANWIJ- ZER LINKS (groen - F knipperend) Het lampje gaat branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt gezet of, tegelijkertijd met het lampje van de rechter richtingaanwijzer, als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt. 1 GROOTLICHT (blauw) Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld. KANS OP GLADHEID (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display) Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3 C, dan knippert de temperatuuraanduiding om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat. Op het display verschijnt het betreffende bericht. BEPERKTE ACTIERADIUS (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display) Op het display verschijnt een bericht om de gebruiker te waarschuwen als de actieradius van de auto kleiner wordt dan 50 km. ASR-SYSTEEM (uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display) (indien aanwezig) Het ASR-systeem kan worden uitgeschakeld door het indrukken van de knop ASR OFF. Op het display verschijnt een bericht dat aangeeft dat het systeem is uitgeschakeld; gelijktijdig gaat het lampje op de knop branden. Als opnieuw op de knop ASR OFF wordt gedrukt, dooft het lampje op de knop en verschijnt op het display een bericht dat aangeeft dat het systeem weer is ingeschakeld.

54 KLIMAATREGELING 1 - Luchtroosters voor ontwasemen van de voorruit. 2 - Luchtroosters voor ontwasemen van de zijruiten voor. 3 - Verstelbare luchtroosters in het midden en aan de zijkant. 4 - Uitstroomopeningen aan de zijkant voor lucht naar de beenruimten van de zitplaatsen voor. fig. 40 P4E

55 VERSTELBARE EN REGEL- BARE LUCHTROOSTERS fig De luchtroosters kunnen door kantelen naar boven en naar beneden worden gericht. A - Draaiknop voor de luchtopbrengst: in stand ô: luchtrooster open; in stand,: luchtrooster dicht. B - Regelschuif voor het richten van de luchtstroom. De luchtroosters kunnen door kantelen naar boven en naar beneden worden gericht. C - Vast luchtrooster voor de zijruiten fig. 42. VERWARMING EN VENTILATIE BEDIENINGSORGANEN fig. 43 A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht). B - Schuif voor inschakeling van het recirculatiesysteem, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt. C - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager. D - Draaiknop voor de luchtverdeling. P4E02783 P4E02784 P4E02769 fig fig. 42 fig. 43

56 VERWARMING 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur A: in het rode vlak. 2) Draaiknop voor de aanjager C: op de gewenste snelheid. 3) Draaiknop voor de luchtverdeling D; in stand: voor verwarming van de beenruimten en ontwaseming van de voorruit; µ voor lucht naar de beenruimten en koelere lucht uit de luchtroosters in het midden en op het dashboard; w voor een snelle verwarming. 4) Schuif voor de luchtrecirculatie: zet de schuif in stand v voor een snellere verwarming, waarbij alleen de lucht in het interieur circuleert. SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING Voorruit en zijruiten 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur A: in het rode vlak (geheel naar rechts gedraaid). 2) Draaiknop voor de aanjager C: op de maximum snelheid. 3) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand -. BELANGRIJK Met de draaiknop voor de luchtverdeling in stand - wordt de lucht ook binnengelaten door de luchtroosters in het midden en aan de zijkant. Voor het optimaliseren van de functie voor het ontwasemen en ontdooien (ook voor de zijruiten), moeten de luchtroosters in het midden worden gesloten (bedieningsknop naar beneden, gedraaid) en de luchtroosters aan de zijkant worden geopend (bedieningsknop naar boven ô gedraaid). 4) Schuif voor de luchtrecirculatie in stand, waarbij lucht van buiten binnenkomt. Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft. VENTILATIE 1) Luchtroosters in het midden en aan de zijkant: geheel open. 2) Draaiknop voor de luchttemperatuur A: in het blauwe vlak. 3) Draaiknop voor de aanjager C: op de gewenste snelheid. 4) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand. 5) Schuif voor de luchtrecirculatie: in stand, waarbij lucht van buiten binnenkomt. 55

57 RECIRCULATIE Als u de schuif voor de recirculatie in stand v zet, circuleert alleen de lucht in het interieur. BELANGRIJK De lucht in het interieur koelt sneller af als bij zomerse temperaturen de luchtrecirculatie wordt ingeschakeld. Dit systeem is vooral bruikbaar bij geconcentreerde luchtvervuiling (in de file, in tunnels enz.). Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, vooral niet als u met meer personen in de auto zit. BELANGRIJK Gebruik de recirculatiefunctie niet tijdens regenachtige of koude dagen, omdat hierdoor de ruiten aan de binnenzijde sneller kunnen beslaan, waardoor het zicht en de rij-omstandigheden in gevaar kunnen worden gebracht. 56 HANDBEDIENDE AIRCONDITIO- NING De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval andere middelen, zoals R12, omdat anders de componenten van het systeem beschadigd kunnen worden. BEDIENINGSORGANEN fig. 44 A - Draaiknop voor regeling van de luchttemperatuur (menging van warme/koude lucht). fig. 44 P4E02769 B - Schuif voor inschakeling van de luchtrecirculatie, waarbij er geen lucht van buiten binnenkomt. C - Draaiknop voor inschakeling van de aanjager en, als deze knop wordt ingedrukt, voor in-/uitschakeling van de airconditioning. De airconditioning kan alleen worden ingeschakeld als deze draaiknop in stand 1, 2, 3 of 4 - staat, en wordt aangegeven door een brandend middelste lampje op de knop zelf. In stand 0p kan de airconditioning niet worden ingeschakeld. D - Draaiknop voor de luchtverdeling. AIRCONDITIONING (KOE- LING) Voor een snelle koeling van het interieur is de auto uitgerust met een airconditioning; ga als volgt te werk: 1) Draaiknop voor de luchttemperatuur A: in het blauwe vlak (geheel naar links gedraaid). 2) Draaiknop voor de aanjager C in de vierde snelheid, in stand ) Schuif B: in stand v

58 4) Draaiknop voor de luchtverdeling D: in stand ; controleer of alle luchtroosters open zijn. 5) Airconditioning: druk op de knop C-fig ) Voor een snelle koeling van de lucht in het interieur, wat vooral nuttig is als de auto in de zon heeft gestaan, moeten de ruiten van de voorportieren 2 of 3 minuten geheel geopend worden, zodat lucht van buiten binnenkomt. Voor een gematigde koeling: zet de regelschuif in stand, verhoog de temperatuur en verlaag de snelheid van de aanjager. VERWARMING Schakel voor de verwarming en ventilatie van het interieur, niet de airconditioning in, maar gebruik de functies van het verwarmings-/ventilatiesysteem (zie vorige paragraaf). SNELLE ONTWASEMING EN/OF ONTDOOIING De airconditioning kan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de lucht wordt ontvochtigd. Zet hiervoor de bedieningsknoppen op ontwasemen en schakel de airconditioning in door de knop C-fig. 44 in te drukken. Voorruit en zijruiten 1) Airconditioning: druk op de knop C. 2) Draaiknop voor de luchttemperatuur: in het rode gebied (helemaal naar rechts gedraaid) op koude dagen of in het blauwe gebied (helemaal naar links gedraaid) op warme dagen. 3) Draaiknop voor de aanjager: op de maximum snelheid. 4) Draaiknop voor de luchtverdeling: in stand -. 5) Schakel de luchtrecirculatie uit, schuif in stand. BELANGRIJK Met de draaiknop voor de luchtverdeling in stand - wordt de lucht ook binnengelaten door de luchtroosters in het midden en aan de zijkant. Voor het optimaliseren van de functie voor het ontwasemen en ontdooien (ook voor de zijruiten), moeten de luchtroosters in het midden worden gesloten (bedieningsknop naar beneden, gedraaid) en de luchtroosters aan de zijkant worden geopend (bedieningsknop naar boven ô gedraaid). Nadat de ruiten ontwasemd zijn, kan een stand gekozen worden waarbij het zicht optimaal blijft. 57

59 BUITENVERLICH- TING Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De buitenverlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaan ook de verlichting van het instrumentenpaneel en de bedieningsknoppen op het dashboard branden. VERLICHTING UIT fig. 45 Draaiknop in stand O. BUITENVERLICHTING fig. 45 Draai de draaiknop in stand 6. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. DIMLICHT fig. 45 Draai de draaiknop in stand 2. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. 58 GROOTLICHT fig. 45 Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. Als vervolgens de hendel naar het stuurwiel wordt getrokken, dan dooft het grootlicht en wordt het dimlicht weer ingeschakeld. GROOTLICHTSIGNAAL fig. 45 Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden. fig. 45 P4E02785 RICHTINGAANWIJZERS fig. 46 Omhoog = rechter richtingaanwijzer. Omlaag = linker richtingaanwijzer. Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje of Î. De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt. Als u kort richting aan wilt geven, voor het uitvoeren van een handeling waarvoor het stuurwiel slechts weinig hoeft te worden verdraaid, dan drukt u de hendel iets omhoog of omlaag zonder dat de hendel vergrendelt. Zodra u de hendel loslaat, gaat deze automatisch terug. fig. 46 P4E02789

60 FOLLOW ME HOME SYS- TEEM Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht. Inschakelen U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken. Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de functie actief blijft. Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd. Uitschakelen Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken. RUITEN REINIGEN Met de rechter hendel fig. 47 kunt u de ruitenwissers/-sproeiers bedienen. RUITENWISSERS/-SPROEIERS Deze werken uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. De hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet (4 snelheidsniveaus): 0 ruitenwissers uitgeschakeld. 1 wissen met interval. 2 langzaam continu wissen. 3 snel continu wissen. 4 tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand). In stand 4 werken de ruitenwissers, zolang u de hendel met de hand in deze stand houdt. fig. 47 P4E02790 Als u de hendel loslaat, springt deze direct weer in stand 0 en schakelen de ruitenwissers automatisch uit. Snelheidsverlaging van ruitenwissers op basis van de snelheid van de auto (indien aanwezig) Als u vaart mindert totdat u stilstaat, wordt automatisch de snelheid van de ruitenwissers een stand verlaagd (bepaalde uitvoeringen); de wisfrequentie wordt automatisch weer hersteld als de snelheid van de auto boven 10 km/h komt. U kunt altijd handmatig de snelheid van de ruitenwissers wijzigen. Intelligente wis-/wasregeling Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de hendel voor bediening van de ruitensproeiers langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een reinigingsslag. 59

61 Gebruik de ruitenwissers niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de achterruitwisser te zwaar wordt belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de achterruitwisser enkele seconden wordt uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot de Fiat-dealer. BEDIENINGS- ORGANEN WAARSCHUWINGSKNIP- PERLICHTEN fig. 48 Druk op de schakelaar A, onafhankelijk van de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, knippert het lampje in de schakelaar. Gelijktijdig gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje y knipperen. Druk voor uitschakeling nogmaals op de schakelaar. Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften. DRUKKNOPPEN fig. 49 Deze zijn boven de middelste luchtroosters geplaatst. Ze werken alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u een functie inschakelt, gaat op het instrumentenpaneel het betreffende lampje branden. Druk de knop nogmaals in om het systeem uit te schakelen. P4E02892 P4E fig. 48 fig. 49

62 Mistlampen voor Knop A-fig. 49: deze lampen werken alleen als de buitenverlichting is ingeschakeld. De mistlampen voor worden uitgeschakeld als u de contactsleutel in stand STOP draait. Als de motor weer wordt gestart, moeten, indien nodig, de mistlampen voor opnieuw worden ingeschakeld. Mistachterlichten Knop B-fig. 49: deze lampen werken alleen als het dimlicht of de mistlampen voor zijn ingeschakeld. De mistachterlichten worden uitgeschakeld als u de contactsleutel in stand STOP draait. Als de motor weer wordt gestart, moeten, indien nodig, de mistachterlichten opnieuw worden ingeschakeld. Verstralers Knop C-fig.49. Deze lampen werken alleen als het grootlicht is ingeschakeld. De verstralers worden uitgeschakeld als de contactsleutel in stand STOP wordt gedraaid. Als de motor weer wordt gestart, moeten, indien nodig, de verstralers opnieuw worden ingeschakeld. P4E00110 BRANDSTOFNOODSCHAKE- LAAR fig. 50 Deze veiligheidsschakelaar springt omhoog bij een ongeval, waardoor de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat. Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, druk dan de schakelaar niet weer terug, zodat brand wordt voorkomen. Als u geen brandstoflekkage waarneemt en de auto kan nog verder rijden, druk dan op de knop A om de brandstoftoevoer weer te herstellen. Draai na een ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt. fig

63 INTERIEURUIT- RUSTING DASHBOARDKASTJE Trek aan de handgreep A-fig. 51 om het kastje te openen. Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lampje B-fig. 52 branden, als de buitenverlichting is ingeschakeld. Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden. BRILLENHOUDER Op enkele uitvoeringen bevindt zich een brillenhouder in het bestuurdersportier. Trek de dop in de richting van de pijl fig. 52b om de houder te openen. P4E02152 P4E02918 P4E02917 fig fig. 52 fig. 52b

64 PLAFONDVERLICHTING fig. 53 De plafondverlichting kan op twee manieren gaan branden. Dit is afhankelijk van de stand van de schakelaar A: 1: de verlichting brandt altijd (ON), ook bij gesloten portieren; 2: de verlichting gaat automatisch branden als u een van de voorportieren opent; 3: de verlichting is altijd uitgeschakeld (OFF). Spotje Met de schakelaar B-fig. 53 wordt het spotje bediend: 1: spotje ingeschakeld (ON); 2: spotje uitgeschakeld (OFF). Brandduurregeling van de plafondverlichting Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen (bepaalde uitvoeringen). Brandduurregeling bij het instappen De plafondverlichting gaat op de volgende manier branden: 15 seconden bij het ontgrendelen van de voorportieren; ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier; P4E02154 ongeveer 7 seconden bij het sluiten (binnen de 3 minuten) van de portieren. De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid. Brandduurregeling bij het uitstappen Als de contactsleutel uit het start- /contactslot wordt verwijderd, gaat de plafondverlichting op de volgende manier branden: 3 minuten binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor; ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier; ongeveer 7 seconden bij het sluiten (binnen de 3 minuten) van de portieren. De brandduurregeling schakelt automatisch uit als de portieren worden vergrendeld. fig

65 AANSTEKER fig. 54 Deze werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Druk op de knop A om de aansteker in te schakelen; na ongeveer 15 seconden springt de knop automatisch terug en is de aansteker gereed voor gebruik. BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt. De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden. ASBAK fig. 55 Open het klepje A door het naar achteren te trekken. De asbak is uitneembaar. Gebruik de asbak niet als prullenbak: papiertjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken. ZONNEKLEPPEN De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel. Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid. Aan de bestuurderszijde heeft de zonneklep op de achterzijde een documentenvakje, terwijl de zonneklep aan passagierszijde voorzien is van een spiegeltje fig. 56. P4E02905 P4E02795 P4E01403 fig fig. 55 fig. 56

66 PORTIEREN Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen. VAN BUITENAF Openen: draai de sleutel in stand 1- fig. 57 en trek aan de handgreep. Vergrendelen: draai de sleutel in stand 2. P4E02894 VAN BINNENUIT Openen: trek aan de hendel A-fig. 58. Vergrendelen: sluit het portier en druk op de hendel. CENTRALE PORTIERVER- GRENDELING Van buitenaf Sluit de portieren, steek de sleutel in het slot van een van de portieren, en draai de sleutel. P4E02127 Van binnenuit Duw bij gesloten portieren tegen de hendel (voor vergrendeling) of trek aan de hendel (voor ontgrendeling). De centrale portiervergrendeling kan ook worden ingeschakeld met de afstandsbediening van het diefstalalarm. BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na enkele pogingen schakelt het systeem ongeveer 2 minuten uit. In deze 2 minuten kunt u de portieren met de hand ver- of ontgrendelen, zonder dat het elektrische systeem werkt. Na de 2 minuten is het systeem weer gereed. Als de oorzaak van de storing is opgelost, werkt het systeem weer normaal. Anders schakelt het systeem opnieuw uit. fig. 57 fig

67 ELEKTRISCHE RUITBEDIE- NING (indien aanwezig) fig. 56 Op het rooster van het opbergvak in het portier aan bestuurderszijde zijn twee drukschakelaars gemonteerd waarmee u, met de sleutel in stand MAR, de zijruiten bedient: A - zijruit links; B - zijruit rechts. In de armsteun van het portier aan passagierszijde is een schakelaar gemonteerd om aan die zijde de ruit te bedienen. Druk op de schakelaars om de ruiten te openen. Trek aan de schakelaars om de ruiten te sluiten. Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet kunnen worden verwond door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt. Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers. HANDBEDIENING VAN DE ZIJRUITEN fig. 60 Draai aan de slinger A om de ruit te openen of te sluiten. P4E02919 P4E01404 fig fig. 60

68 OPENDAK Enkele uitvoeringen met verlengde cabine kunnen worden uitgerust met een kantelbaar opendak, dat bovendien, afhankelijk van de ventilatiebehoefte in het interieur, geheel kan worden verwijderd. Kantelfunctie Draai de knop fig. 61 in de aangegeven richting om het opendak in de gewenste stand te openen. Het opendak is geheel geopend als de knop in verticale stand staat. De ruit van het opendak verwijderen Hierna wordt de procedure beschreven voor het verwijderen van de ruit van het opendak. Dit moet uitermate voorzichtig gebeuren om te voorkomen dat de ruit valt en daardoor beschadigd raakt: open het dak geheel; maak de rode sluiting fig. 62 los door er licht, zoals aangegeven, op te drukken (gebruik hiervoor het uiteinde van de schroevendraaier uit de gereedschaptas; deze bevindt zich onder de passagiersstoel); maak vanuit de laadruimte de ruit van het opendak los uit de voorste zitting door de ruit naar achteren te trekken; plaats de ruit van het opendak met de knop aan de zijde van de laadruimte in het vak tussen de achterruit en het beschermrooster, en laat de ruit vervolgens tussen de twee rails glijden fig. 63; maak de ruit van het opendak aan het beschermrooster vast met behulp van de rubber riem A-fig. 63 (aanwezig in de gereedschaptas), zoals aangegeven; P4E02684 P4E02686 P4E02685 fig. 61 fig. 62 fig

