INHOUDSOPGAVE ECONOMIE HAVO

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INHOUDSOPGAVE ECONOMIE HAVO"

Transcriptie

1 INHOUDSOPGAVE ECONOMIE HAVO (de onderdelen die alleen voor de totaal-vakkers gelden, zijn met * aangemerkt) ONDERDEEL 1: PRODUCTIE - 1. Inleiding Economie, blz Over (bruto) toegevoegde waarde en welvaart, blz Over arbeidsaanbod en arbeidsvraag, blz Over investeringen, blz Over de balans en de resultatenrekening, blz Over het break-even-punt, blz Over collectieve lasten en collectieve uitgaven, blz Over directe belastingen, blz Over het financieringssaldo en de staatsschuld, blz Over internationale handel, blz Over de economische kringloop*, blz Over conjunctuur en structuur, blz Over recessie en de conjunctuurcyclus*, blz Over nominale en reële ontwikkelingen, blz. 38 ONDERDEEL 2: MARKTEN Over een marktmodel, blz Over de prijselasticiteit van de vraag, blz Over marktvormen, blz Over omzet, lineaire kosten en winst bij een polypolie*, blz Over een monopolist, blz Over minimum- en maximumprijzen, blz Over economische orde en economische politiek*, blz. 55 ONDERDEEL 3: GELD EN BANKEN Over omloopsnelheid en geld, blz Over primaire, secundaire banken en de Centrale Bank*, blz Over de liquiditeitsmassa (M3)*, blz Over de vermogensmarkt*,blz Over de monetaire politiek van de ECB*, blz Over inflatie, blz Over de betalingsbalans, blz Over de valutamarkt, blz Over stabiele wisselkoersen*, blz. 76 ONDERDEEL 4: ARBEID Over de arbeidsmarkt, blz Over werkloosheid, blz Over loonstijgingen, blz. 81 ONDERDEEL 5: INKOMENS Over de Lorenzcurve, blz Over de categoriale inkomensverdeling*, blz Over sociale zekerheid*, blz. 88 1

2 1. INLEIDING ECONOMIE Het kernbegrip in de economische wetenschap is schaarste. Men bedoelt dan dat er een spanning bestaat tussen enerzijds de behoeften die mensen hebben en anderzijds de middelen om in die behoeften te voorzien. Hoe meer behoeften er vervuld zijn, hoe kleiner de schaarste is en hoe groter de welvaart van de mensen. Mensen hebben behoeften aan goederen, b.v. de basisbehoeften aan eten, kleding en onderdak (de vraag); de meeste van deze goederen moeten nog geproduceerd worden, de zgn. schaarse goederen ( het aanbod), hoewel er ook wel vrije goederen zijn, waarover men vrij kan beschikken, b.v. bramen in het bos. Voor de economische of schaarse goederen zijn productiefactoren / productiemiddelen nodig (zoals arbeid, kapitaal, grond, ondernemerschap), die leiden tot toegevoegde waarden of inkomens (zoals loon, rente, pacht, winst). Schaarse (economische) goederen worden in drie groepen verdeeld: 1. individuele goederen: goederen die door particuliere bedrijven worden geleverd en waarvoor men de kostprijs plus een winstopslag betaalt, b.v. boodschappen doen bij een supermarkt (of ook b.v. particulier onderwijs) 2. quasi-collectieve goederen: individuele goederen die door de overheid worden geleverd, maar waarvan men soms de kostprijs betaalt (b.v. stroom), soms een bijdrage daarin (b.v. het meeste onderwijs), maar waar in principe nooit een winstopslag voor de overheid in verwerkt zit; de term quasi betekent alsof, de goederen lijken collectief, maar zijn dat niet omdat mensen uitgesloten kunnen worden van het gebruik ervan, indien ze niet betalen, denk aan het meeste onderwijs (collegegeld ) en de stroomvoorziening (stroomnota). 3. zuiver collectieve goederen: door de overheid geleverde goederen die niet in stukjes te verkopen zijn en waarvan niemand uitgesloten kan worden, ook al betaalt men er niet voor; betaal je b.v. geen belastingen dan kun je niet uitgesloten worden van de bescherming van dijken of van het licht van een straatlantaarnpaal. Soms is het moeilijk te onderscheiden of een goed quasi-collectief of individueel is. Dat ligt er b.v. aan of een overheidsbedrijf geprivatiseerd is, d.w.z. van de collectieve sector is overgebracht naar de private (particuliere) sector. Is dit het geval, zoals bij de Nederlandse Spoorwegen (N.S.) het geval is, dan is het product (hier: een treinkaartje) dus een individueel goed en niet quasi-collectief, zoals dat vroeger het geval was. Ook is het soms moeilijk aan te geven of een goed collectief is of quasicollectief. Snelwegen in Frankrijk zijn bijvoorbeeld quasi-collectief (men moet een tol betalen, anders wordt men uitgesloten), terwijl die in Nederland over het algemeen (nog) als collectieve goederen zijn aan te merken. Schematisch: Schaarse goederen (in Nederland) individueel quasi-collectief zuiver collectief b.v. -treinkaartje b.v. - hoger onderwijs b.v.- dijken -lantaarn in mijn tuin - parkeerbon - straatlantaarn 2

3 Het economische begrip schaars moet men goed onderscheiden van het begrip zeldzaam. Een goed is volgens economen schaars als zij aan twee voorwaarden voldoet: 1. er moet behoefte aan zijn (er moet vraag zijn). 2. er moet productiemiddelen voor opgeofferd worden om ze te maken: het aanbod moet gemaakt worden; het kost dus iets ( geld of productiemiddelen) om het te maken. Zo zijn aardbevingen in Nederland zeldzaam, omdat ze bijna niet voorkomen; ze zijn echter niet schaars, want er is geen behoefte aan. Zo is lucht in een lokaal niet schaars, omdat er geen productiemiddelen voor opgeofferd hoeven te worden om lucht te maken. Lucht in een onderzeeboot of in een fietsband is wel schaars omdat er b.v. arbeid of kapitaal voor opgeofferd moet worden om de lucht in een fietsband of onderzeeboot te krijgen. Als het om schaarste gaat, gaat het dus altijd om vraag en aanbod; stijgt de vraag naar appels en blijft het aanbod gelijk, dan worden de appels schaarser en zal de prijs van appels gaan stijgen: de spanning tussen behoeften en middelen neemt toe! Schaarse goederen hebben dus over het algemeen een prijs: men moet ervoor betalen. Zo is stilte in een woongebied bij een vliegveld, een schaars goed, omdat je ervoor moet betalen om het te verkrijgen, b.v. via woningisolatie. Men zegt wel eens: voor niets gaat de zon op, dat betekent dat de zon een vrij goed is, hoewel deze in Nederland wel erg weinig schijnt. Een geproduceerde zon, b.v. in een zonnebank, is natuurlijk wel schaars: het kost b.v. stroom. Voorbeelden goederen/ diensten Wel behoefte aan Wel productie middelen opofferen Geen behoefte aan Geen productie middelen opofferen Wel schaars brood X X X lucht in een X X X lokaal lucht in een X X X fietsband een X X aardbeving bramen in het X X X bos bramen in de X X X supermarkt kraanwater X X X water in een X X X bergbeekje zonlicht X X X buiten zonlicht in een X X X zonnebank een dijk X X X onderwijs X X X bosweg X X X Niet schaars 3

