Ruimtelijke onderbouwing wijzigingsplan. Zwaluwstraat 15-17, Mill Vleeskuikenbedrijf G. Beelen

Transcriptie

1 Ruimtelijke onderbouwing wijzigingsplan Zwaluwstraat 15-17, Mill Vleeskuikenbedrijf G. Beelen

2 Colofon opdrachtgever : Gemeente Mill & St. Hubert project : Ruimtelijke onderbouwing wijzigingsplan Zwaluwstraat Mill nummer : status : Definitief datum : 4 oktober 2011 projectleider : V. van Erp auteur : V. van Erp autorisatie : M. Martens paraaf:

3 INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING Aanleiding Ligging plangebied en plangrens Leeswijzer 2 2. OMSCHRIJVING VAN HET INITIATIEF Het initiatief Vigerend bestemmingsplan 4 3. BELEID Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid 7 4. RUIMTELIJKE ASPECTEN Flora en fauna Water Cultuurhistorie Archeologie MILIEUASPECTEN Geluid Luchtkwaliteit Externe veiligheid Geur agrarische bedrijven Trillingen Licht Bovengrondse hoogspanningslijnen en telecommunicatie Bodem UITVOERBAARHEID Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid 19 BIJLAGEN Bijlage 1: plattegrondtekening Bijlage 2: berekening fijnstof met ISL3a Bijlage 3: kaart geurniveau Bijlage 4: uitdraai HNO-tool

4 1. INLEIDING 1.1 Aanleiding Op 10 februari 2010 heeft A&D teken- en adviesbureau een verzoek ingediend bij het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert. Het verzoek is aangevuld per mail van 26 september Het verzoek behelst het vergroten van het bouwblok van het bedrijf aan de Zwaluwstraat Dit verzoek is ingediend namens dhr. G. Beelen. Het vergroten van het bouwblok is nodig om de bouw van een nieuwe vleeskuikenstal mogelijk te maken. De gemeente heeft een voorontwerbestemmingsplan voor het buitengebied opgesteld. In dit plan is rekening gehouden met de huidige bestemming en bouwblok van het bedrijf. Het verzoek voor uitbreiding van het bouwblok wordt, zo mogelijk, meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Dit rapport vormt de ruimtelijke onderbouwing voor de bovengenoemde procedure. In deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan. Tevens zullen andere aspecten, die verband hebben met het realiseren van het plan, zoals de economische uitvoerbaarheid, ruimtelijke effecten van het project op de omgeving en milieuaspecten, worden toegelicht. 1.2 Ligging plangebied en plangrens De planlocatie ligt in het buitengebied van de gemeente Mill en Sint Hubert. Op circa 150 meter van de locatie ligt het bedrijventerrein aan de Langenboomseweg/Lijsterstraat. In de directe omgeving liggen enkele verspreid liggende woningen (Zwaluwstraat 10, Eksterstraat 14). Op circa 500 meter ligt de dichtstbij gelegen woonwijk. De planlocatie ligt op 450 meter ten zuidoosten van de zandafgraving De Kuilen. De locatie is gelegen aan Zwaluwstraat 15 en 17 te Mill, kadastraal bekend gemeente Mill en St. Hubert, sectie N nummers 553 en

5 Figuur 1: ligging plangebied 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het initiatief opgenomen. In hoofdstuk 3 is het beleid van de Rijksoverheid, Provincie en de gemeente verwoord. Hoofdstuk 4 bevat de ruimtelijke aspecten flora en fauna, water, cultuurhistorie en archeologie. Een beschrijving van de milieuaspecten is in hoofdstuk 5 toegevoegd. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid beschreven. 2

6 2. OMSCHRIJVING VAN HET INITIATIEF 2.1 Het initiatief Het bedrijf aan de Zwaluwstraat is een intensief agrarisch bedrijf. Op dit moment worden vleeskuikens gehouden verdeeld over 4 stallen. De eigenaar is voornemens een 4e stal bij te bouwen (figuur 2). Na realisatie van deze stal worden vleeskuikens gehouden op het bedrijf (bron vergunningaanvraag). De uitbreiding is wenselijk om het bedrijf economisch door te ontwikkelen en de continuïteit op de korte en lange termijn veilig te stellen. Een omgevingsvergunning is reeds door de gemeente afgegeven. Figuur 2: huidige bebouwing zwaluwstraat (lichtblauw) met uitbreiding van de nieuwe stal (donkerblauw) De inrichting ligt in het buitengebied op circa 150 meter van het bedrijventerrein aan de Langenboomseweg/Lijsterstraat. Op circa 143 van de nieuw te bouwen stal ligt de woning 3

