Revalidatie. Brancherapport 2005

Transcriptie

1 Revalidatie Brancherapport 2005

2

3 Revalidatie Brancherapport 2005 Revalidatie Nederland Utrecht, augustus 2006

4 Inhoudsopgave 1 Revalidatie 2005 in hoofdlijnen Wat is revalidatie Belangrijke ontwikkelingen in Geleverde zorg Totale geleverde zorg Zorg per patiëntengroep Zorg per regio Poliklinische behandeling Klinische opname Leeftijdsverdeling patiënten 16 3 Behandelproces Verpleegduur en behandelintensiteit Plaats in de zorgketen Inzet personeel 22 4 Financiën Personele kosten Materiële kosten Doelmatigheid 27 5 Personeel Werkgelegenheid Leeftijd en duur dienstverband Verloop personeel Ziekteverzuim 31 Bijlage 1 Verantwoording 33 B1.1 Totstandkoming 33 B1.2 Revalidatie Databank 33 B1.2.1 Aantal patiënten versus aantal behandelingen 34 B1.2.2 Plaats in de zorgketen 34 Bijlage 2 Overzicht leden Revalidatie Nederland 35 Bijlage 3 Begrippen en definities 37 3

5 4

6 1 Revalidatie 2005 in hoofdlijnen 1.1 Wat is revalidatie Revalidatie richt zich op het herstel of de verbetering van mogelijkheden van mensen met blijvend lichamelijk letsel of een functionele beperking. De indicatie wordt gesteld door een medisch specialist, meestal een revalidatiearts. Revalidatie kent de functies diagnostiek, advisering, medebehandeling en behandeling, waaronder nazorg. Behandeling vindt plaats in een multidisciplinair team, onder leiding van de revalidatiearts. Revalidatie is onderdeel van ketenzorg: de zorg vindt plaats in afstemming met andere specialismen in ziekenhuizen, verpleeghuizen, thuiszorg, huisartsen en andere eerstelijnsvoorzieningen. Bij kinderen en jongeren wordt nauw samengewerkt met scholen voor speciaal onderwijs, met name mytyl- en tyltylscholen. Revalidatiegeneeskunde is een erkend medisch specialisme sinds Het recht op medisch specialistische revalidatie is onderdeel van het basispakket in de zorgverzekeringswet. De indicatiestelling is uitgewerkt in de Indicatiestelling revalidatiezorg van mei Revalidatiezorg vindt plaats in revalidatiecentra en algemeneen academische ziekenhuizen. Nederland telt 24 revalidatiecentra, die allen lid zijn van de branchevereniging Revalidatie Nederland. Dit Revalidatie Brancherapport bevat kwantitatieve informatie over de revalidatie in Nederland, zoals die wordt geleverd vanuit de revalidatiecentra. 1.2 Belangrijke ontwikkelingen in 2005 In deze paragraaf staan de belangrijke ontwikkelingen in 2005 vermeld. Deze worden in de navolgende hoofdstukken verder toegelicht. Aanhoudende groei licht afgezwakt De groei die de revalidatie in de afgelopen jaren kende begint in 2005 enigszins af te vlakken. Het aantal revalidatiebehandeluren (RBU s) neemt licht toe maar het aantal verpleegdagen blijft gelijk. Dit betekent dat er sprake is van een toename van de behandelintensiteit; meer zorg in dezelfde tijd. Het totale volume van de revalidatiezorg stijgt ten opzichte van 2004 met 3%. De groei kan worden verklaard uit de absolute toename van enkele belangrijke patiëntengroepen, de toenemende bekendheid van de mogelijkheden van de revalidatie, het steeds vroeger na het ontstaan van een aandoening een beroep doen op revalidatiezorg en de aandacht voor de kwaliteit van leven voor mensen met een beperking. Meer behandeling in kortere tijd Zowel klinisch als poliklinisch neemt de behandelintensiteit van patiënten in 2005 verder toe. Klinisch gaat dit gepaard met een kortere opnameduur; een trend die al enige jaren aanwezig is. Circa 65% van het aantal behandeluren in de revalidatie is poliklinisch van aard. Patiëntengroepen stabiel De verdeling van de behandelingen naar patiëntengroepen laat in 2005 een soortgelijk beeld zien als in de voorgaande jaren. De groep patiënten met een neurologische aandoening is wederom verreweg het grootst in omvang. 5

7 Verloop en verzuim licht gestegen Het verloop (9,9%) en ziekteverzuim (5,3%) van het personeel in de revalidatie is in 2005 licht gestegen ten opzichte van Doelmatigere zorg De groei van de revalidatiezorg heeft niet geleid tot een evenredige toename van het budget. De trend van de afgelopen jaren dat de beschikbare financiële middelen voor revalidatiezorg doelmatiger worden besteed, zet zich daarmee voort. Met andere woorden, voor eenzelfde investering in personele en materiële kosten wordt anno 2005 meer zorg geleverd dan in voorgaande jaren. De revalidatiebranche heeft zich gehouden aan de afspraken uit het prestatiecontract dat is afgesloten tussen overheid, zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Resumerend het volume van revalidatiezorg groeit met 3% ten opzichte van 2004; de behandelduur neemt verder af, maar minder dan in voorgaande jaren; het aantal revalidatiebehandeluren per verpleegdag neemt nog steeds toe; bovenstaande leidt tot een verhoging van de behandelintensiteit per patiënt; circa 65% van de behandeluren is poliklinisch; de verdeling naar patiëntengroepen is stabiel; neurologische aandoeningen vormen de grootste groep; het verloop en verzuim van medewerkers in de revalidatie is iets toegenomen ten opzichte van 2004; de middelen voor de revalidatie worden ook in 2005 weer doelmatiger ingezet. 6