4 2. OVER (BRUTO) TOEGEVOEGDE WAARDE EN WELVAART Bij productiemeting in een land moet men niet de omzetten van alle bedrijven optellen, maar uitgaan van de Bruto Toegevoegde Waarden (TW) van die bedrijven (en overheid), anders telt men bepaalde onderdelen van het productieproces dubbel, omdat ze reeds bij een ander geteld zijn als productie; daarom nemen we de toegevoegde waarde, dit is: Bruto TW = omzet minus alle ingekochte spullen (d.w.z. ingekochte grondstoffen, diensten van derden, ingekochte halffabrikaten, ingekochte goederen.) Dus alles wat men inkoopt bij een ander (de zgn. onderlinge leveringen), moet men afhalen van zijn eigen omzet, om te bepalen wat jezelf hebt geproduceerd of toegevoegd aan dingen die er reeds waren. Een voorbeeld: BOER GRAAN: 100,- MEELFABRIEK MEEL: 200,- BAKKER CONSUMENT BROOD: 300,- De boer verkoopt graan aan de meelfabriek voor 100,-; deze maakt er meel van en verkoopt dit voor 200,- aan de bakker; deze maakt er brood van en verkoopt dit aan de consument voor 300,-. De som van de omzetten is 600,-. Echter wordt dan het graan en het meel vaker dan 1 keer geteld; dit gebeurt niet als men de toegevoegde waarde neemt: TW boer = = 100 TW meelfabriek = = 100 TW bakker = = 100 4

5 De som van de toegevoegde waarden is nu 300,- en dit is de echte productie! Deze bestaat uit toegevoegde productiefactoren, dus uit arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap die men zelf toevoegt aan reeds bestaande zaken. Deze productiefactoren moet men wel betalen als ondernemer: de arbeiders geven we loon, de kapitaalverschaffers geven we rente, de natuurverschaffers geven we pacht en de ondernemer krijgt de winst. Dus de toegevoegde waarden bestaan uit de optelsom van lonen, renten, winsten en pachten; dit zijn de inkomens voor iedereen die meedoet aan het productieproces. De netto toegevoegde waarden van de overheid bestaat alleen uit de lonen (de ambtenarensalarissen), omdat de overheid geen winst maakt en we afzien van pacht en rente aldaar. De optelsom van de netto toegevoegde waarden van de bedrijven en overheid van een land heet tezamen het Netto Nationaal Product; deze is dus gelijk aan het Netto Nationaal Inkomen, want elke productie schept zijn eigen inkomen. Houden we ook rekening met de afschrijvingen (waardevermindering van machines door slijtage), dan verkrijgt men de bruto toegevoegde waarden en dus ook het Bruto Nationaal Product. Deze afschrijvingen blijven binnen de bedrijven (en overheid), worden dus niet uitgekeerd aan personen, maar gebruikt voor vervanging van versleten machines. Deze afschrijvingen zitten verwerkt in de verkoopprijzen en dus ook in de omzetten van de bedrijven (waar dus in feite alles nog inzit: afschrijvingen, BTW, loonkosten, directe belastingen, etc.) De afschrijvingen zitten dus nog in de Bruto Toegevoegde Waarden, maar niet meer in de Netto Toegevoegde Waarden. Voorbeeld: - omzetten bedrijven: 800 miljard - onderlinge leveringen bedrijven: 250 miljard - afschrijvingen bedrijven: 50 miljard - lonen, renten, pachten bij bedrijven: 400 miljard Bepaal het Bruto en Netto Nationaal Product en de winsten van de bedrijven (als we even afzien van ambtenarensalarissen). Uitwerking Onderstaand schema kan altijd helpen bij dit soort opgaven: omzetten onderlinge leveringen = bruto toegevoegde waarden = afschrijvingen - 50 = netto toegevoegde waarden = lonen, renten, pachten = winsten = 100 Het BNP is dus 550 mrd. en het NNP is 500 mrd.; de winsten zijn 100 mrd. 5

6 Ingekochte spullen Toegevoegde productiefactoren: - Arbeid: loon - Kapitaal: rente - Natuur: pacht - Ondernemerschap: winst + machines: afschrijvingen Omzet Bruto Toegevoegde Waarde NB: 1. Het Bruto Nationaal Product is dus altijd meer dan het Netto Nationaal Product. 2. Meestal spreekt men van Bruto Binnenlands Product i.p.v. Bruto Nationaal Product: men heeft het dan over productie binnen de landsgrenzen van een land, ongeacht door welke nationaliteit dat gebeurt. Voor welvaartsgroei moeten we ook rekening houden met positieve en negatieve externe effecten. We moeten dan onderscheid maken tussen welvaart in enge zin en welvaart in ruime zin. Bij enge zin gaat het alleen om productiegroei per hoofd van de bevolking (en dus om een reële inkomensgroei per hoofd = koopkrachtverbetering per hoofd). Het gaat dus bij enge zin alleen om geld. Bij ruime zin gaat het ook om zaken als behoefte aan vrije tijd, behoefte aan stilte en behoefte aan een schoon leefmilieu (moeilijk in geld uit te drukken). Extern betekent dan, dat de gevolgen niet zijn verwerkt in de verkoopprijs van het product in kwestie. Negatief betekent hier dat de welvaart in ruime zin daalt. Stijgt b.v. de productie per hoofd met 3% dan stijgt de welvaart in enge zin, maar als door deze productiegroei het milieu met 4 % achteruit gaat, zijn de negatieve externe effecten groter dan de positieve productiegroei en daalt dus de welvaart in ruime zin met ongeveer 1%, want: 3% - 4% = -1%, afgezien van andere niet in geld uitgedrukte positieve en negatieve zaken. Nog een stapje verder dan welvaart in ruime zin gaat de term geluk (= een psychische gemoedstoestand); ook van belang zijn dan niet schaarse factoren, als vriendschap, verliefdheid en gezondheid. dus schematisch: GELUK /WELZIJN WELVAART IN RUIME ZIN GELD / PRODUCTIE 6

