De relatie tussen de doelgroepafbakening van kansarme kleuters en hun startpositie op school

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De relatie tussen de doelgroepafbakening van kansarme kleuters en hun startpositie op school"

Transcriptie

1 De relatie tussen de doelgroepafbakening van kansarme kleuters en hun startpositie op school Mayke Poesen-Vandeputte & Ides Nicaise Copyright (2007) Steunpunt SSL p/a Parkstraat 47, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No part of this material may be made public without an explicit reference to the source. De verantwoordelijkheid voor dit rapport berust volledig bij de auteurs en vertolkt niet noodzakelijk de officiële visie van de Vlaamse Overheid.

2

3 De relatie tussen de doelgroepafbakening van kansarme kleuters en hun startpositie op school Mayke Poesen-Vandeputte & Ides Nicaise Promotor(en): I. Nicaise, B. De Fraine, P. Ghesquière, R. Janssen, F. Laevers, P. Onghena, R. Rymenans, M. Valcke, J. Van Damme, P. Van Petegem, L. Verschaffel & K. Verschueren Onderzoek in opdracht van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, in het kader van het programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek SSL-rapport nr. SSL/OD1/ datum oplevering eerste versie: 30 april 2010 datum publicatie: 20 mei 2010

4 Voor meer informatie over deze publicatie: Steunpunt SSL, onderzoeksdomein Studie- en schoolloopbanen van leerlingen en studenten Auteurs: Mayke Poesen-Vandeputte & Ides Nicaise adres: Parkstraat 47 (PB 5300), 3000 LEUVEN tel.: fax: website: Copyright (2007) Steunpunt SSL p/a Parkstraat 47, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar de bron. No part of this material may be made public without an explicit reference to the source. De verantwoordelijkheid voor dit rapport berust volledig bij de auteurs en vertolkt niet noodzakelijk de officiële visie van de Vlaamse Overheid.

5 v INHOUD Inhoud v Hoofdstuk 1 Inleiding 1 Hoofdstuk 2 Cognitieve prestaties Verschillen in cognitieve prestaties tussen clusters Verklaringskracht van de verschillende vermogens waarover een leerling beschikt voor de cognitieve prestaties Samenvatting 14 Hoofdstuk 3 Sociaal-emotionele ontwikkeling Verschillen in sociaal-emotionele ontwikkeling tussen clusters Sociale vaardigheden Dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden Verklaringskracht van de verschillende vermogens waarover een leerling beschikt voor de sociaal-emotionele ontwikkeling Samenvatting 38 Hoofdstuk 4 De startpositie van kansarme kinderen die geen GOK-leerling zijn De variabele congruentie Cognitieve prestaties Sociaal-emotionele ontwikkeling Sociale vaardigheden Dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden 51

6 vi Inhoud 4.4. Samenvatting 55 Besluit 59 Bijlage 1 De startpositie van kleuters op school naargelang de GOK-indeling Verschillen in cognitieve prestaties tussen GOK-leerlingen en niet GOKleerlingen Taal Rekenbegrip Verschillen in sociaal-emotionele ontwikkeling tussen GOK-leerlingen en niet GOK-leerlingen Sociale vaardigheden Dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden 67 Bijlage 2 Spreiding vals negatieven over scholen 71 Addendum bij hoofdstuk 4 De startpositie van kansarme kinderen die geen GOK-leerling zijn 73 Cognitieve prestaties 74 Zijn vals negatieven onterecht niet-gok? 74 Zijn vals positieven onterecht GOK? 75 Samenvattend 76 Sociaal-emotionele ontwikkeling 76 Zijn vals negatieven onterecht niet-gok? 76 Zijn vals positieven onterecht GOK? 78 Samenvattend 80 Profiel van de vals negatieven 80 Vermogens / kapitalen (in sociologische termen) 81 Culturele achtergrond 81 Profielkenmerken 82 Besluit 84 Literatuur 87

7 1 HOOFDSTUK 1 INLEIDING In de SSL-paper met als titel Kansarme leerlingen in de derde kleuterklas: afbakening en profiel van de doelgroep (Poesen-Vandeputte & Nicaise, 2008) werden kleuters in vier groepen gedeeld op basis van hun factorscores op drie factoren. Die vier groepen kleuters zijn: (1) cluster 1 kinderen uit de lagere middenklasse, (2) cluster 2 kinderen met nood aan extra zorg, (3) cluster 3 kansrijke kinderen en (4) cluster 4 kansarme kinderen. De factorscores zijn gebaseerd op de achtergrondkenmerken van de kleuters en geven aan hoe groot de vermogens zijn waarover een kind van huis uit kan beschikken om zijn/haar schoolloopbaan aan te vatten. Deze vermogens zijn: (1) factor 1 socioeconomisch vermogen, (2) factor 2 groei- en ontwikkelingsvermogen en (3) factor 3 socio-cultureel-educatief vermogen. Om de geldigheid van deze afbakening van kansarme kinderen verder te onderzoeken, zullen we in de onderhavige paper de relatie nagaan tussen de vier clusters en de startpositie van kleuters op school. Hiervoor nemen we de kinderen uit de referentiesteekproef van SiBO als observatie-eenheden. Met startpositie bedoelen we zowel hun cognitieve als hun niet-cognitieve kenmerken bij het begin van de derde kleuterklas 1. Figuur 1 illustreert de onderzoeksvraag. 1 Startpositie is een relatief begrip. De meting in de derde kleuterklas beschouwen we als een nulmeting alvorens de kinderen leerplichtig worden en hun lagere schoolloopbaan aanvatten.

8 2 Hoofdstuk 1 Figuur.1 De cluster waartoe een kleuter behoort op basis van zijn/haar vermogens. Onderzoeksvraag Cognitieve prestaties (begin K3) Sociaalemotionele vaardigheden (tijdens K3) De onderzoeksvraag luidt dus of de groep/cluster waartoe een kleuter behoort een predictor kan zijn voor de cognitieve prestaties en de sociaal-emotionele vaardigheden van die kleuter bij het begin van zijn/haar schoolloopbaan. Voor een goed begrip van deze paper wordt de lezer verondersteld kennis te hebben genomen van de hoger vermelde concepten in de SSL-paper van Poesen- Vandeputte & Nicaise (2008). Zo wordt het begrip kansarme leerling gedefinieerd op basis van onze eigen sociologisch gefundeerde analyses. Hierbij gaan we ervan uit dat onze doelgroepafbakening de kansarme kinderen adequater opspoort dan de GOK-indicatoren; en dit dankzij het hanteren van een breed gamma van variabelen. In het volgende hoofdstuk bestuderen we de cognitieve prestaties. Respectievelijk voor taal en rekenbegrip onderzoeken we of er tussen de clusters verschillen zijn in gemiddelde toetsscores. We gaan tevens de verklaringskracht na van de vermogens waarover een kind beschikt. Hoofdstuk 3 is analoog opgebouwd; ditmaal voor de niet-cognitieve ontwikkeling van een kleuter. Om de rapportering over de sociaal-emotionele ontwikkeling overzichtelijk te houden, maken we een opsplitsing tussen twee groepen variabelen: sociale vaardigheden en dynamisch-affectieve attitudes. Nadat we voor de verschillende clusters - zowel cognitief als niet-cognitief - de startpositie van de kleuters bepaald hebben, hernemen we de paper van Poesen- Vandeputte & Nicaise (2008) waarin sprake is van vals negatieven. In hoofdstuk 4 onderzoeken we in welke mate deze groep kansarme niet GOK -kinderen door het beleid inzake gelijke onderwijskansen over het hoofd gezien zou worden.

9 Inleiding 3 We beëindigen deze paper met een besluit. Bijkomend wordt in bijlage 1 dezelfde oefening hernomen als in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3; maar ditmaal naargelang de GOK-afbakening. In bijlage 1 wordt dus zeer bondig en visueel 2 gerapporteerd over de startpositie van kleuters die respectievelijk GOK-leerling zijn en niet GOK-leerling zijn. In antwoord op een bijkomende onderzoeksvraag die in het besluit geformuleerd wordt, zien we in bijlage 2 hoe de vals negatieven over de scholen gespreid zijn. 2 Aan de hand van box plots.

10

11 5 HOOFDSTUK 2 COGNITIEVE PRESTATIES Om een beeld te krijgen van de cognitieve ontwikkeling van kleuters bij het begin van hun schoolloopbaan, baseren we ons op de resultaten van de toetsen die bij het begin van de derde kleuterklas 3 afgenomen werden. De gebruikte toetsen peilen naar taalvaardigheid en voorbereidende rekenvaardigheden. Voor meer uitleg over de toetsen Taal voor Kleuters en Rekenbegrip verwijzen we naar LOA-rapport nr. 14 (Verachtert, 2003). Naar analogie met de analyses in dit rapport, zullen we ongeldige 4 of te laat 5 afgenomen toetsen niet in de analyse opnemen. Om o.a. latere vergelijkingen tussen testscores mogelijk te maken, gebruiken we kalibratiescores Verschillen in cognitieve prestaties tussen clusters Vooreerst berekenen we voor iedere cluster de gemiddelde toetsresultaten. De resultaten voor taal vinden we in tabel 1. 3 Schooljaar Een toets is ongeldig wanneer meer dan de helft van de items ongeldig is of niet ingevuld werd. 5 Een toets werd te laat afgenomen wanneer hij meer dan twee weken na de afgesproken periode afgenomen werd. Toetsen waarvan we de afnamedatum niet kennen, worden daarentegen wel in de analyse opgenomen.

12 6 Hoofdstuk 2 Tabel.1 Beschrijvende kenmerken taaltoets begin derde kleuterklas, per leerlingencluster Cluster n gemiddelde standaardafw. min max CL1 lagere ,95 9,26 14,77 69,56 middenklasse CL2 nood ,45 9,88 21,87 65,39 aan extra zorg CL3 kansrijk ,91 8,23 16,43 68,71 CL4 kansarm ,54 9,94 16,02 68,60 Bij aanvang van de derde kleuterklas stellen we gemiddeld genomen - vast dat de kansrijke kleuters (CL3) de beste taalscore hebben (48,91). De kansarme kleuters (CL4) daarentegen scoren het zwakst (42,54). De taalscore van de kinderen uit de lagere middenklasse (CL1) ligt hier tussenin (45,95). De toetsresultaten voor taal van de kleuters met nood aan extra zorg (CL2) zijn zwakker dan die van de kinderen uit de lagere middenklasse maar zijn wel beter dan die van de kansarme kinderen (44,45). Deze vaststellingen worden visueel voorgesteld in onderstaande boxplot of snorrendoos (figuur 2). Figuur.2 Box plot van testscores taal begin derde kleuterklas, per leerlingencluster Voor de interpretatie van de boxplot kijken we vooreerst naar de rechthoek die voor een bepaalde leerlingencluster de middelste helft van de taalscores toont (van het eerste tot het derde kwartiel 6 ). De horizontale streep in de rechthoek is de mediaan en het ruitje stelt het gemiddelde voor. Soms vallen de mediaan en het gemiddelde samen zoals bij cluster 2 en cluster 3. Hoe groter de rechthoek, hoe meer gespreid de taalscores zijn. Zo zien we dat bij de kansrijke kinderen (CL3) er 6 De kwartielen verdelen de van klein naar groot geordende rij data in vier gelijke delen. Die delen bevatten dus telkens een kwart van de observaties. Het tweede kwartiel (Q2) valt samen met de mediaan.

13 Cognitieve prestaties 7 het minst variatie in de scores voor taal is. De cirkeltjes zijn uitschieters 7 en de staafjes of snorharen reiken van het eerste en het derde kwartiel naar respectievelijk de laagste score die geen uitschieter is en de hoogste score die geen uitschieter is 8. In figuur 2 valt het contrast op tussen cluster 3 en cluster 4: het onderste snorhaar van de kansrijke kleuters eindigt bij een hogere taalscore dan dat van de andere clusters, terwijl het onderste snorhaar van de kansarme kleuters eindigt bij een lagere taalscore. Vervolgens berekenen we voor iedere cluster de gemiddelde toetsscores voor rekenbegrip. De resultaten vinden we in tabel 2. Tabel.2 Beschrijvende kenmerken toets rekenbegrip begin derde kleuterklas, per leerlingencluster Cluster n gemiddelde standaardafw. min max CL1 lagere ,32 8,69 19,59 61,44 middenklasse CL2 nood ,04 9,18 23,51 61,44 aan extra zorg CL3 kansrijk ,20 7,68 23,63 61,44 CL4 kansarm ,28 8,78 16,27 61,44 Bij aanvang van de derde kleuterklas stellen we gemiddeld genomen - vast dat de kansrijke kleuters (CL3) de beste score voor rekenbegrip hebben (48,20). De kansarme kleuters (CL4) daarentegen scoren het zwakst (41,28). De toetsscore voor rekenbegrip van de kinderen uit de lagere middenklasse (CL1) ligt hier tussenin (44,32). De resultaten van de kleuters met nood aan extra zorg (CL2) zijn zwakker dan die van de kinderen uit de lagere middenklasse maar zijn wel beter dan die van de kansarme kinderen (42,04). De rangorde van de clusters voor voorbereidende rekenvaardigheden blijft dus dezelfde als voor taal; met name: 1. CL 3 kansrijke kinderen; 2. CL1 kinderen uit de lagere middenklasse; 3. CL2 kinderen met nood aan extra zorg; 4. CL4 kansarme kinderen. Deze vaststellingen worden visueel voorgesteld in onderstaande boxplot (figuur 3). 7 Een uitschieter is een waarde die uitzonderlijk groot of uitzonderlijk klein is in vergelijking met de andere waarden in de dataset. Om te weten of een waarde een uitschieter is, wordt een vuistregel gebruikt. Voor uitzonderlijk groot start men op het derde kwartiel (Q3) en daar telt men nog anderhalve keer de interkwartielafstand bij. Alle waarden die nog voorbij dat punt liggen zijn uitzonderlijk groot en worden uitschieters genoemd. Uitzonderlijk kleine waarden worden op analoge wijze bepaald. 8 Wanneer er geen uitschieters zijn, spreken we respectievelijk van het minimum en het maximum.

14 8 Hoofdstuk 2 Figuur.3 Box plot van testscores rekenbegrip begin derde kleuterklas, per leerlingencluster De vraag is nu of de verschillen in cognitieve prestaties tussen de clusters significant zijn. Laten de soms kleine verschillen statistisch verantwoorde conclusies toe of zijn ze eerder aan het toeval toe te schrijven? Figuur 4 illustreert de keuze van de analysetechniek. De cognitieve ontwikkeling van kleuters wordt gemeten aan de hand van verschillende toetsen en bijgevolg zijn er verschillende afhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabele cluster heeft een nominaal meetniveau. Deze polytome variabele telt vier categorieën. Gezien het aantal afhankelijke en onafhankelijke variabelen en hun respectievelijke meetniveaus is een multivariate variantie-analyse de meest geschikte techniek. Toetsscore taal Cluster Toetsscore rekenbegrip Figuur.4 Structuur van de multivariate variantie-analyse (one-way MANOVA) Tabel 3 toont ons de output van de variantie-analyse voor taal.

