DISCUSSIESTUK. Bevoegdheden waarbij het lichaam object van onderzoek is of kan zijn (Boek 2)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DISCUSSIESTUK. Bevoegdheden waarbij het lichaam object van onderzoek is of kan zijn (Boek 2)"

Transcriptie

1 DISCUSSIESTUK Bevoegdheden waarbij het lichaam object van onderzoek is of kan zijn (Boek 2) In 2012 is het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen (VPS) van start gegaan. Onderdeel daarvan is de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daartoe zijn over verschillende onderwerpen uit het wetboek discussiestukken opgesteld waarin naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten mogelijke oplossingen ter verbetering van de systematiek en hanteerbaarheid worden verkend. Op basis van deze stukken worden binnen en buiten het ministerie van Veiligheid en Justitie reacties verzameld. De reacties worden betrokken bij de afweging om nieuwe wetgeving tot stand te brengen, onderdelen van bestaande wetgeving te herzien of in stand te houden. De modernisering strekt niet tot een stelselherziening, maar tot een verhoging van de bruikbaarheid en inzichtelijkheid van het wetboek voor de praktijk en de burger. In de conceptfase wordt reeds zo veel mogelijk rekening gehouden met de opvattingen van de ketenpartners die in een zogenaamde preconsultatie worden besproken. De preconsultatiefase loopt door na het Congres, in expertmeetings zullen de conceptwetsvoorstellen met de rechtspraktijk en de wetenschap worden besproken. Hierna volgt de formele consultatie. De aangepaste conceptwetsvoorstellen worden voorgelegd aan de rechtspraktijk, gaan in (internet)consultatie, worden voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State en worden daarna in procedure gebracht bij de Tweede Kamer en Eerste Kamer. Het voorliggende discussiestuk is bedoeld om reacties te verzamelen die als bouwstenen kunnen dienen voor het opstellen van conceptwetsvoorstellen in het kader van een nieuw Wetboek van Strafvordering. LEESWIJZER De afgelopen twee decennia hebben diverse wetten het daglicht gezien die betrekking hadden op de bevoegdheden die het lichaam als onderzoeksobject (kunnen) hebben. Door de technologische ontwikkelingen en veranderende opvattingen in de samenleving over wat mogelijk zou moeten zijn aan, in of met het lichaam, zijn nieuwe bevoegdheden gecreëerd en de toepassingsmogelijkheden van bestaande bevoegdheden verruimd. De herziening van het Wetboek van Strafvordering is een goede gelegenheid om deze bevoegdheden in nauwe samenwerking met de mensen uit de praktijk en de wetenschap verder op eenduidige en eenvoudige wijze vorm te geven en die wijzigingen aan te brengen die nog nodig zijn. Hopelijk zal deze wetgeving daarmee voorlopig toekomstbestendig zijn. 1

2 Inhoudsopgave blz. 1. Inleiding 3 2. Beschrijving van de bevoegdheden waarbij het lichaam object van 5 onderzoek is of kan zijn 2.1. Het nemen van vingerafdrukken en foto s Inleiding: geldend recht Stellingen en vraagpunten Onderzoek aan kleding Inleiding: geldend recht Stellingen en vraagpunten Onderzoek aan en in het lichaam Inleiding: geldend recht Onderzoek aan en in het lichaam van lijken Stellingen en vraagpunten Onderzoeksmaatregelen Inleiding: geldend recht Stellingen en vraagpunten Onderzoek met het lichaam DNA-onderzoek Inleiding: geldend recht Stellingen en vraagpunten Onderzoek naar ernstige besmettelijke ziekten Inleiding: geldend recht Stellingen en vraagpunten Toepassingsvoorwaarden Inleiding: overzicht huidige toepassingsvoorwaarden en rangorde en 30 indeling bevoegdheden 3.2 Stellingen en vraagpunten Samenvatting 46 2

3 1. Inleiding In het kader van het wetgevingsprogramma VPS zal de huidige regeling met betrekking tot dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden worden herzien in een nieuw Boek 2 over het voorbereidend onderzoek. Met het oog daarop is een discussiestuk opgesteld waarin wordt ingegaan op de algemene bepalingen en uitgangspunten die voor het gehele voorbereidende onderzoek dienen te gelden. Daarnaast worden over deelonderwerpen discussiestukken gemaakt waarvan de onderhavige notitie er een is. Deze notitie die betrekking heeft op de bevoegdheden waarbij het lichaam object van onderzoek is of kan zijn, bevat ideeën over de wijze waarop dit onderzoek met inachtneming van de voorgestelde algemene uitgangspunten zou kunnen worden geherstructureerd, gestroomlijnd en aangevuld. Zoals het hieronder gegeven overzicht laat zien, kan ten aanzien van het lichaam een bonte verzameling van bevoegdheden worden uitgeoefend. Artikelen 55b, 56 en 195 Sv 55c juncto 27a Sv Inhoud onderzoek aan kleding het nemen van een of meer foto s en vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met al verwerkte vingerafdrukken 56 en 195 Sv onderzoek aan en in het lichaam 61a Sv 151a t/m 151da Sv en 195a t/m 195g Sv juncto 138 Sv 151e t/m 151i Sv - maken van foto s en video-opnamen - het nemen van lichaamsmaten en handpalm-, voet-, teen-, oor- en schoenzoolafdrukken - de toepassing van een confrontatie - de toepassing van een geuridentificatieproef - het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar - het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie - onderzoek naar schotresten op het lichaam het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNAonderzoek het afnemen van bloed ten behoeve van onderzoek naar aangewezen ernstige besmettelijke ziekten Deze bevoegdheden vormen een deelverzameling van de bevoegdheden die op grond van Sv tegen de persoon kunnen worden uitgeoefend en hebben onder meer met elkaar gemeen dat zij een beperking (kunnen) opleveren van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) en/of het recht op onaantastbaarheid van het lichaam (artikel 11 Grondwet en artikel 8 EVRM) en dat het lichaam op enigerlei wijze object van het onderzoek is, hetzij direct, bijvoorbeeld ingeval van het onderzoek aan of in het lichaam of het afnemen van celmateriaal ten behoeve van een uit te voeren DNA-onderzoek, hetzij indirect bij onderzoek aan de op het lichaam bevindende kleding als het ten behoeve van dat onderzoek nodig is dat betrokkene zich gedeeltelijk of geheel ontbloot. 3

4 De afgelopen twee decennia zijn de bevoegdheden die het lichaam als onderzoeksobject (kunnen) hebben, geen rustig bezit geweest. Mede als gevolg van technologische ontwikkelingen hebben diverse wetten het daglicht gezien die ervoor hebben gezorgd dat nieuwe bevoegdheden zijn gecreëerd en de toepassingsmogelijkheden van bestaande bevoegdheden zijn verruimd. Een voorbeeld hiervan is de wetgeving op het terrein van het DNA-onderzoek. Op dat terrein zijn vier wetten tot stand gekomen die ervoor hebben gezorgd dat de juridische mogelijkheden om DNA-onderzoek in het voorbereidend onderzoek in te zetten ten behoeve van de waarheidsvinding zijn uitgebreid 1. Daarnaast is de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden tot stand gekomen. De technologische ontwikkelingen hebben er ook toe geleid dat het lichaam in het strafprocesrecht niet alleen maar wordt benut om de identiteit van een (on)bekende verdachte te achterhalen en daarmee te dienen als opsporingsmiddel, maar ook om de identiteit van een verdachte of veroordeelde gedurende alle fasen van het strafrechtelijk traject te verifiëren. De Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen 2 heeft ertoe geleid dat de identiteit van de verdachte of veroordeelde online kan worden vastgesteld met behulp van zijn vingerafdrukken. De vingerafdrukken die aan het begin van het strafrechtelijk traject zijn genomen, fungeren door die wet tijdens iedere fase van de strafrechtelijke procedure of tijdens een latere strafrechtelijke procedure als verificatiemiddel 3. Verder wordt het lichaam niet alleen gebruikt om de verdachte behulpzaam te zijn zo kan met behulp van een DNA-onderzoek niet alleen worden bevestigd dat hij een bepaald misdrijf heeft gepleegd, maar kan hij ook daarvan worden uitgesloten, maar ook het slachtoffer. Hoewel gesteld kan worden dat iedere toepassing van een bevoegdheid in het kader waarvan het lichaam object van onderzoek is, feitelijk het belang van het slachtoffer dient het kan immers bijdragen aan de opheldering van het strafbare feit waarvan hij slachtoffer is geworden is de in 2010 ingevoerde bloedtest in strafzaken rechtstreeks in het voordeel van het slachtoffer. Doordat een verdachte (of een derde) kan worden verplicht om mee te werken aan onderzoek, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of hij drager is van HIV, hepatitis B of C dat bij het plegen van een strafbaar feit op het slachtoffer kan zijn overgedragen 4, hoeft het slachtoffer niet, zoals tot voor kort het geval was, zelf via de civiele rechter een onderzoek af te dwingen en is hij aan de hand van het resultaat van dat onderzoek in staat om te beslissen of het nemen van preventieve medicatie nodig is. 1 De wet van 8 november 1993 tot aanvulling van het Wetboek van Strafvordering met voorzieningen ten behoeve van DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 1993, 596), de wet van 5 juli 2001 tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken (Stb. 2001, 335), de wet van 8 mei 2003 tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken uit celmateriaal (Stb. 2003, 201) en de wet van 24 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen (Stb. 2011, 555). 2 Stb. 2009, Dat verificatiemiddel wordt ook wel aangeduid als biometrisch identiteitsbewijs; vgl. blz. 1 van de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (Kamerstukken II 2011/12, , nr. 3). 4 Zie de wet van 12 november 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering inzake de regeling van onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken) (Stb. 2009, 475), zoals gewijzigd bij de wet van 26 november 2009, houdende partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met rechtsontwikkelingen, internationale verplichtingen en geconstateerde wetstechnische gebreken en leemten (Stb. 2009, 525). 4

