Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie

1 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer invoering van leerrechten in het hoger onderwijs, herziening van de collegegeldsystematiek, invoering van het collegegeldkrediet en invoering van een nieuw aflossingssysteem (financiering in het hoger onderwijs) Nr. 9 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 28 maart 2006 In het voorstel van wet worden de volgende wijzigingen aangebracht: A In artikel I wordt na onderdeel E een nieuw onderdeel ingevoegd, Ea In artikel 2.10a wordt «de controle van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen» vervangen door: de controle van de jaarrekening, de besteding van de rijksbijdrage en de juistheid van de door de instellingen opgegeven bekostigingsgegevens. B In artikel I wordt na onderdeel I een nieuw onderdeel ingevoegd, Ia In artikel 7.4a, zesde lid, wordt na «klinisch technoloog» ingevoegd: en van de masteropleidingen gericht op de vervulling van een godsdienstig ambt. C In artikel I wordt na onderdeel P een nieuw onderdeel ingevoegd, KST tkkst ISSN Sdu Uitgevers s-gravenhage 2006 Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 1

2 Pa In het opschrift van de artikelen 7.37a en 7.37b wordt «de studiejaren en » telkens vervangen door: het studiejaar en de volgende studiejaren. D In artikel I, onderdeel Q, wordt in artikel 7.42, eerste lid, «eerste dag van de tweede maand» vervangen door: eerste dag van de eerste maand. E In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42a, eerste lid, als volgt gewijzigd: F 1. In onderdeel a vervalt «de gewesten Vlaanderen en Brussel van». 2. In onderdeel b wordt «artikel 9» vervangen door: artikel 9a. In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42c als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst van het artikel wordt het cijfer «2.» geplaatst. 2. Voorafgaand aan het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd, 1. Een uitlooprecht kan uitsluitend worden aangewend voor een opleiding ten behoeve waarvan het laatste beschikbare leerrecht is aangewend. G In artikel I, onderdeel R, worden aan artikel 7.42f twee nieuwe leden toegevoegd, 3. De Informatie Beheer Groep besluit in voorkomende gevallen of er sprake is van de omstandigheid, bedoeld in het eerste en tweede lid. De Informatie Beheer Groep baseert haar besluit op de registratie, bedoeld in artikel 7.42i, zesde lid, of op andere door haar op grond van de wet beheerde registraties en bestanden. 4. Het eerste en tweede lid hebben uitsluitend betrekking op graden die zijn verleend na 31 augustus 1991, en op getuigschriften die na genoemde datum zijn uitgereikt. H In artikel I, onderdeel R, wordt in artikel 7.42i, tweede lid, na «aangewend» ingevoegd:, onverminderd artikel 7.42d. I In artikel I, onderdeel R, wordt artikel 7.42j als volgt gewijzigd: 1. Aan het eerste lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, In afwijking van de eerste volzin is de student die in hetzelfde collegegeldtijdvak is ingeschreven voor meer dan een bacheloropleiding en die een uitlooprecht voor een bacheloropleiding aanwendt, voor de inschrijving voor de andere opleiding of opleidingen instellingscollegegeld verschuldigd. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 2

3 2. In het derde lid vervalt de zinsnede «en is geen instellingscollegegeld verschuldigd». J 3. Het vierde lid vervalt. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid. Artikel I, onderdeel S, wordt als volgt gewijzigd: 1. Het tweede lid komt te luiden: 2. Het eerste en tweede lid komen te luiden: 1. Het collegegeld wordt vastgesteld voor de periode van 1 september tot en met 31 augustus daaropvolgend. Het collegegeld bedraagt 1 516, of als het een deeltijdse opleiding betreft, een door het college van bestuur te bepalen bedrag van ten hoogste Collegegeld is verschuldigd door wie een leerrecht of een uitlooprecht aanwendt voor het volgen van een opleiding. Het verschuldigde bedrag voor het tijdvak waarin een leerrecht of een uitlooprecht wordt aangewend, is de helft van het bedrag, bedoeld in het eerste lid. Als dat tijdvak zich uitstrekt over twee perioden als bedoeld in het eerste lid, is het verschuldigde bedrag de som van: a. het product van 1/12 gedeelte van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, en het aantal maanden van de periode, bedoeld in dat lid, en b. het product van 1/12 gedeelte van het bedrag dat is vastgesteld voor de daaropvolgende periode, en het aantal maanden van die periode. Het bedrag, bedoeld in de aanhef van de derde volzin, wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. 