Wat moet ik vertellen?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Wat moet ik vertellen?"

Transcriptie

1 Wat moet ik vertellen? Een onderzoek naar de belangen van het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is voor het toekennen van een precontractuele mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie Masterscriptie Rechsgeleerdheid Accent Privaatrecht Naam: Studentnummer: Begeleider: Remco van Hoesel U mr. S. Boesten

2 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 1 Hoofdstuk 1: Inleiding Aanleiding Plan van aanpak Probleembeschrijving Hoogstpersoonlijke informatie Hoofdvraag Deelvragen, afbakening en methodologie... 6 Hoofdstuk 2: Precontractuele informatie- en mededelingsplichten Inleiding De precontractuele mededelingsplicht: Dwaling De dwalingsregeling ex artikel 6:228 BW De mededelingsplicht in artikel 6:228 lid 1 sub b BW Gezichtspunten ter invulling van vereiste De verzwijgingsregeling ex artikel 9:728 BW De verhoudingen tussen artikel 6:228 BW en artikel 7:928 BW Conclusie...21 Hoofdstuk 3: Jurisprudentieonderzoek Inleiding Toegepaste zoekopdrachten Uitspraken gewezen in het kader van artikel 6:228 BW Uitspraken gewezen in het kader van Titel 10 van Boek 7 BW Fysieke problemen Psychische problemen Alcohol- en drugsverslaving Zwangerschap Mededelingsplicht omtrent strafrechtelijk verleden Uitspraken gewezen in het kader van artikel 7:928 BW Mededelingsplicht omtrent de medische achtergrond Mededelingsplicht omtrent het strafrechtelijk verleden Conclusie...34 Hoofdstuk 4: Rechtsvergelijking met Duitsland Inleiding De (algemene) precontractuele mededelingsplicht in het Duitse recht Dwaling ex 119 BGB

3 4.2.2 Bedrog ex 123 BGB De precontractuele mededelingsplicht in 123 BGB De mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie in de sollicitatiefase De mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie bij het huwelijk Culpa in contrahendo Precontractuele mededelingsplichten in het verzekeringsrecht Precontractuele mededelingsplichten op grond van 19 VVG Precontractuele mededelingsplichten omtrent de medische achtergrond Precontractuele mededelingsplichten omtrent het strafrechtelijk verleden Precontractuele mededelingsplichten op grond van 22 VVG jo. 123 BGB Conclusie...45 Hoofdstuk 5: Conclusie...48 Literatuurlijst...51 Nederlandse Literatuur...51 Tijdschriften...53 Duitse Literatuur...53 Jurisprudentie...55 Bijlage 1: Overzicht van de voor het jurisprudentieonderzoek relevante uitspraken...56 Bijlage 2: De toegepaste zoekopdrachten en de hierbij gevonden gegevens

4 Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Aanleiding Informatieplichten spelen al eeuwenlang een rol binnen ons recht. 1 De laatste decennia heeft de ontwikkeling van de informatieplichten een enorme vlucht genomen en is men het leerstuk der informatieplichten als een zelfstandig leerstuk gaan beschouwen. 2 Inmiddels lopen informatieplichten als een rode draad door het gehele Nederlandse verbintenissenrecht, bijvoorbeeld in het leerstuk van de onrechtmatige daad. Het niet (juist) inlichten van een persoon kan immers een onrechtmatige daad opleveren, indien een persoon schade oploopt omdat hij niet (juist) is geïnformeerd over een bepaald gevaar dat hij loopt. 3 Zo moet bijvoorbeeld de medewerker van een kroeg een bezoeker waarschuwen voor het feit dat een kelderluik in de kroeg is geopend, 4 of moet een persoon die een tak aan de kant duwt de persoon die er achter loopt waarschuwen dat de tak terug kan zwiepen. 5 Een ander leerstuk waaruit informatieplichten voortvloeien is het leerstuk van dwaling, ex artikel 6:228 BW. Dwaling is in het Nederlandse rechtstelsel het belangrijkste leerstuk voor het aannemen van precontractuele informatieplichten. 6 Dit betekent dat in de fase voordat een overeenkomst wordt gesloten, partijen soms bepaalde informatie met elkaar moeten delen en soms onderzoek moeten doen om bepaalde informatie te verkrijgen. Zo moet bijvoorbeeld een verkoper van een huis mededelen dat er in de muren van het huis ernstige scheurvorming is, ook als de koper hier niet naar vraagt, 7 of moet een gebrek aan een auto worden medegedeeld indien dat gebrek tot gevolg heeft dat de auto een gevaar is voor de verkeersveiligheid. 8 De grenzen van wat wel en niet tot de informatieplicht behoort, worden bepaald door een afweging van de eigen verantwoordelijkheid en altruïsme bij de vergaring en vestrekking van informatie. 9 Aan de ene kant is een persoon vrij om te bepalen met wie en onder welke omstandigheden hij een overeenkomst sluit, aan de andere kant dient hij tot op zekere hoogte rekening te houden met de belangen van de wederpartij. Op 21 februari 2014 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen, waarin de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op de vraag of een samenlevingsovereenkomst op grond van dwaling kan worden 1 Jansen 2012, p Vranken 1989, p ; Jansen 2012, p Jansen 2012, p HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 (Kelderluik). 5 HR 9 december 1994, NJ 1996, 403 (Zwiepende tak). 6 Jansen 2012, p HR 10 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC HR 15 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC Jansen 2012, p. 4. 3

5 vernietigd. 10 Het gaat in deze zaak kortgezegd om een man en een vrouw die een affectieve relatie hebben gehad. Zij hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten waar de vrouw een sterkere financiële positie door heeft verkregen. Voor het sluiten van de overeenkomst hebben de partijen over hun relatie gesproken en zijn de affaires die beide partners hebben onderhouden expliciet besproken. De man heeft hierbij aangegeven dat het voor hem van essentieel belang was dat de affaire van de vrouw met de derde was beëindigd. De vrouw heeft hierop aangegeven dat er tussen haar en de derde, niets (meer) speelde. Achteraf blijkt dat de vrouw een affectieve relatie met deze derde heeft onderhouden tot vlak voor het sluiten van de samenlevingsovereenkomst. De man, eiser in deze zaak, heeft geëist dat de samenlevingsovereenkomst wordt vernietigd op grond van dwaling omdat hij zou hebben gedwaald tijdens het sluiten van de overeenkomst. Hij stelt dat zijn partner tot kort voor het sluiten van de samenlevingsovereenkomst een affaire heeft gehad waarvan hij niet op de hoogte was. Had hij dit wel geweten, dan had hij de samenlevingsovereenkomst nooit gesloten. De vraag waarover de rechtbank, het Hof en uiteindelijk de Hoge Raad zich buigen, is of de vrouw voor het sluiten van de samenlevingsovereenkomst mededeling had moeten doen van deze affaire. Had zij een precontractuele mededelingsplicht omtrent deze hoogstpersoonlijke informatie? Plan van aanpak Probleembeschrijving Onder bepaalde omstandigheden kan een precontractuele mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie bestaan, zo blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad. 12 Het is duidelijk dat het begrip hoogstpersoonlijke informatie ziet op bepaalde eigenschappen van een persoon, onder dit begrip valt immers het gevoels- en liefdesleven van een persoon. De oude dwalingsregeling (artikel 1358 BW), die op 1 januari 1992 is vervangen door artikel 6:228 BW, onderscheidde de dwaling in de zelfstandigheid van de zaak (lid 1) en de dwaling in de persoon (lid 2). In de praktijk en de literatuur is dat onderscheid reeds lang verlaten, 13 ook in artikel 6:228 BW komt dit onderscheid niet meer voor en wordt dwaling in de persoon gelijkgesteld met dwaling in de zelfstandigheid van de zaak. 14 Voor het bestaan van een precontractuele mededelingsplicht omtrent eigenschappen van een persoon bestaan dan ook geen andere vereisten dan voor het 10 HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:416, NJ 2014/ In 3.3 wordt de uitspraak uitgebreid inhoudelijk behandeld. Er wordt uiteengezet wat de Hoge Raad heeft beslist en hoe zij tot haar uitspraak is gekomen. 12 HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:416, NJ 2014/265, Rov In paragraaf wordt bepaald wat in dit onderzoek onder het begrip hoogstpersoonlijke informatie wordt verstaan. 13 Chao-Duivis 1996, p PG Boek 6, p

6 bestaan van een precontractuele mededelingsplicht omtrent (de eigenschappen van) een zaak. Toch heeft de Hoge Raad in de uitspraak van 21 februari 2014 ter beantwoording van de vraag of een precontractuele mededelingsplicht bestaat het begrip hoogstpersoonlijke informatie geïntroduceerd en daarmee een onderscheid gecreëerd tussen enerzijds bepaalde eigenschappen van een persoon, namelijk die eigenschappen die als hoogstpersoonlijk kunnen worden beschouwd, en anderzijds andere, niet-hoogstpersoonlijke, eigenschappen van een persoon en de eigenschappen van een zaak. Blijkbaar heeft het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is toch enig belang, anders zou de Hoge Raad er geen onderscheidend begrip van hebben gemaakt. Wat is nu echter het belang van het feit dat de informatie hoogstpersoonlijk is, voor het bestaan van een precontractuele mededelingsplicht? De doelstelling van dit onderzoek is om te bepalen in hoeverre het feit dat de informatie hoogstpersoonlijk is in de literatuur en door de rechter van belang wordt geacht bij bepalen of een precontractuele mededelingsplicht bestaat Hoogstpersoonlijke informatie In de uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2014 wordt het begrip hoogstpersoonlijke informatie geïntroduceerd. De Hoge Raad geeft verder niet aan wat onder hoogstpersoonlijke informatie kan worden verstaan, daarom krijgt het begrip hoogstpersoonlijke informatie voor de uitvoering van dit onderzoek een nadere definitie. Hijma heeft in de groene serie een opsomming gegeven van eigenschappen van een persoon waaromtrent, volgens hem, kan worden gedwaald. 15 Hij noemt onder andere het strafrechtelijk verleden, de geloofsovertuiging en een zwangerschap. In mijn ogen kunnen deze eigenschappen worden gezien als hoogstpersoonlijke informatie, daar de geloofsovertuiging en een zwangerschap onder het gevoels- en liefdesleven van een persoon kunnen worden geschaard en het prijsgeven van en vragen naar het strafrechtelijk verleden, blijkens de literatuur en de rechtspraak, het privé-leven diepgaand (kunnen) raken. 16 Ook de medische achtergrond van een persoon kan in mijn ogen worden gezien als hoogstpersoonlijke informatie, het prijsgeven hiervan en vragen ernaar zullen/kunnen immers, net zoals voor het strafrechtelijk verleden geldt, het privé-leven diep raken. 17 Uiteindelijk vallen onder het door mij gehanteerde begrip van hoogstpersoonlijke informatie de volgende eigenschappen: het gevoels- en liefdesleven van een persoon, zoals religieuze en politieke overtuigingen, eerdere relaties, kinderwensen, affaires, seksuele voorkeuren en een 15 Zie: Hijma, in: GS Verbintenissenrecht Aant. 199 (online, laatst bijgewerkt op 15 juli 2013). 16 Ktr. Assen 6 maart 2006, ECLI:NL:RBASS:2006:AV5303 (ARB-7), Rov. 4.4; Zie: PG Boek 7, Titel 17, p In de Nederlandse doctrine is dit niet expliciet bepaald, maar in Duitsland wordt dit wel expliciet vermeld. Zie bijvoorbeeld: MüKo/Armbrüster 2012, 123, nr