7 Eksterstraat 14. De afstand van de nieuwe stal tot de woning Zwaluwstraat 10 wordt verminderd van 112 meter tot 90 meter (zie figuur 2). Ten behoeve van de uitbreiding van stal 4 wordt uitbreiding van het bouwblok aangevraagd. In figuren 3 en 4 zijn respectievelijk het huidige bouwblok en de uitbreiding van het bouwblok weergegeven. In het verzoek wordt tevens verzocht om toestemming voor het uitoefenen van nevenactiviteiten in de vorm van het verhuur van campers, personenbussen en (klein) onderhoud hiervan (gearceerde deel van stal 6 in figuur 4). Ook deze activiteit is meegenomen in de aanvraag om omgevingsvergunning. Figuur 3: schets huidige bouwblok en figuur 4: uitbreiding bouwblok. 2.2 Vigerend bestemmingsplan Het plangebied heeft op grond van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 1998" van de gemeente Mill en Sint Hubert de bestemming 'Agrarisch bouwblok'. De omliggende gronden hebben bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden'. De huidige activiteiten passen binnen deze omschrijving. 4

8 3. BELEID 3.1 Rijksbeleid De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt. Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd. In de provincie Noord-Brabant geldt een specifiek ruimtelijk beleid in het kader van de Reconstructiewet Concentratiegebieden. Reconstructiewet Concentratiegebieden van 2002 is het kader voor een duurzaam ontwikkelingsperspectief voor de intensieve veehouderij. Provinciaal beleid 3.2 Provinciaal beleid Reconstructieplan De Provincie Noord Brabant maakt deel uit van het concentratiegebied Zuid Nederland. De Provincie heeft op grond van de Reconstructiewet op 22 april 2005 reconstructieplan Peel en Maas vastgesteld. Uit dit reconstructieplan blijkt dat de planlocatie in een verwervingsgebied ligt. Een verwevingsgebied is ruimtelijke begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functie zich daar niet tegen verzetten. 5

9 Structuurvisie Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten hebben deze op 1 oktober 2010 vastgesteld. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het beleid tot De uitwerkingsplannen zijn in de Verordening ruimte opgenomen. In de structuurvisie zijn de kwaliteiten met een provinciaal belang aangegeven en op basis hiervan zijn keuzes gemaakt voor het provinciale beleid. De belangrijkste keuzes zijn geordend in vier agrarische ruimtelijke structuren. Deze structuren worden (grotendeels) overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Verordening Ruimte Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (Verordening) vastgesteld. Deze Verordening is op 1 maart 2011 in werking getreden en draagt bij aan het realiseren van de provinciale ruimtelijke belangen en doelen. De Verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het beoordelen van aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wabo voor een intensieve veehouderij. Van belang voor de beoordeling van het wijzigingsplan zijn met name hoofdstuk 2, waarin de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt beschreven en hoofdstuk 9 waarin de voorwaarden voor uitbreiding en wijziging van intensieve veehouderijen worden beschreven. In paragraaf 2.1 wordt uiteengezet hoe de zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteitsverbetering van het landschap worden gerealiseerd. De zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit richt zich met name op het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat bouwwerken uitsluitend binnen het bestaande bestemmingsvlak of bouwblok worden toegestaan tenzij de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden hiertoe ontbreken. De nieuwe stal wordt weliswaar niet gerealiseerd binnen het bestaande bouwblok maar hiervoor ontbreekt de ruimte in het huidige bouwblok. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt daarmee niet geschaad. De ruimtelijke kwaliteit wordt bevorderd door rekening te houden met de gevolgen van het plan voor de bodemkwaliteit, waterhuishouding, cultuurhistorische-/ecologische- en aardkundige waarde en de landschappelijke waarden. Deze worden in het navolgende hoofdstuk uitgewerkt. Het bedrijf is momenteel aangesloten op de Zwaluwstraat die geschikt is voor de vervoersbewegingen behorende bij dit bedrijf. De nieuwe stal komt te liggen naast de reeds bestaande stal. Hierdoor wordt de stal ingepast in de reeds bestaande omgeving en wordt de ruimtelijke kwaliteit behouden. De kwaliteitsverbetering van het landschap wordt beschreven in paragraaf 2.2 van de verordening. Weliswaar levert het wijzigingsplan geen fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur landschap of cultuurhistorie op, een nadrukkelijke verslechtering blijft eveneens uit. De ontwikkeling past binnen de hoofdlijnen van de door de gemeente voorgenomen ontwikkeling van het gebied (zie paragraaf 3.3 hierna) en bovendien wordt gezorgd voor een landschappeijke inpassing van de bebouwing. Dit onderdeel wordt afzonderlijk van het principeverzoek met de gemeente overeengekomen. Andere in artikel 3 genoemde elementen ter verbetering zijn niet aan de orde. De gemeente 6

