Landelijk gebied, 1e herziening. bestemmingsplan. rboi. 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening

Transcriptie

1 Brielle Landelijk gebied, 1e herziening bestemmingsplan rboi 25 jaar adviseurs ruimtelijke ordening

2 an

3 Brielle Landelijk gebied, 1 e herziening bestemmingsplan identificatie planstatus projectnummer: datum: status: concept voorontwerp opdrachtleider: ontwerp vastgesteld drs. D.J. Verhaak A.005/02 gecertificeerd door Lloyd s conform ISO 9001: 2000 aangesloten bij: RBOI - Rotterdam bv Delftsestraat 17 a Postbus AD Rotterdam telefoon (010) info@rboi.nl RBOI - Middelburg bv Nieuwstraat 27 Postbus AK Middelburg telefoon (0118) mburg@rboi.nl

4

5 Inhoud van de toelichting 1. Inleiding blz Aanleiding Leeswijzer 3 2. Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' Inleiding Aanpassingen naar aanleiding goedkeuringsbesluit en beroep Ambtshalve aanpassingen Kleinere omissies en aanpassingen Uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid Ambtshalve aanpassingen 34 Bijlagen: 1. Detailbladen. 2. Sectorale onderzoeken met betrekking tot de nieuwe woning tegenover Waterweg Overlegreacties. Regels Onderzoeksrapporten en andere op het bestemmingsplan betrekking hebbende stukken: 1. Past2Present. Beleidsplan archeologie - gemeente Brielle 'Koers vastgelegd'. 2. Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Uitspraak Brielle, bestemmingsplan Landelijk Gebied d.d. 15 april Sectorale onderzoeken met betrekking tot de aspecten externe veiligheid, wegverkeerslawaai en bodemkwaliteit ter onderbouwing van de Ruimte-voor-Ruimtewoning tegenover Waterweg 3. Adviesbureau RBOI

6 2 Inhoud van de toelichting Adviesbureau RBOI

7 1. Inleiding 1.1. Aanleiding Op 13 maart 2007 is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' vastgesteld. Het plangebied van dit bestemmingsplan omvat het gehele grondgebied van de gemeente Brielle, uitgezonderd de stad Brielle, de kernen Vierpolders en Zwartewaal. Bij besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 13 november 2007 is aan enkele onderdelen van het bestemmingsplan goedkeuring onthouden. Op 15 april 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het geding tussen appellanten en het college van Gedeputeerde Staten. Artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) schrijft voor dat de gemeente een nieuw bestemmingsplan dient vast te stellen voor die onderdelen waaraan goedkeuring is onthouden. Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' wordt dan ook om deze reden herzien. Daarnaast is er nog een aantal aanpassingen doorgevoerd, als gevolg van nieuw beleid of gewijzigde inzichten. Deze worden ook in de 1 e herziening meegenomen. Het bestemmingsplan Landelijk gebied is vastgesteld onder de vigeur van de oude WRO. Sinds 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht. Een partiële herziening van bestemmingsplannen die onder de WRO tot stand zijn gekomen, is ook na 1 juli 2008 mogelijk als het ontwerp van die herziening vóór 1 januari 2010 ter inzage wordt gelegd. Gelijktijdig moet wel op onderdelen rekening gehouden worden met en voldaan worden aan het bepaalde van de Wro. Het betreft hier met name de voorgeschreven inhoud en redactie van het overgangsrecht en van de dubbeltelbepaling. Beide regelingen worden aangepast aan de Wro en opgenomen in de 1 e herziening. Ook is in de eerste herziening de terminologie uit de nieuwe Wro overgenomen. Zo wordt er niet meer gesproken van voorschriften en bepalingen, maar van regels en niet meer van vrijstelling, maar van ontheffing Leeswijzer In hoofdstuk 2 komen de wijzigingen van het bestemmingsplan aan de orde. Het betreft enerzijds wijzigingen naar aanleiding van het besluit van Gedeputeerde Staten en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak, die in deze herziening dienen te worden verwerkt. Anderzijds worden in dit hoofdstuk een aantal ambtshalve wijzigingen en reparaties van kleine omissies opgenomen. De herziening van de plankaarten is op uitsneden van de kaartbladen aangegeven in bijlage 1. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komt in hoofdstuk 3 aan de orde. In bijlage 2 zijn de sectorale onderzoeken opgenomen die zijn uitgevoerd ter onderbouwing van de nieuwe woning tegenover Waterweg 3. In bijlage 3 zijn de ingekomen overlegreacties toegevoegd. Adviesbureau RBOI