7 zwangerschap. 18 Daarnaast vallen er ook persoonlijke onderwerpen onder zoals de persoonlijke gezondheid en het hebben van een strafrechtelijk verleden Hoofdvraag Gedurende dit onderzoek zal de volgende vraag centraal staan: In hoeverre wordt het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is in de literatuur en de rechtspraak van belang geacht bij het bepalen of een precontractuele mededelingsplicht bestaat? Deelvragen, afbakening en methodologie In de literatuur worden de termen informatieplicht, mededelingsplicht en onderzoeksplicht regelmatig door elkaar gebruikt. Onder het begrip informatieplicht vallen een tweetal plichten: enerzijds de plicht tot het verstrekken van informatie (mededelingsplicht) en anderzijds de plicht tot het vergaren van informatie (onderzoeksplicht). 19 De onderzoeksplicht en de mededelingsplicht kunnen in het leerstuk van dwaling worden gezien als zelfstandige grootheden, er kan daarom in een concrete situatie, zowel een mededelingsplicht als een onderzoeksplicht verzaakt zijn. 20 In dit onderzoek staat de mededelingsplicht centraal. Om verwarring te voorkomen, wordt altijd aangegeven op welke plicht wordt gedoeld: de onderzoeksplicht of de mededelingsplicht. Bij gebruik van de term informatieplicht, wordt dan op beide componenten gedoeld. Het onderzoek is specifiek gericht op de precontractuele mededelingsplicht, daarom wordt in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en in hoofdstuk 4 niet vermeld dat het om een precontractuele mededelingsplicht gaat. Met het gebruik van de term mededelingsplicht, wordt in deze hoofdstukken gedoeld op een precontractuele mededelingsplicht. Voor de duidelijkheid wordt de partij die in het bezit is van de informatie steeds de wederpartij genoemd en wordt de partij die deze informatie niet bezit de dwalende genoemd. Dit impliceert niet direct dat er ook sprake is geweest van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW. Ondanks dat het huwelijk kan worden gezien als een overeenkomst, 21 worden geschillen omtrent dwaling tijdens het sluiten van het huwelijk uitgesloten van dit onderzoek. Een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub b BW is uitgesloten voor het huwelijk en een dwalingsberoep ex artikel 1:71 lid 2 18 HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:416, NJ 2014/ Jansen 2012, p Jansen 2012, p. 31, zie anders: Hijma e.a. 2013, p Er is voor deze visie gekozen, omdat de Hoge Raad expliciet heeft overwogen dat het enkele feit dat een partij haar onderzoeksplicht verzaakt, niet uitsluit dat de andere partij terzake een mededelingsplicht heeft (HR 10 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2629 en HR 16 juni 2000, NJ 2001, 559). 21 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr

8 BW kan slechts worden gehonoreerd op basis van dwaling omtrent de identiteit van de echtgenoot, niet op basis van de kwaliteit. 22 Een dwalingsberoep omtrent hoogstpersoonlijke informatie is dus niet mogelijk en daarom worden deze geschillen uitgesloten. De hoofdvraag zal worden beantwoord aan de hand van de behandeling van de volgende drie deelvragen: Deelvraag 1 luidt als volgt: Onder welke omstandigheden bestaat volgens de literatuur een precontractuele mededelingsplicht en wat is hierbij de plaats van hoogstpersoonlijke informatie? Deze deelvraag zal in hoofdstuk 2 worden beantwoord. Ter beantwoording van deze deelvraag wordt, door het gebruik van de juridisch-dogmatische onderzoeksmethode, een beschrijving gegeven van de precontractuele mededelingsplichten in ons rechtsstelsel. Om dit te bereiken zal literatuur- en jurisprudentieonderzoek worden gedaan naar de dwalingsregel, ex artikel 6:228 lid 1 sub b BW, en de verzwijgingsregeling, ex artikel 7:928 BW. Deze twee bepalingen zijn de belangrijkste bronnen voor het aannemen van precontractuele mededelingsplichten. Vervolgens zal een beschrijving volgen van de te verwachten invloeden van het hoogstpersoonlijke karakter van de informatie op het toekennen van een precontractuele mededelingsplicht. Wordt deze dan bijvoorbeeld eerder aangenomen, of minder snel? Deelvraag 2 luidt als volgt: Blijkt uit de rechtspraak of de rechter waarde hecht aan het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is bij de beantwoording van de vraag of een precontractuele mededelingsplicht bestaat? Voor de beantwoording van deze deelvraag zal in hoofdstuk 3 een jurisprudentieanalyse gedaan worden, waarna een beschrijving van de omstandigheden zal worden gegeven die een rol spelen bij de rechterlijke beoordeling of een precontractuele mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie bestaat. Het gaat om uitspraken waarin onderwerp van geschil is of een precontractuele mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie is geschonden. Hiervoor zullen uitspraken worden bestudeerd die zijn gewezen in het kader van het huidig geldende recht. Voor deze restrictie is gekozen omdat bij het hanteren van een gelijke tijdsspanne, bijvoorbeeld uitspraken gewezen vanaf het jaar 2000, slechts het aantal relevante uitspraken in categorie 3 toeneemt (deze categorieën worden in de volgende alinea uitgewerkt). Dit zou het onderzoek minder overzichtelijk maken, zonder dat de extra uitspraken een ander inzicht geven. Deze restrictie heeft tot gevolg dat de uitspraken moeten zijn gewezen in het kader van artikel 6: Asser/de Boer 1* 2010, nr

9 BW (categorie 1, invoering 1 januari 1992), Titel 10 van Boek 7 BW (categorie 2, invoering 1 januari 1992), of artikel 7:928 BW (categorie 3, invoering 1 januari 2006). Er zal worden gezocht naar uitspraken van alle rechterlijke instanties, met dien verstande dat van hogere rechtspraak meer gezag uitgaat dan aan lagere rechtspraak. 23 Er zal worden gezocht op een drietal verschillende categorieën uitspraken: 1) Uitspraken waarin een beroep is gedaan op de schending van de precontractuele mededelingsplicht in de dwalingsregeling, ex artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Hierbij beperk ik me niet tot een bepaald type overeenkomst. Dwaling is het leerstuk dat in de praktijk veruit de belangrijkste grondslag vormt voor het aannemen van precontractuele mededelingsplichten. 24 Bij het zoeken naar een precontractuele mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie is het daarom vanzelfsprekend dat het dwalingsartikel de basis van het onderzoek vormt. 2) Uitspraken waarin een beroep is gedaan op de schending van een precontractuele mededelingsplicht in het arbeidsrecht (gedurende de sollicitatiefase). 25 De uitspraken die zijn gevonden in categorie 1 worden aangevuld met deze categorie uitspraken. Gedurende de sollicitatiefase wordt door werknemers regelmatig hoogstpersoonlijke informatie achtergehouden, bijvoorbeeld een strafrechtelijk verleden of een zwangerschap. 26 Als vervolgens een geschil ontstaat over de vraag of een mededelingsplicht is geschonden, dan kan een eventuele rechtszaak ook buiten het kader van artikel 6:228 BW worden gevoerd. De reden hiervoor is dat terughoudend wordt omgegaan met het toepassen van wilsgebreken (waaronder ook artikel 6:228 BW) bij de arbeidsovereenkomst, vanwege het gesloten ontslagstelsel. 27 De werkgever kan in deze zaken dan voor een andere maatregel kiezen, dan de vernietiging van de arbeidsovereenkomst door een beroep op artikel 6:228 BW. In de praktijk wordt bijvoorbeeld een beroep gedaan op artikel 7:629 BW (de werkgever stopt met het betalen van loon), 7:677 BW (de werkgever zegt de arbeidsovereenkomst op wegens een dringende reden), of 7:685 BW (een verzoek aan de kantonrechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst). 23 Dit uit zich met name in het feit dat uitspraken voor de jurisprudentieanalyse, in hoofdstuk 3, niet als relevant worden beschouwd indien een hogere rechter zich later over de zaak heeft uitgesproken. 24 Jansen 2012, p In de jurisprudentieanalyse worden de arbeidsrechtelijke uitspraken als een aparte categorie beschouwd, omdat geschillen hieromtrent vaak buiten het kader van artikel 6:228 BW worden gevoerd. Op de precontractuele mededelingsplichten in het arbeidsrecht zijn echter de dezelfde eisen van toepassing als op de precontractuele mededelingsplichten in het kader van artikel 6:228 BW (categorie 1). 26 Zie bijvoorbeeld ARB-6 en ARB Hijma, in: GS Vermogensrecht Aant A.2.1 (online, laatst bijgewerkt 20 januari 2014); Van Eck

