De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur,

Transcriptie

1 AMV/ /1002/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over de beroepen aangetekend tegen het besluit van de deputatie van de provincie Antwerpen van 25 oktober 2012 met nummer MLAV /NIVD houdende het verlenen van een vergunning aan Raf Leemans, Keirschot 7, 2310 Rijkevorsel, voor het verder exploiteren van een pluimveebedrijf gelegen op hetzelfde adres, De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2009 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011;

2 2- Gelet op de beroepen van: Martine Van Looveren, Keirschot 9 bus 2, 2310 Rijkevorsel en 8 medeondertekenaars; Herman Druyts en Agnes Hermans, Keirschot 9A, 2310 Rijkevorsel, aangetekend tegen het besluit nr. MLAV /NIVD van de deputatie van de provincie Antwerpen van 25 oktober 2012 waarbij vergunning wordt verleend voor een termijn verstrijkend op 25 oktober 2032 aan Raf Leemans, Keirschot 7, 2310 Rijkevorsel, voor het verder exploiteren na verandering door toevoeging, wijziging en uitbreiding van een pluimveebedrijf, gelegen op hetzelfde adres, op de kadastrale percelen: afdeling 1, sectie A, perceelnummers 692L, 692N, 693B, 694B, 696, 697B 701 G, omvattende: stallen met plaatsen voor slachtkuikens (uitbreiding met slachtkuikens); het stallen van 5 landbouwvoertuigen; de opslag van liter mazout in een bovengrondse tank en liter petroleum in 4 bovengrondse tanks van respectievelijk 2x liter en 2x liter (uitbreiding met liter P3-producten); een brandstofverdeelinstallatle met één verdeelslang horende bij de tank van liter; de opslag van 300 m 3 strooisel; een noodstroomgroep met een nominaal vermogen van 50 kw; 23 heaters van elk 100 kw; een grondwaterwinning op een diepte van 164 m met een debiet van 55 m 3 /dag en m 3 /jaar (uitbreiding met 25 m 3 /dag en m 3 /jaar); Gelet op het attest vermeld in artikel 31, 3, van titel I van het VLAREM waaruit blijkt dat het bestreden besluit door aanplakking werd bekendgemaakt vanaf 4 december 2012; Gelet op het feit dat de beroepen werden ontvangen op 3 januari 2013 en 8 januari 2013 en ontvankelijk werden verklaard op respectievelijk 18 januari 2013 en 22 januari 2013; Gelet op de volgende beroepsargumenten van omwonenden: de bijkomende stallen worden heel dicht tegen de woningen en de serres van de beroepsindieners ingepland; door inplanting aan de andere kant van de bestaande gebouwen zou de hinder beperkt kunnen worden; ook zouden de ventilatoren aan de andere kant van de stallen kunnen geïnstalleerd worden, nu worden stof en warmte uitgeblazen naar de woningen van de beroepsindieners; het MER bevat foute gegevens over de transporten; het vervoer van kippen zou 's nachts gebeuren en niet overdag zoals vermeld in het MER; de gegevens over

3 3- AMV111483/1 002/B de transporten van strooisel en van reinigingswater van de stallen per jaar staan nergens vermeld en zijn dus ook niet meegerekend in het MER; de geurhinder zal enorm toenemen, het gebruikte stalsysteem zal immers geen geurreductie met zich meebrengen; bijkomende geurreducerende maatregelen worden niet voorgesteld; de hinder door fijn stof zal enorm toenemen, de inzet van stofbakken zal dit onvoldoende voorkomen; er worden geen stoffilters geplaatst voor de ventilatoren; het stof slaat neer in de nabije omgeving, dus ook via de verluchtingsgaten in de aardbeienserres zodat de (niet meer stofvrije) aardbeien niet meer op de markt kunnen worden gebracht; het aardbeienbedrijf gebruikt regenwater voor de aardbeienteelt, het gebruik van diep grondwater is niet toegestaan; de ammoniakuitstoot zal enorm toenemen en zal de ph van dit regenwater nadelig beïnvloeden en voor voedingsproblemen bij de aardbeienteelt zorgen; door ophoging van het perceel en onvoldoende bufferend vermogen (geen dakgoten, slechts een regenwaterput van 30 m 3 ) is te verwachten dat het water zal afvloeien naar de naburige percelen, onder andere naar de aardbeienserres; de stallen (10 à 12 m hoog) en het aanpalende groenscherm (hoogstam en struikgewassen, 3 m breed) zullen in de wintermaanden permanent schaduw werpen op de serres; de beroeper kweekt alleen aardbeien in serres en richt zich op de voorjaarsmarkl, schaduw veroorzaakt slechte bestuiving en het ontstaan van misvormde vruchten; in het verleden was er reeds hinder door vliegen; met een verdrievoudiging van het bedrijf is een toename van deze hinder te verwachten; het eigen onroerend goed vermindert in waarde; het reinigingswater bevat formaldehyde (carcinogeen): bij verdamping is dit schadelijk voor de omwonenden en de aardbeienkweek; een omwonende is mogelijk gevoelig aan de longen voor sproeistoffen (medisch attest); een omwonende is niet ingelicht over het opstellen van het MER en kon pas in het openbaar onderzoek van de bouw- en milieuvergunning opmerkingen geven; Gelet op het besluit nr. MLAV1/ van de deputatie van de provincie Antwerpen van 23 december 2008 waarbij vergunning wordt verleend voor een termijn verstrijkend op 23 december 2028 voor het verder exploiteren en veranderen van een pluimveebedrijf met stallen met plaatsen voor slachtkuikens (waarvan uitbreiding met kippen en omvorming van leghennen naar slachtkuikens), een grondwaterwinning van m 3 /jaar, het stallen van 5 landbouwvoertuigen, de opslag van I mazout en I petroleum en 1 verdeelslang; Gelet op de ligging van de inrichting in een agrarisch gebied volgens het gewestplan "Turnhout", vastgesteld bij het koninklijk besluit van 30 september 1977;