8 4 Inleiding Adviesbureau RBOI

9 2. Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 2.1. Inleiding In de toelichting van de 1 e herziening wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan wordt gewijzigd en op welke wijze het bestemmingsplan wordt aangepast. Hiertoe wordt per onderwerp eerst de regeling aangegeven, zoals die was opgenomen in het vastgestelde bestemmingsplan Landelijk gebied. Vervolgens wordt aangegeven wat de reden van de planherziening is. Dit kan zowel het goedkeuringsbesluit van GS zijn als de uitspraak van de Afdeling (in paragraaf 2.2) als een ambtshalve wijziging (in paragraaf 2.3). Vervolgens wordt de regeling na herziening toegelicht. In paragraaf 2.4 worden nog enkele reparaties van kleine omissies toegelicht Aanpassingen naar aanleiding goedkeuringsbesluit en beroep 1. Bollaarsdijk 9 Regeling in vastgesteld bestemmingsplan Het perceel achter het kassencomplex van Bollaarsdijk 9/9a, van totaal 1 ha, heeft in het vastgestelde bestemmingsplan de bestemming Agrarische doeleinden. Het perceel is gelegen in de zone AG3 en is deels voorzien van de aanduiding 'groenvoorziening' op plankaart 5. In artikel 24, lid 7 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om gronden in de zone AG3 te wijzigen van de bestemming A naar de bestemming Ag, ten behoeve van de uitbreiding van bestaande kassencomplexen. Als voorwaarde is opgenomen dat de groenvoorziening gerealiseerd is en de aanduiding 'groenvoorziening' is gewijzigd in de bestemming GR. Reden planherziening GS geven aan dat in de Streekplanuitwerking aan elk bestaand verspreid liggend glastuinbouwbedrijf een oppervlak van 3 ha is toegekend en dat elk bedrijf dit oppervlak mag behouden, maar niet verder uitbreiden. In het bestemmingsplan zijn alleen de bestaande kassen, circa 2 ha, van het glastuinbouwbedrijf in zone AG3 als zodanig bestemd. Door de wijzigingsbevoegdheid met gestelde voorwaarden, is aan de reclamant een rechtstreekse uitbreidingsmogelijkheid naar 3 ha ontnomen. Het bestemmingsplan is daarmee volgens GS in strijd met de Streekplanuitwerking. GS hebben daarom goedkeuring onthouden aan de bestemming Agrarische doeleinden op het noordelijk deel van het perceel aan de Bollaarsdijk 9, met een totaal oppervlak van 1 ha. In de 1 e herziening wordt dit hersteld. Regeling na herziening Aan het noordelijk deel van het perceel aan de Bollaarsdijk 9 wordt de bestemming Agrarische doeleinden, glastuinbouw toegekend. Adviesbureau RBOI