2. Het vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid. 3. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, 4. In de eerste en vijfde volzin van het vierde lid wordt «het eerste en tweede lid» telkens vervangen door: het eerste lid. K In artikel I wordt na onderdeel S een nieuw onderdeel ingevoegd, Sa Artikel 7.43a wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt «de studiejaren en » vervangen door: het studiejaar en de volgende studiejaren. 2. Het eerste lid komt te luiden: 1. Het instellingsbestuur stelt in aanvulling op het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid, voor een opleiding die of voor een experimenteel programma dat is aangewezen op grond van artikel 9 van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing, een experimenteel collegegeld vast. Het experimenteel collegegeld bedraagt ten hoogste vier keer het collegegeld, bedoeld in artikel 7.43, eerste lid. L 3. Het derde lid vervalt. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid. In artikel I, onderdeel T, wordt artikel 7.44 als volgt gewijzigd: Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 3

4 1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt «het bedrag van het collegegeld» vervangen door: het bedrag, bedoeld in artikel 7.43, tweede lid,. 2. Aan het tweede lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, Artikel 7.43, tweede lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing. M In artikel I, onderdeel U, wordt in artikel 7.44a, tweede lid, «niet meer» vervangen door: «niet», en wordt aan dat lid een nieuwe volzin toegevoegd, Artikel 7.43, tweede lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing. N In artikel I, onderdeel X, eerste lid, wordt in artikel 7.47, eerste lid, onderdeel b, voorafgaand aan «administratiekosten» ingevoegd: per twee collegegeldtijdvakken. O In artikel I wordt na onderdeel Z een nieuw onderdeel ingevoegd, Za In artikel 7.49a, vijfde lid, wordt «vijfde lid» vervangen door: «vierde lid». P CC In artikel I komt onderdeel CC te luiden: Artikel 7.51a komt te luiden: Artikel 7.51a. Financiële ondersteuning studenten Onze minister treft voorzieningen ter financiële ondersteuning van een student die gedurende een maand of langer deelneemt aan een beoordeling als bedoeld in artikel 1.18, eerste lid, of een student die bestuurslid is van een van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid uitgaande politieke jongerenorganisatie van enige omvang of van een landelijke organisatie van enige omvang, waarbij de behartiging van een maatschappelijk of onderwijskundig belang op de voorgrond staat en die daartoe daadwerkelijke activiteiten ontplooit. Bij algemene maatregel van bestuur worden de voorwaarden vastgesteld waaronder deze financiële ondersteuning plaatsvindt. Q Artikel I, onderdeel DD, wordt als volgt gewijzigd: 1. In het tweede lid wordt «het vijfde lid» vervangen door: de eerste en tweede volzin van het vijfde lid. 2. Aan dit onderdeel wordt een nieuw lid toegevoegd, Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 4

5 3. De derde volzin van het vijfde lid komt te luiden: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen terzake nadere regels worden gesteld. R KK Artikel I, onderdeel KK, komt te luiden: Artikel wordt als volgt gewijzigd: 1. In het opschrift wordt na «theologische» ingevoegd: «en levensbeschouwelijke», en vervallen de woorden «kweekscholen en». 2. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt. 3. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden: b. de Protestantse Kerken in Nederland ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Protestantse Theologische Universiteit te Kampen,. S 4. Het derde lid, onderdelen b en h, vervalt. In artikel I wordt na onderdeel KK een nieuw onderdeel ingevoegd, KKa T Artikel vervalt. In artikel I, onderdeel LL, wordt na artikel een nieuw artikel ingevoegd, Artikel Afwikkeling bekostiging Op de bekostiging van de instellingen over de begrotingsjaren voorafgaand aan het begrotingsjaar 2008 blijven de op 31 december 2007 geldende voorschriften van toepassing. U In artikel II wordt de zinsnede «wordt «760» vervangen door de helft van het bedrag» vervangen door: wordt «1520» vervangen door het bedrag. V Na artikel II wordt een nieuw artikel ingevoegd, ARTIKEL IIa Artikel 16.21, vierde en vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek komt te luiden: 4. Op de berekening en de verlening van de bijdragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn de artikelen 2.5, 2.6, 2.7, 2.9 en 2.10a van overeenkomstige toepassing. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 5