10 heeft een landschapsfond opgericht ter verbetering van de kwaliteit van het landschap. Met de gemeente is een antherieure overeenkomst gesloten waarin een passende financiële bijdrage is overeengekomen. Daarmee wordt de kwaliteitsverbetering zoals bedoeld in paragraaf 2.2 gerealiseerd. In hoofdstuk 9 van de verordening worden de voorwaarden voor intensieve veehouderijen toegelicht. Uit de verordening blijkt dat de planlocatie ligt in een verwervingsgebied. De verordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat gelegen is in een verwervingsgebied : d. bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 hectare tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare mogen uitbreiden op een duurzame locatie; e. ingeval van uitbreiding wordt ten minste 10% van het bouwblok aangewend voor een goede landschappelijke inpassing; In het onderhavige geval vindt uitbreiding plaats tot minder dan 1,5 hectare. Er is voldoende ruimte voor landschappelijke inpassing. Dit laatste wordt weliswaar niet aangevraagd maar wordt afzonderlijk van dit principeverzoek met de gemeente overeengekomen. Daarnaast is het gebied waarin het plangebied ligt aangewezen als Groenblauwe mantel. De Groenblauwe mantel bestaat overwegend uit gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. De beheergebieden ecologische hoofdstructuur liggen binnen de groenblauwe mantel evenals de groene gebieden binnen én nabij de bestaand stedelijk gebied. In de groenblauwe mantel is de agrarische sector een grote en belangrijke grondgebruiker. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water, waterbeheer en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk als deze bestaande functies respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van die functies. Onder deze voorwaarden (nietgrondgebonden) agrarische bedrijven mogen uitbreiden tot maximaal 1,5 ha. 3.3 Gemeentelijk beleid Structuurvisie Op 14 juni 2011 heeft de gemeente Mill en Sint Hubert de Structuurvisie In duurzaam perspectief in ontwerp bekend gemaakt. Met de ontwerp structuurvisie wil de gemeente duidelijk richting geven aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gehele gemeentelijk grondgebied. 7

11 Het plangebied ligt in de zone Peelkant. De voorgenomen uitbreiding past binnen de gewenste ontwikkeling van vernieuwing van de bedrijfsvoering en bedrijfsdoelen. Figuur 5: uitsnede Structuurvisiekaart Voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Mill en Sint Hubert Bestemmingsplan buitengebied Mill en Sint Hubert wordt momenteel herzien. In het voorontwerp bestemmingsplan (juni 2011) wordt de planlocatie aangemerkt als Intensieve veehouderij met waarden: Groenblauwe Mantel. De omvang van de nevenfunctie en/of verbrede landbouwactiviteit dient zodanig te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het agrarische bedrijf. Het bestemmingsplan staat in het gebied dat wordt aangeduid met verwevingsgebied voor bouwvlakken die kleiner zijn dan 1,5 ha vergroting toe tot 1,5 ha. Dit mag uitsluitend op een duurzame locatie waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden: aanwezig zijn aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn die noodzaken tot uitbreiding ter plaatse; zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte; de beoogde ontwikkeling zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is. Naast de hiervoor aangegeven voorwaarden, gelden de volgende algemene voorwaarden: De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak. 8