5 Tot slot heeft ook de verruiming van de onderzoeksmogelijkheden in het kader van de overheveling van de onderzoeksmaatregelen uit de (vervallen) artikelen 222 en 225 Invoeringswet Strafvordering naar het Wetboek van Strafvordering eraan bijgedragen dat de bepalingen die in dat wetboek betrekking hebben op het lichaam, zijn uitgebreid. Te denken valt hierbij aan de toepassing van de geuridentificatieproef door middel van een speurhond, het kledingonderzoek ter vaststelling van de identiteit van een verdachte en het onderzoek in het lichaam. Uit een eerste blik op de regeling van de bevoegdheden met betrekking tot het lichaam blijkt dat zij niet overal met elkaar in de pas lopen. Zo zijn de bevoegdheden over DNAonderzoek zeer minutieus vormgegeven, terwijl de onderzoeksmaatregelen een beperkte uitwerking kennen. Verder zijn deze bevoegdheden thans op diverse plekken in Sv geregeld. In deze notitie zal in paragraaf 3 worden ingegaan op de mogelijke toekomstige toepassingsvoorwaarden van deze bevoegdheden. Daaraan voorafgaand zullen in paragraaf 2 de verschillende bevoegdheden beschreven worden opdat de mogelijke denkrichtingen tot optimalisering van die bevoegdheden die in die paragraaf en in paragraaf 3 worden gedaan, kunnen worden begrepen. Paragraaf 4 sluit deze notitie af met een samenvatting. 2. Beschrijving van de bevoegdheden waarbij het lichaam object van onderzoek is of kan zijn De beschrijving van de diverse bevoegdheden zal geschieden aan de hand van vijf w-vragen en zoveel mogelijk in de volgorde waarin zij in het Wetboek van Strafvordering zijn geregeld: 1. Wat houdt de bevoegdheid in? 2. Bij wie mag deze bevoegdheid worden toegepast? 3. Wanneer mag deze bevoegdheid worden toegepast? 4. Wie mag deze bevoegdheid toepassen? 5. Waar is de bevoegdheid geregeld? 2.1. Het nemen van vingerafdrukken en foto s (artikel 55c juncto artikel 27a Sv) Inleiding: geldend recht Artikel 27a Sv geeft aan hoe de identificatie en verificatie van de identiteit van een verdachte plaatsvindt. Het is in het Wetboek van Strafvordering de basisbepaling voor de identiteitsvaststelling van de verdachte. Op andere plaatsen in dat wetboek 6 is de verplichting of de bevoegdheid toegekend om de identiteit van de verdachte overeenkomstig dat artikel vast te stellen. Een van die plaatsen 7 is artikel 55c Sv. Het eerste lid bevat de verplichting voor de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel Deze artikelen zijn bij de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen in het Wetboek van Strafvordering gevoegd en in werking getreden op 1 oktober Ook in andere wetten, zoals het Wetboek van Strafrecht en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, is de identiteitsvaststelling ex artikel 27a de wijze van identiteitsvaststelling van betrokkene: vgl. artikel 77f, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 4, derde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. 7 Andere plaatsen zijn bijvoorbeeld artikel 80, zesde lid, Sv (identiteitsvaststelling van de verdachte bij de naleving van de voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis) artikel 273, eerste lid, Sv (identiteitsvaststelling van de verdachte door de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting). 5

6 Sv, en de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Politiewet , die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 Sv zijn, de identiteit van iedere aangehouden verdachte op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste en tweede volzin, vast te stellen. Dat wil zeggen dat zij hem naar zijn identificerende persoonsgegevens vragen en zijn identiteitsbewijs dat hij, indien hij veertien jaar of ouder is, verplicht is op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht juncto artikel 8 van de Politiewet 2012 te overleggen, onderzoeken op echtheid en geldigheid. Daarenboven zijn deze opsporingsambtenaren verplicht bij iedere verdachte die is aangehouden wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, met het oog op het vaststellen van de identiteit van de verdachte een of meer foto s en vingerafdrukken te nemen. Die verplichting geldt voor hen ook ten aanzien van iedere verdachte die wordt verhoord wegens zo n misdrijf, maar niet voor dat misdrijf is aangehouden. Bij iedere andere verdachte is op basis van artikel 55c, derde lid, Sv het nemen van een of meer foto s en vingerafdrukken om redenen van proportionaliteit en capaciteit alleen toegestaan indien twijfel bestaat over de identiteit van de verdachte of indien zijn identiteit onbekend is en de officier of de hulpofficier van justitie daarvoor een bevel heeft gegeven. Is die twijfel er niet, dan wordt de identiteit van een dergelijke ( niet-vh -)verdachte enkel aan de hand van de door hem opgegeven identificerende persoonsgegevens en zijn identiteitsbewijs vastgesteld. Artikel 55c bevat geen verplichting of bevoegdheid om iedere verdachte die wordt verhoord, maar niet is aangehouden, naar zijn identificerende persoonsgegevens te vragen en zijn identiteitsbewijs te onderzoeken op echtheid en geldigheid. Voor de staande gehouden verdachte is wel in deze bevoegdheid voorzien, niet in artikel 55c, maar in artikel 52 Sv. Die bevoegdheid is aan iedere opsporingsambtenaar toebedeeld. De vingerafdrukken die van een verdachte bij zijn aanhouding of verhoor worden genomen, worden op grond van artikel 55c, tweede of derde lid, opgeslagen in de Voorziening voor verificatie en identificatie (VVI) 9 en vergeleken met de vingerafdrukken die overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering in het landelijke vingerafdrukkenbestand van de politie, HAVANK geheten, zijn opgeslagen, en indien vermoed wordt dat de verdachte een vreemdeling is, ook met de vingerafdrukken die van vreemdelingen overeenkomstig de Vreemdelingenwet 2000 in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) zijn verwerkt. De foto s worden opgeslagen in de strafrechtsketendatabank 10. De vingerafdrukken die aan de voorkant van het strafrechtelijk traject zijn genomen, worden op ieder ander relevant moment in hetzelfde strafrechtelijk traject, bijvoorbeeld tijdens de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf of taakstraf, gebruikt om de identiteit van een verdachte of veroordeelde te kunnen verifiëren, alsook in een later strafrechtelijk traject indien hij recidiveert 11. De vingerafdrukken fungeren bij de 8 Dat zijn de ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie. 9 De Minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor dit bestand en de Justitiële Informatiedienst is de beheerder daarvan. 10 Zie noot 9; de grondslag van de strafrechtsketendatabank is artikel 27b, vierde lid, Sv. 11 Zodra de verdachte een vinger op de vingerafdrukkenscan heeft neergelegd, kan aan de hand van een foto met bijbehorende NAW-gegevens die aan de andere kant van de vingerafdrukkenscan verschijnen, direct worden gezien of betrokkene degene is die opgenomen dient te worden. 6

7 verificatie van de identiteit als het ware als biometrisch identiteitsbewijs 12. Indien niet eerder van de verdachte (of veroordeelde) in de desbetreffende strafzaak of in een eerdere strafzaak vingerafdrukken zijn genomen, wordt zijn identiteit op alle belangrijke momenten geverifieerd met behulp van (alleen) zijn identiteitsbewijs. In artikel 28 van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, artikel 33 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en artikel 51a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen is een soortgelijke regeling opgenomen ten aanzien van de vingerafdrukken van de (jeugdige) gedetineerden en tbs-gestelden. Artikel 55c Sv beperkt zich tot de gelaatsfoto's 13. Daarnaast zijn nog steeds andere typen foto's mogelijk als maatregel "in het belang van het onderzoek" volgens artikel 61a Sv (zie hierna in paragraaf 2.4). Dat betreft foto's van littekens, tatoeages en andere bijzondere kenmerken van de verdachte. Vingerafdrukken kunnen, anders dan foto s, niet meer als maatregel "in het belang van het onderzoek" worden genomen. Zij zijn bij de totstandkoming van de artikelen 27a en 55c Sv als zijnde overbodig uit de opsomming van onderzoeksmaatregelen uit artikel 61a Sv geschrapt. De vingerafdrukken die op grond van artikel 55c, tweede of derde lid, Sv ten behoeve van de identiteitsvaststelling zijn genomen, mogen volgens het vierde lid van dat artikel ook worden gebruikt voor de opsporingsdoeleinden en hoeven dus niet meer als onderzoeksmaatregel ten behoeve van die doeleinden te worden genomen 14. Voor het dubbele doel waarvoor de vingerafdrukken mogen worden gebruikt, zijn dus geen aanvullende vorderingen of bevoegdheden zoals artikel 126nd of 126nf Sv vereist Stellingen en vraagpunten - De regeling van de identiteitsvaststelling is relatief nieuw en vraagt, zoals ook uit de inleiding blijkt, niet om allerlei wijzigingen, met uitzondering van die wijzigingen die voortvloeien uit het in de inleiding genoemde discussiestuk over de algemene bepalingen en uitgangspunten van het voorbereidend onderzoek (Boek 2) en de hierna voorgestelde wijzigingen. - Wel zou, naar analogie van bijvoorbeeld de artikelen 55b Sv en 95, eerste lid, Sv de identiteitsvaststelling van staande gehouden verdachten in hetzelfde artikel het huidige artikel 55c, eerste lid, Sv kunnen worden neergelegd dat de identiteitsvaststelling van aangehouden verdachten regelt. Deze overigens louter systematische wijziging heeft tot doel ervoor te zorgen dat bevoegdheden op een eenduidige wijze in Sv zijn geregeld. - In datzelfde artikel zou dan ook kunnen worden bepaald dat iedere verdachte die wordt verhoord, maar niet is aangehouden, naar zijn identificerende persoonsgegevens kan worden gevraagd en dat zijn identiteitsbewijs dat hij verplicht is op grond van artikel 8 van de Politiewet 2012 te overleggen, kan worden onderzocht op echtheid en geldigheid. 12 Zie noot Voor de identiteitsvaststelling wordt volgens het protocol in beginsel alleen een frontale foto genomen. Zo nodig kunnen echter onder het nieuwe artikel 55c Wetboek van Strafvordering meer gelaatsfoto's van verdachten worden genomen; daarvoor is geen toestemming van de officier of hulpofficier van justitie nodig. 14 De vingerafdrukken die zijn genomen voor identiteitsvaststelling, worden in HAVANK opgenomen en bij die gelegenheid ook meteen met alle reeds aanwezige vingersporen vergeleken. Alle vingersporen die in de toekomst gevonden worden en in dat bestand worden opgeslagen, worden eveneens met de daarin verwerkte vingerafdrukken van verdachten en veroordeelden vergeleken. 7