8 2 Geleverde zorg De revalidatiezorg in Nederland wordt voornamelijk verzorgd door de 24 revalidatiecentra die allen lid zijn van Revalidatie Nederland. Hiernaast wordt ook door algemene- en academische ziekenhuizen revalidatiezorg geboden. Voor een compleet beeld over de geleverde revalidatiezorg dient derhalve ook de productie van de ziekenhuizen te worden meegenomen. Deze productiegegevens werden in het verleden verkregen uit de Jaarenquête Algemene Ziekenhuizen (NVZ) en de Jaarenquête Academische Ziekenhuizen (VAZ). Vanaf 2004 zijn de gegevens betreffende de revalidatieproductie van ziekenhuizen niet langer in deze enquêtes opgenomen. Om toch een indruk te kunnen geven van de totale omvang van de revalidatiezorg in Nederland zijn de gegevens uit het Brancherapport Cure 2004 gebruikt. Het Brancherapport Cure 2004 van het Ministerie van VWS geeft aan dat 30 ziekenhuizen in 2003 samen revalidatiebehandeluren realiseerden. Dat komt neer op 10% van de productie van de revalidatiecentra in datzelfde jaar. Uitgaande van de veronderstelling dat de omvang van de revalidatiezorg in de ziekenhuizen zich in de laatste 2 jaren niet anders heeft ontwikkeld dan bij de revalidatiecentra, wordt ook in 2005 zo n 90% van de revalidatiezorg door de 24 revalidatiecentra geleverd. Revalidatie Nederland heeft, in samenwerking met de Vereniging Voor Revalidatieartsen, medio 2005 een eerste landelijke enquête onder alle algemene- en academische ziekenhuizen uitgevoerd om een actueel inzicht te krijgen in de aard en omvang van de revalidatiezorg die wordt geboden. De resultaten van deze enquête zijn bij het opstellen van dit Brancherapport 2005 nog niet beschikbaar. Wel is uit de voorlopige cijfers op te maken dat er tussen de revalidatiecentra en de ziekenhuizen uitgebreide samenwerkingsverbanden bestaan waardoor de expertise van de centra in de ziekenhuizen beschikbaar komt. Deze samenwerkingsverbanden kunnen variëren van het inhuren van revalidatieartsen tot het volledig voeren van de revalidatiefunctie binnen het ziekenhuis door een revalidatiecentrum. Samenvattend is dit Brancherapport 2005 gebaseerd op de gegevens van 24 revalidatiecentra waardoor 90% van de totale revalidatiezorg wordt geleverd. Revalidatiezorg die door algemene- en academische ziekenhuizen wordt geboden is in deze berekeningen alleen meegenomen voor zover deze plaatsvindt onder de erkenning van een revalidatiecentrum. De cijfers in dit rapport hebben betrekking op Waar mogelijk wordt verslag gedaan over een langere periode. Paragraaf 2.1 begint met een overzicht van de totale geleverde zorg in 2005 in vergelijking met de twee voorgaande jaren. In paragraaf 2.2 en 2.3 wordt de onderverdeling naar patiëntengroepen en naar regio s beschreven. In de paragrafen 2.4, 2.5 en 2.6 staan de zorgconsumptie en leeftijdsverdeling van patiënten centraal. Daar waar gegevens in een tabel in hele procenten worden weergegeven, ontstaan afrondingsverschillen, waardoor de totaaltelling niet altijd precies op 100% uitkomt. 2.1 Totale geleverde zorg De geleverde zorg wordt voor kinderen (<17 jaar) en volwassenen (>=17 jaar) afzonderlijk weergegeven. Het revalidatiebehandeluur (RBU) is de meest kenmerkende productieparameter van de revalidatiezorg. Dit is de directe tijd die door behandelaars wordt besteed aan patiënten. Er zijn poliklinische RBU s en klinische RBU s. Ook eerste consulten en verpleegdagen zijn belangrijke parameters voor de geleverde zorg. Behandeling vindt bij voorkeur poliklinisch plaats. Klinische opname is aan de orde als de patiënt een 24-uurs therapeutisch- en verpleegkundig klimaat nodig heeft of niet in staat is vanuit de woonsituatie het revalidatiecentrum te bezoeken. 7

9 Tabel 2.1 Totale productie in de periode 2003 t/m 2005 % verandering t.o.v Kinderen Eerste consulten % Poliklinische RBU s % Klinische opnamen % Verpleegdagen % Klinische RBU s % Heropnamen per patiënt 1,18 1,18 1,10 0% Poliklinische herhaalbehandelingen 1,22 1,23 1,24 0% per patiënt Volwassenen Eerste consulten % Poliklinische RBU s % Klinische opnamen % Verpleegdagen % Klinische RBU s % Heropnamen per patiënt 1,07 1,09 1,09 0% Poliklinische herhaalbehandelingen 1,11 1,15 1,16 0% per patiënt Tabel 2.1 geeft een overzicht van de productie over de periode 2003 t/m Evenals in 2004 is ook in 2005 de productie gestegen. De stijging van gemiddeld 3% 1 is echter geringer dan in het voorgaande jaren. Het duidelijkst is dit zichtbaar bij de RBU s; het totale aantal klinische RBU s stijgt met 3.7%. Bij de klinische RBU s voor kinderen en jeugdigen heeft zich geen stijging voorgedaan. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat, gezien het geringe aantal klinische opnamen van kinderen, snel schommelingen kunnen optreden. Verschillen tussen de opeenvolgende jaren dienen daarom met enige mate van voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Bij de volwassen patiënten zien we het aantal opnamen en verpleegdagen nauwelijks stijgen, terwijl het aantal klinische RBU s met 3% toeneemt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in 2005 de trend van intensivering van de klinische zorg zich heeft voortgezet. 1 Hiertoe worden de verschillende zorgvormen middels wegingsfactoren naar dezelfde zorgeenheid omgerekend (zie bijlage 3). 8

10 2.2 Zorg per patiëntengroep Tabel 2.2 Procentuele verdeling van het aantal behandelingen naar patiëntengroep: poliklinisch Kinderen Chirurgische en orthopedisch 8% 8% 9% 9% Neurologisch groep/centraal zenuwstelsel 61% 68% 68% 67% Neurologisch groep/perifeer zenuwstelsel en spieren 7% 8% 7% 7% Reumatische aandoeningen 2% 2% 2% 2% Orgaanaandoeningen 1% 1% 1% 1% Pijnsyndromen 2% 2% 2% 2% Overige revalidatieproducten 0% 0% 0% 1% Diagnose niet converteerbaar 10% 5% 6% 6% Geen diagnosecode 12% 6% 5% 4% Totaal 100% 100% 100% 100% Volwassenen Chirurgische en orthopedisch 13% 13% 13% 15% Neurologisch groep/centraal zenuwstelsel 25% 28% 31% 31% Neurologisch groep/perifeer zenuwstelsel en spieren 5% 6% 6% 6% Reumatische aandoeningen 7% 8% 8% 7% Orgaanaandoeningen 7% 7% 8% 8% Pijnsyndromen 7% 10% 12% 12% Overige revalidatieproducten 0% 0% 0% 0% Diagnose niet converteerbaar 13% 9% 9% 9% Geen diagnosecode 23% 18% 13% 11% Totaal 100% 100% 100% 100% De verdeling van de behandelingen naar patiëntengroepen laat over de gepresenteerde jaren een redelijk stabiel beeld zien. Zowel bij kinderen als volwassenen behoren relatief veel aandoeningen waarvoor behandeling wordt gezocht tot de groep neurologische aandoeningen / centraal zenuwstelsel. Tot deze groep worden de volgende aandoeningen gerekend: beroerte, traumatisch hersenletsel, cerebrale parese, dwarslaesie, spina bifida en degeneratieve aandoeningen zoals multipele sclerose, ALS en Parkinson. De groep perifeer zenuwstelsel en spieren bestaat onder andere uit neuromusculaire aandoeningen en spier- en zenuwletsel als gevolg van trauma s. Bij de kinderen die poliklinisch worden behandeld zien we dat de groep neurologische aandoeningen van het centrale zenuwstelsel 67% uitmaakt van het totaal. Gezien de omvang van de aandoeningen in de neurologische groep centraal zenuwstelsel wordt in de tabellen 2.3 en 2.4 een meer gedetailleerd overzicht gegeven van de verdeling over de diagnoses die tot deze groep behoren. 9