7 3. OVER ARBEIDSAANBOD EN ARBEIDSVRAAG We kunnen het arbeidsaanbod (= beroepsbevolking), dat wil zeggen het aantal arbeiders dat zich aanbiedt op de arbeidsmarkt enerzijds en de arbeidsvraag (= werkzame beroepsbevolking), dat wil zeggen het aantal mensen dat gevraagd wordt door de werkgevers anderzijds, cijfermatig halen uit de bevolking: BEVOLKING in Nederland ,15 MILJOEN - MENSEN JONGER DAN 15 EN OUDER DAN 64: 5,22 MILJOEN = BEROEPSGESCHIKTE BEVOLKING: 10,93 MILJOEN - NIET-ACTIEVEN (huisvrouwen, arbeidsongeschikten, vutters): 3,19 MILJOEN = BEROEPSBEVOLKING = ARBEIDSAANBOD 7,74 MILJOEN - WERKLOZEN: 0,27 MILJOEN = WERKZAME BEROEPSBEVOLKING = ARBEIDSVRAAG 7,47 MILJOEN We kunnen uit deze getallen twee belangrijke economische percentages berekenen: 1. Participatiegraad (of: deelnemingspercentage): geeft aan hoeveel procent van het aantal mensen dat geschikt is om te werken, zich daadwerkelijk aanbiedt op de arbeidsmarkt: participatiegraad = beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking * 100% = 7,74 / 10,93 * 100% = 70,8% Deze participatiegraad kan stijgen, doordat bijvoorbeeld: meer vrouwen zich melden op de arbeidsmarkt (b.v door emancipatie, kinderopvang, etc.) arbeidsongeschikten worden herkeurd en weer op de arbeidsmarkt komen door aanmoedigingseffect meer studenten eerder gaan werken (voor meer dan 12 uur per week) 2. Werkloosheidspercentage: geeft aan hoeveel procent van de beroepsbevolking werkloos is: werkloosheidspercentage = werklozen / beroepsbevolking * 100% = 0,27 / 7,74 * 100% = 3,5% 7

8 4. OVER INVESTERINGEN Investeren betekent het kopen van kapitaalgoederen (b.v. machines, gebouwen, dijken, etc.) door bedrijven (en de overheid). Er dan ook diverse soorten investeringen te onderscheiden: Bruto investeringen (alle investeringen in een jaar) Netto investeringen (uitbreidingsinvesteringen): de productiecapaciteit neem toe Vervangingsinvesteringen (afschrijvingen): de productiecapaciteit blijft op peil uitbreidingsinvesteringen in vaste activa voorraadinvesteringen (uitbreiding in vlottende activa (deze kan vaak negatief zijn, men gaat dan desinvesteren!) Breedte investeringen (een zelfde type machines) gelijke kapitaalintensiteit Diepte investeringen (modernere machines) de kapitaalintensiteit neemt toe Conclusies: 1. Bruto = netto + afschrijvingen 2. Netto = uitbreidingsinvesteringen in vaste + in vlottende 3. Uitbreidingsinvesteringen in vaste = breedte + diepte. 4. Een toename van de voorraden betekent een investering, omdat de goederen nog niet zijn verkocht, dus nog geen consumptiegoederen zijn, maar nog steeds kapitaalgoederen: het bedrijfsgeld zit dus nog in de voorraad goederen. Zijn de voorraden wel verkocht, dan is het geen investering meer, want het bedrijfsgeld is vrij gekomen en zit nu b.v. in de bedrijfskas. NB: In de praktijk loopt dit schema wel eens door elkaar heen, omdat b.v. een vervangingsinvestering vaak ook deels een diepte-investering betekent. Een bedrijf schaft bij vervanging namelijk meestal een nieuwer type machine aan, waarmee vaak niet alleen een stukje capaciteit wordt vervangen, maar ook wordt uitgebreid, omdat deze machine meer kan. Ook kan het bij een diepte-investering soms gaan om een verbeteringsinvestering (b.v. het aanleggen van een airconditioning in een slagerij). 8

9 5. OVER DE BALANS EN DE RESULTATENREKENING Een balans is een vermogensoverzicht van een bedrijf, waarbij aan de creditzijde staat waar het vermogen vandaan komt (zelf ingebracht vermogen of geleend vermogen), d.w.z. eigen of vreemd vermogen (= schulden) en aan de debetzijde staat waar het vermogen is ingestoken (in de zogenaamde kapitaalgoederen of activa = bezittingen). Hoe ziet een balans eruit? debet BALANS credit Bezittingen Eigen vermogen Schulden Totaal y Totaal Y Let erop dat het balanstotaal altijd gelijk is aan beide kanten en dat dit ook zo blijft, omdat het eigen vermogen daar altijd voor zorgt. Het eigen vermogen wordt ook wel eens op de volgende manier berekend: BEZITTINGEN - SCHULD = EIGEN VERMOGEN. Of ook wel: Of: BEZITTINGEN = EIGEN VERMOGEN + SCHULD DEBET (ACTIVA) = CREDIT (PASSIVA) Het eigen vermogen op een balans van een eenmanszaak heet gewoon eigen vermogen; het eigen vermogen op een balans van een N.V. heet aandelenvermogen (plus de reserves, b.v. winstreserve). debet BALANS credit VASTE ACTIVA (alles wat je langer dan 1 jaar in je bezit hebt) a. Gebouwen b. Transportmiddelen. c. Inventaris d. Machines VLOTTENDE ACTIVA (alles wat je korter dan 1 jaar in je bezit hebt) e. Debiteuren f. Voorraad goederen EIGEN VERMOGEN h. Geplaatst aandelen kap. i. Reserves LANG VREEMD VERMOGEN (schulden die je langer dan een jaar hebt) j. Hypotheek k. Obligatielening KORT VREEMD VERMOGEN (schulden die je korter dan een jaar hebt) l. Crediteuren m. Belastingschuld LIQUIDE MIDDELEN (meest vloeibare vorm van vermogen) g. Kas g. Bank Totaal: X Totaal: X 9

10 Debiteuren zijn mensen waar jij nog geld van krijgt en crediteuren zijn mensen, waaraan jij nog geld moet betalen. Inventaris betekent inboedel, d.w.z. magazijnstellingen, toonbanken, computers, etc. Worden de schulden groter dan de bezittingen, dan wordt het eigen vermogen negatief en is het bedrijf failliet. Op een resultatenrekening staan de kosten en de opbrengsten van het bedrijf in het lopende jaar. Hieruit is dus ook de toegevoegde waarde te bepalen van het bedrijf door van de omzet de ingekochte spullen af te halen. Ook is er natuurlijk de winst te bepalen, als restant van de toegevoegde waarde, nadat de lonen, renten en pachten eraf zijn. Kosten Inkopen Resultatenrekening Opbrengsten Omzet Kosten productiefactoren Winst Bedrag x Bedrag x Dus: toegevoegde waarde = omzet - inkopen En: toegevoegde waarde = kosten productiefactoren (lonen, renten, pachten) + winst Opmerkingen: 1. Op een balans staan dus geen kosten en opbrengsten; wel kan er eventueel op het eind van het jaar het winstsaldo op staan. 2. Een balans is een momentopname, een voorraadgrootheid. 3. Op een resultatenrekening zet men de kosten en opbrengsten, die in het loop der jaar zijn ontstaan, het is dus een stroomgrootheid.. 4. Van een balans zijn een aantal kengetallen af te leiden: - liquiditeit (hoe goed zijn we bij kas, ons vloeibare ( liquid ) vermogen: kunnen we de korte schulden betalen?) - solvabiliteit (kunnen we alle schulden afbetalen met ons eigen vermogen, als het bedrijf nu zou stoppen, nu dus zou oplossen? ( solution ) Liquiditeit = (vlottende activa + liquide middelen) / kortlopende schulden (deze moet groter zijn dan 1,5 of 2) Solvabiliteit = eigen vermogen / totaal vermogen * 100% (deze moet groter zijn dan 50%) 10