8 - Buitengewone opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 52 Sv bevoegd een staande gehouden verdachte naar zijn identificerende persoonsgegevens en identiteitsbewijs te vragen. Op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht rust op de verdachte die veertien jaar of ouder is, echter niet de verplichting om zijn identiteitsbewijs aan die ambtenaren te tonen. Het lijkt logisch dat artikel 2 met die verplichting wordt aangevuld, mede in het licht van artikel 55b Sv (zie paragraaf 2.2) op grond waarvan buitengewone opsporingsambtenaren als zij behoren tot een van de categorieën die de Minister van Veiligheid en Justitie heeft aangewezen, wel een kledingonderzoek kunnen verrichten, terwijl dat een zwaarder instrument is dan het vorderen van een identiteitsbewijs en daarom voorafgaand aan een kledingonderzoek zou dienen te worden uitgevoerd. Vraagpunten - Kunt u zich in deze stellingen vinden? - De politie heeft aangegeven dat het voor de effectiviteit en efficiency van het toezicht op straat van belang is dat een politieambtenaar in specifieke gevallen gerechtigd is de identiteit van een staande gehouden verdachte (bijvoorbeeld bij ernstige twijfel ten aanzien van zijn identiteit) met behulp van zijn vingerafdrukken te verifiëren. Wordt dit punt onderschreven? Zo ja, kunt u voorbeelden noemen waarin deze bevoegdheid in de huidige praktijk wordt gemist? 2.2. Onderzoek aan kleding (artikelen 55b, 56 en 195 juncto 95 en artikel 126zs Sv en 4a Uitvoeringsbesluit ex artikelen 62 en 76 Sv) Inleiding: geldend recht Het Wetboek van Strafvordering maakt onderscheid tussen twee typen onderzoek aan de kleding, ook wel aangeduid als fouillering. Het eerste type is het onderzoek aan de kleding dat tot doel heeft de identiteit van de verdachte te kunnen achterhalen. Dit type is geregeld in artikel 55b Sv. Het tweede type onderzoek aan de kleding is het onderzoek dat in de artikelen 56, eerste lid, en 195, eerste lid, Sv is voorzien en het opsporingsonderzoek ( in het belang van het onderzoek ) dient. Het onderzoek aan de kleding is niet omschreven of gedefinieerd 15, maar eindigt volgens de wetsgeschiedenis waar het onderzoek aan het lichaam (zie paragraaf 2.3) begint en mag volgens de wetsgeschiedenis niet verder gaan dan het oppervlakkig aftasten van de kleding van de verdachte 16 en een grondig onderzoek van de kleding 17 op de aanwezigheid van voorwerpen. Het onderzoek biedt bijvoorbeeld ruimte om de voering van een jas los te halen en de zomen van de kleding los te tornen, indien het vermoeden bestaat dat daarin zaken zijn verstopt die strafvorderlijk van belang (artikel 56 Sv) zijn of als dat nodig wordt geoordeeld voor het vaststellen van de identiteit van de verdachte (artikel 55b Sv). Volgens de Hoge Raad kan het een beetje oplichten van een rok eveneens worden geschaard onder een onderzoek aan de kleding 18. In de jurisprudentie en in de literatuur is de reikwijdte van het onderzoek van de kleding in de loop van de jaren opgerekt. Een dergelijk onderzoek kan onder omstandigheden 15 In artikel 1:28, vijfde lid, onder a, van de Algemene douanewet is wel een omschrijving van onderzoek aan de kleding opgenomen. Dit onderzoek omvat het betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking en het schoeisel en komt inhoudelijk overeen met de reikwijdte die de wetgever in de wetsgeschiedenis aan dit onderzoek heeft gegeven. 16 Zie Kamerstukken II 1999/2000, , nr. 3, blz Zie Kamerstukken II 1999/2000, , nr. 11, blz Vgl. HR 6 november 2012, NJ 2012,

9 ook het ontdoen van bovenkleding en het laten zakken van de onderbroek inhouden, mits dat wordt gedaan met het oog op en dus is gericht op het onderzoek van die onderbroek en derhalve niet (mede) is gericht op het doen van een onderzoek aan het lichaam van de verdachte 19. Het laten zakken van de onderbroek kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn als een verdachte de opsporingsambtenaar geen goed zicht op zijn onderbroek verschaft door zijn benen bij elkaar te houden 20. De uitbreiding van het bereik van het kledingonderzoek komt ook tot uitdrukking in de geschiedenis van de wet van 20 november 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven 21 waarbij het huidige artikel 126zs in Sv werd geïntroduceerd. Het in dat artikel geregelde kledingonderzoek in geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan meer vergen dan oppervlakkige aftasting en kan bijvoorbeeld ook betekenen dat kledingstukken uitgetrokken moeten worden. 22 Ondanks de oprekking van de omschrijving van onderzoek aan de kleding vormt dit onderzoek, zoals uit het hiervoor gestelde ook al blijkt, geen vrijbrief om een verdachte zich onbeperkt te laten ontdoen van zijn kleding. De grens van onderzoek aan kleding is bereikt op het moment waarop een verdachte zich geheel moet ontkleden en het lichaam object van onderzoek is. Dan verwordt het onderzoek tot onderzoek aan het lichaam. Indien de politie na het laten zakken van zijn onderbroek de verdachte vraagt zijn billen te spreiden om te zien of hij ook iets tussen zijn billen heeft verstopt, is dat bijvoorbeeld geen onderzoek aan de kleding, maar onderzoek aan het lichaam 23. Het onderzoek is in die situatie op het lichaam gericht. In de literatuur wordt erop gewezen dat door het ruime bereik van onderzoek aan kleding misbruik van de bevoegdheid tot toepassing van dat onderzoek op de loer ligt. Onder het mom van een onderzoek aan de kleding zou in feite een onderzoek aan het lichaam kunnen worden gedaan 24. Onderzoek aan kleding met het oog op identiteitsvaststelling (artikel 55b Sv) heeft de wetgever aan minder voorwaarden verbonden dan onderzoek aan kleding met het oog op de opsporing van een strafbaar feit (artikel 56 Sv) en kan niet worden verricht bij een derde. Het eerste type kledingonderzoek kan worden uitgevoerd als aan drie voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een staande gehouden of aangehouden verdachte. Staandehouding kan bij ieder strafbaar feit plaatsvinden (artikel 52 Sv). Aanhouding kan bij ontdekking op heterdaad ook bij ieder strafbaar feit plaatsvinden (artikel 53 Sv) en buiten heterdaad in geval van misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is (artikel 54). De tweede voorwaarde is dat, zoals hierboven ook al tot uitdrukking komt, het onderzoek noodzakelijk moet zijn voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte. Tot slot geldt dat het onderzoek, gelet op de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, alleen kan worden ingezet als de identiteit van de verdachte niet ingevolge artikel 52 of artikel 55c kon worden vastgesteld Zie rechtsoverwegingen 2.4 en 2.5 HR 23 april 2013 NJ 2013, Zie rechtsoverweging 2.5 HR 23 april 2013 NJ 2013, Stb. 2006, Zie Kamerstukken II 2004/05, , nr. 3, blz Vgl. HR 6 november 2012, NJ 2012, M.J.A. Duker, De grens tussen onderzoek aan de kleding en onderzoek aan het lichaam, DD 2014, 23, blz Vgl. ook E.F. Stamhuis en W. Morra, T&C Strafvordering, tiende druk, blz

10 Het verrichten van dit type onderzoek is geen verplichting, maar berust op een bevoegdheid die is toegekend aan de opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 141 Sv, en bepaalde door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen categorieën van andere personen, belast met de opsporing van strafbare feiten 26. Expliciet is geregeld dat met het onderzoek aan de kleding tevens de voorwerpen die de betrokken verdachte bij zich draagt of met zich voert, zoals een tas of rugzak, mogen worden onderzocht, mits dat evenals het onderzoek aan zijn kleding noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit. Het onderzoek wordt in beginsel op een besloten plaats uitgevoerd. Het mag slechts het in het openbaar worden gedaan indien dat redelijkerwijs noodzakelijk is om te voorkomen dat de verdachte voorwerpen aan de hand waarvan zijn identiteit kan worden vastgesteld, wegmaakt of beschadigt. Voor het onderzoek aan kleding met het oog op de opsporing van een strafbaar feit geldt dat het niet mag worden verricht, voordat is voldaan aan de vijf voorwaarden die in het eerste lid van artikel 56 Sv zijn gesteld. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een aangehouden verdachte. Aanhouding bij ontdekking op heterdaad kan, zoals aangegeven is, bij ieder strafbaar feit plaatsvinden en buiten heterdaad in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. In de tweede plaats dienen tegen de verdachte ernstige bezwaren te bestaan. In de derde plaats dient het onderzoek in het belang van het onderzoek te zijn. Tot slot dient de officier van justitie of de hulpofficier van justitie opdracht tot het onderzoek gegeven te hebben, voordat het kan worden uitgevoerd. Hoewel in het vierde lid van artikel 56 Sv wordt gesteld dat de overige opsporingsambtenaren bevoegd zijn de aangehouden verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan aan zijn kleding te onderzoeken, moet dit artikellid in relatie met het eerste lid worden gezien. Dat impliceert dat anders dan in artikel 55b Sv is geregeld, een opsporingsambtenaar een verdachte dus nooit aan een kledingonderzoek met het oog op de opsporing van een strafbaar feit kan onderwerpen, tenzij hij daartoe opdracht heeft gekregen van de (hulp)officier van justitie. Die opsporingsambtenaar kan blijkens de formulering van artikel 56 Sv, vierde juncto eerste lid, de (hulp)officier van justitie of iedere andere opsporingsambtenaar zijn. De opsporingsambtenaar die het onderzoek doet, dient op grond van het derde lid van dat artikel zoveel mogelijk van hetzelfde geslacht te zijn als de verdachte die aan het onderzoek wordt onderworpen. Hij moet op basis van hetzelfde artikellid het kledingonderzoek in een besloten plaats verrichten. Een kledingonderzoek ter opsporing van een strafbaar feit kan ook op bevel van de rechter-commissaris worden verricht. Die bevoegdheid is, zoals uit artikel 195, eerste lid, Sv blijkt, aan minder voorwaarden verbonden dan die van de (hulp)officier van justitie. De bevoegdheid van de rechter-commissaris is niet beperkt tot een aangehouden verdachte. Hij kan de bevoegdheid bovendien bij ieder strafbaar feit inzetten. Bovendien is het kledingonderzoek op bevel van de rechter-commissaris ook nog op een ander punt ruimer dan de bevoegdheid van de (hulp)officier van justitie en het kledingonderzoek ter vaststelling van iemands identiteit. Op grond van het derde lid van artikel 195 Sv kan hij het ook laten uitvoeren bij derden die vermoedelijk sporen van het strafbare feit aan hun kleding dragen. Het onderzoek kan alleen worden verricht indien het dringend noodzakelijk is en de rechter-commissaris daarvoor een bevel heeft 26 Voor zover bekend is, zijn de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar NS Groep, Service & Veiligheidsteam 2009, en de buitengewone opsporingsambtenaren, bedoeld in artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Stadstoezicht van de gemeente Amsterdam 2007 op grond van artikel 3, eerste lid, onder c, respectievelijk artikel 4, onder a, als zodanige categorieën aangewezen. 10