12 De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling van een reëel bedrijf. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij een onafhankelijke deskundige, uitgezonderd de uitbreiding zoals genoemd in lid b (hiervan is in dit geval sprake). De vergroting dient hydrologisch neutraal zijn. Hiervoor is advies ingewonnen bij de waterbeheerder (zie paragraaf 4.2). De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast. Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen. Ten minste 10% van het bouwvlak wordt aangewend voor een goede landschappelijke Het bouwblok na de uitbreiding is kleiner dan 1,5 ha. Er dient een positieve bijdrage geleverd te worden aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische, hydrologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Het bouwblok wordt vergroot tot minder dan 1,5 ha. In de hierna volgende hoofdstukken wordt beschreven hoe aan de hiervoor beschreven voorwaarden wordt voldaan. Uit het principeverzoek (en aanvulling hierop) volgt dat de nevenactiviteiten vallen binnen het bouwblok en voorwaarden zoals hiervoor genoemd. 9

13 4. RUIMTELIJKE ASPECTEN 4.1 Flora en fauna De bescherming van de natuur in Nederland vindt plaats door Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming. Deze staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking. Natuurbeschermingwetgeving bestaat uit drie sporen: Gebiedsbescherming: deze is met name vertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS); Soortenbescherming: deze is met name vertaald in de Flora- en faunawet. In de Natuurbeschermingswet zijn gebieden die zijn aangewezen zijn als onderdeel van het Natura 2000-netwerk of een natuurmonument. Bovendien kunnen gebieden aangewezen zijn als onderdeel van de EHS. Figuur 6: kaart Natura 2000 gebieden binnen 3 km van de planlocatie. Binnen 3 km van de planlocatie liggen geen natura 2000-gebieden. De groene gebieden zijn gebieden die onderdeel uitmaken van de EHS (Bron: 10

14 Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of een Natuurmonument, zoals opgenomen is in de natuurbeschermingsweg Het dichtstbijzijnde Nb-gebied is de Oeffelter Meent, op circa 20,7 km van het plangebied (Natura 2000). Door deze afstand zijn de gevolgen op dit gebied verwaarloosbaar. De wettelijke gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor dit realisatie van dit plan. Op circa 700 meter van het plangebied ligt het dichtstbijzijnde EHS-gebied (groene gebieden op figuur 3). Gebieden die onderdeel uitmaken van de EHS kunnen gevoelig zijn voor de emissie van ammoniak. Deze gebieden zijn door de Provinciale Staten bij besluit van 3 oktober 2008 aangewezen. In het kader van de milieuvergunningsprocedure is vastgesteld dat de ammoniakemissie van het bedrijf afneemt. De planlocatie niet ligt in of in een zone van 250 meter om een gevoelig gebied. De dichtstbijzijnde zeer kwetsbare gebieden zijn de "De Langenboomse bossen" op circa meter en "Nieuwmilsche heide" op circa meter. De voorgenomen wijziging van het bedrijf levert voor deze gebieden geen belemmering op. Figuur 7: Ligging ammiakgevoelige gebieden (oranje) met 250 meter beschermingszone (grijs).(bron: In de Flora- en faunawet is de bescherming van planten en diersoorten geregeld. Het doel van de Flora- en faunawet is zorg te dragen voor de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende plantensoorten en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Op 12 juli 2011 is het plangebied geïnventariseerd op bijzondere planten en diersoorten. De uitbreiding van het bouwblok vindt plaats op een akkerbouwperceel. Hierop werd het 11