69 De ruit van het opendak kan beschadigd worden als de ruit niet op de juiste wijze met de rubber riem aan het beschermrooster is vastgemaakt. Om de ruit van het opendak weer te monteren, moet de procedure voor het verwijderen in omgekeerde volgorde worden uitgevoerd en de ruit zowel in de voorste zitting als in de sluiting fig. 62 worden geplaatst. Druk licht op het achterste gedeelte van de ruit, totdat u de vergrendeling hoort; draai vervolgens de knop fig. 63 twee slagen (in tegengestelde richting als voor het openen van de ruit). Controleer, voordat u weer met de auto gaat rijden, of de ruit van het opendak goed vergrendeld is door er vanuit het interieur van de auto licht tegenaan te drukken. LAADBAK Pak om de laadbak te bereiken de handgreep A-fig. 64 vast zoals afgebeeld en klap de klep voorzichtig met de hand naar beneden. Als de klep volledig is neergeklapt, ligt hij op dezelfde hoogte als de laadvloer. Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn. P4E02848 BELANGRIJK 1) De klep heeft een draagvermogen tot 300 kg (bij stilstaande auto); als de klep wordt gebruikt voor een zwaardere last, kunnen de scharnieren beschadigen. 2) De lading moet met behulp van spanbanden stevig aan de daarvoor bestemde haken worden bevestigd, om te voorkomen dat de lading gaat schuiven of opspringt (zie paragraaf Aanwijzingen voor het laden in het hoofdstuk Correct gebruik van de auto ). 3) Als u zware voorwerpen vervoert en u s nachts rijdt, moet u controleren of de hoogteregelaars op de koplampen in de juiste stand staan. Klap bij gemonteerde trekhaak de klep niet helemaal naar beneden om beschadiging van de klep te voorkomen. 68 fig. 64

70 MOTORKAP Motorkap openen: 1) Trek aan de hendel A-fig. 65. Voer deze handeling uitsluitend bij een stilstaande auto uit. Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan, voordat u de motorkap optilt. 2) Druk op de haak A-fig ) Til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang A-fig. 67 uit de klem. 4) Steek het uiteinde van de stang in de zitting B op de motorkap. Let op. Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwachts dichtvallen. Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is afgekoeld. P4E02164 P4E02724 P4E01365 fig. 65 fig. 66 fig

71 Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen. Motorkap sluiten: 1) Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang A- fig. 67 uit de zitting B en plaats de steunstang terug in de klem. 2) Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm zakken. 3) Laat de motorkap dichtvallen: hij vergrendelt nu automatisch. Controleer altijd of de motorkap vergrendeld is, om te voorkomen dat deze tijdens het rijden opengaat. 70 ACHTERRUIT De achterruit kan worden opengeschoven (indien van toepassing) door de klem A-fig. 68 los te haken. fig. 68 fig. 69 P4E01317 P4E01318 BESCHERM- ROOSTER Ter bescherming van de achterruit is er aan de carrosserie een rooster bevestigd, dat ook dienst doet als ladderdrager fig. 69. Gebruik de ladderdrager voor lange voorwerpen en zorg voor een deugdelijke bevestiging. Bij de uitvoeringen met verlengde cabine moet de beveiliging worden opgetild fig. 70. fig. 70 P4E02643

72 ROLHOES LAAD- BAK (indien aanwezig) De hoes wordt op zijn plaats gehouden door de rails aan de zijkant. Als de hoes niet gebruikt wordt, kan deze worden opgerold en met de daarvoor bestemde riemen bevestigd worden tegen het voorpaneel fig. 71. TREEPLANKEN ACHTER EN AAN DE ZIJKANT (indien aanwezig) Voor een betere bereikbaarheid van de laadbak, is de auto voorzien van twee tredes achter fig. 72. Voor een makkelijker toegang tot het interieur is de Adventure-uitvoering voorzien van treeplanken aan de zijkant fig. 73. KOPLAMPEN KOPLAMPEN AFSTELLEN BELANGRIJK Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling. Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld. Wendt u voor controle of afstelling tot de Fiat-dealer. P4E01319 P4E02896 P4E02897 fig. 71 fig. 72 fig

73 KOPLAMPVERSTELLING Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt. In dit geval moeten de koplampen worden afgesteld. Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht van de lading wijzigt. ABS (indien aanwezig) Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te lezen. De auto is uitgerust met een antiblokkeersysteem (ABS). Het systeem voorkomt dat de wielen blokkeren, waardoor de beschikbare grip optimaal wordt benut en de auto ook tijdens een noodstop bestuurbaar en stabiel blijft. Als het ABS in werking is getreden, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid. Dit betekent niet dat het remsysteem niet goed werkt, maar geeft aan dat het ABS in werking treedt. Het geeft ook aan dat de grip op de weg verminderd is. Het is daarom noodzakelijk uw snelheid aan te passen aan de conditie van de weg. Het ABS is een aanvulling op het conventionele remsysteem; bij een storing schakelt het ABS zichzelf automatisch uit, waarna alleen het conventionele remsysteem werkt. Als bij een storing niet meer op het antiblokkeersysteem kan worden gerekend, zal de remcapaciteit van de auto absoluut niet minder zijn. Als u niet eerder in een auto met ABS hebt gereden, raden wij u aan het systeem eerst een paar keer uit te proberen op een glad wegdek. Verlies hierbij de veiligheid niet uit het oog en houdt u aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Bovendien raden wij u aan de volgende aanwijzingen aandachtig te lezen. Het voordeel van het ABS ten opzichte van het traditionele remsysteem is dat de auto optimaal bestuurbaar blijft, doordat het blokkeren van de wielen wordt voorkomen, ook bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. 72

74 Het gebruik van het ABS leidt niet altijd tot een kortere remweg: als bijv. ijs of verse sneeuw op de weg ligt, kan de remweg langer zijn. Voor het beste gebruik van het antiblokkeersysteem, is het raadzaam de volgende aanwijzingen op te volgen: Het ABS benut zo goed mogelijk de beschikbare grip, maar kan deze niet verhogen. Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico s worden genomen. Als het ABS in werking treedt, betekent dit dat de grip van de banden op het wegdek gering is: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip. Bij een storing gaat het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel branden. Rijd met aangepaste snelheid naar de Fiatdealer en laat het systeem volledig repareren. Wees voorzichtig bij het remmen in bochten, ook als de auto is voorzien van ABS. Het allerbelangrijkste advies is echter het volgende: Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingedrukt; op deze manier hebt u, afhankelijk van de conditie van het wegdek, de kortste remweg. Als u deze aanwijzingen opvolgt, zult u onder alle omstandigheden de remmen het beste benutten. BELANGRIJK Op auto s die met ABS zijn uitgerust, mogen uitsluitend door de fabriek voorgeschreven velgen, banden en remblokken gemonteerd worden. Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor) die via de regeleenheid en de sensoren van het ABS, de prestaties van het remsysteem verhogen. De auto is uitgerust met een elektronische remdrukverdeling (EBD). Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes > en x gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan gaan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer om het systeem te laten controleren. 73

75 Als bij een draaiende motor alleen het waarschuwingslampje > gaat branden, dan is er een storing in het ABS-systeem. In dat geval werkt het conventionele remsysteem op de normale manier, terwijl geen gebruik wordt gemaakt van het antiblokkeersysteem. Onder deze omstandigheden kan ook de werking van het EBD-systeem verminderen. Ook in dit geval raden wij u aan onmiddellijk en zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde Fiat-dealer te rijden, om het systeem te laten controleren. Als het waarschuwingslampje x voor te laag remvloeistofniveau gaat branden, stop dan onmiddellijk de auto en wendt u tot de Fiatdealer. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht. AIRBAG (indien aanwezig) BESCHRIJVING EN WERKING De frontairbag (bestuurder en passagier) is een veiligheidsvoorziening die onmiddellijk in werking treedt bij een frontale botsing. De airbag bestaat uit een opblaasbaar luchtkussen dat in een daarvoor bestemde ruimte is geplaatst: in het midden van het stuurwiel aan bestuurderszijde; een luchtkussen met een groter volume in het dashboard aan passagierszijde. P4E01407 De frontairbag (bestuurder en passagier) beschermen de inzittenden bij een middelzware frontale botsing, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard. Bij een ongeval verwerkt een regeleenheid de gegevens van een vertragingssensor en zorgt ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen. Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt fig. 72. Direct daarna loopt het kussen weer leeg. Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd. De frontairbag (bestuurder en passagier) is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in 74 fig. 72

76 Europa en in de meeste landen daarbuiten. Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is), wordt de airbag niet geactiveerd. Bij botsingen tegen snel vervormbare of beweegbare objecten (zoals verkeerspalen, sneeuw- of ijsophopingen, geparkeerde auto s enz), bij aanrijdingen van achteren (zoals een aanrijding door een andere auto) en bij zijdelingse aanrijdingen met andere auto s of veiligheidsbarrières (bijvoorbeeld tegen de onderkant van de auto of de vangrail), wordt de airbag niet geactiveerd omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden ten opzichte van de veiligheidsgordels. Als de airbag in deze gevallen niet geactiveerd wordt, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert. AIRBAG AAN PASSAGIERS- ZIJDE De airbag aan passagierszijde is ontwikkeld om de bescherming te verbeteren van een inzittende voor met omgelegde veiligheidsgordel. Als de airbag volledig opgeblazen is, vult deze het grootste deel van de ruimte tussen het dashboard en de passagier. ZEER GEVAAR- LIJK: als de auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde, dan mag er geen kinderzitje op de passagiersstoel worden gemonteerd. 75

77 ALGEMENE OPMERKINGEN De frontairbags kunnen worden geactiveerd bij zware botsingen of als de auto aan de onderzijde wordt geraakt, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen treden, stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek. Als de airbag in werking treedt, ontsnapt er een kleine hoeveelheid poederachtige stof en een beetje rook. Deze poederachtige stof en rook zijn niet schadelijk en duiden niet op brand. Als het lampje tijdens het rijden gaat branden (melding van een storing), wendt u dan onmiddellijk en uitsluitend tot de Fiat-dealer om de storing te laten verhelpen. De geldigheidsduur van de pyrotechnische lading en van het spiraalmechanisme zijn vermeld op het betreffende plaatje in het dashboardkastje. Na deze periode moeten ze door de Fiat-dealer worden vervangen. Na een ongeval waarbij de airbag in werking is getreden, dient u zich tot de Fiat-dealer te wenden om de airbag, de elektronische regeleenheid, de veiligheidsgordels en de gordelspanners te laten vervangen en de werking van de elektrische installatie te laten controleren. Alle controlewerkzaamheden, reparaties en vervanging van de airbag moeten door de Fiatdealer worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met de Fiatdealer om het systeem buiten werking te laten stellen. Bij verkoop van de auto moet de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboekje ontvangen. Het in werking treden van de gordelspanners en de frontairbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem. 76

78 Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na ongeveer 4 seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet gaat branden of als het blijft branden tijdens het rijden, wendt u dan onmiddellijk tot de Fiat-dealer. ZEER GEVAAR- LIJK: Als u een wiegje of kinderzitje op de passagiersstoel wilt plaatsen, moet de airbag aan passagierszijde buiten werking worden gesteld. Wendt u uitsluitend tot de Fiat-dealer. Als u bij uitgeschakelde airbag aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje op het instrumentenpaneel ongeveer 16 seconden knipperen. Hierna dooft het lampje. Als het lampje blijft branden of als het gaat branden tijdens het rijden, stop dan onmiddellijk en wendt u tot de Fiat-dealer. Plak geen stickers of andere voorwerpen op het stuur of op de plek van de airbag aan de passagierszijde. Reis niet met voorwerpen op schoot en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken. Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning. Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door een Fiatdealer controleren. Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als bij een stilstaande auto en met uitgenomen contactsleutel de airbags bij een ongeval niet in werking treden, betekent dit echter niet dat het systeem niet goed werkt. 77

79 De juiste werking van de frontairbags en de gordelspanners wordt alleen gegarandeerd als het maximaal toelaatbaar gewicht van de auto niet wordt overschreden. De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordel, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden. 78 TANKEN MET DE FIAT STRADA Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen. Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild. fig. 73 P4E02898 De dieselmotoren zijn uitsluitend geschikt voor dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan Europese specificaties EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit de brandstofleidingen worden afgetapt. Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het dieselfilter verstopt kan raken. Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal

80 voor de zomer of voor de winter is ontwikkeld. Bij buitentemperaturen die tussen de 0 C en +15 C schommelen (bijvoorbeeld in het voor- en najaar), kan de door het tankstation geleverde dieselbrandstof niet toereikend blijken te zijn. Gebruik in die omstandigheden, en vooral als de motor regelmatig wordt afgezet en weer wordt gestart bij lage buitentemperaturen (bijv. in de bergen), dieselbrandstof die speciaal voor de winter is ontwikkeld; in alle andere gevallen raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX (of een soortgelijk product) in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe. U moet het vorstbeveiligingsmiddel DIESEL MIX door de dieselbrandstof mengen voordat de dieselbrandstof door de kou van samenstelling is veranderd. Achteraf toevoegen heeft geen enkel effect. DOP VAN DE BRANDSTOF- TANK Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets verhoogd zijn. Daarom is het normaal als u bij het losdraaien van de tankdop gesis hoort. De dop is voorzien van een koord A-fig. 74 dat aan het klepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen. P4E02226 Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dichtbij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt. fig

81 BELANGRIJK Vervang de tankdop zo nodig alleen door een ander exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het benzinedamp-opvangsysteem in gevaar worden gebracht. BESCHERMING VAN HET MILIEU De bescherming van het milieu is het uitgangspunt geweest in alle fasen van de ontwikkeling en productie van de Fiat Strada. Het resultaat is zichtbaar in het gebruik van de materialen en de toepassing van sys- temen om de schadelijke effecten te voorkomen of drastisch te beperken. De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn: driewegkatalysator; lambdasondes; benzinedamp-opvangsysteem. De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn: oxidatiekatalysator; uitlaatgasrecirculatiesysteem (EGR). De Fiat Strada is klaar voor de start, met een ruime voorsprong op de strengste internationale milieueisen. 80

82 MOTOR STARTEN Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen. 1) Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. 2) Zet de versnellingspook in de vrijstand. 3) Draai de contactsleutel in stand MAR. Op het instrumentenpaneel gaan de lampjes Y m en U branden. 4) Wacht tot de lampjes Y en U gedoofd zijn. 5) Wacht tot het lampje m gedoofd is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het lampje dooft. 6) Trap het koppelingspedaal geheel in. 7) Draai de contactsleutel in stand AVV, onmiddellijk nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld. Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen. BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait. 81

83 Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan is er een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u wel zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het controlelampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutel. Wendt u, als de motor nog niet aanslaat, tot de Fiat-dealer. BELANGRIJK Laat de start-/contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor stilstaat. MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN Rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in. Verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de temperatuur van de koelvloeistof 50 C 60 C is. 82

84 NOODSTART Als de regeleenheid van de Fiat CODE de via de contactsleutel gezonden code niet herkent (controlelampje Y op het instrumentenpaneel brandt constant), kan een noodstart worden uitgevoerd met de code die op de CODE-card vermeld staat. Zie het hoofdstuk Noodgevallen. Probeer auto s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. MOTOR UITZETTEN Draai de contactsleutel in stand STOP terwijl de motor stationair draait. Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut en verspilt brandstof. BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even op adem te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen. 83

85 PARKEREN Zet de motor uit, trek de handrem aan, schakel de 1e versnelling in als de weg omhoog loopt of de achteruit als de weg omlaag loopt en zet de voorwielen iets uitgestuurd naar de kant van de weg of de stoep. Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen. Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt. Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat. HANDREM fig. 1 De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen. Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken. Op een vlakke ondergrond hoort de auto geblokkeerd te zijn als de handrem vier of vijf tanden is aangetrokken. Op sterke hellingen en bij een beladen auto moet de handrem negen of tien tanden worden aangetrokken. BELANGRIJK Als dit niet het geval is, laat dan de Fiat-dealer de handrem afstellen. Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden. Handrem uitschakelen: 1) Trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop A. 2) Houd de knop ingedrukt en en laat de hendel zakken. Het lampje x dooft. 3) Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt. Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. P4E fig. 1

86 GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGS- BAK Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in een van de in het schema aangegeven standen fig. 2 plaatsen (dit schema staat ook op de knop van de pook). BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Bij een stationair draaiende motor moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en ten minste twee seconden wachten voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee voorkomt u dat de tandwielen beschadigen. Voor het inschakelen van de achteruit (R), moet de auto stilstaan en de pook in de vrijstand staan. Trek vervolgens de schuifring A omhoog en verplaats de pook naar rechts en vervolgens naar achteren. Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan worden beperkt. Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten. P4E02920 fig. 2 85