10 6 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 2. Tussenweg 2a Regeling in vastgesteld bestemmingsplan De percelen rondom het bedrijf aan de Tussenweg 2a hebben de bestemming Agrarische doeleinden, met de subbestemming fruitteeltbedrijf. Bij twee percelen is met een nadere aanwijzing aangegeven dat op het perceel ondersteunend glas is toegestaan. De bedrijfsbebouwing is gelegen binnen het toegekende bouwvlak. Reden planherziening Reclamant heeft aangegeven met de gemeente overeengekomen te zijn dat aan de percelen tevens de bestemming Sierteelt wordt toegekend. De percelen worden al 10 jaar afwisselend gebruikt voor fruitteelt en sierteelt in de open lucht. De gemeente heeft deze overeenkomst niet doorgevoerd in het bestemmingsplan, waardoor GS goedkeuring heeft onthouden aan de bestemming op de percelen. Regeling na herziening De subbestemming wordt gewijzigd naar de subbestemming fruit- en sierteeltbedrijf. Deze subbestemming wordt opgenomen in artikel 3, lid Veerdam 14 Regeling in vastgesteld bestemmingsplan De locatie Veerdam 14 is voorzien van de bestemming Kantoordoeleinden, met een maximaal bebouwingsoppervlak van 500 m². Binnen deze bestemming zijn kantoren en bijbehorende voorzieningen mogelijk. Reden planherziening Reclamant heeft aangegeven een bouwvergunning te hebben voor een bedrijfswoning. In het oude bestemmingsplan is het woonhuis positief bestemd. De gemeente heeft aangegeven dat er reeds 3 jaar niemand op de locatie als woonachtig stond ingeschreven en daarom besloten de bedrijfswoning niet langer mogelijk te maken. De reclamant heeft aangetoond wel gebruik te maken van de bedrijfswoning als woonfunctie. GS zijn van mening dat bestaand legaal gebruik, waarvan hier sprake is, positief bestemd moet worden. Regeling na herziening Aangezien Veerdam 14 de enige kantoorbestemming in het plangebied is, is artikel 10 alleen van toepassing op deze locatie. In artikel 10, lid 4, sub b wordt in de tweede rij, tweede kolom van de tabel het woord géén gewijzigd in één. Hierdoor is één bedrijfswoning toegestaan binnen de bestemming Kantoordoeleinden. 4. Middelweg 4, Middelweg 6 en Oude Dijk Regeling in vastgesteld bestemmingsplan De gronden ter plaatse van de bestaande bedrijfsbebouwing langs de Oude Dijk zijn voorzien van de bestemming Agrarische doeleinden, met subbestemming glastuinbouwbedrijf. De gronden ter plaatse van de Middelweg 6 zijn voorzien van een bouwvlak met de bestemming Agrarische doeleinden, met subbestemming glastuinbouwbedrijf. Reden planherziening Reclamant geeft aan het perceel aan Middelweg 6 niet langer voor agrarische doeleinden te gebruiken en wenst de bestemming Woondoeleinden*. Uit alle stukken blijkt dat de woning niet langer in gebruik is als bedrijfswoning. GS hebben daarom goedkeuring onthouden aan de bestemming en verzoekt tot het opnemen van de bestemming Woondoeleinden*. Tevens geeft reclamant aan dat hij een bedrijfsgebouw heeft opgericht aan de Oude Dijk en wenst hier de bestemming Agrarische doeleinden, glastuinbouw (bouwvlak). Voor dit be Adviesbureau RBOI

11 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 7 drijfsgebouw is een bouwvergunning verleend. GS geven aan dat legale bebouwing positief bestemd dient te worden in het bestemmingsplan en verzoekt tot het opnemen van een bouwvlak. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak blijkt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bouwvlak van Middelweg 4, omdat een groot deel van een bestaand bedrijfsgebouw en watersilo's buiten het bouwvlak zijn komen te liggen. De Afdeling is van mening dat uit artikel 3, lid 4, sub a en b te lezen valt dat ook watersilo's binnen het bouwvlak gesitueerd dienen te worden. In de uitspraak is daarom gesteld dat een bouwvlak opgenomen dient te worden waar de watersilo's inpassen. Ten aanzien van het bestaande bedrijfsgebouw geeft de Afdeling aan dat dit gebouw ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, door het bedrijfsgebouw buiten het bouwvlak te plaatsen. Bestaande en legaal opgerichte bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak gesitueerd te worden. In de uitspraak is daarom gesteld dat een bouwvlak opgenomen dient te worden waar het bedrijfsgebouw inpast. Om toekomstige verwarring omtrent artikel 3, lid 4, sub a en b te voorkomen, wordt dit artikel aangepast. Regeling na herziening De bestemming aan Middelweg 6 wordt gewijzigd naar Woondoeleinden*. De gronden aan de Oude Dijk krijgen een bouwvlak toegekend. Het bouwvlak voor de Middelweg 4 wordt vergroot, zoals aangegeven op het bijgevoegde kaartje bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak. Hierdoor vallen zowel de watersilo's als het bestaande bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak. Tevens wordt artikel 5, lid 4, sub a en b als volgt aangepast. Artikel 3, lid 4 sub a en b worden verwijderd. Aan lid 4 worden een nieuw sub a, b, c en d ingevoegd, luidende: a. gebouwen, niet zijnde kassen, mogen uitsluitend op gronden met de nadere aanduiding 'bouwvlak' (b) worden gebouwd; b. in aanvulling op het bepaalde in sub a geldt dat kassen uitsluitend ter plaatse van de subbestemmingen Ag, Agb en As(b) worden gebouwd; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, mogen uitsluitend op gronden met de nadere aanduiding 'bouwvlak' (b) worden gebouwd; d. in aanvulling op het bepaalde in sub c mogen bij kassen behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals waterbassins en -silo's) ook buiten het bouwvlak gebouwd worden, maar uitsluitend op gronden met de subbestemmingen Ag, Agb en As. 5. Artikel 19 Regeling in vastgesteld bestemmingsplan Artikel 19, lid 7 betreft een aanlegvoorschrift voor het archeologisch waardevol gebied. In sub a is het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm (waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor vrijstelling, zoals in lid 4 bedoeld, is verleend) aan een aanlegvergunning gekoppeld. Reden planherziening In provinciaal beleid is aangegeven dat voor grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm een archeologische onderzoeksplicht geldt. De in artikel 19, lid 7 sub a genoemde diepte van 50 cm is in strijd met het provinciale beleid. Aangezien in het bestemmingsplan Landelijk Gebied niet nader is gemotiveerd waarom is afgeweken van deze provinciale norm, hebben GS goedkeuring onthouden aan artikel 19, lid 7, sub a. Enkele burgers hebben beroep ingediend tegen het toekennen van de medebestemming 'Archeologisch waardevol gebied' aan hun perceel. Zij menen dat door het omploegen van de gronden in het verleden, de archeologi- Adviesbureau RBOI