15 afgelopen jaar mais uitgezaaid. Op dit perceel zijn geen (streng)beschermende soorten uit de Flora- en faunawet aangetroffen. Op grond van het ontbreken van geschikte biotopen worden deze soorten ook niet verwacht op dit perceel. De groenstrook nabij stal 8 wordt niet aangetast. De flora en fauna wordt door het wijzigingsplan niet aangetast. 4.2 Water Met betrekking tot de waterhuishouding zijn diverse beleidsstukken relevant. Genoemd kunnen worden: Provinciaal Waterhuishoudingsplan Noord-Brabant, Waterbeheersplan Waterschap Aa en Maas, Vierde Nota Waterhuishouding, Waterbeleid in de 21e eeuw WB21, Nationaal bestuursakkoord water, Beleidsbrief regenwater en riolering. Centraal in het waterbeleid is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De waterhuishouding legt daarmee een ruimteclaim waaraan voldaan moet worden. Daarbij zijn de volgende strategieën leidend: vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Sinds 1 november 2003 is de zogenaamde Watertoets verplicht. Dat wil zeggen dat in elk ruimtelijk plan gemotiveerd moet worden aangegeven hoe met het water in het gebied wordt omgegaan en wat de ruimtelijke veranderingen voor de waterhuishouding betekenen. Ook is het overleg met de waterbeheerder onderdeel van deze watertoets. Het waterkwaliteitsbeheer en het waterkwantiteitsbeheer in Mill en Sint Hubert is in handen van het Waterschap Aa en Maas. Het beleid van het Waterschap is gericht op duurzaam omgaan met water. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hanteert het waterschap de volgende acht beleidsuitgangspunten om te komen tot het duurzaam omgaan met water: scheiding van vuil water en schoon hemelwater; doorlopen van afwegingsstappen hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer ; hydrologisch neutraal ontwikkelen; water als kans; meervoudig ruimtegebruik; voorkomen vervuiling; wateroverlastvrij bestemmen; waterschapsbelangen. Het beleid is vertaald in het bestemmingsplan buitengebied waarbij is vastgelegd een vergroting van het bouwblok hydrologisch neutraal dient zijn. Bij het Waterschap Aa en Maas is advies ingewonnen en met behulp van de HNO-tool zijn de infiltratie- en bergingsbehoeften berekend. Het hemelwater afkomstig van het erf en de daken wordt zonder voorziening op het eigen terrein geïnfiltreerd. Uit de berekening met de HNO-tool volgt dat de bergingsbehoefte vanwege de nieuwe stal 123m3 is. Op het terrein is voldoende gelegenheid om het hemelwater te infiltreren. Aangezien het hemelwater niet op een sloot, riolering of mestkelder wordt geloosd wordt geconstateerd dat de vergroting van het bouwblok hydrologisch neutraal is. 12

16 In het Lozingenbesluit Bodembescherming staat dat niet verontreinigd hemelwater in principe in de bodem geïnfiltreerd kan worden of afgevoerd kan worden naar het oppervlaktewater, ook als dat in contact is geweest met oppervlakken als daken. Doordat het hemelwater niet vervuild is, is het geen probleem om het hemelwater te laten infiltreren. 4.3 Cultuurhistorie Cultuurhistorische waarden worden vaak in een adem genoemd met archeologische waarden. Deze waarden verschillen echter van archeologische waarden. Cultuurhistorische waarden zijn waarden die zichtbaar zijn in het landschap en iets vertellen over het (cultuurhistorische) verleden van het gebied. De Cultuurhistorische Waardenkaart (provincie Noord-Brabant 2010) geeft inzicht in de actuele en potentiële cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt niet in een gebied met cultuur-historische of historisch-geografische waarden. 4.4 Archeologie De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten te reguleren en zo het archeologische erfgoed te beschermen. Voor projecten met een omvang kleiner dan 100 m2 kan een gemeente geen archeologisch rapport verplicht stellen. De gewenste uitbreiding van het bouwblok is groter dan 100 m2. In het verleden heeft op de locatie en in de directe omgeving een ontgronding plaatsgevonden. Op basis van de informatie van de Cultuurhistorische waardenkaart (2010) van de provincie Noord-Brabant wordt geconcludeerd dat de locatie geen indicatieve archeologische waarde is toegekend en geen deel uit maakt van een archeologisch waardevol landschap. Ter plaatse van de locatie bevindt zich geen archeologisch monument. 13

