Een kennisgeving van dit besluit zal worden gepubliceerd op de website en op officielebekendmakingen.nl (Provincieblad Utrecht).

Transcriptie

1 Bezoekadres Ebbehout EA Zaandam Varo Energy Tankstorage B.V. Directie t.a.v. Dhr. J. Huijskens Postbus PB Rotterdam Postbus EE Zaandam Betreft: Besluit tot wijziging van de voorschriften van de vigerende omgevingsvergunning Datum aanvraag: 9 mei 2016 Vergunninghouder: Varo Energy Tankstorage B.V. Locatie: Onderwerp: Aanvraagnummer: Gelderlantlaan 9 te Utrecht Omgevingsvergunning gelijkwaardigheid 3-KW contour OLO Contactpersoon Ronald de Vogel Contactgegevens Kenmerk Datum 19 juni 2017 Geachte directie, Hierbij treft u een besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht aan, waarbij uw vigerende omgevingsvergunning ten behoeve van uw aan de Gelderlantlaan 9 te Utrecht gelegen inrichting wordt aangepast. Dit besluit is namens genoemd college genomen door de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (hierna ODNZKG). In het besluit wordt gemotiveerd waarom de vergunning gewijzigd is. Het besluit is als volgt opgebouwd: A - Onderwerp B - Procedurele Aspecten C - Inhoudelijke beoordeling D - Zienswijzen E - Besluit F - Voorschriften Een kennisgeving van dit besluit zal worden gepubliceerd op de website en op officielebekendmakingen.nl (Provincieblad Utrecht). Risico s beperken, leefbaarheid vergroten. 1 10

2 BESLUIT TOT HET WIJZIGEN VAN EEN OMGEVINGSVERGUNNING A ONDERWERP Wij hebben op 10 mei 2016 een aanvraag met OLO-aanvraagnummer ontvangen van Varo Energy Tankstorage B.V. (verder Varo) om een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) voor het veranderen van haar aan de Gelderlantlaan 9 te Utrecht gelegen inrichting. De aanvraag gaat over het treffen van een gelijkwaardige voorziening met betrekking tot de bluswaterafvoer uit de tankput van de inrichting. Overal waar in deze vergunning bluswater staat kan in feite gelezen worden blus- en koelwater, omdat het koelen van (naastgelegen) tanks plaatsvindt via de aanwezige blusvoorzieningen. De aanvraag is ingediend als een zogenaamde milieuneutrale verandering ex artikel 2.1, eerste lid, onder e en artikel 3.10, derde lid, van de Wabo. Naar haar aard betreft de aanvraag echter een verzoek tot toepassing van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo (verzoek tot wijziging van de aan een vergunning verbonden voorschriften). Wij hebben de aanvraag derhalve als zodanig aangemerkt. De aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen: Aanvraagformulier d.d. 9 mei 2016; Capaciteitsberekening tankput d.d. 18 april 2016; Berekening van benodigd bluswater (overstroming tankput); Bijlage verbrandingssnelheid benzine. B PROCEDURELE ASPECTEN 1 Vergunningsituatie Bij besluit van 17 juni 2013, kenmerk: HZ_WABO , hebben Burgemeester en Wethouders van Utrecht aan Argos Storage BV, thans Varo, een de gehele inrichting omvattende revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend. De op 17 juni 2013 verleende vergunning heeft betrekking op een op- en overslagterminal voor brandbare vloeistoffen, gevestigd aan de Gelderlantlaan 9-10 in Utrecht, kadastraal bekend, gemeente Utrecht, sectie R, nummers 517, 840, 841, 865 en Op grond van het bij de Wabo behorende overgangsrecht is deze vergunning aan de rechtsvoorganger gelijkgesteld met een omgevingsvergunning aan Varo. Bij besluit van 1 mei 2015, kenmerk /603071, hebben wij het voorschrift 5.11 van de genoemde vergunning ingetrokken. Bij besluit van 6 juni 2016, kenmerk , hebben wij het voorschrift 5.14 inzake vloeistofkerendheid van de tankputbodem van de genoemde vergunning gewijzigd. De voorschriften van de onderliggende (milieu)vergunning zijn van overeenkomstige toepassing op de aangevraagde verandering, tenzij de aard en de strekking van het voorschrift en/of de aard van de verandering zich daartegen verzetten. 2 10