4 4- AMV/11483/1002/8 Gelet op het subadvies van 7 februari 2013 van de dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur en Energiebeleid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie; Gelet op het gunstige advies van 14 februari 2013 van de afdeling Operationeel Waterbeheer van de Vlaamse Milieumaatschappij; Gelet op het voorwaardelijk gunstige advies van 8 maart 2013 van de afdeling Milieuvergunningen van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie; Gelet op het gunstige advies van 12 maart 2013 van de afdeling Gebieden en Projecten van het departement Ruimte Vlaanderen; Gelet op het ongunstige advies van 23 april 2013 van de gewestelijke milieuvergunningscommissie; Gelet op het horen op 12 maart 2013 door de gewestelijke milieuvergunningscommissie van de exploitant die een nota overhandigt en het volgende verklaart : naar aanleiding van het beroep is een schaduwstudie aangeleverd op 7 maart Hieruit blijkt dat vanaf februari er 3 uur hinder door schaduw te verwachten is; de deputatie heeft de weigering voor de bouwvergunning ingetrokken. Ondertussen is de bouwvergunning verleend; de hoge immissiecijfers zijn te verklaren doordat voor de geurhinder veroorzaakt door pluimvee eigenlijk geen stalsysteem bestaat om de hinder te beperken. Wel maakt de exploitant gebruik van goed strooiselbeheer met maïssilage als strooisel. Achteraan de nieuwe stallen zullen stofbakken staan, en achter de bestaande stallen staan stofschermen, zodat het stof wordt afgevangen. Aangezien stof geurpartikels bevat, kan verwacht worden dat de geurhinder daalt. Het groenscherm aan de kant van de beroeper zal ook stof afvangen. Deze maatregelen zijn niet doorgerekend in de geurimpactstudie maar telt in de omzendbrief "Geurhinder" mee voor 10% geurreductie. De reële correctie ten gevolge van de maatregelen kan echter niet worden bepaald; daarnaast benadrukt de exploitant dat uit een studie van het VITO blijkt dat het IFOM-model bij waarden boven 10 OU./m 3 en vlakbij de bron weinig betrouwbare immissiegetallen kunnen worden gegenereerd; tot slot vestigt de exploitant aandacht op het feit dat er in het verleden geen klachten over geurhinder zijn geuit;