11 gegeven. Ongeregeld is welke opsporingsambtenaren het onderzoek mogen verrichten, maar gelet op de samenhang tussen de artikelen 195 en 56 Sv mag redelijkerwijs worden aangenomen dat hiertoe, evenals in artikel 56 Sv, iedere opsporingsambtenaar bevoegd is. Artikel 195 kent ook een beperkende voorwaarde ten opzichte van artikel 56 Sv. Anders dan ten aanzien van de (hulp)officier van justitie geldt, is de rechter-commissaris verplicht de verdachte te horen, voordat hij een bevel tot een kledingonderzoek geeft. Ten aanzien van het kledingonderzoek ter opsporing van een strafbaar feit ontbreekt, in tegenstelling tot het in artikel 55b geregelde kledingonderzoek, een expliciet geregelde bevoegdheid om ook de voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich voert, te onderzoeken. Uit artikel 95, tweede lid, Sv dat erin voorziet dat indien een staande of aangehouden verdachte voorwerpen met zich voert waarvoor onderzoek aan de kleding of het lichaam nodig is, de regels uit artikel 56 Sv gelden, kan worden afgeleid dat het op artikel 56 Sv gebaseerde kledingonderzoek mede de bevoegdheid impliceert om kleding te onderzoeken op voorwerpen die de oplossing van het strafbare feit dichterbij brengen in het kader waarvan dat onderzoek plaatsvindt. Ook uit de formulering van artikel 195, derde lid, Sv dat betrekking heeft op onderzoek aan de kleding bij derden, kan worden afgeleid dat het onderzoek zich richt op het veiligstellen van sporen van het strafbare feit, zoals bloedsporen, wapens, inbrekerswerktuig of gestolen waar, teneinde op die wijze te voorkomen dat belangrijke aanwijzingen voor het onderzoek verloren gaan. De veronderstelling dat het onderzoek zich ook richt op onderzoek van voorwerpen of sporen is op zich logisch want het aftasten van de kleding of het gedeeltelijk of geheel ontbloten van het lichaam ten behoeve van dat onderzoek wordt nu juist gedaan om te achterhalen of hij voorwerpen (met sporen) of sporen met zich draagt die van belang zijn voor het oplossen van het desbetreffende strafbare feit. Ingeval van een (mogelijk) terroristisch misdrijf gelden andere toepassingsvoorwaarden voor een kledingonderzoek dan de voorwaarden ex artikelen 55b, 56 en 195 Sv. Die voorwaarden die in artikel 126zs Sv zijn neergelegd, blijven hier buiten beschouwing omdat die onderwerp zijn van het discussiestuk over de bijzondere opsporingsbevoegdheden. Eén aspect van dat onderzoek verdient hier nog wel nog nadere beschouwing. Dat betreft de bevoegdheid om in het kader van dat kledingonderzoek in het in het bevel van de officier van justitie aangewezen gebied gebruik te maken van detectieapparatuur of andere hulpmiddelen. De inzet van detectieapparatuur mag blijkens de wetsgeschiedenis geen inbreuk maken op de lichamelijke integriteit van de personen die worden onderzocht. Inzet van de bodyscan waarbij röntgenstraling wordt toegepast en waarvan nog niet bekend is of, en zo ja welke, gezondheidsrisico s daaraan verbonden zijn, is op basis van dit nieuwe artikel niet mogelijk 27. Op dit moment is er evenwel een bodyscan op de markt die gebruik maakt van een zeer lichte dosis röntgenstraling. De straling die vrijkomt tijdens de scan is te vergelijken met een middagje in de zon en valt binnen alle eisen die door het RIVM zijn gesteld. Deze bodyscan is op 17 maart jl. in het Detentiecentrum Rotterdam in gebruik genomen 28 en dient ter controle van vreemdelingen op verstopte en ongewenste spullen die een bedreiging vormen voor de orde en veiligheid. De scan zal alleen gebruikt worden als de vreemdeling daarvoor toestemming heeft gegeven en toegepast worden door hiervoor geautoriseerd en getraind personeel dat zich aan strikte procedures moet 27 Zie Kamerstukken II 2004/05, , nr. 3, blz Zie 11

12 houden. Een bodyscan is minder belastend dan het zich gedeeltelijk of geheel ontkleden en zou ook in het kader van een strafvorderlijk kledingonderzoek een alternatief kunnen zijn. Niet alleen artikel 126zs Sv kent de mogelijkheid om in het kader van een kledingonderzoek apparatuur te gebruiken, maar ook bijvoorbeeld artikel 1:28 van de Algemene douanewet. Op grond van het zevende lid van dat artikel kan gebruik worden gemaakt van apparatuur waarmee door kleding van de betrokken persoon heen kan worden gekeken. Naast de twee hiervoor beschreven typen kledingonderzoeken, onderkent artikel 4a van het Besluit van 4 december 1925, tot uitvoering van de artikelen 62 en 76 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering nog een derde type: het kledingonderzoek dat bij een inverzekeringgestelde wordt uitgevoerd, voorafgaand aan de insluiting. Dit type kledingonderzoek wordt ook wel aangeduid als insluitingsfouillering 29. Anders dan in de artikelen 55b en 56 Sv is geregeld, is het in artikel 4a neergelegde kledingonderzoek omschreven. Volgens het eerste lid van dat artikel houdt het onderzoek het aftasten en doorzoeken van de kleding in. Het onderzoek dient overeenkomstig het kledingonderzoek met het oog op de opsporing van een strafbaar feit zoveel mogelijk uitgevoerd te worden door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als de inverzekeringgestelde. Voorwerpen die een gevaar voor de inverzekeringgestelde of voor anderen kunnen vormen, worden in bewaring genomen. Verder is er in het tweede lid van artikel 4a in voorzien dat de inverzekeringgestelde kan worden verplicht zich te ontkleden indien de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de inverzekeringgestelde (daarvoor is toestemming van de hulpofficier van justitie vereist) of voor anderen kan vormen of naar het oordeel van een arts een gevaar voor de gezondheid van de inverzekeringgestelde of anderen kan vormen. Volgens artikel 7, eerste lid, van het onderhavige besluit geldt de regeling van het kledingonderzoek niet indien de tenuitvoerlegging van de inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis in een huis van bewaring geschiedt. In dat geval geldt de regeling van artikel 29, eerste, tweede en vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet. Zoals daaruit kan worden afgeleid, is de regeling uit artikel 4a bedoeld ten behoeve van de situatie dat een persoon gedurende de inverzekeringstelling in een politiecel wordt ingesloten. Voor die situatie geldt het kledingonderzoek ex artikelen 28 tot en met 30 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Dat onderzoek komt inhoudelijk overeen met het onderzoek ex artikel 4a van het Besluit van 4 december Stellingen en vraagpunten - De gedachte is om de artikelen 55b, 56 en 195 Sv ineen te schuiven tot één artikel dat betrekking heeft op zowel het onderzoek aan de kleding ter vaststelling van de identiteit van de verdachte als ter opsporing van het strafbare feit waarvan hij wordt verdacht. In de praktijk zullen namelijk beide onderzoeken regelmatig in elkaar overlopen of met 29 Ook andere wetten kennen een regeling van de insluitingsfouillering, zoals het voorgestelde gewijzigde artikel 7, vierde lid, van de Politiewet 2012 (zie voorstel van wet tot wijziging van de Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012 (verruiming fouilleerbevoegdheden); Kamerstukken 2012/13, , nr. A). Dit gewijzigde vierde lid bevat ook de bevoegdheid tot kledingonderzoek van degene die door de politie wordt vervoerd (vervoersfouillering) Daarnaast kent artikel 7 in het derde lid ook nog de bevoegdheid tot kledingonderzoek indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf of van derden, en het kledingonderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar (de zogenaamde veiligheidsfouillering). 12

13 elkaar verweven zijn. Zo zal een kledingonderzoek bij een verdachte die op heterdaad betrapt is wegens diefstal en zijn identiteit niet prijs geeft, zowel gericht zijn op het achterhalen van voorwerpen waaruit zijn identiteit blijkt als op voorwerpen die hij mogelijk tijdens het plegen van de diefstal heeft buitgemaakt. Met de idee om het kledingonderzoek in één artikel te vervatten wordt tevens aangesloten bij het uitgangspunt in paragraaf 3.1 van het discussiestuk over de algemene bepalingen en uitgangspunten van het voorbereidend onderzoek (Boek 2) dat een bevoegdheid slechts eenmaal wordt geregeld en beschreven omdat dat zou kunnen bijdragen aan de inzichtelijkheid en overzichtelijkheid van de wettelijke regeling. Verder wordt daarmee aangesloten bij het in paragraaf 3.1 van het algemene discussiestuk opgenomen voorstel om bij de bevoegdheden van de rechter-commissaris die vergelijkbaar zijn met die van de officier van justitie, deze voor de officier van justitie uit te schrijven, en die in het hoofdstuk over de rechter-commissaris van overeenkomstige toepassing te verklaren. Voor meer informatie over de uitgangspunten die voor de onderhavige bevoegdheid en de hierna te bespreken bevoegdheden relevant zijn, wordt verwezen naar paragraaf 3 van deze notitie waarin wordt ingegaan op de mogelijk toekomstige toepassingsvoorwaarden van die bevoegdheden. - Zoals in de inleiding is beschreven, is de reikwijdte van het onderzoek aan de kleding niet terug te vinden in artikel 55b, 56 of 195 Sv, maar in de wetsgeschiedenis en is deze in de jurisprudentie van de Hoge Raad geëvolueerd. Voor de afgrenzing met het onderzoek aan het lichaam en voor de kenbaarheid van degenen die de bevoegdheid toekomt en op wie die bevoegdheid wordt toegepast, lijkt het, mede omdat het hier om een niet-lichte beperking van de lichamelijke integriteit gaat en regeling daarvan volgens de wetsgeschiedenis bij wet geboden is 30, goed om in de toekomstige bepaling over het kledingonderzoek een omschrijving of de reikwijdte van het onderzoek op te nemen en daarbij aan te sluiten bij de jurisprudentie In het nieuwe artikel worden, anders dan nu het geval is, aan beide typen kledingonderzoek in beginsel dezelfde voorwaarden gesteld en dezelfde categorieën opsporingsambtenaren aangewezen die het onderzoek mogen uitvoeren. De gedachte is dat iedere opsporingsambtenaar bij een verdachte ieder kledingonderzoek mag doen. Zolang de verdachte zich voor dat onderzoek niet deels of geheel behoeft te ontbloten, heeft de opsporingsambtenaar daarvoor geen bevel van de (hulp)officier van justitie of de rechter-commissaris nodig 32. In geval van ontbloting van het bovenlichaam moet de opsporingsambtenaar, vanwege de inbreuk op de lichamelijke integriteit van de verdachte, altijd tot hetzelfde geslacht behoren als de verdachte en niet zoals nu het geval, voor zover dat mogelijk is. Die voorwaarde moet ook gelden bij een verdachte die ten behoeve van een kledingonderzoek zich geheel dient te ontbloten. - Voor een voorstel voor de andere toepassingsvoorwaarden die voor een kledingonderzoek zouden kunnen gelden, wordt verwezen naar paragraaf 3 waarin de mogelijke toekomstige voorwaarden worden beschreven. Die voorwaarden kunnen namelijk pas goed worden bepaald nadat hierna in paragraaf 2 de andere bevoegdheden zijn beschreven en vervolgens in paragraaf 3 voor iedere bevoegdheid vastgesteld is wat 30 Kamerstukken II 1978/79, , nr. 2, blz Vgl. advocaat-generaal Vegter in overweging 21 van zijn conclusie bij HR 23 april 2013 NJ 2013, Zie noot