15 Cognitieve prestaties 9 Tabel.3 Variantie-analyse met cluster als onafhankelijke variabele en toetsscore taal als afhankelijke variabele Source DF Sum of Squares Mean Square F Value Pr > F Model , ,18 58,68 <.0001 Error ,82 82,3997 Corrected Total ,36 Het aantal vrijheidsgraden bepaalt welke F-verdeling nodig is. Zoals hoger vermeld, telt de onafhankelijke variabele cluster vier categorieën en dus telt de tussen groepen kwadratensom drie vrijheidsgraden. Het aantal observaties is Het aantal vrijheidsgraden van de totale kwadratensom is bijgevolg 2179 (d.i. aantal observaties min één). De som van het aantal vrijheidsgraden van de tussen groepen kwadratensom en het aantal vrijheidsgraden van de binnen groepen kwadratensom is gelijk aan het aantal vrijheidsgraden van de totale kwadratensom ( = 2179). De berekende F-waarde 58,68 is het quotiënt van de gemiddelde kwadratensommen (4835 : 82). De kans dat F gevonden wordt wanneer er geen verschillen tussen de clusters zouden zijn, is kleiner dan 0,0001. De F-toets voor cluster duidt dus op verschillen tussen de groepen van kleuters voor wat hun taalscores betreft, maar deze toets geeft geen informatie over de aard van de verschillen. Een Tukey-toets die de clusters paarsgewijs met elkaar vergelijkt, geeft ons meer inzicht. Onderstaande tabel 4 toont de resultaten. Tabel.4 Tukey-toets voor taalscore (paarsgewijze vergelijking clusters) Cluster vergelijking Verschil tussen gemiddelden *** indien significant (niveau 0,05) 3 1 2,96 *** 3 2 4,45 *** 3 4 6,36 *** 1 3-2,96 *** 1 2 1, ,40 *** 2 3-4,45 *** 2 1-1, , ,36 *** 4 1-3,40 *** ,91 De taalscores van de kansrijke kleuters (CL3) verschillen significant van de scores van alle andere clusters. Ook de taalscores van de kansarme kinderen en

16 10 Hoofdstuk 2 die van de kinderen uit de lagere middenklasse zijn significant verschillend. Echter, de taalscores van de kinderen met nood aan extra zorg (CL2) verschillen enkel significant van de scores van de kansrijke kinderen, terwijl de verschillen met de kansarme kinderen en de kinderen uit de lagere middenklasse aan toeval te wijten zijn. We gaan nu verder met de variantie-analyse voor rekenbegrip. Ook hier willen we met behulp van een F-toets achterhalen hoe groot de kans is dat de waargenomen verschillen tussen de clusters (zie tabel 2) door toeval veroorzaakt zijn. De resultaten van deze variantie-analyse staan in tabel 5. Tabel.5 Variantie-analyse met cluster als onafhankelijke variabele en toetsscore rekenbegrip als afhankelijke variabele Source DF Sum of Squares Mean Square F Value Pr > F Model , ,43 87,16 <.0001 Error ,00 69,59 Corrected Total ,28 Opnieuw kunnen we het aantal vrijheidsgraden gebruiken om de analyse te controleren (zie hoger). De berekende F-waarde is 87,16 en de kans dat F gevonden wordt wanneer er geen verschillen tussen de clusters zouden zijn, is kleiner dan 0,0001. De F-toets voor cluster duidt dus op verschillen tussen de groepen van kleuters voor wat hun wiskundescores betreft, maar deze toets geeft geen informatie over de aard van de verschillen. Een Tukey-toets die de clusters paarsgewijs met elkaar vergelijkt, geeft ons meer inzicht. Onderstaande tabel 6 toont de resultaten.

17 Cognitieve prestaties 11 Tabel.6 Tukey-toets voor wiskundescore (paarsgewijze vergelijking clusters) Cluster vergelijking Verschil tussen gemiddelden *** indien significant (niveau 0,05) 3 1 3,87 *** 3 2 6,16 *** 3 4 6,92 *** 1 3-3,87 *** 1 2 2,28 *** 1 4 3,04 *** 2 3-6,16 *** 2 1-2,28 *** 2 4 0, ,92 *** 4 1-3,04 *** ,76 Voor wat betreft de wiskunderesultaten, zijn de verschillen tussen bijna alle clusters significant; alleen de verschillen tussen de wiskundescore van de kansarme kinderen (CL4) en die van de kinderen met nood aan extra zorg (CL2) zijn niet significant Verklaringskracht van de verschillende vermogens waarover een leerling beschikt voor de cognitieve prestaties Om de verklaringskracht van de verschillende vermogens te meten, voeren we een analyse uit met als onafhankelijke variabelen degene waarmee de clusters geconstrueerd werden, en als afhankelijke variabelen de scores voor taal en rekenbegrip begin derde kleuterklas. Figuur 5 illustreert de keuze van de analysetechniek. Er zijn twee afhankelijke variabelen: de toetsscores voor taal en rekenbegrip. Er zijn drie onafhankelijke variabelen: de vermogens van een kleuter, zijnde de factorscores op de eerste, de tweede en de derde factor. Gelet op het aantal afhankelijke en onafhankelijke variabelen en het feit dat alle variabelen een metrisch meetniveau hebben, is een multivariate meervoudige regressieanalyse de meest geschikte techniek.

18 12 Hoofdstuk 2 Factorscore sociaal-econ. vermogen Factorscore groei- en ontwikkelingsvermogen Toetsscore taal Toetsscore rekenbegrip Factorscore sociaalcultureel-educatief vermogen Figuur.5 Structuur van de multivariate meervoudige regressie-analyse (PROC REG) Alvorens de regressie-analyse aan te vatten, beschrijven we de samenhang tussen de verschillende vermogens en de toetsscores. In tabel 7 zien we een matig positieve samenhang tussen factor 1 en de toetsscores. M.a.w. hoe groter het sociaal-economisch vermogen van een kind, hoe beter zijn/haar toetsscores - zowel voor wiskunde als voor taal bij het begin van de derde kleuterklas. Voor het groei- en ontwikkelingsvermogen (F2) stellen we geen lineaire statistische samenhang vast. Het sociaal-cultureel-educatief vermogen (F3) vertoont een zwakke positieve correlatie met de toetsresultaten voor wiskunde en taal. Voorts zien we een sterke positieve correlatie tussen de toetsscore voor taal en de score voor wiskunde. Dus hoe hoger een kleuter scoort op voorbereidende rekenvaardigheden, hoe hoger de score zal zijn op taal (en omgekeerd). Het feit dat er geen samenhang is tussen de verschillende vermogens of kapitalen is inherent aan de factoranalyse waarmee deze latente concepten tot stand kwamen.

19 Cognitieve prestaties 13 Tabel.7 Correlatiematrix (r) Factor1 Factor2 Factor3 Score wisk. Score taal Factor1 1 0,03 0,09 0,40 0,33 Factor2 0,03 1-0,00 0,08 0,05 Factor3 0,09-0,00 1 0,16 0,17 Score wisk. 0,40 0,08 0,16 1 0,73 Score taal 0,33 0,05 0,17 0,73 1 * F(actor) 1 = sociaal-economisch vermogen; F(actor) 2 = groei- en ontwikkelingsvermogen; F(actor) 3 = sociaal-cultureel-educatief vermogen In onderstaande tabel zien we nu de resultaten van de meervoudige regressieanalyse. Tabel.8 Verklaring van scores op taal en rekenbegrip (bij de start van de derde kleuterklas) door vermogens : resultaten van de regressieanalyse Variabelen (factorscores) Parameterschatting Standaardfout t-waarde P > t Taal Intercept 46,01 0,19 242,35 <0,0001 (R 2 =0,13) score op F1 3,39 0,22 15,62 <0,0001 score op F2 (0,38) 0,22 1,73 0,0835 score op F3 1,66 0,24 6,90 <0,0001 Wisk. Intercept 44,77 0,17 260,11 <0,0001 (R 2 =0,18) score op F1 3,89 0,20 19,74 <0,0001 score op F2 0,73 0,20 3,65 0,0003 score op F3 1,44 0,22 6,63 <0,0001 * F(actor) 1 = sociaal-economisch vermogen; F(actor) 2 = groei- en ontwikkelingsvermogen; F(actor) 3 = sociaal-cultureel-educatief vermogen Wanneer we de factorscores van een kleuter kennen op de drie hoger vermelde vermogens, kunnen we een schatting maken van de cognitieve startpositie van die kleuter: Toetsscore taal = 46,01 + (3,39 * F1) + (1,66 * F3) Toetsscore wiskunde = 44,77 + (3,89 * F1) + (0,73 * F2) + (1,44 * F3) De t-waarden in tabel 8 met hun bijhorende p-waarde, testen of elke parameter significant verschillend is van nul. Voor wiskunde zijn het intercept en de coëfficiënten van de drie vermogens zeer significant. Voor taal is dit ook het geval, behalve voor factor 2. De F-toets voor het taalmodel is 105,69 met p < 0,0001. De F-toets voor het wiskundemodel is 159,18 met eveneens p < 0,0001. Dit wijst er op dat de modellen

20 14 Hoofdstuk 2 zeer significant zijn en dus een betekenisvol deel van de spreiding in de toetsscores verklaren. De proportie verklaarde variantie (R 2 ) duidt op de kwaliteit van het model: de vermogens nemen 13% van de spreiding in de taalscores voor hun rekening. Voor de wiskundescores is dit 18% Samenvatting Door de verschillen in cognitieve prestaties tussen de clusters te onderzoeken, bekomen we zowel voor taal als voor rekenbegrip de volgende rangorde van clusters: 1. CL 3 kansrijke kinderen; 2. CL1 kinderen uit de lagere middenklasse; 3. CL2 kinderen met nood aan extra zorg; 4. CL4 kansarme kinderen. In tabel 9 zien we per cluster de gemiddelde toetsscores voor taal en voorbereidende rekenvaardigheden. Tabel.9 Gemiddelde toetsscores taal en rekenbegrip, begin derde kleuterklas, per leerlingencluster Cluster Taal Rekenbegrip Kansrijk 48,91 48,20 Lagere middenklasse 45,95 44,32 Nood aan extra zorg 44,45 42,04 Kansarm 42,54 41,28 Door middel van variantie-analyse weten we dat er voor taal en rekenbegrip significante verschillen zijn tussen de groepen van kleuters. Een Tukey-toets geeft ons meer inzicht in de aard van die verschillen. Voor taal valt vooral op dat de taalscores van de kansrijke kleuters (CL3) significant verschillen van de scores van alle andere clusters. Voor wat betreft de wiskunderesultaten, zijn de verschillen tussen bijna alle clusters significant; alleen de verschillen tussen de wiskundescore van de kansarme kinderen (CL4) en die van de kinderen met nood aan extra zorg (CL2) zijn niet significant. Op basis van deze resultaten kunnen we de onderzoeksvraag bevestigend beantwoorden: De cluster waartoe een kleuter behoort, is een predictor voor de cognitieve prestaties van die kleuter bij het begin van zijn/haar schoolloopbaan. Ook de vermogens waarover een kind bij het begin van de schoolloopbaan beschikt, leveren een bescheiden bijdrage om een schatting te maken van de startpositie van een kleuter: toetsscore taal = 46,01 + (3,39 * F1) + (1,66 * F3)

21 Cognitieve prestaties 15 toetsscore rekenbegrip = 44,77 + (3,89 * F1) + (0,73 * F2) + (1,44 * F3) Zoals we reeds op basis van de correlatiematrix (cf. tabel 7) konden vermoeden, weegt het sociaal-economisch vermogen het zwaarst door als voorspeller van cognitieve prestaties bij het begin van de derde kleuterklas.

22

23 17 HOOFDSTUK 3 SOCIAAL-EMOTIONELE ONTWIKKELING Om een beeld te krijgen van de niet-cognitieve ontwikkeling van kleuters bij het begin van hun schoolloopbaan, baseren we ons op de resultaten van de vragenlijst 9 die door de kleuterleid(st)er over het kind ingevuld werd. Voor meer uitleg over de kleutervragenlijst schooljaar verwijzen we naar LOArapport nr. 12 (Maes, 2003). De sociaal-emotionele ontwikkeling van de kleuters wordt gemeten aan de hand van verschillende schalen, die elk een deelaspect hiervan bevragen. Sociaal-emotionele ontwikkeling kan in twee groepen variabelen gedeeld worden: (1) de sociale vaardigheden en (2) de dynamischaffectieve attitudes en vaardigheden. De sociale vaardigheden worden nog eens opgesplitst in (a) prosociaal gedrag en (b) sociaal probleemgedrag, met als schalen: Agressief gedrag, Hyperactiefafleidbaar gedrag, Asociaal gedrag en Angstig gedrag en tot slot (c) sociale relaties, bestaande uit de schalen Conflict, Nabijheid en Populariteit. De dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden worden opgesplitst in de schaal (a) Zelfvertrouwen, (b) Welbevinden en (c) drie schalen die de werkhouding, motivatie en attitude ten aanzien van klastaken weerspiegelen, namelijk Coöperatief gedrag, Onafhankelijkheid en Werkhouding. De concrete invulling van deze schalen wordt beschreven in het voormelde LOA-rapport van Maes (2003) Verschillen in sociaal-emotionele ontwikkeling tussen clusters Tabel 10 geeft ons voor de niet-cognitieve startpositie van kleuters een algemeen overzicht van de gemiddelde schaalscores per cluster. 9 Vragenlijst van 70 items (zespuntslikertschalen) die een ruim gamma van bruikbare schalen oplevert; alleen angstig-bezorgd gedrag heeft een lage interne consistentie. Op basis van de ruwe scores per item worden er afgeleide schaalscores berekend (gemiddelde over verschillende items).