87 VEILIG RIJDEN Tijdens het ontwerpen van de Fiat Strada heeft Fiat veel aandacht besteed aan de optimale veiligheid voor de inzittenden. Desalniettemin blijft het gedrag van de bestuurder van doorslaggevende betekenis voor de veiligheid op de weg. Hierna vindt u enkele eenvoudige tips en aanbevelingen om onder diverse omstandigheden veilig te rijden. Hoewel u de meeste natuurlijk al kent, is het toch de moeite waard ze aandachtig te lezen. VOOR U WEGRIJDT Controleer of de verlichting goed werkt. Zet de stoel, het stuur en de achteruitkijkspiegels in de juiste stand. Zet de hoofdsteunen zo, dat ze het hoofd steunen en niet de nek. Controleer of de slag van de pedalen niet beperkt wordt (door matten enz.). Pas de hoogteverstelling van de veiligheidsgordels voor aan het eigen postuur aan (zie de instructies in het hoofdstuk Wegwijs in uw auto - veiligheidsgordels ). Controleer of eventuele kinderzitjes (stoeltjes, wiegjes enz.) goed bevestigd zijn. Stuw eventuele lading zorgvuldig in de laadruimte om te voorkomen dat bij bruusk remmen voorwerpen naar voren kunnen schieten. Plaats op het dashboard geen voorwerpen of kaarten die in de voorruit kunnen weerspiegelen. - Gebruik geen zware maaltijden voor een reis. Een lichte maaltijd draagt ertoe bij goede reflexen te behouden. Vermijd absoluut het gebruik van alcohol. Het gebruik van medicijnen kan de rijvaardigheid beïnvloeden: lees aandachtig de bijgevoegde gebruiksaanwijzing. Voer regelmatig controles uit. Zie hiervoor de paragraaf Periodieke controles en voor lange reizen in dit hoofdstuk. 86

88 TIJDENS DE RIT De eerste regel van veilig rijden is voorzichtigheid. Voorzichtigheid houdt ook in, dat u alert bent op fouten en onvoorzichtigheden van anderen. Houdt u altijd strikt aan de geldende verkeersregels van elk land waarin u rijdt en houdt u vooral aan de maximum snelheden. Controleer ook altijd of naast uzelf ook de passagier de veiligheidsgordel heeft omgelegd en of de kinderen in passende zitjes worden vervoerd. Dieren dienen bij voorkeur in een van het interieur afgescheiden gedeelte te worden vervoerd. Lange reizen moeten in optimale conditie worden gestart. Rijden onder invloed van alcohol, verdovende middelen of bepaalde medicijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf en voor anderen. Draag altijd veiligheidsgordels. Zonder gordels rijden vergroot de kans op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval. Water, sneeuw en strooizout op wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt. 87

89 Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een steile afdaling. Rijd niet met voorwerpen op de vloer voor de bestuurdersstoel: tijdens het remmen kunnen deze tussen de pedalen komen waardoor het onmogelijk is te accelereren of te remmen. Let op de dikte van eventuele extra vloermatten: zelfs een gering defect in het remsysteem kan tot gevolg hebben, dat het rempedaal dieper dan normaal moet worden ingetrapt. Rijd niet te lang achter elkaar, maar las pauzes in en gebruik die om een beetje te bewegen en weer op krachten te komen. Zorg voor een constante luchtverversing in het interieur. Rijd nooit van een helling af met een afgezette motor: u kunt dan niet op de motor afremmen en de remen eventuele stuurbekrachtiging werken niet, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. IN HET DONKER RIJDEN Enkele belangrijke tips voor het rijden in het donker. Rijd extra voorzichtig: rijden in het donker vergt veel meer concentratie. Beperk de snelheid, vooral op onverlichte wegen. Stop bij de eerste tekenen van slaperigheid: doorrijden levert gevaar op voor uzelf en voor anderen. Ga pas weer rijden na voldoende rust. Bewaar een veilige afstand, groter dan overdag, van de auto s die voor u rijden: het is moeilijk om de snelheid van andere auto s te schatten als alleen de lichten te zien zijn. Controleer of de koplampen goed staan afgesteld: als ze te laag staan, wordt uw zicht beperkt en raakt u sneller vermoeid. Als ze te hoog staan, kunnen ze andere weggebruikers hinderen. Gebruik het grootlicht alleen buiten de stad en als u zeker weet dat u andere weggebruikers niet hindert. Doof het grootlicht (indien ingeschakeld) als u een tegenligger ziet en passeer met dimlicht. Houd alle lampen en verlichtingsunits schoon. Let vooral buiten de stad op overstekende dieren. 88

90 MET REGEN RIJDEN Regen en natte wegen leveren gevaar op. Op natte wegen zijn alle manoeuvres moeilijker, omdat de grip van de banden op het wegdek aanzienlijk minder is. Het gevolg is dat de remweg aanmerkelijk langer is en dat de grip op het wegdek minder is. Enkele tips voor het rijden met regen: Beperk de snelheid en bewaar een grotere afstand van de auto s die voor u rijden. Als het erg hard regent, wordt ook het zicht beperkt. Ontsteek in dat geval, ook overdag, het dimlicht, om de zichtbaarheid voor anderen te vergroten. Rijd niet met hoge snelheid door plassen en houd het stuur stevig vast: als u met hoge snelheid door een plas rijdt, kunt u de controle over de auto verliezen ( aquaplaning ). - Zet de bedieningsorganen van het verwarmings- en ventilatiesysteem op ontwasemen (zie het hoofdstuk Wegwijs in uw auto ), zodat u een goed zicht houdt. Controleer regelmatig de conditie van de ruitenwisserbladen. IN DE MIST RIJDEN Vermijd, indien mogelijk, het rijden in dichte mist. Tips bij nevel, mist of kans op mistbanken: Beperk uw snelheid. Ontsteek, ook overdag, het dimlicht of de eventuele mistlampen voor. Gebruik niet het grootlicht. - Zet de bedieningsorganen van het verwarmings- en ventilatiesysteem op ontwasemen (zie het hoofdstuk Wegwijs in uw auto ), zodat u een goed zicht houdt. Denk eraan dat mist de wegen ook nat maakt, waardoor manoeuvres moeilijker uit te voeren zijn en de remweg langer is. Houd ruim afstand van de auto s voor u. Voorkom zoveel mogelijk abrupte snelheidswisselingen. Vermijd zoveel mogelijk het inhalen van andere voertuigen. Als u plotseling moet stoppen (bij een defect, door sterke vermindering van het zicht enz.), tracht dan toch buiten de rijstrook te stoppen. Zet vervolgens de waarschuwingsknipperlichten aan en, zo mogelijk, de dimlichten. Druk in een rustig ritme op de claxon als u een andere auto denkt te zien. IN DE BERGEN RIJDEN Rem zoveel mogelijk op de motor af en rijd in een lage versnelling bergafwaarts. Daarmee voorkomt u dat de remmen oververhit raken. Rijd nooit naar beneden met afgezette motor of met de versnellingspook in de vrijstand, en absoluut nooit met uitgenomen contactsleutel. Rijd met een matige snelheid en vermijd het afsnijden van bochten. 89

91 Denk eraan dat bergopwaarts inhalen veel langzamer gaat en dat de weg daarom langer vrij moet zijn. Als u wordt ingehaald terwijl u bergopwaarts rijdt, geef de passerende auto dan de ruimte. MET SNEEUW EN IJS RIJDEN Enkele tips voor het rijden met sneeuw en ijs: Beperk uw snelheid. Monteer sneeuwkettingen als u op besneeuwde wegen rijdt; zie de paragraaf Sneeuwkettingen in dit hoofdstuk. Rem bij voorkeur op de motor af en vermijd bruusk remmen. Als uw auto niet voorzien is van ABS, pas dan op dat de wielen niet blokkeren. U voorkomt dit door de druk op het rempedaal zorgvuldig te doseren. Vermijd snel optrekken en plotseling van richting veranderen. In de winter kan op schijnbaar droge wegen toch ijs liggen. Let daarom vooral goed op de delen van de weg die door de aanwezigheid van bomen of rotsen weinig zon krijgen, waardoor ijs kan blijven liggen. Houd ruim afstand van de auto s voor u. Blijf niet te lang met een draaiende motor in diepe sneeuw stilstaan: door de sneeuw kan de koolmonoxide van het uitlaatgas in het interieur dringen. MET ABS RIJDEN (indien aanwezig) Het ABS is een voorziening op het remsysteem dat twee belangrijke voordelen biedt: 1) Het voorkomt het blokkeren en daarmee het slippen van de wielen bij een noodstop en in omstandigheden waarbij de grip op het wegdek beperkt is. 2) Het houdt de auto tijdens het remmen bestuurbaar. Hierdoor kunt u tijdens het remmen obstakels ontwijken of van richting veranderen, mits de grip van de banden dit toelaten. Het beste gebruik van ABS: Bij een noodstop of bij verminderde grip voelt u een lichte trilling in het rempedaal: dit is het signaal dat het ABS werkt. Laat het pedaal niet los, maar blijf het ingetrapt houden zodat het remsysteem continu werkt. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, maar verhoogt de grip van de banden op het wegdek niet. Houd daarom ook met auto s met ABS een veilige afstand van de auto s die voor u rijden en beperk de snelheid voor u een bocht inrijdt. Het ABS dient om de bestuurbaarheid van de auto te verbeteren, en niet om harder te rijden. 90

92 AANWIJZINGEN VOOR HET LADEN De auto is ontworpen en goedgekeurd op basis van vastgestelde maximum gewichten (zie de tabellen Gewichten in het hoofdstuk Technische gegevens ): leeggewicht nuttig laadvermogen maximum voorasbelasting maximum achterasbelasting aanhangergewicht. Alle opgegeven maximum waarden mogen nooit worden overschreden. Bij een onregelmatig wegdek en bij bruusk remmen kan de lading onverwachts verschuiven, wat gevaar op kan leveren voor de bestuurder en de passagier: zorg er daarom voor dat de lading goed vastzit, voordat u vertrekt. Hiervoor kunnen de haken aan de onderzijde van de zijborden fig. 3 gebruikt worden. Gebruik voor het vastzetten van de lading staalkabels, touwen of spanbanden, die stevig genoeg zijn om de lading op zijn plaats te houden. fig. 3 P4E02899 Let op. De extra haken bovenop de zijborden ( 5 op ieder zijbord) dienen uitsluitend voor het bevestigen van een afdekzeil. Ze mogen absoluut niet gebruikt worden voor het vastzetten van de lading. Naast deze voorzorgsmaatregelen van algemene aard, kan door het opvolgen van enkele eenvoudige tips de veiligheid, het rijcomfort en de levensduur van de auto verbeterd worden: verdeel de lading gelijkmatig over de laadvloer: indien de lading op een plaats geconcentreerd moet zijn, plaats de lading dan dicht bij het scheidingspaneel tussen de cabine en de laadbak; bedenk dat hoe lager de lading ligt, hoe lager het zwaartepunt van de auto komt te liggen. Hierdoor rijdt u veiliger: plaats daarom altijd de zwaarste lading onderop; bedenk ten slotte dat het dynamische rijgedrag van de auto beïnvloed wordt door het vervoerde gewicht: hoe hoger het gewicht des te langer de remweg van de auto, vooral bij hoge snelheid. 91

93 ECONOMISCH EN MILIEU- BEWUST RIJDEN Het milieu is een van de uitgangspunten geweest bij de ontwikkeling van de Fiat Strada. Het is niet voor niets dat resultaten van zijn emissiereductiesystemen boven de geldende normen liggen. Het milieu heeft recht op maximale aandacht van iedereen. De automobilist kan door enkele simpele aanwijzingen op te volgen, voorkomen dat hij/zij onnodig schade aan het milieu toebrengt. Vaak wordt door die aanwijzingen ook het brandstofverbruik beperkt. Over dit onderwerp vindt u hierna diverse nuttige tips, die een geheel vormen met de tips met het symbool #, die u in diverse hoofdstukken van dit boekje kunt vinden. We vragen uw aandacht voor al deze tips. VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET BEHOUD VAN DE EMISSIEREDUCTIE- SYSTEMEN. De correcte werking van deze systemen is niet alleen belangrijk voor het milieu, maar ook voor het rendement van de auto. Het in goede conditie houden van deze systemen is de belangrijkste voorwaarde voor milieubewust en economisch rijden. De eerste eis is dat u zich te allen tijde houdt aan het geprogrammeerd onderhoudsschema. Gebruik voor de benzinemotoren uitsluitend loodvrije benzine. Als het starten problemen oplevert, blijf dan niet proberen. Vermijd aanduwen, aanslepen of rollend starten: al deze handelingen kunnen de katalysator beschadigen. Maak uitsluitend gebruik van een hulpaccu (zie Starten met een hulpaccu in het hoofdstuk Noodgevallen ). Als de motor tijdens het rijden slecht loopt, rijd dan zeer rustig zodat de motor zo min mogelijk wordt belast en wendt u zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer. Als het waarschuwingslampje van de brandstofreserve brandt, tank dan zo snel mogelijk. Een laag brandstofniveau kan een onregelmatige brandstoftoevoer veroorzaken, waardoor de temperatuur van de uitlaatgassen stijgt; hierdoor kan de katalysator ernstig beschadigen. Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met losgenomen bougiekabels draaien. Laat de motor voor vertrek niet warmdraaien met stationair toerental, behalve als de buitentemperaturen zeer laag zijn. Maar ook in dit laatste geval moet u de motor niet langer dan 30 seconden laten warmdraaien. Monteer geen andere hitteschilden en verwijder de op de katalysator en uitlaat gemonteerde schilden niet. 92

94 Spuit geen reinigings- of beschermingsmiddelen op de katalysator, de lambdasonde en het uitlaatsysteem. KOSTENBESPARING EN BEPERKING VAN DE UITSTOOT VAN SCHADELIJKE UITLAATGASSEN Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar. Het negeren van deze aanwijzingen kan brandgevaar opleveren. Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor de kosten van de auto zo laag mogelijk blijven en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen zoveel mogelijk beperkt wordt. ALGEMENE OPMERKINGEN Onderhoud van de auto Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Laat daarom de bougies, de vloeistofniveaus, het luchtfilter, het brandstoffilter, de inspuitventielen enz, regelmatig controleren en eventueel afstellen, zoals in het onderhoudsschema is aangegeven. Banden Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe. Bovendien slijten hierdoor de banden sneller en verslechtert de wegligging van de auto, waardoor de veiligheid in gevaar kan worden gebracht. Overbodige bagage Rijd niet met een te zwaar beladen laadruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit. 93

95 Stroomverbruikers Gebruik de elektrische installaties alleen als u ze nodig hebt. De koplampen, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer). Airconditioning De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor de motor zwaar wordt belast en het brandstofverbruik sterk toeneemt (met gemiddeld +20%). Gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem. Aerodynamische accessoires Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen. 94 RIJSTIJL Starten Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een hoog toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken. Op deze manier warmt de motor sneller op. Overbodige handelingen Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik. Op dezelfde wijze neemt bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling, het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller. Maximum snelheid Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid: als de snelheid wordt verhoogd van 90 naar 120 km/h, neemt het brandstofverbruik met ongeveer 30% toe. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u daarom aan om rustig te rijden en een veilige afstand te bewaren van de auto s die voor u rijden, waardoor u tijdig kunt reageren op gevaarlijke situaties. Acceleratie Met vol gas optrekken waarbij de motor met hoge toerentallen draait, kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Het is beter geleidelijk op te trekken en het toerental waarbij het maximum koppel wordt geleverd, niet te overschrijden.