14 de zwaarte van de inbreuk op grondrechten is en met behulp daarvan een rangorde in die dwangmiddelen is aangebracht. Immers, naarmate een toe te passen dwangmiddel een zwaardere inbreuk op een of meer grondrechten oplevert, dienen zwaardere voorwaarden aan de toepassing daarvan te worden verbonden. - Het kledingonderzoek dat bij een staande gehouden verdachte mag worden uitgevoerd, blijft overeenkomstig de huidige regeling beperkt tot het onderzoek dat gericht is ter vaststelling van de identiteit. De gedachte is om wettelijk uit te sluiten dat een staande gehouden verdachte voor dat doel gevraagd mag worden om op basis van vrijwilligheid zijn lichaam deels of geheel te ontbloten 33 en evenmin dat hij daartoe verplicht mag worden. Een dergelijke beperking van de lichamelijke integriteit van de staande gehouden verdachte wordt als te zwaar beschouwd en dient beperkt te blijven tot de aangehouden verdachte, ongeacht of er bij staande houding een besloten plaats aanwezig is waar de verdachte zich zou kunnen ontbloten. - In het nieuwe artikel wordt verondersteld dat het kledingonderzoek ook de bevoegdheid impliceert om voorwerpen of sporen die de verdachte (of derde) in of op zijn kleding draagt, te onderzoeken. Het kledingonderzoek is immers, zoals eerder in deze paragraaf al is aangegeven, uit de aard der zaak gericht op het traceren van voorwerpen (met sporen) of sporen die de verdachte met zich draagt die van belang zijn voor het vaststellen van zijn identiteit of het oplossen van het strafbare feit. Verder zal er wettelijk in worden voorzien dat in het kader van het kledingonderzoek ook voorwerpen die betrokkene met zich voert, onderwerp van onderzoek kunnen zijn omdat een dergelijk onderzoek niet vanzelfsprekend deel uitmaakt van een kledingonderzoek. - In artikel 95 Sv zal het tweede lid vervallen omdat dat vanuit oogpunt van wetgeving geen toegevoegde waarde heeft (zie ook het discussiestuk over de inbeslagneming). Het spreekt voor zich dat indien voor de inbeslagname van voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich voert onderzoek aan de kleding (of aan of in het lichaam; zie paragraaf 2.3) nodig is, artikel 56 Sv van toepassing is indien dat onderzoek ter opsporing van een strafbaar feit wordt uitgevoerd. Vraagpunten - Kunt u zich in deze stellingen vinden? - Is het wenselijk dat in het kader van dat kledingonderzoek, naar analogie van bijvoorbeeld artikel 126zs Sv gebruik kan worden gemaakt van detectieapparatuur of andere hulpmiddelen? Bijvoorbeeld van een bodyscan? Zouden die apparatuur en andere hulpmiddelen ook inbreuk mogen maken op de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer van de personen die worden onderzocht nu het kledingonderzoek tenslotte ook een inbreuk daarop maakt? Is er detectieapparatuur beschikbaar die geen beperking van een of meer van deze grondrechten oplevert of levert het gebruik van zulke apparatuur per definitie een inbreuk daarop? Is het indien het gebruik van detectieapparatuur zou worden geïntroduceerd, wenselijk dat de persoon ten opzichte van wie deze apparatuur wordt ingezet, de keuzevrijheid wordt gegeven tussen het zich onderwerpen aan deze apparatuur of het zich zo nodig geheel of gedeeltelijk ontkleden? 33 Hiermee wordt invulling gegeven aan een van de in paragraaf 2.5 van het discussiestuk over de algemene bepalingen en uitgangspunten van het voorbereidend onderzoek (Boek 2) voorgestelde manieren van normering van vrijwillige medewerking van een burger aan de opsporing. 14

15 2.3. Onderzoek aan en in het lichaam Inleiding: geldend recht De artikelen 56 en 195 Sv regelen niet alleen het kledingonderzoek dat met het oog op het opsporen van een strafbaar feit kan worden uitgevoerd, maar ook het onderzoek aan 34 en het onderzoek in het lichaam 35. Anders dan ten aanzien van het kledingonderzoek het geval is, kent artikel 56 Sv wel een omschrijving van het onderzoek in het lichaam. Daaronder wordt blijkens het tweede lid van dat artikel verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam waaronder een onderzoek van de vagina of anus is begrepen 36 en het inwendig onderzoek van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek 37, echografie en inwendig manueel onderzoek van de holten en openingen van het lichaam. Het onderzoek aan het lichaam is niet in artikel 56 Sv omschreven. Het is blijkens de wetsgeschiedenis al het onderzoek dat geen onderzoek aan de kleding (zie paragraaf 2.2) of in het lichaam is en ook geen onderzoek met het lichaam is (zie over het laatste type lichaamsonderzoek paragraaf 2.5). Het onderzoek aan het lichaam begint met andere woorden waar het kledingonderzoek eindigt en eindigt waar het onderzoek in of met het lichaam begint. Indien de opsporingsambtenaar de verdachte na het laten zakken van zijn onderbroek vraagt zijn billen te spreiden om te zien of hij ook iets tussen zijn billen heeft verstopt, is dat bijvoorbeeld geen onderzoek aan de kleding, maar onderzoek aan het lichaam 38. Het onderzoek is in die situatie namelijk gericht op het schouwen van het lichaam. In de wetsgeschiedenis is het onderzoek aan het lichaam omschreven als het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam, behoudens de openingen en holten van het onderlichaam 39. Het onderzoek mag zich dus uitstrekken tot bijvoorbeeld het doen openen van de mondholte, het inspecteren van de neusholte en de oren en het van buiten af schouwen of zich daarin voorwerpen bevinden. Indien de waargenomen voorwerpen zich bijvoorbeeld dieper in de neus- of oorholte bevinden zodat verwijdering alleen met behulp van een pincet kan geschieden of nader onderzoek aan het gebit nodig is, is er blijkens de wetgeschiedenis geen sprake meer van onderzoek aan het lichaam, maar van onderzoek in het lichaam 40. Omdat onderzoek in het lichaam verder gaat dan onderzoek aan het lichaam 41, gelden voor de toepassing van het eerste onderzoek stringentere voorwaarden dan voor het tweede onderzoek. In de eerste plaats kan onderzoek in het lichaam slechts in opdracht van de officier van justitie of de rechter-commissaris worden uitgevoerd (artikel 56, 34 Ook andere wetten kennen een regeling van onderzoek aan het lichaam, zoals artikel 7, vierde lid, van de Politiewet De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie aangehouden of rechtens van hun vrijheid beroofde verdachten of veroordeelden worden geleid, is bevoegd te gelasten dat deze aan hun lichaam zullen worden onderzocht, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf, en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar. 35 Het onderscheid tussen onderzoek aan en in het lichaam is in artikel 56 Sv aangebracht bij de wet van 1 november 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (Stb. 2001, 532). 36 Zie Kamerstukken II 1999/2000, , nr. 3, blz Vgl. Rb Haarlem van 5 december 1986, NJ 1987, 549. Ook andere wetten kennen dit onderscheid, zoals de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. 38 Vgl. HR 6 november 2012, NJ 2012, Zie Kamerstukken II 1999/2000, , nr. 3, blz. 17. Artikel 29, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet bevat een ruimere omschrijving van onderzoek aan het lichaam: het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde omvat mede het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het lichaam van de gedetineerde. 40 Zie Kamerstukken II 1999/2000, , nr. 3, blz Vgl. Kamerstukken II 1999/2000, , nr. 3, blz

16 tweede lid, en artikel 195, tweede lid, Sv), terwijl onderzoek aan het lichaam niet alleen in opdracht van één van deze twee autoriteiten kan geschieden, maar ook in opdracht van de hulpofficier van justitie (artikel 56, eerste lid, en artikel 195, eerste lid, Sv). In de tweede plaats is het uitvoeren van een onderzoek in het lichaam altijd voorbehouden aan een arts. Daarentegen kan een onderzoek aan het lichaam, gelet op de formulering van artikel 56, eerste lid, en artikel 195, eerste lid, Sv, door iedere opsporingsambtenaar worden gedaan. Beide onderzoeken kennen naast verschillende ook een aantal gelijke toepassingsvoorwaarden. De eerste voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een aangehouden verdachte. Hoewel uit artikel 56, tweede lid, Sv de indruk kan ontstaan dat een onderzoek in het lichaam bij iedere verdachte kan worden uitgevoerd, moet uit het feit dat een onderzoek aan het lichaam alleen ten opzichte van een aangehouden verdachte mag worden verricht, worden afgeleid dat die eis ook voor het onderzoek in het lichaam geldt. Een lichtere toepassingsvoorwaarde ligt niet in de rede nu dat onderzoek immers ingrijpender van aard is dan een onderzoek aan het lichaam. Overigens geldt de beperking van een aangehouden verdachte niet indien een onderzoek aan of in het lichaam in opdracht van de rechter-commissaris worden verricht. Dat onderzoek kan tegen iedere verdachte, wegens ieder strafbaar feit worden ingezet. De tweede gemeenschappelijke voorwaarde voor beide onderzoeken is dat tegen de verdachte ernstige bezwaren dienen te bestaan. In de derde plaats dienen de onderzoeken in het belang van het onderzoek te zijn. Het vierde en laatste overeenkomende kenmerk is dat de opsporingsambtenaar die het onderzoek aan het lichaam doet of de arts die het onderzoek in het lichaam uitvoert, op grond van artikel 56, derde lid, Sv respectievelijk artikel 195, vierde lid, Sv zoveel mogelijk van hetzelfde geslacht dient te zijn als de verdachte die aan het onderzoek wordt onderworpen. Hij moet op basis van hetzelfde artikellid het onderzoek in een besloten plaats verrichten. Het onderzoek aan het lichaam dat op bevel van de rechter-commissaris kan worden toegepast, is in één opzicht ruimer dan in het geval dat dat type onderzoek in opdracht van de (hulp)officier van justitie kan geschieden. Op grond van het derde lid van artikel 195 Sv kan het ook worden uitgevoerd bij derden die vermoedelijk sporen van het strafbare feit aan hun lichaam dragen. Het onderzoek kan alleen worden verricht indien het dringend noodzakelijk is. Artikel 195 Sv kent naast dit ruimere toepassingsbereik ten opzichte van artikel 56 Sv tot slot ook nog een beperkende voorwaarde. De rechter-commissaris is verplicht de verdachte te horen, voordat hij een bevel tot een onderzoek aan of in het lichaam geeft. Die eis geldt niet ten aanzien van de (hulp)officier van justitie. Ten aanzien van het onderzoek aan of in het lichaam ontbreekt een wettelijk geregelde bevoegdheid om ook de voorwerpen die de aan een onderzoek te onderwerpen persoon met zich voert te onderzoeken. Uit artikel 95, tweede lid, Sv kan worden afgeleid dat beide onderzoeken deze bevoegdheid wel impliceren. In het tweede lid van dat artikel wordt er namelijk van uitgegaan dat de in het eerste lid geformuleerde bevoegdheid tot inbeslagname van de door de verdachte met zich gevoerde voorwerpen in artikel 56 Sv is neergelegd. De veronderstelling dat het onderzoek zich ook richt op onderzoek van voorwerpen of sporen is op zich logisch want de reden dat het onderzoek wordt gedaan is te achterhalen of hij voorwerpen (met sporen) of sporen met zich draagt of voert die 16