5 5- Gelet op de vraag van de gewestelijke milieuvergunningscommissie van 12 maart 2013 tot aanvulling van de geurstudie met bijkomende milderende maatregelen en verwerking van de impact van deze maatregelen met het oog op geuremissie en immissie; Gelet op de aanvullende nota van 25 maart 2013 van de exploitant; Overwegende dat het beroep ingediend door omwonenden betrekking heeft op het verlenen van de milieuvergunning voor het vroegtijdig hernieuwen en veranderen van een pluimveebedrijf; dat de inrichting uitbreidt met naar slachtkuikens; dat percelen worden toegevoegd aan de inrichting en 4 nieuwe stallen worden gebouwd; Overwegende dat in een straal van 100 m rondom de perceelsgrens van de inrichting 5 woningen zijn gelegen; dat de dichtste woning op circa 20 m van de perceelsgrens van de inrichting ligt; dat de woningen gelegen zijn ten noorden en ten oosten van de inrichting; dat ten noorden van het bedrijf een serrebedrijf is gelegen op circa 5 m van de perceelsgrens; Overwegende dat de inrichting is gelegen in agrarisch gebied op een afstand van circa m van een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter, 900 m van woongebied met landelijk karakter en m van woonuitbreidingsgebied; dat volgens artikel van titel II van het VLAREM de inrichting aan een minimale afstand van 300 m tot aan de in dit artikel aangegeven gebieden moet voldoen (193 waarderingspunten); dat voldaan wordt aan de afstandsregel; Overwegende dat tijdens het openbaar onderzoek 4 schriftelijke bezwaren werden ingediend die betrekking hebben op de bijkomende verkeers- en geluidshinder, de stofhinder, de geurhinder, de invloed op het eigen bedrijf (verzuring regenwater voor de beregening van aardbeien, beschaduwing door hoogte stal en groenscherm voor de groei van aardbeien, invloed ontsmettingsmiddel), hinder door vliegen, geluidshinder (door ventilatoren en sirene), nadelige invloed op de Markvallei (Habitatrichtlijngebied);

6 6 Overwegende dat in het verleden geen klachten zijn geuit; dat bij een controle door de afdeling Milieu-inspectie alleen aanmaningen zijn gegeven in verband met het in regel stellen van enkele wijzigingen (inhoud petroleumhouder, noodstroomgenerator) en het opnieuw laten keuren van alle houders; dat alle tanks momenteel bovengronds en dubbelwandig zijn; dat van de 2 reeds aanwezige petroleumtanks het conformiteitsattest bij het dossier is gevoegd; Overwegende dat een adviesverlener van de afdeling Milieuvergunningen tijdens een plaatsbezoek op 5 maart 2013 een lichte kippengeur heeft vastgesteld; dat de afmestcyclus in de vierde week zat en als strooisel stro werd gebruikt; Overwegende dat het een GPBV-bedrijf (Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging) betreft voor een inrichting met slachtkuikens; dat een milieueffectrapport (MER, nr. PR0632) is gemaakt dat op 23 mei 2012 werd goedgekeurd door de dienst Mer; Overwegende dat in het MER de geuremissie is bepaald voor en na de uitbreiding; dat er bij de berekening rekening is gehouden met de geuremissie van naburige bedrijven; dat met een aanvullende nota van 7 maart 2013 de cumulatieve geurimmissie, rekening houdend met een cluster van nabijgelegen veeteeltbedrijven, is bepaald voor de woningen binnen de geurcontouren van de geurstudie in het kader van het MER; Overwegende dat de geuremissie in de huidige situatie OUe/s bedraagt; dat uit de cumulatieve geurstudie momenteel een negatief effect blijkt ter hoogte van 42 woningen, waarvan 32 gelegen in woongebied en 10 gelegen in agrarisch gebied, een matig negatief effect ter hoogte van 5 woningen gelegen in agrarisch gebied en een gering negatief effect ter hoogte van 5 woningen gelegen in agrarisch gebied; dat na de uitbreiding de geuremissie naar ,48 OUe/s stijgt; dat uit de cumulatieve geurstudie een negatief effect te verwachten is ter hoogte van 49 woningen, waarvan 39 gelegen in woongebied en 10 in agrarisch gebied, een matig negatief effect ter hoogte van 8 woningen gelegen in agrarisch gebied en een gering negatief effect ter hoogte van 5 woningen gelegen in agrarisch gebied; Overwegende dat 7 extra woningen in woongebied een negatief effect zullen ondervinden binnen de contour van 3-5 OUe/m 3 ; dat de deze 7 woningen in