96 GEBRUIKSOMSTANDIG- HEDEN Koude start Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen. Verkeerssituatie en conditie van het wegdek Op een drukke weg bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik. Stilstaan in het verkeer Als u langere tijd stilstaat, is het raadzaam de motor uit te zetten. TREKKEN VAN AANHANGERS BELANGRIJK Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. Monteer speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving. Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen. Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen. Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht (aangegeven op de typegoedkeuring) niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en de bagage. Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto s met aanhanger gelden. U mag in geen geval sneller rijden dan 100 km/h. 95

97 Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger. Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen. Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend. SNEEUW- KETTINGEN Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden. De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen). De banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden en het type sneeuwketting staan aangegeven in de volgende tabel; houdt u strikt aan deze tabel. Controleer na enkele meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn. BELANGRIJK Monteer geen sneeuwkettingen op banden met bandenmaat 175/80 R14 omdat de kettingen in contact kunnen komen met de kunststof wielkuip. Houd bij gemonteerde sneeuwkettingen een matige snelheid aan; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen. Uitvoeringen Banden waarop sneeuwkettingen gemonteerd kunnen worden Banden niet geschikt voor sneeuwkettingen Type sneeuwketting dat gebruikt moet worden 1.3 Multijet 16V 175/70 R14 175/80 R14 Max. dikte van de sneeuwketting boven het profiel van de band:12mm 96

98 AUTO LANGERE TIJD STALLEN Tref de volgende maatregelen als de auto enkele maanden niet wordt gebruikt: Zet de auto in een overdekte, droge en zo mogelijk goed geventileerde ruimte. Schakel een versnelling in. Zorg ervoor dat de handrem is aangetrokken. Maak de accukabels los van de accu (koppel altijd eerst de minkabel los) en controleer de acculading. Gedurende het stallen moet deze controle iedere vier weken worden herhaald. Laad de accu op als de spanning lager is dan 12,5V. Maak de gespoten delen schoon en behandel ze met een beschermende was. Reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen. Smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan. Zet de ruiten een klein stukje open. Dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen. Breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig. Controleer de acculading iedere maand. Tap het koelsysteem van de motor niet af. 97

99 PERIODIEKE CONTROLES EN VOOR LANGE REIZEN Controleer regelmatig: bandenspanning en conditie van de banden niveau van het elektrolyt van de accu niveau van de motorolie niveau van de koelvloeistof en de conditie van het koelsysteem niveau van de remvloeistof niveau van de ruitensproeiervloeistof niveau van de olie van de stuurbekrachtiging. 98 EXTRA ACCESSOIRES RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto. BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto (zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht. Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd. SUGGESTIES VOOR NUTTIGE ACCESSOIRES Onafhankelijk van de wettelijk verplichtingen, raden wij u aan het volgende aan boord te hebben fig. 4: verbandtrommel met niet alcoholische, desinfecterende deppers, steriele gaascompressen, verbandgaas, pleisters enz., een brandblusser, een schaar met afgeronde punten, werkhandschoenen. De afgebeelde en beschreven voorwerpen zijn opgenomen in het Fiat Lineaccessoiri programma. fig. 4 P4E01966

100 NOODSTART Als de Fiat CODE er niet in slaagt om de startblokkering op te heffen, blijven het controlelampje Y en het waarschuwingslampje U branden en start de motor niet. Voor het starten van de motor is het nodig een noodstart uit te voeren. Wij raden u aan om eerst de instructies goed te lezen, voordat u de motor op deze wijze start. Als er een vergissing wordt gemaakt, moet de contactsleutel in stand STOP worden gedraaid en de gehele procedure vanaf het begin (punt 1) worden herhaald. 1) Lees de 5-cijferige elektronische code die op de CODE-card vermeld staat. 2) Draai de contactsleutel in stand MAR. 3) Trap het gaspedaal geheel in en houd het ingetrapt. Het lampje U gaat ongeveer 8 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten en u voorbereiden op het tellen van het aantal keren dat het lampje U knippert. 4) Als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het eerste cijfer van de code op uw CODE card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden totdat het lampje U 4 seconden heeft gebrand. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 5) Het lampje U gaat weer knipperen: als het lampje evenveel keer heeft geknipperd als het tweede cijfer van de code op uw CODE-card, moet u het gaspedaal intrappen en ingetrapt houden. 6) Herhaal deze procedure voor de overige cijfers van de code op uw CODE-card. 7) Houd bij het laatste cijfer het gaspedaal ingetrapt. Het lampje U 4 seconden branden. Zodra het lampje is gedoofd, moet u het gaspedaal loslaten. 8) Als het lampje U ongeveer 4 seconden snel gaat knipperen, is de procedure op de juiste wijze uitgevoerd. 9) Start de motor door de contactsleutel van stand MAR in stand AVV te draaien. Als het lampje U blijft branden, draai dan de contactsleutel in stand STOP en herhaal de procedure vanaf punt 1. BELANGRIJK Bij elke volgende startpoging van de motor moet deze noodstartprocedure worden herhaald. Wij raden u daarom aan om na het uitvoeren van een noodstart contact op te nemen met de Fiatdealer. 99

101 STARTEN MET EEN HULP- ACCU Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu (zie hoofdstuk Technische gegevens ). Ga als volgt te werk fig. 1: 1) Verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu s met een startkabel. 2) Sluit een tweede startkabel aan op de minpool ( ) van de hulpaccu en op de massakabel E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden. BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu s niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. 3) Start de motor. 4) Neem als de motor draait, de kabels in de omgekeerde volgorde los. Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot de Fiat-dealer. P4E01470 Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. 100 fig. 1

102 ROLLEND STAR- TEN Probeer auto s nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen. Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. EEN LEKKE BAND Algemene aanwijzingen Voor het juiste gebruik van de krik en het noodreservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Als de krik niet op de juiste manier wordt geplaatst, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vet in, voordat u ze monteert: de bouten kunnen loslopen. Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de (wettelijk verplichte) gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moet de passagier uit de auto zijn en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat. Auto s met lichtmetalen velgen zijn voorzien van een specifiek reservewiel, dat verschilt van het reservewiel van auto s met stalen velgen. Als u de stalen velgen wilt vervangen door lichtmetalen velgen, raden wij u aan de 4 originele wielbouten te bewaren. Deze kunnen alleen gebruikt worden bij de montage van het reservewiel. Gevaar voor beschadiging van de wielnaven. 101

103 Start de motor nooit als de auto is opgekrikt. Als de auto een aanhanger trekt, ontkoppel dan eerst de aanhanger en krik dan de auto op. WIEL VERWISSELEN Het is nodig te weten dat: de krik 2,900 kg weegt; de krik geen afstelwerkzaamheden vereist; de krik niet kan worden gerepareerd. Bij een defect moet de krik door een krik van hetzelfde type worden vervangen; behalve de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. PAK HET GEREEDSCHAP, DE KRIK EN HET RESERVEWIEL Deze bevinden zich in de cabine, achter de passagiersstoel. 102 Het is ook mogelijk het reservewiel in de laadruimte op te bergen. 1) Haak de elastische riemen A-fig. 2 los en pak de krik. 2) Pak de gereedschaptas fig. 3. De gereedschaptas bevat: de wielboutsleutel, de omsteekbare schroevendraaier en het sleepoog. fig. 2 fig. 3 P4E01325 P4E ) Draai de blokkeerschroef A- fig. 4a-4b helemaal los met de daarvoor bestemde antidiefstalmoer B- fig. 4b (in de gereedschaptas) en verwijder het reservewiel. 4) Pak de slinger van de krik B- fig. 4a. Deze is onder de passagiersstoel geplaatst. fig. 4a fig. 4b P4E01327 P4E02683

104 VERVANG HET WIEL 1) Draai de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer een slag los. 2) Schud bij lichtmetalen velgen enige malen aan de bovenkant van de carrosserie, waardoor de velg los van de wielnaaf kan komen. 3) Draai de slinger van de krik zo, dat de krik iets omhoog komt. 4) Zet de krik ter hoogte van het symbool B-fig. 5 bij het te verwisselen wiel en controleer of de groef A van de krik goed om de rand C van de chassisbalk valt. 5) Waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat de auto weer geheel op de grond staat. 6) Draai de slinger en krik de auto op, totdat het wiel enkele centimeters los van de grond is. Als u de slinger van de krik draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond. Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest. 7) Draai de 4 wielbouten helemaal los en verwijder het wiel. 8) Zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het reservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen. Monteer het wiel, waarbij de pasgaten A-fig. 6 over de centreerpennen B moeten vallen. 9) Draai een van de wielbouten A- fig. 7 vast. P4E01328 P4E01415 P4E01329 fig. 5 fig. 6 fig

105 10) Monteer het wieldeksel waarbij het grootste gat A-fig. 8 over de reeds gemonteerde wielbout moet vallen. 11) Plaats de overige 3 wielbouten met behulp van het handvat van de bijgeleverde schroevendraaier fig ) Draai de bouten vast met de daarvoor bestemde sleutel. 13) Draai de slinger van de krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik. 14) Draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is aangegeven in fig. 10. Aanhaalmoment: 86 Nm. 15) Draai de krik geheel naar beneden en verwijder de slinger. 16) Plaats de slinger in de daarvoor bestemde ruimte. 17) Plaats de lekke band in de reservewielhouder en draai de blokkeerschroef vast. 18) Plaats de krik in de daarvoor bestemde ruimte. 19) Berg het gereedschap in de gereedschaptas op, plaats deze in de daarvoor bestemde ruimte en maak het geheel vast met de elastische riemen. BELANGRIJK Laat de lekke band zo snel mogelijk repareren en monteer deze weer op de auto waardoor zo min mogelijk met het reservewiel wordt gereden. BELANGRIJK Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het reservewiel. P4E01416 P4E01330 P4E01331 fig fig. 9 fig. 10

106 EEN GLOEILAMP VERVANGEN Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden. Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen. Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten. Wij raden u aan defecte lampen, indien mogelijk, door de Fiat-dealer te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht. ALGEMENE AANWIJZINGEN Als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt. Zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf Een doorgebrande zekering in dit hoofdstuk. Controleer, voordat u een lamp vervangt, of de contacten niet zijn geoxideerd. Vervang een defecte lamp door hetzelfde type met hetzelfde vermogen. Als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is. TYPEN GLOEILAMPEN Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd fig. 11: A. Glasfittinglampen Deze zijn voorzien van een klemfitting. Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken. B-F. Gloeilampen met bajonetfitting Verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien. C. Buislampen Verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken. D-E. Halogeenlampen Verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting. 105

107 P4E01506 Lampen fig. 11 Type Vermogen Grootlicht D H3 55W Dimlicht E H7 55W Buitenverlichting voor A W5W 5W Richtingaanwijzers voor B PY21W 21W Richtingaanwijzers op voorspatbord A W5W 5W Richtingaanwijzers achter B P21W 21W Mistlampen voor D H3 55W Mistachterlicht B P21/5W 21W Achterlichten B P21/5W 5W Remlichten B P21W 21W Achteruitrijlichten B P21W 21W Kentekenplaatverlichting A C5W 5W Plafondverlichting C C10W 10W Dashboardkastje C C5W 5W fig

108 DEFECTE BUITEN- VERLICHTING GROOTLICHT EN DIMLICHT Halogeenlamp vervangen: 1) Druk de borglippen A-fig. 12 in en verwijder het deksel. 2) Trek de stekker A-fig. 13 los. Haak de borgveer B-fig. 13 los en verwijder de lamp C. 3) Plaats de nieuwe lamp, waarbij de lippen op het metalen deel in de uitsparingen van de reflector moeten vallen. 4) Haak de borgveer weer vast, sluit de stekker aan en monteer het deksel. BUITENVERLICHTING VOOR Gloeilamp (12V-5W) vervangen: 1) Druk de borglippen A-fig. 12 in en verwijder het deksel. 2) Verwijder de lamphouder A- fig. 14 door hem iets te draaien en verwijder de lamp B. 3) Vervang de lamp en monteer de lamphouder A. P4E02740 P4E02741 P4E01460 fig. 12 fig. 13 fig

109 RICHTINGAANWIJZERS VOOR Gloeilamp (12V-21W) vervangen: 1) Draai de dop A-fig. 15 linksom en verwijder de dop. 2) Verwijder de lamp A-fig. 16 door hem iets in te drukken en linksom te draaien. 3) Vervang de lamp en monteer de dop A-fig. 15 door hem rechtsom te draaien. MISTLAMPEN VOOR Laat de halogeenlamp door de Fiat-dealer vervangen. VERSTRALERS (uitvoering Adventure) Laat de halogeenlamp door de Fiat-dealer vervangen. RICHTINGAANWIJZERS OP VOORSPATBORD fig. 17 Gloeilamp (12V-5W) vervangen: 1) Druk met de hand het lampenglas in de rijrichting van de auto, zodat de lip A wordt samengedrukt. 2) Trek de lampunit naar buiten. 3) Verwijder de lamphouder door hem iets te draaien en vervang de geklemde lamp. P4E02742 P4E02743 P4E02281 fig fig. 16 fig. 17

110 ACHTERLICHTUNIT Gloeilamp vervangen: 1) Draai vanuit de laadbak de schroeven A-fig. 18 los met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier (in de gereedschaptas). Trek de stekker los. 2) Druk de borglippen B-fig in en verwijder het deksel ) Verwijder de lampen door ze iets in te drukken en linksom te draaien. Typen fig. 20 gloeilampen: B - 12V-21W voor remlichten C - 12V-21W voor achteruitrijlichten D - 12V-21W voor richtingaanwijzers E - 12V-5W voor achterlichten en mistachterlicht. P4E02853 DERDE REMLICHT (Uitvoering korte cabine) Lampunit vervangen: 1) Draai de schroeven A-fig. 21 los en verwijder de unit. 2) Maak de stekker los. 3) Draai de schroeven B-fig. 22 los en vervang de lampunit C. P4E01335 fig. 19 fig. 24 P4E02852 P4E02854 P4E01336 fig. 18 fig. 20 fig

111 DERDE REMLICHT (Uitvoering verlengde cabine) Lampunit (12V-23W) vervangen: 1) Draai vanuit de laadbak de schroeven van de unit fig. 23 los. 2) Neem de lampunit uit en draai de schroeven los die toegang geven tot de lampen. 3) Vervang de defecte lamp en monteer de unit. KENTEKENPLAATVERLICH- TING fig. 24 Gloeilamp (12V-5W) vervangen: 1) Draai de bevestigingsschroeven A los en verwijder het lampenglas. 2) Verwijder de lamphouder door hem iets te draaien en vervang de geklemde lamp. DEFECTE INTERIEUR- VERLICHTING PLAFONDVERLICHTING Gloeilamp (12V-10W) vervangen: wip met een schroevendraaier op de door de pijlen aangegeven punten het geklemde lampenglas fig. 25 los; P4E02648 P4E02921 P4E02502 fig fig. 24 fig. 25

112 verwijder het lampenglas uit de zitting door de lippen A-fig. 26 in te drukken; verwijder de buislamp B; plaats een nieuwe lamp, monteer het lampenglas en druk vervolgens voorzichtig de hele lampunit in de daarvoor bestemde zitting. P4E02503 VERLICHTING DASHBOARD- KASTJE fig. 27 Gloeilamp (12V-5W) vervangen: 1) Verwijder het lampenglas A door het iets in te drukken en naar beneden te trekken. 2) Vervang de lamp B. 3) Monteer het lampenglas A door het in opwaartse richting aan te drukken. P4E01427 EEN DOORGE- BRANDE ZEKERING ZEKERINGEN VERVANGEN Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de betreffende zekering niet is doorgebrand fig. 28. A - Zekering in goede staat. B - Zekering met doorgebrande strip. C - Tangetje voor het vervangen van zekeringen. Verwijder een zekering met behulp van het tangetje C uit de zekeringenkast. P4E01428 fig. 26 fig. 27 fig

113 Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal. Gebruik altijd een zekering met dezelfde kleur. Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère): BRAND- GEVAAR! Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE) doorbrandt, voer dan geen enkele reparatie uit maar wendt u tot de Fiat-dealer. Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomverbruikers uit staan en/of zijn uitgeschakeld. Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot de Fiat-dealer. De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina s aangegeven. 112

114 ZEKERINGEN IN DE ZEKE- RINGENKAST De zekeringenkast bevindt zich onder het dashboard, links van het stuurwiel. De zekeringen zijn bereikbaar nadat de schroeven A-fig. 29 zijn losgedraaid en het beschermdeksel B is verwijderd. De grafische symbolen die op de binnenzijde van het deksel zijn aangebracht, geven de belangrijkste elektrische componenten aan die door de betreffende zekering worden beveiligd. ZEKERINGEN IN DE ZEKE- RINGENKAST fig. 30 P4E02912 ZEKERINGEN IN DE MOTOR- RUIMTE fig. 31 P4E02433 P4E02922 fig. 29 fig. 30 fig

115 ZEKERINGENTABEL Beveiligd systeem/component Nr. Zekering Ampère Plaats Grootlicht rechts 15 10A Fig. 31 Grootlicht links 13 10A Fig. 31 Dimlicht rechts 9 10A Fig. 30 Dimlicht links 5 10A Fig. 30 Waarschuwingsknipperlichten 20 10A Fig. 30 Mistlampen voor 10 15A Fig. 31 Richtingaanwijzers 20 10A Fig. 30 Verlichting componenten op dashboard 13 7,5A Fig. 30 Buitenverlichting 11 15A Fig. 30 Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding via start-/contactslot) 7 10A Fig. 30 Instrumentenpaneel en controlelampjes (voeding vanaf accu ) 20 10A Fig. 30 Achteruitrijlichten 21 7,5A Fig. 30 Remlichten 7 10A Fig. 30 Kentekenplaatverlichting 13 7,5A Fig. 30 Derde remlicht 7 10A Fig. 30 Aansteker 17 20A Fig. 30 Airbag 12 7,5A Fig

116 Beveiligd systeem/component Nr. Zekering Ampère Plaats Voeding zekeringenkast dashboard: optionals 18 40A-MAXI FUSE Fig. 31 Voeding zekeringenkast dashboard: standaard uitrusting 17 70A-MAXI FUSE Fig. 31 Voeding ABS 21 50A-MAXI FUSE Fig. 31 Elektrische ruitbediening rechts 2 20A Fig. 30 Elektrische ruitbediening links 10 20A Fig. 30 Centrale portiervergrendeling 19 20A Fig. 30 Bobines 3 20A Fig. 31 Regeleenheid ABS (via start-/contactslot) 8 7,5A Fig. 30 Regeleenheid motor (+ accu) 7 7,5A Fig. 31 Regeleenheid motor (voeding) 4 10A Fig. 31 Regeleenheid motor (via start-/contactslot) 9 7,5A Fig. 31 Regeleenheid voorgloei-installatie 2 15A Fig. 31 Claxon 12 15A Fig. 31 Drukknop voor inschakelen handbediende airconditioning 21 7,5A Fig. 30 Start-/contactslot 16 20A-MAXI FUSE Fig. 31 Aircocompressor 14 7,5A Fig. 31 Koplampverstelling 5 10A Fig. 30 Magneetklep benzinedamp-opvangsysteem 2 15A Fig. 31 Verwarming dieselfilter 1 20A Fig