6 5. Voor de inschrijving van de studenten aan de universiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, voorzover het een opleiding betreft ten behoeve waarvan krachtens het eerste of tweede lid een bijdrage wordt verleend, geldt dat: a. de studielast van de bacheloropleidingen 180 studiepunten bedraagt, b. de studielast van de masteropleidingen voor het beroep van predikant en voor het beroep van humanistisch raadsman 180 studiepunten bedraagt, en c. met betrekking tot de studielast van de overige masteropleidingen die worden verzorgd, artikel 7.4a, tweede en vijfde lid, van toepassing is. Op de inschrijving, bedoeld in de eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing paragraaf 1a van hoofdstuk 7 en de artikelen 7.37, tweede lid, 7.43, 7.44, 7.44a, 7.45, 7.49, 7.51, 7.51a en W In artikel IV wordt na onderdeel J een nieuw onderdeel ingevoegd, Ja Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het vijfde lid wordt «gedurende 6,5 jaren» vervangen door: gedurende 6 jaren. 2. In het zevende lid wordt «tweede lid» vervangen door: tweede tot en met zevende lid,. X In artikel IV, onderdeel M, wordt in artikel 6.4, derde lid, «respectievelijk» vervangen door: onderscheidenlijk. Y Artikel V, onderdeel A, vierde lid, komt te luiden: 4. In het achtste lid wordt «gecorrigeerde verzamelinkomen» telkens vervangen door: «toetsingsinkomen», en wordt «gecorrigeerde belastbare loon» telkens vervangen door: «belastbaar loon». Z Na artikel VI wordt een nieuw artikel ingevoegd, ARTIKEL VIa In de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing worden de volgende wijzigingen aangebracht: A In artikel 4, eerste lid, wordt «de studiejaren en » vervangen door: het studiejaar en de volgende studiejaren. B In artikel 21, tweede lid, wordt «met ingang van 1 september 2007» vervangen door: op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 6

7 C In artikel 22 wordt «met ingang van 2 september 2007» vervangen door: op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. AA In artikel VIII, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede «FF en KK» telkens vervangen door: FF, KK en KKa. TOELICHTING I. Algemeen Deze nota van wijziging omvat een aantal wijzigingen van technische aard betreffende de leerrechtensystematiek, enkele wijzigingen op het terrein van de theologische en levensbeschouwelijke universiteiten, enkele wijzigingen die verband houden met de voortzetting van de op grond van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing aangewezen experimenten en enkele wijzigingen in het gedeelte van het wetsvoorstel betreffende de studiefinanciering. De tweede catagorie wijzigingen houdt verband met de oprichting van de Protestantse Theologische Universiteit per 1 januari 2007 en de aanpassing van de voorschriften over de financiële bijdragen aan de protestantse theologische en levensbeschouwelijke universiteiten per 1 september In dit verband merk ik op dat het rooms-katholiek theologisch onderwijs per 1 januari 2007 volledig zal worden ondergebracht bij de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Tilburg; de bijdrage, bedoeld in artikel 16.21, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), zal met ingang van laatstgenoemde datum aan de rijksbijdrage van genoemde universiteiten worden toegevoegd. Over de wijziging van de voorschriften betreffende de theologische en levensbeschouwelijke universiteiten is een aantal malen overleg gevoerd met vertegenwoordigers van die instellingen. Begin maart 2006 is hierover overeenstemming bereikt; de uitwerking hiervan is neergelegd in deze nota van wijziging. De derde categorie wijzigingen ziet op een technische aanpassing van enkele artikelen in de WHW betreffende experimenten met vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing en van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing. Voor 1 juni 2007 wordt de evaluatie van genoemde wet naar de Tweede Kamer gezonden. Voordat er beslissingen over definitieve opname van de regeling betreffende experimenten in het voorstel voor de Wet