11 10

12 Tabel 2.3 Diagnoses binnen de neurologische groep centraal zenuwstelsel kinderen poliklinisch 2005 Kinderen Cerebrale infantiele paralyse 37% Specifieke vertraging in ontwikkeling 32% Spina bifida 5% Overige en niet gespecificeerde congenitale afwijkingen 4% Overige congenitale afwijkingen van het zenuwstelsel 3% Overige diagnosen binnen de groep centraal zenuwstelsel 20% Totaal 100% Bij kinderen blijkt het grootste deel van de behandelingen betrekking te hebben op patiënten met een cerebrale infantiele paralyse of specifieke vertragingen in de ontwikkeling. Tabel 2.4 Diagnoses binnen de neurologische groep 'centraal zenuwstelsel' volwassenen poliklinisch 2005 Volwassenen Afsluiting van cerebrale arteriën 14% Multipele sclerose 9% Acute, niet scherp omschreven cerebrovasculaire aandoeningen 8% Overige en niet scherp omschreven cerebrovasculaire aandoeningen 7% Contusio cerebri en hersenlaceratie 6% Late gevolgen van cerebrovasculaire ziekte 6% Overige paralytische syndromen 5% Intracerebrale bloeding 5% Cerebrale infantiele paralyse 4% Overige aand. van de regio cervicalis 4% Ziekten van voorhoorncellen 3% Maligne neoplasma van de hersenen 3% Overige aand. van de hersenen 3% Subarachnoïdale bloeding 3% Fractuur van de wervelkolom, met ruggemergletsel 3% Overige diagnosen binnen de groep centraal zenuwstelsel 19% Totaal 100% Bij volwassenen zijn de neurologische aandoeningen meer divers; de zes grootste diagnosegroepen maken hier net 50% van het totaal uit. 11

13 Tabel 2.5 Procentuele verdeling van het aantal behandelingen naar patiëntengroep: klinisch Kinderen Chirurgische en orthopedisch 10% 8% 8% 10% Neurologisch groep/centraal zenuwstelsel 42% 45% 52% 49% Neurologisch groep/perifeer zenuwstelsel en spieren 14% 16% 15% 9% Reumatische aandoeningen 3% 4% 5% 2% Orgaanaandoeningen 1% 1% 0% 2% Pijnsyndromen 8% 10% 10% 13% Overige revalidatieproducten 0% 0% 0% 0% Diagnose niet converteerbaar 16% 11% 9% 14% Geen diagnosecode 6% 5% 1% 1% Totaal 100% 100% 100% 100% Volwassenen Chirurgische en orthopedisch 11% 14% 13% 13% Neurologisch/centraal zenuwstelsel 38% 47% 51% 50% Neurologisch/perifeer zenuwstelsel en spieren 5% 7% 6% 6% Reumatische aandoeningen 6% 2% 3% 3% Orgaanaandoeningen 1% 3% 5% 4% Pijnsyndromen 2% 2% 4% 6% Overige revalidatieproducten 0% 0% 0% 0% Diagnose niet converteerbaar 15% 13% 12% 12% Geen diagnosecode 22% 13% 6% 5% Totaal 100% 100% 100% 100% Uit tabel 2.5 blijkt dat ook bij de klinische opnamen in 2005 de aandoeningen aan het centrale zenuwstelsel de grootste groep vormen. Zowel bij kinderen als volwassenen ligt het aandeel van deze groep tegen de 50%. In de tabellen 2.6 en 2.7 wordt deze groep weer gespecificeerd naar de verschillende diagnoses. 12

14 Tabel 2.6 Diagnoses binnen de neurologische groep centraal zenuwstelsel kinderen klinisch 2005 Kinderen Contusio cerebri en hersenlaceratie 26% Cerebrale infantiele paralyse 17% Specifieke vertraging in ontwikkeling 10% Spina bifida 8% Overige aandoeningen van de hersenen 7% Intracerebrale bloeding 5% Overige paralytische syndromen 4% Encefalitis, myelitis en encefalomyelitis 3% Neoplasma van niet gespecificeerde aard 2% Overige diagnosen binnen de groep centraal zenuwstelsel 19% Totaal 100% Meer dan de helft van de jeugdige patiënten in deze klinische groep heeft aandoeningen die betrekking hebben op traumatisch hersenletsel, cerebrale infantiele paralyse of vertraging in de ontwikkeling. Tabel 2.7 laat zien dat voor volwassenen het beeld geheel anders is. Het betreft weliswaar aandoeningen uit dezelfde groep, maar de diagnoses hebben bij volwassenen in meerderheid betrekking op problemen die zijn gerelateerd aan de bloedvoorziening van de hersenen. Tabel 2.7 Diagnoses binnen de neurologische groep centraal zenuwstelsel volwassenen klinisch 2005 Kinderen Afsluiting van cerebrale arteriën 17% Acute, niet scherp omschreven cerebrovasculaire aandoeningen 13% Overige en niet scherp omschreven cerebrovasculaire aandoeningen 10% Intracerebrale bloeding 10% Overige paralytische syndromen 10% Contusio cerebri en hersenlaceratie 6% Multipele sclerose 4% Subarachnoïdale bloeding 4% Overige aand. van de hersenen 3% Late gevolgen van cerebrovasculaire ziekte 3% Overige diagnosen binnen de groep centraal zenuwstelsel 20% Totaal 100% 13

15 2.3 Zorg per regio Er is sprake van een landelijk dekkend netwerk van revalidatiecentra. Deze spreiding van revalidatiecentra over Nederland maakt revalidatie bereikbaar voor iedereen. In tabel 2.8 is de spreiding weergegeven per provincie. Tabel 2.8 Procentuele verdeling van de behandelingen 1 en inwoners naar provincies in 2005 kinderen volwassenen behandelingen inwoners behandelingen inwoners Groningen 2,0% 3,2% 3,3% 3,6% Friesland 2,2% 4,1% 4,3% 3,9% Drenthe 1,6% 3,0% 1,5% 3,0% Overijssel 8,8% 7,2% 9,5% 6,7% Gelderland 18,2% 12,4% 11,2% 12,0% Utrecht 8,0% 7,4% 6,4% 7,1% Noord Holland 8,8% 15,4% 16,7% 16,1% Zuid Holland 20,9% 21,1% 15,4% 21,2% Zeeland 2,9% 2,3% 3,3% 2,3% Noord Brabant 16,5% 14,7% 19,9% 14,8% Limburg 7,5% 6,3% 6,3% 7,1% Flevoland 2,5% 2,8% 1,8% 2,1% Onbekend 0,3% 0,3% Totaal 100,0% 100,0% 100,0% 100,0% 1. Exclusief de behandelingen die worden geleverd door de algemene en academische ziekenhuizen. ; CBS statline 2.4 Poliklinische behandeling Om de omvang van de geleverde zorg in perspectief te plaatsen wordt deze gerelateerd aan de bevolkingsomvang. Voor volwassenen wordt hiertoe het aantal revalidatie behandeluren per volwassenen weergegeven. Voor kinderen per inwoners jonger dan 17 jaar. 14

16 Figuur 2.a Aantal revalidatie behandeluren volwassenen en kinderen per inwoners Aantal poliklinische RBU s volwassenen per volwassenen Aantal poliklinische RBU s kinderen per volwassenen De poliklinische zorgconsumptie, uitgedrukt in het aantal RBU s per inwoners, is sinds 2004 stabiel. Uit figuur 2.a is op te maken dat de groei van de poliklinische revalidatiezorg gelijke tred lijkt te houden met de bevolkingsgroei. 2.5 Klinische opname Figuur 2.b Aantal klinische opnamen volwassenen en kinderen per inwoners Aantal opnames volwassenen per volwassenen Aantal opnames kinderen per kinderen De klinische zorgconsumptie, uitgedrukt in opnamen per inwoners, lijkt zich zowel bij kinderen als volwassenen te stabiliseren. Ook hier blijkt dat de groei van de revalidatiezorg gelijke tred houdt met de groei van de bevolking. 15

17 2.6 Leeftijdsverdeling patiënten Onderstaande tabellen geven de leeftijdsverdeling van de patiënten weer over de laatste vijf jaar. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar leeftijd en behandelvorm. Figuur 2.c Leeftijdsverdeling kinderen in polikliniek t/m 4 jaar 5 t/m 12 jaar 13 t/m 16 jaar Figuur 2.d Leeftijdsverdeling kinderen in kliniek t/m 4 jaar 5 t/m 12 jaar 13 t/m 16 jaar Het is beleid in de revalidatie om kinderen zo veel mogelijk poliklinisch te behandelen, in plaats van klinische behandeling. Kinderen kunnen dan vanuit de thuissituatie worden behandeld, met hun ouders/verzorgers en vriendjes binnen handbereik. Van de kinderen die klinisch worden behandeld is bijna de helft tussen de 13 en 16 jaar oud. De allerjongsten (0-4 jaar) vormen hier de kleinste groep. Van de kinderen die poliklinisch worden behandeld is de meerderheid tussen de 5 en 12 jaar oud. 16

18 Figuur 2.e Leeftijdsverdeling volwassenen in polikliniek t/m 45 jaar 46 t/m 65 jaar 66 jaar en ouder Figuur 2.f Leeftijdsverdeling volwassenen kliniek t/m 45 jaar 46 t/m 65 jaar 66 jaar en ouder Uit figuur 2.e blijkt dat ruim 80% van de volwassenen die poliklinisch worden behandeld tussen de 17 en de 65 jaar is. Over het algemeen geldt, hoe hoger de leeftijd, hoe groter de behoefte aan verzorging en een therapeutisch klimaat en dus aan een klinische opname. Het ontbreken van een partner of een partner die niet meer in staat is thuis ondersteuning te geven speelt hierbij ook een belangrijke rol. Bovendien is in deze groep sprake van andere problematiek: een andere diagnosesamenstelling waarbij tevens meer sprake is van multi-problematiek. 17

19 18

20 3 Behandelproces 3.1 Verpleegduur en behandelintensiteit Om een beeld te krijgen van de wijze waarop de klinische revalidatiezorg zich ontwikkelt, is het informatief om de verpleegduur en de behandelintensiteit in samenhang te beoordelen. De figuren 3.a en 3.b brengen de ontwikkeling van deze gegevens afzonderlijk in beeld. Figuur 3.a Gemiddelde verpleegduur per behandeling (in dagen) Gemiddelde verpleegduur per behandeling (in dagen) Figuur 3.b Gemiddeld aantal RBU s per verpleegdag 1,6 1,4 1,2 1,0 0, Gemiddeld aantal RBU s per verpleegdag In de klinische revalidatie blijft de gemiddelde verpleegduur per opgenomen patiënt sinds 2001 afnemen. De behandelintensiteit, uitgedrukt in behandeluren per verpleegdag, vertoont juist een stijgende lijn. Uit deze trends kan worden opgemaakt dat er nog steeds een intensivering van de behandeling gaande is, die gepaard gaat met een verkorting van de opnameduur. Er wordt dus nog steeds meer revalidatiezorg geleverd tijdens een kortere opnameduur. 19

21 3.2 Plaats in de zorgketen Revalidatiezorg wordt vaak geboden in een zorgketen. In onderstaande figuren 3.c en 3.d is grafisch weergegeven waar patiënten vandaan komen en naar toe gaan voor en na een opname of poliklinisch bezoek. Figuur 3.c Instroom Plaats in de zorgketen van (poli)klinische behandelingen voor kinderen in 2005 Uitstroom Herkomst % eigen woonomgeving 51 revalidatie 8 algemeen ziekenhuis 39 overig 2 100% Klinische 66% behandeling kinderen Bestemming % eigen woonomgeving 79 revalidatie 7 algemeen ziekenhuis 10 overig 4 Doorstroom: 34% Instroom Herkomst % eigen woonomgeving 92 revalidatie 2 algemeen ziekenhuis 5 overig 1 98% Poliklinische 100% behandeling kinderen Uitstroom Bestemming % eigen woonomgeving 93 revalidatie 5 overig 2 20

22 Figuur 3.d Instroom Plaats in de zorgketen van (poli)klinische behandelingen voor volwassen in 2005 Uitstroom Herkomst % eigen woonomgeving 33 revalidatie 1 algemeen ziekenhuis 64 verpleegtehuis 1 overig 1 100% Klinische 69% behandeling volwassenen Bestemming % eigen woonomgeving 74 revalidatie 8 algemeen ziekenhuis 6 verpleegtehuis 4 overig 8 Doorstroom: 31% Instroom Herkomst % eigen woonomgeving 78 revalidatie 1 algemeen ziekenhuis 20 overig 2 93% Poliklinische 100% behandeling volwassenen Uitstroom Bestemming % eigen woonomgeving 94 revalidatie 3 algemeen ziekenhuis 1 overig 1 Met de beschikbare stroomgegevens over 2005 is het beeld als volgt: - van de opgenomen kinderen komt 51% van huis en 39% uit een algemeen ziekenhuis; - van de opgenomen volwassenen komt 33% van huis en 64% uit een algemeen ziekenhuis; - van de opgenomen kinderen stroomt 34% na de klinische behandeling door naar een poliklinische behandeling; - van de opgenomen volwassenen stroomt 31% na de klinische behandeling door naar een poliklinische behandeling; - van de opgenomen kinderen die geen poliklinische vervolgbehandeling krijgen gaat de overgrote meerderheid (79%) terug naar de eigen woonomgeving; - van de opgenomen volwassenen die geen poliklinische vervolgbehandeling krijgen gaat de overgrote meerderheid (74%) terug naar de eigen woonomgeving. De herkomstcijfers wijken enigszins af van de verwachtingen van de deskundigen in de sector. Het vermoeden bestaat dat er onderrapportage plaatsvindt van de herkomst ziekenhuis. Om in de toekomst over meer zuivere stroomgegevens te kunnen beschikken wordt herkomst en bestemming opnieuw gedefinieerd en zal meer aandacht besteed worden aan de registratie van deze gegevens. 21

23 3.3 Inzet personeel In deze paragraaf gaat het om de inzet van personeel met patiëntgebonden taken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verplegend en verzorgend personeel, voor het overgrote deel in de klinische revalidatie werkzaam, en behandelend en behandelingondersteunend personeel. Figuur 3.e Inzet verplegend en verzorgend personeel 1 (in fte s) per verpleegdagen Verzorgenden Verpleegkundigen Overig Inclusief personeel in opleiding De inzet van het verplegend en verzorgend personeel, uitgedrukt in inzet per verpleegdagen, is vanaf 2003 stabiel gebleven. Maar de samenstelling van deze personeelsgroep is wel gewijzigd: het aandeel van verpleegkundigen is over de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Deze ontwikkeling is het gevolg van het feit dat patiënten steeds vroeger uit het ziekenhuis worden ontslagen. Hierdoor neemt de zorgzwaarte in de revalidatiecentra toe. Een positieve kant hierbij is dat een snellere start van de specialistische revalidatie de kans op een succes vergroot. Bovendien wordt als bijkomend effect de opnameduur in het algemene ziekenhuis voor deze patiëntengroepen korter. 22

24 Figuur 3.f Inzet behandelend en ondersteunend personeel (in fte s) per RBU s Revalidatieartsen Fysiotherapeuten * Ergotherapeuten Psychologen en orthopedagogen Maatschappelijk werk Logopedisten Activiteitenbegeleiding Overig 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4, Inclusief hydrotherapeuten en bewegingsagogen/sportleiders Bovenstaande figuur geeft een beeld van de relatieve inzet van de verschillende disciplines. Fysiotherapeuten en ergotherapeuten plegen de grootste inzet. De inzet van behandelend en ondersteunend personeel is met gemiddeld 1,9% toegenomen in de periode vanaf De categorie overig bestaat onder meer uit helpenden, muziektherapeuten, technici en therapieassistenten. 23

25 24

26 4 Financiën De uitgaven van de totale zorgsector 1 bedragen in 2005 bijna 44 miljard euro. Hiervan wordt 40% besteed aan curatieve zorg. Het wettelijke budget voor de aanvaardbare kosten van de revalidatiecentra bedraagt in 2005 in totaal 369 miljoen euro. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de kosten van de revalidatiezorg in Nederland. In de kosten is een onderscheid gemaakt naar personele en materiële kosten. In paragraaf 4.3 worden de kosten gerelateerd aan de geleverde zorg. 4.1 Personele kosten De personele kosten voor de revalidatiecentra bedragen in 2005 iets meer dan 271 miljoen, dit is ruim 73% van het totale (wettelijke) budget. Daarmee vormen de personele kosten de hoogste kostenpost. In figuur 4.a wordt de ontwikkeling van de personele kosten vanaf 2000 geïndexeerd weergegeven. In een tweede lijn is de ontwikkeling van deze kosten gecorrigeerd met het indexcijfer voor CAO-lonen gezondheids- en welzijnszorg van het CBS. Figuur 4.a Ontwikkeling van de personele kosten in (2000=100) Personele kosten Personele kosten gecorrigeerd De totale personele kosten zijn over periode met 30% toegenomen, met een gemiddelde groei van 5,4% per jaar. Na correctie op basis van CAO-lonen is dit 2,6%. De stijging van de personele kosten is gedeeltelijk te verklaren door de toename van het aantal personeelsleden. 1 Bron: KST Vaststelling begrotingsstaten VWS 25

27 4.2 Materiële kosten Figuur 4.b geeft de ontwikkeling van de materiële kosten over de afgelopen 6 jaar weer. In een tweede lijn wordt de ontwikkeling gecorrigeerd met de consumentenprijsindex (inflatie). Figuur 4.b Ontwikkeling van de materiële kosten (2000=100) Materiële kosten Materiële kosten gecorrigeerd De materiële kosten bedragen 99 miljoen. Dit is minder dan 27% van het totale budget. Over de periode zijn deze kosten met 24% toegenomen, met een gemiddelde groei van 4,4% per jaar. Na inflatiecorrectie is dit 2%. De materiële kosten zijn opgebouwd uit kapitaallasten, algemene/administratieve kosten, voedings- en verblijfskosten, gebouw- en terreingebonden kosten en patiëntgebonden kosten. 26

28 Figuur 4.c Samenstelling van de materiële kosten 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% kapitaal algemeen terrein&gebouw hotelmatig patiëntgebonden voeding De kapitaallasten en de algemene/administratieve kosten vormen de grootste kostencomponenten. De patiëntgebonden kosten kennen met een gemiddelde groei van 8,4% per jaar de hoogste groei maar leveren door hun geringe omvang toch een beperkte bijdrage aan de totale groei. 4.3 Doelmatigheid Een doelmatige inzet van de middelen kan worden aangetoond door de personele en materiële kosten te relateren aan de geleverde zorg. Als maat voor de geleverde zorg is gekozen voor het productievolume 2 van de revalidatiezorg; de gewogen som van het aantal eerste consulten, poliklinische en klinische RBU s en het aantal verpleegdagen. In tabel is de ontwikkeling zichtbaar gemaakt. 2 Voor de berekening van deze gestandaardiseerde productiemaat wordt verwezen naar bijlage 3, tabel B3. 27

29 Figuur 4.d Ontwikkeling personele en materiële kosten 1.2 per productie-eenheden (2000=100) Personele en materiële kosten Personele en materiële kosten gecorrigeerd 1. Deze kosten zijn gecorrigeerd op basis van een indexcijfer voor CAO-lonen gezondheid- en welzijnszorg en de consumentenprijsindex (inflatie) 2. De figuur is gebaseerd op de 14 instellingen die over alle jaren informatie hebben aangeleverd. De financiële middelen die voor revalidatiezorg beschikbaar zijn, worden over de jaren heen doelmatiger besteed. Dit komt doordat de stijging van de personele en materiële kosten relatief gezien lager is dan de stijging in de kosten per eenheid product. Met andere woorden, voor eenzelfde investering in personele en materiële kosten wordt anno 2005 meer zorg geleverd dan in voorgaande jaren. Vandaar dat in figuur 4.d een daling van de kosten per productie-eenheid is waar te nemen. 28

30 5 Personeel In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de kenmerken van het personeel van revalidatiecentra. De revalidatie-branche onderscheidt een drietal hoofdfunctiegroepen, te weten bedrijfsvoering, behandelend en ondersteunend en verpleegkundig en verzorgend. Tot de hoofdfunctiegroep bedrijfsvoering worden onder andere de algemene en administratieve functies gerekend. De hoofdfunctiegroep behandelend en ondersteunend bestaat onder meer uit medisch, paramedisch, sociaal wetenschappelijk en psychosociaal personeel. De hoofdfunctiegroep verpleegkundig en verzorgend bestaat uit verpleegkundigen, verzorgenden en helpenden van verschillende niveaus. 5.1 Werkgelegenheid In totaal zijn er ruim arbeidsplaatsen, uitgedrukt in fte s, bij de revalidatiecentra aanwezig. Dit betreft zo n werkzame personen, waarvan een kwart een verpleegkundige of verzorgende functie heeft. Tabel 5.1 Aantal arbeidsplaatsen in fte s en deeltijdfactor stijging Aantal arbeidsplaatsen in fte's Bedrijfsvoering ,5% Behandelend en ondersteunend ,1% Verpleegkundig en verzorgend ,5% Totaal ,2% Aantal werkzame personen Bedrijfsvoering ,1% Behandelend en ondersteunend ,4% Verpleegkundig en verzorgend ,1% Totaal ,6% Deeltijdfactor Bedrijfsvoering 0,68 0,68 0,65 0,63-2,5% Behandelend en ondersteunend 0,67 0,69 0,62 0,62-3,0% Verpleegkundig en verzorgend 0,66 0,68 0,67 0,66 0,1% Totaal 0,67 0,68 0,64 0,63-2,1% 1. Het aantal werkzame personen werd vóór 2002 niet geregistreerd. Het behandelend en ondersteunend personeel vormt met 44% de meerderheid van het aantal arbeidsplaatsen. Dit is verklaarbaar uit het feit dat revalidatie een multidisciplinaire aanpak kent, waarbij naast de revalidatiearts meerdere behandelaars zijn betrokken, zoals bijvoorbeeld fysiotherapeuten, psychologen en maatschappelijk werkers. 29

31 Het aantal formatieplaatsen in 2005 is ten opzichte van 2004 gestegen en terug op het peil van De oorzaak van deze schommeling is waarschijnlijk gelegen in een combinatie van enerzijds betere registratie van de inzet van personeel voor de revalidatiecentra zelf ten opzichte van de inzet voor derden en anderzijds een daadwerkelijke stijging van het aantal formatie-plaatsen. De deeltijdfactor, die berekend wordt op basis van het aantal arbeidsplaatsen en werkzame personen, is vanaf 2002 met iets meer dan 2% gedaald. De toenemende flexibiliteit in de vorm van nuluren-contracten is hiervoor een verklaring. 5.2 Leeftijd en duur dienstverband Tabel 5.2 Leeftijd en duur dienstverband personeel in loondienst Bedrijfsvoering 43,0 43,8 8,9 7,3 Behandelend en ondersteunend 39,3 39,7 8,2 8,4 Verpleegkundig en verzorgend 39,6 39,7 8,1 7,6 Totaal 40,5 40,9 8,4 7,8 gem. leeftijd (jr.) gem. duur dienstverband De medewerkers van de revalidatiecentra hebben een gemiddelde leeftijd van bijna 41 jaar. De gemiddelde leeftijd is in de functiegroep bedrijfsvoering met bijna 44 jaar het hoogst. Medewerkers blijven gemiddeld iets korter dan 8 jaar bij een revalidatiecentrum werken. 5.3 Verloop personeel Tabel 5.3 Verloop personeel 1 in loondienst Bedrijfsvoering 10,6 8,9 9,3 Behandelend en ondersteunend 12,5 10,4 10,2 Verpleegkundig en verzorgend 10,7 7,8 10,3 Totaal 11,4 9,3 9,9 1. Het verloop is gewogen op basis van het aantal werkzame personen. In 2005 is het verloop van personeel in de revalidatie met 9,9% iets hoger dan in

32 5.4 Ziekteverzuim Tabel 5.4 Ziekteverzuimpercentage en -frequentie 1 personeel in loondienst Bedrijfsvoering 6,0 5,3 5,1 1,8 1,8 1,5 Behandelend en ondersteunend 4,9 4,4 4,6 1,9 1,9 1,6 Verpleegkundig en verzorgend 6,1 5,9 6,8 2,1 2,1 1,8 Totaal 5,6 5,1 5,3 1,9 1,9 1,6 1. Verzuimpercentage en -frequentie zijn gewogen op basis van het aantal werkzame personen. 2. Exclusief zwangerschapsverlof. verzuimpercentage 2 verzuimfrequentie In 2005 is het ziekteverzuim in de revalidatie met 5,3% iets toegenomen ten opzichte van Het verzuim is lager dan van de totale zorgsector (Vernet: 5,4% in 2005), maar hoger dan het verzuim in de ziekenhuizen (Vernet: 4,7% in 2005). Binnen de functiegroepen die worden onderscheiden in de revalidatie loopt het ziekteverzuim uiteen van 4,6% bij het behandelend en ondersteunend personeel tot 6,8% bij het verplegend en verzorgend personeel. 31