12 8 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' sche waarden tot een diepte van 1,10 m zijn verstoord. Tevens menen zij dat door de onthouding van goedkeuring nu voor elke grondbewerking, ongeacht de diepte, een aanlegvergunning aangevraagd dient te worden. De Afdeling bestuursrechtspraak acht deze beroepen gegrond. Tevens geeft de Afdeling aan dat in het bestemmingsplan onvoldoende is gemotiveerd waarom in artikel 19, lid 8 geen uitzondering is opgenomen voor normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de geldende bestemmingen. Vanaf 1 september 2007 hebben gemeenten de plicht om in hun nieuw op te stellen bestemmingsplannen aan te geven hoe zij omgaan met de in het geding zijnde archeologische waarden in het plangebied. Deze plicht is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (artikel 38 t/m 41). Om aan deze verplichting te voldoen, heeft de gemeente Brielle een nieuw Beleidsplan Archeologie 1) laten opstellen. Dit beleid bevat onder andere een archeologische waardeen verwachtingenkaart met daarop aangegeven de reeds bekende en de te verwachte archeologische waarden in de bodem in Brielle. Dit beleid en de bijbehorende kaart is op 14 april 2009 behandeld door de gemeenteraad van Brielle. Het beleid zal in het kader van de inspraakverordening gedurende 6 weken ter visie gelegd worden. Na deze periode zal het beleid vastgesteld worden. Door het opnemen van dit beleid in de 1 e herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied wordt tegemoetgekomen aan hetgeen door de Afdeling bestuursrechtspraak is gesteld ten aanzien van de afweging van belangen die zijn betrokken bij de bescherming van archeologische waarden en bijvoorbeeld bedrijfsbelangen. Regeling na herziening In de 1 e herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied wordt het nieuwe archeologiebeleid van de gemeente Brielle opgenomen. De opgestelde archeologische waarde- en verwachtingskaart zijn overgenomen op de plankaart behorende bij de 1 e herziening. Op enkele plaatsen wijkt deze kaart af van de Provinciale Cultuurhistorische waardekaart, waarop de dubbelbestemming Archeologisch waardevol gebied in het bestemmingsplan Landelijk gebied is gebaseerd. Hierdoor wijkt de arcering op de plankaart behorende bij de 1 e herziening af van de arcering op de plankaarten behorende bij het bestemmingsplan Landelijk gebied. Het beleid behorende bij de gemeentelijke archeologische waarde- en verwachtingskaart is doorvertaald in de planregels behorende bij de 1 e herziening. Deze regelgeving is specifieker dan in het bestemmingsplan Landelijk gebied. Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid. Uitgangspunt van de Monumentenwet 1988 is om de archeologische waarden in de bodem zo veel als mogelijk te behouden. Is dat niet mogelijk, dan overlegt de initiatiefnemer ten behoeve van de gemeente, een rapport waarin de archeologische waarde van de te verstoren bodem staat omschreven. De gemeente besluit over de behoudenswaardigheid van de mogelijke archeologische sporen in de bodem. In het uiterste geval kan de gemeente besluiten om een vergunning af te geven onder de voorwaarde dat de vergunningaanvrager een opgraving laat verrichten. De kosten hiervan zijn voor de vergunningaanvrager. Dit is wettelijk vastgelegd. Ook de kosten voor bureauonderzoek, het laten zetten van boringen en het trekken van proefsleuven, als dat gebeurt in het kader van een aanvraag voor een bouw-, sloopof aanlegvergunning, zijn voor rekening van de vergunningaanvrager. Het spreekt voor zich dat deze kosten zich niet altijd voor zullen doen. Als er op basis van bureauonderzoek, of bijvoorbeeld na het zetten van boringen, geen aanleiding is tot vervolgonderzoek omdat geconstateerd is dat de in de bodem aanwezige sporen niet behoudenswaardig zijn, bestaat er vanuit archeologische optiek geen bezwaar de aangevraagde (bouw-, sloop- of aanleg)vergunning te verlenen. Verdere archeologische kosten zoals het trekken van proefsleuven of het laten uitvoeren van een opgraving zullen in zo'n geval niet optreden. In het beleidsplan archeologie is een schema (stappenplan archeologie) opgenomen, waarin duidelijk 1) Beleidsplan Archeologie gemeente Brielle 'Koers vastgelegd' Adviesbureau RBOI