op het hoger onderwijs en onderzoek worden genomen, zal eerst het inhoudelijk debat met de Tweede Kamer worden afgewacht. De technische wijzigingen zijn erop gericht om de huidige experimenten te verlengen, totdat er duidelijkheid is over de uiteindelijke beslissing inzake de experimenten. Er worden geen nieuwe experimenten toegelaten, maar de huidige geselecteerde opleidingen kunnen doorgaan. Dit betekent dat bij die opleidingen nieuwe studenten kunnen worden toelaten. De bepalingen over leerrechten gelden voor de studenten die een experimenteeropleiding volgen, aangezien de bepalingen van de WHW op een dergelijke opleiding van toepassing zijn. Deze nota van wijziging onderteken ik mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 7

8 II. Onderdelen A In artikel 2.10a van de WHW betreffende de inhoud van het controleprotocol is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent de controle van de boekhouding, de jaarrekening en de administratie van de instellingen. Uit de uitvoeringstoets van de Centrale Financiën Instellingen en de Auditdienst van mijn departement met betrekking tot de proeve van het ontwerp-bekostigingsbesluit WHW 2008 is gebleken dat er ondubbelzinnig dient te zijn voorzien in een wettelijke basis voor het geheel van voorschriften met betrekking tot wat van de accountant wordt verwacht in verband met de verklaringen bij het jaarverslag (inclusief de jaarrekening) en de bekostigingsgegevens. Om die reden wordt de wettelijke grondslag hiervoor in artikel 2.10a van de WHW opgenomen. B Zoals hierboven reeds is aangegeven, zal het rooms-katholiek theologisch onderwijs per 1 januari 2007 volledig worden ondergebracht bij de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Tilburg. Dat brengt mee dat op enkele masteropleidingen die thans in het kader van artikel van de WHW worden geregeld, vanaf 1 januari 2007 onder meer een deel van hoofdstuk 7 van de WHW van toepassing zal zijn. Waar het onder andere gaat om masteropleidingen met een studielast van meer dan 120 studiepunten, zal gelet op de systematiek van de artikelen 7.4a en 7.4b van de WHW de studielast van bedoelde masteropleidingen expliciet in artikel 7.4a moeten worden geregeld. Daartoe strekt dit onderdeel. CenZ Verwezen wordt naar het algemeen deel van deze toelichting. D In het voorgestelde artikel 7.42, eerste lid, van de WHW is bepaald dat de inschrijving wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de tweede maand. Daarbij is geen rekening gehouden met de noodzakelijke uitschrijving met terugwerkende kracht in geval van graadverlening of van een bindend studieadvies. Het ligt in de rede om in de WHW overeenkomstig de huidige situatie alsnog te bepalen dat de inschrijving wordt beëindigd vanaf de eerste van de maand volgende op het moment waarop dat betreffende besluit is genomen. De zogenoemde wachtmaand vervalt daarmee. E In eerste instantie waren slechts de gewesten Vlaanderen en Brussel van België in artikel 7.42a, eerste lid, onderdeel a, van de WHW vermeld. Dit deed echter geen recht aan de vergelijkbare situatie die zich voordoet voor studenten woonachtig in Wallonië. Ook zij wonen nabij de Nederlandse grens, zodanig dat het aannemelijk is dat zij daadwerkelijk in Nederland hoger onderwijs kunnen volgen. Nu geldt de bepaling voor heel België. F Deze wijziging houdt verband met het voorkomen van misbruik in geval van een gelijktijdige inschrijving voor een wo- en hbo-opleiding. Zonder deze wijziging zou het strategisch inzetten van leer- en uitlooprechten kunnen leiden tot een extra jaar waarvoor het wettelijk collegegeld in plaats van het instellingscollegegeld verschuldigd zou zijn. Als voorbeeld moge het volgende dienen. Een student laat zich gedurende acht (collegegeld)tijdvakken voor zowel een hbo-bacheloropleiding en een wo-bacheloropleiding inschrijven. Na die periode volgt uitschrijving voor Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 8