3 2 Bevoegd gezag Gelet op het bepaalde in artikel 2.4, tweede lid, van de Wabo juncto artikel 3.3, eerste lid, onder a, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de daarbij horende bijlage I, onderdeel C, zijn wij het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de onderhavige inrichting. Zodoende zijn wij ook bevoegd om de voorschriften van de vergunning te wijzigen. Wij hebben onze bevoegdheid in deze gemandateerd aan de Directeur van de ODNZKG. Voor de goede orde wijzen wij erop, dat het bevoegd gezag per 1 januari 2016, als gevolg van een wijziging in de toepasselijke regelgeving, is overgegaan van Burgemeester en Wethouders van Utrecht naar ons college. 3 Volledigheid van de aanvraag Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze getoetst aan de daarvoor geldende indieningsvereisten, zoals deze zijn opgenomen in de Regeling omgevingsrecht. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. 4 Voorbereidingsprocedure en zienswijzen Dit besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. In dat kader heeft het ontwerp van ons besluit gedurende zes weken ter inzage gelegen en is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Er zijn binnen de gestelde termijn zienswijzen naar voren gebracht door Varo Energy Tankstorage B.V. Hierna in hoofdstuk D gaan wij inhoudelijk in op deze zienswijzen. 5 Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Wij hebben de aanvraag om advies aan de Veiligheidsregio Utrecht (hierna VRU) gezonden. De VRU heeft op 9 november 2016 per haar advies uitgebracht. De VRU heeft aangegeven akkoord te kunnen gaan met de door Varo voorgestelde gelijkwaardigheid. Tevens heeft de VRU geadviseerd in deze vergunning een voorbehoud te maken, door aan te geven dat veranderingen ten gevolge van de PGS29:2016 met betrekking tot de koelvoorzieningen kunnen leiden tot herziening of aanpassing van de nu vergunde activiteit. De huidige aanpassing van het voorschrift zal plaatsvinden voordat de vergunning wordt bijgewerkt overeenkomstig nieuwe PGS29: Milieueffectrapport De onderhavige aanvraag heeft geen betrekking op een activiteit, maar om het wijzigen van bestaande voorschriften. Er is dan ook geen sprake van een MER(beoordelings)plicht. 7 Wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit Het ontwerpbesluit is naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen, inhoudelijk aangepast. Uitgangspunten m.b.t. de berekening van de tankputcapaciteit zijn, naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen, gewijzigd en de betreffende oude tekst is verwijderd. Tevens zijn in de rest van de vergunning een aantal tekstuele aanpassingen gedaan. 3 10

4 C INHOUDELIJKE BEOORDELING 1 Vigerende Omgevingsvergunning In de vigerende omgevingsvergunning van Varo d.d. 17 juni 2013, kenmerk HZ_WABO , is voorschrift 8.4 opgenomen: Tankputten en bovengrondse atmosferische cilindrische opslagtanks bestemd voor de opslag van klasse 1 en klasse 3 vloeistoffen moeten voldoen aan: - de hoofdstukken 5, 6 en aan hoofdstuk 8 - paragraaf 4.3, 4.5.2, 4.7, 7.2, 7.7, 10.1 t/m 10.5, 11.3 en 11.4 van de richtlijn PGS29, voor zover in de voorschriften verbonden aan deze vergunning daarvan niet is afgeweken. 2 PGS 29 Voorschrift 58 (paragraaf 5.6) van de PGS29:2008 luidt als volgt: Elke tankput moet zijn uitgerust met een voorziening die de brandveilige afvoer van bluswater mogelijk maakt. Deze voorziening moet zo zijn aangelegd dat ongewild overhevelen van het in de tankput aanwezige bluswater niet mogelijk is. Voorschrift 60 (paragraaf 5.6) van de PGS29:2008 luidt als volgt: Indien gebruik gemaakt wordt van een aansluitpunt of van handmatige bediening voor het afvoeren van bluswater, moet dit aansluitpunt of deze handmatige bediening buiten de warmtestralingcontour van 3 kw/m 2 liggen. Op 20 augustus 2015 is tijdens een controle in het kader van het Landelijk toezichtsplan PGS29 vastgesteld dat er geen voorziening aanwezig is die de brandveilige afvoer van bluswater uit de tankput mogelijk maakt. Het momenteel aanwezige aansluitpunt voor de afvoer van bluswater ligt binnen de warmtestralingcontour van 3 kw/m 2, uitgaande van het scenario tankputbrand. Bij dit scenario verspreidt de (brandende) vloeistof uit een opslagtank zich over de gehele tankput. Uit de in juli 2016 gepubliceerde versie 1.0 van de PGS 29, blijkt dat deze richtlijn nog steeds een voorziening voorschrijft voor de afvoer van bluswater voor elke tankput voorzien van tanks met een vast dak voor de opslag van PGS-klasse 1 en/of 2. Dit staat in het nieuwe voorschrift van de PGS 29:2016, dat luidt als volgt: Elke tankput voorzien van tanks met een vast dak voor de opslag van PGS-klasse 1 en/of 2 moet zijn uitgerust met een voorziening die de afvoer van (blus)water mogelijk maakt. Deze voorziening moet zo zijn aangelegd dat ongewild overhevelen van het in de tankput aanwezige (blus)water niet kan plaatsvinden. Indien gebruik gemaakt wordt van een aansluitpunt of van handmatige bediening voor het afvoeren van bluswater, moet dit aansluitpunt of deze handmatige bediening buiten de warmtestralingcontour liggen zoals beschreven in voorschrift in relatie tot een tankputbrand en de bestrijdingstijd vanaf het ontstaan van de brand langer dan 30 minuten bedraagt. [artikel 60, PGS 29:2008] Toelichting: Deze voorziening heeft tot doel om bij onvoorzienbare omstandigheden het overtollige blus/koelwater af te kunnen afvoeren. Gecontroleerd afvoeren van hemelwater uit de tankput mag ook plaatsvinden door middel van pompen. Automatische schakeling van de pompen is niet toegelaten (handregeling). (Blus)waterafvoer mag ook via drainage of rioolafvoer mits dit brandveilig is. 4 10