17 5. MILIEUASPECTEN 5.1 Geluid Vergroting van het bouwblok maakt uitbreiding van de inrichting mogelijk en kan daardoor gevolgen hebben voor de geluidsbelasting van de omgeving. De stal zelf is geen geluidgevoelig object. Hierna wordt uitsluitend gekeken naar de gevolgen van de uitbreiding van geluidbelasting als gevolg van de nieuwe stal, op de gevoelige objecten in de omgeving. De afstand tussen de inrichting en woningen van derden wordt met circa 30 meter verkleind. De afstand tussen het uitgebreide bouwblok en woningen is nog redelijk groot (tenminste 90 meter). Het plangebied ligt buiten de akoestische invloedssfeer van railverkeer. De geluidcontouren van vliegveld Volkel zijn nog niet herzien/vastgesteld. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus worden getoetst aan de grenswaarden in de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening" d.d. 21 oktober Hoofdstuk 4 van voornoemde Handreiking is van toepassing op situaties waarbij nog geen gemeentelijk beleid voor de normstelling voor industrielawaai is opgesteld. De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door: verladen van vleeskuikens; verwijderen van vaste mest; vullen van voedersilo's; gebruik van machines en installaties; gebruik van ventilatoren; het ophalen van kadavers. In overeenstemming met het de milieukwaliteitseisen uit de Wet geluidhinder en de verleende milieuvergunning is in de voorschriften opgenomen dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau niet meer dan 40 db(a) in de dagperiode, 35 db(a) in de avondperiode en 30 db(a) in de nachtperiode mag bedragen. Dit zijn de meest strenge normen die in de vergunning kunnen worden opgenomen volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Het maximale geluidsniveaus mag niet meer bedragen dan 70 db(a) in de dagperiode, 65 db(a) in de avondperiode en 60 db(a) in de nachtperiode. Deze waarde is (mede door jurisprudentie) algemeen aanvaardbaar geacht. Hiermee is geborgd dat ter plaatse van de geluidgevoelige objecten in de omgeving een goed woon- en leefklimaat optreedt na uitbreiding. De toename van verkeersbewegingen vanwege de uitbreiding is marginaal. Volgens het aanvraagformulier bezoekt per dag na uitbreiding 1 personenwagen, 1 camper en 1 vrachtwagen de inrichting. Hiervan wordt geen onacceptabele geluidhinder verwacht. 14

18 5.2 Luchtkwaliteit Voor het aspect luchtkwaliteit wordt gekeken naar de toename van concentraties van luchtverontreinigende stoffen die vanwege het plan optreedt. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de omgeving van het plan, en die dus invloed hebben op het te reliaseren initiatief, zijn niet relevant omdat dit geen woon- of verblijfsbestemming (geen gevoelige bestemming) is.. In de Wet milieubeheer zijn voor zeven luchtverontreinigende stoffen grenswaarden opgenomen. In het kader van een omgevingsvergunning of ruimtelijke procedure moet worden getoetst of kan worden voldaan aan deze grenswaarden. De realisatie van de uitbreiding van het bouwblok met vleeskuikenstal zal leiden tot een beperkte toename van verkeer en een aanzienlijke wijziging van de fijnstofuitstoot uit de stallen. De jaargemiddelde concentratie fijn stof mag niet meer bedragen dan 40 µg/m3 en het aantal overschrijdingen van de etmaalgemiddelde norm van 50 µg/m3 mag niet meer dan 35 dagen bedragen. Toetsing aan deze norm vindt plaats waar relevante blootstelling optreedt, zoals bij woningen. Voor de overige stoffen waarvoor normen in de Wet zijn opgenomen worden gezien de lage achtergrondwaarden geen overschrijdingen verwacht. Voor de uitbreiding van de inrichting is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend op 21 september Met behulp van ISL 3a (v2011) is op basis van deze aanvraag een berekening van de concentraties fijn stof in de omgeving uitgevoerd na uitbreiding. De berekening is in bijlage 2 gevoegd. Uit de berekening volgt dat de jaargemiddelde concentratie fijn stof 26,9 µg/m3 (na aftrek zeezout van 3 µg/m3) bedraagt op de maatgevende woning aan de Zwaluwstraat 10. Het aantal overschrijdingsdagen bedraagt hier 24 dagen (na zeezoutcorrectie van 6 dagen). Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. 5.3 Externe veiligheid Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. De risico s worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden en het groepsrisico. Voor de beoordeling van de externe veiligheid van dit wijzigingsplan moet worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast moet gekeken worden of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Tot slot wordt beoordeeld of een ruimtelijk plan ligt binnen de risicocontouren van een vliegveld. Volgens de definitie van het Bevi kan een stal worden gezien als beperkt kwetsbaar object. De planlocatie ligt niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De plangebied ligt ruim buiten de signaleringsafstand van 200 meter van een transportroute waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd of een hogedrukaardgas-transportleiding. Het plaatsgebonden risico 15