10 3) Uitspraken waarin een beroep is gedaan op de schending van de precontractuele mededelingsplicht bij het sluiten van een verzekeringsovereenkomst. Deze uitspraken worden gewezen in het kader van de verzwijgingsregeling, ex artikel 7:928 BW. Een beroep op de algemene dwalingsregeling, ex artikel 6:228 BW, is immers uitgesloten in artikel 7:931 BW. Voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst speelt hoogstpersoonlijke informatie regelmatig een rol. Verzekeraars willen bijvoorbeeld op de hoogte zijn van mogelijke lichamelijke klachten, of het strafrechtelijk verleden van de verzekeringnemer. 28 Indien de verzekeraar dwaalt over dergelijke informatie, biedt artikel 7:928 BW de oplossing voor de verzekeraar. Via artikel 7:928 BW heeft de verzekeraar verschillende mogelijkheden om de verzekeringnemer te straffen voor het achterhouden van de informatie, daarom wordt uitspraken die in het kader van artikel 7:928 BW zijn gewezen meegenomen in het onderzoek. Deelvraag 3 luidt als volgt: Onder welke omstandigheden wordt, blijkens de Duitse doctrine, een precontractuele mededelingsplicht (voor hoogstpersoonlijke informatie) aangenomen? Het rechtsvergelijkende deel van het onderzoek, dat in hoofdstuk 4 wordt behandeld, richt zich op de Duitse wet- en regelgeving. Er wordt onderzoek gedaan naar de precontractuele mededelingsplichten in het Duitse recht, die zich met name manifesteren in 123 BGB (Arglistiger Täuschung). Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar de precontractuele mededelingsplicht in het verzekeringsrecht. Deze precontractuele mededelingsplicht is geregeld in 19 VVG en 22 VVG. Er is voor het Duitse recht gekozen omdat voor de vraag of een precontractuele mededelingsplicht bestaat veel overeenkomsten bestaan tussen het Duitse rechtsstelsel en het Nederlandse rechtstelsel. De Duitse rechter gaat bij de beoordeling van deze vraag, net als de Nederlandse rechter, casuïstisch te werk. 29 Gezien de vergelijkbare rechtstelsels en politieke, sociale en culturele opvattingen kan een vergelijking met het Duitse recht een mooie aanvulling op de Nederlandse regeling met betrekking tot precontractuele mededelingsplichten voor hoogstpersoonlijke informatie opleveren. Gezien de omvang van de scriptie is het niet mogelijk om in het rechtsvergelijkende deel van het onderzoek naast het literatuuronderzoek nog een jurisprudentieonderzoek te verrichten. Het onderzoek beperkt zich tot de Duitse wet- en regelgeving en de literatuur omtrent precontractuele mededelingsplichten. 28 Zie bijvoorbeeld VER-4 en VER Jansen 2012, p

11 1.2.5 Relevantie De maatschappelijke relevantie komt voort uit het feit dat onduidelijk is in welke situatie wel en in welke situatie geen precontractuele mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie een spanning bestaat en een persoon dus niet op de hoogte is welke hoogstpersoonlijke informatie gedeeld moet worden voordat een overeenkomst wordt gesloten. In dit onderzoek wordt een antwoord op deze problematiek gezocht, zodat meer helder wordt welke hoogstpersoonlijke informatie een persoon dient te delen en welke hoogstpersoonlijke informatie een persoon voor zich mag houden. Daarnaast is het onderzoek van belang indien zich een geschil voordoet, omdat in het onderzoek omstandigheden naar voren komen die van belang zijn of kunnen zijn voor de beslissing of een precontractuele mededelingsplicht bestaat. Partijen kunnen dan van te voren een betere inschatting maken of een gerechtelijke procedure kans van slagen heeft en dit kan een kostenbesparing opleveren voor partijen, de rechtszekerheid wordt dus vergroot. De wetenschappelijke relevantie volgt uit het feit dat een onderzoek vanuit het perspectief van hoogstpersoonlijke informatie nog niet eerder is uitgevoerd. Een onderzoek vanuit deze invalshoek kan nieuwe inzichten verschaffen in het wetenschappelijke debat over precontractuele mededelingsplichten en kan een aanvulling zijn op het huidige debat over precontractuele mededelingsplichten, omdat het de problematiek benadert vanuit een andere invalshoek. In dit onderzoek worden verschillende overeenkomsten geanalyseerd, waarin hoogstpersoonlijke informatie een rol kan spelen bij de beoordeling of een precontractuele mededelingsplicht bestaat. Hoe gaat de rechter om met vraagstukken waarin hoogstpersoonlijke informatie een rol speelt? Acht de rechter het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is überhaupt van belang voor het aannemen of afwijzen van een precontractuele mededelingsplicht. 10

12 Hoofdstuk 2: Precontractuele informatie- en mededelingsplichten 2.1 Inleiding Om een antwoord te kunnen geven op de eerste deelvraag: Onder welke omstandigheden bestaat volgens de literatuur een precontractuele mededelingsplicht en wat is hierbij de plaats van hoogstpersoonlijke informatie?, zal in dit hoofdstuk een beschrijving worden gegeven van de literatuur omtrent precontractuele informatieplichten, meer specifiek: de mededelingsplichten. De (mogelijke) invloed van het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is wordt direct toegepast op de beschrijving van de algemene theorie en criteria omtrent de mededelingsplichten. In 2.2 wordt een beschrijving gegeven van de geldende criteria voor het aannemen van een mededelingsplicht op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b BW. Vervolgens wordt in 2.3 een beschrijving gegeven van de mededelingsplicht in het kader van artikel 7:928 BW en de hiervoor geldende criteria. In 2.4 worden de regelingen van artikel 6:228 BW en artikel 7:928 BW met elkaar vergeleken. Dit zal uiteindelijk in 2.5 leiden tot een conclusie, waarin wordt beschreven wat de invloed is van het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is, bij het aannemen of afwijzen van een mededelingsplicht. 2.2 De precontractuele mededelingsplicht: Dwaling De dwalingsregeling ex artikel 6:228 BW De dwalingsbepaling is opgenomen in artikel 6:228 BW. Uit lid 1 van artikel 6:228 BW blijkt dat de persoon die heeft gedwaald, tijdens het sluiten van de overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken moet hebben gehad en deze onjuiste voorstelling van zaken moet zijn veroorzaakt door één van de drie in lid 1 beschreven situaties. De onjuiste voorstelling van zaken dient te zijn ontstaan, ofwel door een onjuiste inlichting (sub a), ofwel vanwege het achterwege blijven van een inlichting (sub b), ofwel doordat beide partijen een onjuiste voorstelling van zaken hebben gehad (sub c). Vervolgens kan de vernietiging niet worden gegrond op een dwaling omtrent een uitsluitend toekomstige omstandigheid, of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval, voor rekening van de dwalende dient te blijven, zo blijkt uit artikel 6:228 lid 2 BW. 30 Er is in deze situatie weliswaar gedwaald, maar het rechtsgevolg, namelijk de vernietiging, kan niet worden ingeroepen. In dit onderzoek is de bepaling in artikel 6:228 lid 1 sub b BW van groot belang, omdat deze bepaling het mogelijk maakt een overeenkomst te vernietigen vanwege de schending van een mededelingsplicht. Op het moment dat de overeenkomst tot stand komt, bestaat er bij de dwalende een onjuiste voorstelling van zaken, de wederpartij moet dan in bepaalde gevallen de 30 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr

13 dwalende uit de droom helpen en mededeling doen van de informatie waaromtrent wordt gedwaald. 31 Het gaat om een mededeling die wordt gedaan voordat de overeenkomst wordt gesloten, in de precontractuele fase. Niet zozeer de mogelijke sanctie, namelijk vernietiging, is voor dit onderzoek van belang, maar de expliciete sanctionering van de schending van een precontractuele mededelingsplicht. De in het kader van artikel 6:228 lid 1 sub b BW verschenen literatuur en gewezen rechterlijke uitspraken geven een goed inzicht in de te hanteren criteria bij het bepalen of een mededelingsplicht bestaat. Het onderzoek zal zich verder uitsluitend op artikel 6:228 lid 1 sub b BW richten. De overige bepalingen van artikel 6:228 BW worden buiten beschouwing gelaten, omdat deze niet relevant zijn voor dit onderzoek De mededelingsplicht in artikel 6:228 lid 1 sub b BW Uit artikel 6:228 lid 1 sub b BW blijkt dat indien de wederpartij een mededelingsplicht heeft geschonden en vervolgens een overeenkomst tot stand komt, deze overeenkomst door de dwalende kan worden vernietigd op grond van dwaling. Centraal staat dat niet te snel een mededelingsplicht moet worden aangenomen. 32 Beschikt een wederpartij dus over bepaalde informatie, dan wil dat niet direct zeggen dat zij verplicht is deze informatie met de dwalende te delen. 33 In het algemeen worden in de literatuur vier vereisten gesteld voor het aannemen van een mededelingsplicht: De wederpartij is van bepaalde feiten op de hoogte; 2. De wederpartij weet of behoort te weten dat het punt in kwestie voor de dwalende van doorslaggevend belang is voor het sluiten van de overeenkomst; 3. De wederpartij moet er rekening mee houden dat de ander dwaalt; 4. De wederpartij had naar maatschappelijke opvattingen de dwalende behoren in te lichten. De eerste drie vereisten zijn eenzijdig van aard, er wordt uitsluitend gekeken naar de kennis van de wederpartij. 35 Door deze eenzijdigheid blijft de afweging van deze drie vereisten relatief oppervlakkig in verhouding tot het vierde vereiste, waarin een afweging van de concrete omstandigheden wordt gemaakt Jansen 2012, p Hijma e.a. 2013, p. 176; Jansen 2012, p PG Boek 6, p Asser/Hijma 7-1* 2013, nr. 233; Hijma e.a. 2013, p. 176; Jansen 2012, p. 150; Chao-Duivis 1996, p Jansen 2012, p Jansen 2012, p