17 van belang zijn voor het oplossen van het strafbare feit in het kader waarvan het plaatsvindt Onderzoek aan en in het lichaam van lijken Bij de opzet van de artikelen 56 en 195 Sv is ervan uitgegaan dat een onderzoek aan en in het lichaam alleen bij levende personen geschiedt. In de praktijk gebeuren deze twee typen onderzoeken echter ook geregeld bij overleden slachtoffers of verdachten van misdrijven. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld bestaan uit een sectie, een scan of een gebitsonderzoek. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is een lijk een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp ex artikel 94, eerste lid, Sv 42. In de jurisprudentie is verder bepaald dat aan een inbeslaggenomen voorwerp voor de waarheidsvinding onderzoek mag worden gedaan teneinde gegevens voor strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen 43. Volgens de Hoge Raad vloeit de grondslag voor de bevoegdheid van de officier van justitie tot het doen verrichten van onderzoek aan een overledene voort uit diens algemene strafvorderlijke bevoegdheid om deskundigen te benoemen 44. Die bevoegdheid van de officier van justitie is neergelegd in artikel 150, eerste lid, Sv. Voor zover de te benoemen deskundige niet in het landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen, bedoeld in artikel 51k, eerste lid, Sv is geregistreerd, heeft de rechtercommissaris die bevoegdheid (zie artikel 176 Sv) 45. De Hoge Raad heeft zich in de jurisprudentie 46 niet uitgesproken over het feit dat bij onderzoek aan een overledene het grondrecht op de onaantastbaarheid van het lichaam, zoals dat neergelegd is in artikel 11 van de Grondwet en besloten ligt in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een rol speelt en dat een inbreuk op dat grondrecht bij of krachtens de wet moet zijn voorzien. Het recht op onaantastbaarheid van iemands leven eindigt niet op het moment van iemands overlijden, maar blijft in beginsel ook daarna voortbestaan. 47 Vanuit dat perspectief is het van belang dat de herziening van Sv wordt aangegrepen om de jurisprudentie van de Hoge Raad in Sv te codificeren en de onderzoeken die aan het lichaam van een overledene mogen worden verricht, te benoemen. Artikel 21, derde en vierde lid, van de Wet op lijkbezorging zou daarvoor model kunnen staan HR 7 maart 1944, NJ 1944, Vgl. HR 29 maart 1994, NJ 1994, HR 20 november 1990, NJ 1991, De officier van justitie of de rechter-commissaris zijn voor het doen van onderzoek niet afhankelijk van de toestemming van nabestaanden. Indien een gerechtelijke autoriteit namelijk een bevel in verband met een strafrechtelijk onderzoek heeft gegeven, is op grond van artikel 73, eerste lid, onder a, van de Wet op de lijkbezorging geen toestemming van hen vereist voor het verrichten van dat onderzoek. 46 Een andere kanttekening die bij de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden gemaakt, is dat in de literatuur het omstreden is of een lijk een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp is. De reden daarvoor is dat een mens, ook als hij eenmaal levenloos is, in civielrechtelijke zin geen zaak is. Artikel 3:2 van het Burgerlijk Wetboek definieert het begrip zaak als een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object. Een mens valt, evenals een dier, niet onder deze definitie. Omdat een mens geen zaak is, is het in civielrechtelijke zin ook geen goed want volgens artikel 3:1 BW zijn goederen alle zaken en alle vermogensrechten. Het vorenstaande roept de vraag op of het, tenminste uit piëteit met de nabestaanden, niet tijd is overledenen in het Wetboek van Strafvordering niet langer als voorwerpen te beschouwen. 47 Zie Kamerstukken II 1979/80, , nr. 8, blz Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, uitsluitend ten behoeve van de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts daarvan lichaamsmateriaal wordt afgenomen. 17

18 Stellingen en vraagpunten - De gedachte is om de artikelen 56 en 195 Sv ineen te schuiven tot één artikel dat betrekking heeft op het onderzoek aan en in het lichaam van een levende, bekende verdachte. Hiermee wordt aangesloten bij het uitgangspunt in paragraaf 3.1 van het discussiestuk over de algemene bepalingen en uitgangspunten van het voorbereidend onderzoek (Boek 2) dat, zoals in paragraaf 2.2. is opgemerkt, een bevoegdheid slechts eenmaal wordt geregeld en beschreven. - De gedachte is om in dat artikel, mede omdat het hier om een niet-lichte beperking van de lichamelijke integriteit gaat en regeling daarvan volgens de wetsgeschiedenis bij wet geboden is (zie ook paragraaf 2.2.2), naar analogie van het onderzoek in het lichaam, te regelen wat de reikwijdte van het onderzoek aan het lichaam is en wie tot dat onderzoek bevoegd is. - In dat artikel wordt tevens neergelegd onder welke voorwaarden een onderzoek aan en in het lichaam toelaatbaar is aan een slachtoffer dat overleden is als gevolg van een strafbaar feit en een overleden verdachte. - In artikel 95 Sv kan het tweede lid vervallen omdat dat vanuit oogpunt van wetgeving geen toegevoegde waarde heeft (zie ook het discussiestuk over de inbeslagneming). Voor de motivering van dat voorstel wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Vraagpunt - Kunt u zich in deze stellingen vinden? Een voorstel voor de toepassingsvoorwaarden die aan het onderzoek aan en in het lichaam zouden kunnen worden verbonden, wordt gedaan in paragraaf Onderzoeksmaatregelen Inleiding: geldend recht Artikel 61a, eerste lid, Sv bevat een niet-limitatieve opsomming van onderzoeksmaatregelen die ter opheldering van een strafbaar feit kunnen worden ingezet. Het gaat hierom: - het maken van foto s en video-opnamen, - het nemen van lichaamsmaten en handpalm-, voet-, teen-, oor- en schoenzoolafdrukken, - de toepassing van een confrontatie, - de toepassing van een geuridentificatieproef, - het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar, - het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie, - plaatsing in een observatiecel en - onderzoek naar schotresten op het lichaam. 4. Zo nodig kan tevens door of onder verantwoordelijkheid van een arts onderzoek in het lichaam worden verricht of een gebitsstatus worden opgemaakt of kunnen door een daartoe bevoegde ambtenaar van politie afdrukken van lichaamsdelen worden afgenomen. 18

19 Vingerafdrukken zijn met ingang van 1 oktober 2010 uit de lijst van onderzoeksmaatregelen geschrapt. Vanaf die datum worden zij, zoals beschreven in paragraaf 2.1, met het oog op de vaststelling van de identiteit van de verdachte op grond van artikel 55c, tweede of derde lid, Sv genomen en mogen zij op grond van het vierde lid van dat artikel ook voor opsporingsdoeleinden worden gebruikt. Datzelfde geldt voor foto s die ter identificatie van een verdachte worden genomen. De grondslag voor het nemen van deze zogeheten gelaatsfoto s 49 is eveneens met ingang van 1 oktober 2010, niet meer artikel 61a Sv, maar artikel 55c Sv. Daarnaast kunnen foto's, in tegenstelling tot vingerafdrukken, volgens artikel 61a Sv nog steeds als maatregel "in het belang van het onderzoek" worden genomen. Dat betreft dan foto's van littekens, tatoeages en andere bijzondere kenmerken van de verdachte. De hiervoor opgesomde onderzoeksmaatregelen kunnen zowel tijdens de fase van de ophouding voor onderzoek als gedurende de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis worden bevolen (zie de artikelen 61a, eerste lid, 62, tweede juncto eerste lid, en 76 Sv). Tijdens de laatste twee fasen van vrijheidsbeneming is ook een aantal andere maatregelen toegestaan. Artikel 62, tweede lid, Sv noemt hier verschillende maatregelen die betrekking hebben op het verblijf in het kader van de vrijheidsbeneming waaronder beperkingen ten aanzien van het ontvangen van bezoek, het voeren van telefoongesprekken en het ontvangen of verzenden van post, alsmede het overbrengen naar een ziekenhuis of een andere instelling waar medisch toezicht is gewaarborgd of verblijf in een cel onder medisch toezicht. Voor de uitvoering van de onderzoeksmaatregelen is blijkens het tweede lid van artikel 61a Sv een bevel van een van de hierna te noemen autoriteiten vereist. Dat bevel kan op grond van dat artikellid alleen worden gegeven ten opzichte van een verdachte wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en indien de maatregel in het belang van het onderzoek is. Uit artikel 62a, eerste en tweede lid, Sv volgt dat de officier van justitie bevoegd is het bevel te geven tijdens de ophouding voor onderzoek en de inverzekeringstelling van een verdachte, tenzij zijn optreden niet kan worden afgewacht. In die situatie is ook de hulpofficier van justitie die de ophouding of de inverzekeringstelling heeft gelast, bevoegd met dien verstande dat het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar van zijn bevoegdheid zijn uitgezonderd. Tijdens de voorlopige hechtenis is de bevoegdheid tot het geven van een bevel voorbehouden aan de officier van justitie. De uitvoering van het bevel is ingevolge het derde lid van artikel 62a Sv aan de directeur van het huis van bewaring of de bij het bevel aan te wijzen persoon opgedragen. De uitvoering van de onderzoeksmaatregelen geschiedt overeenkomstig de wijze die is voorgeschreven in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. Opvallend aan artikel 61a, eerste lid, Sv is dat het voorziet in een enuntiatieve opsomming van onderzoeksmaatregelen 50. Andere maatregelen zijn mogelijk, mits zij passen in het stramien van de artikel 61a, eerste lid, Sv genoemde maatregelen Dit kunnen dus allerlei foto s van het gelaat zijn, waaronder foto s onder een hoek van 45, foto s met en/of zonder bril of foto s met en/of zonder hoofddeksel en ook tweeluikfoto s. De gelaatsfoto s worden in de strafrechtsketendatabank verwerkt en de tweeluikfoto s kunnen in de fotoconfrontatiemodule (FCM) van de politie worden opgeslagen. 50 Dat blijkt uit het woord onder andere dat in dat artikellid wordt gehanteerd. 51 Zie Kamerstukken 1999/2000, , nr. 5, blz