11 6. OVER HET BREAK-EVEN-PUNT De kosten van een bedrijf worden onderscheiden in constante en variabele kosten. De constante kosten heeft men al bij een productie van nul stuks, en bestaan in het bijzonder uit de afschrijvingskosten en interestkosten van machines en gebouwen. De variabele kosten ontstaan pas als men gaat produceren en bestaan vooral uit de grondstofkosten (bij een industriële onderneming), de inkoopprijs van het product (bij een handelsonderneming) en de loonkosten van het uitzendpersoneel. De variabele kosten stijgen meestal proportioneel, d.w.z. stijgen recht evenredig met de productie, want dan is namelijk heel gemakkelijk het breakeven-punt uit te rekenen. Men heeft dan namelijk een lineaire kostenvergelijking en grafisch is dit een rechte lijn. Bij het break-even-punt zijn de kosten en de opbrengsten gelijk aan elkaar, men maakt dus winst noch verlies; men speelt quitte. Als men de break-even-omzet moet berekenen moet men de break-even-afzet vermenigvuldigen met de verkoopprijs. Algemeen geldt: 1. Kosten: TK = TVK + TCK waarbij: TK = totale kosten, TVK = totale variabele kosten, TCK = totale constante kosten. Verder geldt dat: TVK = GVK * q waarbij GVK = variabele kosten per product of gemiddelde variabele kosten 2. Omzet: TO = P * Q waarbij: P = verkoopprijs en Q = afzet 3. Winst: TW = TO - TK waarbij TW = totale winst Nu geldt in het break-even-punt: TW = 0 Of: TO - TK = 0 Dus: TO = TK 11

12 Men vindt dan eerst de break-even-afzet q en kan dan simpel de break-evenomzet in euro s vinden door deze q te vermenigvuldigen met de verkoopprijs, dus: BEO = BEA * PRIJS VOORBEELD Verkoopprijs: 10,- Variabele kosten per product: 4,- Totale constante kosten: ,- Bepaal de Break-even-afzet (BEA) en de Break-even-omzet (BEO). Er volgt nu: TO = 10 Q en TK = 4 Q TO = TK 10 Q = 4 Q Q = Q = Dus: BEA = stuks En: BEO = BEA * p = stuks * 10,- per stuk = ,- Grafisch: - de omzetlijn (TO) start altijd in de oorsprong - de totale kostenlijn (TK) start altijd ter hoogte van de totale constante kosten - het snijpunt in de grafiek van deze twee heet break-even-punt (BEP) - de afzet Q die daar bij hoort heet break-even-afzet (BEA, op q as) en de omzet die daar bij hoort heet break-even-omzet (BEO, op -as). TO TK BEO BEP TCK 0 BEA Q 12

13 Hoe zit het nu met GTK, GVK en GCK? GVK = TVK / q GCK = TCK / q GTK = TK / q = (TVK + TCK) / q = TVK /q + TCK / q = GVK + GCK Een voorbeeld TK = 4 Q (zie hierboven) Productie q GVK TVK TCK GCK TK GTK , , Opmerkingen: 1. Als q = 0, bestaan er geen gemiddelde kosten, want delen door nul is flauwekul. 2. GVK blijft steeds gelijk, hier 4 geldeenheden, waardoor de TVK lineair stijgen, dat heet ook wel: proportioneel stijgende variabele kosten. 3. De TCK blijven steeds gelijk, maar de GCK daalt naarmate q toeneemt, want de TCK worden uitgesmeerd over steeds meer producten. 4. De TK is steeds TVK plus TVK; de GTK is steeds TK / q, maar ook is dus de GTK steeds gelijk aan GVK plus GCK. 5. De GTK heet ook wel kostprijs, d.w.z. alle kosten per product; dit moet men goed onderscheiden van de verkoopprijs, die natuurlijk hoger moet zijn dan de kostprijs. 6. We zien hierboven dat de break-even-afzet inderdaad stuks is, zoals eerder berekend, want bij stuks is de GTK gelijk aan de verkoopprijs van 10 geldeenheden en maakt men geen winst en geen verlies. 7. De winst is dus maximaal als de productie q maximaal is (dus bij de productiecapaciteit), want de verkoopprijs blijft steeds gelijk, maar de GCK neemt steeds af (en de GVK blijft steeds gelijk), waardoor de GTK ook steeds afneemt en het verschil tussen verkoopprijs en GTK steeds groter wordt; de winst per stuk wordt dus steeds groter en daarmee dus ook de totale winst. 13

14 We kunnen zo n tabel ook uitbreiden door het omzet- en winstplaatje erin te betrekken: Hetzelfde voorbeeld als hierboven, maar er geldt nu dus ook dat de verkooprijs 10 geldeenheden is: q GVK TVK TCK GCK TK GTK TO TW , , Men ziet nu inderdaad dat het break-even-punt bij stuks ligt en dat de maximale winst ,- geldeenheden is. Ook kan men de grafiek uitbreiden door er een winstlijn (TW) erbij in te tekenen: TO TK TW Q Men ziet dat de winstlijn altijd negatief start, omdat men bij een productie van nul stuks, een verlies lijdt ter grootte van de Totale Constante Kosten; de winstlijn snijdt de q-as natuurlijk bij het break-even-punt (hier stuks), omdat daar de winst nul is. 14