14 Het eerste vereiste wordt in de literatuur ook wel aangevuld met de veronderstelling dat het voldoende is dat de wederpartij op de hoogte had behoren te zijn van de feiten. 37 In de rechtspraak is dit echter niet bevestigd, 38 waaruit de conclusie kan worden getrokken dat geen objectivering mogelijk is. 39 In dit onderzoek wordt echter lichte objectivering mogelijk geacht, in die zin dat ook voldoende is dat de wederpartij geacht mag worden de feiten te kennen. 40 Als het gaat om hoogstpersoonlijke informatie, wordt aan dit vereiste al snel voldaan. De wederpartij is immers op de hoogte van de hoogstpersoonlijke informatie. Een partij zal in de regel op de hoogte zijn van bijvoorbeeld zijn eigen gevoels- en liefdesleven, gezondheidstoestand en strafrechtelijk verleden. Het tweede vereiste wordt ook wel het kenbaarheidsvereiste genoemd. Over het kenbaarheidsvereiste bestaat niet veel discussie. De wederpartij wist of had behoren te weten dat de informatie voor de dwalende van doorslaggevende waarde was voor het sluiten van de overeenkomst. Enige objectivering is mogelijk, maar hier is slechts beperkte ruimte voor. 41 Het maakt bij de beantwoording van dit vereiste in mijn ogen geen verschil of informatie hoogstpersoonlijk is of niet. Vereist is dat de wederpartij wist dat de informatie van essentieel belang was voor de dwalende. Om aan het derde vereiste te voldoen moet de wederpartij de mogelijkheid van een dwaling hebben gekend of geacht worden te hebben gekend. 42 Enige objectivering is voor dit vereiste dus mogelijk. De wederpartij wist of diende te weten dat de dwalende omtrent deze informatie dwaalde. 43 Op het eerste gezicht lijkt het erop dat, indien we het hebben over hoogstpersoonlijke informatie, aan het derde vereiste snel zal worden voldaan. Heeft de wederpartij immers de hoogstpersoonlijke informatie met de dwalende gedeeld, dan behoeft de wederpartij geen rekening meer te houden met de dwaling. Heeft hij de hoogstpersoonlijke informatie niet gedeeld, dan zal hij er in mijn ogen rekening mee moeten houden dat de dwalende hieromtrent dwaalt. Er 37 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr. 231; Jansen 2012, p ; Smits 1999, p. 62; Castermans 1992, p HR 18 april 1986, LJN AC9306, NJ 1986, 747. Objectivering houdt in dat niet slechts voldoende is dat de persoon weet van een bepaalde omstandigheid heeft, maar dat daarnaast kan worden gekeken naar wat een persoon redelijkerwijs moet weten. 39 Zie bijvoorbeeld: Hijma e.a. 2013, p Jansen 2012, p.153. Objectivering wordt gedaan ter voorkoming van chicaneuze verweren van de wederpartij. Als een wederpartij aangeeft niet op de hoogte te zijn van een bepaalde omstandigheid, wordt het moeilijk te bewijzen dat dit niet zo is. Als vervolgens voldoende is dat de wederpartij geacht wordt de kennis te hebben, houdt het verweer van de wederpartij, dat hij niet op de hoogte is, geen stand. 41 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr. 227; Hijma e.a. 2013, p. 184; Jansen 2012, p Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr. 231; Hijma e.a. 2013, p. 177; Jansen 2012, p Asser/Hijma 7-I* 2013, nr

15 zijn echter situaties te bedenken waarin het twijfelachtiger wordt of aan het derde vereiste is voldaan. Zo kan het onder omstandigheden voorkomen dat de wederpartij in de veronderstelling verkeert dat de dwalende op de hoogte is van bepaalde hoogstpersoonlijke informatie, simpelweg omdat hij openlijk uitkomt voor deze zaken. Denk bijvoorbeeld aan de wederpartij die samen met zijn homoseksuele partner verschijnt tijdens de contractonderhandelingen, moet hij dan mededelen dat hij homoseksueel is, of mag hij er vanuit gaan dat de dwalende dit kan opmaken uit de omstandigheden? Een ander voorbeeld kan zijn dat een zwangere vrouw, die al duidelijk een buik heeft, een sollicitatiegesprek voert. Kan een werkgever dan achteraf stellen dat hij heeft gedwaald omtrent de zwangerschap van de vrouw? Het zal uiteindelijk dus aan de concrete omstandigheden van het geval liggen of aan het derde vereiste is voldaan. Het gaat er steeds om dat de wederpartij rekening moest houden of geacht moest worden rekening te houden met het feit dat er gedwaald werd omtrent de hoogstpersoonlijke informatie. Het vierde vereiste houdt in dat op grond van de maatschappelijke opvattingen wordt gekeken of er een mededelingsplicht dient te bestaan. 44 In het vierde vereiste ligt de afweging van de concrete omstandigheden besloten en dit vereiste wordt daarom gezien als de kernafweging. 45 Er zijn auteurs die er vanuit gaan dat dit vierde vereiste in beginsel kan worden afgeleid uit de eerste drie vereisten. 46 Deze auteurs stellen dat, (1) indien er feiten zijn, waarvan de partij die ze kent, (2) weet of moet begrijpen dat zij relevant zijn voor de wederpartij, (3) die ze misschien niet kent, er in beginsel voldaan is aan het vierde vereiste en de wederpartij een mededelingsplicht heeft. Deze veronderstelling wordt in dit onderzoek als onjuist beschouwd, in die zin dat indien aan het bovenstaande is voldaan nog geen mededelingsplicht bestaat. 47 De wederpartij heeft, nadat aan de vereisten 1, 2 en 3 is voldaan, in beginsel nog geen mededelingsplicht, tenzij, door naar de omstandigheden van het geval te kijken, vanuit de verkeersopvattingen wel een mededelingsplicht dient te bestaan. 48 In de verkeersopvattingen zullen argumenten gezocht worden, die het aannemen van een mededelingsplicht rechtvaardigen. 49 De vraag of een mededelingsplicht is geschonden hangt dus af van de omstandigheden van het geval, deze omstandigheden zijn uiteindelijk beslissend Hijma e.a. 2013, p ; Jansen 2012, p Zie ook: Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr. 232; Hijma e.a. 2013, ; Jansen 2012, p Cohen Henriquez 1976, p. 631; Castermans 1992, p Zie ook: Hijma e.a. 2013, p. ; Jansen 2012, p.151; Vranken 1989, p Jansen 2012, p. 151; PG Boek 6, p Hijma e.a. 2013, p ; Jansen 2012, p Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr. 232; Hijma e.a. 2013, p. 178; Jansen 2012, p. 155; Vranken 1989,

16 2.2.3 Gezichtspunten ter invulling van vereiste 4 Het is niet eenvoudig om algemene regels te geven om te bepalen in welke gevallen er een mededelingsplicht op een van de partijen rust. 51 In de jurisprudentie kunnen talloze argumenten voor en tegen het aannemen van een mededelingsplicht worden gevonden, die in literatuur zijn gegeneraliseerd tot verschillende gezichtspunten. 52 Deze gezichtspunten zijn of kunnen van belang zijn bij de afweging of er wel of geen mededelingsplicht bestaat. 53 Jansen geeft in zijn proefschrift een overzicht van deze gezichtspunten, waarin hij verwijst naar de auteurs die deze gezichtspunten hebben benoemd of geïntroduceerd. 54 Vervolgens plaatst Jansen deze gezichtspunten in een drietal overkoepelende categorieën: 1. De aard van de rechtsverhouding; 2. De aard van de mede te delen informatie; 3. De aard van de betrokken belangen. Jansen geeft per categorie een opsomming van gezichtspunten die onder de betreffende categorie vallen. Bij de eerste categorie noemt Jansen als gezichtspunten: de hoedanigheid of maatschappelijke positie van partijen, hun onderlinge verhouding, de duurzaamheid of vertrouwelijkheid daarvan, het type contract in kwestie en de deskundigheid over en weer. Onder de tweede categorie vallen gezichtspunten die betrekking hebben op de aard van de mede te delen informatie. Jansen noemt de volgende gezichtspunten: de bijzonderheid, complexiteit, importantie en vertrouwelijkheid. Onder de derde categorie vallen de volgende gezichtspunten: de eventueel gemaakte kosten voor het verkrijgen van de informatie en de aard en omvang van het voor de dwalende dreigende nadeel, voor zover voorzienbaar voor de wederpartij. Wat betreft de gemaakte kosten voor het verkrijgen, geldt dat gratis verkregen informatie eerder prijs gegeven dient te worden dan informatie die is verkregen door het verrichten van intensief onderzoek. 55 De bovengenoemde gezichtspunten zijn geschreven voor de mededelingsplichten in het algemeen. Er zal nu worden getoetst of deze (bestaande) gezichtspunten geschikt zijn om toe te passen in het geval dat de mede te delen informatie hoogstpersoonlijk is. Welke (categorie van) gezichtspunten is of zijn van toepassing als de mede te delen informatie hoogstpersoonlijk is? Of kan het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is worden gezien als een zelfstandig (nieuw) 51 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2014, nr. 232; Vranken 1989, p Jansen 2012, p. 155; Smits 1999, p Jansen 2012, p. 155; Smits 1999, p De opsomming die Jansen geeft wordt als leidraad gebruikt, omdat het niet praktisch en louter herhaling zou zijn om ze in dit onderzoek alsnog allemaal expliciet te benoemen met verwijzing naar de auteurs. Zie voor een volledig overzicht van de bronnen en de hierbij horende auteurs: Jansen 2012, p Jansen 2012, p