9 de hbo-bacheloropleiding en inschrijving voor de wo-bacheloropleiding waarbij een uitlooprecht wordt ingezet en vervolgens nog een uitlooprecht. Aldus zou de betrokken student tien collegegeldtijdvakken tegen het wettelijk collegegeld kunnen studeren in plaats van de acht collegegeldtijdvakken, als hij zich uitsluitend voor de wo-bacheloropleiding zou hebben ingeschreven. Derhalve is het wetsvoorstel aangevuld met een bepaling die inhoudt dat een uitlooprecht uitsluitend kan worden ingezet voor de opleiding waar de betrokkene zijn laatste leerrecht heeft ingezet. G Het voorgestelde artikel 7.42f van de WHW geeft een opsomming van de gevallen waarin geen aanspraak meer op leerrechten bestaat. Het gaat daarbij om situaties waarin aan een student een graad is verleend of een getuigschrift is uitgereikt. In eerste instantie zal de betrokkene in geval van een nieuwe inschrijving aan een instelling voor hoger onderwijs moeten aangeven of hij in de termen van artikel 7.42f valt. Als daarover onduidelijkheid bestaat, is de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) op grond van dit nieuwe artikel bevoegd hierover een beslissende uitspraak te doen op basis van de door de IB-Groep beheerde registraties en bestanden. Het spreekt vanzelf dat tegen een dergelijke beslissing van de IB-Groep bezwaar en beroep mogelijk is op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Het nieuwe vierde lid van artikel 7.42f maakt noodzakelijkerwijs een inbreuk op de algemene regel dat degene aan wie reeds een graad is verleend, of die reeds in het bezit is van een getuigschrift op het gebied van het hoger onderwijs, geen aanspraak meer heeft op leerrechten. De reden hiervan is het feit dat er noch bij de IB-Groep noch op mijn departement gegevens beschikbaar zijn over graden die voor 1 september 1991 zijn verleend, en getuigschriften die voor die datum zijn uitgereikt. Eerst vanaf het tijdstip waarop het Centraal register inschrijvingen hoger onderwijs van start is gegaan (1 september 1991), is er de beschikking over relevante gegevens in dit verband. H Met deze toevoeging aan het voorgestelde artikel 7.42i, tweede lid, van de WHW wordt tot uitdrukking gebracht dat de aanvullende leerrechten, bedoeld in het voorgestelde artikel 7.42d, in geval van verandering van instelling en/of opleiding niet in mindering worden gebracht op het aantal leerrechten van de nieuwe opleiding. I In de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat het wetsvoorstel bij nota van wijziging zal worden aangepast teneinde te voorkomen dat in geval van een inschrijving bij twee of meer bacheloropleidingen misbruik van de vrijstelling van instellingscollegegeld wordt gemaakt. De desbetreffende wijziging behelst dat de inzet van een uitlooprecht bij de opleiding van eerste inschrijving meebrengt dat voor de opleiding van tweede of derde inschrijving instellingscollegegeld verschuldigd is. J In dit onderdeel zijn de gevolgen voor de collegegeldheffing geregeld van het beleidsvoornemen dat de periode van twaalf maanden waarin een deel van het curriculum van een opleiding wordt verzorgd, niet behoeft samen te vallen met het studiejaar, zoals in de WHW is gedefinieerd. Evenals thans het geval is, is collegegeld is verschuldigd over een periode die begint op 1 september en eindigt op 31 augustus daaraansluitend. Als een student op een ander tijdstip dan 1 september zich inschrijft, «valt» diens collegegeld in twee collegegeldjaren waarvoor verschillende Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 9

10 collegegelden worden geheven. In de derde volzin van het nieuwe tweede lid van artikel 7.43 is een voorziening voor de bepaling van de hoogte van het collegegeld in dat geval getroffen. Voor de goede orde zij vermeld dat het in die volzin ook om geïndexeerde bedragen gaat. K Als gevolg van de invoering van het stelsel van leerrechten en uitlooprechten is aanpassing van artikel 7.43a van de WHW nodig. Omdat dat stelsel ook van toepassing is op de experimentele opleidingen, aangewezen op grond van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing (experimentenwet), zijn de voor die opleidingen ingeschreven studenten het wettelijk collegegeld verschuldigd. Afwijking van artikel 7.43 van de WHW is derhalve niet meer mogelijk. Voor de periode dat de experimenten met collegegelddifferentiatie nog lopen, is voorzien in de mogelijkheid van een experimenteel collegegeld van maximaal vier maal het wettelijke collegegeld naast het wettelijke collegegeld. Op deze manier wordt aan het uitgangspunt van de experimentenwet, dat in het kader van de experimententen met collegegelddifferentiatie ten hoogste vijf keer het collegegeld kan worden gevraagd, geen afbreuk gedaan. De experimenten met collegegelddifferentiatie zijn aangewezen voor studiejaren die tijdvakken van 1 september tot 31 augustus daaropvolgend betreffen. Het ligt voor de hand dat die lijn ook voor de resterende periode