15 7. OVER COLLECTIEVE LASTEN EN COLLECTIEVE UITGAVEN Onder de collectieve sector verstaat men de overheid (het Rijk en de lagere overheden) en de sociale verzekeringsfondsen (volks- en werknemersverzekeringen). Door de burgers moet aan deze collectieve sector betalingen verricht worden, de zgn. collectieve lasten, zodat de collectieve sector haar collectieve uitgaven (b.v. wegen aanleggen, uitkeringen betalen) kan financieren. De belastingen en niet-belastingen betaalt men aan de overheid en de sociale premies betaalt en aan de sociale fondsen (zoals de UWV = Uitvoering Werknemersverzekeringen en de SVB = Sociale Verzekeringsbank) De collectieve lasten zijn dus de inkomsten voor de collectieve sector, die als een last op de burger drukken. Hoe delen we deze collectieve lasten in? collectieve lasten betalingen aan de overheid betalingen aan de sociale verzekeringsfondsen belastingen niet-belastingen sociale premies directe indirect retributies andere premies premies volks- werkverzekeringen nemersverzek. loonbelasting, B.T.W., collegegeld, verkeers- W.W. en AOW- en vennootschaps- accijnzen parkeergeld boetes, W.I.A.premie A.W.W.- belasting staatsloterij premie NB de W.I.A. (Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) is de opvolger van de WAO. 15

16 De uitgaven van de collectieve sector (= overheid + sociale fondsen) worden meestal zo ingedeeld: Collectieve Uitgaven Overheidsuitgaven SocialeVerzekeringsuitgaven (inkomensoverdrachten door Sociale Fondsen) b.v. W.I.A.- uitkering Overheidsbestedingen Overdrachtsuitgaven Uitgaven Staatsschuld (inkomensoverdrachten overheid) b.v. huursubsidie Overheidsconsumptie Overheidsinvesteringen Rente Aflossingen b.v. wegen aanleggen over op Staatsschuld Staatsschuld (aan beleggers) Ambtenarensalarissen b.v. salarissen docenten Materiële Overheidsconsumptie b.v. energiekosten 2 e Kamer NB: de rente en aflossingen over de staatsschuld worden vaak ondergebracht bij overdrachtsuitgaven (die de overheid gratis verstrekt), maar dat is zeker wat de rente betreft niet correct. Omdat rente een vergoeding is voor het afstaan van kapitaal door beleggers. Dus het is beter deze (samen met aflossing) onder een apart kopje in te delen. 16

17 8. OVER DIRECTE BELASTINGEN Directe belastingen worden geheven over de inkomens van personen (staan dan op naam van iemand, b.v. de loon - en inkomstenbelasting) of over de inkomens/winsten van organisaties (b.v. vennootschapsbelasting). Hier wordt alleen ingegaan op de inkomstenbelasting en om te bepalen hoeveel iemand moet betalen, wordt het inkomen ingedeeld in drie categorieën of boxen. Voor elke box geldt een apart belastingtarief: Box 1: inkomen uit werk en woning; hier geldt een progressief tarief: oplopende percentages Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang: hier geldt een proportioneel tarief: 1 percentage. Box 3: inkomen uit sparen en beleggen, hier geldt een proportioneel tarief: 1 percentage 30% van 4% fictief rendement (dus 1,2% van het vermogen) Box 1 Het gaat hier dus om loon, pensioen en winst uit het eigen bedrijf (b.v. eenmanszaak) Ook moet iedere eigenaar van een eigen huis zijn inkomen in deze box verhogen met een bepaald percentage van de waarde van zijn huis, het zgn. eigen woning forfait. Dit is een percentage, b.v. 0,60% (of: 6 promille) van de waarde van het huis (de zgn. W.O.Z.-waarde, de waarde volgens de Wet Waardering Onroerende Zaken, bepaald door gemeenten). De overheid ziet dit forfait als een denkbeeldig inkomen uit het eigen huis, omdat je tenslotte je geld belegt in zo n huis en de waarde ervan kan toenemen; daarom moet je dus een bedrag optellen bij je bruto-inkomen (soort optelpost). Verder heeft een bezitter van een eigen huis wel een aftrekpost in de vorm van hypotheekrente, die hij betaalt aan de bank (de aflossing is dus niet fiscaal aftrekbaar!). Hoe vindt men nu het belastbaar inkomen, d.w.z. het inkomen waarover je daadwerkelijk de belastingen en premies volksverzekeringen moet betalen? Looninkomen plus: eigen woning forfait = inkomen uit werk en woning minus: aftrekposten (b.v. hypotheekrente) = belastbaar inkomen. Het belastbaar inkomen in deze box wordt belast volgens een schijventarief, er zijn vier schijven; men moet zijn belastbaar inkomen dus in vier stukken hakken en elk stuk wordt verschillend belast, waarbij het hoogste stuk het zwaarst belast wordt, de marginale tarieven worden dus steeds hoger, bijvoorbeeld onderstaande tabel (die jaarlijks iets verandert): 17

18 Schijf van tot en met tarief (marginaal) % % % oneindig 52% Het marginale tarief loopt dus op, d.w.z. hoe meer men verdient, hoe meer extra men van de extra verdiensten aan belastingen moet betalen, daarom zal het gemiddelde tarief natuurlijk ook oplopen, als men meer verdient, moet men gemiddeld in procenten van het gehele inkomen ook meer belastingen betalen; dit stelsel is dus progressief. Dus: marginale druk (tarief) = extra belastingen / extra inkomen * 100 % En: gemiddelde druk (tarief) = te betalen belastingen / gehele inkomen * 100 % De gemiddelde druk is altijd lager dan de marginale druk en heeft in theorie een waarde tussen 0 % en 52%; de marginale druk is of 32% of 38% of 42% of 52% (in dit voorbeeld). De gemiddelde druk van iemand die een miljoen euro per jaar verdient, ligt dus dicht bij 52% Box 2 Wanneer iemand ten minste 5% bezit van de aandelen van een B.V. of N.V. spreekt men van een aanmerkelijk belang. Het inkomen uit aanmerkelijk belang (b.v. dividend) wordt belast met een tarief van 25% en is dus proportioneel, omdat de gemiddelde belastingdruk steeds 25% is. Box 3 De inkomsten uit sparen en beleggen worden berekend op basis van het gemiddelde vermogen in een jaar. Dit vermogen is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en de schulden (exclusief het eigen huis, zie box 1). De fiscus gaat hierbij uit van een zgn. fictief rendement van 4 % van het vermogen, d.w.z. dat zij er van uitgaat dat spaarders een rendement (winstgevendheid, b.v. rente opbrengsten) hebben van 4% van hun vermogen; over deze 4% inkomsten van een belastbaar vermogen, wordt 30% belasting geheven, waarbij dus eigenlijk totaal 1,2% (= 30% van 4%) van het belastbare deel van het vermogen wordt belast. Heb je dit jaar minder dan 4% rente ontvangen, dan heb je pech, heb je meer dan 4% ontvangen, dan heb je geluk, want dan hoef je toch slechts over 4% van je belastbaar vermogen die 30% te betalen. Dit tarief is proportioneel. 18