5 Dit PGS-voorschrift is niet in de vergunning van Varo vastgelegd, maar uit de tekst blijkt dat er ten aanzien van het treffen van een voorziening voor de afvoer van bluswater geen wijziging in de beoordeling zal optreden. In de PGS29:2016 is een andere eis opgenomen ten aanzien van de hoeveelheid koelwater die moet worden opgebracht. Deze is veranderd van 17 l/min./meter tankomtrek naar 2 l/min./m 2 tankoppervlak. Het tankoppervlak is hierbij zowel het dak als de wand. In geval van Varo betekent dit dat meer koelwater moet worden opgebracht. Voorgaande aanpassing van de PGS29 wordt niet meegenomen in deze procedure, maar zal worden beschouwd in een integrale beoordeling m.b.t. de nieuwe PGS29:2016 in combinatie met alle andere veranderingen ten gevolge van de nieuwe PGS29. 3 Verhoging tankput Varo heeft in 2016 de opvangcapaciteit van de tankput vergroot door de tankputwand rondom de hele tankput op te hogen. In dit kader zijn op 21 april 2016 nieuwe capaciteitsberekeningen ingediend. Uit de berekeningen is gebleken, dat de tankputcapaciteit voldoende is voor de opvang van product uit de tanks binnen de tankput, conform het gestelde in de PGS29. De verhoging van de opvangcapaciteit van de tankput heeft tevens geresulteerd in een gewijzigde situatie m.b.t. de bluswateropvang tijdens en na bluswerkzaamheden in de tankput. De verhoging van de tankput heeft namelijk geresulteerd in een uiteindelijke netto opvangcapaciteit van minimaal m 3. Naar aanleiding van de door Varo ingediende zienswijze is de minimaal benodigde tankputcapaciteit in deze vergunning aangepast naar netto m 3 om een wettelijk minimum in plaats van een werkelijke inhoud te garanderen. Hiermee gaan wij voorbij aan de capaciteit (25 cm tankputdijkhoogte) die conform de PGS 29:2008 nodig is voor de opvang van regenwater en golfvorming. In deze vergunning wordt er van uitgegaan dat de brandstof uit de grootste tank niet verbrand. De tijd tot het overstromen van de tankput zal bij verbranden van de brandstof verder toenemen. Hiermee wordt volgens Varo ten allen tijde voldaan aan een minimale bluscapaciteit van 4 uur. 4 Aanvraag wijziging omgevingsvergunning Op 9 mei 2016 heeft Varo een aanvraag tot wijziging van het eerdergenoemde voorschrift 8.4 ingediend. Varo verzoekt om de verplichting tot het hebben van een brandveilige afvoer van bluswater te schrappen. Aldus komt haar verzoek er op neer om het voorschrift 58 in combinatie met voorschrift 60 van de PGS29:2008 niet langer aan de vergunning te verbinden. Volgens Varo is de daarin opgenomen voorziening niet meer opportuun vanwege de verhoging van de tankput en de bijbehorende tankputcapaciteit. Het verzoek van Varo komt er op neer dat bij het maatgevend scenario (tankputbrand) de capaciteit van de tankput voldoende is om het bluswater te bergen en het bluswater pas afgevoerd wordt nadat de brand bestreden is zodat er geen sprake meer is van een 3 kw/m 2 warmtestralingscontour ter plaatse van het aansluitpunt voor de afvoer van het bluswater. 5 10