20 Recent 52 is de reeks van maatregelen nog aangevuld met het nemen van de handpalm-, voet-, teen-, oor- en schoenzoolafdrukken. De omstandigheid dat geen limitatieve opsomming is gegeven van de toe te passen maatregelen brengt volgens de wetsgeschiedenis niet met zich dat de toepassing niet is begrensd. Artikel 61a, eerste lid, biedt geen basis voor gedwongen toepassing van die onderzoeksmaatregelen die een beperking vormen van grondrechten en geen basis vinden in dat artikellid 53. Volgens de wetsgeschiedenis is niet voor een limitatieve opsomming gekozen omdat die beperkend zou werken voor de ontwikkeling van onderzoeksmethoden 54. Dit argument heeft, mede in het licht van de snelheid waarmee de DNA-wetgeving zich de afgelopen jaren aan nieuwe technieken en methoden heeft aangepast, aan kracht ingeboet. De praktijk laat zien dat technologische ontwikkelingen zich niet door wetgeving laten tegenhouden en dat zij zich ook niet van de ene op de andere dag voordoen. Tegen de tijd dat duidelijk wordt dat ten behoeve van het opsporingsonderzoek een nieuwe, betrouwbare onderzoeksmaatregel beschikbaar komt, is er, ook indien die maatregel bij wet geregeld wordt, de mogelijkheid om daar flexibel en snel op in te spelen. Een limitatieve opsomming van de onderzoeksmaatregelen bij wet hoeft dan ook niet op praktische bezwaren te stuiten. Los daarvan verdient zij ook om principiële redenen de voorkeur. In de eerste plaats kan in geval van een limitatieve lijst bij iedere nieuwe onderzoeksmaatregel automatisch worden stilgestaan bij de vraag of de inzet daarvan noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten en welke inbreuk de nieuwe maatregel op grondrechten van verdachten maakt. Indien deze inbreuk geringer of zwaarder is dan bij de tot dan toe gehanteerde methoden kan worden overwogen om de voorwaarden waaronder het dwangmiddel wordt toegepast, aan te passen. In de tweede plaats is het met het oog op de kenbaarheid van het recht van belang dat artikel 61a een limitatieve lijst van onderzoeksmaatregelen bevat die een beperking van grondrechten opleveren. Nu worden op vrijwillige basis ook onderzoeksmaatregelen toegepast die een beperking van grondrechten vormen en geen grondslag in artikel 61a hebben, zoals handschriftonderzoek. De limitatieve lijst dient ter aanvulling en onderscheiding van de bepaling die, zoals is voorgesteld in paragraaf 2.2 van het discussiestuk over de algemene bepalingen en uitgangspunten van het voorbereidend onderzoek, de bevoegdheid aan ambtenaren die belast zijn met de opsporing van strafbare feiten zal toekennen om in overeenstemming met de geldende rechtsregels datgene te doen wat voor de uitvoering van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is, en bevat die onderzoeksmaatregelen die een beperking van één of meer grondrechten opleveren. In deze systematiek valt een Osloconfrontatie onder de onderzoeksmaatregelen en een confrontatie van politieambtenaren met foto s ten behoeve van de opsporing van een nog onbekende verdachte onder de algemene taakstellende bepaling. Onderzoeksmaatregelen die een lichte inbreuk op bijvoorbeeld het recht op onaantastbaarheid van het lichaam vormen, zoals het nemen van lichaamsmaten zouden volgens de wetsgeschiedenis bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden geregeld, terwijl voor de niet als licht aan te merken inbreuken denk aan plaatsing in een observatiecel en het nemen van een oorafdruk een regeling in de wet zelf geboden is 55. Vanwege de transparantie van de regelgeving verdient het echter de voorkeur om alle onderzoeksmaatregelen op hetzelfde niveau en derhalve bij wet te regelen. 52 Bij de Wet identiteitsvaststelling verdachten, veroordeelden en getuigen. 53 Vgl. Kamerstukken 1999/2000, , nr. 3, blz Kamerstukken 1999/2000, , nr. 3, blz Kamerstukken II 1978/79, , nr. 2, blz

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2000 2001 Nr. 298 26 983 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 26 983 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek

Nadere informatie

Gemeentewet. Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad. Artikel 151b

Gemeentewet. Hoofdstuk IX. De bevoegdheid van de raad. Artikel 151b Verruiming fouilleerbevoegdheden, versie 6 april 2011 internetconsultatie: de relevante bepalingen van de huidige Gemeentewet en Wet wapens en munitie en van de toekomstige Politiewet 201x, met daarin

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 125 Wet van 12 maart 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 168 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek

Nadere informatie

Ad 2. Verbetering regeling identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden Dit onderdeel van het wetsvoorstel bevat drie wijzigingen.

Ad 2. Verbetering regeling identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden Dit onderdeel van het wetsvoorstel bevat drie wijzigingen. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2002 2003 28 685 Regeling van DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden) Nr. 1 KONINKLIJKE BOODSCHAP Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Ministerie van Justitie

Ministerie van Justitie α Ministerie van Justitie Aan de Koningin Onderdeel Directie Wetgeving Contactpersoon mw. mr. drs. C.C.M. van Deudekom Registratienummer 5535255/08/6 Datum 18 april 2008 Onderwerp Nader rapport inzake

Nadere informatie

De Minister van Justitie

De Minister van Justitie POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM 18

Nadere informatie

Kwalificatiedossier: BOA OV Module 5 Samenwerking en assistentieverlening Toetsvorm: 20 Gesloten vragen Toetsduur: 45 minuten Cesuur: 68%

Kwalificatiedossier: BOA OV Module 5 Samenwerking en assistentieverlening Toetsvorm: 20 Gesloten vragen Toetsduur: 45 minuten Cesuur: 68% walificatiedossier: BOA OV Module 5 Samenwerking en assistentieverlening Toetsvorm: 20 Gesloten vragen Toetsduur: 45 minuten Cesuur: 68% Onderwerp Begrip/Artikel Toetsterm I. Het functioneren binnen en

Nadere informatie

1. In artikel 126nba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord verwerkt telkens vervangen door : opgeslagen.

1. In artikel 126nba, eerste lid, onderdeel d, wordt het woord verwerkt telkens vervangen door : opgeslagen. 34 372 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit

Nadere informatie

Zakboekenpolitie.com

Zakboekenpolitie.com Zakboekenpolitie.com Dwangmiddelen Lichamelijke integriteit Gebaseerd op hoofdstuk 5 van de zakboeken Strafvordering voor de Hulpofficier van justitie en Strafvordering voor de Opsporingsambtenaar Kluwer

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ;

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ; -` Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 2015, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ; Gelet

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 605 Wijziging van de Wet wapens en munitie met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het onderzoeken van vervoermiddelen en van de Gemeentewet

Nadere informatie

De Minister van Justitie

De Minister van Justitie = POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM

Nadere informatie

Toetsmatrijs BOA OV Module 4 Rechtskennis 24 mei 2017

Toetsmatrijs BOA OV Module 4 Rechtskennis 24 mei 2017 walificatiedossier: BOA OV Module 4 Meer strafrecht Toetsvorm: 20 Gesloten vragen Toetsduur: 45 minuten Cesuur: 68% Onderwerp Begrip/Artikel Toetsterm I. Het functioneren binnen en als onderdeel van de

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer], gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer], gedaan mede namens Onze Minister van Defensie; Besluit van tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren vanwege verruiming van fouilleerbevoegdheden Op de voordracht van Onze Minister

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011 2012 33 012 Wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 072 Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014 2015 34 013 Wijziging van de Politiewet 2012 (onderzoek in lichaam) Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 20 februari 2015 I. Algemeen

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van );

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van ); BEATRIX Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; Gelet op de artikelen 151a, zesde

Nadere informatie

Aanvulling discussienota VPS-wetgevingsprogramma onderdeel RC en Raadkamer

Aanvulling discussienota VPS-wetgevingsprogramma onderdeel RC en Raadkamer Aanvulling discussienota VPS-wetgevingsprogramma onderdeel RC en Raadkamer In 2012 is het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen (VPS) van start gegaan. Onderdeel daarvan is de modernisering

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 31 415 DNA-onderzoek in strafzaken Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van 01-01-2013 t/m heden Wet van 29 mei 2006 tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel

Nadere informatie

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a

ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd: Artikel 54a komt te luiden: Artikel 54a Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)

Nadere informatie

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

De uitvoering van het jeugdstrafrecht Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet De uitvoering van het jeugdstrafrecht 1 De uitvoering van het jeugdstrafrecht 2 Inleiding Deze

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 217 Regels over de documentatie van vennootschappen (Wet documentatie vennootschappen) A OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN DE

Nadere informatie

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt.

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt. R e g i s t r a t i e k a m e r Minister van Justitie..'s-Gravenhage, 30 april 1999.. Onderwerp Wijziging van het Wetboek van Strafvordering Bij brief met bijlage van 9 maart 1999 (uw kenmerk: 750136/99/6)

Nadere informatie

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I Besluit van, houdende wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met de implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2014 2 Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2017 489 Wet van 6 december 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten strekkende tot aanpassing van

Nadere informatie

No.W /II 's-gravenhage, 28 november 2014

No.W /II 's-gravenhage, 28 november 2014 ... No.W03.14.0345/II 's-gravenhage, 28 november 2014 Bij Kabinetsmissive van 26 september 2014, no.2014001817, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2016 475 Wet van 17 november 2016, houdende implementatie van richtlijn nr. 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende

Nadere informatie

ANPR Rotterdam-Rijnmond

ANPR Rotterdam-Rijnmond ANPR Rotterdam-Rijnmond Onderzoek naar de verwerking van no-hits bij de inzet van Automatic Number Plate Recognition Regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond Rapportage van Definitieve Bevindingen College

Nadere informatie

waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere voorwerpen

waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere voorwerpen Aan de minister van Justitie Dr. E.M.H. Hirsch Ballin Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG datum 17 december 2008 van Kabinet & Communicatie doorkiesnummer 070-361 9721 e-mail Voorlichting@rechtspraak.nl onderwerp

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2004 300 Wet van 24 juni 2004 tot wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de lgemene wet bestuursrecht,

Nadere informatie

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van , directie Wetgeving, nr. ;

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van , directie Wetgeving, nr. ; Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van.. 2011, directie Wetgeving, nr.