33 32

34 Bijlage 1 Verantwoording B1.1 Totstandkoming In juni 2006 heeft Revalidatie Nederland de Revalidatie Databank en het opstellen van rapportages zoals het brancherapport in eigen beheer genomen. Het Brancherapport 2005 is voorbereid door de Commissie Informatievoorziening van Revalidatie Nederland. De commissie heeft de analyses van de gegevens ten behoeve van dit rapport uitgevoerd. Dit brancherapport is in het bijzonder mede tot stand gekomen door: Commissie Informatievoorziening Revalidatie Nederland H. van Dijk, voorzitter Rijndam revalidatiecentrum J. Cluitmans St. Revalidatie Limburg R. van Schijndel Revalidatie Nederland F. Vermeulen Sophia Revalidatie A. Wassink Revalidatiecentrum Amsterdam H. Wierda Revalidatie Nederland J. Wouters St. Revalidatiecentrum Breda Projectcoördinator: R. van Schijndel, uitvoering: H. Wierda. B1.2 Revalidatie Databank In 1997 is Revalidatie Nederland begonnen met het systematisch verzamelen van landelijke gegevens over de revalidatiezorg. Deze gegevensverzameling is uitgegroeid tot de Revalidatie Databank. Door politieke, maatschappelijke en zorginhoudelijke ontwikkelingen verandert de informatiebehoefte voortdurend. De databank evolueert dan ook steeds. Deze databank is een uniek product dat is toegerust op een marktgericht gezondheidszorgstelsel. Hierbij zijn transparantie, geïntegreerde informatieproductie en maatschappelijke verantwoording essentieel. Om dit te kunnen bereiken hebben de revalidatiecentra zich verplicht via een datacontract. Hierin zijn de verschillende verantwoordelijkheden van de diverse partijen geregeld. Zo wordt op basis daarvan jaarlijks vastgesteld wanneer welke items conform definities door instellingen geleverd zullen worden. Via deze weg wordt gestreefd naar optimale kwaliteit en continuïteit. Nadere analyses van het beschikbare cijfermateriaal, aangevuld met kwalitatieve informatie en ervaringskennis vanuit de branche, zullen de komende jaren zorgen voor een nog beter beeld van de vele aspecten van revalidatie. De Revalidatie Databank bestaat uit twee bronnen: patiëntgegevens en bedrijfsgegevens. Informatie ten aanzien van patiëntgegevens wordt per kwartaal door instellingen aangeleverd. Zij krijgen ook per kwartaal een terugkoppeling over de kwaliteit van de aanlevering. De bedrijfsmatige informatie wordt jaarlijks opgevraagd. Instellingen geven dan ondermeer hun capaciteit, personeels- en financiële gegevens op. Tevens wordt de omvang van de productie opgegeven zoals vastgesteld in de rekenstaat van het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG). 33

35 Op basis van de verzamelde gegevens wordt jaarlijks een Revalidatie Brancherapport en een Managementoverzicht per instelling gemaakt. In het laatste worden de resultaten van de instellingen gespiegeld aan een zelfgekozen referentiegroep en de resultaten voor heel Nederland. De gepresenteerde resultaten van de zelfgekozen referentiegroep en voor Nederland betreffen altijd gemiddelden. Het managementoverzicht is een interne publicatie en alleen bestemd voor de desbetreffende instelling. Daar waar in dit brancherapport gegevens in een tabel in hele procenten worden weergegeven, ontstaan afrondingsverschillen, waardoor de totaaloptelling niet altijd precies op 100% uitkomt. B1.2.1 Aantal patiënten versus aantal behandelingen Uit de structuur van de landelijke databank en de aangeleverde gegevens kan worden afgeleid dat één unieke patiënt in de loop van een verslagjaar meerdere (deel)behandelingen ontvangt. Er worden dus meer (deel)- behandelingen in de databank vastgelegd dan dat er unieke patiënten zijn. Tabel B.1 Overzicht gegevens landelijke databank. Behandelvormen Consultair (C) Nederland gemiddeld Poliklinisch (R) Klinisch (K) 434 Overig (excl E) Aantallen patiënten Kinderen 489 Volwassen De cijfers onder de kop aantallen patiënten betreffen het aantal unieke personen welke op enig moment in het verslagjaar in behandeling waren. B1.2.2 Plaats in de zorgketen Figuur 3.3 en 3.4 in dit brancherapport geven een beeld van herkomst en bestemming van patiënten in revalidatiebehandeling. Voor de samenstelling van deze figuren zijn alleen de afgesloten behandelingen meegenomen. Patiënten waarvan de klinische behandelingen zijn beëindigd en die binnen 3 maanden een poliklinische vervolgbehandeling krijgen, worden aangemerkt als doorstroom. Vanwege deze latentieperiode van 3 maanden was het niet mogelijk de klinische behandelingen mee te nemen die in het laatste kwartaal van 2005 vallen. Dit omdat van deze groep gedeeltelijk onbekend is wanneer zij (eventueel) een poliklinische vervolgbehandeling krijgen. 34

36 Bijlage 2 Overzicht leden Revalidatie Nederland Tabel B.2 Revalidatiecentra in Nederland NAAM HOOFDVESTIGING Jan van Breemen Instituut Revalidatiecentrum Amsterdam Kastanjehof, centrum voor Revalidatie Groot Klimmendaal, revalidatie voor kinderen, jongeren en volwassenen Revalidatie Friesland Stichting Revalidatiecentrum Breda Sophia Revalidatie Militair Revalidatie Centrum Aardenburg Revalidatiecentrum De Waarden Revalidatiecentrum Blixembosch, onderdeel van de Libra Zorggroep Het Roessingh, centrum voor revalidatie Stichting Revalidatiegeneeskunde Zeeland Centrum voor Revalidatie UMCG, lokatie Beatrixoord Stichting Revalidatie Limburg Revalidatiecentrum De Trappenberg Rijnlands Revalidatie Centrum Revalidatiecentrum van de Sint Maartenskliniek Rijndam revalidatiecentrum Rotterdamse Stichting voor Cardiologische Revalidatie Revalidatiecentrum Tolbrug Revalidatiecentrum Leijpark, onderdeel van de Libra Zorggroep Revalidatiecentrum De Hoogstraat Stichting Heliomare De Vogellanden, centrum voor revalidatie Amsterdam Amsterdam Apeldoorn Arnhem Beetsterzwaag Breda Den Haag Doorn Dordrecht Eindhoven Enschede Goes Haren Hoensbroek Huizen Leiden Nijmegen Rotterdam Rotterdam s-hertogenbosch Tilburg Utrecht Wijk aan Zee Zwolle Bron: Revalidatie Nederland 35