6 Varo verzoekt om het voorschrift 8.4 van de vigerende vergunning op de volgende manier aan te passen: Tankputten en bovengrondse atmosferische verticale cilindrische opslagtanks bestemd voor de opslag van klasse 1 en klasse 3 vloeistoffen, moeten voldoen aan: - de hoofdstukken 6 en 8; - paragrafen 4.3, 4.5.2, 4.7, 5.1 t/m 5.5, 5.7, 5.8, 7.2, 7.7, 10.1 t/m 10.5, 11.3 en 11.4; van de richtlijn PGS 29, voor zover in de voorschriften verbonden aan deze vergunning daarvan niet is afgeweken. Concreet verzoekt Varo dus om de voorschriften 58 t/m 60 uit paragraaf 5.6 van PGS29:2008 (afvoer van bluswater) uit te zonderen in voorschrift 8.4 van de vigerende vergunning. 5 Beoordeling aanvraag In de huidige situatie is het aansluitpunt voor de afvoer van bluswater uit de tankput gelegen aan de rand van de tankput, binnen de 3 kw/m 2 contour bij het scenario van een tankputbrand. Het is fysiek niet mogelijk om de voorziening buiten de 3 kw/m 2 contour bij een tankputbrand te leggen, omdat de voorziening dan buiten het terrein van de inrichting komt te liggen en er buiten het terrein van de inrichting geen geschikte locatie in de omgeving aanwezig is. Brandveilige afvoer kan op basis van de ingediende aanvraag en bijlagen plaatsvinden, nadat de brand is uitgebrand en/of geblust. Dit geschiedt dan met vrachtwagens die met slangen worden aangesloten op het aansluitpunt, zonder tijdsdruk omdat de brand reeds is beëindigd, aan de rand van de tankput. In de bijlagen bij de aanvraag zijn berekeningen van Varo toegevoegd, waaruit blijkt dat het meer dan 4 uur duurt voordat de volledige tankput volloopt, mits de 25 cm ten behoeve van regenwateropvang en golfvorming niet nodig is. Indien er van uitgegaan wordt dat de brandstof uit de opslagtank verbrand zal dit langer zijn omdat de verbrande brandstof niet meer meetelt in het volume in de tankput. Dit betekent dat er voldoende tijd is om een (tankput)brand te kunnen blussen. Wij zijn daarom akkoord met de gestelde conclusie, dat zelfs bij het volledig blussen en koelen bij het scenario met de grootste inzet van bluswater, de tankput niet zal overstromen. Rekening houdend met het voorschrift van de PGS29:2016 beschouwen wij de capaciteit van de tankput van Varo als gelijkwaardige voorziening om een overstroming van de tankput ten gevolge van blus- en koelwater te voorkomen. Daarom kunnen de voorschriften 58 t/m 60 van de PGS:2008 uitgezonderd worden in het door ons aangepaste voorschrift 8.4.A. 6 Conclusie Aan de hand van de ingediende stukken zijn wij van oordeel dat de voorziening zoals genoemd in de voorschriften 58 t/m 60 (paragraaf 5.6) van de PGS 29:2008 niet noodzakelijkerwijs buiten de 3 kw/m 2 warmtestralingscontour hoeft te liggen, omdat de brandveilige afvoer van het bluswater kan plaatsvinden, nadat de brand is uitgebrand en/of geblust. Op basis van de aangeleverde gegevens concluderen wij, dat wij het voorschrift 8.4 van de vigerende omgevingsvergunning in het belang van de bescherming van het milieu kunnen wijzigen 6 10