Nadere informatie

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K De Minister van Veiligheid en Justitie mr. G.A. van der Steur Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 18 juli 2016 Uw kenmerk 756867 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016 2017 29 628 Politie 28 684 Naar een veiliger samenleving Nr. 725 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer

Nadere informatie

Opsporingsbevoegdheden

Opsporingsbevoegdheden Opsporingsbevoegdheden Geactualiseerd op 3 maart 2014 1. Inleiding Tijdens een opsporingsonderzoek worden door de opsporingsambtenaar opsporingsbevoegdheden toegepast. Bij het uitoefenen van een opsporingsbevoegdheid

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2002 640 Besluit van 16 december 2002, houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, het besluit van 4 december 1925 tot uitvoering

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2018 30 Wet van 31 januari 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de eginselenwet verpleging ter beschikking

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018 2019 35 116 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Overleveringswet ter implementatie van richtlijn nr. 2016/800/EU van het Europees Parlement

Nadere informatie

WKPV I Lesboek 2018/2019

WKPV I Lesboek 2018/2019 WKPV I Lesboek 2018/2019 Inhoud Wettelijke Kaders Publieke Veiligheid I Lesboek Inhoud Geschreven door: Dirk van den Heuvel 3 Colofon Copyright Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar

Nadere informatie

Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017

Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017 walificatiedossier: BOA Basisbekwaamheid Rechtskennis Geldig vanaf 1 januari 2017 Toetsvorm: Toetsduur: Cesuur: 50 Gesloten vragen 90 minuten 55% met correctie voor de gokkans Onderwerp Begrip/Artikel

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2013 225 Wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren,

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 324 (R 1844) Wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie Nr. 2 VOORSTEL VAN RIJKSWET Wij

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2003 2004 29 218 Wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de lgemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993

Nadere informatie

Datum 29 januari 2010 Onderwerp WODC-onderzoek 'Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt'

Datum 29 januari 2010 Onderwerp WODC-onderzoek 'Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt' > Retouradres Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Onderwerp WODC-onderzoek

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 174 Besluit van 7 mei 2007 tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 13508 13 maart 2017 Voorpublicatie tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met onder

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 4452 8 maart 2012 Besluit van..., houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit politiegegevens

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 460 Wet van 25 november 2015 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en Wetboek van Strafvordering in verband met het laten vervallen van

Nadere informatie

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland. Rapport Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland. Datum: 25 februari 2014 Rapportnummer: 2014/009 2 Klacht Verzoekster

Nadere informatie

B 11 Buitenlandse werknemers 8

B 11 Buitenlandse werknemers 8 B 11 Buitenlandse werknemers 8 Wettelijke maatregelen te~en ille~ale tewerkstellin~ Teneinde illegale tewerkstelling tegen te gaan en de tewerkstelling van buitenlandse werknemers te kunnen reguleren voorziet

Nadere informatie

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Inleiding Deze factsheet heeft betrekking op de uitvoering van het jeugdstrafrecht na de invoering

Nadere informatie

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Openbare Ruimte Generiek 1 april 2018

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Openbare Ruimte Generiek 1 april 2018 Domein: I: Openbare Ruimte Toetsvorm: 50 gesloten vragen ennisonderdeel: Wettelijke aders Openbare Ruimte Generiek Toetsduur: 60 minuten Cesuur: 55% met correctie voor de gokkans Onderwerp Begrip/Artikel

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016-2017 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de afschaffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en aanpassing van de voorwaardelijke

Nadere informatie

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN Jaargang 2014 no. 20 Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden van 8 januari 2014, regelende de samenwerking

Nadere informatie

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Stelselwijziging Jeugd Factsheet De uitvoering van het jeugdstrafrecht Na inwerkingtreding van de Jeugdwet Inleiding Dit memo heeft betrekking op de uitvoering van het jeugdstrafrecht na de invoering

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2010 2011 32 551 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende

Nadere informatie

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I. De Rijkswet op het Nederlanderschap wordt als volgt gewijzigd: Wijziging van Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen en verlies van het Nederlanderschap bij terroristische activiteiten Allen, die deze zullen zien of horen

Nadere informatie

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,.

1. In de eerste volzin vervalt:, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Politiewet 1993,. Artikel PM1 A.4 Bijlage 4 De Wet veiligheidsregio s wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het artikel door een puntkomma, toegevoegd korpschef:

Nadere informatie

Eerste Kamer Staten-Generaal 1

Eerste Kamer Staten-Generaal 1 Eerste Kamer Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2008-2009 31324 (R1844) Wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN RIJKSWET 20

Nadere informatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Wijziging en aanvulling van de Wet op de identificatieplicht, het Wetboek van Strafrecht, de lgemene wet bestuursrecht, de Politiewet 1993 en enige andere wetten in verband met de invoering van een identificatieplicht

Nadere informatie

Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering

Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering Tien minuten voor een inhoudelijk verhaal over de voorgenomen modernisering strafvordering is niet veel, maar in een tijd waarin commentaren op beleid en

Nadere informatie

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding

Consultatieversie. Memorie van toelichting. Algemeen. 1. Inleiding Wijziging van de wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2005 175 Wet van 23 maart 2005 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de betekening

Nadere informatie

opleiding BOA Wetboek van Strafvordering

opleiding BOA Wetboek van Strafvordering Deze reader geeft een overzicht van de die zijn genoemd in de eindtermen, versie juni 2005. Eerste Boek. Algemeene bepalingen Titel I. Strafvordering in het algemeen Eerste afdeeling. Inleidende bepaling

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2008 421 Wet van 9 oktober 2008, houdende regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging

Nadere informatie

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPRAAK De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Datum 28 maart 2014 Uw kenmerk 476490 Contactpersoon J.M.A. Timmer Onderwerp

Nadere informatie

opleiding BOA Wetgeving adhv eindtermen

opleiding BOA Wetgeving adhv eindtermen In de eindtermen (juni 2005) voor de opleiding BOA wordt verwezen naar een aantal artikelen van wetten. Deze wetten zijn: de Algemene wet op het Binnentreden (Awob) Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 072 Wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in verband met het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2001 321 Besluit van 4 juli 2001 tot wijziging van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen, het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 2015 2016 34 090 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het gebruik van elektronische processtukken

Nadere informatie

BEATRIX. Besluit van. houdende wijziging van het Besluit DNAonderzoek

BEATRIX. Besluit van. houdende wijziging van het Besluit DNAonderzoek BEATRIX Besluit van houdende wijziging van het Besluit DNAonderzoek in strafzaken Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van oktober 2003, directie Wetgeving, nr. /03/6; Gelet op de artikelen

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten tot versterking van de strafrechtelijke en de strafvorderlijke maatregelen om terrorisme te bestrijden (versterking

Nadere informatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. CONSULTATIEVERSIE Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2015 182 Besluit van 15 mei 2015 tot wijziging van het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht in verband met de implementatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen.

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen. POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN De Minister van Justitie DATUM 26

Nadere informatie

DISCUSSIESTUK. Bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) (Boek 2)

DISCUSSIESTUK. Bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) (Boek 2) DISCUSSIESTUK Bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) (Boek 2) In 2012 is het programma Versterking prestaties in de strafrechtketen (VPS) van start gegaan. Onderdeel daarvan is de modernisering van het

Nadere informatie

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal Eerste Kamer der Staten-Generaal 1 Vergaderjaar 1998 1999 Nr. 63f 25 398 Wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke

Nadere informatie

31 mei 2012 z2012-00245

31 mei 2012 z2012-00245 De Staatssecretaris van Financiën Postbus 20201 2500 EE DEN HAAG 31 mei 2012 26 maart 2012 Adviesaanvraag inzake openbaarheid WOZwaarde Geachte, Bij brief van 22 maart 2012 verzoekt u, mede namens de Minister

Nadere informatie

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht Mr. J. Kronenberg Mr. B. de Wilde Vijfde druk Kluwer a Kluwer business Deventer - 2012 Inhoudsopgave Voorwoord 13 Aanbevolen literatuur 15 Afkortingenlijst 17

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009 2010 32 319 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 20 202 33 76 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces Nr. 4 ADVIES

Nadere informatie

33 799 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het terugdringen van geweld onder invloed van middelen

33 799 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het terugdringen van geweld onder invloed van middelen 33 799 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het terugdringen van geweld onder invloed van middelen Nota van wijziging Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: 1. Het opschrift

Nadere informatie

Voorstel van wet. Artikel 1

Voorstel van wet. Artikel 1 Regels strekkende tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan personen van wie een ernstige dreiging van huiselijk geweld uitgaat (Wet tijdelijk huisverbod) Voorstel van wet Wij Beatrix, bij de gratie

Nadere informatie

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297 Rapport Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297 2 Klacht Verzoeker is op 8 november 2006 door de politie aangehouden wegens stalking van zijn ex-echtgenote. In dit verband klaagt verzoeker erover

Nadere informatie

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek 1 januari 2018

Toetsmatrijs Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek 1 januari 2018 Domein: III: Onderwijs Toetsvorm: 50 gesloten vragen Kennisonderdeel: Wettelijke Kaders Onderwijs Generiek Toetsduur: 60 minuten Cesuur: 55% met correctie voor de gokkans Onderwerp Begrip/Artikel Toetsterm

Nadere informatie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2007 575 Wet van 20 december 2007, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de jeugdzorg met het

Nadere informatie

U wordt verdacht. Inhoud

U wordt verdacht. Inhoud Inhoud Deze brochure 3 Aanhouding en verhoor 3 Inverzekeringstelling 3 Uw advocaat 4 De reclassering 5 Verlenging van de inverzekeringstelling of niet 5 Beperkingen en rechten 5 Voorgeleiding bij de officier

Nadere informatie

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016

34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 34300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2016 Nr. 75 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie Aan de Voorzitter van de Tweede

Nadere informatie

Artikel 126zq (per )

Artikel 126zq (per ) Bijlage 1 Wetboek van Strafvordering Eerste boek. Algemene bepalingen Titel Vb. Bijzondere bevoegdheden tot opsporing van terroristische misdrijven Vierde afdeling. Onderzoek van voorwerpen, vervoermiddelen

Nadere informatie

OMGAAN MET OPSPORINGSVERZOEKEN ARNOUD ENGELFRIET, M.SC., M.A. PARTNER, ICTRECHT ADVIESBUREAU

OMGAAN MET OPSPORINGSVERZOEKEN ARNOUD ENGELFRIET, M.SC., M.A. PARTNER, ICTRECHT ADVIESBUREAU OMGAAN MET OPSPORINGSVERZOEKEN ARNOUD ENGELFRIET, M.SC., M.A. PARTNER, ICTRECHT ADVIESBUREAU VRIJWILLIG VRAGEN? Schending van grondrechten die een meer dan geringe inbreuk op de rechten van personen vormen,

Nadere informatie