19 van het vliegveld Volkel is niet in de beoordeling meegenomen omdat de berekeningen hiervan nog geen formele status hebben. Externe veiligheid is niet relevant voor het plan. 5.4 Geur agrarische bedrijven De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten en bevat daartoe milieukwaliteitsnormen. Deze normen drukken de geurbelasting uit die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Daarbij wordt rekening gehouden met de geurbelasting van het individuele agrarische bedrijf (zgn. voorgrondbelasting) en de cumulatieve geurbelasting van alle agrarische bedrijven in de omgeving (zgn. achtergrondbelasting). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning/gebied. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen (art. 6 Wgv).Door de gemeente Mill en St. Hubert is op 13 december 2007 een gemeentelijke verordening vastgesteld. In de gemeentelijke geurverodening is aan de hand van een gebiedsvisie bepaald wat de maximale geurbelasting mag bedragen voor geurgevoelige objecten in bepaalde gebieden. Voorgrondbelasting In het gebied rondom onderhavige inrichting mag de maximale geurbelasting ten opzichte van gevoelige objecten 12 ou E /m 3 bedragen. In de milieuvergunning is de geurberekening van het uitbreidingsplan beoordeeld. Daarbij is uitgegaan van de gegevens die bij de vergunningaanvraag zijn gevoegd en niet de gegevens die bij het principeverzoek zijn geleverd. De geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving van het plangebied is als volgt berekend: Geurgevoelig object Geurnorm Geurbelasting Zwaluwstraat 10 12,0 5,9 Uilweg 16 12,0 1,6 Eksterstraat 9 12,0 6,0 Eksterstraat 14 12,0 5,3 IJsvogelstraat 24 2,0 0,7 Valendries 7 2,0 0,7 Mergen 62 2,0 0,8 Tabel 1: Geurbelasting omliggende geurgevoelige objecten In het kader van de afweging Ruimtelijk Ordening dient bij het vaststellen van het nieuwe bouwblok uitgegaan te worden van een worst-case variant. Dit betekent dat moet worden gekeken hoeveel dieren er maximaal kunnen worden gehouden, binnen de aangevraagde bouwblokgrootte. De aangevraagde situatie van 21 september 2010 voldoet aan deze worstcase variant. 16