7 In dit kader hebben wij voorschrift 8.4 van de vigerende vergunning aangepast en op basis van het voorstel van Varo vervangen door voorschrift 8.4 A (zie hoofdstuk F). Wij maken in deze beschikking een voorbehoud op het voorgaande door aan te geven, dat veranderingen ten gevolge van de PGS29:2016 met betrekking tot de koelvoorzieningen kunnen leiden tot herziening of aanpassing van de vergunde activiteit. Mogelijk benodigde aanpassing van het voorschrift zal plaatsvinden in combinatie met alle andere veranderingen ten gevolge van de nieuwe PGS29:2016. D ZIENSWIJZEN Binnen de gestelde termijnen zijn op 2 februari 2017 zienswijzen naar voren gebracht door Varo Energy Tankstorage B.V. De zienswijzen kunnen als volgt worden samengevat: In voorschrift 8.4. A lid b is een tankputcapaciteit van de tankput opgenomen, namelijk tenminste m 3. Deze tankputcapaciteit is de huidig aanwezige capaciteit. Door deze capaciteit op te nemen kan er volgens Varo aan de huidige situatie niets wijzigen. Dat betekent dat als de tankputwand minder dan een mm zakt, er al niet meer voldaan kan worden aan het voorschrift. Dit terwijl er op dit moment een ruime overcapaciteit is. Verzocht wordt het voorschrift als volgt te wijzigen: Lid b) De tankputcapaciteit van de tankput dient tenminste de inhoud van de grootste tank op te kunnen vangen, vermeerderd met blus- en koelwater dat noodzakelijk is voor het koelen van de tanks voor tenminste 1 uur (uitgaande zonder brand) of zo lang als de brand duurt (uitgaande brand). In aanvulling op het voorgaande is, op ons verzoek, op 29 maart 2017 door Varo een aanvulling ingediend op de eerdere zienswijze. De aanvulling betreft een nadere onderbouwing van de minimale tankputcapaciteit, welke nog steeds voldoende zekerheid biedt dat er geen overstroming van de tankput zal plaatsvinden. Reactie De zienswijze d.d. 2 februari 2017 van Varo is erop gericht dat te dwingend een maximale tankputcapaciteit is vastgelegd. Uitgangspunt in de ontwerp-beschikking was de bij de aanvraag gevoegde berekeningen van de werkelijk aanwezige tankputcapaciteit, na verhoging van de tankputwanden (de betreffende m 3 uit de ontwerp-beschikking). Wat ons betreft dient er een minimale aanwezige tankputcapaciteit in deze vergunning opgenomen te worden om een garantie geven dat de capaciteit niet drastisch zal veranderen en hierdoor de tijd van het overstromen van de tankput, bij het blussen en koelen, drastisch minder zal worden. Hiermee wordt voorkomen dat er in de tankput voorzieningen dan wel activiteiten worden uitgevoerd waardoor de tankputcapaciteit drastisch zal dalen. De in de aanvraag aangegeven netto tankputcapaciteit van m 3 is door ons nagerekend op basis van de ingemeten hoogtes van de tankputvloer en van de verhoogde tankputwand. Hieruit blijkt dat de minimale hoogte van de tankputwand op NAP is gelegen. Op basis van de ingemeten hoogtes van de verhoogde tankputwand kan geconcludeerd worden, dat de daadwerkelijk aanwezige netto tankputcapaciteit meer dan m 3 bedraagt. 7 10