7 7- woongebied, zoals blijkt uit het goedgekeurde project-mer, in hoofdzaak beïnvloed worden door andere veeteeltbedrijven die er vlakbij gelegen zijn en de uitbreiding van de inrichting niet merkbaar zal zijn; dat de aangevraagde inrichting immers ongeveer 1,5 km gelegen is van die 7 extra woningen, terwijl de afstand met de voormelde andere veeteeltbedrijven 195 m en 770 m bedraagt; dat deze veeteeltbedrijven bijgevolg een veel grotere geurimpact hebben; dat wanneer er gekeken wordt naar de effectieve waarden ter hoogte van deze woningen, dan blijkt het verschil van de toekomstige situatie met de huidige situatie bijna niet merkbaar voor deze 7 woningen; dat, zoals blijkt uit het goedgekeurde project-mer, de effectieve toename echter als zeer minimaal te beschouwen is (met maximaal 0,5 OUe/m 3 ); Overwegende dat binnen de contour van> 10 OUe/m 3 zich eveneens 10 woningen in agrarisch gebied bevinden, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie; dat 5 van de 10 woningen behoren tot één van de veeteeltbedrijven in de cluster; dat deze woningen vooral effect ondervinden van het eigen bedrijf en de effectieve stijging in geurhinder ten gevolge van de inrichting ter hoogte van deze 5 woningen minder merkbaar is; dat 2 van de overige 5 woningen eveneens heel dicht (tussen de 70 m en 100 m) bij een ander veeteeltbedrijf van de cluster gelegen zijn; dat de geurhinder hier voornamelijk veroorzaakt worden door de dichtstbijgelegen veeteeltbedrijven; dat de uitbreiding van de exploitant ter hoogte van deze 2 woningen evenwel geen effect zal veroorzaken; Overwegende dat de geurimmissie ten gevolge van de uitbreiding wel merkbaar is bij de 3 woningen die eveneens in Keirschot gelegen zijn; dat de geurimmissie hier respectievelijk toeneemt van 11,16 OUe/m 3 naar 16,40 OUe/m 3, van 13,77 OUe/m 3 naar 21,44 OUe/m 3 en van 25,59 OUe/m 3 naar 26,92 OUe/m 3 ; Overwegende dat in het kader van de beheersing van de geurhinder milderende maatregelen in acht worden genomen die volgen uit de omzendbrief LNE/2012/1 betreffende milderende maatregelen voor geuremissies van 29 juni 2012; Overwegende dat volgende milderende maatregelen zullen genomen worden bij de bestaande pluimveestallen om geuremissies te beperken: Optimaliseren Regelmatige controle en reiniging van de ventilatiesysteem onderdelen: - In de stal: na elke rond - Buitenkant van de stal: 2 x per jaar

8 8- Intensieve stal reiniging Mest, strooisel, voederresten en andere producten die geuren produceren, worden na elke ronde uit de stal verwijderd. Gebruik van geschikt Goed strooiselmateriaal kan veel vocht opnemen, is strooiselmateriaal zacht en los van structuur en mag niet gemakkelijk samenklitten of een korst vormen - gebruik van maïssilage Goed strooiselbeheer Nat of samengeklit strooisel wordt verwijdert en vervangen door vers, droog strooisel. Controle gebeurt dagelijks. Drinkwaterverlies beperken Dagelijks wordt er gecontroleerd op lekken. Eventuele lekken worden zo snel mogelijk hersteld. Als drinksysteem worden er drinknippels qecombineerd met een schaaltje gebruikt Kadaverkoeling Kadavers worden zo vlug mogelijk overgebracht naar een gekoelde ruimte die afgesloten is van de lucht in afwachting dat de kadavers opgehaald worden door een erkend oroanisme. Windbreekmuur Bestaande stofschermen worden geoptimaliseerd Overwegende dat ook bij de nieuwe pluimveestallen milderende maatregelen zullen genomen worden om geuremissies te beperken: Optimaliseren Regelmatige controle en reiniging van de ventilatiesysteem onderdelen: - In de stal: na elke rond - Buitenkant van de stal: 2 x per jaar Intensieve stalreiniging Mest, strooisel, voederresten en andere producten die geuren produceren, worden na elke ronde uit de stal verwijderd. Gebruik van geschikt Goed strooiselmateriaal kan veel vocht opnemen, is strooiselmateriaal zacht en los van structuur en mag niet gemakkelijk samenklitten of een korst vormen - gebruik van maïssilage Goed strooiselbeheer Nat of samengeklit strooisel wordt verwijdert en vervangen door vers, droog strooisel. Controle gebeurt dageliiks. Drinkwaterverlies beperken Dagelijks wordt er gecontroleerd op lekken. Eventuele lekken worden zo snel mogelijk hersteld. Als drinksysteem worden er drinknippels gecombineerd met een schaaltje gebruikt Kadaverkoeling Kadavers worden zo vlug mogelijk overgebracht naar een gekoelde ruimte die afgesloten is van de lucht in afwachting dat de kadavers opgehaald

9 9 AMV111483/1002/8 Windbreekmuur worden door een erkend organisme. Stofbakken op de nieuwe stallen Overwegende dat uit het goedgekeurde MER blijkt dat mits naleving van deze mi/derende maatregelen de geurhinder tot aanvaardbaar niveau kan worden beperkt en dit ook voor de drie woningen in agrarisch gebied; Overwegende dat het om een GPBV-bedrijf gaat; dat de exploitant te allen tijde moet streven naar een minimale toename of zelfs stand-still van de geuremissie; dat hij hier in slaagt, zoals blijkt uit het goedgekeurde MER; Overwegende dat wat betreft de PM10-stofemissie in de huidige situatie 1 woning een gering negatief effect ondervindt en 1 woning een matig negatief effect; dat na uitbreiding er een gering negatief effect optreedt voor 5 woningen, een matig negatief effect op 2 woningen (die echter zelf tot een veeteeltbedrijf behoren) en een negatief effect op eveneens 2 woningen; Overwegende dat wat betreft de PM2,5-stofemissie in de huidige situatie een woning een gering negatief effect ondervindt; dat na uitbreiding dezelfde woning een negatief effect ondervindt en één woning een matig negatief effect; dat 2 woningen die zelf tot een veeteeltbedrijf behoren, een gering negatief effect ondervinden; Overwegende dat de ammoniakemissie in de huidige situatie kg NH 3 /jaar bedraagt; dat in de toekomstige situatie de ammoniakemissie met kg NH 3 /jaar ongeveer dezelfde blijft; dat dit te wijten is aan twee genomen maatregelen: het P-6.4 stalsysteem zorgt voor een ammoniakreductie van 74%; - de exploitant zal gebruik maken van snijmaïssilage in alle stallen, deze strooiselkeuze betekent een ammoniakreductie van 50% volgens een rapport van de Wageningen Universiteit van 2009; Overwegende dat de inrichting ten gevolge van deze emissie een verzurende en vermestende depositie op zijn directe omgeving veroorzaakt; dat deze depositie echter niet stijgt bij uitvoering van de voorliggende uitbreiding zoals beoordeeld in het MER;

10 10 AMV/11483/1 002/B Overwegende dat de 4 nieuwe stallen van het ammoniakemissiearme stalsysteem type P-6.4 (warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooiseliaag) zijn zodat een droge stofgehalte van circa 70% bekomen wordt; dat het ventilatiesysteem in de bestaande stallen is aangepast en zijn uitgerust met een automatisch klimaatregelsysteem; dat de drinkwatervoorziening in alle stallen bestaat uit drinknippels met schaaltjes zodat vermorsing van water en het bevochtigen van de strooisellaag wordt voorkomen; Overwegende dat de exploitant tijdens 2 van de 7 rondes per jaar, in de wintermaanden, stro als strooisel aanwendt; dat de exploitant voor 5 van de 7 rondes per jaar maïssilage aanwendt als strooisel, wat een betere rulheid en vochtcapaciteit heeft dan stro; dat met maïssilage de ammoniakuitstoot zal verminderen volgens het MER; dat een juiste strooiselkeuze volgens de omzendbrief LNE/2012/1 betreffende milderende maatregelen voor geuremissies van 29 juni 2012 eveneens een geurreducerend effect heeft; dat tijdens het plaatsbezoek op 5 maart 2013 is vastgesteld dat het stro op sommige plaatsen samengeklit was; dat het volgens de exploitant tijdens de wintermaanden teveel energie zou kosten om de maïssilage een dag op voorhand in de stal te brengen en op een juist vochtgehalte te brengen door verwarmen van de stal; dat een energiebesparing echter niet mag betekenen dat er op een GPBV-bedrijf tijdens twee rondes in de winter strooisel wordt gebruikt dat samenklit waardoor de geurreductie in het gedrang komt; dat dus ook tijdens de wintermaanden in alle stallen strooisel moet worden gebruikt met juiste vochtcapaciteit en rulheid zodat het samenklitten wordt voorkomen en goed strooiselbeheer mogelijk blijft; dat het aangewezen is dit als bijzondere milieuvoorwaarde op te leggen; Overwegende dat zodoende in alle stallen de mest in de strooisellaag en de strooisellaag zelf tijdens de afmestcyclus zo droog mogelijk worden gehouden met het oog op enerzijds het voorkomen van ziektes bij de braadkuikens en anderzijds het voorkomen van geurhinder; dat de kippenmest na de afmestcyclus onmiddellijk wordt afgevoerd voor externe verwerking; Overwegende dat achteraan de nieuwe stallen stofbakken worden voorzien (hoogte 6,4 m) zodat de stallucht 0,5 m boven de nok van het dak (hoogte 5,9 m) vertikaal wordt uitgestoten; dat de uitgaande lucht vertikaal wordt geduwd, in hogere luchtlagen terechtkomt en daarin gedispergeerd wordt; dat daarnaast een deel van het stof tegen de achterwand van de omkasting zal botsen en neerslaan; dat in de ammoniakemissiearme stal niet meer lucht dan nodig wordt afgezogen naar buiten door het luchtmengsysteem met circulaire luchtverplaatsingen, en aan- en afvoer van lucht gebeurt in functie van de behoefte van de kippen;

11 11 - Overwegende dat ook in de bestaande stallen klimaatregeling is voorzien zodat ook daar kan verwacht worden dat niet meer lucht dan nodig wordt afgezogen naar buiten; dat momenteel twee stofschermen aanwezig zijn aan de achterkant van de bestaande stallen; dat deze schermen momenteel te laag en te smal zijn en te ver van de ventilators afstaan om een voldoende gunstig effect te veroorzaken; dat de bestaande stallen dus best eveneens voorzien worden van stofbakken of dat de bestaande stofschermen moeten worden geoptimaliseerd volgens de kenmerken zoals vermeld in de omzendbrief LNE/2012/1 van 29 juni 2012; dat het aangewezen is dit als bijzondere milieuvoorwaarde op te leggen; Overwegende dat de kadavers momenteel bewaard worden in 2 kadavertonnen in een gekoelde kadaveropslag tussen een bestaande stal en de bestaande materiaalloods; dat deze opslag zal worden uitgebreid naar 6 tonnen; dat de kadavers worden opgehaald door Rendac, minstens op het einde van elke ronde en eventueel 2 keer per ronde afhankelijk van de uitval; dat het echter verplicht is om de aanwezigheid van kadavers wekelijks te melden aan een erkend ophaler volgens artikel 2, 3 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2006 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval; dat een wekelijkse ophaling eveneens geldt als inperking van de geurhinder; dat het aangewezen is de wekelijkse ophaling door een erkend ophaler van kadavers als bijzondere milieuvoorwaarde op te leggen; Overwegende dat een beperkt groenscherm achteraan de bestaande stallen reeds aanwezig is en de aanvraag een uitbreiding voorziet aan de zijkanten en de voorkant van de inrichting; dat de exploitant bereid is om een groenscherm rondom de volledige inrichting aan te brengen; dat een voldoende hoog en gelaagd groenscherm volgens het MER kan zorgen voor een extra reductiepercentage in ammoniak- en geurimmissie; dat een uitgebreid groenscherm is opgelegd in het bestreden besluit; Overwegende dat een groenscherm vlak naast het bedrijf voornamelijk een visuele milderende maatregel inhoudt en een eerder beperkt milderend effect kan verwacht worden van de uitbreiding van het groenscherm ten opzichte van de ammoniak-, stof- en geurimmissie; dat stofbakken of stofschermen na de uitbreiding van deze inrichting daarentegen een positieve invloed hebben op ammoniak-, stof- en geurimmissie en dan voornamelijk op dichtbijgelegen woningen;

12 12 - Overwegende dat het bedrijf in agrarisch gebied gelegen is; dat aan de overkant van de weg landschappelijk waardevol agrarisch gebied is gelegen; dat het om een uitbreiding gaat met 4 grote stallen; dat het daarom vanuit visueel oogpunt aangewezen is om een groenscherm volledig rondom de inrichting aan te leggen; dat dit groenscherm dan best bestaat uit hoogstam met ondergroei in streekeigen groen; Overwegende dat aan de noordkant van de inrichting een serrebedrijf is gelegen; dat hier vanaf het voorjaar aardbeien worden gekweekt; dat tijdens het plaatsbezoek op 5 maart 2013 op de middag is vastgesteld dat ongeveer 5% van de serre schaduw ondervindt van het bestaande groenscherm; dat de invloed van het groenscherm (schaduwworp) aanvaardbaar moet blijven; dat de nieuwe stallen op 6 m van de perceelsgrens zullen staan; dat een groenscherm van 3 m breed tot op 3 m van de perceelsgrens zou staan; dat de afstand tot de serres dan ongeveer 10 m zou bedragen; dat rekening houdend met de lichtval in het voorjaar de hoogte van het groenscherm aan de noordkant best beperkt wordt; dat het bestreden besluit een hoogte voorziet van 3 m; dat ook het bestaande groenscherm aan de noordkant om deze reden tot op 3 m hoogte moet worden gebracht; dat deze hoogte van het groenscherm aan de noordkant van de inrichting zal worden opgelegd als bijzondere milieuvoorwaarde; Overwegende dat de grondwaterwinning bestaat uit één winningsput die op een diepte van 164 m grondwater onttrekt uit het zand van Berchem voor een maximaal debiet van 55 m 3 /dag en m 3 /jaar; dat het grondwater voornamelijk aangewend wordt als drinkwater voor de dieren en reinigingswater voor de stallen; dat rekening houdend met de gemiddelde gebruikswaarden voor veeteelt, inclusief reinigingswater en water voor huishoudelijk gebruik, het gevraagde debiet realistisch is; Overwegende dat binnen het MER, onder verwijzing naar artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, is onderzocht of er een schadelijk effect door de grondwaterwinning wordt veroorzaakt; dat is vastgesteld dat de daling door onttrekking van grondwater een beperkt effect heeft op het grondwatersysteem; dat het gevraagde debiet dus kan verleend worden; Overwegende dat in het aanvraagdossier de nodige gegevens worden vermeld met betrekking tot opvang, buffering of hergebruik van niet-verontreinigd hemelwater; Overwegende dat overeenkomstig artikel 5, 6 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid het hemelwater zoveel mogelijk moet worden

13 13 - AMV111483/1002/8 verdampt of nuttig aangewend of geïnfiltreerd, en dat het overtollige hemelwater en effluentwater gescheiden van het afvalwater en bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet moet worden afgevoerd; dat hieraan voldaan is; Overwegende dat overeenkomstig art , 5 van titel 11 van het VLAREM het verboden is hemelwater te lozen in de openbare riolering wanneer het technisch mogelijk of noodzakelijk is dit hemelwater gescheiden van het afvalwater te lozen in oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater; dat hieraan voldaan is; Overwegende dat er bijgevolg kan worden gesteld dat de vergunningsaanvraag onderworpen is aan de watertoets; dat overeenkomstig artikel 8, 4 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren is geschied in de milieuaanvraag en het MER; Overwegende dat de jonge kippen 's morgens worden gelost vanaf 9 uur; dat het lossen 1 uur in beslag neemt per stal; dat de stallen in twee dagen worden opgezet zodat de slachtkuikens bij opzet dezelfde leeftijd hebben; dat de afgemeste kippen 's avonds worden geladen, in de winter vanaf 20 uur en in de zomer vanaf 22 uur, om de kippen rustiger en bij een lagere temperatuur (in de zomer) te kunnen laden; dat het laden 2 uur duurt per stal; dat het laden gespreid wordt over twee dagen; dat het aantal transporten toeneemt van 96 naar 259 transporten per jaar; Overwegende dat de transporten voor afvoer van mest/strooisel en aanvoer van voeders en brandstoffen overdag zullen plaatsvinden; dat het aantal transporten hiervoor per jaar respectievelijk verhoogt van 30 naar 89, van 86 naar 257 en van 12 naar 14 transporten; Overwegende dat dit een gemiddelde stijging betekent van 4,5 naar 12 vrachtwagens per week; dat de motors van de vrachtwagens worden uitgeschakeld tijdens het laden en lossen; dat het laden en lossen gebeurt aan de zuidzijde van de inrichting; dat 2 omwonenden hinder zullen ondervinden bij het laden van de afgemeste kippen uit de uiterst rechtse stal; dat dit maximaal 7 keer per jaar gebeurt; dat dit aanvaardbaar is;

14 14 - AMV111483/1 002/B Overwegende dat de reiniging na elke ronde bestaat uit een droge reiniging met het verwijderen van de strooisellaag en directe afvoer van mest, een natte reiniging met opvang van het reinigingswater in een citerne van 780 m 3 en uitrijden van het reinigingswater op het land en een desinfectieronde; dat een adviesverlener van de afdeling Milieuvergunningen tijdens het plaatsbezoek op 5 maart 2013 heeft vastgesteld dat afwisselend D50 en Virocid worden aangewend als desinfectans; dat tweemaal per maand ongediertebestrijding plaatsvindt op de inrichting; dat de gebruikte producten voorkomen op de lijst met biociden van het FAVV (Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen); Overwegende dat de inrichting (overeenkomstig de EU-richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) een GPBV-bedrijf betreft waarvoor in toepassing van art. 43ter van titel I van het VLAREM uitdrukkelijk is gesteld dat alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging moeten getroffen door toepassing van de beste beschikbare technieken zodat geen belangrijke verontreiniging veroorzaakt kan worden; dat met het oog op de hierboven besproken maatregelen de hinder als aanvaardbaar kan beschouwd worden; Overwegende dat de aanvraag moet getoetst op haar verenigbaarheid met de goede ruimtelijke ordening; dat inde huidige situatie 3 stallen aanwezig zijn; dat er in de toekomstige situatie 7 stallen zullen zijn op het bedrijf; Overwegende dat zich pal tegen de achterzijde van het projectgebied zich een tuinbouwbedrijf (aardbeienteelt) bevindt; dat rechts van het bedrijf enkele zonevreemde woningen Iiggen;dat de bedrijfsgebouwen en fysisch geheel vormen en de gekozen materialen voor de nieuwe stallen in overeenstemming zijn met wat gangbaar is in agrarisch gebied; dat de inplanting zorgt voor een maximale vrijwaring van het open landschap; dat de nieuwe stallen 6 à 7 m hoog zijn en bijgevolg niet hoger zijn dan de gebouwen in de omgeving; Overwegende dat de inrichting verenigbaar is met de stedenbouwkundige voorschriften en de goede ruimtelijke ordening; Overwegende dat de hinder voor mens en milieu en de risico's voor de externe veiligheid, veroorzaakt door de gevraagde inrichting tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt;

15 15 - Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de beroepen deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit te wijzigen, BESLUIT: Artikel 1. De ontvankelijk bevonden beroepen van Martine Van Looveren, Keirschot 9 bus 2, 2310 Rijkevorsel en 8 medeondertekenaars; Herman Druyts en Agnes Hermans, Keirschot 9A, 2310 Rijkevorsel, aangetekend tegen het besluit nr. MLAV /NIVD van de deputatie van de provincie Antwerpen van 25 oktober 2012 waarbij vergunning wordt verleend voor een termijn verstrijkend op 25 oktober 2032 aan Raf Leemans, Keirschot 7, 2310 Rijkevorsel, voor het verder exploiteren na verandering door toevoeging, wijziging en uitbreiding van een pluimveebedrijf, gelegen op hetzelfde adres, op de kadastrale percelen: afdeling 1, sectie A, perceelnummers 692L, 692N, 693B, 694B, 696, 697B 701 G, omvattende: stallen met plaatsen voor slachtkuikens (uitbreiding met slachtkuikens); het stallen van 5 landbouwvoertuigen; de opslag van liter mazout in een bovengrondse tank en liter petroleum in 4 bovengrondse tanks van respectievelijk 2x liter en 2x liter (uitbreiding met liter P3-producten); een brandstofverdeelinstallatie met één verdeelslang horende bij de tank van liter; de opslag van 300 m 3 strooisel; een noodstroomgroep met een nominaal vermogen van 50 kw; 23 heaters van elk 100 kw; een grondwaterwinning op een diepte van 164 m met een debiet van 55 m 3 /dag en m 3 /jaar (uitbreiding met 25 m 3 /dag en m 3 /jaar), worden deels gegrond verklaard. Art. 2. Het bestreden besluit wordt gewijzigd als volgt: 1 0 in artikel 4, 3, tweede gedachtenstreepje, van het bestreden besluit wordt het volgende toegevoegd: "Tijdens de overige rondes wordt in alle stallen strooisel

16 16 - gebruikt met juiste vochtcapaciteit en rulheid zodat het samenklitten wordt voorkomen en goed strooiselbeheer mogelijk blijft"; 2 in artikel 4, 3, derde gedachtenstreepje, van het bestreden besluit wordt "Achteraan wordt de bestaande beplanting met een maximumhoogte van 3 m doorgetrokken." vervangen door "Aan de noordzijde wordt de bestaande beplanting doorgetrokken. Het aldus ontstane groenscherm aan de noordzijde wordt in zijn geheel op 3 m maximumhoogte gebracht."; 3 aan artikel 4, 3, van het bestreden besluit worden volgende bijzondere milieuvoorwaarden toegevoegd: "De kadavers worden wekelijks opgehaald door een erkend ophaler."; - "De bestaande stallen worden voorzien van stofbakken of de bestaande stofschermen worden geoptimaliseerd volgens de kenmerken zoals vermeld in de omzendbrief LNE/2012/1 van 29 juni 2012."; Art. 3. De overige bepalingen van het bestreden besluit worden bevestigd; Art. 4. Dit besluit wordt genoteerd in de rand van het notulenboek van de deputatie tegenover de notulering van het bestreden besluit. Brussel, 0 De Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en cj1uu~/ If... tî I /1, i!, f! W'I Iv! ;, î! jlr,! 1/ I\J Joke SC~A~IÓI.JEGE V ~