117 Beveiligd systeem/component Nr. Zekering Ampère Plaats Impulsgever snelheidsmeter 2 15A Fig. 31 Voorgloei-installatie 24 60A-MAXI FUSE Fig. 31 Inspuitventielen 3 20A Fig. 31 Achterruitverwarming 16 30A Fig. 30 Brandstofpomp 5 15A Fig. 31 Ruitensproeierpomp 15 30A Fig. 30 Eerste snelheid elektroventilateur 19 30A-MAXI FUSE Fig. 31 Tweede snelheid elektroventilateur 20 60A-MAXI FUSE Fig verbruikers (autoradio, plafondverlichting, diagnosestekker) 18 10A Fig verbruikers (autoradio, schakelaarverlichting op dashboard, aanhanger) 3 7,5A Fig. 30 Lambdasonde 2 15A Fig. 31 Relais motorkoelsysteem 9 7,5 A Fig. 31 Relais regeleenheid motor 9 7,5 A Fig. 31 Ruitenwissers 15 30A Fig. 30 Verwarming in interieur 21 7,5A Fig. 30 Aanjager 23 40A MAXI FUSE Fig

118 EEN LEGE ACCU Wij raden u aan in het hoofdstuk Onderhoud van de auto de voorzorgsmaatregelen door te lezen om een lege accu te voorkomen en om een lange levensduur van de accu te garanderen. ACCU OPLADEN We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte (ampère) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd. Ga als volgt te werk: 1) Maak de accuklemmen los van de accupolen. BELANGRIJK Als de auto is uitgerust met een diefstalalarm, schakel het alarm dan uit met de afstandsbediening en stel het systeem buiten werking door de sleutelschakelaar in de stand OFF te draaien (zie Diefstalalarm in het hoofdstuk Wegwijs in uw auto ). 2) Sluit de klemmen van de acculader aan op de accupolen. 3) Schakel de acculader in. 4) Aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los. 5) Sluit de accuklemmen weer aan op de accupolen. Let daarbij op de polariteit. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. STARTEN MET EEN HULP- ACCU Zie Starten met een hulpaccu in dit hoofdstuk. Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. Gebruik voor een noodstart beslist nooit een acculader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting. 117

119 OPKRIKKEN VAN DE AUTO MET DE BOORDKRIK Zie de paragraaf Een lekke band in dit hoofdstuk. De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is. Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto s. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het is nodig te weten dat: de krik geen afstelwerkzaamheden vereist; de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type; behalve de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden. MET DE GARAGEKRIK Voorzijde De auto mag uitsluitend worden opgekrikt met de hefarm van de krik onder versnellingsbak/differentieel. Hierbij moet een blokje hout of rubber gebruikt worden, zoals is afgebeeld in fig. 32. Uitvoeringen die zijn uitgerust met geluiddempend paneel onder de motor/versnellingsbak kunnen niet aan de voorzijde worden opgekrikt. P4E fig. 32

120 Aan de zijkant De auto mag uitsluitend aan de zijkant worden opgekrikt door de hefarm van de hydraulische krik te plaatsen zoals is aangegeven in fig. 33 en 34. De auto mag niet aan de achterzijde worden opgekrikt (noch onder de carrosserie noch onder delen van de wielophanging). MET EEN HEFBRUG De auto moet zo opgekrikt worden, dat de uiteinden van de hefarmen zich aan de onderzijde van de carrosserie bevinden, zoals is aangegeven in fig. 35. Zorg ervoor dat de hefarmen niet de carrosserie of de bekleding aan de zijkant beschadigen. Plaats de hefarmen op de juiste wijze en gebruik zo nodig een blokje hout of rubber. P4E01339 P4E01340 P4E01341 fig. 33 fig. 34 fig

121 SLEPEN VAN DE AUTO Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaptas. Sleepoog bevestigen: 1) Pak het sleepoog uit de gereedschaptas. 2) Verwijder met een schroevendraaier het luikje in de voorbumper fig. 36 bij de inkeping. 3) Draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor fig. 37/a of fig. 37b (uitvoering Adventure). Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in stand STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen. Houd er bij het slepen rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk. Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. P4E02827 P4E02826 P4E02923 fig fig. 37/a fig. 37/b

122 BIJ EEN ONGE- VAL Het is belangrijk altijd rustig te blijven. Als u niet direct bij het ongeval betrokken bent, stopt u dan op een afstand van ten minste een tiental meters van het ongeluk. Stop bij ongevallen op de snelweg zo mogelijk in de berm en laat de vluchtstrook vrij. Zet de motor uit en schakel de waarschuwingsknipperlichten in. Verlicht als het donker is, met de koplampen de plaats van het ongeval. Wees voorzichtig, voorkom het risico van een aanrijding. - Probeer bij geblokkeerde portieren de auto niet te verlaten door de gelaagde voorruit in te slaan. De zijruiten kunnen makkelijker worden ingeslagen. Geef het ongeval aan door de gevarendriehoek goed zichtbaar en op de wettelijk voorgeschreven afstand te plaatsen. Waarschuw de hulpinstanties en geef zo duidelijk mogelijke informatie. Gebruik op de snelweg de daarvoor bestemde praatpalen. Bij kettingbotsingen, in het bijzonder bij mist, is het risico om bij volgende botsingen betrokken te raken groot. Verlaat onmiddellijk de auto en zoek bescherming achter de vangrail. Neem bij de betrokken auto s de contactsleutel uit het contactslot. Als u brandstof of andere chemische producten ruikt, rook dan niet en doof sigaretten. Gebruik voor het blussen van branden, zelfs als deze klein zijn, de brandblusser, een wollen deken, zand of aarde. Gebruik nooit water. ALS ER GEWONDEN ZIJN Blijf altijd bij de gewonde. Ook de personen die niet direct bij het ongeval betrokken zijn, zijn verplicht hulp te bieden. Blijf niet om de gewonde heen staan. Stel de gewonde gerust over het tijdig komen van de hulp. Blijf bij de gewonde om eventuele paniekaanvallen te vermijden. Maak of snijd de veiligheidsgordel, die de gewonde op zijn plaats houdt, los. Geef niets te drinken aan de gewonde. De gewonde mag nooit worden verplaatst behalve in de gevallen die bij het volgende punt worden behandeld. Haal de gewonde uitsluitend uit de auto bij gevaar voor brand, verdrinking of naar beneden storten. Als u een gewonde uit de auto haalt: trek niet aan de ledematen, buig nooit het hoofd en houd, voor zover mogelijk, het lichaam in horizontale positie. 121

123 VERBANDTROMMEL De verbandtrommel moet ten minste bevatten fig. 38: steriele gaasdeppers, om de wond te bedekken en schoon te maken; verschillende soorten verband; pleisters van verschillende afmetingen; hechtpleister; een pak hydrofiele watten; een flesje jodium; een pak zakdoekjes; een schaar met afgeronde punten; een pincet; twee bloedstelpende zwachtels. Wij raden u aan om naast de verbandtrommel ook een brandblusser en een deken aan boord te hebben. Zowel de verbandtrommel als de brandblusser zijn opgenomen in het Fiat Lineaccessori-programma. P4E01906 fig

124 GEPROGRAM- MEERD ONDERHOUD Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto. Om dit te realiseren heeft Fiat een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere km moeten worden uitgevoerd. BELANGRIJK De servicebeurten van het geprogrammeerd onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. De werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud kunnen door alle Fiat-dealers tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd. Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd. BELANGRIJK Het verdient aanbeveling eventuele kleine defecten onmiddellijk door de Fiat-dealer te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt. Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers, moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud. 123

125 GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA De onderhoudsbeurten moeten iedere km worden uitgevoerd x 1000 km Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen Werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanw., waarschuwingsknipperlichten, interieur, waarschuwings-/ controlelampjes enz.) controleren; Werking ruitenwissers/-sproeiers controleren Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren Remschoenen achter (trommelremmen) op conditie/ slijtage controleren (1.3 Multijet) Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren Conditie van aandrijfriem(en) voor hulporganen visueel controleren (*) Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen Handrem controleren en eventueel afstellen

126 x 1000 km Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren Brandstoffilter vervangen Luchtfilterelement vervangen Vloeistofniveaus bijvullen (motorkoelsysteem, remsysteem, accu, ruitensproeiers enz.) Inspuiting/ontsteking controleren (m.b.v. diagnosestekker) Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden) Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden) Pollenfilter vervangen (of om de 24 maanden) (*) Of iedere 3 jaar bij zware gebruiksomstandigheden (koud klimaat, in stadsverkeer met langdurig stationair draaiende motor, stoffige omgeving). Of iedere 5 jaar, onafhankelijk van het aantal afgelegde kilometers. 125

127 AANVULLENDE WERKZAAM- HEDEN Iedere 1000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen: niveau van de motorkoelvloeistof niveau van de remvloeistof niveau van de olie van de stuurbekrachtiging niveau van het elektrolyt in de accu niveau van de ruitensproeiervloeistof conditie en spanning van de banden. Iedere 1000 km controleren en eventueel bijvullen: motoroliepeil. Iedere 5000 km (alleen bij dieselmotoren); condens uit brandstoffilter aftappen. Gebruik bij voorkeur producten van FL Selenia die speciaal zijn afgestemd op de Fiat-modellen (zie Vullingstabel in het hoofdstuk Technische gegevens ). BELANGRIJK - Motorolie Vervang de motorolie vaker dan in het onderhoudsschema staat aangegeven als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals: trekken van caravans of aanhangers; rijden over stoffige, zanderige of modderige wegen; veel korte ritten (minder dan 7-8 km) en bij buitentemperaturen onder nul; veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat. BELANGRIJK - Luchtfilter Als de auto over stoffige wegen rijdt, moet het luchtfilter vaker worden vervangen dan in het onderhoudsschema staat aangegeven. Raadpleeg bij twijfel over de vervangingsinterval van motorolie en luchtfilter in relatie tot het gebruik van de auto, de Fiat-dealer. BELANGRIJK - Pollenfilter Als de auto veel over stoffige wegen rijdt of bij geconcentreerde luchtvervuiling, moet het pollenfilter vaker worden vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd. 126

128 BELANGRIJK - Dieselfilter Door het gebruik van dieselbrandstof van mindere kwaliteit kan het noodzakelijk zijn het brandstoffilter vaker te vervangen dan in het onderhoudsschema is aangegeven. Een hortende motor kan een indicatie zijn dat het filter vervangen moet worden. BELANGRIJK - Afstandsbediening Als u op het knopje van de afstandsbediening drukt en het lampje op de afstandsbediening knippert één keer kort, of het lampje op het dashboard blijft ongeveer 2 minuten branden, dan moet u de batterijen vervangen door nieuwe exemplaren van hetzelfde type. BELANGRIJK - Accu Wij raden u aan de acculading voor het begin van de winter te controleren, om de mogelijkheid van bevriezing van het elektrolyt te voorkomen. Voer deze controle vaker uit als de auto overwegend voor korte trajecten wordt gebruikt, of als er accessoires zijn gemonteerd die permanent, ook bij uitgeschakeld contact, stroom verbruiken. Dit geldt in het bijzonder voor achteraf aangebrachte accessoires. Controleer de acculading (elektrolyt) vaker dan is voorgeschreven in het Onderhoudsschema in dit hoofdstuk, als de auto wordt gebruikt in warme klimaten of onder zeer zware bedrijfsomstandigheden. Vertrouw het onderhoud in principe toe aan de Fiat-dealer. Als u toch zelf onderhoud of kleine reparaties verricht, controleer dan of u over het juiste speciale gereedschap en de noodzakelijke originele Fiat-onderdelen en de voorgeschreven bedrijfsvloeistoffen beschikt. Voer niet zelf onderhoudswerkzaamheden uit, als u daarmee geen ervaring hebt. 127

129 NIVEAUS CONTROLEREN P4E02691 Rook nooit tijdens werkzaamheden in de motorruimte: er kunnen licht ontvlambare gassen aanwezig zijn; brandgevaar. fig. 1 - uitvoering 1.3 Multijet 16v Belangrijk; tijdens het bijvullen mogen de vloeistoffen met verschillende specificaties niet gemengd worden: als de specificaties van de vloeistoffen verschillen, kan de auto ernstig beschadigd worden. 1. motorolie - 2. accu - 3. remvloeistof - 4. ruitensproeiervloeistof - 5. motorkoelvloeistof - 6. olie van stuurbekrachtiging 128

130 MOTOROLIE fig. 2 Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor nog warm is (ongeveer 10 minuten nadat de motor is afgezet). Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter olie. P4E02808 Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen. Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld. Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden. Vul nooit motorolie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld. BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het olieniveau controleren. fig

131 MOTOROLIEVERBRUIK Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer 400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste km stabiliseert. BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto. Afgetapte motorolie en gebruikte oliefilters bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter door de Fiatdealer te laten uitvoeren. De dealer beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters. 130 KOELVLOEISTOF VAN HET MOTORKOELSYSTEEM fig. 3 Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP van FL Selenia langzaam via de vulopening A van het expansiereservoir te gieten, totdat het niveau dicht bij het MAX-merkteken staat. Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van -35 C. fig. 3 P4E02692 Het motorkoelsysteem gebruikt PARAFLU UPkoelvloeistof. Gebruik voor het eventueel bijvullen vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAF- LU UP-koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot de Fiat-dealer wenden. Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zo nodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.

132 Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden. RUITENSPROEIERVLOEI- STOF fig. 4 Verwijder, voor het bijvullen, de dop en vul het reservoir met een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC 35 in de volgende mengverhouding: 30% TUTELA PROFESSION- AL SC 35 en 70% water in de zomer. 50% TUTELA PROFESSION- AL SC 35 en 50% water in de winter. Bij temperaturen onder -20 C TUTELA PROFESSIONAL SC 35 onverdund gebruiken. BELANGRIJK Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht. OLIE VAN DE STUURBE- KRACHTIGING fig. 5 Controleer de olie van de stuurbekrachtiging bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond staat. De olie moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het oliereservoir staan. Bij zeer warme olie kan de olie boven het MAX-merkteken staan. Indien nodig kan het niveau worden bijgevuld met olie, die dezelfde specificaties moet hebben als de reeds in het systeem aanwezige olie. P4E01438 P4E01440 fig. 4 fig

133 Het olieverbruik van de stuurbekrachtiging is zeer laag; als na het bijvullen de olie binnen korte tijd weer moet worden bijgevuld, moet het systeem door een Fiat-dealer op eventuele lekkage worden gecontroleerd. Voorkom dat de olie voor de stuurbekrachtiging in contact komt met de warme delen van de motor: de olie is licht ontvlambaar. REMVLOEISTOF Fig. 6: uitvoeringen zonder ABS Fig. 7: uitvoeringen met ABS Controleer regelmatig de werking van het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel door (met de contactsleutel in stand MAR) op het deksel van het reservoir te drukken; het waarschuwingslampje x moet dan gaan branden. Voor het bijvullen mag uitsluitend remvloeistof worden gebruikt die voldoet aan de DOT 4-specificaties. Het verdient aanbeveling TUTELA TOP 4 remvloeistof te gebruiken; dezelfde remvloeistof, waarmee het remsysteem door de fabriek is gevuld. Het niveau mag nooit het MAXmerkteken overschrijden. Remvloeistof is giftig en corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd. Voorkom contact tussen de zeer corrosieve vloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld. P4E02259 P4E fig. 6 fig. 7

134 BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het Onderhoudsschema staat aangegeven. LUCHTFILTER Laat het luchtfilter vervangen door de Fiat-dealer. POLLENFILTER Laat het pollenfilter vervangen door de Fiat-dealer. Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd. 133

135 DIESELFILTER fig. 8 CONDENS AFTAPPEN Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden, wendt u dan zo snel mogelijk tot de Fiat-dealer om het systeem te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot de Fiat-dealer. Verontreinig het milieu niet met water dat is vermengd met dieselbrandstof. Wij raden u aan om de condens te laten aftappen bij de Fiatdealer omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van milieuverontreinigende producten. Als het condens niet op de juiste wijze wordt afgetapt en als er geen voorzorgsmaatregelen zijn genomen, dan kan de rijveiligheid van de auto in gevaar komen en kan er gevaarlijke brandstoflekkage optreden. P4E02693 ACCU De accu van de Fiat Strada is onderhoudsarm : onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water. Als de auto op een vlakke ondergrond staat, moet het niveau van de vloeistof (elektrolyt) tussen de twee merklijnen op de accubak staan. Als het niveau onder de merklijn MIN-fig. 9 staat, wendt u dan tot de Fiat-dealer. Zie voor het opladen van de accu het hoofdstuk Noodgevallen. P4E fig. 8 fig. 9

136 Bij een te laag niveau van het elektrolyt kan de accu onherstelbaar beschadigen. Hierdoor kan de accubak barsten, waarna het accuzuur wegloopt. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Voorkom contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar. Accu s bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door de Fiat-dealer te laten vervangen, omdat deze beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van defecte accu s. Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard. Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn (risico op kortsluiting) en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken. Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR VAN DE ACCU TE VERLENGEN Wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren en de motorkap goed gesloten zijn. De plafondverlichting moet gedoofd zijn. Voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten, enz.). BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan 50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug. Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (bij temperaturen onder - 10 C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan Auto langere tijd stallen in het hoofdstuk Correct gebruik van de auto. 135