8 Het doel van het voorschrift 8.4.A lid 2 is om te voorkomen dat, als er een tankputbrand optreedt, de tankput overstroomt omdat er koel en/of bluswater in de tankput loopt. Varo heeft berekeningen uitgevoerd op basis van de minimaal benodigde netto tankputcapaciteit. Aangehouden uitgangspunten zijn: - Het opgebrachte koelwater van de tanks komt in z n geheel in de tankput terecht; - De hoeveelheid aanwezig product in de tankput neemt niet af, ook niet bij brand; - Er staat al 10 cm regen in de tankput; - De grootste tank faalt en deze zat helemaal vol, tot aan de onafhankelijke overvulbeveiliging; - De tanks worden 4 uur lang gekoeld. Indien gekeken wordt wat er, op basis van voorgaande uitgangspunten, minimaal aan capaciteit nodig is bij het blussen over een periode van 4 uur geldt, dat de benodigde minimale netto tankputcapaciteit circa m 3 bedraagt. Om een minimale blustijd van 4 uur te garanderen is daarom deze capaciteit in voorschrift 8.4. A lid 2 als minimum opgenomen. Wijzigingen in de huidige situatie kunnen dus nog wel degelijk plaatsvinden op basis van het verschil tussen de nu vergunde minimale tankputcapaciteit m.b.t. het koelen en het blussen en de daadwerkelijk aanwezige tankputcapaciteit. Met betrekking tot de op 2 februari 2017 door Varo voorgestelde tekstwijziging van voorschrift 8.4.A geldt dat dit tekstvoorstel niet langer relevant is. Door de aanpassing van de minimaal benodigde tankputcapaciteit in voorschrift 8.4.A lid 2, is het tekstvoorstel van Varo met betrekking tot het 1 uur koelen en zo lang als de brand duurt niet meer van toepassing. CONCLUSIE Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze d.d. 2 februari 2017 en de nadere onderbouwing d.d. 29 maart 2017, hebben wij voorschrift 8.4. A lid b zodanig aangepast dat uitgegaan wordt van de minimaal benodigde netto tankputcapaciteit voor het opvangen van blus- en koelwater en niet van de daadwerkelijk aanwezige netto tankputcapaciteit. Veranderingen ten gevolge van de PGS29:2016 worden niet meegenomen in deze procedure. Veranderingen zullen worden beschouwd in een integrale beoordeling in combinatie met alle andere veranderingen ten gevolge van de nieuwe PGS29. Mogelijk benodigde aanpassing van het voorschrift zal plaatsvinden in combinatie met alle andere veranderingen ten gevolge van de nieuwe PGS29:2016. E BESLUIT Wij besluiten, gelet op de hiervoor opgenomen overwegingen: I. voorschrift 8.4 van de omgevingsvergunning van 18 juni 2013, kenmerk HZ_WABO_ in te trekken; II. Aan de omgevingsvergunning van 18 juni 2013, kenmerk HZ_WABO het hierna in hoofdstuk F opgenomen voorschrift 8.4.A te verbinden. 8 10

9 Inwerkingtreding besluit Gelet op artikel 6.1, tweede lid, onder b, treedt dit besluit in werking met ingang van de dag na afloop van de beroepstermijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht. F VOORSCHRIFTEN Voorschrift 8.4.A a) Tankputten en bovengrondse atmosferische verticale cilindrische opslagtanks bestemd voor de opslag van klasse 1 en klasse 3 vloeistoffen, moeten voldoen aan: - de hoofdstukken 6 en 8; - paragrafen 4.3, 4.5.2, 4.7, 5.1 t/m 5.5, 5.7, 5.8, 7.2, 7.7, 10.1 t/m 10.5, 11.3 en 11.4; van de richtlijn PGS 29 (2008), voor zover in de voorschriften verbonden aan deze vergunning daarvan niet is afgeweken. b) De netto tankputcapaciteit van de tankput dient tenminste m 3 te bedragen. Hoogachtend, Het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, namens deze, de directeur van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, voor deze, Marianne Pel Adjunct-directeur Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied Portefeuille Vergunningverlening 9 10

10 Beroepsclausule Bent u het niet eens met dit besluit? Dan kunt u als u belanghebbende bent bij het besluit binnen zes weken na de dag waarop dit besluit ter inzage is gelegd een beroepschrift indienen bij: Rechtbank Midden Nederland Postbus DA UTRECHT Vermeld in uw beroepschrift altijd de datum, uw naam, adres, handtekening, het referentienummer/kenmerk van dit besluit (of stuur een kopie van het besluit mee) en de reden(en) waarom u beroep instelt. Het indienen van een beroepschrift schort de werking van het besluit niet op. In spoedgevallen kan tijdens de beroepsprocedure een voorlopige voorziening worden gevraagd aan de voorzieningenrechter van de genoemde rechtbank. U kunt ook digitaal het beroep- en verzoekschrift indienen bij de genoemde rechtbank via Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Voor het behandelen van het verzoek en het beroep worden griffiekosten in rekening gebracht. Voor meer informatie over het instellen van beroep kunt u kosteloos de brochure Bezwaar en beroep tegen een beslissing van de overheid bestellen via telefoonnummer 1400 (lokaal tarief) of downloaden van deze site: Afschriften Een exemplaar van dit besluit zullen wij zenden aan: - Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht; - Veiligheidsregio Utrecht. - Inspectie Leefomgeving en Transport Dit document is digitaal vastgesteld. Een fysieke of ingescande handtekening is daarom niet nodig. Meer informatie: