gezien de beslissing van de rechtbank te Amsterdam d.d. 15 januari 2002 (verzonden op 21 januari 2002),

Transcriptie

1 Het Commissariaat voor de Media gezien het bezwaarschrift d.d. 17 juli 2000 van de Boeddhistische Unie Nederland tegen het besluit d.d. 6 juni 2000 van het Commissariaat voor de Media het verzoek van de Boeddhistische Unie Nederland tot toewijzing van zendtijd op grond van artikel 39f van de Mediawet af te wijzen, gezien de beslissing van de rechtbank te Amsterdam d.d. 15 januari 2002 (verzonden op 21 januari 2002), gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, gelet op het bepaalde in artikel 39f van de Mediawet, overwegende: 1. De gevolgde procedure Bij brief d.d. 26 april 2000 heeft de Boeddhistische Unie Nederland (hierna: BUN), op grond van artikel 39f van de Mediawet, een aanvraag tot toewijzing van zendtijd ingediend voor de periode 2000 tot Op 10 mei 2000 is de BUN in de gelegenheid gesteld haar aanvraag mondeling toe te lichten. Bij besluit d.d. 6 juni 2000 heeft het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) de aanvraag van de BUN afgewezen omdat niet is aangetoond dat het Boeddhisme een religieuze hoofdstroming is in de Nederlandse samenleving. De BUN heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft daartegen op 17 juli 2000 bezwaar aangetekend. Bij beslissing d.d. 7 november 2000 heeft het Commissariaat het bezwaar van de BUN gegrond verklaard en aan de BUN 10 uur televisiezendtijd voor landelijke omroep en 13 uur radiozendtijd voor landelijke omroep toegewezen. De BUN heeft zich niet kunnen verenigen met de hoeveelheid toegewezen zendtijd en heeft daartegen op 20 december 2000 een beroepschrift ingediend bij de rechtbank te Amsterdam met het verzoek te bepalen dat de zaak versneld wordt behandeld. Bij beslissing d.d. 15 februari 2001 wijst de rechtbank het verzoek om versnelde behandeling af. Bij beslissing d.d. 15 januari 2002 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat het Commissariaat een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaarschrift van de BUN, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het Commissariaat de BUN op 22 februari 2002 gehoord. Het verslag van de hoorzitting wordt hierbij meegezonden. 2. Relevante feiten De eerste aanvraag tot toewijzing van zendtijd heeft de BUN ingediend bij brief d.d. 29 november Bij besluit d.d. 18 april 1997 heeft het Commissariaat op die aanvraag afwijzend beslist omdat het Boeddhisme in Nederland niet is aan te merken als religieuze of geestelijke hoofdstroming. Een en ander vanwege een te gering maatschappelijk draagvlak. Naar aanleiding van het door de BUN bij brief d.d. 28 mei 1997 gemaakte bezwaar tegen deze afwijzing heeft er op 12 augustus 1997 een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit d.d. 2 september 1997 heeft het Commissariaat het bezwaar van de BUN ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat de toewijzing van zendtijd voor landelijke omroep aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag op grond van artikel 39f van de Mediawet is voorbehouden aan religieuze en geestelijke hoofdstromingen in de Nederlandse samenleving. Deze zendtijd dient met name ertoe uiting te kunnen geven aan een in de Nederlandse samenleving gewortelde religieuze hoofdstroming. Het Commissariaat achtte een achterban van mensen onvoldoende groot om te dienen als noodzakelijk maatschappelijk draagvlak en aldus te kunnen vaststellen dat het Boeddhisme, weliswaar een wereldreligie, een religieuze hoofdstroming is in de Nederlandse samenleving. Het beroep van de BUN tegen deze beslissing op bezwaar heeft de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam bij uitspraak d.d. 19 maart 1999 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Commissariaat op goede gronden als uitgangspunt bij zowel het besluit d.d. 18 april 1997 als de beslissing op bezwaar d.d. 2 september 1997 een achterban van personen heeft genomen. Op 31 maart 2000 is de gewijzigde Mediawet in werking getreden. Ten aanzien van de toewijzing van zendtijd aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag wordt expliciet

2 bepaald dat de zendtijdtoewijzing voor 5 jaar geschiedt en ook slechts één keer per 5 jaar kan plaatsvinden. De periode waarvoor deze zendtijdtoewijzing dan zal gelden de concessieperiode begon op 1 september Naar aanleiding van deze wetswijziging heeft het Commissariaat de BUN in de gelegenheid gesteld wederom een aanvraag tot toewijzing van zendtijd op grond van artikel 39f van de Mediawet in te dienen. De tweede aanvraag tot toewijzing van zendtijd, te weten 19 uur televisiezendtijd en 53 uur radiozendtijd, geschiedde bij brief d.d. 26 april Bij besluit d.d. 6 juni 2000 heeft het Commissariaat de aanvraag afgewezen, wederom omdat de BUN niet kon aantonen dat de achterban/aanhang groter is dan de ruim leden van een twaalftal boeddhistische organisaties van autochtone boeddhisten. Bovendien heeft de BUN niet kunnen verduidelijken in hoeverre het Boeddhisme nog een rol speelt voor de ongeveer immigranten die volgens de BUN afkomstig zijn uit landen waar het Boeddhisme in meer of mindere mate een religieuze hoofdstroming is. De BUN heeft zich met het besluit d.d. 6 juni 2000 van het Commissariaat niet kunnen verenigen. Het door de BUN tegen dit besluit bij brief d.d. 17 juli 2000 ingediende bezwaar is door het Commissariaat bij besluit d.d. 7 november 2000 gegrond verklaard. Het Commissariaat heeft bij dit besluit d.d. 7 november 2000 vastgesteld dat niet in geding is dat het Boeddhisme gerekend moet worden tot één van de wereldreligies. Bovendien is door de BUN, ten genoegen van het Commissariaat, aangetoond dat haar achterban bestaat uit een geregistreerd ledental van personen. De BUN heeft de stelling dat haar achterban bestaat uit ongeveer personen echter niet voldoende kunnen onderbouwen, ook niet met het contributie-overzicht van het jaar 2000 van de aangesloten organisaties, dat wel een indicatie geeft, maar geen volledig betrouwbare aanwijzing kan zijn van de omvang van de aanhang van de BUN. Met het oog op een rechtvaardige verdeling van de hoeveelheid zendtijd die aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag kan worden toegewezen, waarbij het Commissariaat als uitgangspunt hanteert dat differentiatie plaats vindt onder meer naar rato van de omvang van de stroming, heeft het Commissariaat aan de BUN niet de gevraagde 19 uur televisiezendtijd en 53 uur radiozendtijd, maar 10 uur televisiezendtijd en 13 uur radiozendtijd toegewezen. Naar aanleiding van het tegen dit besluit van het Commissariaat door de BUN ingediende beroepschrift heeft de rechtbank te Amsterdam bij beslissing d.d. 15 januari 2002 het beroep van de BUN gegrond verklaard, het bestreden besluit, voor zover aangevochten, vernietigt en bepaalt dat het Commissariaat binnen tien weken een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaarschrift, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat het Commissariaat de bezwaren van de BUN onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd. Het Commissariaat heeft niet aangegeven waarom niet van de door de BUN geleverde en onderbouwde gegevens kan worden uitgegaan. Evenmin heeft het Commissariaat daarvoor gemotiveerd andere cijfers in de plaats gesteld. Bovendien komt in het bestreden besluit niet naar voren van welke omvang van de achterban van de BUN het Commissariaat is uitgegaan bij de toewijzing van zendtijd. 3. Bezwaren Het Commissariaat heeft ten onrechte bepaald dat de achterban van de BUN dient te bestaan uit personen die het Boeddhisme als levensbeschouwing hebben. Volgens de BUN is het voldoende, mede gezien de door de Afdeling (bestuurs)rechtspraak van de Raad van State gevormde jurisprudentie, het hebben van daadwerkelijke affiniteit met het Boeddhisme. Het Commissariaat heeft weliswaar aangenomen dat het aantal georganiseerde leden van de achterban inmiddels is toegenomen tot maar heeft zich ten onrechte niet laten overtuigen door het door de BUN berekende aantal personen dat de achterban vormt, dan wel daadwerkelijk affiniteit heeft met het Boeddhisme. De op deze wijze gedefinieerde achterban bestaat volgens de BUN uit personen. 