13 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 9 staat aangegeven welke stappen doorlopen worden bij de beoordeling door de gemeente of daadwerkelijk sprake is van behoudenswaardige archeologische sporen in de bodem. Op de nieuwe gemeentelijke archeologische waarde- en verwachtingskaart is onderscheid gemaakt tussen 4 archeologische verwachtingswaarden, namelijk: - Waarde Archeologie-1 voor enkele percelen met een zeer hoge archeologische waarde; - Waarde Archeologie-2 voor de vesting, welke een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde heeft; - Waarde Archeologie-3 voor de AMK-terreinen en dijken, welke een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben; - Waarde Archeologie-4 voor de agrarische gronden met een redelijke hoge verwachtingswaarde. Deze 4 gebieden zijn door middel van verschillende arceringen als dubbelbestemmingen opgenomen op de plankaart behorende bij de 1 e herziening. Hiermee wordt aangegeven welke delen van het Landelijk Gebied een archeologische waarde of een archeologische verwachting kennen. Om verwarring te voorkomen, zijn de dubbelbestemmingen in de 1 e herziening voorzien van dezelfde naamgeving als in het beleidsplan. Aangezien de vesting (Waarde Archeologie-2) buiten het plangebied van de 1 e herziening valt, is deze dubbelbestemming niet opgenomen in het plan. De planregels bij dit bestemmingsplan geven aan voor welke soorten bodemingrepen archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-1 geldt altijd een onderzoeksplicht. In het gebied aangeduid met Waarde - Archeologie-3 geldt alleen een onderzoeksplicht indien grondbewerkingen dieper gaan dat 30 cm en groter zijn dan 100 m². En voor het gebied aangeduid met Waarde - Archeologie-4 geldt alleen een onderzoeksplicht indien grondbewerkingen dieper gaan dan 50 cm en groter zijn dan 250 m². De gemeente Brielle neemt de zorg voor het bodemarchief serieus, maar deze zorg mag niet ten koste gaan van belangrijke economische activiteiten in de gemeente. In de planregels is daarom opgenomen dat grondbewerkingen die vallen onder normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de aldaar geldende bestemming(en) zijn uitgezonderd van de aanlegvergunningplicht. Voor de verschillende dubbelbestemmingen leidt dit tot de volgende regelgeving: - binnen het plangebied is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-1 alleen van toepassing op het perceel Kloosterweg 60/62. In het bestemmingsplan Landelijk gebied heeft deze locatie de bestemming Wonen. Onder normaal onderhoud, beheer en gebruik wordt daarom tuinonderhoud verstaan; - de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-3 is van toepassing op de dijken in het plangebied en het AMK-terrein bij het 'Land van Piek'. Voor dit gebied geldt een maximale verstoringsdiepte tot 30 cm. Onder normaal onderhoud, beheer en gebruik worden daarom grondbewerkingen verstaan tot een maximale diepte van 30 cm. Op de betreffende gronden vinden weinig tot geen (agrarische) grondbewerkingen plaats, waardoor deze diepte niet zal leiden tot beperkingen in het dagelijks gebruik; - de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-4 is van toepassing op agrarische gronden. Voor dit gebied geldt een maximale verstoringsdiepte van 50 cm. Onder normaal onderhoud, beheer en gebruik worden daarom grondbewerkingen verstaan tot een maximale diepte van 50 cm. Voor het gebruik in de agrarische sector betekent dit dat normaal ploegen is toegestaan en dus niet vergunningplichtig is. De gemiddelde bouwvoor is immers circa 40 cm. Diepploegen en diepwoelen verstoren de bodem wel op veel grotere diepten en zijn daarmee dus vergunningplichtig. Adviesbureau RBOI