17 gezichtspunt? Hoogstpersoonlijke informatie lijkt het beste te passen binnen de categorie gezichtspunten omtrent de aard van de mede te delen informatie. Hoogstpersoonlijke informatie is een bepaald type informatie, namelijk informatie omtrent (bepaalde eigenschappen van) een persoon. Indien echter de bestaande gezichtspunten worden geanalyseerd, dan past de hoogstpersoonlijke informatie niet binnen één van deze gezichtspunten. De hoogstpersoonlijke informatie kan vertrouwelijk zijn voor de wederpartij. 56 Het is ook mogelijk de hoogstpersoonlijke informatie te bestempelen als bijzondere informatie, het is unieke informatie die betrekking heeft op de eigenschappen van de wederpartij, maar dit biedt in mijn ogen geen gepaste oplossing. 57 De informatie zal over het algemeen niet al te complex zijn en de importantie zal per zaak verschillend zijn. Waarbij wel dient te worden opgemerkt dat indien de dwalende navraag doet bij de wederpartij omtrent de hoogstpersoonlijke informatie, de importantie daarmee groter wordt. 58 De hoogstpersoonlijke informatie heeft wel raakvlakken met hierboven genoemde bestaande gezichtspunten, maar het heeft een eigen karakter. De informatie zou in mijn ogen, vanwege het hoogstpersoonlijke karakter, steeds eenzelfde indicatie moeten geven. In mijn ogen past het daarom beter om de hoogstpersoonlijke informatie als nieuw gezichtspunt te zien binnen de categorie gezichtspunten omtrent de aard van de mede te delen informatie. Het is informatie betreffende hoogstpersoonlijke eigenschappen van een persoon en geeft daarom in mijn ogen een indicatie tegen het toekennen van een mededelingsplicht. De hoogstpersoonlijke informatie past niet goed binnen het rijtje gezichtspunten dat door Jansen genoemd worden binnen de categorie met betrekking tot de aard van de rechtsverhouding. Deze gezichtspunten kunnen in mijn ogen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, een grote of minder grote rol spelen bij de beantwoording van de vraag of een mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie bestaat. Zo lijkt het me aannemelijk dat de duurzaamheid en de vertrouwelijkheid van de relatie van partijen bij de beslissing een prominente rol zal spelen. Een mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie zal in mijn ogen namelijk eerder worden aangenomen bij een overeenkomst waarbij een (langdurige) nauwe relatie/ samenwerking tussen partijen bestaat of wordt aangegaan, bijvoorbeeld voor het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of bij het opmaken van huwelijkse voorwaarden. Over de rol van de andere 56 Dit hoeft echter niet zo te zijn. Denk bijvoorbeeld aan een zwangere vrouw die er in haar omgeving geen geheim van maakt dat ze zwanger is, of een homoseksuele man die getrouwd is met een andere man. Is deze hoogstpersoonlijke informatie dan nog aan te merken als vertrouwelijk? In mijn ogen niet, beide personen behandelen de hoogstpersoonlijke informatie niet vertrouwelijk. 57 Het bestempelen van de hoogstpersoonlijke informatie als bijzonder is in mijn ogen niet passend. Zeker niet omdat van bijzondere eigenschappen juist sneller mededeling zal moeten worden gedaan, terwijl hoogstpersoonlijke informatie in mijn ogen juist niet snel behoeft te worden gedeeld. Zie: Asser/Hijma 7-I* Wery & Mendel 2010, p. 21; Kötter 2010, p

18 gezichtspunten bij de beantwoording van de vraag of een mededelingsplicht voor hoogstpersoonlijke informatie bestaat valt op voorhand weinig te zeggen, de omstandigheden van het geval zullen hiervoor beslissend zijn. De laatste categorie gezichtspunten, met betrekking tot de aard van de betrokken belangen, is in mijn ogen van minder grote waarde voor de hoogstpersoonlijke informatie. Zo zijn de gezichtspunten omtrent de gemaakte kosten om de informatie te verkrijgen en de wijze waarop de informatie is verkregen, niet van toepassing op hoogstpersoonlijke informatie. De wederpartij is hiervan immers in bezit omdat het hemzelf betreft. Daarnaast zal het niet mededelen van de hoogstpersoonlijke informatie niet snel een onveilige situatie oproepen voor de dwalende. Wel kan er financieel nadeel ontstaan door het niet mededelen van de hoogstpersoonlijke informatie, maar dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Voor het gebruik van dit gezichtspunt is voorzichtigheid geboden, omdat geleden nadeel geen vereiste voor een geslaagd beroep op dwaling is De verzwijgingsregeling ex artikel 9:728 BW Titel 7.17 van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de verzekering, kent een eigen dwalingsregeling, ook wel de verzwijgingsregeling genoemd. 60 Deze regeling was opgenomen in artikel 251 van het Wetboek van Koophandel, totdat het op 1 januari 2006 werd vervangen door artikel 7:928 BW. Artikel 7:928 lid 1 BW luidt als volgt: De verzekeringnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Artikel 7:931 BW sluit het gebruik van artikel 6:228 BW uit en daarmee vormt artikel 7:928 BW voor de verzekeraar dus een zelfstandige mogelijkheid tot een beroep op schending van een mededelingsplicht. Voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst wordt door de verzekeraar vaak relevante informatie opgevraagd bij de verzekeringnemer, waarbij voor bepaalde verzekeringen ook om hoogstpersoonlijke informatie kan worden gevraagd. Bijvoorbeeld voor het sluiten van een arbeidsongeschiktheids-, een zorg- en een levensverzekering zullen door de verzekeraar vragen (kunnen) worden gesteld omtrent de medische achtergrond van de verzekeringnemer. Ook vinden verzekeraars het vaak belangrijk om te weten of een verzekeringnemer een strafrechtelijk verleden heeft, zie artikel 7:928 lid 5 59 Jansen 2012, p Jansen 2012, p

19 BW. In deze gevallen zal de verzekeringnemer omtrent de opgevraagde informatie een mededelingsplicht hebben. Uit lid 1 komt een viertal vereisten naar voren waaraan moet worden voldaan wil er sprake zijn van een mededelingsplicht voor de verzekeringnemer. Het relevantievereiste, het kennisvereiste, het kenbaarheidsvereiste en het verschoonbaarheidsvereiste. 61 Het relevantievereiste houdt in dat onder de mededelingsplicht vallen: alle feiten waar de beslissing van de verzekeraar, of en onder welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, vanaf hangt. 62 Met betrekking tot irrelevante feiten bestaat dus geen mededelingsplicht voor de verzekeringsnemer. 63 Zo zal de verzekeringnemer bijvoorbeeld bij het sluiten van een inboedelverzekering geen mededeling hoeven te doen over rugklachten die hij heeft. Dit vereiste dient te worden geobjectiveerd: van belang is wat een redelijk handelend verzekeraar van belang zou achten. 64 Het is niet duidelijk welke invloed het feit dat informatie hoogstpersoonlijk is, heeft op dit vereiste. Kijken we echter naar artikel 7:928 lid 5 BW, waarin restricties met betrekking tot de mededelingsplicht omtrent het strafrechtelijk verleden zijn opgenomen, dan zou deze lijn doorgetrokken kunnen worden naar andere hoogstpersoonlijke informatie, in het bijzonder de medische achtergrond van de verzekeringnemer. 65 Dan zou pas een mededelingsplicht omtrent de medische achtergrond bestaan nadat hierom een expliciete vraag is gesteld. 66 Voor een spontane mededelingsplicht is dan geen ruimte. Voor het kennisvereiste geldt dat de verzekeringnemer de kennis die hij heeft en behoort te hebben dient mede te delen. 67 Objectivering is dus mogelijk, er moet worden uitgegaan van een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer en de omstandigheden van het geval dienen hierbij te worden meegewogen. 68 De objectivering voorkomt mogelijke chicaneuze verweren van de verzekeringnemer, waarin hij aangeeft niet op de hoogte te zijn geweest van een bepaald feit, terwijl dit voor een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer wel duidelijk moet zijn geweest. 61 Jansen 2012, p. 304; Wery & Mendel 2010, p ; Ardenne-Dick e.a. 2013, p Wery & Mendel 2010, p. 18; Ardenne-Dick e.a. 2013, p Jansen 2012, p Ardenne-Dick e.a. 2013, p Voor zover bij mij bekend spelen in het kader van artikel 7:928 BW slechts de medische achtergrond en het strafrechtelijk verleden een rol, zo blijkt ook uit het jurisprudentieonderzoek in 3.5. Hoogstpersoonlijke informatie omtrent het gevoels- en liefdesleven komt niet aan bod. 66 Voorzichtigheid is bij een dergelijke benadering echter geboden, omdat deze geen wettelijke grondslag heeft, noch in de rechtspraak en literatuur is aangenomen. 67 Asser/Wansink & van Tiggele-van der Velde & Salomons 7-IX* 2012, nr. 211; Jansen 2012, p. 303; Wery & Mendel 2010, p ; Ardenne-Dick e.a. 2013, p PG Boek 7, Titel 17, p