37 36

38 Bijlage 3 Begrippen en definities Behandelplaatsen Gevraagd wordt naar het aantal overeengekomen en op de rekenstaat vermelde behandelplaatsen. Hier gaat het om de calculatorische behandelplaatsen. Indien de erkenning van bedden niet gesplitst is naar volwassenen en kinderen, terwijl beide officieel wel aanwezig zijn, mag er een schatting gemaakt worden. Bruto jaarsalarissen De som van de bruto jaarsalarissen, inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, onregelmatigheidstoeslag en overwerk. Dit is exclusief werkgeverslasten. Eerste consult Voordat een patiënt poliklinisch in behandeling wordt genomen door een revalidatiecentrum is er een eerste consult met een revalidatiearts. Dit eerste contact vindt vaak plaats in een revalidatiecentrum, maar kan ook plaatsvinden in een ziekenhuis. In een aantal gevallen werkt de revalidatiearts alleen voor het ziekenhuis. Alle eerste consulten worden dan geregistreerd door het ziekenhuis. Einddatum klinische behandeling De revalidatiearts bepaalt de einddatum van de klinische behandeling. Indien er gedurende 14 achtereenvolgende kalenderdagen geen sprake is van daadwerkelijk fysiek verblijf van de patiënt in het klinische bed dan wordt de desbetreffende klinische behandeling als beëindigd beschouwd. Als de patiënt na 14 dagen terugkomt, wordt een nieuwe klinische behandeling geopend. Einddatum poliklinische behandeling Voor de polikliniek geldt dat, indien gedurende 91 achtereenvolgende kalenderdagen (=13 weken) geen poliklinische behandelactiviteit plaatsvindt, de desbetreffende poliklinische behandeling als beëindigd wordt beschouwd. Als de patiënt na 91 dagen terugkomt, wordt een nieuwe poliklinische behandeling geopend. Indien in het behandelplan staat aangegeven dat nog nazorg zal plaatsvinden, dan wordt de behandelperiode pas afgesloten als de nazorg heeft plaatsgevonden. Erkende bedden Gevraagd wordt naar het aantal erkende bedden, conform de rekenstaat, dus niet het aantal calculatorische bedden. Financiële gegevens Dit betreft de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de revalidatiegeneeskundige functies conform de CTG-richtlijnen, inclusief de meervoudige en enkelvoudige hart/longrevalidatie. De kosten en inkomsten betreffende overige activiteiten en dienstverlening vallen hierbuiten. Fte en personen Gemiddeld aantal fulltime equivalenten en personen. Gemiddeld dienstverband in jaren Som van de lengtes van de dienstverbanden gedeeld door het aantal personen. Gemiddelde leeftijd Som van de leeftijden van de medewerkers gedeeld door het aantal personen. 37

39 Percentage verloop Aantal medewerkers (personen) dat uit dienst is gegaan, uitgedrukt in het percentage van het totaal aantal medewerkers. Personeel bedrijfsvoering De functies die tot de bedrijfsvoering worden gerekend zijn de algemene en administratieve functies, hotelfuncties, terrein- en gebouwgebonden functies en instroom- en doorstroombanen. Personeel behandelend en ondersteunend De functies die tot behandelend en ondersteunend worden gerekend zijn revalidatieartsen, overige medisch specialisten, anio s, aio s, psychologen, orthopedagogen, fysiotherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, maatschappelijk werkers, activiteitenbegeleiders, bewegingsagogen/sportleiders, hydrotherapeuten, diëtisten en muziektherapeuten. Personeel verpleging en verzorging De functies die tot de verpleging en verzorging worden gerekend zijn verpleegkundigen niveau 4 en 5, verzorgenden niveau 3, helpenden niveau 2, verpleegkundigen en verzorgenden in opleiding. Productiegegevens Het betreft de geregistreerde productie zoals die conform de CTG-richtlijnen op de rekenstaat is opgenomen. Productie-eenheid Om de totale omzet in tabellen te kunnen weergeven was een gestandaardiseerde productiemaat noodzakelijk. Dit is gerealiseerd door de verschillende revalidatie producten, zoals kenbaar vanuit de bedrijfsenquête, onderling vergelijkbaar te maken middels een wegingsfactor. Product en gebruikte factor zijn in tabel B.3 weergegeven. RBU Revalidatiebehandeluur. Het betreft de directe tijd die de behandelaars besteden aan patiënten. Dit wordt vanuit de behandelaar gezien. Deze inzet is gekoppeld aan de behandelvorm van de patiënt. Het betreft hier de RBU s zoals opgegeven op de rekenstaat van het CTG. 38

40 Tabel B.3 Wegingsfactoren voor berekening totale productie Behandelvormen Factor Kinder- en jeugdrevalidatie 1e consult 0.5 Poliklinische RBU 1 Poliklinische opname 0 Verpleegdag 1 Klinische RBU 1 Volwassenen revalidatie 1e consult 0.5 Poliklinische RBU 1 Poliklinische opname 0 Verpleegdag 1 Klinische RBU 1 Bijzondere erkenningen Opname hoge dwarslaesies 0 Beademingsdagen 0.5 Overige verrichtingen 1 Enkelvoudig 1 Meervoudig hart/long 1 1. Vanaf 2005 worden de overige verrichtingen omgerekend naar RBU s Uitzendkrachten De uitzendkrachten worden gerekend tot het personeel niet in loondienst. Ziekteverzuim Het totaal aantal verzuimdagen in kalenderdagen, uitgedrukt in een percentage van het totaal aantal mensdagen(= aantal personen x 365) met dien verstande dat: - deeltijdmedewerkers worden gerekend als voltijd; - 7 kalenderdagen per week; - verzuim vanaf de 365ste dag niet meer wordt meegerekend; - het officiële zwangerschaps- en bevallingsverlof niet wordt meegerekend. Ziekteverzuim ten gevolge van zwangerschap wel. Ziekteverzuimfrequentie Het aantal ziekmeldingen plus het aantal herstelmeldingen, gedeeld door twee, gedeeld door het gemiddeld aantal personen, eveneens tot 365 dagen en exclusief het officiële zwangerschaps- en bevallingsverlof. 39

41 40

42

43 Hoe kunt u Revalidatie Nederland bereiken? Revalidatie Nederland, Oudlaan 4, Postbus 9696, 3506 GR Utrecht T F info@revalidatie.nl COLOFON Uitgave van Revalidatie Nederland. Tekst: Revalidatie Nederland. Fotografie: Inge Hondebrink. Vormgeving: AC+M, Maarssen. Drukwerk: Tailormade, Buren. Revalidatie Nederland, augustus 2006