4. Standpunt Commissariaat Wereldreligie Niet in het geding is dat het Boeddhisme gerekend moet worden tot één van de wereldreligies, die zich vanuit haar oorspronkelijke verspreidingsgebied heeft uitgebreid over de gehele wereld. Een kenmerk dat zij gemeen heeft met andere wereldreligies, zoals het Christendom, het Hindoeïsme, de Islam en het Jodendom. Het Commissariaat heeft tot zijn beslissing op bezwaar d.d. 7 november 2000 het Hindoeïsme, het Humanisme, de Islam, het Jodendom, het Katholicisme en het Protestantisme

3 aangemerkt als in de Nederlandse samenleving gewortelde hoofdstromingen. Naar aanleiding van hetgeen de BUN in de procedure, die uitmondde in genoemde beslissing op bezwaar d.d. 7 november 2000, naar voren bracht heeft het Commissariaat geconcludeerd dat de worteling van het Boeddhisme in de Nederlandse samenleving inmiddels zodanig is dat ten behoeve van deze religieuze hoofdstroming zendtijd beschikbaar dient te worden gesteld. Geregistreerde autochtone achterban (meedoen met ten minste de helft van de activiteiten en financieel steunen) Met betrekking tot het besluit d.d. 18 april 1997, waarbij een eerste aanvraag van de BUN tot toewijzing van zendtijd is afgewezen, is het Commissariaat ervan uitgegaan dat de achterban van de BUN bestaat uit een op enigerlei wijze geregistreerd ledental van personen. In zijn beslissing op bezwaar d.d. 2 september 1997, waarbij vorengenoemd besluit d.d. 18 april 1997 is gehandhaafd, heeft het Commissariaat dit uitgangspunt gestand gedaan. Bij gelegenheid van het tegen deze beslissing op bezwaar ingediende beroep heeft de rechtbank te Amsterdam in zijn uitspraak d.d. 19 maart 1999 geoordeeld dat het Commissariaat op goede gronden als uitgangspunt bij zowel het primaire als het bestreden besluit een achterban van personen heeft genomen. Met betrekking tot de thans aan de orde zijnde aanvraag tot toewijzing van zendtijd is het Commissariaat in zijn besluit d.d. 6 juni 2000 (tot afwijzing van die aanvraag) en in zijn beslissing op bezwaar d.d. 7 november 2000 (waarbij alsnog zendtijd is toegewezen) uitgegaan van, inmiddels, een personen tellende op enigerlei wijze geregistreerde achterban van de BUN. Ten behoeve van de leesbaarheid heeft de BUN de door haar bij de zendtijdaanvragen d.d. 29 november 1996 en 26 april 2000 gepresenteerde cijfers omtrent de omvang van haar aanhang gehergroepeerd en als bijlage zowel bij haar bezwaarschrift d.d. 17 juli 2000 als bij haar beroepschrift d.d. 20 december 2000 gevoegd. Het Commissariaat neemt de in deze bijlage gepresenteerde meest recente cijfers, die betrekking hebben op De personen ouder dan 16 jaar met daadwerkelijke affiniteit met het boeddhisme in Nederland, thans als uitgangspunt bij zijn beoordeling van de omvang van de geregistreerde achterban van de BUN. Het Commissariaat wijst er daarbij op dat naar het oordeel van de rechtbank zijn uitspraak d.d. 15 januari 2002 uit het oogpunt van een evenwichtige verdeling van de bewijslast, in het onderhavige geval als uitgangspunt dient te gelden dat de BUN, als aanvraagster en meest gerede partij om van haar stellingen (nader) bewijs te leveren, aannemelijk moet maken hoe groot de omvang van haar achterban is. De organisaties van autochtone boeddhisten in Nederland zijn thans onderverdeeld in organisaties die wel en organisaties die niet aangesloten zijn bij de BUN. De aanhang van de eerstgenoemde organisaties bedraagt personen en de aanhang van de niet bij de BUN aangesloten organisaties bedraagt ruim personen. Het Commissariaat stelt voorts vast dat, nu de in deze bijlage gepresenteerde cijfers overeenkomen met de geëxtrapoleerde aanhang per 1 januari 1999 in de eerdere opgaven, de BUN niet in staat is geweest de geregistreerde achterban