19 Totaal: Heeft men nu via alle boxen zijn te betalen belastingen uitgerekend, dan moet men eerst deze bedragen optellen en dan mag er van het totaalbedrag aan belastingen een bepaald bedrag afgetrokken worden, de zgn. heffingskortingen, die per persoon kunnen verschillen (b.v. een kinderkorting op belastingen geldt alleen voor mensen met kinderen) Voorbeeld (waarin alles verwerkt is): Voor meneer Jansen geldt het volgende: - Arbeidsinkomen: ,- - Eigen woning forfait: 1200,- (= 0,6 % * ,-, de WOZ - waarde van het huis) - Hypothecaire lening: ,-: hij betaalde hierover 5% rente dit jaar. (het hypotheekbedrag is ongeveer 3 maal het jaarinkomen, een vuistregel bij banken); - Spaarrekening: gespaard bedrag begin v/h jaar: , - en aan het eind: ,- - Tarieven box 1, zoals boven gegeven - In box 3 is een vermogen van vrijgesteld van belastingen. - Heffingskorting: 2500,- (naast algemene korting van 2000, - nog andere kortingen, zoals kinderkorting, ter waarde van 500,-; dit alles staat in tabellen van de belastingdienst!). Zijn te betalen belastingen worden nu: Box 1: Eerst het belastbaar inkomen uitrekenen: , - plus: 1200,- = ,- (inkomen uit werk en woning) minus: 5% * = 9000 = belastbaar inkomen: ,- Dit belastbaar inkomen gaan we in 4 stukken hakken, elk met een eigen tarief: Schijf 1: van 0 t/m betaalt hij: 32 % * = 4800,- Schijf 2: van t/m betaalt hij: 38% * = 4560,- Schijf 3: van t/m betaalt hij: 42% * = 7980 Schijf 4: over het restant ( ) 6200 betaalt hij: 52% * 6200 = 3224,- Totaal betaalt hij volgens box 1 dus: = ,- Zijn gemiddelde druk in box 1 is nu: / * 100% = 34,27 % (als we nog geen rekening houden met inkomen in box 3 en de heffingskortingen!). 19

20 (Zijn marginale tarief is 52%, omdat hij met de top van zijn inkomen in schijf 4 zit en als hij iets extra s zou gaan verdienen, hij van dit extra s 52% aan belastingen kwijt zou zijn.) Van een ander iemand, die maar een belastbaar inkomen heeft van ,- (en een inkomen van b.v ,-) is dat procentueel veel minder: 4800 / * 100% = 24%. Dus in box 1 geldt een progressief tarief: bij stijgend (belastbaar) inkomen, stijgt de gemiddelde belastingdruk. Box 2: Volgens box 2 heeft meneer Jansen geen inkomen. Box 3: Zijn gemiddeld vermogen is in dit jaar: ,-, maar hij hoeft slechts over het rendement van het vermogensbedrag verminderd met de vrijstelling (een soort belastbaar vermogen dus) belasting te betalen, dus: over = ,- Het fictief rendement daarvan is: 4 % * = 460,- (is rente = inkomen in box 3); Hiervan 30% belastingen te betalen: 30% * 460 = 138,- (is 1,2% van ,-). Totaal: Zijn totaal te betalen belastingen zijn nu: Box 1: ,- Box 2: 0,- Box 3: 138,- Totaal: ,-. Hiervan gaat af, vanwege de heffingskortingen: 2500,- Te betalen: ,- De gemiddelde druk van het inkomen is nu (nadat alle boxen, heffingskortingen, e.d. in beschouwing zijn genomen): / * 100% = 30,34 %. NB: het fictieve inkomen in box 3 (hier: 460 euro), wordt in deze berekening meestal niet meegenomen, omdat het inkomen niet werkelijk gehaald is (anders werd de gemiddelde druk / ) * 100% = 30,1 %, een klein verschil dus). Overigens moeten we hierbij wel bedenken dat er maandelijks reeds belastingen en sociale premies worden ingehouden van mensen die in loondienst werken; dit noemen we de voorheffing op de inkomstenbelasting of ook wel: de loonheffing. Het gaat hierbij om loonbelasting en premies volksverzekeringen.aan het eind van het belastingjaar (een kalenderjaar) wordt pas gekeken of mensen teveel belasting betaald hebben of te weinig, middels de beruchte blauwe envelop die in januari/februari bij de meeste mensen in de bus valt. 20

21 Met behulp van een jaaropgave, die men van de werkgever moet krijgen, kan men dan zien of men te veel of te weinig belasting heeft betaald. Voor veel mensen is de voorheffing echter ook al de eindheffing (b.v. als je geen eigen huis en aftrekposten hebt!). Meestal betalen een aantal burgers teveel aan belastingen, omdat de belastingdienst nog geen rekening heeft gehouden met allerlei persoonsgebonden aftrekposten. Men zou dus eigenlijk geld terug moeten krijgen. Dit geldt ook vaak ook voor vakantiewerkers, die onder de heffingskorting blijven met hun te betalen belastingen. En dus eventueel betaalde belastingen geheel terug moeten krijgen. Overigens houdt de fiscus daar wel rekening mee, behalve als je twee baantjes hebt, want dan wordt het moeilijk om van tevoren aan te geven hoeveel je verdient en hoeveel belastingen je zou moeten betalen na de heffingskorting. Voorbeeld 1 Meneer Jansen heeft zijn jaaropgave ontvangen. Daarop staat dat de ingehouden loonheffing is: ,- Hij hoefde maar te betalen: ,- (zie vorige pagina). Dus terug te ontvangen van de belastingdienst: = 998,- Voorbeeld 2 Jan heeft 2 avonden per week een baan als inpakhulp bij een supermarkt en daar verdiende hij 1560,- per jaar. De supermarkt heeft wel 104,- ingehouden aan belastingen. Kan hij dit bedrag van 104,- terugvragen van de fiscus? Stel dat de heffingskorting is 2000,- per jaar. Te betalen over box 1: 32 % van 1560,- = 499,20 (geheel in schijf 1). Zijn heffingskorting is 2000, dus moet hij betalen aan belastingen: 499, = ,80, d.w.z een negatief bedrag; dat betekent dat hij nog geen belasting hoeft te betalen, want hij zit met zijn te betalen belastingen nog onder de heffingskorting. Dus kan hij alle eventuele betaalde belastingen terugvorderen van de fiscus, middels een speciaal daarvoor bestemd biljet (T-biljet), hier dus 104,-. NB: dit geldt dus alleen voor belastingen en premies volksverzekeringen. In de Nederlandse belastingheffing werkt de overheid met 3 beginselen, te weten: 1. Het draagkrachtbeginsel: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen : iemand met een hoog inkomen moet naar verhouding meer belasting betalen dan iemand met een laag inkomen (b.v. ons progressief belastingstelsel). 2. Het profijtbeginsel: wie profiteert, die betaalt : de overheid legt verband tussen de diensten die zij aanbiedt aan een individu en de hoogte van de heffing die zij vaststelt; dit beginsel kan alleen bij retributies worden toegepast en niet bij belastingen, omdat er bij belastingen juist geen directe tegenprestatie tegenover staat (b.v. collegegeld: wie studeert, die betaalt; wie niet studeert, betaalt dit bedrag ook niet!). 3. Het doelmatigheidsbeginsel: belastingen moeten meer opbrengen dan ze kosten : de belastingheffing mag niet nadelig zijn voor de welvaart, b.v. als onze internationale concurrentiepositie te veel wordt aangetast door de belastingheffing in Nederland of als de kosten van het innen van de belasting hoger zijn dan de opbrengsten (b.v. dure controles bij belastingaangifte). 21