24 18 Hoofdstuk 3 Tabel.10 Gemiddelden op de sociaal-emotionele schalen (max.=6) naar cluster Variabele CL1 lagere middenklasse CL2 nood aan extra zorg CL3 kansrijk CL4 kansarm prosociaal gedrag 4,56 4,42 4,54 4,24 agressief gedrag (-) 2,00 1,90 1,91 2,16 hyperactief-afleidbaar 2,42 2,46 2,23 2,70 gedrag (-) asociaal gedrag (-) 2,07 2,22 2,13 2,34 conflict (-) 1,86 1,80 1,80 1,89 nabijheid (bij leerkracht) 4,52 4,46 4,50 4,11 populariteit 4,77 4,70 4,78 4,48 welbevinden 5,10 4,91 5,11 4,87 coöperatief gedrag 4,97 4,96 5,04 4,79 onafhankelijkheid 3,99 3,80 4,39 3,67 werkhouding 4,02 3,81 4,30 3,71 zelfvertrouwen 4,21 3,94 4,38 3,87 * (-) duidt op een negatieve attitude; d.w.z. hoe hoger de afgeleide schaalscore, hoe zwakker het resultaat voor die welbepaalde schaal van socio-emotionele ontwikkeling We bestuderen eerst de schaalscores voor sociale vaardigheden en vervolgens die voor de dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden Sociale vaardigheden De cijfers uit tabel 10 worden visueel weergegeven in de onderstaande box plots. Figuur.6 Box plot van prosociaal gedrag in derde kleuterklas, per leerlingencluster Prosociaal gedrag is een positieve attitude. Hoe hoger de schaalscore, hoe beter. Het valt op dat de gemiddelde schaalscore van de kansarme kinderen (CL4) lager ligt dan die van de kleuters uit de andere clusters.

25 Sociaal-emotionele ontwikkeling 19 Figuur.7 Box plot van conflict in derde kleuterklas, per leerlingencluster Deze box plot van conflict toont veel lagere scores dan de vorige box plot. Conflict is dan ook een negatieve attitude: hoe lager de schaalscore, hoe beter. Figuur.8 Box plot van agressief gedrag in derde kleuterklas, per leerlingencluster Ook agressief gedrag is een negatieve attitude. We zien aan de box plot in figuur 8 dat de kansarme kinderen (CL4) hierop het zwakst scoren.

26 20 Hoofdstuk 3 Figuur.9 Box plot van hyperactief-afleidbaar gedrag in derde kleuterklas, per leerlingencluster Figuur 9 toont ons dat de kansarme kleuters (CL4) het meest hyperactiefafleidbaar gedrag vertonen. De kansrijke kleuters (CL3) daarentegen vertonen dit gedrag opvallend minder. Figuur.10 Box plot van asociaal gedrag in derde kleuterklas, per leerlingencluster Op basis van figuur 10 stellen we vast dat asociaal gedrag eveneens een negatieve attitude het vaakst voorkomt bij kansarme kinderen (CL4).

27 Sociaal-emotionele ontwikkeling 21 Figuur.11 Box plot van integratie/populariteit in derde kleuterklas, per leerlingencluster Wanneer we naar de box plot in figuur 11 kijken, zien we aan de hogere scores dat populariteit een positieve schaal is. Kansarme kinderen (CL4) zijn duidelijk minder populair op school. Figuur.12 Box plot van nabijheid in derde kleuterklas, per leerlingencluster In figuur 12 valt op dat cluster 4 lager scoort voor nabijheid bij de leerkracht. Kansarme kleuters vertellen dus minder gemakkelijk op spontane wijze en in een open sfeer wat ze beleven. De vraag is nu of de hoger vastgestelde verschillen in sociale vaardigheden tussen de clusters significant zijn of eerder toe te schrijven aan toeval. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, voeren we een variantie-analyse uit waarvan de structuur in onderstaande figuur wordt weergegeven.

28 AS prosociaal AS agressief AS hyperactief Cluster AS asociaal Sociale vaardigheden AS conflict AS nabijheid AS populariteit

29 * AS = afgeleide schaalscore Figuur.13 Structuur van de multivariate variantie-analyse (one-way MANOVA) voor sociale vaardigheden

30 24 Hoofdstuk 4 Tabel 11 laat de resultaten van de variantie-analyse voor sociale vaardigheden zien. Tabel.11 Variantie-analyse sociale vaardigheden Attitude F-toets p-waarde Prosociaal 20,78 <0,0001 Conflict 1,89 0,13 Agressief 8,16 <0,0001 Hyperactief 25,64 <0,0001 Asociaal 10,63 <0,0001 Populariteit 19,51 <0,0001 Nabijheid 25,63 <0,0001 Bijna alle waargenomen verschillen tussen de leerlingenclusters (zie tabel 10 en de box plots) blijken significant te zijn, behalve die voor conflict. Een Tukey-toets geeft ons d.m.v. een paarsgewijze vergelijking van de clusters meer inzicht in de aard van die significante verschillen. Tabel.12 Tukey-toets voor sociale vaardigheden (paarsgewijze vergelijking clusters) Attitude Kansarmkansrijk Kansarmmiddenklasse Kansarm extra zorg Kansrijk - middenklasse Kansrijk extra zorg Middenklasse extra zorg Prosociaal *** *** Agressief *** *** *** Hyperactief *** *** *** Asociaal *** *** Populariteit *** *** *** Nabijheid *** *** *** * *** indien significant (niveau 0,05) Wat we op basis van de box plots (zie figuur 6 12) reeds visueel vaststelden, wordt bevestigd door de Tukey-toets: heel wat afgeleide schaalscores van de kansarme kinderen (CL4) zijn significant verschillend van de scores van de andere clusters. Meer specifiek en in de lijn van de verwachting - zijn die scores lager bij positieve schalen en hoger bij negatieve attituden. Bij het begin van hun schoolloopbaan verschillen de kansarme kinderen voor alle schalen 10 m.b.t. hun sociale vaardigheden van de kansrijke kinderen en van de kinderen uit de lagere middenklasse. Voor hun sociale relaties ( populariteit en nabijheid ) en hun agressief gedrag verschillen ze eveneens van de kinderen met nood aan extra zorg. Daarnaast toont de Tukey-test een significant verschil tussen de kansrijke 10 Behalve voor conflict.

31 Sociaal-emotionele ontwikkeling 25 kinderen en de kleuters uit de lagere middenklasse voor hyperactief en afleidbaar gedrag; en dit in het voordeel van de kansrijke kleuters Dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden Onderstaande box plots visualiseren de schaalscores uit tabel 10. Figuur.14 Box plot van zelfvertrouwen in derde kleuterklas, per leerlingencluster Het is opvallend dat de kansrijke kinderen (CL3) het meest zelfvertrouwen hebben en de kansarme kinderen (CL4) het minst. Ook de kinderen met nood aan extra zorg (CL2) kunnen wat extra zelfvertrouwen gebruiken. Figuur.15 Box plot van welbevinden in derde kleuterklas, per leerlingencluster Figuur 15 toont ons dat de kansarme kleuters (CL4) het laagste welbevinden hebben.

32 26 Hoofdstuk 3 Figuur.16 Box plot van werkhouding in derde kleuterklas, per leerlingencluster Gemiddeld genomen, hebben kansrijke kinderen (CL3) de beste werkhouding en de kansarme kinderen (CL4) de slechtste. Figuur.17 Box plot van coöperatief in derde kleuterklas, per leerlingencluster De box plot in figuur 17 laat zien dat kansarme kleuters het minst coöperatief gedrag vertonen.

33 Sociaal-emotionele ontwikkeling 27 Figuur.18 Box plot van onafhankelijk in derde kleuterklas, per leerlingencluster Kansrijke kinderen (CL3) kunnen het best onafhankelijk werken, terwijl kansarme kinderen (CL4) dit het minst goed kunnen. Aan de hand van een variantie-analyse willen we nu onderzoeken of de waargenomen verschillen in dynamisch-affectieve attitudes tussen de clusters significant zijn. De structuur van die analyse wordt weergegeven in figuur 19.

34 AS zelfvertrouwen Cluster AS welbevinden AS coöperatief AS onafhankelijk Dynamischaffectieve attitudes en vaardigheden AS werkhouding

35 * AS = afgeleide schaalscore Figuur.19 Structuur van de multivariate variantie-analyse (one-way MANOVA) voor dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden

36 30 Hoofdstuk 4 Tabel 13 laat de resultaten van de variantie-analyse voor dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden zien. De verschillen tussen de leerlingenclusters (zie tabel 10 en de box plots) blijken significant te zijn. Tabel.13 Variantie-analyse dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden Attitude F-toets p-waarde Zelfvertrouwen 30,49 <0,0001 Welbevinden 17,12 <0,0001 Coöperatief 13,60 <0,0001 Onafhankelijk 57,36 <0,0001 Werkhouding 33,20 <0,0001 Een Tukey-toets geeft ons d.m.v. een paarsgewijze vergelijking van de clusters meer inzicht in de aard van de verschillen. Tabel.14 Tukey-toets voor dynamisch-affectieve attitudes en vaardigheden (paarsgewijze vergelijking clusters) Attitude Kansarm -kansrijk Kansarmmiddenklass e Kansar m extra zorg Kansrijk - middenklass e Kansrij k extra zorg Middenklass e extra zorg Zelfvertrouwe *** *** *** *** *** n Welbevinden *** *** *** *** Coöperatief *** *** Onafhankelijk *** *** *** *** Werkhouding *** *** *** *** * *** indien significant (niveau 0,05) Bij het begin van hun schoolloopbaan verschillen de kansarme kinderen voor alle schalen m.b.t. hun dynamisch-affectieve attitudes van de kansrijke kinderen en van de kinderen uit de lagere middenklasse. Zoals we konden verwachten, liggen de scores van de kansarme kleuters lager. Mogelijke verschillen tussen kansarme kinderen (CL4) en kleuters met nood aan extra zorg (CL2) zijn enkel aan het toeval te wijten. Zoals de box plot (figuur 14) reeds suggereerde, ligt het zelfvertrouwen van de kansrijke kinderen significant hoger dan dat van de andere kleuters. Het zelfvertrouwen van de kinderen met nood aan extra zorg daarentegen ligt significant lager dan dat van de kansrijke kinderen én dat van de kinderen uit de lagere middenklasse. Dit geldt ook voor hun welbevinden. Op het gebied van werkhouding, motivatie en attitude t.o.v. klastaken ( onafhankelijk en werkhouding ) liggen de schaalscores van de kansrijke kinderen significant hoger dan die van de kleuters uit de andere clusters.

37 Sociaal-emotionele ontwikkeling Verklaringskracht van de verschillende vermogens waarover een leerling beschikt voor de sociaal-emotionele ontwikkeling Om de verklaringskracht van de verschillende vermogens te meten, voeren we een analyse uit met als onafhankelijke variabelen degene waarmee de clusters geconstrueerd werden, en als afhankelijke variabelen de afgeleide schaalscores voor de sociaal-emotionale ontwikkeling in de derde kleuterklas. Figuur 20 illustreert de keuze van de analysetechniek. Voor de eenvoud van de analyse en een conceptueel gemakkelijkere interpretatie, zullen we eerst de sociale vaardigheden behandelen en daarna de dynamisch-affectieve attitudes. Er zijn drie onafhankelijke variabelen: de vermogens van een kleuter, zijnde de factorscores op de eerste, de tweede en de derde factor. Gelet op het aantal afhankelijke en onafhankelijke variabelen en het feit dat alle variabelen een metrisch meetniveau hebben, is een multivariate meervoudige regressie-analyse de meest geschikte techniek.

38 AS prosociaal Socio-econ. vermogen AS agressief AS hyperactief Groei- en ontw.vermogen AS asociaal Sociale vaardigheden AS conflict Socio-cult-educ. vermogen AS nabijheid AS populariteit

39 Figuur.20 Structuur van de multivariate meervoudige regressie-analyse (PROC REG)

40 34 Hoofdstuk 3 Alvorens de regressie-analyse aan te vatten, beschrijven we de samenhang tussen de verschillende vermogens en de schalen van sociale vaardigheden. In tabel 15 zien we dat er een zwak verband is tussen het sociaal-economisch vermogen (F1) van een kind en zijn/haar sociale vaardigheden. Dit geldt ook voor het sociaalcultureel-educatief vermogen (F3). Voor het groei- en ontwikkelingsvermogen (F2) daarentegen stellen we vast dat er geen enkele lineaire statistische samenhang is met sociale vaardigheden. Tabel.15 Correlatiematrix (r) voor vermogens en sociale vaardigheden Factor1 Factor2 Factor3 Prosociaal 0,11 0,01 0,20 Agressief -0,10 0,01-0,12 Hyperactief -0,18-0,04-0,15 Asociaal -0,04-0,01-0,14 Conflict -0,04-0,00-0,08 Nabijheid 0,12-0,03 0,18 Populariteit 0,12-0,00 0,19 * F(actor) 1 = sociaal-economisch vermogen; F(actor) 2 = groei- en ontwikkelingsvermogen; F(actor) 3 = sociaal-cultureel-educatief vermogen Deze correlatiematrix geeft al een goede indicatie van hoe de regressievergelijkingen er uit zullen zien. Wanneer we de factorscores van een kleuter kennen op de drie hoger vermelde vermogens, kunnen we een schatting maken van de niet-cognitieve startpositie van die kleuter: Prosociaal gedrag = 4,45 + (0,09 * F1) + (0,20 * F3) Agressief = 2,01 + (-0,10 * F1) + (-0,14 * F3) Hyperactief = 2,43 + (-0,20 * F1) + (-0,18 * F3) Asociaal = 2,18 + (-0,16 * F3) Conflict = 1,84 + (-0,08 * F3) Nabijheid = 4,39 + (0,12 * F1) + (0,22 * F3) Populariteit = 4,69 + (0,10 * F1) + (0,18 * F3) Factor 2, d.i. het groei- en ontwikkelingsvermogen, werd niet opgenomen in de vergelijkingen omdat deze parameter niet significant verschillend is van nul. Op basis van F-toetsen weten we dat de modellen een significant deel van de spreiding in de scores voor sociale vaardigheden verklaren. De proportie verklaarde variantie (R 2 ) is telkens laag: de vermogens nemen hoogstens 5% van de spreiding in de scores voor sociale vaardigheden voor hun rekening. Dit is niet verwonderlijk gezien de zwakke correlaties (zie tabel 15).