14 10 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' Het aanleggen van drainage kan gebeuren via een bodemverstorende en een bodembesparende methode. Bij de bodemverstorende methode, bijvoorbeeld met behulp van sleuvengravers, wordt een sleuf gegraven met een kettinggraver en wordt de buis op de bodem van de sleuf gelegd, waarna de sleuf weer opgevuld wordt met goed doorlatend materiaal of de uitgegraven grond. Deze methode levert een hoge mate van bodemverstoring op en is daarom vergunningplichtig. In toenemende mate legt men tegenwoordig sleufloze drainage aan. Bij deze bodembesparende methode wordt met een sleufloze machine voorzien van een V-vormig mes de grond opgetild, waarna de buis op het diepste punt wordt neergelegd en de bodem weer teruggelegd wordt. Met deze vorm van grondbewerking wordt de bodem vrij minimaal verstoord en is daarom niet vergunningsplichting. Deze methode van de aanleg van drainage wordt geschaard onder de noemer van normaal onderhoud en/of beheer bij alle dubbelbestemmingen. In de gemeente wordt met enige regelmaat de bodem verstoord ten behoeve van de aanleg van kassen. Karakteristiek aan deze bouw is dat er een relatief groot oppervlakte bestemd wordt, maar de bodemverstoring over het algemeen gering is. De aantasting van het bodemarchief is bij kassenbouw dan ook over het algemeen relatief klein. Kostbare opgravingen kunnen dan ook vaak vermeden worden. Essentie van het kassenbeleid van de gemeente Brielle is dat er voor verstoring van grotere aaneengesloten oppervlakten archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Hierbij gelden uiteraard de diepten en oppervlakten zoals genoemd in de planregels. Indien bij dit onderzoek archeologische sporen in de bodem gevonden worden, is het uitgangspunt van de gemeente dat bij de onderheiing van kassen geen opgraving(en) voorgeschreven worden. De archeologische waarden in de bodem dienen dan veilig gesteld te worden middels technische maatregelen. Voor het plaatsen van kassen houden deze maatregelen in dat de kassen gefundeerd worden op heipalen die voorgeboord worden tot op 30 cm onder de zone van de archeologische waarden, waarna de heipaal in het gat wordt gezet en op traditionele wijze verder in de grond wordt gebracht. Deze aanpak is gevolgd in het glastuinbouwconcentratiegebied Land van Piek. Op deze wijze geeft Brielle vorm aan beleid waarmee kosten kunnen worden bespaard en er tevens verantwoord wordt omgegaan met het bodemarchief. Het nieuwe archeologie beleid wordt doorvertaald in de planregels. In de 1 e herziening wordt artikel 19 vervangen door drie nieuwe artikelen, zoals onderstaand weergegeven. Tevens wordt in artikel 1 een aantal begrippen gewijzigd of toegevoegd. Artikel 19 Waarde - Archeologie Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden zijn van zeer hoge archeologische waarde en, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen Bouwregels Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 0 m² en dieper dan 0 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate te zijn vastgesteld Adviesbureau RBOI

15 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' Voorwaarden Indien uit het in lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties Bouwverbod Indien uit het in lid genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd Aanlegvergunning Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0 cm; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0 cm; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0 cm; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0 cm; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage via een bodemverstorende methode, zulks indien de oppervlakte 0 m² of meer bedraagt; k. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een ander wijze indrijven van voorwerpen. Adviesbureau RBOI

16 12 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' Uitzonderingen Het in lid vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en/of beheer, waaronder wordt verstaan tuinonderhoud; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld Sloopvergunning Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie-1' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 0 m² en de diepte meer dan 0 cm bedraagt Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: a. de bestemming 'Waarde - Archeologie-1', als bedoeld in artikel 19.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie-1' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft Adviesbureau RBOI

17 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 13 Artikel 19A Waarde - Archeologie-3 19A.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie-3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 19A.2. Bouwregels 19A.2.1. Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate te zijn vastgesteld. 19A.2.2. Voorwaarden Indien uit het in lid 19A.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. 19A.2.3. Bouwverbod Indien uit het in lid 19A.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 19A.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd. 19A.3. Aanlegvergunning 19A.3.1. Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie-3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt; Adviesbureau RBOI