van die experimenten wordt gevolgd. N Nu in artikel 7.43 van de WHW collegegeldtijdvakken wordt geïntroduceerd, verdient het aanbeveling in artikel 7.47 van die wet aan te geven, voor welke periode eventueel administratiekosten in rekening kunnen worden gebracht. Gelet op de mogelijkheid die in artikel 7.47 wordt geboden om het wettelijk collegegeld voor twee collegegeldtijdvakken te voldoen, ligt het in de rede de administratiekosten desgewenst eveneens per twee collegegeldtijdvakken in rekening te brengen. Daarbij is aangesloten bij huidige wettelijke bepaling, waarbij de in rekening te brengen administratiekosten gekoppeld zijn aan het studiejaar. P Het schrappen van het huidige artikel 7.51 van de WHW betreffende de afstudeersteun en het opnemen van een nieuw artikel 7.51 betreffende het profileringsfonds brengt mee dat ook het zevende lid van het huidige artikel 7.51 komt te vervallen; dat artikellid verplicht de minister studenten financieel te ondersteunen die gedurende een bepaalde periode lid zijn van een visitatiecommissie, van een politieke jongerenorganisatie of van een organisatie die zich richt op behartiging van bepaalde maatschappelijke belangen. Het is niet mijn bedoeling deze financiële ondersteuning per 1 september 2007 stop te zetten. Daarom wordt de regeling van artikel 7.51a, zevende lid, van de WHW alsnog via deze nota van wijziging aan het wetsvoorstel toegevoegd. Q De voorgestelde wijziging van de derde lid van artikel 7.52 van de WHW vloeit voort uit het voornemen alle uitvoeringsvoorschriften op het terrein van de bekostiging en daarmee samenhangende onderwerpen bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen (nieuw Bekostigingsbesluit WHW 2008) en niet meer te spreiden over een algemene maatregel van bestuur (huidig Bekostigingsbesluit WHW) en een daarop gebaseerde ministeriële regeling (huidige Regeling CRI-HO 1996). Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 10

11 R De reden dat onderdeel a van het eerste lid van artikel van de WHW vervalt, is gelegen in het feit dat het katholiek theologisch onderwijs wordt ondergebracht bij de faculteiten godgeleerdheid van de Radboud Universiteit en de Universiteit van Tilburg. Dit betekent dat de aanwijzing op grond van artikel 6.9 van de WHW van de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht en de verlening van een bijdrage uit s Rijks kas aan die universiteit zullen worden beëindigd. Een en ander vindt plaats met ingang van 1 januari Eveneens per genoemde datum zal de op grond van artikel 6.9 van de WHW aangewezen Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen worden getransformeerd in de Protestantse Theologische Universiteit die ook in Kampen zal worden gevestigd. Daartoe wordt onderdeel b van het eerste lid gewijzigd. In samenhang met de wijziging van onderdeel b van het eerste lid vervallen de onderdelen b en h van het derde lid; de daarin vermelde seminaria gaan op in de Protestantse Theologische Universiteit. S Dit onderdeel strekt er toe artikel van de WHW te laten vervallen. De reden hiervan is dat de bekostiging van de leerstoelen, bedoeld in genoemd artikel, na de totstandkoming van de Protestantse Theologische Universiteit via deze instelling zal verlopen. T Dit artikel strekt ertoe zeker te stellen dat de afwikkeling van de rijksbijdrage over de begrotingsjaren voorafgaand aan het jaar van invoering van het nieuwe bekostigingsstelsel (2008) plaatsvindt overeenkomstig de huidige voorschriften. U Deze wijziging hangt samen met de wijziging, voorgesteld in onderdeel J. V Artikel 16.21, eerste en tweede lid, van de WHW regelt (na de wijziging, voorgesteld in onderdeel K van deze nota van wijziging) de verlening van de bijdrage uit s Rijks kas aan de Protestantse Theologische Universiteit, de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland en de Universiteit voor Humanistiek. Het derde lid van dat artikel bevat vervolgens de regeling omtrent de verlening van de bijdrage uit s Rijks kas aan vijf met name genoemde seminaria. Artikel 16.21, vierde lid, is via deze nota van wijziging op drie punten aangepast. In de eerste plaats vervalt de bevoegdheid van de Kroon om bij algemene maatregel van bestuur voorschriften te geven over de omvang van de rijksbijdrage aan de aangewezen theologische en levensbeschouwelijke universiteiten; in de plaats daarvan zal bij algemene maatregel van bestuur de wijze worden vastgesteld waarop de bijdrage