41 Sociaal-emotionele ontwikkeling 35 Op analoge wijze voeren we nu een regressie-analyse uit voor de dynamischaffectieve attituden en vaardigheden. De structuur van de analyse ziet er als volgt uit:

42 Socio-econ. vermogen AS zelfvertrouwen AS welbevinden Groei- en ontw.vermogen AS coöperatief Dynamischaffectieve attituden Socio-cult-educ. vermogen AS onafhankelijk AS werkhouding

43 Figuur.21 Structuur van de multivariate meervoudige regressie-analyse (PROC REG)

44 38 Hoofdstuk 3 Tabel 16 toont ons de samenhang tussen de verschillende vermogens en de schalen van dynamisch-affectieve attituden. Zowel voor het sociaal-economisch vermogen (F1) als voor het sociaal-cultureel-educatief vermogen (F3) is er een zwak verband met de dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden van een kind. Voor het groei- en ontwikkelingsvermogen (F2) stellen we opnieuw geen enkele correlatie vast. Tabel.16 Correlatiematrix (r) voor vermogens en dynamisch-affectieve attituden Factor1 Factor2 Factor3 Zelfvertrouwen 0,20 0,06 0,16 Welbevinden 0,10 0,02 0,17 Coöperatief 0,10 0,02 0,15 Onafhankelijk 0,30 0,07 0,17 Werkhouding 0,21 0,05 0,15 * F(actor) 1 = sociaal-economisch vermogen; F(actor) 2 = groei- en ontwikkelingsvermogen; F(actor) 3 = sociaal-cultureel-educatief vermogen De regressie-analyse leidt tot de volgende vergelijkingen: Zelfvertrouwen = 4,16 + (0,22 * F1) + (0,07 * F2) + (0,19 * F3) Welbevinden = 5,03 + (0,07 * F1) + (0,14 * F3) Coöperatief = 4,95 + (0,08 * F1) + (0,14 * F3) Onafhankelijk = 4,04 + (0,36 * F1) + (0,08 * F2) + (0,20 * F3) Werkhouding = 4,02 + (0,27 * F1) + (0,06 * F2) + (0,19 * F3) De parameter groei- en ontwikkelingsvermogen is voor de afgeleide schalen welbevinden en coöperatief niet significant verschillend van nul; vandaar dat hij weggelaten werd uit de regressievergelijkingen. Uit F-toetsen blijkt dat de modellen een significant deel van de spreiding in de scores voor dynamischaffectieve attituden verklaren. De proportie verklaarde variantie (R 2 ) ligt iets hoger dan bij sociale vaardigheden : de vermogens nemen zo n 6% van de spreiding in de scores voor dynamisch-affectieve attituden voor hun rekening; voor de afgeleide schaalscore onafhankelijk loopt dit op tot 11% Samenvatting Onderstaande tabel levert ons de basisgegevens om de verschillen in sociaalemotionele ontwikkeling tussen de clusters te onderzoeken. Op basis van de resultaten voor de cognitieve prestaties uit voorgaand hoofdstuk, hebben we in tabel 17 hypothetisch een rangorde gekozen voor de clusters die voorgesteld wordt door de pijl van links naar rechts. We veronderstellen immers dat op

45 Sociaal-emotionele ontwikkeling 39 sociaal-emotioneel vlak de kansrijke kinderen het sterkst ontwikkeld zijn en de kansarme kinderen het zwakst. Tabel.17 Gemiddelden op de sociaal-emotionele schalen (max.=6) naar cluster Variabele CL3 kansrijk CL1 lagere middenklasse CL2 nood aan extra zorg CL4 kansarm prosociaal gedrag 4,54 4,56 4,42 4,24 agressief gedrag (-) 1,91 2,00 1,90 2,16 hyperactief-afleidbaar 2,23 2,42 2,46 2,70 gedrag (-) asociaal gedrag (-) 2,13 2,07 2,22 2,34 conflict (-) 1,80 1,86 1,80 1,89 nabijheid (bij leerkracht) 4,50 4,52 4,46 4,11 populariteit 4,78 4,77 4,70 4,48 welbevinden 5,11 5,10 4,91 4,87 coöperatief gedrag 5,04 4,97 4,96 4,79 onafhankelijkheid 4,39 3,99 3,80 3,67 werkhouding 4,30 4,02 3,81 3,71 zelfvertrouwen 4,38 4,21 3,94 3,87 * (-) duidt op een negatieve attitude; d.w.z. hoe hoger de afgeleide schaalscore, hoe zwakker het resultaat voor die welbepaalde schaal van socio-emotionele ontwikkeling De cijfers uit tabel 17 bevestigen de hoger geformuleerde verwachting. Door middel van variantie-analyse weten we dat behalve voor conflict - de waargenomen verschillen tussen de groepen van kleuters niet aan toeval te wijten zijn. Een Tukey-toets geeft ons meer inzicht in de aard van die verschillen. Bij het begin van hun schoolloopbaan verschillen de kansarme kinderen voor hun sociale vaardigheden van de kansrijke kinderen en van de kinderen uit de lagere middenklasse. Voor hun sociale relaties ( populariteit en nabijheid ) en hun agressief gedrag verschillen ze eveneens van de kinderen met nood aan extra zorg. Daarnaast toont de Tukey-test een significant verschil tussen de kansrijke kinderen en de kleuters uit de lagere middenklasse voor hyperactief en afleidbaar gedrag; en dit in het voordeel van de kansrijke kleuters. Ook voor hun dynamisch-affectieve attitudes verschillen de kansarme kinderen significant van de kansrijke kinderen en van de kinderen uit de lagere middenklasse. Het zelfvertrouwen van de kansrijke kinderen ligt significant hoger dan dat van de andere kleuters. De kinderen met nood aan extra zorg onderscheiden zich van de kansrijke kleuters en van de kinderen uit de lagere middenklasse door een lager zelfvertrouwen en minder welbevinden. Op het gebied van werkhouding, motivatie en attitude t.o.v. klastaken ( onafhankelijk en werkhouding ) liggen de schaalscores van de kansrijke kinderen significant hoger dan die van de kleuters uit de andere clusters. Op basis van deze resultaten kunnen we de onderzoeksvraag bevestigend beantwoorden: De cluster waartoe een kleuter behoort, is een predictor voor de

46 40 Hoofdstuk 3 sociaal-emotionele vaardigheden van die kleuter bij het begin van zijn/haar schoolloopbaan. Ook de vermogens waarover een kind bij het begin van de schoolloopbaan beschikt, leveren een bescheiden bijdrage om een schatting te maken van de startpositie van een kleuter: Prosociaal gedrag = 4,45 + (0,09 * F1) + (0,20 * F3) Agressief = 2,01 + (-0,10 * F1) + (-0,14 * F3) Hyperactief = 2,43 + (-0,20 * F1) + (-0,18 * F3) Asociaal = 2,18 + (-0,16 * F3) Conflict = 1,84 + (-0,08 * F3) Nabijheid = 4,39 + (0,12 * F1) + (0,22 * F3) Populariteit = 4,69 + (0,10 * F1) + (0,18 * F3) Zelfvertrouwen = 4,16 + (0,22 * F1) + (0,07 * F2) + (0,19 * F3) Welbevinden = 5,03 + (0,07 * F1) + (0,14 * F3) Coöperatief = 4,95 + (0,08 * F1) + (0,14 * F3) Onafhankelijk = 4,04 + (0,36 * F1) + (0,08 * F2) + (0,20 * F3) Werkhouding = 4,02 + (0,27 * F1) + (0,06 * F2) + (0,19 * F3) Daar waar het sociaal-economisch vermogen het zwaarst doorweegt als voorspeller van de cognitieve startpositie (zie hoofdstuk 2), speelt de derde factor, met name het sociaal-cultureel-educatief vermogen een belangrijker rol in de nietcognitieve ontwikkeling van een kind.

47 41 HOOFDSTUK 4 DE STARTPOSITIE VAN KANSARME KINDEREN DIE GEEN GOK-LEERLING ZIJN 4.1. De variabele congruentie In de voornoemde paper Kansarme leerlingen in de derde kleuterklas: afbakening en profiel van de doelgroep (Poesen-Vandeputte & Nicaise, 2008) werd ook nagegaan in welke mate de doelgroepleerlingen tevens GOK-leerlingen zijn. Voor alle duidelijkheid hernemen we hieronder de frequentietabel die de indeling in vier leerlingenclusters kruist met de GOK-indeling. Tabel.18 Frequentietabel GOK-leerlingen naar cluster Freq CL1 CL2 CL3 CL4 Totaal Perc lagere nood aan kansrijk kansarm Rij% Kolom% middenklasse extra zorg Niet GOK ,20 4,12 39,41 15,52 79,25 25,49 5,19 49,73 19,59 73,14 75,00 97,97 58,20 Wel GOK ,42 1,37 0,81 11,15 20,75 35,74 6,61 3,93 53,72 26,86 25,00 2,03 41,80 Totaal ,62 5,49 40,22 26, Op basis van tabel 18 hebben we in bovengenoemde paper de begrippen vals negatieven en vals positieven geïntroduceerd. Vals positieven zijn kinderen die wel GOK-leerling zijn, maar niet kansarm (noch cluster 4, noch cluster 1). Volgens onze doelgroepafbakening zou dus slechts 2,18% van de kinderen onterecht

48 42 Hoofdstuk 4 beantwoorden aan de GOK-criteria. Vals negatieven daarentegen zijn kinderen die geen GOK-leerling zijn, maar wel kansarm (cluster 4). In tabel 18 zien we dat 15,52% van de kinderen mogelijks onterecht buiten de GOK-criteria valt. Beleidsmatig gezien is dit een niet te verwaarlozen groep. Daarom onderzoeken we hier zowel cognitief als niet-cognitief - de startpositie van de vals negatieven bij het begin van hun schoolloopbaan. Voor deze analyse creëren we een nieuwe variabele congruentie die vier categorieën oplevert (zie tabel 19). Tabel.19 De variabele congruentie heeft vier mogelijke waarden niet kansarm kansarm niet GOK true negative false negative GOK false positive true positive 4.2. Cognitieve prestaties In eerste instantie bekijken we in tabel 20 de gemiddelde toetsscores voor taal en rekenbegrip naargelang de congruentie tussen GOK/kansarmoede. Tabel.20 Gemiddelde toetsscore voor taal en rekenbegrip, begin derde kleuterklas, naargelang congruentie taal niet kansarm kansarm rekenbegrip niet GOK 48,22 44,53 47,20 43,24 GOK 45,55 40,57 41,38 39,15 Zoals we kunnen verwachten scoort de groep true negative (d.i. niet GOK en niet kansarm) het best; en dit zowel voor taal als voor rekenbegrip. Op analoge wijze scoort de groep true positive (d.i. wel GOK en wel kansarm) het zwakst. De gemiddelde toetsscore van de andere groepen, met name false negative en false positive, ligt hier tussenin. De gegevens uit tabel 20 worden visueel voorgesteld in figuur 22 en figuur 23 respectievelijk voor taal en rekenbegrip.

49 De startpositie van kansarme kinderen 43 * falsne = false negative (onterecht niet-gok), falspo = false positive (onterecht GOK), truene = true negative (terecht niet-gok), truepo = true positive (terecht GOK) Figuur.22 Box plot van toetsscore taal, begin derde kleuterklas, naargelang congruentie * falsne = false negative (onterecht niet-gok), falspo = false positive (onterecht GOK), truene = true negative (terecht niet-gok), truepo = true positive (terecht GOK) Figuur.23 Box plot van toetsscore rekenbegrip, begin derde kleuterklas, naargelang congruentie De vraag is nu of de soms kleine verschillen statistisch verantwoorde conclusies toelaten of zijn ze eerder aan het toeval toe te schrijven? Figuur 24 illustreert de keuze van de analysetechniek. De cognitieve ontwikkeling van kleuters wordt gemeten aan de hand van verschillende toetsen en bijgevolg zijn er verschillende afhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabele congruentie heeft een

50 44 Hoofdstuk 4 nominaal meetniveau. Deze polytome variabele telt vier categorieën. Gezien het aantal afhankelijke en onafhankelijke variabelen en hun respectievelijke meetniveaus is een multivariate variantie-analyse de meest geschikte techniek. Toetsscore taal Congruentie Toetsscore rekenbegrip Figuur.24 Structuur van de multivariate variantie-analyse (one-way MANOVA) Tabel 21 toont ons de output van deze variantie-analyse. Tabel.21 Variantie-analyse cognitieve resultaten i.f.v. congruentie F-toets p-waarde Taal 80,12 <0,0001 Rekenbegrip 106,52 <0,0001 De berekende F-toetsen met bijhorende p-waarden geven aan dat de cognitieve toetsscores significant verschillen i.f.v. congruentie. Om meer inzicht te krijgen in de aard van deze verschillen voeren we een Tukey-test uit die de vier categorieën van congruentie paarsgewijs vergelijkt.

51 De startpositie van kansarme kinderen 45 Tabel.22 Tukey-toets voor cognitieve prestaties (paarsgewijze vergelijking congruentie ) Taal Rekenbegrip true negative false negative *** *** true negative false positive *** true negative true positive *** *** false negative false positive false negative true positive *** *** false positive true positive *** * *** indien significant (niveau 0,05) We gebruiken de resultaten van de Tukey-toets (tabel 22) voor de interpretatie van onderstaande tabel 23 waarbij de waargenomen gemiddelde toetsscores voor taal en rekenbegrip vergeleken worden met een mogelijke hypothetische rangorde van de vier categorieën congruentie. Wellicht zal er weinig discussie ontstaan als we ervan uit gaan dat de groep true negative het best scoort en de groep true positive het zwakst. Wat de groepen false positive en false negative betreft, kunnen de veronderstellingen uiteenlopend zijn, maar wij gaan ervan uit dat hun cognitieve prestaties tussen de twee uitersten in liggen - en wel zodanig dat false positive op de tweede plaats komt en false negative op de derde plaats. Als we nu naar tabel 23 kijken, stellen we vast dat de gemiddelde prestaties voor taal de hypothese bevestigen. Voor rekenbegrip is de rangorde niet helemaal zoals we verondersteld hadden: de groep false negative scoort gemiddeld beter dan de groep false positive. De Tukey-test (zie tabel 22) leert ons echter dat de verschillen in toetsscores tussen deze twee groepen louter aan toeval te wijten zijn. Voorts zien we in tabel 22 dat de groep true positive d.i. GOK en kansarm significant verschilt van de drie andere categorieën op het gebied van taal. Op analoge wijze onderscheidt de groep true negative d.i. niet GOK en niet kansarm zich significant van de andere groepen op het gebied van rekenbegrip. Tabel.23 Gemiddelde cognitieve prestaties, begin derde kleuterklas: empirische resultaten vergeleken met hypothetische rangorde Hypothetische rangorde Empirische resultaten Taal Rekenbegrip 1. true negative niet GOK, niet kansarm 48,22 47,20 2. false positive wel GOK, niet kansarm 45,55 41,38 3. false negative niet GOK, wel kansarm 44,53 43,24 4. true positive wel GOK, wel kansarm 40,57 39,15 Hoe zit het nu met de vals negatieven? Vormt deze groep beleidsmatig gezien een probleem? Voor rekenbegrip is het alvast zo dat hun toetsresultaten significant beter zijn dan die van de groep true positive. Dit betekent dat de vals

52 46 Hoofdstuk 4 negatieven niet vals zijn en m.a.w. terecht buiten de GOK-criteria vallen. Wat de wiskunderesultaten van de vals positieven betreft, leert de Tukey-test ons dat hun prestaties significant lager liggen dan die van de groep true negative. M.a.w. de kleine groep vals positieven zijn wat rekenvaardigheden betreft - niet vals en beantwoorden dus terecht aan de GOK-criteria. Voor rekenbegrip kunnen we stellen dat de GOK-indeling correct is. Vervolgens gaan we hetzelfde na voor taal. De taalscores van de vals negatieven zijn significant beter dan die van de groep true positive. Dit betekent dat de vals negatieven ook op dit vlak niet vals zijn. We vergelijken nu de vals positieven met de groep true negative en stellen a.h.v. de Tukey-test vast dat hun prestaties voor taal niet verschillen. De vals positieven beantwoorden dus inderdaad onterecht aan de GOK-criteria. We kunnen stellen dat de GOK-criteria een correct onderscheidend vermogen hebben in het kansarme segment om de taalzwaksten eruit te halen. In het kansrijke segment echter heeft de GOK-indeling het wat moeilijker om sterk taalvaardige kleuters als niet-gok in te delen. Aangezien het slechts om een kleine groep gaat, hoeft dit beleidsmatig gezien geen probleem te zijn Sociaal-emotionele ontwikkeling Nu we de cognitieve ontwikkeling van de kleuters onderzocht hebben in functie van congruentie, bestuderen we op analoge wijze hun niet-cognitieve ontwikkeling. Eerst komen de sociale vaardigheden aan bod en vervolgens de dynamisch-affectieve attituden Sociale vaardigheden In tabel 24 rapporteren we de gemiddelde schaalscores voor sociale vaardigheden naargelang de congruentie tussen GOK/kansarmoede.