18 14 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage via een bodemverstorende methode, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt; k. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een ander wijze indrijven van voorwerpen. 19A.3.2. Uitzonderingen Het in lid 19A.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. betrekking hebben op het normale onderhoud en/of gebruik van de gronden, met betrekking tot de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) tot een maximale diepte van 30 cm, waaronder ook verstaan wordt de aanleg van drainage via een bodembesparende methode; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. 19A.3.3. Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 19A.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid 19A.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 19A.4. Sloopvergunning 19A.4.1. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie-3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 100 m² en de diepte meer dan 30 cm bedraagt Adviesbureau RBOI

19 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 15 19A.4.2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige. 19A.4.3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. 19A.4.4. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 19A.5. Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: a. de bestemming 'Waarde - Archeologie-3', als bedoeld in artikel 20.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie-3' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft. Artikel 19B Waarde - Archeologie-4 19B.1. Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie-4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. 19B.2. Bouwregels 19B.2.1. Bouwvergunning Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een bouwvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 50 cm, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate te zijn vastgesteld. 19B.2.2. Voorwaarden Indien uit het in lid 19B.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. Adviesbureau RBOI

20 16 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 19B.2.3. Bouwverbod Indien uit het in lid 19B.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 19B.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de vergunning geweigerd. 19B.3. Aanlegvergunning 19B.3.1. Werken en werkzaamheden Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie-4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil; e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt; f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm; g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm; h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm; i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm; j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage via een bodemverstorende methode, zulks indien de oppervlakte 250 m² of meer bedraagt; k. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een ander wijze indrijven van voorwerpen. 19B.3.2. Uitzonderingen Het in lid 19B.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: a. betrekking hebben op het normale onderhoud en/of gebruik van de gronden, met betrekking tot de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) tot een maximale diepte van 50 cm, waaronder ook verstaan wordt de aanleg van drainage via een bodembesparende methode; b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan Adviesbureau RBOI

21 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 17 19B.3.3. Toelaatbaarheid a. De aanlegvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 19B.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal. b. Voor zover de in lid 19B.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. c. De vergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. 19B.4. Sloopvergunning 19B.4.1. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie-4' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning) de aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte groter is dan 250 m² en de diepte meer dan 50 cm bedraagt. 19B.4.2. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleid door een gekwalificeerd deskundige. 19B.4.3. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij burgemeester en wethouders die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. 19B.4.4. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 19B.5. Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door: a. De bestemming 'Waarde - Archeologie-4', als bedoeld in artikel 19B.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of b. Aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie-4' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft. Aan artikel 1 worden de volgende begrippen toegevoegd: 23B. bodemverstorende activiteiten het plegen van ingrepen die de bestemming van de grond veranderen en/of waardoor het grondwaterpeil verandert of het uitvoeren van grondbewerkingen. Adviesbureau RBOI

22 18 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 31A. drainage via een bodembesparende methode de aanleg van drainage met een machine waarbij het bodemprofiel in tact blijft, zoals de aanleg van drainage met behulp van een sleufloze machine. De sleufloze machine is voorzien van een V-vormig mes, waarbij de grond wordt opgetild en de buis op het diepste punt wordt neergelegd, waarna de bodem weer teruggelegd wordt. 31B. drainage via een bodemverstorende methode de aanleg van drainage met een machine dat leidt tot bodemverstoring, zoals de aanleg van drainage met behulp van sleuvengravers. Hierbij wordt een sleuf gegraven met een kettinggraver, wordt de buis op de bodem van de sleuf gelegd, waarna de sleuf kan worden opgevuld met goed doorlatend materiaal zoals grind en glasas. 50A. normaal onderhoud en/of beheer grondbewerkingen die plaatsvinden in het kader van de andere, daar geldende bestemming(en), tot een diepte die in overeenstemming is met de in de planregels opgenomen diepte. Hieronder wordt niet verstaan bodemverstorende activiteiten, zoals diepploegen en diepwoelen. Onder normaal onderhoud en/of beheer wordt wel verstaan de aanleg van drainage via een bodembesparende methode. 63A. technische maatregelen maatregelen die ervoor zorgen dat de archeologische waarden in de bodem bespaard blijven, zoals de archeologiesparende methode voor het plaatsen van kassen, waarbij de kassen gefundeerd worden op heipalen die voorgeboord worden tot op 30 cm onder de zone van de archeologische waarden, waarna de heipaal in het gat wordt gezet en op traditionele wijze verder in de grond wordt gebracht. 69A. Waarde - Archeologie-1 een door burgemeester en wethouders aangewezen terrein van zeer hoge archeologische waarde. 69B. Waarde - Archeologie-3/Waarde - Archeologie-4 een door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is vanwege zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg. In artikel 1 wordt lid 14 vervangen door een nieuw lid 14, luidende: '14. archeologisch onderzoek in een schriftelijke rapportage vastgelegde bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.' In artikel 1 wordt lid 15 vervangen door een nieuw lid 15, luidende: '15. archeologische waarde de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar.' 6. Biologische glastuinbouw Regeling in vastgesteld bestemmingsplan De biologische glastuinbouwbedrijven in het plangebied zijn specifiek bestemd als Agrarische doeleinden met de subbestemming biologisch glastuinbouwbedrijf Adviesbureau RBOI