ten opzichte van de eerdere aanvraag te actualiseren. Een geregistreerde autochtone achterban van ruim personen is aannemelijk te achten. Met betrekking tot de opgave van de Extra aanhang door meedoen aan minder dan de helft van de activiteiten en financiële steun, maar meer dan incidenteel meedoen bij organisaties van autochtone boeddhisten. aangesloten bij de BUN (12.000) en niet aangesloten bij de BUN (20.264) merkt het Commissariaat op dat niet is uit te sluiten dat onder financiële steun mede wordt verstaan het wel eens aanschaffen van een publicatie en dat onder meedoen met minder dan de helft van de activiteiten maar meer dan incidenteel mede wordt begrepen het volgen van een cursus. In de Beleidslijn zendtijdaanvragen van kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag (4 april 2000) heeft het Commissariaat, in navolging van enkele uitspraken van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, aangegeven dat mensen die wel eens een publicatie aanschaffen of een cursus volgen niet gerekend worden tot de achterban. De achterban van autochtone belangstellenden in de met het Boeddhisme verwante stromingen/bewegingen, zoals antroposofie, theosofie en New Age ( personen) wordt, als zeer voorzichtige schatting, op geen enkele wijze onderbouwd. Voorts wordt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de andere immigranten uit boeddhistische landen ( personen) tot de achterban van de BUN kunnen worden gerekend.

4 Allochtone achterban In tegenstelling tot de eerdere opgaven heeft de BUN thans de aanhang van allochtone boeddhisten ( personen) verdeeld in aanhang van organisaties van allochtone boeddhisten aangesloten bij de BUN ( personen) en niet georganiseerde allochtone boeddhisten (7.637 personen). Ook met betrekking tot de totale omvang van haar allochtone achterban ( personen, uitgaande van de immigratiecijfers per 1 januari 1998) is de BUN niet in staat geweest de cijfers te actualiseren. Met name met betrekking tot de aanhang van de Buddha Light International Association wordt de mededeling van deze organisatie over de aanwezigheid van ten minste boeddhisten van etnische Chinese afkomst in Nederland door de BUN opgevat dat zij allen tot haar aanhang kunnen worden gerekend. De opgaven van de BUN van de aanhang van andere organisaties van allochtone boeddhisten, de Stichting Vietnamese Boeddhistische Samenwerking Nederland en de Stichting Buddharma Temple the Netherlands, gaan ervan uit dat alle immigranten respectievelijk uit Vietnam en uit Thailand tot hun (geregistreerde) aanhang behoren. Gezien de invloed die het Boeddhisme heeft op de cultuur van China, Vietnam en Thailand is het bij de vaststelling van het aantal allochtone boeddhisten in Nederland, onder vermelding van de drie organisaties die opgeven dat zij alle immigranten uit respectievelijk China, Vietnam en Thailand tot hun achterban rekenen, aannemelijk te achten dat deze personen, evenals de autochtone boeddhisten, op enigerlei wijze zijn georganiseerd (meedoen met ten minste de helft van de activiteiten en financieel steunen), teneinde gezamenlijk uiting te geven aan hun geloofsovertuiging. Nu het Commissariaat er niet in is geslaagd gemotiveerd daarvoor andere cijfers in de plaats te stellen, het Centraal Bureau voor de Statistiek noch het Sociaal en Cultureel Planbureau zijn in staat het aantal allochtone boeddhisten te meten, zelfs niet te ramen, is de veronderstelling dat degenen die afkomstig zijn uit landen waar het Boeddhisme een religieuze hoofdstroming is, in Nederland nog actief deze geloofsovertuiging aanhangen, niet gemotiveerd te weerleggen. Het Commissariaat gaat er derhalve vanuit dat een geregistreerde en min of meer georganiseerde achterban van allochtone boeddhisten ter grootte van personen aannemelijk is te achten. Vaststelling hoeveelheid toegewezen zendtijd De vaststelling dat de worteling van het Boeddhisme in de Nederlandse samenleving inmiddels zodanig is dat ten behoeve van deze religieuze hoofdstroming zendtijd beschikbaar dient te worden gesteld en dat het aannemelijk is te achten dat er een geregistreerde achterban is van tussen de ruim en personen heeft het Commissariaat doen besluiten, bij beslissing op bezwaar d.d. 7 november 2000, aan de BUN ingevolge het bepaalde in artikel 39f van de Mediawet, zendtijd toe te wijzen. Het Commissariaat heeft niet de gevraagde 19 uur televisie- en 53 uur radiozendtijd toegewezen, maar de toewijzing beperkt tot 10 uur televisiezendtijd en 13 uur radiozendtijd per jaar. Bij haar aanvraag heeft de BUN zich laten leiden door de hoeveelheid zendtijd die op dat moment was toegewezen aan de Stichting Organisatie voor Hindoe Media (hierna: OHM). Bij besluit d.d. 10 februari 1993 heeft het Commissariaat voor de eerste keer zendtijd toegewezen aan de OHM, en wel 13 uur televisiezendtijd en 52 uur radiozendtijd. Uitgangspunt daarbij was dat het Hindoeïsme in Nederland een belangrijke godsdienstige stroming is, met een achterban van rond de personen, en dat tussen de hoeveelheid zendtijd van de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag onderling een zekere differentiatie wordt aangehouden, gezien de verschillen in de omvang van de onderscheiden achterbannen. Deze differentiatie leidde tot een toewijzing van genoemde 13 uur televisie- en 52 uur radiozendtijd, zijnde destijds de helft van de hoeveelheid toegewezen zendtijd ten behoeve van het Humanisme en de Islam. Bij besluit d.d. 10 mei 1995 heeft het Commissariaat de zendtijdtoewijzing aan de OHM uitgebreid tot 19,5 uur televisiezendtijd en 104 uur radiozendtijd, niet vanwege de door de OHM naar voren gebrachte te lage inschatting van de achterban door het Commissariaat, maar mede gezien de omstandigheid waarin de OHM verkeert dat rekening moet worden gehouden met stromingsverschillen en generatieverschillen binnen haar directe doelgroep, hetgeen onder meer het programmeren in meerdere talen noodzakelijk maakt. Een en ander onder de uitdrukkelijke wens van het Commissariaat de differentiatie in zendtijd van de verschillende genootschappen, in verband met verschillen in omvang van de stroming en de achterban, in stand te houden. Afgezien van de afronding naar 20 uur televisiezendtijd heeft het

5 besluit d.d. 6 juni 2000 geen verandering gebracht in de hoeveelheid aan de OHM toegewezen zendtijd. In het kader van een rechtvaardige verdeling van de hoeveelheid zendtijd heeft de omvang van de achterban bij de toewijzing van zendtijd aan zowel de Humanistische Omroep Stichting (hierna: HOS) als het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (hierna: NIK) een minder vooraanstaande rol gespeeld dan bij de toewijzing van zendtijd aan de overige kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag. In relatie tot de omvang van de humanistische stroming en de joodse stroming hebben de betrokken organisaties een vrij gering aantal leden. Niettemin wordt het Humanisme en het Jodendom door het Commissariaat aangemerkt als in de Nederlandse samenleving gewortelde hoofdstromingen, waarmee een eeuwenlange historische band bestaat, ten behoeve waarvan zendtijd wordt toegewezen. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft dit uitgangspunt niet onjuist of onredelijk geacht. Met betrekking tot de hoeveelheid toegewezen zendtijd aan het NIK stelt het Commissariaat vast dat in uur televisiezendtijd is toegewezen. Bij besluit d.d. 10 mei 1995 is de hoeveelheid zendtijd, onder invloed van de toename van de totale hoeveelheid zendtijd op de Nederlandse radio en televisie, uitgebreid tot 3 uur televisie- en 3 uur en 15 minuten radiozendtijd. Om het NIK in staat te stellen een wezenlijke bijdrage te leveren aan het publieke omroepbestel en haar programma s vindbaar en herkenbaar te doen zijn heeft het Commissariaat bij besluit d.d. 6 juni 2000 aan het NIK 10 uur televisie- en 13 uur radiozendtijd toegewezen. Het Commissariaat heeft hierbij uitdrukkelijk naar voren gebracht dat, indien bij het vaststellen