53 De startpositie van kansarme kinderen 47 Tabel.24 Gemiddelde schaalscore voor sociale vaardigheden tijdens derde kleuterklas naargelang congruentie True negative False positive False negative True positive Prosociaal 4,57 4,23 4,29 4,26 Agressief (-) 1,92 1,95 2,17 2,12 Hyperactief (-) 2,27 2,46 2,67 2,67 Asociaal (-) 2,10 2,37 2,31 2,26 Conflict (-) 1,81 1,94 1,92 1,88 Nabijheid 4,52 4,19 4,19 4,17 Populariteit 4,79 4,61 4,55 4,49 De pijl van links naar rechts duidt op de hypothetische rangorde. Naar verwachting scoort de groep true negative (d.i. niet GOK en niet kansarm) voor sociale vaardigheden het best. De groep true positive (d.i. wel GOK en wel kansarm) scoort duidelijk zwakker, maar daarom niet altijd het zwakst. Aan de hand van een variantie-analyse (cf. infra) zullen we uitspraken kunnen doen over de statistische significantie van de waargenomen verschillen. Figuur 25 toont de structuur van de analysetechniek.

54 AS prosociaal AS agressief AS hyperactief Congruentie AS asociaal Sociale vaardigheden AS conflict AS nabijheid AS populariteit

55 Figuur.25 Structuur van de multivariate variantie-analyse (one-way MANOVA)

56 50 Hoofdstuk 4 In tabel 25 zien we de output van deze variantie-analyse. Tabel.25 Variantie-analyse sociale vaardigheden i.f.v. congruentie F-toets p-waarde Prosociaal 21,08 <0,0001 Agressief (-) 8,56 <0,0001 Hyperactief (-) 23,76 <0,0001 Asociaal (-) 7,85 <0,0001 Conflict (-) 2,44 0,06 Nabijheid 20,30 <0,0001 Populariteit 18,13 <0,0001 De berekende F-toetsen met bijhorende p-waarden geven aan dat bijna alle afgeleide schaalscores voor sociale vaardigheden significant verschillen i.f.v. congruentie, behalve de schaal conflict. Om meer inzicht te krijgen in de aard van deze verschillen voeren we een Tukey-test uit die de vier categorieën van congruentie paarsgewijs vergelijkt. Tabel.26 Tukey-toets voor sociale vaardigheden (paarsgewijze vergelijking congruentie ) true negative true negative true negative false negative false negative false positive false negative false positive true positive false positive true positive true positive prosociaal agressief hyperactief asociaal nabijheid populariteit *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** * *** indien significant (niveau 0,05) Tabel 26 leert ons dat de sociale vaardigheden van de groep true negative significant verschillend zijn van die van de groep true positive. Wanneer we tabel 24 hernemen, zien we inderdaad dat de kansarme GOK-kinderen systematisch lager scoren dan de niet kansarme niet GOK-kinderen. Hetzelfde geldt voor de groepen true negative en false negative : de sociale vaardigheden van niet kansarme niet GOK-kinderen zijn beter ontwikkeld dan die van kansarme niet GOK-kinderen. Deze laatste groep is voor sociale vaardigheden onterecht niet GOK en is dus inderdaad false negative. Voor het beleid betekent dit een

57 De startpositie van kansarme kinderen 51 aandachtspunt. Tot slot toont tabel 26 ons dat het prosociaal gedrag van de groep true negative significant verschilt van de groep false positive. Concreet betekent dit (zie tabel 24) dat niet kansarme niet GOK-kinderen beter kunnen belangstelling tonen, hulp of troost bieden, samenwerken, dan niet kansarme GOK-kinderen. Voor dit aspect van sociale vaardigheden is deze kleine groep kinderen dus terecht GOK en mogen we ze niet als false bestempelen. Voor het overige zijn de verschillen in tabel 24 aan het toeval toe te schrijven Dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden Na de sociale vaardigheden, bestuderen we vervolgens de dynamisch-affectieve attituden. In tabel 27 zien we voor dit aspect van niet-cognitieve ontwikkeling de gemiddelde schaalscores naargelang de congruentie. Tabel.27 Gemiddelde schaalscore voor dynamisch-affectieve attituden tijdens derde kleuterklas naargelang congruentie True negative False positive False negative True positive Zelfvertrouwen 4,32 3,93 3,96 3,89 Welbevinden 5,11 4,89 4,90 4,94 Coöperatief 5,03 4,91 4,78 4,82 Onafhankelijk 4,27 3,72 3,81 3,60 Werkhouding 4,22 3,80 3,76 3,67 De pijl geeft aan dat we van links naar rechts dalende scores verwachten. Inderdaad, de groep true negative is het sterkst ontwikkeld voor de dynamischaffectieve attituden en vaardigheden. Bij de andere groepen is de rangorde echter wisselend. De vraag is of deze verschillen significant zijn. We onderzoeken dit aan de hand van een variantie-analyse. Figuur 26 toont de structuur van deze analysetechniek.

58 AS zelfvertrouwen AS welbevinden Congruentie AS coöperatief Dynamischaffectieve attituden AS onafhankelijk AS werkhouding

59 Figuur.26 Structuur van de multivariate variantie-analyse (one-way MANOVA)

60 54 Hoofdstuk 4 In tabel 28 zien we de resultaten van de variantie-analyse. Tabel.28 Variantie-analyse dynamisch-affectieve attituden i.f.v. congruentie F-toets p-waarde Zelfvertrouwen 23,34 <0,0001 Welbevinden 11,82 <0,0001 Coöperatief 14,40 <0,0001 Onafhankelijk 46,65 <0,0001 Werkhouding 32,31 <0,0001 De berekende F-toetsen met bijhorende p-waarden geven aan dat alle afgeleide schaalscores voor dynamisch-affectieve attituden significant verschillen i.f.v. congruentie. Om meer inzicht te krijgen in de aard van deze verschillen voeren we een Tukey-test uit die de vier categorieën van congruentie paarsgewijs vergelijkt. Tabel.29 Tukey-toets voor dynamisch-affectieve attituden (paarsgewijze vergelijking congruentie ) true negative true negative true negative false negative false negative false positive false negative false positive true positive false positive true positive true positive zelfvertrouwen welbevinden coöperatief onafhankelijk werkhouding *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** *** * *** indien significant (niveau 0,05) De Tukey-test voor de dynamisch-affectieve attituden vertoont hetzelfde patroon als voor de sociale vaardigheden. Dit wil zeggen dat de dynamischaffectieve attituden van de groep true negative significant verschillend zijn van die van de groep true positive. Wanneer we tabel 27 hernemen, zien we inderdaad dat de kansarme GOK-kinderen systematisch lager scoren dan de niet kansarme niet GOK-kinderen. Hetzelfde geldt voor de groepen true negative en false negative : de dynamisch-affectieve attituden van niet kansarme niet GOKkinderen zijn beter ontwikkeld dan die van kansarme niet GOK-kinderen. Deze laatste groep is onterecht niet GOK en is dus inderdaad false negative.

61 De startpositie van kansarme kinderen 55 Beleidsmatig gezien is dit een niet onbelangrijk gegeven. In tabel 29 zien we ook dat de attitude onafhankelijk van de groep true negative significant verschilt van de groep false positive. Concreet betekent dit (zie tabel 27) dat niet kansarme niet GOK-kinderen minder hulp en leiding nodig hebben, beter onafhankelijk werken, meer uitdagingen zoeken, dan niet kansarme GOKkinderen. Voor deze attitude zijn de false positive dus terecht GOK en mogen we ze niet als false aanzien. De andere eventueel waargenomen verschillen in afgeleide schaalscores voor dynamisch-affectieve attituden zijn niet significant Samenvatting In de paper Kansarme leerlingen in de derde kleuterklas: afbakening en profiel van de doelgroep (Poesen-Vandeputte & Nicaise, 2008) werd o.m. nagegaan in welke mate kansarme kinderen tevens GOK-leerlingen zijn. Zo blijkt er een groep van ruim 15% vals negatieven te bestaan dit zijn kinderen die geen GOKleerling zijn, maar wel kansarm. In hoofdstuk 4 hebben we hun startpositie aan het begin van hun schoolloopbaan onderzocht; en dit eerst voor hun cognitieve prestaties en daarna voor hun niet-cognitieve ontwikkeling. Daartoe hebben we een nieuwe variabele congruentie gecreëerd die vier mogelijke waarden kan aannemen: true positive, false positive, true negative en false negative. Links in tabel 30 zien we voor de cognitieve prestaties de hypothetische rangorde van deze vier categorieën. Rechts in tabel 30 kunnen we die dan vergelijken met de empirische resultaten voor taal en rekenbegrip. Tabel.30 Gemiddelde cognitieve prestaties, begin derde kleuterklas: empirische resultaten vergeleken met hypothetische rangorde Hypothetische rangorde Empirische resultaten Taal Rekenbegrip 1. true negative niet GOK, niet kansarm 48,22 47,20 2. false positive wel GOK, niet kansarm 45,55 41,38 3. false negative niet GOK, wel kansarm 44,53 43,24 4. true positive wel GOK, wel kansarm 40,57 39,15 De gemiddelde prestaties voor taal bevestigen de veronderstelde rangorde. Door middel van variantie-analyse weten we dat de waargenomen verschillen ook significant zijn en een Tukey-toets verschaft meer inzicht in de aard van die verschillen. Zo is voor rekenbegrip de rangorde niet helemaal zoals we verwacht hadden: de groep false negative scoort gemiddeld beter dan de groep false positive. De Tukey-test (zie tabel 22) leert ons echter dat de verschillen in toetsscores tussen deze twee groepen louter aan toeval te wijten zijn.

62 56 Hoofdstuk 4 Voor de cognitieve prestaties kunnen we reeds een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag van dit vierde hoofdstuk: In welke mate wordt de groep kansarme niet GOK -kinderen door het beleid inzake gelijke onderwijskansen over het hoofd gezien? Vooreerst kunnen we stellen dat er voor rekenbegrip geen probleem is: op basis van toetsscores rekenbegrip is de GOK-indeling correct. Voor taal is het antwoord meer genuanceerd: we kunnen stellen dat de GOK-criteria een correct onderscheidend vermogen hebben in het kansarme segment om de taalzwaksten eruit te halen. In het kansrijke segment echter heeft de GOK-indeling het wat moeilijker om sterk taalvaardige kleuters als niet-gok in te delen. Aangezien het slechts om een kleine groep gaat, hoeft dit beleidsmatig gezien geen probleem te zijn. In het tweede deel van hoofdstuk 4 hebben we de socio-emotionele ontwikkeling onderzocht in functie van congruentie. Tabel 31 toont de gemiddelde schaalscores voor sociale vaardigheden. De pijl geeft de verwachte rangorde aan. Tabel.31 Gemiddelde schaalscore voor sociale vaardigheden tijdens derde kleuterklas naargelang congruentie True negative False positive False negative True positive Prosociaal 4,57 4,23 4,29 4,26 Agressief (-) 1,92 1,95 2,17 2,12 Hyperactief (-) 2,27 2,46 2,67 2,67 Asociaal (-) 2,10 2,37 2,31 2,26 Conflict (-) 1,81 1,94 1,92 1,88 Nabijheid 4,52 4,19 4,19 4,17 Populariteit 4,79 4,61 4,55 4,49 Uit de variantie-analyse leiden we het bestaan af van significante verschillen in schaalscores. Alleen voor conflict berusten de verschillen tussen de groepen louter op toeval. Meer specifiek leert de Tukey-test ons dat de sociale vaardigheden van de groep true negative significant sterker zijn dan die van de groep true positive. Een aandachtspunt voor het GOK-beleid is dat er op het gebied van sociale vaardigheden ruim 15% vals negatieven bestaan. Voor het aspect prosociaal gedrag daarentegen zijn de GOK-criteria in staat om de kleuters met de hoogste en de laagste score van elkaar te onderscheiden. Tot slot toont tabel 32 de gemiddelde schaalscores voor dynamisch-affectieve attituden naargelang de congruentie. De pijl geeft de hypothetische rangorde aan.

63 De startpositie van kansarme kinderen 57 Tabel.32 Gemiddelde schaalscore voor dynamisch-affectieve attituden tijdens derde kleuterklas naargelang congruentie True negative False positive False negative True positive Zelfvertrouwen 4,32 3,93 3,96 3,89 Welbevinden 5,11 4,89 4,90 4,94 Coöperatief 5,03 4,91 4,78 4,82 Onafhankelijk 4,27 3,72 3,81 3,60 Werkhouding 4,22 3,80 3,76 3,67 Op basis van een F-toets weten we dat er significante verschillen in schaalscores bestaan tussen de vier congruentie -groepen. Meer specifiek leert de Tukey-test ons dat de dynamisch-affectieve attituden van de groep true negative significant sterker zijn dan die van de groep true positive. Een aandachtspunt voor het GOK-beleid is dat er ook op het gebied van dynamisch-affectieve attituden vals negatieven bestaan (ruim 15%). Voor het aspect onafhankelijk daarentegen zijn de GOK-criteria in staat om de kleuters met de hoogste score te onderscheiden van kinderen met een lagere score. Zo kunnen we nu ook voor het luik socio-emotionele ontwikkeling een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag van dit vierde hoofdstuk: In welke mate wordt de groep kansarme niet GOK -kinderen door het beleid inzake gelijke onderwijskansen over het hoofd gezien? Een belangrijke bevinding is dat er een groep van 15,52% kansarme kleuters bestaat die geen GOK-leerling zijn en die op het gebied van socio-emotionele ontwikkeling significant zwakker scoren.

64

65 59 BESLUIT De relatie tussen de doelgroepafbakening van kansarme kinderen en de startpositie van deze kleuters bij het begin van hun schoolloopbaan, is het onderwerp van deze paper. Algemeen tonen de analyseresultaten dat kansarme kinderen in een significant zwakkere positie staan. Dit geldt zowel voor hun cognitieve prestaties (taal en rekenbegrip) als voor hun sociaal-emotionele ontwikkeling (sociale vaardigheden en dynamisch-affectieve attituden). Grosso modo bekomen we de volgende rangorde van clusters: 1. CL 3 kansrijke kinderen; 2. CL1 kinderen uit de lagere middenklasse; 3. CL2 kinderen met nood aan extra zorg; 4. CL4 kansarme kinderen. De resultaten van de toetsscores voor taal en rekenbegrip en van de schaalscores voor de sociaal-emotionele ontwikkeling bevestigen de inhoudelijke interpretatie van deze clusters. Ondanks de beperkte verklaringskracht van de verschillende vermogens waarover een kind beschikt, zien we in de regressievergelijkingen dat het socioeconomisch vermogen vooral een predictor is voor cognitieve prestaties, terwijl het socio-cultureel-educatief vermogen een voorspellende waarde heeft voor de socio-emotionele ontwikkeling van een kleuter. Hierop verder bouwend, stellen we vast dat de GOK-criteria aansluiten bij het socio-economisch vermogen van een kind en dus een goede voorspelling maken van cognitieve prestaties. De GOK-criteria hebben echter minder oog voor het socio-cultureel-educatief vermogen van een kind en missen hierdoor een groep van ruim 15% kansarme kinderen die sociaal-emotioneel significant zwakker ontwikkeld zijn. We zouden verder kunnen onderzoeken hoe deze kinderen gespreid zijn over de scholen. Zijn ze geconcentreerd in enkele scholen of komen ze gelijkmatig voor in alle scholen? Dit kan beleidsrelevante informatie opleveren m.b.t. de toekenning van de uren zorgcoördinatie. Een eerste aanzet tot een antwoord wordt in bijlage 2 geformuleerd.

66

67 61 BIJLAGE 1 DE STARTPOSITIE VAN KLEUTERS OP SCHOOL NAARGELANG DE GOK-INDELING Verschillen in cognitieve prestaties tussen GOK-leerlingen en niet GOK-leerlingen 1.1. Taal De toetsresultaten voor taal van kleuters die onder de GOK-criteria vallen (n=442), bedragen gemiddeld 41,09. Deze score is significant lager dan die van de niet GOK-leerlingen (F = 178 met p<0,0001). Deze laatste groep (n=1728) scoort gemiddeld 47,52. Figuur.27 Box plot van testscores taal begin derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling 11 0 = niet GOK-leerling; 1 = GOK-leerling

68 62 Bijlage Rekenbegrip Voor voorbereidende rekenvaardigheden behalen de GOK-leerlingen (n=433) bij het begin van de derde kleuterklas een gemiddelde toetsscore van 39,38. De niet GOK-leerlingen (n=1729) doen het beter met een gemiddelde toetsscore van 46,45. Deze verschillen zijn statistisch significant (F=248,39 met p<0,0001). Figuur.28 Box plot van testscores rekenbegrip begin derde kleuterklas, naargelang GOKindeling 2. Verschillen in sociaal-emotionele ontwikkeling tussen GOKleerlingen en niet GOK-leerlingen 2.1. Sociale vaardigheden Tijdens de derde kleuterklas zijn de sociale vaardigheden van GOK-leerlingen minder ontwikkeld dan die van niet GOK-leerlingen. Alleen voor conflict zijn de verschillen niet significant.

69 Bijlage 1 63 Tabel.33 Gemiddelde afgeleide schaalscores voor sociale vaardigheden tijdens 3 de kleuterklas, naargelang GOK-indeling GOK Niet GOK F-toets p prosociaal 4,22 4,48 58,44 <0,0001 conflict (-) 1,88 1,84 1,82 0,1769 agressief (-) 2,14 1,98 15,09 0,0001 hyperactief (-) 2,70 2,40 51,54 <0,0001 asociaal (-) 2,32 2,18 15,02 0,0001 populariteit 4,46 4,72 62,48 <0,0001 nabijheid 4,16 4,43 49,19 <0,0001 N=3847 Figuur.29 Box plot van afgeleide schaalscore prosociaal tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling

70 64 Bijlage 1 Figuur.30 Box plot van afgeleide schaalscore conflict tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling Figuur.31 Box plot van afgeleide schaalscore agressief tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling

71 Bijlage 1 65 Figuur.32 Box plot van afgeleide schaalscore hyperactief tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling Figuur.33 Box plot van afgeleide schaalscore asociaal tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling

72 66 Bijlage 1 Figuur.34 Box plot van afgeleide schaalscore populariteit tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling Figuur.35 Box plot van afgeleide schaalscore nabijheid tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling

73 Bijlage Dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden Tijdens de derde kleuterklas zijn de dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden van GOK-leerlingen minder ontwikkeld dan die van niet GOKleerlingen. Tabel.34 Gemiddelde afgeleide schaalscores voor dynamisch-affectieve attituden en vaardigheden tijdens 3 de kleuterklas, naargelang GOK-indeling GOK Niet GOK F-toets p Zelfvertrouwen 3,84 4,21 75,69 <0,0001 Welbevinden 4,87 5,04 30,89 <0,0001 Coöperatief 4,79 4,95 28,80 <0,0001 Onafhankelijk 3,54 4,11 166,39 <0,0001 Werkhouding 3,64 4,07 85,22 <0,0001 N=3847 Figuur.36 Box plot van afgeleide schaalscore zelfvertrouwen tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling

74 68 Bijlage 1 Figuur.37 Box plot van afgeleide schaalscore welbevinden tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling Figuur.38 Box plot van afgeleide schaalscore coöperatief tijdens derde kleuterklas, naargelang GOK-indeling

Value added of primary schools with high proportions of minority students: A longitudinal study. J.P. Verhaeghe, J. Van Damme & H.

Value added of primary schools with high proportions of minority students: A longitudinal study. J.P. Verhaeghe, J. Van Damme & H. Value added of primary schools with high proportions of minority students: A longitudinal study J.P. Verhaeghe, J. Van Damme & H. Knipprath T Value added of primary schools with high proportions of minority

Nadere informatie

First-grade retention: Effects on children s academic and psychosocial growth throughout primary education

First-grade retention: Effects on children s academic and psychosocial growth throughout primary education First-grade retention: Effects on children s academic and psychosocial growth throughout primary education Goos, M., Van Damme, J. Onghena, P., & Petry, K. T First-grade retention: Effects on children

Nadere informatie

Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon lager onderwijs tot G. Van Landeghem & J. Van Damme

Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon lager onderwijs tot G. Van Landeghem & J. Van Damme Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon lager onderwijs tot 2009 G. Van Landeghem & J. Van Damme Twee cijferbladen over de evolutie van het buitengewoon T lager onderwijs tot 2009 Auteurs:

Nadere informatie

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst vijfde leerjaar (schooljaar 2007-2008)

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst vijfde leerjaar (schooljaar 2007-2008) Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst vijfde leerjaar (schooljaar 2007-2008) F. Maes, J. Van Damme & K. Verschueren T A Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst

Nadere informatie

11. Multipele Regressie en Correlatie

11. Multipele Regressie en Correlatie 11. Multipele Regressie en Correlatie Meervoudig regressie model Nu gaan we kijken naar een relatie tussen een responsvariabele en meerdere verklarende variabelen. Een bivariate regressielijn ziet er in

Nadere informatie

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE 1 DOEL VAN REGRESSIE ANALYSE De relatie te bestuderen tussen een response variabele en een verzameling verklarende variabelen 1. LINEAIRE REGRESSIE Veronderstel dat gegevens

Nadere informatie

GROEPSSAMENSTELLINGS- EFFECTEN IN HET LAGER ONDERWIJS Een propensity score matching onderzoek. Barbara Belfi, Carla Haelermans & Bieke De Fraine

GROEPSSAMENSTELLINGS- EFFECTEN IN HET LAGER ONDERWIJS Een propensity score matching onderzoek. Barbara Belfi, Carla Haelermans & Bieke De Fraine GROEPSSAMENSTELLINGS- EFFECTEN IN HET LAGER ONDERWIJS Een propensity score matching onderzoek Barbara Belfi, Carla Haelermans & Bieke De Fraine GROEPSSAMENSTELLINGSEFFECTEN IN HET LAGER ONDERWIJS Een

Nadere informatie

Leerlingen en scholen volgen: je kan er uit leren! Uitkomsten van het SiBO-onderzoek

Leerlingen en scholen volgen: je kan er uit leren! Uitkomsten van het SiBO-onderzoek Leerlingen en scholen volgen: je kan er uit leren! Uitkomsten van het SiBO-onderzoek Leuven, 29 april 2009 1 Leerlingen en scholen volgen: je kan er uit leren! Uitkomsten van het SiBO-onderzoek Jan Van

Nadere informatie

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Dr.ir. P.W. Heijnen Faculteit Techniek, Bestuur en Management Technische Universiteit Delft 22 april 2010 1 1 Introductie De

Nadere informatie

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst vierde leerjaar (schooljaar )

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst vierde leerjaar (schooljaar ) Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst vierde leerjaar (schooljaar 2006-2007) F. Maes, J. Van Damme & K. Verschueren T A Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst

Nadere informatie

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT

EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES & ACADEMISCH ZELFCONCEPT Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M. EFFECTEN VAN VERANDERING VAN ONDERWIJSVORM OP SCHOOLSE PRESTATIES &

Nadere informatie

DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS

DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS Dockx J., De Fraine B., & Stevens E. DE ROL VAN DE EERDERE SCHOOL- LOOPBAAN BIJ DE OVERGANG NAAR HET SECUNDAIR ONDERWIJS

Nadere informatie

EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID. Dockx J, De Fraine B. & Van den Branden N.

EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID. Dockx J, De Fraine B. & Van den Branden N. EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID Dockx J, De Fraine B. & Van den Branden N. EFFECTEN VAN ONDERWIJSVORMEN OP SCHOOLSE BETROKKENHEID Dockx J., De Fraine B. & Van den Branden N. Promotor:

Nadere informatie

1. Reductie van error variantie en dus verhogen van power op F-test

1. Reductie van error variantie en dus verhogen van power op F-test Werkboek 2013-2014 ANCOVA Covariantie analyse bestaat uit regressieanalyse en variantieanalyse. Er wordt een afhankelijke variabele (intervalniveau) voorspeld uit meerdere onafhankelijke variabelen. De

Nadere informatie

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Onderzoek naar klas- en leerkrachtkenmerken in de basisschool: effect op taal- en rekenprestaties en schoolwelbevinden in het vierde leerjaar (schooljaar 2006-2007)

Nadere informatie

Voorbeeld regressie-analyse

Voorbeeld regressie-analyse Voorbeeld regressie-analyse In dit voorbeeld wordt gebruik gemaakt van het SPSS data-bestand vb_regr.sav (dit bestand kan gedownload worden via de on-line helpdesk). We schatten een model waarin de afhankelijke

Nadere informatie

ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT. Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M.

ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT. Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M. ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT Dockx J, De Fraine B. & Vandecandelaere M. ONDERWIJSVORMEN EN ACADEMISCH ZELFCONCEPT Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. Promotor: B. De Fraine Research

Nadere informatie

Vragenlijst Klastitularis - Eerste leerjaar A of B (schooljaar 2009-2010): overzicht items per schaal Schaal (Dimensie) Items Itemnummer Bron item

Vragenlijst Klastitularis - Eerste leerjaar A of B (schooljaar 2009-2010): overzicht items per schaal Schaal (Dimensie) Items Itemnummer Bron item Vragenlijst Klastitularis - Eerste leerjaar A of B (schooljaar 2009-2010): overzicht items per schaal Schaal (Dimensie) Items Itemnummer Bron item Integratie - Populariteit (sociale ontwikkeling) heeft

Nadere informatie

Enkelvoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

Enkelvoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden Er is onderzoek gedaan naar rouw na het overlijden van een huisdier (contactpersoon: Karolijne van der Houwen (Klinische Psychologie)). Mensen konden op internet een vragenlijst invullen. Daarin werd gevraagd

Nadere informatie

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren:

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren: INDUCTIEVE STATISTIEK VOOR DE GEDRAGSWETENSCHAPPEN OPLOSSINGEN BIJ HOOFDSTUK 4 1. Toets met behulp van SPSS de hypothese van Evelien in verband met de baardlengte van metalfans. Ga na of je dezelfde conclusies

Nadere informatie

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst zesde leerjaar (schooljaar )

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst zesde leerjaar (schooljaar ) Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst zesde leerjaar (schooljaar 2008-2009) L. Cortois, S. Speybroeck, J. Van Damme & K. Verschueren T A Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs

Nadere informatie

9. Lineaire Regressie en Correlatie

9. Lineaire Regressie en Correlatie 9. Lineaire Regressie en Correlatie Lineaire verbanden In dit hoofdstuk worden methoden gepresenteerd waarmee je kwantitatieve respons variabelen (afhankelijk) en verklarende variabelen (onafhankelijk)

Nadere informatie

Aanpassingen takenboek! Statistische toetsen. Deze persoon in een verdeling. Iedereen in een verdeling

Aanpassingen takenboek! Statistische toetsen. Deze persoon in een verdeling. Iedereen in een verdeling Kwantitatieve Data Analyse (KDA) Onderzoekspracticum Sessie 2 11 Aanpassingen takenboek! Check studienet om eventuele verbeteringen te downloaden! Huidige versie takenboek: 09 Gjalt-Jorn Peters gjp@ou.nl

Nadere informatie

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden Er is onderzoek gedaan naar rouw na het overlijden van een huisdier (contactpersoon: Karolijne van der Houwen (Klinische Psychologie)). Mensen konden op internet een vragenlijst invullen. Daarin werd gevraagd

Nadere informatie

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2007 Samenvatting. G. Van Landeghem, M. Goos & J.

Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2007 Samenvatting. G. Van Landeghem, M. Goos & J. Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie van de ongekwalificeerde uitstroom tot 2007 Samenvatting G. Van Landeghem, M. Goos & J. Van Damme Vroege schoolverlaters in Vlaanderen Evolutie T van de ongekwalificeerde

Nadere informatie

Cursus TEO: Theorie en Empirisch Onderzoek. Practicum 2: Herhaling BIS 11 februari 2015

Cursus TEO: Theorie en Empirisch Onderzoek. Practicum 2: Herhaling BIS 11 februari 2015 Cursus TEO: Theorie en Empirisch Onderzoek Practicum 2: Herhaling BIS 11 februari 2015 Centrale tendentie Centrale tendentie wordt meestal afgemeten aan twee maten: Mediaan: de middelste waarneming, 50%

Nadere informatie

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B.

ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID. Dockx J. & De Fraine B. ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID Dockx J. & De Fraine B. ONDERWIJSVORMEN EN WERKLOOSHEID Dockx J.& De Fraine B. Promotor: B. De Fraine Research paper SONO/2018.OL1.1/09 Gent, januari 2018 Het Steunpunt

Nadere informatie

INDUCTIEVE STATISTIEK VOOR DE GEDRAGSWETENSCHAPPEN OPLOSSINGEN BIJ HOOFDSTUK 5

INDUCTIEVE STATISTIEK VOOR DE GEDRAGSWETENSCHAPPEN OPLOSSINGEN BIJ HOOFDSTUK 5 INDUCTIEVE STATISTIEK VOOR DE GEDRAGSWETENSCHAPPEN OPLOSSINGEN BIJ HOOFDSTUK 5 1. De onderzoekers van een preventiedienst vermoeden dat werknemers in een bedrijf zonder liften fitter zijn dan werknemers

Nadere informatie

Statistiek: Spreiding en dispersie 6/12/2013. dr. Brenda Casteleyn

Statistiek: Spreiding en dispersie 6/12/2013. dr. Brenda Casteleyn Statistiek: Spreiding en dispersie 6/12/2013 dr. Brenda Casteleyn dr. Brenda Casteleyn www.keu6.be Page 2 1. Theorie Met spreiding willen we in één getal uitdrukken hoe verspreid de gegevens zijn: in hoeveel

Nadere informatie

TIP 10: ANALYSE VAN DE CIJFERS

TIP 10: ANALYSE VAN DE CIJFERS TOETSTIP 10 oktober 2011 Bepaling wat en waarom je wilt meten Toetsopzet Materiaal Betrouw- baarheid Beoordeling Interpretatie resultaten TIP 10: ANALYSE VAN DE CIJFERS Wie les geeft, botst automatisch

Nadere informatie

Leerlingvragenlijst eerste leerjaar (schooljaar )

Leerlingvragenlijst eerste leerjaar (schooljaar ) SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs Dekenstraat 2 B 3 Leuven Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst eerste leerjaar (schooljaar 3-4) F. Maes, & J. Van Damme Promotoren

Nadere informatie

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst derde leerjaar (schooljaar )

Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst derde leerjaar (schooljaar ) Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst derde leerjaar (schooljaar 2005-2006) F. Maes, J. Van Damme & K. Verschueren T A Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst

Nadere informatie

CHECKLIST KLASKLIMAAT

CHECKLIST KLASKLIMAAT CHECKLIST KLASKLIMAAT I. NAAM INSTRUMENT Checklist Klasklimaat II. EIGENSCHAPPEN VAN INSTRUMENT Aard van het instrument Doelgroep Observatieschaal Basisonderwijs (kleuter- en lager), secundair onderwijs

Nadere informatie

Populaties beschrijven met kansmodellen

Populaties beschrijven met kansmodellen Populaties beschrijven met kansmodellen Prof. dr. Herman Callaert Deze tekst probeert, met voorbeelden, inzicht te geven in de manier waarop je in de statistiek populaties bestudeert. Dat doe je met kansmodellen.

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Statistiek 2 voor TeMa (2S195) op dinsdag , uur.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Statistiek 2 voor TeMa (2S195) op dinsdag , uur. TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Tentamen Statistiek voor TeMa (S95) op dinsdag 3-03-00, 9- uur. Bij het tentamen mag gebruik worden gemaakt van een zakrekenmachine en

Nadere informatie

Bij herhaalde metingen ANOVA komt het effect van het experiment naar voren bij de variantie binnen participanten. Bij de gewone ANOVA is dit de SS R

Bij herhaalde metingen ANOVA komt het effect van het experiment naar voren bij de variantie binnen participanten. Bij de gewone ANOVA is dit de SS R 14. Herhaalde metingen Introductie Bij herhaalde metingen worden er bij verschillende condities in een experiment dezelfde proefpersonen gebruikt of waarbij dezelfde proefpersonen op verschillende momenten

Nadere informatie

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M.

ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES. Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. ONDERWIJSVORMEN EN SCHOOLSE PRESTATIES Dockx J., De Fraine B. & Vandecandelaere M. Promotor: B. De Fraine Research paper

Nadere informatie

Zowel correlatie als regressie meten statistische samenhang Correlatie: geen oorzakelijk verband verondersteld: X Y

Zowel correlatie als regressie meten statistische samenhang Correlatie: geen oorzakelijk verband verondersteld: X Y 1 Regressie analyse Zowel correlatie als regressie meten statistische samenhang Correlatie: geen oorzakelijk verband verondersteld: X Y Regressie: wel een oorzakelijk verband verondersteld: X Y Voorbeeld

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

College 6 Eenweg Variantie-Analyse

College 6 Eenweg Variantie-Analyse College 6 Eenweg Variantie-Analyse - Leary: Hoofdstuk 11, 1 (t/m p. 55) - MM&C: Hoofdstuk 1 (t/m p. 617), p. 63 t/m p. 66 - Aanvullende tekst 6, 7 en 8 Jolien Pas ECO 01-013 Het Experiment: een voorbeeld

Nadere informatie

Oplossingen hoofdstuk XI

Oplossingen hoofdstuk XI Oplossingen hoofdstuk XI. Hierbij vind je de resultaten van het onderzoek naar de relatie tussen een leestest en een schoolrapport voor lezen. Deze gegevens hebben betrekking op een regressieanalyse bij

Nadere informatie

Gedragsanalyse Experiment Verzekeren per Kilometer

Gedragsanalyse Experiment Verzekeren per Kilometer Gedragsanalyse Experiment Verzekeren per Kilometer Jasper Knockaert mailto:jknockaert@feweb.vu.nl 11 oktober 29 1 Inleiding Het Transumo project Verzekeren per Kilometer onderzoekt de mogelijkheden van

Nadere informatie

HOOFDSTUK VIII VARIANTIE ANALYSE (ANOVA)

HOOFDSTUK VIII VARIANTIE ANALYSE (ANOVA) HOOFDSTUK VIII VARIANTIE ANALYSE (ANOVA) DATA STRUKTUUR Afhankelijke variabele: Eén kontinue variabele Onafhankelijke variabele(n): - één discrete variabele: één gecontroleerde factor - twee discrete variabelen:

Nadere informatie

Categorieënanalyse bij de LOVStoetsen

Categorieënanalyse bij de LOVStoetsen cursusboek2009.book Page 117 Thursday, March 30, 2017 3:23 PM Categorieënanalyse bij de LOVStoetsen rekenen-wiskunde Cito, Arnhem / Universiteit Leiden 1 inleiding In 2008 is voor het onderdeel Rekenen-Wiskunde

Nadere informatie

G0N11C Statistiek & data-analyse Project tweede zittijd

G0N11C Statistiek & data-analyse Project tweede zittijd G0N11C Statistiek & data-analyse Project tweede zittijd 2014-2015 Naam : Raimondi Michael Studierichting : Biologie Gebruik deze Word-template om een antwoord te geven op onderstaande onderzoeksvragen.

Nadere informatie

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee? Technische rapportage Leesmotivatie scholen van schoolbestuur Surplus Noord-Holland Afstudeerkring Begrijpend lezen 2011-2012, Inholland, Pabo-Alkmaar Marianne Boogaard en Yvonne van Rijk (Lectoraat Ontwikkelingsgericht

Nadere informatie

Hoofdstuk 10 Eenwegs- en tweewegs-variantieanalyse

Hoofdstuk 10 Eenwegs- en tweewegs-variantieanalyse Hoofdstuk 10 Eenwegs- en tweewegs-variantieanalyse 10.1 Eenwegs-variantieanalyse: Als we gegevens hebben verzameld van verschillende groepen en we willen nagaan of de populatiegemiddelden van elkaar verscihllen,

Nadere informatie

COMPARING (REQUIRED) COMPETENCE USE WITH (SELF- REPORTED) PROFICIENCY LEVEL OF COMPETENCES: DIFFERENT CONCEPTS, DIFFERENT PREDICTORS?

COMPARING (REQUIRED) COMPETENCE USE WITH (SELF- REPORTED) PROFICIENCY LEVEL OF COMPETENCES: DIFFERENT CONCEPTS, DIFFERENT PREDICTORS? COMPARING (REQUIRED) COMPETENCE USE WITH (SELF- REPORTED) PROFICIENCY LEVEL OF COMPETENCES: DIFFERENT CONCEPTS, DIFFERENT PREDICTORS? Heidi Knipprath & Katleen De Rick COMPARING (REQUIRED) COMPETENCE

Nadere informatie

Zittenblijven in het eerste leerjaar en schoolse prestaties in het bisjaar: Maakt extra ondersteuning het verschil?

Zittenblijven in het eerste leerjaar en schoolse prestaties in het bisjaar: Maakt extra ondersteuning het verschil? Zittenblijven in het eerste leerjaar en schoolse prestaties in het bisjaar: Maakt extra ondersteuning het verschil? 30 mei 2013 Mieke Goos Barbara Belfi Jan Van Damme Patrick Onghena Katja Petry Inleiding

Nadere informatie

Voorstelling SiBO-databank

Voorstelling SiBO-databank Voorstelling SiBO-databank Schoolloopbanen in en na het basisonderwijs (SiBO) Nathalie Vandenberghe, Bieke De Fraine & Jan Van Damme Stuurgroepvergadering 27 oktober 2011 Inhoud voorstelling Achtergrond

Nadere informatie

College 2 Enkelvoudige Lineaire Regressie

College 2 Enkelvoudige Lineaire Regressie College Enkelvoudige Lineaire Regressie - Leary: Hoofdstuk 7 tot p. 170 (Advanced Correlational Strategies) - MM&C: Hoofdstuk 10 (Inference for Regression) - Aanvullende tekst 3 Jolien Pas ECO 011-01 Correlatie:

Nadere informatie

Leeswijzer rapporten

Leeswijzer rapporten Leeswijzer rapporten Naar aanleiding van de lokale verkiezingen legt ACV Openbare Diensten de noden van het personeel van de gemeenten, OCMW s, provincies en intercommunales op tafel. We brengen de arbeidstevredenheid

Nadere informatie

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden? Auteur: Ruben Brondeel i.s.m. Prof. A. Buysse Onderzoeksvraag Tijdens het proces van een echtscheiding

Nadere informatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Tentamen Statistiek voor T (2S070) op vrijdag 8 oktober 1999, uur De u

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Tentamen Statistiek voor T (2S070) op vrijdag 8 oktober 1999, uur De u TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Tentamen Statistiek voor T (2S070) op vrijdag 8 oktober 1999, 14.00-17.00 uur De uitwerkingen van de opgaven dienen duidelijk geformuleerd

Nadere informatie

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd 2007-2008 Modeloplossing Opmerking vooraf: Deze modeloplossing is een heel volledig antwoord op de gestelde vragen. Om de maximumscore op een vraag

Nadere informatie

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29). In het kader van het onderzoek kreeg de RVA de vraag om op basis van de door het VFSIPH opgestelde lijst van Rijksregisternummers na te gaan welke personen op 30 juni 1997 als werkloze ingeschreven waren.

Nadere informatie

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito - de invloed van contexten in groep 3, 4 en 5 - Marian Hickendorff & Jan Janssen Universiteit Leiden / Cito Arnhem 1 inleiding en methode De LOVS-toetsen rekenen-wiskunde

Nadere informatie

Tabellen tussenopbrengsten CITO LOVS versie: januari 2017 Groepsniveau (ten bate van de groepsanalyse)

Tabellen tussenopbrengsten CITO LOVS versie: januari 2017 Groepsniveau (ten bate van de groepsanalyse) Tabellen tussenopbrengsten CITO LOVS versie: januari 2017 Groepsniveau (ten bate van de groepsanalyse) Inleiding In dit document staan voor de meest voorkomende Cito-toetsen van het leerlingvolgsysteem

Nadere informatie

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN?

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? INLEIDING PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN? Om uitstekende vaardigheden te ontwikkelen zijn niet alleen talent en mogelijkheden

Nadere informatie

De relatie tussen geboortekwartaal en schools succes in de eerste jaren van het lager onderwijs

De relatie tussen geboortekwartaal en schools succes in de eerste jaren van het lager onderwijs De relatie tussen geboortekwartaal en schools succes in de eerste jaren van het lager onderwijs Verachtert P. De Fraine B. Onghena P. Ghesquière P. Katholieke Universiteit Leuven 1. Achtergrond A. Leeftijdsverschillen

Nadere informatie

University of Groningen. Vrije en reguliere scholen vergeleken Steenbergen, Hilligje

University of Groningen. Vrije en reguliere scholen vergeleken Steenbergen, Hilligje University of Groningen Vrije en reguliere scholen vergeleken Steenbergen, Hilligje IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please

Nadere informatie

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens

5. Discussie. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens 5. 5.1 Informatieve waarde van de basisgegevens Relevante conclusies voor het beleid zijn pas mogelijk als de basisgegevens waaruit de samengestelde indicator berekend werd voldoende recent zijn. In deze

Nadere informatie

Classification - Prediction

Classification - Prediction Classification - Prediction Tot hiertoe: vooral classification Naive Bayes k-nearest Neighbours... Op basis van predictor variabelen X 1, X 2,..., X p klasse Y (= discreet) proberen te bepalen. Training

Nadere informatie

Vitamine B12 deficiëntie

Vitamine B12 deficiëntie Vitamine B12 deficiëntie Quality of life Retrospectief onderzoek Dit rapport bevat de analyses van de B12 Quality of Life Questionnaire, waarin meer dan 200 personen met een lage vitamine B12 waarde zijn

Nadere informatie

ASOS - ADULT STYLE OBSERVATION SCHEDULE

ASOS - ADULT STYLE OBSERVATION SCHEDULE ASOS - ADULT STYLE OBSERVATION SCHEDULE I. NAAM INSTRUMENT ASOS - Adult Style Obsersation Schedule Begeleiderstijl / leerkrachtstijl II. EIGENSCHAPPEN VAN INSTRUMENT Aard van het instrument Doelgroep Observatieschaal

Nadere informatie

Omgaan met verschillen in de klas: Onderzoeksresultaten

Omgaan met verschillen in de klas: Onderzoeksresultaten Omgaan met verschillen in de klas: Onderzoeksresultaten Jolien Geerlings PhD Onderzoeker J.Geerlings@uu.nl Overzicht 1) Inleiding 2) Wat hebben we precies onderzocht? 3) Hoe gaan we om met verschillen

Nadere informatie

16. MANOVA. Overeenkomsten en verschillen met ANOVA. De theorie MANOVA

16. MANOVA. Overeenkomsten en verschillen met ANOVA. De theorie MANOVA 16. MANOVA MANOVA Multivariate variantieanalyse (MANOVA) kan gebruikt worden in een situatie waarin je meerdere afhankelijke variabelen hebt. Met MANOVA kan er 1 onafhankelijke variabele gebruikt worden

Nadere informatie

Bij factor ANOVA is er een tweede onafhankelijke variabele in de analyse bij gekomen. Er zijn drie soorten designs mogelijk:

Bij factor ANOVA is er een tweede onafhankelijke variabele in de analyse bij gekomen. Er zijn drie soorten designs mogelijk: 13. Factor ANOVA De theorie achter factor ANOVA (tussengroep) Bij factor ANOVA is er een tweede onafhankelijke variabele in de analyse bij gekomen. Er zijn drie soorten designs mogelijk: 1. Onafhankelijke

Nadere informatie

Hoofdstuk 5 Een populatie: parametrische toetsen

Hoofdstuk 5 Een populatie: parametrische toetsen Hoofdstuk 5 Een populatie: parametrische toetsen 5.1 Gemiddelde, variantie, standaardafwijking: De variantie is als het ware de gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde. Hoe groter de variantie

Nadere informatie

Relaties op school ontcijfert

Relaties op school ontcijfert Relaties op school ontcijfert Promotoren: Prof. Dr. Stevens en Prof. Dr. Van Houtte Contactpersoon: Drs. Fanny D hondt Adres: Korte Meer 5, 9000 Gent Telefoonnummer: 09/2646729 E-mailadres: fannyl.dhondt@ugent.be

Nadere informatie

Leerlingtevredenheidsonderzoek

Leerlingtevredenheidsonderzoek Rapportage Leerlingtevredenheidsonderzoek De Meentschool - Afdeling SO In opdracht van Contactpersoon De Meentschool - Afdeling SO de heer A. Bosscher Utrecht, juni 2015 DUO Onderwijsonderzoek drs. Vincent

Nadere informatie

De competentieportfolio van de Vlaamse zelfstandige ondernemer: maatstaf voor de duurzaamheid van de ondernemersloopbaan

De competentieportfolio van de Vlaamse zelfstandige ondernemer: maatstaf voor de duurzaamheid van de ondernemersloopbaan Loopbanen De competentieportfolio van de Vlaamse zelfstandige ondernemer: maatstaf voor de duurzaamheid van de ondernemersloopbaan Penne, K., & Bourdeaudhui, R. (2015). De competentieportfolio van de Vlaamse

Nadere informatie

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE...