23 Reparatie van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' 19 Reden planherziening Tegen de subbestemming biologisch glastuinbouwbedrijf is door één van de eigenaren bezwaar gemaakt. Reden voor het bezwaar is het feit dat volgens de appellant de teeltwijze niet ruimtelijk relevant is. Tevens levert deze subbestemming volgens de appellant belemmeringen op voor toekomstige ontwikkelingen van het bedrijf. Indien de appellant over wil stappen naar een reguliere teeltmethode, dan zou dit in strijd zijn met het bestemmingsplan. De subbestemming is door GS goedgekeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het bezwaar van de appellant gegrond verklaard. Reden hiertoe is onder andere het feit dat in de begripsbepalingen, noch in de overige voorschriften, nader omschreven is wat onder het begrip biologisch moet worden verstaan. De Afdeling verzoekt de gemeente dan ook in de 1 e herziening een heldere omschrijving van het begrip biologische glastuinbouw op te nemen. Regeling na herziening In artikel 1 wordt na lid 23 een nieuw lid 23A toegevoegd, luidende: '23A. biologische glastuinbouw de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen, waarbij het bedrijf geregistreerd staat bij de stichting Skal.' 7. Goot- en bouwhoogten kassen Regeling in vastgesteld bestemmingsplan In artikel 3 zijn de goot- en bouwhoogte voor kassen ter plaatse van de bestemming Ag en Agb gesteld op respectievelijk 4,35 en 6 m. In artikel 24, in lid 2 is voor kassen in de zones AG1 en AG2 een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om deze hoogten te overschrijden tot 7 en 9 m. In artikel 24, lid 8 is voor kassen in de zone AG3 en bij de bestemming Agb een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om deze hoogten te overschrijden tot 6 en 8 m. Reden planherziening De afgelopen jaren blijkt dat de rechtstreeks toelaatbare maatvoering niet langer voldoende is voor een rendabele bedrijfsvoering. Hogere kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen worden de standaard. Daarom heeft de gemeente besloten de maatvoering voor kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen te verruimen. In het bestemmingsplan Land van Piek is dit reeds toegepast. In de uitspraak van de Raad van State is beschreven dat het geen goede ruimtelijke ordening betreft om thans gangbare kassen uitsluitend via vrijstelling te kunnen realiseren. Daarom is besloten om artikel 24, lid 2 zodanig aan te passen dat voor kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen in zone AG1, AG2 en AG3 een maximale goot- en bouwhoogte van 7 respectievelijk 9 m geldt. Artikel 24, lid 8 blijft van toepassing op kassen bij de bestemming Agb. Regeling na herziening In artikel 24 wordt lid 2 vervangen door een nieuw lid 2, luidende: 'Grotere goot- en bouwhoogte voor kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen in de zones AG1, AG2 en AG3 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II geldt voor kassen en bedrijfsgebouwen bij glastuinbouwbedrijven met de perceelsbestemming Ag of Ag(b) in de bijbehorende zones AG1, AG2 en AG3 een maximale goot- en bouwhoogte van 7 respectievelijk 9 m.' In artikel 24, lid 8 wordt in de kop en de aanhef de zinsnede 'in de zone AG3 en' verwijderd. In tabel 3 wordt de 12 e regel, 1 e kolom vervangen door: 'Grotere goot- en bouwhoogte voor kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen in de zones AG1, AG2 en AG3.' Adviesbureau RBOI