20 Bijvoorbeeld: een verzekeringnemer geeft aan niet op de hoogte te zijn geweest van schade die zijn auto had ten tijde van het sluiten van een schadeverzekering. Bij het sluiten van een schadeverzekering behoort de verzekeringnemer immers te weten of hij schade aan zijn auto heeft, dus kan hij geen beroep doen op het feit dat hij hiervan niet op de hoogte was. Bij hoogstpersoonlijke informatie, wordt aan dit vereiste al snel voldaan, de verzekeringnemer is immers in beginsel op de hoogte van de hoogstpersoonlijke informatie. Zo zal de verzekeringnemer over het algemeen bijvoorbeeld op de hoogte zijn van zijn medische achtergrond of zijn strafrechtelijk verleden. Aan het kenbaarheidsvereiste wordt voldaan indien het voor de verzekeringnemer kenbaar is wat relevant is voor de verzekeraar. 69 Dit wordt met name bepaald aan de hand van de vragen die een verzekeraar stelt, vaak door een vragenlijst of formulier (artikel 7:928 lid 6 BW). 70 Indien een vragenlijst wordt gehanteerd, hoeft de verzekeringnemer niet meer spontaan mededeling te doen van hem bekende feiten, tenzij de verzekeringnemer moet weten dat deze feiten van belang zijn voor het acceptatiebeleid in de verzekeringsbranche of een specifieke verzekeraar. 71 Kort gezegd: er bestaat, na het invullen van een vragenlijst, voor de verzekeringnemer geen spontane mededelingsplicht meer, tenzij er opzettelijk relevante informatie wordt achtergehouden. 72 Een vragenlijst kan in bepaalde situaties problemen opleveren, bijvoorbeeld in het geval dat in de vragenlijst wordt gevraagd naar recente ziekten en de verzekeringnemer laat achterwege dat hij zich al een tijdje grieperig voelt, omdat hij het griepje niet als relevant beschouwt voor de verzekeraar. Het hangt in zo n situatie af van de opvatting die de verzekeringnemer onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen aan de hem voorgelegde vraag, of een mededelingsplicht bestaat. 73 Om te voldoen aan het kenbaarheidsvereiste, maakt het geen verschil of de betreffende informatie hoogstpersoonlijk is of niet. Aan dit vereiste zal steeds moeten worden voldaan, ook indien het hoogstpersoonlijke informatie betreft. Hiervoor geldt dat, indien in een vragenlijst een vraag wordt gesteld met betrekking tot hoogstpersoonlijke informatie, deze vraag zal moeten worden beantwoord door de verzekeringnemer. 74 Indien in de vragenlijst 69 Wery & Mendel 2010, p. 21; Ardenne-Dick e.a. 2013, p Asser/Wansink & van Tiggele-van der Velde & Salomons 7-IX* 2012, nr. 212; Jansen 2012, p ; Wery & Mendel 2010, p. 21; Ardenne-Dick e.a. 2013, p Jansen 2012, p Asser/Wansink & van Tiggele-van der Velde & Salomons 7-IX* 2012, nr. 213; Wery & Mendel 2010, p HR 3 november 1978, NJ 1980, Opmerking verdient dat er voor de verzekeringnemer in mijn ogen ruimte is voor een eigen beoordeling van de relevantie indien de vraag totaal irrelevant lijkt voor de af te sluiten verzekering. Bijvoorbeeld indien in een vragenlijst een vraag wordt opgenomen omtrent de geloofsovertuiging of de seksuele geaardheid van de verzekeringnemer, dan zal hij deze in mijn ogen niet behoeven te beantwoorden, omdat dat dit niet relevant is voor de verzekeraar, ondanks dat er naar wordt gevraagd. Aan het kenbaarheidsvereiste is derhalve niet voldaan. 19

Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. Nu5g hulpmiddel of belemmering bij verzwijgingszaken?

Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. Nu5g hulpmiddel of belemmering bij verzwijgingszaken? Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. Nu5g hulpmiddel of belemmering bij verzwijgingszaken? K. Engel, LLM, BA ACIS Symposium 20 maart 2015 Inleiding (1/2) Inleiding verzwijging. Oud recht:

Nadere informatie

Ontslag na doorstart faillissement

Ontslag na doorstart faillissement Ontslag na doorstart faillissement december 2006 mr De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch kan aansprakelijk worden

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem

De vaststellingsovereenkomst. Prof. mr dr Edwin van Wechem De vaststellingsovereenkomst Prof. mr dr Edwin van Wechem Wat is een vaststellingsovereenkomst? Artikel 7:900 BW Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van

Nadere informatie

Actualiteiten De precontractuele mededelingsplicht van de verzekeringnemer

Actualiteiten De precontractuele mededelingsplicht van de verzekeringnemer Actualiteiten De precontractuele mededelingsplicht van de verzekeringnemer Mr. dr. K. Engel Medewerker Wetenschappelijk Bureau bij de Hoge Raad. * Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven en geeft

Nadere informatie

1.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam 1], heeft een op 1 december 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam 1], heeft een op 1 december 2016 gedateerd verweerschrift ingediend. Uitspraak Commissie van Beroep 2017-024 d.d. 3 juli 2017 (mr. F.R. Salomons, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate,

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. 1. Procedure Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 209 d.d. 17 juli 2012 (mr. P.A. Offers, voorzitter, B.F. Keulen en prof. mr. M.L. Hendrikse, leden en mevrouw mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642 ECLI:NL:HR:2018:484 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 30-03-2018 Datum publicatie 30-03-2018 Zaaknummer 17/01642 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:46

Nadere informatie

NVAB. A. ter Linden en N.M. van Seumeren

NVAB. A. ter Linden en N.M. van Seumeren R e g i s t r a t i e k a m e r NVAB bs/ep 2000-206 A. ter Linden en N.M. van Seumeren070-3811358..'s-Gravenhage, 20 juni 2001.. Onderwerp Bijlage 5 reïntegratieplan Bij brief met bijlagen van 19 oktober

Nadere informatie

De geldigheid van het concurrentiebeding

De geldigheid van het concurrentiebeding De geldigheid van het concurrentiebeding Het criterium zwaarwegend belang bij het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd Mr. drs. G.W. Nijhoff III Nijhoff.indd 3 9-2-2015 14:18:54

Nadere informatie

Hebben ongehuwde samenlevers recht op alimentatie?

Hebben ongehuwde samenlevers recht op alimentatie? Hebben ongehuwde samenlevers recht op alimentatie? december 2012 mr D.H.P. Cornelese De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur

Nadere informatie

Symposium JPR Advocaten Donderdag 2 februari 2017 Amersfoort. Mr. dr. K. Engel Tel:

Symposium JPR Advocaten Donderdag 2 februari 2017 Amersfoort. Mr. dr. K. Engel   Tel: Symposium JPR Advocaten Donderdag 2 februari 2017 Amersfoort Mr. dr. K. Engel E-mail: engel@jpr.nl Tel: 06 1796 2906 Waar gaan we het over hebben? I. Een introductie in de verzwijgingsregeling. II. De

Nadere informatie

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De Brandverzekering en Risicoverzwaring: over primaire dekkingsbepalingen, risicoverzwaringsmededelingsclausules en preventieve garantieclausules Prof. mr.

Nadere informatie

ANONIEM BINDEND ADVIES

ANONIEM BINDEND ADVIES ANONIEM BINDEND ADVIES Partijen : De heer A te B, tegen C te D, volmachtgever van E te F, in deze vertegenwoordigd door G te H Zaak : Geneeskundige zorg, fysiotherapie, hoogte vergoeding Zaaknummer : 201302464

Nadere informatie

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

DEEL III. Het bestuursprocesrecht DEEL III Het bestuursprocesrecht Inleiding op deel III In het voorgaande deel is het regelsysteem van art. 48 (oud) Rv besproken voor zover dit relevant was voor art. 8:69 lid 2 en 3 Awb. In dit deel

Nadere informatie

: N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken, gevestigd te Den Haag, verder te noemen Verzekeraar

: N.V. Schadeverzekering Metaal en Technische Bedrijfstakken, gevestigd te Den Haag, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-323 (mr. P.A. Offers, voorzitter, drs. L.B. Lauwaars RA en prof. mr. M.L. Hendrikse, leden en mr. W.H. Luk, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist?

Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist? Laura Gringhuis Advocaat Het verstrekken van referenties na einde dienstverband; goed ex-werkgeverschap vereist? Belastingrecht 28 september 2018 Het opgeven van oud-werkgevers als referent en het verstrekken

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Klacht ontvangen op : 24 april 2012 Ingediend door : de heer wonende te, verder te noemen Consument Tegen : Dexia Nederland B.V, gevestigd te Amsterdam,

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2003.1733 (052.03) ingediend door: hierna te noemen 'klager', tegen: hierna te noemen 'verzekeraar'. De Raad van Toezicht Verzekeringen

Nadere informatie

I n z a k e: T e g e n:

I n z a k e: T e g e n: HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Datum : 1 juni 2018 Zaaknr. : 18/01151 VERWEERSCHRIFT MET VOORWAARDELIJK INCIDENTEEL CASSATIEBEROEP I n z a k e: 1 Stichting SDB Gevestigd te Stichtse Vecht 2 Stichting Euribar

Nadere informatie

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De opzetclausule in aansprakelijkheidsverzekeringen

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De opzetclausule in aansprakelijkheidsverzekeringen Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De opzetclausule in aansprakelijkheidsverzekeringen Prof. dr. M.L. Hendrikse Inleiding: de aard van de aansprakelijkheidsverzekering (1) Art. 7:952 BW (eigen

Nadere informatie

Conflictverlof bij situatieve arbeidsongeschiktheid lost niets op.

Conflictverlof bij situatieve arbeidsongeschiktheid lost niets op. Conflictverlof bij situatieve arbeidsongeschiktheid lost niets op. oktober 2008 De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch

Nadere informatie

Casus 10 Om ziek van te worden

Casus 10 Om ziek van te worden Casus 10 Om ziek van te worden De derde casus over ziekte, nu toegespitst op de vraag wanneer iemand recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, ervan uitgaande dat een thuiswerkster niet werkzaam

Nadere informatie

Gevolgen van schending mededelingsplicht bij verkoop aandelen

Gevolgen van schending mededelingsplicht bij verkoop aandelen Gevolgen van schending mededelingsplicht bij verkoop aandelen Inleiding In het traject dat uiteindelijk moet leiden tot de totstandkoming van een overeenkomst tot koop- en verkoop van aandelen hebben de

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

Prof. dr. M.L. Hendrikse

Prof. dr. M.L. Hendrikse Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) ACIS Verzekeringsfraude-symposium Dinsdag 10 Juni 2014 Prof. dr. M.L. Hendrikse Algemeen (1) Verzekeringsfraude is al zo oud als de weg naar Rome. In zijn

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 17-05-2011 Datum publicatie 09-06-2011 Zaaknummer 302487 CV EXPL 10-8041 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel

Nadere informatie

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag

Nadere informatie

Datum 8 juni 2011 Onderwerp De op het goed werkgeverschap gebaseerde verzekeringsplicht

Datum 8 juni 2011 Onderwerp De op het goed werkgeverschap gebaseerde verzekeringsplicht 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG sector privaatrecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus

Nadere informatie

WEGING MEDEDELINGS- EN ONDERZOEKSPLICHT BIJ DWALING EN NON-CONFORMITEIT

WEGING MEDEDELINGS- EN ONDERZOEKSPLICHT BIJ DWALING EN NON-CONFORMITEIT WEGING MEDEDELINGS- EN ONDERZOEKSPLICHT BIJ DWALING EN NON-CONFORMITEIT Bij zowel een vordering op grond van non-conformiteit als op grond van dwaling speelt vaak de weging tussen enerzijds de mededelingsplicht

Nadere informatie

: Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, verder te noemen Verzekeraar

: Achmea Schadeverzekeringen N.V., gevestigd te Apeldoorn, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2017-573 (mr. B.F. Keulen, voorzitter. mr. A.M.T. Wigger en mr. dr. S.O.H. Bakkerus, leden en mr. A. Westerveld, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 54 d.d. 29 maart 2010 (mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. B.F. Keulen, en dr. B.C. de Vries) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT

KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT KLACHTPLICHT BIJ NON-CONFORMITEIT Bij de aankoop van een woning blijkt achteraf nogal eens dat iets anders geleverd is dan op grond van de koopovereenkomst mocht worden verwacht. Er kan bijvoorbeeld sprake

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-247 (prof.mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. J.S.W. Holtrop, mr. B.F. Keulen, leden en mr. I.M.L. Venker, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 22-02-2011 Datum publicatie 06-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10-504 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

Inleiding. 1.1 Probleemanalyse

Inleiding. 1.1 Probleemanalyse HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 Probleemanalyse Winstafdracht conform art. 6:104 BW geeft de benadeelde, die schade lijdt als gevolg van een onrechtmatige daad of tekortkoming in de nakoming van een verbintenis,

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2019-028 (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. F.M.M.L. Fleskens, secretaris) Klacht ontvangen op : 12 februari 2018 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

: Arts & Advies, gevestigd te Eemnes, verder te noemen Adviseur Datum uitspraak : 14 december 2017

: Arts & Advies, gevestigd te Eemnes, verder te noemen Adviseur Datum uitspraak : 14 december 2017 Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-850 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mw. mr. A.M.T. Wigger, leden en mw. mr. P. van Haastrecht-van Kuilenburg, secretaris)

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2012-82 d.d. 13 maart 2012 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, prof. mr. M.M. Mendel en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr. drs. D.J. Olthoff, secretaris)

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken.

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, is het navolgende gebleken. RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 2006.4647 (141.06) ingediend door: hierna te noemen klaagster en klager of: klagers, tegen: hierna te noemen verzekeraar. De

Nadere informatie

De precontractuele mededelingsplicht van de aspirant-verzekeringnemer: capita selecta

De precontractuele mededelingsplicht van de aspirant-verzekeringnemer: capita selecta De precontractuele mededelingsplicht van de aspirant-verzekeringnemer: capita selecta Mr. dr. K. Engel ACIS Symposium 11 november 2016 engel@jpr.nl Kees.Engel@ou.nl Tel: 06 1796 2906 De mededelingsplicht

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-123 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. van Pelt, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-123 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. van Pelt, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-123 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. M. van Pelt, secretaris) Klacht ontvangen op : 12 augustus 2015 Ingesteld door : Consument Tegen

Nadere informatie

een bad hair day? De Billijke vergoeding:

een bad hair day? De Billijke vergoeding: 1. Toekenningsgronden voor de billijke vergoeding 2. Begroting billijke vergoeding na invoering WWZ 3. New-Hairstyle arrest 4. Lagere rechtspraak na New-Hairstyle 5. Conclusie De Billijke vergoeding: een

Nadere informatie

Arbeidsrecht Actueel. Hoge Raad geeft (meer) duidelijkheid over ontslag op staande voet onder de Wet werk en zekerheid.

Arbeidsrecht Actueel. Hoge Raad geeft (meer) duidelijkheid over ontslag op staande voet onder de Wet werk en zekerheid. Jaargang 22 (2017) JANUARI nr. 279 Arbeidsrecht Actueel In deze uitgave: Hoge Raad geeft (meer) duidelijkheid over ontslag op staande voet onder de Wet WeRk en zekerheid Hoge Raad geeft (meer) duidelijkheid

Nadere informatie

ASR Schadeverzekering N.V, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: Aangeslotene.

ASR Schadeverzekering N.V, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-80 d.d. 19 maart 2013 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. J.S.W. Holtrop en mr. A.W.H. Vink, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 140 d.d. 30 mei 2011 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr. F.E. Uijleman, secretaris)

Nadere informatie

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging?

Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? Over ontslagvergoeding: ontbinding of opzegging? september 2009 mr J. Brouwer De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch

Nadere informatie

Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds

Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds Advies over het verschil van mening tussen Ambulancezorg Nederland, hierna te noemen de werkgeversvertegenwoordiging, enerzijds en FNV (Zorg en Welzijn) en CNV (Zorg & Welzijn) anderzijds, hierna gezamenlijk

Nadere informatie

Wilsgebreken in het arbeidsrecht

Wilsgebreken in het arbeidsrecht Wilsgebreken in het arbeidsrecht Bij het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst Vivian van de Bunt 6054307 Begeleider: M.B.M. Loos Juni 2014 Masterscriptie Faculteit Rechtsgeleerdheid

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 148 d.d. 15 juni 2011 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, mr. B.F. Keulen en dr. B.C. de Vries, leden en mr. D.J. Olthoff, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

GEZAMENLIJKE BEHANDELING VAN EEN ONTBINDINGSVERZOEK EN KORT GEDING: EEN GEZAMENLIJK BELEID ONTBREEKT

GEZAMENLIJKE BEHANDELING VAN EEN ONTBINDINGSVERZOEK EN KORT GEDING: EEN GEZAMENLIJK BELEID ONTBREEKT GEZAMENLIJKE BEHANDELING VAN EEN ONTBINDINGSVERZOEK EN KORT GEDING: EEN GEZAMENLIJK BELEID ONTBREEKT E.I. Bouma 1 Inleiding In de praktijk komt het regelmatig voor dat de werkgever de kantonrechter verzoekt

Nadere informatie

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Enkele knelpunten bij beleggingsverzekeringen

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Enkele knelpunten bij beleggingsverzekeringen Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Enkele knelpunten bij beleggingsverzekeringen Mr. dr. D.M.A. Gerdes Inhoud 1. Enkele opmerkingen vooraf 2. Rechtspraak over voorlichtingsplicht dwaling ontbreken

Nadere informatie

Over bedrijfsgeheimen en billijke vergoedingen. Eerste bijeenkomst VAAU 4 juli 2018 Sjef de Laat

Over bedrijfsgeheimen en billijke vergoedingen. Eerste bijeenkomst VAAU 4 juli 2018 Sjef de Laat Over bedrijfsgeheimen en billijke vergoedingen Eerste bijeenkomst VAAU 4 juli 2018 Sjef de Laat Bedrijfsgeheimen W.o. 34 821: Regels ter uitvoering van Richtlijn 2016/943/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

1 Huurrecht is burgerlijk recht

1 Huurrecht is burgerlijk recht 1 Huurrecht is burgerlijk recht 1.1 Personen Om het huurrecht goed te kunnen positioneren, is het van belang vast te stellen dat huurrecht onderdeel uitmaakt van het burgerlijk recht. Grof gezegd bestaat

Nadere informatie

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist.

De Commissie stelt vast dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak kan daarom op grond van de stukken worden beslist. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening Klacht ontvangen op : 24 september 2016 Ingediend door : Consument Tegen : Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen: Verzekeraar

Nadere informatie

Regeling melding misstand woningcorporaties (klokkenluidersregeling)

Regeling melding misstand woningcorporaties (klokkenluidersregeling) Regeling melding misstand woningcorporaties (klokkenluidersregeling) Regeling van de procedure voor het melden van een vermoeden van een misstand en van de (rechts)bescherming van de melder en de vertrouwenspersoon

Nadere informatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse

Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) De levensverzekeringsovereenkomst: een vreemde eend in de bijt van verzekeringsovereenkomsten Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Algemene opmerkingen (1) De wetgever

Nadere informatie

Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1

Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1 Mededelingsplicht, onderzoeksplicht, onrechtmatigheid en eigen schuld 1 1 - Mr. L.F. Kloppenburg is advocaat bij Groenendijk & Kloppenburg Advocaten te Leiden. 30 Magna Charta ~ Leergang contractenrecht

Nadere informatie

Delta Lloyd Schadeverzekering N.V, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Aangeslotene.

Delta Lloyd Schadeverzekering N.V, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Aangeslotene. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2013-122 d.d. 23 april 2013 (mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. E.M. Dil-Stork en mr. B.F. Keulen, leden en mr. E.E. Ribbers, secretaris) Samenvatting

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299 Rapport Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299 2 Klacht Verzoekster klaagt erover, dat de gemeente Delft na 24 jaar de relatie met haar heeft beëindigd, zonder haar op een of andere wijze te compenseren

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. C.A. Koopman, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. C.A. Koopman, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr. 2016-487 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. C.A. Koopman, secretaris) Klacht ontvangen op : 23 januari 2016 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Kluwer Online Research Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid

Kluwer Online Research Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid Bedrijfsjuridische berichten Verruiming van de zorgplicht en werkgeversaansprakelijkheid Auteur: Mr. T.L.C.W. Noordoven[1] Hoge Raad 23 maart 2012, JAR 2012/110 1.Inleiding Maakt het vanuit het oogpunt

Nadere informatie

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken: Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2011-346 d.d. 2 december 2011 (mr. P.A. Offers, voorzitter, mr. B.F. Keulen en mr. A.W.H. Vink, leden, en mr.drs. D.J. Olthoff, secretaris)

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-02-2009 Datum publicatie 03-03-2009 Zaaknummer 265169 / HA ZA 06-1949 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-239 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris) Klacht ontvangen op : 22 februari 2017 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten juridisch en bestuurskundig onderzoek advies onderwijs Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten Een verkennend onderzoek Groningen, juli 2010 2010 WODC, ministerie van Justitie. Auteursrechten voorbehouden.