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE... Nota Datum: 19/12/17 Aan: VLM Auteur: TFR Nazicht: MVR Documentref: I/NO/11504/17.375/TFR Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit Inhoudstafel 0. INLEIDING... 2 1. STATISTISCHE ANALYSE...

Nadere informatie

Samenvatting SBO2007. SBO A.J. Schreuderschool/ Rotterdam. Schoolgebouw. Omgeving van de school. Kennisontwikkeling. Begeleiding

Samenvatting SBO2007. SBO A.J. Schreuderschool/ Rotterdam. Schoolgebouw. Omgeving van de school. Kennisontwikkeling. Begeleiding SBO A.J. Schreuderschool/ Rotterdam Samenvatting Resultaten Oudertevredenheidspeiling (OTP) A.J. Schreuderschool Enige tijd geleden heeft onze school A.J. Schreuderschool deelgenomen aan de oudertevredenheidspeiling.

Nadere informatie

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid Dr.ir. P.W. Heijnen Faculteit Techniek, Bestuur en Management Technische Universiteit Delft 6 mei 2010 1 1 Introductie De Energiekamer

Nadere informatie

EFFECTIVENESS OF MATH LEARNING IN THE FIRST YEARS OF SPECIAL PRIMARY EDUCATION a Propensity Score Matching Approach

EFFECTIVENESS OF MATH LEARNING IN THE FIRST YEARS OF SPECIAL PRIMARY EDUCATION a Propensity Score Matching Approach EFFECTIVENESS OF MATH LEARNING IN THE FIRST YEARS OF SPECIAL PRIMARY EDUCATION a Propensity Score Matching Approach Gudrun Vanlaar, Machteld Vandecandelaere, Jan Van Damme, Bieke De Fraine & Katja Petry

Nadere informatie

Toetsen derde leerjaar (schooljaar 2005-2006)

Toetsen derde leerjaar (schooljaar 2005-2006) Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Toetsen derde leerjaar (schooljaar 2005-2006) K. Hendrikx, J.P. Verhaeghe, P. Ghesquière, F. Maes & J. Van Damme Directiecomité: J. Van Damme, P. Ghesquière,

Nadere informatie

Leerlingvragenlijst tweede leerjaar (schooljaar )

Leerlingvragenlijst tweede leerjaar (schooljaar ) SiBO Schoolloopbanen in het BasisOnderwijs Dekenstraat 2 B 3000 Leuven Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Leerlingvragenlijst tweede leerjaar (schooljaar 2004-2005) F. Maes, J. Van Damme & K.

Nadere informatie

Hoofdstuk 8 Het toetsen van nonparametrische variabelen

Hoofdstuk 8 Het toetsen van nonparametrische variabelen Hoofdstuk 8 Het toetsen van nonparametrische variabelen 8.1 Non-parametrische toetsen: deze toetsen zijn toetsen waarbij de aannamen van normaliteit en intervalniveau niet nodig zijn. De aannamen zijn

Nadere informatie

Welke klaspraktijken bevorderen begrijpend lezen bij kansarme leerlingen?

Welke klaspraktijken bevorderen begrijpend lezen bij kansarme leerlingen? Welke klaspraktijken bevorderen begrijpend lezen bij kansarme leerlingen? Gudrun Vanlaar, Machteld Vandecandelaere, Jan Van Damme en Bieke De Fraine 16-11-2012 Centrum voor onderwijseffectiviteit en -evaluatie

Nadere informatie

Doorkleuteren of overvaren?

Doorkleuteren of overvaren? Doorkleuteren of overvaren? Effecten van zittenblijven in de derde kleuterklas Machteld Vandecandelaere Centrum voor onderwijseffectiviteit en evaluatie KU Leuven Achtergrond Zittenblijven in het Vlaams

Nadere informatie

Opgeloste Oefeningen Hoofdstuk 6: Steekproeven en empirische distributies

Opgeloste Oefeningen Hoofdstuk 6: Steekproeven en empirische distributies Opgeloste Oefeningen Hoofdstuk 6: Steekproeven en empirische distributies 6.. Uit een normaal verdeeld universum X met gemiddelde waarde µ = en standaardafwijking σ = worden 0 onafhankelijke steekproefwaarden

Nadere informatie

ANOVA in SPSS. Hugo Quené. opleiding Taalwetenschap Universiteit Utrecht Trans 10, 3512 JK Utrecht 12 maart 2003

ANOVA in SPSS. Hugo Quené. opleiding Taalwetenschap Universiteit Utrecht Trans 10, 3512 JK Utrecht 12 maart 2003 ANOVA in SPSS Hugo Quené hugo.quene@let.uu.nl opleiding Taalwetenschap Universiteit Utrecht Trans 10, 3512 JK Utrecht 12 maart 2003 1 vooraf In dit voorbeeld gebruik ik fictieve gegevens, ontleend aan

Nadere informatie

HOOFDSTUK VI NIET-PARAMETRISCHE (VERDELINGSVRIJE) STATISTIEK

HOOFDSTUK VI NIET-PARAMETRISCHE (VERDELINGSVRIJE) STATISTIEK HOOFDSTUK VI NIET-PARAMETRISCHE (VERDELINGSVRIJE) STATISTIEK 1 1. INLEIDING Parametrische statistiek: Normale Verdeling Niet-parametrische statistiek: Verdelingsvrij Keuze tussen de twee benaderingen I.

Nadere informatie

het minder belangrijk om ergens bij te horen en belangrijker om elkaar te helpen en hulp te ontvangen, terwijl het omgekeerde patroon gevonden werd

het minder belangrijk om ergens bij te horen en belangrijker om elkaar te helpen en hulp te ontvangen, terwijl het omgekeerde patroon gevonden werd Samenvatting Het onderzoek dat in dit proefschrift wordt gepresenteerd is een verkenning van de samenhang tussen de motivatie, gerepresenteerd door persoonlijke doelen, en de kwaliteit van het samenwerkend

Nadere informatie

introductie Wilcoxon s rank sum toets Wilcoxon s signed rank toets introductie Wilcoxon s rank sum toets Wilcoxon s signed rank toets

introductie Wilcoxon s rank sum toets Wilcoxon s signed rank toets introductie Wilcoxon s rank sum toets Wilcoxon s signed rank toets toetsende statistiek week 1: kansen en random variabelen week : de steekproevenverdeling week 3: schatten en toetsen: de z-toets week : het toetsen van gemiddelden: de t-toets week 5: het toetsen van varianties:

Nadere informatie

Statistiek in de alfa en gamma studies. Aansluiting wiskunde VWO-WO 16 april 2018

Statistiek in de alfa en gamma studies. Aansluiting wiskunde VWO-WO 16 april 2018 Statistiek in de alfa en gamma studies Aansluiting wiskunde VWO-WO 16 april 2018 Wie ben ik? Marieke Westeneng Docent bij afdeling Methoden en Statistiek Faculteit Sociale Wetenschappen Universiteit Utrecht

Nadere informatie

Programma. Schaalconstructie. IRT: moeilijkheidsparameter. Intro: Het model achter het LOVS Mogelijkheden die het model biedt voor interpretatie

Programma. Schaalconstructie. IRT: moeilijkheidsparameter. Intro: Het model achter het LOVS Mogelijkheden die het model biedt voor interpretatie Programma LOVS Rekenen-Wiskunde Inhoud, rapportage en invloed van en Intro: Het model achter het LOVS Mogelijkheden die het model biedt voor interpretatie Marian Hickendorff Universiteit Leiden / Cito

Nadere informatie

College 3 Meervoudige Lineaire Regressie

College 3 Meervoudige Lineaire Regressie College 3 Meervoudige Lineaire Regressie - Leary: Hoofdstuk 8 p. 165-169 - MM&C: Hoofdstuk 11 - Aanvullende tekst 3 (alinea 2) Jolien Pas ECO 2012-2013 'Computerprogramma voorspelt Top 40-hits Bron: http://www.nu.nl/internet/2696133/computerprogramma-voorspelt-top-40-hits.html

Nadere informatie

Tabellen tussenopbrengsten CITO LOVS versie: januari 2018 Groepsniveau (ten bate van de groepsanalyse)

Tabellen tussenopbrengsten CITO LOVS versie: januari 2018 Groepsniveau (ten bate van de groepsanalyse) Tabellen tussenopbrengsten CITO LOVS versie: januari 2018 Groepsniveau (ten bate van de groepsanalyse) Inleiding In dit document staan voor de meest voorkomende Cito-toetsen van het leerlingvolgsysteem

Nadere informatie

Syntheserapport toetsgegevens methodescholen

Syntheserapport toetsgegevens methodescholen Longitudinaal onderzoek in het basisonderwijs Syntheserapport toetsgegevens methodescholen Eerste tot zesde leerjaar (schooljaar 0304 tot 0809) J. de Bilde, J. P. Verhaeghe, H. Knipprath, G. Mertens, &

Nadere informatie

Rapportage Oudertevredenheidsonderzoek PO

Rapportage Oudertevredenheidsonderzoek PO Rapportage Soort rapportage: School: Schoolrapportage De Torenuil Datum: maart 2018 Opdrachtgever: Schng Robijn Dit rapport is opgesteld door DUO Onderwijsonderzoek & Advies in opdracht van Stichting Robijn.

Nadere informatie

Aanvulling op. Resultaten STOP4-7 Tabellenboek trainingen

Aanvulling op. Resultaten STOP4-7 Tabellenboek trainingen Aanvulling op Resultaten STOP4-7 Tabellenboek trainingen 2003-2006 Aanvulling op Resultaten STOP4-7 Tabellenboek trainingen 2003-2006 Praktikon maakt deel uit van de Stichting de Waarden te Nijmegen en

Nadere informatie

Toegepaste data-analyse: sessie 3

Toegepaste data-analyse: sessie 3 Toegepaste data-analyse: sessie 3 Mixed Models II: Actor-partner model Corr (Yij, Yik) = σσ 2 kkkkkkkkkkkk σσ 2 kkkkkkkkkkkk+ σσ 2 rrrrrr Je kan deze data niet modelleren a.d.h.v. lineaire regressie. Er

Nadere informatie

Dit jaar gaan we MULTIVARIAAT TOETSEN. Bijvoorbeeld: We willen zien of de scores op taal en rekenen van kinderen afwijken in de populatie.

Dit jaar gaan we MULTIVARIAAT TOETSEN. Bijvoorbeeld: We willen zien of de scores op taal en rekenen van kinderen afwijken in de populatie. Toetsen van hypothesen Bijvoorbeeld: nagaan of het gemiddeld IQ bij een bepaalde steekproef groter/kleiner is als in de populatie. µ = 100 Normaalverdeling, waarbij we de score van de steekproef gaan vergelijken

Nadere informatie

Hoofdstuk 10: Regressie

Hoofdstuk 10: Regressie Hoofdstuk 10: Regressie Inleiding In dit deel zal uitgelegd worden hoe we statistische berekeningen kunnen maken als sprake is van één kwantitatieve responsvariabele en één kwantitatieve verklarende variabele.

Nadere informatie

Hoofdstuk 12: Eenweg ANOVA

Hoofdstuk 12: Eenweg ANOVA Hoofdstuk 12: Eenweg ANOVA 12.1 Eenweg analyse van variantie Eenweg en tweeweg ANOVA Wanneer we verschillende populaties of behandelingen met elkaar vergelijken, dan zal er binnen de data altijd sprake

Nadere informatie

2 Data en datasets verwerken

2 Data en datasets verwerken Domein Statistiek en kansrekening havo A 2 Data en datasets verwerken 1 Data presenteren 1.3 Representaties In opdracht van: Commissie Toekomst Wiskunde Onderwijs 1 Data presenteren 1.1 Introductie In

Nadere informatie

CAREER COMPETENCES AND CAREER OUTCOMES A critical analysis of concepts and complex relationships. Heidi Knipprath & Katleen De Rick

CAREER COMPETENCES AND CAREER OUTCOMES A critical analysis of concepts and complex relationships. Heidi Knipprath & Katleen De Rick CAREER COMPETENCES AND CAREER OUTCOMES A critical analysis of concepts and complex relationships Heidi Knipprath & Katleen De Rick CAREER COMPETENCES AND CAREER OUTCOMES A critical analysis of concepts

Nadere informatie

De evolutie van individueel welbevinden, academisch zelfconcept en prestaties doorheen het middelbaar onderwijs: verschillen tussen scholen.

De evolutie van individueel welbevinden, academisch zelfconcept en prestaties doorheen het middelbaar onderwijs: verschillen tussen scholen. 1 De evolutie van individueel welbevinden, academisch zelfconcept en prestaties doorheen het middelbaar onderwijs: verschillen tussen scholen Georges Van Landeghem Jan Van Damme K.U.Leuven Inleiding Een

Nadere informatie