137 Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, handsfree kit enz.), raden wij u aan contact op te nemen met de Fiat-dealer. Deze kan u de meest geschikte installaties uit het Fiat Lineacccessori-programma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren. Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgenomen contactsleutel (geparkeerde auto, motor uitgezet), waardoor de accu geleidelijk kan ontladen. Het totale energieverbruik van deze accessoires (standaard en achteraf gemonteerde accessoires) moet minder zijn dan 0,6 ma x Ah (van de accu), zoals in de volgende tabel staat vermeld: Accu van 40Ah 50Ah 60Ah Maximaal toegestaan stroomverbruik 24 ma 30 ma 36 ma Als grote stroomverbruikers (flessenverwarmer, stofzuiger, mobiele telefoon enz.) bij uitgezette motor van voedingsspanning worden voorzien, dan zal de accu sneller ontladen. BELANGRIJK Als aan boord van de auto extra systemen moeten worden geïnstalleerd, moet goed op de juiste aansluitingen worden gelet. Niet correcte elektrische verbindingen kunnen gevaarlijk zijn, vooral voor de elementaire elektronische systemen. ACCU MET OPTISCHE HYDROMETER Beschrijving Bij bepaalde uitvoeringen/markten kan de accu zijn uitgerust met een visueel controlesysteem voor het elektrolytniveau en de acculading. De accu is onderhoudsarm en uitgerust met een optische meter; daarom hoeft onder normale omstandigheden het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water. Het blijft af en toe echter nodig de doelmatigheid van de accu te controleren met behulp van de optische meter op het deksel van de accu. De meter moet een donkere kleur hebben en een groen middenstuk. Als de meter daarentegen een heldere lichte kleur heeft, of donker gekleurd is zonder groen middenstuk, wendt u dan tot de Fiatdealer. 136

138 Acculading controleren De acculading kan kwalitatief gecontroleerd worden door de kleur van de optische meter te controleren. Helderwitte kleur Donkere kleur zonder groen middenstuk Donkere kleur met groen middenstuk fig. 10 Elektrolyt bijvullen Accu niet voldoende opgeladen Niveau elektrolyt en acculading voldoende P4E01949 Zie de volgende tabel of de sticker fig. 10 op de accu. Wendt u tot de Fiatdealer Accu opladen (het is raadzaam dit door de Fiatdealer te laten uitvoeren) Geen enkele handeling ELEKTRONISCHE REGELEENHEDEN Bij een normaal gebruik van de auto zijn speciale voorzorgsmaatregelen niet nodig. Het is echter nodig de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen bij werkzaamheden aan de elektrische installatie of bij een noodstart: Koppel de accu nooit los van de elektrische installatie bij een draaiende motor. Koppel de accuklemmen altijd los als de accu moet worden opgeladen. Moderne laadapparaten kunnen een spanning leveren tot 20 Volt. Gebruik bij een noodstart nooit een acculader voor het starten van de motor, maar gebruik een hulpaccu. Let op een goede aansluiting tussen de accu en de elektrische installatie, zowel wat betreft de juiste aansluitwijze als de juiste verbinding tussen de polen en de kabeluiteinden. Als u de accu weer aansluit, moet de regeleenheid van de inspuiting/ontsteking zijn eigen parameters weer registreren; 137

139 daarom kan de auto gedurende de eerste kilometers iets anders rijden. Neem de stekkers van de regeleenheden nooit los en sluit ze nooit aan als de contactsleutel in stand MAR staat. Controleer de polariteit niet door middel van vonken. Neem de stekkers van de regeleenheden los voor het uitvoeren van laswerkzaamheden aan de carrosserie. Verwijder de regeleenheden als de temperatuur boven de 80 C stijgt (bijzondere werkzaamheden aan de carrosserie enz.). BELANGRIJK Een niet correcte installatie van een radio en/of diefstalalarm kan tot storingen in de elektronische regeleenheden leiden. WIELEN EN BANDEN BANDENSPANNING De spanning van de banden, inclusief het reservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd. De bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd. Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe (een natuurlijk verschijnsel). Houd er daarom rekening mee, dat bij een controle of oppompen van warme banden de spanning 0,3 bar hoger moet zijn dan bij koude banden. Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 11: A - Juiste spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak. B - Te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak. C - Te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak. Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan. Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning. fig. 11 P4E

140 Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt. BELANGRIJK Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken enz. Vermijd ook harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen, en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen. Controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Wendt u in dit geval tot de Fiatdealer. Rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de banden en de velgen ernstig beschadigd worden. Stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen. Banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn. Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het reservewiel. Monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is. De Fiat Strada is voorzien van tubeless radiaalbanden zonder binnenband. In dit type band mag nooit een binnenband worden gemonteerd. Bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden. Om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de / km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen. Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd. 139

141 RUBBER SLANGEN Houd voor de rubber slangen van het remsysteem, de stuurbekrachtiging en het brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften aan van het Geprogrammeerd onderhoudsschema. Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem gaat lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk. RUITENWISSERS WISSERBLADEN Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFES- SIONAL SC 35 aan. Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen. Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen: Wanneer de temperatuur onder 0 C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel. Verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen. Schakel de ruitenwissers niet op een droge ruit in. Rijden met versleten ruitenwisserbladen is gevaarlijk, omdat ze het zicht onder extreme weersomstandigheden aanzienlijk beperken. 140

142 Ruitenwisserbladen vervangen fig. 12 1) Til de wisserarm A van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90 ten opzichte van de arm. 2) Druk het wisserblad naar beneden uit de arm A. 3) Monteer het nieuwe blad, waarbij de lip in de zitting op de wisserarm moet vallen. Controleer of het wisserblad geborgd is. RUITENSPROEIERS Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje: zie Niveaus controleren in dit hoofdstuk. Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden fig. 13 niet verstopt zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt. U kunt de richting van de sproeiermonden afstellen door met een schroevendraaier in uitsparing A te draaien. De straal moet de ruit raken op het hoogste punt in de slag van de ruitenwissers. AIRCONDITIO- NING, HAND- BEDIEND (indien aanwezig) Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door de Fiat-dealer controleren. fig. 12 P4E01446 fig. 13 P4E01447 De airconditioning maakt gebruik van het koelmiddel R134a. Bij lekkage is dit middel niet schadelijk voor het milieu. Gebruik in geen geval het middel R12, omdat dit middel de componenten van het systeem beschadigt en omdat dit middel CFK s (chloorfluorkoolwaterstoffen) bevat. 141

143 CARROSSERIE BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE INVLOE- DEN De belangrijkste oorzaken van roest zijn: luchtverontreiniging zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat) omgevings-/seizoensinvloeden. Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat. Fiat heeft voor uw Fiat Strada de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen. De belangrijkste zijn: De toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen. Het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid. Het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen. Het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz. Toepassing van open holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen. CARROSSERIEGARANTIE Bij de Fiat Strada is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd. Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de Service- en garantiehandleiding. 142

144 TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE Lak De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie. Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen. Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd (zie het hoofdstuk Technische gegevens ). Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. Het is raadzaam de auto vaker te wassen bij sterke luchtverontreiniging of bij het rijden over wegen met strooizout. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. De juiste wasmethode: 1) Spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af. 2) Was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit. 3) Spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem. De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterklep, motorkap en de koplampranden moeten tijdens het drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen. Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen. De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen. 143

145 Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot. BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen. Ruiten Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel. Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen. Motorruimte Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Laat dit verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf. Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water. Daarom moet de motorruimte bij voorkeur worden uitgespoten op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd. BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn. INTERIEUR Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden. Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken. KUNSTSTOF INTERIEUR- DELEN Gebruik speciale reinigingsmiddelen om het visuele effect van de componenten niet te wijzigen. 144

146 BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken. STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING SCHOONMA- KEN Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van neutrale zeep. Bewaar nooit spuitbussen in de auto. Ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50 C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen. LEREN STUURWIEL/- POOKKNOP Reinig deze componenten uitsluitend met water en neutrale zeep. Gebruik nooit alcohol of producten op basis van alcohol. Voordat u speciale producten gebruikt voor het reinigen van de interieurdelen, moet u eerst de aanwijzingen op het etiket van het product lezen en controleren of het geen alcohol en/of substanties op basis van alcohol bevat. Als tijdens het reinigen van de voorruit met speciaal daarvoor bestemde producten, druppels op het leer van het stuurwiel of de pookknop terechtkomen, moeten deze onmiddellijk worden verwijderd en het betreffende gebied met water en neutrale zeep worden afgenomen. BELANGRIJK Wees zeer voorzichtig bij het gebruik van mechanische diefstalbeveiligingen op het stuurwiel om beschadiging van de leren bekleding te voorkomen. 145

147 IDENTIFICATIE- GEGEVENS CHASSISNUMMER fig. 1 Het chassisnummer is ingeslagen in de bodemplaat onder de rechter stoel. Het is bereikbaar nadat de bekleding is opgetild en bevat de volgende gegevens: type van de auto ZFA oplopend productienummer. MOTORCODE De motorcode fig. 2 is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer. TYPEPLAATJE MET IDENTI- FICATIEGEGEVENS fig. 3 Het typeplaatje is bevestigd op de motorkap en bevat de volgende informatie: A - Naam van de fabrikant B - Nummer typegoedkeuring C - Identificatiecode van het autotype D - Chassisnummer E - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto F - Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger G - Max. toelaatbare voorasbelasting H - Max. toelaatbare achterasbelasting I - Motortype L - Code van de carrosserie-uitvoering M - Nummer voor de onderdelen N - Correctiewaarde voor de uit laatrookgasmeting (bij dieselmotoren). P4E02263 P4E02809 P4E01484 fig fig. 2 fig. 3

148 PLAATJE MET INFORMATIE OVER DE CARROSSERIELAK fig. 4 Het plaatje is aangebracht aan de zijkant op de binnenzijde van het rechter portier. Het bevat de volgende informatie: A - Fabrikant van de lak B - Kleurbenaming C - Kleurcode D - Kleurcode voor bijwerken en overspuiten. MOTORCODES - CARROSSERIE-UITVOERINGEN 1.3 Multijet 16V 223A9000 ( ) Uitvoering ADVENTURE VERLENGDE CABINE KORTE CABINE Motor- Code van de Motor- Code van de code carrosserie code uitvoering 178EYP1A-1B 178EYP1A-2B ( ) 223A EYP1A-1A P4E01455 fig

149 MOTOR ALGEMENE INFORMATIE Typecode Cyclus Aantal en opstelling cilinders Aantal kleppen per cilinder Boring en slag mm 1.3 Multijet 16V 223A9000 Diesel 4 in lijn 4 69,4x82 Cilinderinhoud cm 3 Compressieverhouding kw Max. vermogen (EU) pk bijbehorend toerental min -1 Nm Max. koppel (EU) kgm bijbehorend toerental min -1 Stationair toerental min ,6±0,4 62, , ±50 148

150 BRANDSTOFSYSTEEM Elektronisch geregelde directe inspuiting Multijet Common Rail met turbocompressor en intercooler. Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. SMEERSYSTEEM Smering onder druk d.m.v. een tandwieloliepomp met ingebouwde oliedrukregelklep. Reiniging van de motorolie in een fullflow-oliefilterelement. KOELSYSTEEM Koelsysteem met radiateur, centrifugale waterpomp en expansiereservoir. Thermostaat in het secundaire circuit voor recirculatie van de vloeistof van de motor naar de radiateur. Thermostaat met by-pass -regeling. Elektroventilateur voor het koelen van de radiateur, geregeld d.m.v. een thermoschakelaar in de radiateur. TRANSMISSIE KOPPELING Hydraulisch bediende koppeling met koppelingspedaal zonder vrije slag. VERSNELLINGSBAK Vijf gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit. De overbrengingsverhoudingen zijn: 1.3 Multijet 16V in 1e versnelling in 2e versnelling in 3e versnelling in 4e versnelling in 5e versnelling in achteruit 3,909 2,238 1,444 1,029 0,767 3,

151 DIFFERENTIEEL Rechte eindoverbrenging en differentieel ingebouwd in het versnellingsbakhuis. De overbrengingsverhoudingen zijn: Rechte eindreductie Aantal tanden 1.3 Multijet 16V 3,733 15/66 Aandrijving van de voorwielen m.b.v. aandrijfassen die via homokinetische koppelingen verbonden zijn met het differentieel en de wielen. REMMEN Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt. Let op bij de montage van spoilers, lichtmetalen velgen en niet standaard wieldoppen: ze kunnen de ventilatie van de remmen verminderen en daarmee hun doelmatigheid tijdens krachtig en veelvuldig remmen; bijvoorbeeld tijdens een lange afdaling. VOETREM Voor: schijfremmen met zwevende remtangen. Achter: trommelremmen met zelfstellende remschoenen. Diagonaal gescheiden hydraulisch remsysteem. Onderdrukrembekrachtiger van 9. ABS met 4 kanalen en 4 sensoren en elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Brake Distributor) (indien aanwezig). Automatisch zelfstellend mechanisme voor de speling van de remvoeringen. Remdrukregelaar in het hydraulische remcircuit van de achterremmen. HANDREM De handrem werkt mechanisch d.m.v. een handremhefboom op de remschoenen van de achterwielen. 150

152 WIEL- OPHANGING VOORWIELOPHANGING Onafhankelijke wielophanging, type McPherson met onderste wieldraagarmen bevestigd aan een subframe. Gedesaxeerde schroefveren en dubbelwerkende hydraulische telescoopschokdempers. Stabilisatorstang. ACHTERWIELOPHANGING Starre achteras, elastische ophangrubbers, enkelbladsbladveren en dubbelwerkende hydraulische telescoopschokdempers. STUUR- INRICHTING Energie-absorberend stuurwiel (airbag). Samendrukbare, energie-absorberende stuurkolom met hoekverstelling. For life gesmeerd mechanisch of hydraulisch bekrachtigd tandheugelstuurhuis. Hydraulische stuurbekrachtiging (indien aanwezig). For life gesmeerde stuurkogels. Minimum draaicirkel tussen stoepranden: 11,0 meter. Aantal stuuromwentelingen: 2,77 met stuurbekrachtiging. Houd bij draaiende motor het stuurwiel niet langer dan 15 seconden tegen de aanslag bij maximum stuuruitslag: er ontstaat overmatig geluid en de mogelijkheid bestaat dat de stuurinrichting beschadigd wordt. 151

153 WIELEN EN BANDEN BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. VERKLARING VAN BANDENCODERING Geperst stalen of lichtmetalen velgen; verschillende wielbouten voor montage van de twee velgtypen (afwijkende afmetingen en onderling niet uitwisselbaar). Tubeless radiaalbanden. Op de typegoedkeuring zijn bovendien alle goedgekeurde banden aangegeven. Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat u zich aan de voorgeschreven afmetingen houdt en dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type. SNEEUWKETTINGEN Gebruik uitsluitend sneeuwkettingen met een geringe dikte (zie de paragraaf Sneeuwkettingen ). WIELUITLIJNING Toespoor voorwielen: 1 ± 1 mm. Toespoor achterwielen: 0 ± 2 mm. De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat. Uitvoering Velgmaat Standaard- Winterband band FIAT STRADA 5bJ x 14H ET40 175/70 R14 88T 175/70 R14 88Q (M+S) ADVENTURE 5bJ x 14H ET40 175/80 R14 88T (*) 175/70 R14 88Q (M+S) Bijvoorbeeld 175/70 R T 175 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken) 70 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S, percentage) R = Radiaalband 14 = Diameter van de velg (in inch) (Ø) 88 = Beladingsindex (draagvermogen) T = Snelheidsindex (*) Niet geschikt voor sneeuwkettingen 152

154 Snelheidsindex Q = tot 160 km/h. R = tot 170 km/h. S = tot 180 km/h. T = tot 190 km/h. U = tot 200 km/h. H = tot 210 km/h. V = tot 240 km/h. Maximale snelheid bij winterbanden Q M + S = tot 160 km/h. T M + S = tot 190 km/h. H M + S = tot 210 km/h. P4E02239 Beladingsindex (draagvermogen) 60 = 250 kg 61 = 257 kg 62 = 265 kg 63 = 272 kg 64 = 280 kg 65 = 290 kg 66 = 300 kg 67 = 307 kg 68 = 315 kg 69 = 325 kg 70 = 335 kg 71 = 345 kg 72 = 355 kg 73 = 365 kg 74 = 375 kg 75 = 387 kg 76 = 400 kg 77 = 412 kg 78 = 425 kg 79 = 437 kg 80 = 450 kg 81 = 462 kg 82 = 475 kg 83 = 487 kg 84 = 500 kg 85 = 515 kg 86 = 530 kg 87 = 545 kg 88 = 560 kg 89 = 580 kg 90 = 600 kg 91 = 615 kg 92 = 630 kg 93 = 650 kg 94 = 670 kg 95 = 690 kg 96 = 710 kg 97 = 730 kg 98 = 750 kg 99 = 775 kg 100 = 800 kg 101 = 825 kg 102 = 850 kg 103 = 875 kg 104 = 900 kg 105 = 925 kg 106 = 950 kg VERKLARING VAN DE CODERING OP DE VELGEN fig. 5 Hieronder staat de codering, die op de velgen is ingeslagen, en wordt de betekenis verklaard. Voorbeeld: 5 1/2 J x 14 H 5 1/2 = breedte van de velg in inch (1) B = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2) 14 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø) H = vorm en aantal humps (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt) fig

155 ELEKTRISCHE INSTALLATIE Spanning van de elektrische installatie: 12 Volt. ACCU Met min aan massa. Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken. DYNAMO Gelijkrichter en ingebouwde elektronische spanningsregelaar. Het laden van de accu begint zodra de motor is aangeslagen. Nominale maximum laadstroom Capaciteit bij ontlading in 20 uur Startstroom in koude toestand ( 18 C) 1.3 Multijet 16V 65A - 90A (*) (*) met handbediende airconditioning 1.3 Multijet 16V (*) met handbediende airconditioning 60 Ah 380A STARTMOTOR Nominaal vermogen 1.3 Multijet 16V 1,3 kw 154