20 Achtergrondbelasting De normen welke in de gebiedsvisie van 2007 zijn afgeleid uit bijlage 6 en 7 van de Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij (SenterNovem, 2007a). Deze zijn gebaseerd op onderzoek door het ministerie VROM uit 2001 naar de dosis-effectrelatie van geur. De normen in de handreiking zijn opgesteld om uitspraken te kunnen doen of de geurbelasting van een ruimtelijke ontwikkeling acceptabel is. Een acceptabel geurniveau is in het buitengebied aanwezig als de achtergrondbelasting niet hoger is dan 28 ou E /m 3. Is de achtergrond belasting wel hoger dan is sprake van een afweegbaar geurniveau of een slechte geursituatie. De achtergrondbelasting na uitbreiding is berekend. Hieruit blijkt dat na de uitbreiding er nog steeds sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat op de bestaande geurgevoelige objecten. In bijlage 3 is een kaart gevoegd waarop het geurniveau in de omgeving van het bedrijf is weergegeven. 5.5 Trillingen Bij ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan voor mensen. Om trillingen te voorkomen is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen woningen niet te dicht bij wegen, spoorwegen of industriële activiteiten te bouwen. De Zwaluwstraat is geen weg voor zwaar vervoer anders dan agrarisch bestemmingsverkeer. Andere bronnen voor trillingshinder zijn niet aanwezig zodat geconcludeerd kan worden dat trillingshinder niet relevant is voor de uitbreiding van het bouwblok. 5.6 Licht De huidige regelgeving geeft geen duidelijke afstandsnormen voor het voorkomen van lichthinder. Wel bestaat er de Algemene richtlijn betreffende lichthinder van de NSVV. Lichthinder is niet aan de orde. Hinder vanuit de omgeving op het plan is niet relevant, omdat het niet gaat om een woon- of verblijfsbestemming. Lichthinder van het plan op de omgeving moet in een eventuele vergunning geregeld worden. Dit levert echter geen problemen op, omdat het niet gaat om een bestemming die lichtbronnen in de buitenruimte vraagt / creëert. 5.7 Bovengrondse hoogspanningslijnen en telecommunicatie Elektromagnetische velden zijn aanwezig bij alle elektrische apparatuur en zijn van nature aanwezig (afkomstig van de zon) in onze leefomgeving. De laatste jaren is hier meer aandacht voor, mede omdat er statistische aanwijzingen zijn (dus geen aangetoond oorzakelijk verband) dat de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogelijk van invloed kunnen zijn op de gezondheid van kinderen. De belangrijkste opgave is om te zorgen voor een goede ruimtelijke scheiding tussen gevoelige bestemmingen en bovengrondse hoogspanningslijnen. 17

21 Straling ten gevolge van hoogspanning is niet aan de orde. Het plan heeft geen betrekking op een woon- of verblijfsbestemming. De dichtstbijzijnde hoogspanningsleidingen lopen ruim buiten de gemeentegrens. 5.8 Bodem De gemeente Mill en St. Hubert beschikt over een vastgestelde Bodemkwaliteitskaart (BKK) en Bodembeheerplan (CSO, kenmerk 04.K073, 29 september 2006). Daarnaast beschikt de gemeente over een BodemInformatieSysteem (BIS) waarin de binnen de gemeente beschikbare bodeminformatie is ondergebracht. In het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zijn de bovenstaande informatiebronen geraadpleegd en wordt geconcludeerd dat:: er geen bodemonderzoeken bekend zijn op Zwaluwstraat en directe omgeving; de locatie zich bevindt in de zone Brabants agrarisch op zand (buitengebied). Dit betreft een zone met een bodemkwaliteit die voldoet aan de Achtergrondwaarden; Er geen voormalige stortplaats aanwezig is op de locatie of in de directe omgeving; Er geen ondergrondse HBO-tank op het adres Zwaluwstraat 15, Mill aanwezig is; Op de locatie heeft in het verleden een ontgronding plaatsgevonden (code ontgrondingsvergunning: 72/72). De bodemopbouw ter plaatse van de locatie bestaat uit zand. Vanuit oogpunt van draagkracht vormt dit geen belemmering voor de voorgenomen activiteiten. In de milieu- en bouwvergunnngen kunnen aanvullende eisen worden gesteld aan de bodembescherming en onderzoek naar de bodem(nul-)kwaliteit. 18

22 6. UITVOERBAARHEID 6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure wordt het ontwerp bestemmingsplan in procedure gebracht en is er voor eenieder de gelegenheid om kennis te nemen van het plan. In het kader van deze procedure bestaat de mogelijkheid om op de plannen te reageren via de gangbare bezwaar- en beroepsprocedures. Er is geen wettelijke coördinatieplicht met de milieuvergunning. Deze wordt separaat in procedure gebracht. Ook hiertegen bestaat de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te dienen. 6.2 Economische uitvoerbaarheid Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd. Voor het voorliggend plan maakt de gemeente alleen kosten voor het begeleiden van het bestemmingsplan. De kosten voor de realisatie van het initiatief zijn voor kosten van de ondernemer. Met de gemeente is een anterieure overeenkomst gesloten waarin dit is vastgelegd. 19

23 Bijlage 1: plattegrondtekening stallen en werkplaats 20

24 Bijlage 2: Berekening fijnstof met ISL3a 21

25 Bijlage 3: Kaart geurniveau 22

26 Bijlage 4: Uitdraai HNO-tool 23