Nadere informatie

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M.

UITSPRAAK. het College van Bestuur van B, gevestigd te G, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mevrouw mr. G.M. 106879 - Uitspraak voor zover er nog een ontslagbesluit zou zijn: het ontslag wegens arbeidsongeschiktheid kan niet in stand blijven, omdat herstel binnen 26 weken na het ontslagbesluit niet uitgesloten

Nadere informatie

Het ontslagrecht per 1 juli 2015

Het ontslagrecht per 1 juli 2015 Het ontslagrecht per 1 juli 2015 Noordam Advocatuur mr. dr. A.J. Noordam Het Europese en Nederlandse arbeidsrecht biedt in grote mate bescherming aan de werknemer. Met name het ontslag van werknemers is

Nadere informatie

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-045 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter, mr. C.E. Polak, en mr. dr. S.O.H. Bakkerus, leden en mr. M.H.P. Leijendekker, secretaris) Klacht

Nadere informatie

Het pensioenontslag. ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3431; Ktr. Delft, 23 april 2009, JAR 2009/116.

Het pensioenontslag. ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3431; Ktr. Delft, 23 april 2009, JAR 2009/116. 1 Het pensioenontslag Inleiding Het maken van onderscheid op grond van leeftijd bij arbeid is verboden. De hierop betrekking hebbende EG-Richtlijn 1 is in Nederland geïmplementeerd door de Wet gelijke

Nadere informatie

Remedies. Mr. W.L. Valk

Remedies. Mr. W.L. Valk Remedies Mr. W.L. Valk 1 Inleiding denken in remedies perspectief van de rechter perspectief van de wetenschap perspectief van partijen advocaat/andere rechtshulpverlener als intermediair aanpak in deze

Nadere informatie

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018

Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Verjaring in het verzekeringsrecht ACIS 2 november 2018 Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Verjaring (1) Art. 7:942 lid 1 BW gaat voor een vordering tegen de verzekeraar

Nadere informatie

: Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Verzekeraar

: Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2016-473 (mr. B.F. Keulen, voorzitter, mr. P.A. Offers, mr. drs. G.J. Kruithof (medisch lid) en mr. A. Westerveld, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2017-433 (mr. B.F. Keulen, voorzitter, mr. S.O.H. Bakkerus en mr. A.M.T. Wigger, leden en mr. D.P. van Strien, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

Reglement Rechtskundige Bijstand ANPV

Reglement Rechtskundige Bijstand ANPV Reglement Rechtskundige Bijstand ANPV Hoofdstuk I. Definities. Artikel 1 In dit reglement wordt verstaan onder: a. De vereniging: De Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV). b. Lid: De natuurlijke

Nadere informatie

ACIS-Symposium Actualiteiten Verzekeringsrecht 15 maart Mr. S.W.A. Kelterman Het proportionaliteitsbeginsel in het verzekeringsrecht

ACIS-Symposium Actualiteiten Verzekeringsrecht 15 maart Mr. S.W.A. Kelterman Het proportionaliteitsbeginsel in het verzekeringsrecht ACIS-Symposium Actualiteiten Verzekeringsrecht 15 maart 2019 Mr. S.W.A. Kelterman Het proportionaliteitsbeginsel in het verzekeringsrecht 1 Inhoud (1): 1. Begrippen. Wat is te verstaan onder: - proportionaliteit

Nadere informatie

Convenant met BSA Schaderegelingsbureau B.V. inzake het standaardiseren van processen van werkgeversregres

Convenant met BSA Schaderegelingsbureau B.V. inzake het standaardiseren van processen van werkgeversregres Convenant met BSA Schaderegelingsbureau B.V. inzake het standaardiseren van processen van werkgeversregres Convenant tussen BSA en Verbond van Verzekeraars Overwegingen: BSA pleegt voor werkgevers (waaronder

Nadere informatie

Artikel 9 Herplaatsing

Artikel 9 Herplaatsing Artikel 9 Herplaatsing 1. Bij de beoordeling of binnen de onderneming van de werkgever een passende functie beschikbaar is voor een werknemer die voor ontslag in aanmerking komt, worden arbeidsplaatsen

Nadere informatie

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM Mr. Z. Kasim 1 HR 13 juli 2007, nr. C05/331, LJN BA231 Verplichte deelneming pensioenfonds, criteria arbeidsovereenkomst BW artikel 7: 610, artikel

Nadere informatie

Verwijzen naar digitale bronnen

Verwijzen naar digitale bronnen Verwijzen naar digitale bronnen Aanvulling op de Leidraad voor juridische auteurs 2013 I. Bennigsen mr. dr. L.D. van Kleef-Ruigrok 2 februari 2015 1 1 Inleiding In de Leidraad voor juridische auteurs 2013

Nadere informatie

Verwijzen naar digitale bronnen

Verwijzen naar digitale bronnen Verwijzen naar digitale bronnen Aanvulling op de Leidraad voor juridische auteurs 2013 I. Bennigsen mr. dr. L.D. van Kleef-Ruigrok 27 januari 2014 1 1 Inleiding In de Leidraad voor juridische auteurs 2013

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

meest gestelde vragen over De Proeftijd De Gier Stam &

meest gestelde vragen over De Proeftijd De Gier Stam & meest gestelde vragen over De Proeftijd De Gier Stam & De 10 meest gestelde vragen over De Proeftijd De Gier Stam & Colofon De Gier Stam & Advocaten Lucasbolwerk 6 Postbus 815 3500 AV UTRECHT t: (030)

Nadere informatie

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-567 (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. S. Rutten, secretaris) Klacht ontvangen op : 15 januari 2018 Ingediend door : Consument

Nadere informatie

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A.M.S. Westenbrink, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A.M.S. Westenbrink, secretaris) Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-343 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. A.M.S. Westenbrink, secretaris) Klacht ontvangen op : 19 oktober 2017 Ingediend door :

Nadere informatie

: Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen Verzekeraar

: Loyalis Schade N.V., gevestigd te Heerlen, verder te noemen Verzekeraar Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2015-208 (mr. R.J. Verschoof, voorzitter, en mr. B.F. Keulen en drs. L.B. Lauwaars R.A., leden en mr. A. Westerveld, secretaris) Klacht ontvangen

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 42 d.d. 22 februari 2011 (mr. B.F. Keulen, voorzitter, mw. mr. E.M. Dil-Stork en prof.mr. M.L. Hendrikse) Samenvatting Autoverzekering. Verzwijging

Nadere informatie

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Fraude bij de vaststelling van de verzekeringsuitkering Prof. mr. drs. M.L.

Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Fraude bij de vaststelling van de verzekeringsuitkering Prof. mr. drs. M.L. Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS) Fraude bij de vaststelling van de verzekeringsuitkering Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse Algemeen (1) Verzekeringsfraude kan juridisch gezien in een aantal categorieën

Nadere informatie

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld

Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183. Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld Rb. 's-gravenhage 6 juli 2012, LJN BX2021, JA 2012/183 Trefwoorden: Sommenverzekering, Voordeelstoerekening, Eigen schuld Auteurs: mr. M. Verheijden en mr. L. Stevens Samenvatting In maart 2009 vindt een

Nadere informatie

Dwaling en bedrog bij het sluiten van overnameovereenkomsten

Dwaling en bedrog bij het sluiten van overnameovereenkomsten tschap eming Dwaling en bedrog bij het sluiten van overnameovereenkomsten Inleiding Aan het sluiten van overnameovereenkomsten gaat over het algemeen een uitgebreide voorbereiding vooraf. Zo zal de potentiële

Nadere informatie

Algemene Voorwaarden Oppia-advies

Algemene Voorwaarden Oppia-advies Algemene Voorwaarden Oppia-advies 17-02-2015 Artikel 1: Algemeen 1.1 Oppia-advies is een naar Nederlands recht opgerichte eenmanszaak die tot doel heeft advies, begeleiding en coaching te bieden binnen

Nadere informatie

ANONIEM BINDEND ADVIES

ANONIEM BINDEND ADVIES ANONIEM BINDEND ADVIES Partijen : A te B tegen C te D Zaak : Geneeskundige zorg, MRI, eigen risico, telefonische toezegging Zaaknummer : 2011.02529 Zittingsdatum : 18 april 2012 2011.02529, p. 1/5 Geschillencommissie

Nadere informatie

MEMORANDUM ALGEMENE VOORWAARDEN. 1 Inleiding

MEMORANDUM ALGEMENE VOORWAARDEN. 1 Inleiding MEMORANDUM ALGEMENE VOORWAARDEN 1 Inleiding 1.1 In Nederland wordt in de praktijk door ondernemingen veel gebruik gemaakt van algemene voorwaarden ( AV ). Hoewel het gebruik van AV over het algemeen als

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589,

Nadere informatie

Regeling melding misstand woningcorporaties

Regeling melding misstand woningcorporaties Regeling melding misstand woningcorporaties Regeling van de procedure voor het melden van een vermoeden van een misstand en van de (rechts)bescherming van de melder en de vertrouwenspersoon integriteit.

Nadere informatie

het door Consument digitaal ingediende klachtformulier; het verweerschrift van Adviseur; de repliek van Consument; de dupliek van Adviseur.

het door Consument digitaal ingediende klachtformulier; het verweerschrift van Adviseur; de repliek van Consument; de dupliek van Adviseur. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2018-706 (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. R.J. Verschoof, drs. W. Dullemond, leden en mr. P. van Haastrecht-van Kuilenburg, secretaris)

Nadere informatie

Camera-toezicht op de werkplek

Camera-toezicht op de werkplek Camera-toezicht op de werkplek december 2006 mr De auteur heeft grote zorgvuldigheid betracht in het weergeven van delen uit het geldende recht. Evenwel noch de auteur noch kan aansprakelijk worden gesteld

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid. Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 21 d.d. 2 april 2009 (mr. M.M. Mendel, voorzitter, mr. E.M. Dil - Stork en mr. B. Sluijters) 1. Procedure De Commissie beslist met inachtneming

Nadere informatie