156 GEWICHTEN Gewichten (kg) Uitvoering korte cabine 1.3 Multijet 16V verlengde cabine Rijklaar gewicht (met volle reservoirs, reservewiel, gereedschap en accessoires): Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder: Maximaal gewicht Draagvermogen laadklep (statisch) Max. toelaatbaar gewicht (**): vooras achteras Trekgewichten: geremd ongeremd ongeremd ( ) 500 ( ) 400 ( ) 400 ( ) (*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaar gewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt. (**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden. ( ) Uitvoeringen met ABS ( ) Uitvoeringen zonder ABS 155

157 PRESTATIES Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h R 1.3 Multijet 16V FIAT STRADA Multijet 16V ADVENTURE

158 AFMETINGEN Uitv. met korte cabine A 825 B 2718 C 901 D 4444 E 1489 F 1425 G 1390 H 1664 I 1220 L 1070 M 1693 Afmetingen in mm fig. 6 P4E

159 AFMETINGEN Uitv. met verlengde cabine A 825 B 2718 C 901 D 4444 E 1544/1554 (*) F 1425 G 1390 H 1665 I 1220 L 1070 M 1393 Afmetingen in mm (*) Uitvoering ADVENTURE fig. 7 P4E

160 VULLINGSTABEL liter 1.3 Multijet 16V kg Voorgeschreven brandstof Aanbevolen producten Brandstoftank: inclusief een reserve van: Motorkoelsysteem: met verwarming: met handbediende airconditioning: Motorcarter: Carter en oliefilter: Versnellingsbak en differentieel: Hydraulische stuurbekrachtiging: Homokinetische koppeling en stofhoes: Hydraul. remcircuit voor en achter: Hydraulisch remcircuit met ABS: Vloeistofreservoir ruitensproeiers: 48 5,5 tot 7,5 7,6 7,86 7,6 7,86 2,85 2,75 3,0 2,6 1,98 1,8 0,68 0,9 0,075 0,4 0,45 2,3 Diesel voor motorvoertuigen (specificatie EN590) Mengsel van gedestil. water en 50% PARAFLU UP SELENIA WR TUTELA CAR ZC 75 SYNTH TUTELA GI/A TUTELA MRM 2 TUTELA TOP 4 TUTELA TOP 4 Mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL SC

161 SPECIFICATIES VAN DE SMEERMIDDELEN EN VLOEISTOFFEN AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto Vloeistoffen en originele smeermiddelen Vervangingsinterval Smering voor dieselmotoren Motorolie SAE 5W-40 op synthetische basis met kwalificatie FIAT N2 SELENIA WR Volgens het Geprogrammeerde Onderhoudsschema Als u niet de originele SAE 5W/40-producten gebruikt, moeten de smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA B4; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd. Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA B4 kunnen beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden. Vraag bij zeer strenge klimatologische omstandigheden de Fiat-dealer om het juiste product uit de Selenia-lijn. 160

162 Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen Toepassing Synthetische olie SAE 75W-85, die ruimschoots voldoet aan de specificatie API GL4 PLUS. TUTELA CAR TECHNYX Mechanische versnellingsbak en differentieel Olie en vetten voor krachtoverbrengingen Vet op basis van lithiumzepen, bevat molybdeenbisulfide. Indringingsgetal NLGI 2 TUTELA STAR 500 Homokinetische koppelingen aan wielzijde Vet op basis van lithiumzepen. Indringingsgetal NLGI 0 TUTELA MRM ZERO Homokinetische koppelingen aan differentieelzijde Remvloeistof Synthetische remvloeistof FMVSS nr 116 DOT 4, ISO 4925 SAE J1704, CUNA NC TUTELA TOP 4 Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening Antivries voor radiateur Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van monoethyleen-glycol met organische formule voor motorkoelsystemen, dat ruimschoots voldoet aan de specificaties CUNA NC , ASTM D 3306 PARAFLU UP (*) Motorkoelsysteem. Mengverhouding: 50% water en 50% PARAF- LU UP Vloeistof voor ruitensproeiers Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II TUTELA PROFESSION- AL SC 35 Onverdund of verdund met water gebruiken (*) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven. 161

163 BANDENSPANNING BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar) Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de spanning opnieuw bij koude banden. Bij gemiddelde belading Volbeladen Reserve- Voor Achter Voor Achter wiel 1.3 Multijet 16V 2,0 2,0 2,0 3,0 3,0 162

164 TREKHAAK TREKHAAK MONTEREN De trekhaak moet door gespecialiseerd personeel aan de carrosserie worden bevestigd waarbij de richtlijnen die hierna zijn opgenomen, moeten worden aangehouden. Deze richtlijnen worden eventueel aangevuld door extra informatie van de fabrikant van de trekhaak. De te installeren trekhaak moet voldoen aan de huidige ECE-normen 94/20 en daarop volgende wijzigingen. Voor iedere uitvoering moet een trekhaak worden gebruikt die geschikt is voor het maximale aanhangergewicht van de auto waarop de trekhaak wordt bevestigd. Voor de elektrische aansluiting moet een gestandaardiseerde stekker worden gebruikt die kan worden bevestigd op de daarvoor bestemde steun op de trekhaak. Voor de elektrische aansluiting moet een 7- of 13-polige 12VDC stekkerverbinding (CUNA/UNI- en ISO/DIN-normen) worden gebruikt, waarbij eventuele aanwijzingen van de fabrikant van de auto en/of van fabrikant van de trekhaak moeten worden opgevolgd. Gebruik voor de elektrische aansluitingen de aparte module voor de aanhangerverlichting. Een eventueel elektrisch geregelde rem of een ander systeem (lier enz.) moet rechtstreeks op de accu worden aangesloten met een kabel met een diameter van minimaal 2,5 mm 2. Naast de op het schema aangegeven aansluitingen, is slechts een aansluiting voor een eventuele elektrisch geregelde rem toegestaan en een voor een 15W-gloeilamp voor de binnenverlichting van de caravan. 163

165 MONTAGESCHEMA In fig. 1 staan de plaatsen aangegeven waar de onderdelen van de trekhaak op de carrosserie moeten worden bevestigd. De bevestigingspunten 1 en 2 moeten voorzien zijn van vulstukken met een diameter van 16x2. BELANGRIJK Het is verplicht om op dezelfde hoogte als de trekkogel een (goed zichtbaar) plaatje van voldoende afmetingen en kwaliteit aan te brengen met de volgende tekst: MAX. GEWICHT OP KOPPELING 70 kg Hart achteras Volbeladen P4E01496 Midden van de auto Hart trekkogel 164 fig. 1

166 ALFABETISCH REGISTER Aansteker Aanwijzingen voor het laden ABS Accu - met optische hydrometer onderhoud specificaties starten met een hulpaccu Achteruitrijlichten (gloeilamp vervangen) Afmetingen (korte cabine) Afmetingen (verlengde cabine). 158 Afstandsbediening Airbag Airconditioning, handbediend Asbak Banden - bandenspanning onderhoud specificaties verklaring van bandencodering 152 Bedieningsknoppen Beschermrooster (achterruit) Brandstofmeter Brandstofnoodschakelaar Buitenverlichting - bediening gloeilamp achter vervangen gloeilamp voor vervangen Carrosserie - code van de carrosserie-uitvoering onderhoud Chassisnummer Correct gebruik van de auto Dashboard Dashboardkastje Dieselfilter (condens aftappen). 134 Differentieel Dimlicht - bediening gloeilamp vervangen Dop van de brandstoftank Dynamo (specificaties) Elektrische installatie Elektrische ruitbediening Elektronische regeleenheden Fiat CODE (startblokkering)... 8 Gewichten Gloeilamp (vervangen van een). 105 Gordelspanners Grootlicht - bediening gloeilamp vervangen Grootlichtsignaal Handbediening van de zijruiten Handrem

167 Hoofdsteunen Identificatiegegevens Instrumentenpaneel Kentekenplaatverlichting Kilometerteller Kinderen veilig vervoeren Klimaatregeling Koelvloeistoftemperatuurmeter 30 Koplampen (afstellen ) Koppeling Kostenbesparing en beperking van uitstoot van schadelijke uitlaatgassen Laadbak Lak - identificatieplaatje tips voor het behoud Lakplaatje Lampjes en berichten Luchtfilter (vervangen) Luchtroosters Mistachterlichten - drukknop voor in-/uitschakelen 61 - gloeilamp vervangen Mistlampen gloeilamp vervangen Motor - chassisnummer identificatiegegevens inspuiting/ontsteking koelsysteem koelvloeistoftemperatuurmeter 30 - motorcode reinigen van de motorruimte smeersysteem Motor starten - noodstart rollend starten start-/contactslot starten met een hulpaccu Motorkap Motorolie - niveau controleren verbruik Motorolieverbruik Niveau motorkoelvloeistof Niveau motorolie Niveau olie van de stuurbekrachtiging Niveau remvloeistof Niveau ruitensproeiervloeistof. 131 Niveaus controleren Noodgevallen Onderhoud - aanvullende werkzaamheden geprogrammeerd onderhoud Onderhoudsschema Onderhoud van de auto Opendak Opkrikken van de auto

168 Parkeren Plafondverlichting - bediening gloeilamp vervangen Pollenfilter (vervangen) Portieren Remlichten (uitvoering korte cabine) (gloeilamp vervangen) Remlichten (uitvoering verlengde cabine) (gloeilamp vervangen) 110 Remmen - vloeistofniveau voetrem Richtingaanwijzers - bediening gloeilamp op voorspatbord vervangen gloeilamp voor vervangen Rolhoes laadbak Ruiten - achterruit elektrische ruitbediening handmatige ruitbediening reinigen Ruitensproeiers - bediening vloeistofniveau Ruitenwissers - bediening ruitensproeiers wisserbladen Slepen van de auto Sleutels... 8 Smeermiddelen (specificaties) Sneeuwkettingen Snelheid (maximum) Snelheidsmeter Spiegels - binnenspiegel buitenspiegels Start-/contactslot Startblokkering Fiat CODE... 8 Startmotor (specificaties) Stuurinrichting Stuurslot Stuurwiel Symbolen... 8 Technische gegevens Toerenteller Treeplank Trekken van aanhangers trekhaak monteren Veilig rijden - in de bergen rijden in de mist rijden in het donker rijden met ABS rijden met regen rijden met sneeuw en ijs rijden tijdens de rit voordat u wegrijdt Veiligheidsgordels Ventilatie

169 Verlichting in dashboardkastje - gloeilamp vervangen Versnellingsbak - gebruik van de versnellingsbak 85 - overbrengingsverhoudingen Verwarming en ventilatie Vullingstabel Zonnekleppen Waarschuwingsknipperlichten Wegwijs in uw auto... 8 Wielen - onderhoud specificaties verwisselen wieluitlijning Wielophanging Zekeringen Zitplaatsen - afstellen reinigen Zitpositie instellen

170 De kracht achter uw motor. Vraag uw dealer naar

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S

F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S F I A T B R A V O 603.83.122 NL S N E L G I D S DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting - 2 Instrumentenpaneel - 3 Rechter hendel: bediening ruitenwissers, achterruitwisser, trip computer

Nadere informatie

FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DOBLÒ 603.45.891 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S

F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S F I A T 5 0 0 603.83.297 NL S N E L G I D S Raadpleeg voor een uitvoerige beschrijving en meer informatie, of in noodgevallen, het instructieboek. DASHBOARD 1 Linker hendel: bediening buitenverlichting

Nadere informatie

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K

F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R U C T I E B O E K F I A T P U N T O 530.02.145 NL I N S T R U C T I E B O E K I N S T R I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O 530.02.037 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.136 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.81.046 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T D U C A T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PUNTO 603.45.567 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT PANDA 603.81.058 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Panda. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

F I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E

F I A T F I O R I N O NL I N S T R U C T I E B O E K J E F I A T F I O R I N O 603.81.260 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Fiorino. Wij hebben dit boekje

Nadere informatie

FIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT DUCATO NL INSTRUCTIEBOEK FIAT DUCATO 603.81.088 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Ducato. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen:

Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: F I A T B R A V O 603.81.708 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

FIAT SCUDO NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SCUDO NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SCUDO 603.45.699 NL INSTRUCTIEBOEK WELKOM AAN BOORD VAN DE SCUDO Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de SCUDO. Wij hebben dit boekje

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T P U N T O G E B R U I K E N O N D E R H O U D Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Punto. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

F I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E

F I A T C R O M A I N S T R U C T I E B O E K J E F I A T C R O M A 603.81.273 I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter

IN EEN OOGOPSLAG. Panoramadak. Parkeerhulp achter Panoramadak Dankzij het brede glazen dak zijn het zicht en de lichtinval in het interieur ongekend. 78 Te openen achterruit (SW) Dankzij deze voorziening hebt u eenvoudig toegang tot de bagageruimte zonder

Nadere informatie

F I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K

F I A T D O B L Ó NL I N S T R U C T I E B O E K F I A T D O B L Ó 530.02.166 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Doblò. Wij hebben dit boek samengesteld

Nadere informatie

Ducato INSTRUCTIEBOEKJE

Ducato INSTRUCTIEBOEKJE Ducato INSTRUCTIEBOEKJE ABSOLUUT LEZEN! BRANDSTOF TANKEN Benzinemotoren: Tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal 95 RON. Dieselmotoren: Tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen

Nadere informatie

F I A T 5 0 0 530.02.160

F I A T 5 0 0 530.02.160 F I A T 5 0 0 530.02.160 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boek samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT MULTIPLA 603.45.730 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, H artelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Multipla. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat

Nadere informatie

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.

veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu. F I A T 5 0 0 603.81.189 I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk onderdeel

Nadere informatie

FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SEICENTO 603.45.266 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Seicento. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E

G R A N D E P U N T O A B A R T H NL I N S T R U C T I E B O E K J E G R A N D E P U N T O A B A R T H 603.81.267 NL I N S T R U C T I E B O E K J E Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Abarth hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Grande Punto Abarth.

Nadere informatie

NL ESP-Systeem

NL ESP-Systeem 603.83.515 NL ESP-Systeem ESP-SYSTEEM (Electronic Stability Program) Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft. De werking

Nadere informatie

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STILO 603.45.644 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 530.05.014 NL ALFA Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

603.81.234NL Instructieboekje

603.81.234NL Instructieboekje 603.81.234NL Instructieboekje Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig

Nadere informatie

L ANCIA L YBRA GEBRUIK EN ONDERHOUD 603.45.316 NL

L ANCIA L YBRA GEBRUIK EN ONDERHOUD 603.45.316 NL L ANCIA L YBRA 603.45.316 NL GEBRUIK EN ONDERHOUD Zeer geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT ULYSSE 603.45.458 NL INSTRUCTIEBOEK WEGWIJS IN UW AUTO Fiat-CODE... 7 Diefstalalarm... 12 Start-/contactslot... 14 Portieren... 14 Kinderveiligheidsslot... 19 Zitplaatsen voor... 20 Zitplaatsen achter...

Nadere informatie

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN

Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN Voorstoelen HANDMATIG VERSTELBARE STOELEN verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1. Verstelling naar voren/naar achteren. 2. Hoogteverstelling.

Nadere informatie

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK

Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Alfa 604.31.655 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa GT is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

FIAT STILO NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT STILO NL INSTRUCTIEBOEK FIAT STILO 603.45.911 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Stilo. Wij hebben dit boekje samengesteld zodat u elk

Nadere informatie

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen

Stoelen VOORSTOELEN. Juiste zithouding H6544L. Stoelen Stoelen VOORSTOELEN De stoel nooit afstellen als het voertuig in beweging is. Als van deze instructies wordt afgeweken, kan dit leiden tot lichamelijk letsel of verlies van controle over het voertuig.