aan bedoelde universiteiten wordt berekend. Daarmee vervallen de bilaterale (tijdelijke) afspraken tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en deze instellingen over de berekening van de rijksbijdrage ten gunste van een transparante wijze zoals in neergelegd in deze algemene maatregel van bestuur, en komt deze berekening voor de protestantse theologische en de levensbeschouwelijke universiteiten overeen met de wijze waarop de rijksbijdrage voor vergelijkbare bekostigde instellingen wordt bepaald. De reden hiervan is dat een separate bekostigingssystematiek niet meer voor de hand ligt, nu er sprake is van een overeenkomstige taakvervulling. In de tweede plaats zijn de voorschriften van de WHW inzake de informatie aan de instellingen over Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 11

12 de vastgestelde rijksbijdrage alsmede de voorschriften van die wet inzake de financiële verslaglegging en het controleprotocol van overeenkomstige toepassing. De redengeving hiervan ligt in het verlengde van het voorgaande. Ten derde vervalt de verplichting om de omvang van de bijdrage aan de seminaria bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. De omvang van de bijdrage aan de seminaria wordt jaarlijks bepaald in de rijksbegroting en is gebaseerd op bilaterale afspraken met elk van de kerkgenootschappen. Ook het vijfde lid van artikel is op drie punten aangepast. In de eerste plaats wordt voor de opleidingen die zijn verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit, de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland en de Universiteit voor Humanistiek, de studielast geregeld. De bacheloropleidingen en enkele met name genoemde masteropleidingen hebben een studielast van 180 studiepunten. Voor de overige aan die universiteiten verbonden masteropleidingen geldt dat zij een studielast van 60 of 120 studiepunten hebben; masteropleidingen met een studielast van 120 studiepunten worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. De tweede wijziging betreft de van toepassingverklaring van de leerrechtensystematiek. In het overleg met betrokkenen is daarover een afspraak gemaakt. De derde wijziging ten slotte is het van toepassing zijn van de bepalingen over het wettelijk collegegeld, het gemaximeerd collegegeld en het instellingscollegegeld. Ook hierover zijn afspraken met betrokkenen gemaakt. W In de WHW wordt voor alle predikantenopleidingen bepaald dat de studielast van deze masteropleiding 180 studiepunten bedraagt. De studielast van een bachelor- en een masteropleiding in de godgeleerdheid gezamenlijk bedraagt 360 studiepunten (6 jaar). De duur van de prestatiebeurs voor het geheel van de opleiding godgeleerdheid wordt met deze wijziging in overeenstemming gebracht met de studielast en wordt zodoende teruggebracht van 6,5 naar 6 jaar. Om de positie van studenten die deze opleiding volgen niet te verslechteren, worden de middelen die betrekking hebben op dit half jaar prestatiebeurs, ter compensatie verevend in het profileringsfonds. Met de wijziging in het zevende lid van artikel 5.6 van de WSF 2000 wordt aangesloten bij de wijziging in artikel 7.4b van de WHW. Y In artikel 6.21 van de Wet studiefinanciering 2000 is een nieuw zevende lid ingevoegd. Het «oude» zevende lid is daardoor vernummerd tot achtste lid. De wijziging in artikel V, onderdeel A, heeft met deze vernummering geen rekening gehouden. Dit wordt thans hersteld. Tevens wordt met dit artikel een andere, onbedoelde, fout hersteld: naast de correctie op het verzamelinkomen moet, in verband met de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR), in het nieuwe achtste lid ook de correctie op het belastbare loon vervallen per 1 januari Dat was in eerste instantie geregeld in de Aanpassingswet algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Stb. 2005, 343). Die wet is echter in dit geval foutief gewijzigd door de Wet van 22 december 2005, houdende wijziging van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en enige andere wetten (Stb. 2005, 691), waardoor de wijziging van «gecorrigeerde belastbare loon» naar «belastbaar loon» uit de Aanpassingswet AWIR is verdwenen. De juiste wijziging is nu, overigens net als de andere wijzigingen uit de Aanpassingswet AWIR die betrekking hebben op terugbetaling, in het onderhavige wetsvoorstel ondergebracht. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte Tweede Kamer, vergaderjaar , , nr. 9 12