van de hoeveelheid zendtijd hij zich voor wat betreft de uitgangspunten had beperkt tot de omvang van de stroming, het gevolg had kunnen zijn dat, gelet op de geringe omvang daarvan, de NIK over zo weinig zendtijd zou beschikken dat hij zich niet op een aanvaardbare wijze zou kunnen profileren. Uit het vorenstaande kan niet anders dan worden afgeleid dat het Commissariaat zich met betrekking tot de toewijzing van zendtijd aan kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag in de eerste plaats laat leiden door het sinds 1988 gevoerde beleid dat zendtijd op grond van artikel 39f van de Mediawet slechts wordt toegewezen ten behoeve van de religieuze en geestelijke hoofdstromingen in de Nederlandse samenleving. Vervolgens slaat het Commissariaat, ten behoeve van de vaststelling van de hoeveelheid toe te wijzen zendtijd, acht op de omvang van de achterban van de desbetreffende hoofdstroming. Ervan uitgaande dat de omvang van de achterban van respectievelijk de Stichting Verzorging Kerkelijke Zendtijd (het Protestantisme), het Rooms Katholiek Kerkgenootschap (het Katholicisme), de Nederlandse Moslim Raad (de Islam) en de OHM de achterban van de BUN overtreft is de toewijzing van een geringere hoeveelheid zendtijd gerechtvaardigd te achten. Voorts kan worden vastgesteld dat de verhouding van de jaarlijkse hoeveelheid zendtijd met de omvang van de achterban bij een eerste toewijzing aan de onderscheiden kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag overeenstemt met de aan de BUN voor de eerste maal toegewezen hoeveelheid: aan de NMR (was: IOS) 26 uur tv en 104 uur radio; aan de OHM 13 uur tv en 52 uur radio; aan de BUN 10 uur tv en 13 uur radio; aan de NIK 3 uur tv en 3 uur 15 min. radio. 5. Conclusie 5.1 Kerkgenootschap of genootschap op geestelijke grondslag Het doel van de BUN, neergelegd in artikel 2 van haar statuten, is het ondersteunen van een vriendschappelijke samenwerking tussen de in Nederland werkzame boeddhistische groeperingen en het behartigen van de belangen van alle groeperingen en individuen die zich met het Boeddhisme verbonden weten. Zij is daarbij niet gebonden aan een specifieke boeddhistische traditie of aan een politieke stroming. Leden van de BUN kunnen slechts zijn natuurlijke personen die zijn aangesloten bij een groepering die door de BUN als boeddhistische groepering is erkend. Gelet op haar doelstellingen en gelet op haar feitelijke werkzaamheden is de BUN aan te merken als een rechtspersoon waarin twee of meer genootschappen op geestelijke grondslag samenwerken, als bedoeld in artikel 39f van de Mediawet. Deze vaststelling komt overeen met die in het besluit d.d. 18 april 1997, kenmerk MP/2490/adg. De BUN heeft de Boeddhistische Omroep Stichting (BOS) opgericht, welke stichting ten doel heeft, op grond van de aan de BUN toegewezen zendtijd, radio en televisie uitzendingen te verzorgen. Gelet op

6 de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden stelt het Commissariaat vast dat de BOS is aan te merken als een orgaan waaraan de BUN de verzorging van haar programma s zal opdragen als bedoeld in het tweede lid van artikel 39f van de Mediawet. Op basis van de hier voren genoemde overwegingen kan de BUN in beginsel voor zendtijd in aanmerking komen. 5.2 Hoofdstromingen in de Nederlandse samenleving Het Commissariaat concludeert dat een heroverweging naar aanleiding van hetgeen de BUN in deze bezwaarprocedure (en vervolgens in de beroepsprocedure) naar voren heeft gebracht leidt tot een ander oordeel dan die welke vervat is in het bestreden besluit. De BUN heeft aangetoond dat een geregistreerde autochtone achterban van ruim personen aannemelijk. Met betrekking tot de allochtone achterban stelt het Commissariaat vast dat hij er niet in is geslaagd gemotiveerd andere cijfers dan die door de BUN gepresenteerd in de plaats te stellen, zodat een geregistreerde allochtone achterban van personen aannemelijk is te achten. Het Commissariaat is derhalve van oordeel dat de totale geregistreerde achterban van de BUN bestaat uit ruim personen. De worteling van het Boeddhisme in de Nederlandse samenleving is naar het oordeel van het Commissariaat zodanig dat ten behoeve van deze religieuze hoofdstroming zendtijd beschikbaar dient te worden gesteld. 