Nadere informatie

FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT CROMA 603.45.976 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Croma. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN

Gemaksvoorzieningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING ZONNESCHERMEN Gema ksvoorzie ningen ZONNEKLEPPEN DIMMER VOOR DE INSTRUMENTENVERLICHTING AUTO E80434 De zonneklep kan tegen verblinding naar beneden of zijwaarts worden geklapt. ZONNESCHERMEN E993 Verdraai het duimwieltje

Nadere informatie

603.45.278 INSTRUCTIEBOEKJE

603.45.278 INSTRUCTIEBOEKJE 603.45.278 INSTRUCTIEBOEKJE Importeur voor België: FIAT AUTO BELGIO Genèvestraat 175 1140 Brussel Importeur voor Nederland: FIAT AUTO NEDERLAND B.V. Hullenbergweg 1-3 1101 BW Amsterdam Zuidoost ABSOLUUT

Nadere informatie

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN E81931 2 U mag de stoel niet tijdens het rijden verstellen. Als u dit toch doet, kunt u de macht over het stuur verliezen en letsel veroorzaken. 1 De stoel, de hoofdsteun, de

Nadere informatie

F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e

F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e F I A T B R A V O 603.81.207 NL i n s t r u c t i e b o e k j e Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat Bravo. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook

COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1. Feel the difference. FordKa Instructieboekje. Owner s handbook COP LUM KA NL 16-07-2008 16:43 Pagina 1 FordKa Instructieboekje Owner s handbook Feel the difference K10468_Service_Portfolio_090508.1 1 09.05.2008 15:52:47 Uhr 001-025 Ford KA NL 22-07-2008 9:45 Pagina

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.037 NL ALFA 156 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Zoals iedere Alfa Romeo is uw Alfa 156 ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK NL ALFA INSTRUCTIEBOEK 604.31.439 NL ALFA Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa Spider is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

GEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA

GEBRUIKSHANDLEIDING. Art. 866 DRIVERCARD 06DE1939A - 03/04. Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA GEBRUIKSHANDLEIDING Art. 866 DRIVERCARD 12 Cobra is a registered trade mark by DELTA ELETTRONICA 06DE1939A - 03/04 1 06DE1939A.pmd 1 GARANTIE Garantie bepaling INHOUD Introductie... pagina 2 1. DriverCard

Nadere informatie

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA

604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 604.31.649 NL INSTRUCTIEBOEK ALFA 147 Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Uw Alfa 147 is ontworpen om maximale veiligheid, comfort en rijplezier te garanderen. Dit instructieboekje

Nadere informatie

LCD scherm va LCD scherm

LCD scherm va LCD scherm scherm 1. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica

Nadere informatie

LCD scherm ve LCD scherm

LCD scherm ve LCD scherm scherm. Gebruik scherm Met het in Uw scooter ingebouwde scherm kunt U alle rij-, stuuracties, remmen en bedienen van het voertuig bepalen. De elektrische installatie van de scooter en de elektronica zelf

Nadere informatie

INSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA

INSTRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA STRUCTIEBOEK 530.05.000 NL ALFA 159 Geachte klant, Wij bedanken u dat u voor een Alfa Romeo heeft gekozen. Uw Alfa 159 is ontworpen voor een veilige, comfortabele en rustige rit, zoals u van Alfa Romeo

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO GT

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO GT U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de in de gebruikershandleiding (informatie, specificaties, veiligheidsaanbevelingen,

Nadere informatie

F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K

F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K F I A T Q U B O 530.02.004 NL I N S T R U C T I E B O E K Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat QUBO. Wij hebben dit boekje samengesteld

Nadere informatie

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j

voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing groep gewicht leeftijd kg 9m-4j voorwaarts gericht Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 groep gewicht leeftijd 1 9-18 kg 9m-4j 1 Dank u voor uw keuze voor de Besafe izi Comfort. BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services

Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA :10 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services INSTRUCTIEBOEKJE Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een Alfa Romeo hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS Gefeliciteerd! U heeft gekozen voor een fiets met elektrische ondersteuning, de E-bike. Uw E-bike zal u door zijn elektrische ondersteuning

Nadere informatie

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK

ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK ANCIA 603.45.549 NL LANCIA PHEDRA INSTRUCTIEBOEK Veilig en milieubewust rijden... 2 Signalen voor een correct gebruik van de auto... 6 Symbolen... 7 Inhoud... 11 WEGWIJS IN UW AUTO... 12 Lancia CODE...

Nadere informatie

Bedieningen Dutch - 1

Bedieningen Dutch - 1 Bedieningen 1. Functieschakelaar Cassette/ Radio/ CD 2. Golfband schakelaar 3. FM antenne 4. CD deur 5. Schakelaar om zender af te stemmen 6. Bass Boost toets 7. CD skip/ voorwaarts toets 8. CD skip/ achterwaarts

Nadere informatie

NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services

NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE. Alfa Services Cop Alfa Giulietta NL:Alfa 159 cop. LUM ITA 16-09-2011 9:18 Pagina 1 NEDERLANDS INSTRUCTIEBOEKJE Alfa Services WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij hebben uw auto ontworpen en gebouwd en kennen

Nadere informatie

Powerpack. gebruikshandleiding

Powerpack. gebruikshandleiding Powerpack gebruikshandleiding 1 INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding De RMA powerpack is een hulpmiddel voor de begeleiding. Het vergemakkelijkt het duwen van een rolstoel gebruiker. De hulpmotor is niet ontworpen

Nadere informatie

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN

Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN Kort overzicht Kort overzicht BEDIENINGSKNOPPEN 6 5 4 3 2 1 12 9 3 6 80 100 120 km/h 60 140 40 160 LAND - - ROVER 20 0 180 200 H4959 7 8 9 1. Frisseluchtrooster - bedieningsknop 2. Ventilator - regeling

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote

Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Vehicle Security System VSS3 - Alarm system remote Alarmsysteem met afstandsbediening leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen die nodig

Nadere informatie

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK

FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK FIAT SCUDO 603.81.143 NL INSTRUCTIEBOEK Geachte cliënt, Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze voor de Fiat SCUDO. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten

Nadere informatie

Afstandsbedieningshandleiding IR NED: Cassette model airconditioner CTS-12-SET CTS-18-SET CTS-24-SET

Afstandsbedieningshandleiding IR NED: Cassette model airconditioner CTS-12-SET CTS-18-SET CTS-24-SET Afstandsbedieningshandleiding IR NED: Cassette model airconditioner CTS-12-SET CTS-18-SET CTS-24-SET CTS Afstandsbediening Infrarood Let op! 1 Zorg ervoor dat er niets tussen de ontvanger en de afstandsbediening

Nadere informatie

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud

Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Inhoud Gefeliciteerd met uw nieuwe autoalarm! Lees de gebruikershandleiding voor gebruik zorgvuldig door en maak u vertrouwd met de verschillende functies van uw autoalarm. Deze handleiding beschrijft de functies

Nadere informatie

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN F I A T P A N D A G E B R U I K E N O N D E R H O U D WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In

Nadere informatie

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33.

X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht brandt (met waarschuwingstoon) bij ingeschakelde ontsteking: Gordel omdoen, zie pagina 33. Instrumenten verklikkerlichten De verklikkerlichten die hier staan vermeld, zijn niet in alle auto s aanwezig. Deze beschrijving geldt voor alle instrumentenuitvoeringen. X Veiligheidsgordel 3 Verklikkerlicht

Nadere informatie

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning

Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Handleiding afstandsbediening voor mobiele airconditioning Lees deze handleiding aandachtig door voor een veilig en correct gebruik van de mobiele airconditioner. Bewaar de handleiding zorgvuldig, zodat

Nadere informatie

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j

VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R GROEP GEWICHT LEEFTIJD kg 4-12 j VOORWAARTS GERICHT GEBRUIKSAANWIJZING ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 2-3 15-36 kg 4-12 j 1 Bedankt dat U voor de BeSafe izi Up hebt gekozen BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw

Nadere informatie

Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road

Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road Versie 1.2.1 Korsmit Rally Elektronics 16-7-2017 Inhoud Inhoud... 2 Samenvatting... 3 1. informatie... 4 Achtergrond... 4 Weergaven:... 4 2. Werking... 5 3.1:

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen Veiligheid van kinderen KINDERZITJES Voor maximale veiligheid moeten kinderen altijd achterin zitten. Wij raden u aan om kinderen nooit voorin te laten zitten. Als het echter onvermijdelijk is om een kind

Nadere informatie

Handleiding. Trenergy E-relax fietscomputer. Pagina: 1

Handleiding. Trenergy E-relax fietscomputer.  Pagina: 1 Handleiding Trenergy E-relax fietscomputer www.trenergy.nl Pagina: 1 www.trenergy.nl Pagina: 2 Indeling handleiding Trenergy E-Relax 1. Inleiding P. 4 2. Functie-overzicht bedientoetsen P. 6 2.1 Korte

Nadere informatie

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding

GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding GT-912/GT-913/GT-914 Gebruikers handleiding Rho-Delta b.v. Escudostraat 2 2991 XV Barendrecht Tel. +03110-4795755 Fax. +03110-2927461 www.rhodelta.nl info@rhodelta.nl - OMSCHRIJVING De GT-912 /GT-913/GT-914

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 7 2.3 Gashendel (Optioneel)... 9 3 atterijpakket en lader...

Nadere informatie

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM

Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM Sloten en alarm ALARM-SYSTEEM H6716G Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motor-immobilisatiesysteem. Tevens beschikt het voertuig over een aantal extra veiligheidssystemen.

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg

GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas Autostoel 9-36 kg GEBRUIKSAANWIJZING Ding Bas 1-2-3 Autostoel 9-36 kg Opmerkingen: 1. Dit is een Universele Autostoel. Deze autostoel is goedgekeurd volgens de Richtlijn 40.04 en is bedoeld voor gebruik in een voertuig.

Nadere informatie

RUITENWISSERS/-SPROEIERS

RUITENWISSERS/-SPROEIERS Elektrische functie printen RUITENWISSERS/-SPROEIERS RUITENWISSERS/-SPROEIERS - BESCHRIJVING De ruitenwissers/-sproeiers worden bediend via de hendel rechts naast het stuur: de hendel kan - door omhoog

Nadere informatie

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m

Tegen de rijrichting in. Gebruiksaanwijzing kg 0-12 m Tegen de rijrichting in Gebruiksaanwijzing ECE R44 04 GROEP GEWICHT LEEFTIJD 0+ 0-13 kg 0-12 m 1 Bedankt voor uw keuze voor BeSafe izi Go BeSafe heeft dit product uiterst zorgvuldig ontworpen om uw kind

Nadere informatie

Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet. Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product!

Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet. Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product! Handleiding: instellen en werking LCD display t.b.v. ombouwset 004 en prolithium Velvet Beste Gebruiker, Gefeliciteerd met de aankoop van een R A T - Holland product! Neemt u a.u.b. deze handleiding zorgvuldig

Nadere informatie

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm.

Gebruiksaanwijzing. izi Modular: voor- & achterwaarts gericht. izi Modular RF: achterwaarts gericht. Lichaamslengte cm. a f d e b c i Gebruiksaanwijzing g h 4 > 5 cm izi Modular: voor- & achterwaarts gericht izi Modular RF: achterwaarts gericht 5 Lichaamslengte 6-05 cm. Lichaamslengte 88-05 cm. Max. gewicht 8 kg. Leeftijd

Nadere informatie

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote

Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Vehicle Security System VSS3 - Vehicle original remote Originele afstandsbediening van het voertuig leidraad bij het instellen - Dutch Geachte klant, In deze handleiding vindt u de informatie en bedieningen

Nadere informatie

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference

COP Quick start KA OLANDESE :32 Pagina 1. FordKa. Feel the difference OP Quick start K OLNS 7-07-2008 8:32 Pagina FordKa Kort Owner s overzicht handbook Feel the difference K0468_Service_Portfolio_090508. 09.05.2008 5:52:47 Uhr 604.39.307 PP K OL 8-07-2008 4:03 Pagina S

Nadere informatie

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889.

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. COBRA 889 INLEIDING Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van een COBRA alarmsysteem type 889. De belangrijkste vernieuwing in deze 889-serie bestaat uit het systeem, dat de herkenningscode van de afstandsbediening

Nadere informatie

Gebruikershandleiding AT-300T/R UHF-PLL. 40 kanaals rondleidingsysteem & draadloze microfoon systemen.

Gebruikershandleiding AT-300T/R UHF-PLL. 40 kanaals rondleidingsysteem & draadloze microfoon systemen. Gebruikershandleiding AT-300T/R UHF-PLL 40 kanaals rondleidingsysteem & draadloze microfoon systemen. Introductie: Bedankt voor het aanschaffen van deze UHF- PLL 40 kanaals rondleidingsysteem en draadloze

Nadere informatie

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER

GEBRUIKSAANWIJZING EN. PROJECTION ALARM CLOCK INSTRUCTION MANUAL DE. PROJEKTIONSWECKER PRC 280 NL. PROJECTIE WEKKER EN. PROJECTION ALARM CLOCK DE. PROJEKTIONSWECKER FR. RÉVEILLE PROJECTION GEBRUIKSAANWIJZING INSTRUCTION MANUAL BEDIENUNGSANLEITUNG MODE D EMPLOI GEBRUIKSAANWIJZING Wij feliciteren

Nadere informatie

Handleiding U8 Wireless Headset

Handleiding U8 Wireless Headset Voorwoord Bedankt dat je voor de Music Headsets hebt gekozen Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig voor de juiste instructies om het voordeel van ons product te maximaliseren. Onze headsets zijn goed

Nadere informatie

BIZOBIKE Display handleiding E-Motion

BIZOBIKE Display handleiding E-Motion BIZOBIKE Display handleiding E-Motion Inhoudsopgave Materiaal & kleur 1 Functies 1 Interface 1 Installatie 1 Powerknop 1 Wandel assistent 2 Achtergrond verlichting 2 Batterij capaciteit 2 Afstand & trip

Nadere informatie

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948

Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Clifford Electronics Benelux bv. Tel.+31 20 40 40 919 Fax. +31 20 40 40 948 Belangrijke informatie Gefeliciteerd met de aankoop van uw voertuig beveiligingsysteem. Het is ontworpen om jaren van probleemloze

Nadere informatie

ANCIA NL LANCIA YPSILON Instructie

ANCIA NL LANCIA YPSILON Instructie ANCIA 603.81.117 NL LANCIA YPSILON Instructie Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing Fun2Go Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Veiligheid van kinderen

Veiligheid van kinderen KINDERZITJES WAARSCHUWINGEN Op een stoel waarvoor een werkende airbag is aangebracht, mag u geen kinderzitje plaatsen. Wanneer de airbag wordt opgeblazen, bestaat er een risico op ernstig letsel of zelfs

Nadere informatie

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE

Veiligheidsgordels ALGEMENE INFORMATIE ALGEMENE INFORMATIE oefenen hun werking uit via het beendergestel van het lichaam en horen laag over de voorkant van het bekken, de borstkas en de schouders gedragen te worden. Draag het heupgedeelte van

Nadere informatie

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO 156

Uw gebruiksaanwijzing. ALFA ROMEO 156 U kunt de aanbevelingen in de handleiding, de technische gids of de installatie gids voor ALFA ROMEO 156. U vindt de antwoorden op al uw vragen over de ALFA ROMEO 156 in de gebruikershandleiding (informatie,

Nadere informatie

Alleen voor Trip 2, 2L, 3 en 5W Gebruikershandleiding. NEDERLANDS

Alleen voor Trip 2, 2L, 3 en 5W Gebruikershandleiding. NEDERLANDS Alleen voor Trip 2, 2L, 3 en 5W Gebruikershandleiding. NEDERLANDS WELKOM. Hartelijk dank voor je aankoop van een Bontrager Trip -computer. We hopen dat je vele kilometers lang plezier aan deze computer

Nadere informatie

Verwarming en ventilatie

Verwarming en ventilatie Verwarming en ventilatie BEDIENINGSELEMENTEN 1. Temperatuurregeling. Afzonderlijk instelbaar voor de bestuurder en de passagier voorin. 2. Programma voor maximaal ontdooien. 3. Luchtverdeling. In de geselecteerde

Nadere informatie

Instructieboek NL

Instructieboek NL Instructieboek 603.81.451 NL Geachte cliënt, Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen. Wij hebben dit boekje samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig

Nadere informatie

Afstandsbediening Telis 16 RTS

Afstandsbediening Telis 16 RTS Afstandsbediening Telis 16 RTS Bedieningshandleiding Telis 16 RTS Pure Art.nr. 1811020 Telis 16 RTS Silver Art.nr. 1811021 Afstandsbediening Telis 16 RTS 16 Kanaals zender met display Telis 16 RTS Pure

Nadere informatie

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender

Sloten en alarmen. Gebruiken van de zender Sloten en alarmen ALARMSYSTEEM* Uw voertuig is voorzien van een uiterst verfijnd elektronisch diefstalalarm en motorimmobilisatiesysteem. Teneinde maximale veiligheid en maximaal bedieningsgemak te garanderen

Nadere informatie

Verkorte gebruiksaanwijzing

Verkorte gebruiksaanwijzing Verkorte gebruiksaanwijzing VeloPlus Contactgegevens fabrikant: Tel. +31 (0)315 257370 E-mail: info@vanraam.com Website: www.vanraam.com Van Raam Aaltenseweg 56 7051 CM Varsseveld Nederland Versie 18.06

Nadere informatie

Mauer GmbH Technologie voor beveiliging. Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard

Mauer GmbH Technologie voor beveiliging. Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard Informatie over de bediening: Mauer GmbH Technologie voor beveiliging Code Combi B VdS-Cl 2 Artikelnummer 82131 - standaard Bedieningsinstructies Lees deze instructies aandachtig door voordat u het slot

Nadere informatie

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist BEDIENINGSUITLEG 1 - Bestuurderszetel 17 - Hendel stuurafstelling 2 - Sleutelschakelaar (START) 18 - Bedieningshendel hijsen linker

Nadere informatie

Elektrische fiets. Handleiding

Elektrische fiets. Handleiding Elektrische fiets Handleiding 6-7-2009 Inhoudsopgave: Inhoudsopgave:...1 Display:...2 Openen van de Accubehuizing...3 Hoe de accu wordt opgeladen...3 U kunt de accu als volgt opladen:...3 Onderhoud van

Nadere informatie

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding

Cobra Alarm 4627. Gebruikers Handleiding Cobra Alarm 4627 Gebruikers Handleiding Clifford Electronics Benelux BV Tel.+31 20 40 40 919 info@clifford.nl ISO 9001:2008 Cobra Alarmsysteem: Diefstal is de laatste tijd explosief gestegen. CAN Bus manipulatie

Nadere informatie

Gebruikershandleiding Inhoud

Gebruikershandleiding Inhoud Gebruikershandleiding Inhoud 1 Overzicht onderdelen...4 2 Display en bediening... 6 2.1 Functies stuurbediening... 6 2.2 Functies display... 8 2.3 Gashendel (Optioneel)... 10 3 Batterijpakket en lader...

Nadere informatie