22 9. OVER HET FINANCIERINGSSALDO EN DE STAATSSCHULD De Rijksbegroting is een reeks wetsontwerpen van de regering voor het parlement betreffende de ontvangsten en uitgaven van de overheid in het komende kalenderjaar. Deze begroting sluit meestal niet: de totale uitgaven overtreffen de ontvangsten. Er is dan een negatief saldo, het begrotingstekort. De aflossing van staatsschuld wordt dan ook als een uitgave meegeteld. Wordt de aflossing niet meegeteld, dan ontstaat het financieringstekort, dus: overheidsontvangsten - overheidsuitgaven (inclusief aflossing op staatsschuld) = begrotingstekort - aflossing op staatsschuld = financieringstekort Door de aflossing neemt de staatsschuld af; het begrotingstekort moet worden bij geleend, waardoor de staatsschuld toeneemt. Per saldo neemt de staatsschuld dus toe met het financieringstekort. Als er meer wordt afgelost dan het begrotingstekort bedraagt, is er een positief financieringssaldo, dat heet het financieringsoverschot (zoals in NL 2001). Algemeen geldt: Financieringssaldo = Begrotingssaldo + Aflossing op de staatsschuld of ook wel, zoals in veel leerboeken gedaan wordt (let op het minteken!!!): financieringstekort = Begrotingstekort - Aflossing op de staatsschuld VOORBEELDEN begrotingstekort/financieringstekort Voorbeeld 1 (alle bedragen luiden in miljarden euro s): overheidsuitgaven: 100 (waaronder 5 aflossing) overheidsinkomsten: 90 nu geldt: financieringssaldo = -10 (begrotingssaldo) + 5 = -5 dus een financieringstekort van 5 (en een begrotingstekort van 10). dan dus per saldo toch meer staatsschuld, namelijk 5 miljard 22

23 Voorbeeld 2 overheidsuitgaven: 100 (waaronder 5 aflossing) overheidsinkomsten: 98 nu geldt: begrotingssaldo is -2, dus financieringssaldo = = +3 dus een financieringsoverschot! Nu daalt dus de staatsschuld, omdat het begrotingstekort kleiner is dan de aflossing. Voorbeeld 3 overheidsuitgaven: 100 (waaronder 5 aflossing) overheidsinkomsten: 108 dan geldt: begrotingssaldo is +8 en financieringssaldo = =13 dus een financieringsoverschot, naast nu ook een begrotingsoverschot! VOORBEELDEN staatsschuld / staatsschuldquote De staatsschuld neemt jaarlijks dus toe met het financieringstekort in dat jaar, omdat men voor deze laatste juist nieuwe beleggers moet zoeken. Als het financieringstekort nul is, blijft de staatsschuld gelijk. Is er een financieringsoverschot, dan daalt de staatsschuld. Dus geldt er ook algemeen: Staatsschuld eind v/h jaar = staatsschuld begin v/h jaar + financieringstekort over dat jaar. Of algemener: Staatsschuld eind = staatsschuld begin - financieringssaldo over het jaar Voorbeeld 4 Staatsschuld begin v/h jaar: 400; begrotingstekort over dit jaar 30; aflossing staatsschuld: 10. Dan is het financieringstekort: = 20. En de nieuwe staatsschuld: = 420. (of: = 420) Voorbeeld 5 Staatsschuld begin v/h jaar: 300; begrotingstekort over dit jaar: 2; aflossing schuld 6; Dan is het financieringssaldo: = + 4; En de nieuwe staatsschuld is minder: = 296 mrd. (of: = 296). 23

24 Voorbeeld 6 Voor een land geldt het volgende: Nationaal Inkomen Staatsschuld begin van het jaar Financieringstekort over het jaar Staatsschuld eind van het jaar Staatsschuldquote eind van het jaar Jaar / 500 * 100% = 64% Jaar / 520% = 63,5% Toename in % 4% 3,13% De Staatsschuldquote (SSQ) is de staatsschuld in procenten van het Nationaal inkomen. De SSQ daalt dus, als het Nationaal Inkomen procentueel sneller stijgt dan de staatsschuld! Voorbeeld 7 Een voorbeeld van een overheidsbegroting: Het begrotingssaldo is hier positief, namelijk een overschot van 11, 6 mrd euro. Het financieringssaldo is ook positief, namelijk 11,6 + 5,1 mrd. = 16,7 mrd. euro; dat is dus de ruimte waarmee de staatsschuld kan afnemen. 24

25 10. OVER INTERNATIONALE HANDEL Redenen voor internationale handel (en daarmee voor internationale arbeidsverdeling) zijn onder andere: 1. Een land kan een bepaald product zelf niet maken vanwege b.v. gebrekkige kennis (door lage scholing van de arbeiders of lage technische stand van de machines) of de afwezigheid van grondstoffen (de productiefactor natuur is in mindere mate aanwezig). 2. Er is sprake van een verschil in productiekosten tussen landen. 3. Er is sprake van een kwaliteitsverschil (smaakverschil) tussen landen Er ontstaat dus een tendens tot specialisatie bij internationale handel omdat elk land dat maakt waarin zij goed (kwalitatief aspect) of goedkoop (kwantitatief aspect) is en zo neemt de welvaart van alle deelnemers aan het handelsverkeer toe. Productiefactoren worden dan optimaal ingezet (zgn. optimale allocatie). Toch zijn er soms redenen, volgens sommige landen, om aan protectie te doen, dus de eigen industrie te beschermen tegen buitenlandse concurrenten, b.v. het zelfvoorzieningsargument (zie b.v. de Europese landbouw: Europees graan wordt zwaar gesubsidieerd, terwijl de V.S. het graan misschien goedkoper zou kunnen maken, maar men wil wel graag strategische producten als voedsel zelf blijven maken). Andere gebruikte argumenten voor protectie zijn: opvoedingsargument, werkgelegenheidsargument en anti-dumpingargument. De maatregelen (protectie-instrumenten) die men dan neemt zijn bijvoorbeeld exportsubsidies (eigen producten kunstmatig goedkoper maken op de wereldmarkt), invoerrechten (buitenlandse producten worden op de binnenlandse markt dan kunstmatig duurder gemaakt) en non tarifaire belemmeringen (b.v. extra douaneformaliteiten aan de grens). Eigenlijk is men dan bezig met verspilling van productiefactoren (= geld), die men beter had kunnen gebruiken voor zaken, waarin men zelf goedkoop of goed is. In het algemeen leidt internationale specialisatie tot meer welvaart, want men verspilt zo min mogelijk productiefactoren en maakt er optimaal gebruik van. (goede allocatie = goede toewijzing van productiefactoren over productiemogelijkheden) Een van de argumenten voor protectie, die vaak (oneigenlijk) gebruikt wordt, is het werkgelegenheidsargument: men denkt dan dat er niet te concurreren valt tegen de lagelonenlanden, terwijl toch daar de arbeidsproductiviteit (APT) ook veel lager is (het gaat hier dan om absolute kostenverschillen, namelijk om verschillen in loonkosten per product). 25