5.3 Representativiteit Een belangrijk uitgangspunt is dat voor een bepaalde stroming de zendtijd wordt toegewezen aan een organisatie die representatief kan worden geacht voor de gehele of in ieder geval voor het overgrote deel van de achterban. Volgens opgave van de BUN bestaan er binnen het Boeddhisme drie hoofdrichtingen: Theravada, Zen en het Tibetaanse Boeddhisme. Deze drie hoofdrichtingen worden vertegenwoordigd door een groot aantal organisaties. De statuten van de BUN garanderen een open karakter van de stichting, zodat mogelijkheden tot verdere verbreding van het draagvlak aanwezig zijn. Op grond van het voren staande merkt het Commissariaat de BUN aan als representatieve vertegenwoordiger van het Boeddhisme in Nederland. Dit betekent dat de zendtijd ten behoeve van het Boeddhisme aan de BUN wordt toegewezen. 5.4 Zendtijd In haar aanvraag verzoekt de BUN om toewijzing van 19 uur televisiezendtijd en 53 uur radiozendtijd per jaar. Met het oog op een rechtvaardige verdeling van de hoeveelheid zendtijd die aan de kerkgenootschappen en de genootschappen op geestelijke grondslag kan worden toegewezen, hanteert het Commissariaat als uitgangspunt dat differentiatie plaats vindt onder meer naar rato van de omvang van de stroming. Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat het aanhouden van een dergelijke onderlinge verhouding in zendtijd niet onbillijk is. De vaststelling van de hoeveelheid zendtijd is echter niet beperkt tot het uitvoeren van een rekensom. Dat zou er immers toe kunnen leiden dat kleinere genootschappen de beschikking krijgen over zo weinig zendtijd dat zij zich niet op een aanvaardbare wijze kunnen profileren. Door het Commissariaat is bij besluit d.d. 10 februari 1993 aan de OHM voor de eerste keer zendtijd toegewezen, en wel 13 uur televisiezendtijd en 52 uur radiozendtijd. Gezien de omstandigheid dat de te bepalen maximale omvang van de achterban van de BUN, de achterban van de OHM ten tijde van de eerste zendtijdtoewijzing, zeker niet overtreft, is het Commissariaat van oordeel dat 13 uur televisiezendtijd en 52 uur radiozendtijd per jaar een voldoende hoeveelheid zendtijd is voor instellingen met de omvang van de achterban die de BUN heeft om een wezenlijke bijdrage te leveren aan het publieke omroepbestel en de programma s vindbaar een herkenbaar te laten zijn voor het publiek. Deze hoeveelheid televisie- en radiozendtijd biedt eveneens voldoende gelegenheid een zekere continuïteit in de programmering te bewerkstelligen. Besluit I. het bezwaar van de BUN tegen het besluit van het Commissariaat d.d. 6 juni 2000, waarbij haar aanvraag tot toewijzing van zendtijd is afgewezen, gegrond te verklaren; II. het besluit d.d. 6 juni 2000 in te trekken;

7 III. aan de Boeddhistische Unie Nederland per jaar, gedurende de geldigheidsduur van dit besluit, 13 uur televisiezendtijd voor landelijke omroep en 52 uur radiozendtijd voor landelijke omroep toe te wijzen voor de uitzending van respectievelijk een radio- en televisieprogramma; IV. dat de toegewezen zendtijd dient te worden gebruikt voor een programma op geestelijk terrein; V. dat dit besluit een geldigheidsduur heeft van vijf jaren, te rekenen vanaf 1 september 2000; VI. dat de zendtijd wordt toegewezen onder het voorbehoud dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ingevolge het eerste lid van artikel 39c van de Mediawet jaarlijks de benodigde zendtijd vaststelt. Commissariaat voor de Media, 19 maart 2002 prof. dr. J.J. van Cuilenburg voorzitter mevr. mr. I. Brakman commissaris Wij wijzen u erop dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen uw woonplaats zich bevindt. Dit beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.