Datum: 22 januari 2013 Aantal leerlingen: 20 (12 in groep 1, 8 in groep 2)

Transcriptie

1 Lesvoorbereiding Zakelijke gegevens Naam student: Manon Oonk Stageschool: OBS op Koers Iselinge klas: Vr3C Mentor/mentrix: Uschi van Ooik- Braun Datum: 22 januari 2013 Aantal leerlingen: 20 (12 in groep 1, 8 in groep 2) Tijd: uur Groep: 1/2 D Inhoudelijke gegevens Vak of vormingsgebied: Beeldende vorming Activiteit: We gaan samen het bange mannetje tekenen in de kring.

2 Componenten van de les Beginsituatie van de leerlingen: 1. Klassenopstelling: De kinderen hebben een vaste plek binnen de kring. De twee hulpjes zitten naast de juf. De juf zit op een plaats waar alle kinderen haar kunnen zien. De lichten zijn aan. Er is een raam open. Tijdens de verwerkingsopdracht zitten de kinderen in tafelgroepen. (de kinderen hebben geen vaste plek. 2. Beginsituatie: De kinderen kennen de manier van werken in de kring. 3. Klassenregels: We steken onze vinger op als we wat willen vragen of zeggen. We houden onze handen bij ons zelf. 4. Verwerken van de opdracht: De kinderen zijn het niet gewend om een tekening te maken met de hele klas samen. 5. Aandachtspunten In totaal is het een groep van 20 kinderen. Er zitten 12 kinderen in groep 1, waaronder 3 meisjes en 9 jongens. Ro (gr. 1) komt uit Thailand, hij is geadopteerd. Hij spreekt nog geen vloeiend Nederlands, maar je kunt hem meestal wel verstaan en hij kan zelf ook Nederlands verstaan. Ro. Krijgt extra Nt2 begeleiding. La (gr.1) zoekt op een negatieve manier fysiek contact met andere kinderen, hij is hier op het moment goed op aan te spreken. Er zitten 8 kinderen in groep 2, waaronder 2 meisjes en 6 jongens. Ri (gr. 2) is geopereerd aan zijn oren, hij heeft kunst gehoorbeentjes gekregen aan 1 kant. (links) Hij wordt dit jaar ook nog aan zijn rechteroor geholpen. Jo. (gr. 2) en Li. (gr. 2) hebben moeite om zich langere tijd te concentreren tijdens activiteiten in de kring.

3 Doelen 1 of 2 persoonlijke leerdoel (-en) (gericht op competenties): Tijdens het beeldende proces stel ik de kinderen vragen en daag ik de kinderen uit om goed naar de platen van het prentenboek te kijken, zodat ze de tekeningen en beelden echt gaan beschouwen. (VB20)

4 Lesdoelen proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen: LESDOELEN productdoel procesdoel kennisdoel vaardigheidsdoel vormingsdoel De kinderen leren om samen te werken aan een groepswerk en hun eigen creatieve bijdrage te leveren aan iets waar een ander al mee is begonnen. De kinderen leren om samen na te denken over een tekening. Ze moeten er dan ook mee om kunnen gaan als het niet zo wordt als ze het zelf zouden maken.

5 lesfase tijd didactische route (wat doen de kinderen?) leerstof leerling leefwereld interventies van de leerkracht organisatie en hulpmiddelen inleiding 5 Voor deze activiteit gaan De kinderen komen min. De kinderen komen met hun stoel in de kring zitten op hun we eerst in de kring met hun stoeltje in de eigen vaste plek. zitten, de kinderen weten kring zitten. Zij hebben precies op welke plek ze een vaste plek binnen moeten zitten. de kring. Ze zitten op een plek waar ze mij allemaal goed kunnen zien. Ik blik met de kinderen De kinderen denken na over het boek van bang mannetje en de nog even terug op het angsten die ze zelf hadden benoemd daar bij. boek van bang mannetje en de tekeningen over bang zijn die zij zelf hadden gemaakt. kern Ik vertel de kinderen dat We gebruiken potloden we het bange mannetje en papier. samen gaan tekenen.

6 De kinderen denken na hoe ze willen dat het bange mannetje eruit ziet. Als ze aan de beurt zijn mogen ze een stukje van het bange mannetje tekenen. Ik stel vragen: Wat voor een broek moet hij aan? En welke kleur heeft zijn jas? Heeft hij bruine of blonde haren? Kijkt hij blij of verdrietig? Enz. afsluiting De kinderen pakken hun jas en gaan naar buiten. Uiteindelijk knippen we het bange mannetje uit en vertel ik de kinderen dat we hem dan op de tekeningen van de spinnen en monsters kunnen plakken zodat het net lijkt alsof het bange mannetje Daarna vertel ik welke kinderen hun jas aan mogen doen, zodat we naar buiten kunnen. We gebruiken een schaar.

7 Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? Ik kan zien of het uiteindelijk 1 goed geheel is geworden.