26 Bijvoorbeeld: de lonen zijn in India een tiende deel van de lonen in Nederland (maar de APT is een twintigste deel van die in Nederland): Welk land kan goedkoper produceren? Uitwerking in tabelvorm: Land Loonkosten per uur in euro s Arbeidsproductiviteit per uur in stuks Loonkosten per product in euro s Nederland stuks 100 / 50 = 2 p.p India 10 2,5 stuks 10 / 2,5 = 4 p.p We zien nu dat Nederland het product goedkoper kan maken, terwijl de lonen veel hoger zijn! Dus moet men de lonen altijd vergelijken met de productie per arbeider (=APT) in dezelfde tijdseenheid (b.v. per uur) om een uitspraak te kunnen doen over wie wat goedkoper kan produceren en daarmee ook goedkoper het product kan gaan aanbieden, d.w.z. de verkoopprijs kan dan ook lager zijn en daarmee de internationale concurrentiepositie beter. We gaan er dan wel van uit dat de machinekosten per product (en andere kosten per product) en de winst per product dan voor beide landen gelijk zijn, anders kan men de conclusie over lagere verkoopprijzen niet maken. Toch doen landen aan protectie, b.v. via invoerrechten en exportsubsidies: Hoe werkt een invoerrecht? Stel: Een Afrikaanse bloemkool kost op de wereldmarkt omgerekend 2,- en een Europese bloemkool kost 2,20. Dan zal bij import in Europa van de Afrikaanse bloemkool een heffing gelegd worden die meer dan 0,20 bedraagt, b.v. 0,30. De prijs van Afrikaanse bloemkool in Europa zou dan worden 2,30, indien de aanbieder de heffing geheel doorberekent in de verkoopprijs; de Afrikaanse bloemkool kan dan veel minder goed concurreren met de Europese bloemkool dan zonder de heffing (= invoerrecht) van 0,30 het geval was. Bij zo n invoerrecht spelen wel allerlei belangenconflicten: voordeel Europese producent (heeft meer afzet in eigen land) Europese overheid (ontvangt de invoerrechten) nadeel Europese consument (betaalt nu meer) Buitenlandse producent (kan veel minder afzetten in Europa) 26

27 Hoe werkt een exportsubsidie? Stel: Amerikaans graan kost per eenheid $100,- en Europees graan kost op de wereldmarkt per eenheid $110,-; dan zou de Europese overheid kunnen beslissen de eigen graanboeren bij export naar de wereldmarkt een subsidie te geven van meer dan $10, -per eenheid graan, b.v $20,- per eenheid, zodat onze boeren dit graan kunnen gaan aanbieden op de wereldmarkt voor $90,- en dus goedkoper zijn dan de Amerikanen, waardoor onze concurrentiepositie stevig verbeterd is. In de theorie van de internationale handel onderscheidt men een aantal kengetallen, d.w.z. getallen die kennis geven over de internationale handel van het betreffende land: 1. De exportquote: deze geeft aan de mate van openheid van een land; hoe open is het land voor internationale handel? Formule: exportquote = waarde export / nationaal inkomen * 100 % Is deze b.v. 55 % (zoals voor NL), dan kan men zeggen dat dit land een zeer open land is; is dit getal 15 % (b.v voor de V.S), dan zou je kunnen zeggen dat het land zeer gesloten is, bijna zelfvoorzienend. Zo ook de importquote: hiervoor geldt een bijna zelfde verhaal: Formule: importquote = waarde import / nationaal inkomen * 100 % De optelsom van import- en exportquote is voor NL overigens meer dan 100%, dat kan omdat het over twee verschillende dingen gaat. Men noemt die optelsom ook wel handelsquote; deze is voor Nederland ongeveer 120%. 2. Het dekkingspercentage: deze geeft aan hoeveel procent van de import die men moet betalen, wordt gedekt door de ontvangsten uit de export; deze kan natuurlijk meer dan 100% zijn, omdat dan de export groter is dan de import. Formule: dekkingspercentage = waarde export /waarde import * 100% 3. De ruilvoet: deze geeft aan of men meer of minder in ruil moet geven van zijn eigen exportpakket voor een importpakket, omdat de prijzen van import en/of export veranderd zijn. Dit getal is een index en geen percentage, omdat het in tegenstelling tot de bovenstaande twee kengetallen geen momentopname is, maar een verandering tussen twee momenten aangeeft; de verandering is dan wel in procenten uit te drukken. Formule: ruilvoet = exportprijspeil / importprijspeil *

28 Voorbeeld Sinds vorig jaar is mijn exportprijspeil gemiddeld met 2% gestegen en zijn mijn importprijzen met 3% gedaald? Met hoeveel procent verandert mijn ruilvoet? Ruilvoet = 102 / 97 * 100 = 105,15, dus is de ruilvoet met 5.15 % verbeterd; ik hoef dus 5,15% minder goederen uit mijn exportpakket te ruilen voor eenzelfde importpakket als vroeger. Want, stel: vroeger ruilde ik 100 kazen (van 1,- elk) voor 100 flesjes olie (van 1,- elk), de ruilvoet stond dus 1 op 1. Nu kan ik voor 100 kazen (van 1,02 elk) krijgen in flesjes olie (die 0,97 kosten) 102 / 0,97 = 105,15 flesjes olie, dat is inderdaad 5,15% meer. Een ruilvoetverbetering betekent dus een toename van de welvaart, omdat je nu over meer schaarse goederen (van een ander) kunt beschikken dan vroeger. Soms wordt er in opgaven gesproken van een verandering van de exportwaarde in procenten en van de exportprijzen in procenten; de vraag is dan met hoeveel procent het exportvolume (= hoeveelheid goederen) is veranderd. Nu weet men: Of: waarde = prijs * hoeveelheid hoeveelheid = waarde / prijs Of, indien het gaat om veranderingen: Index van de waarde = (index van de prijs * index van de hoeveelheid) / 100 Of: Index hoeveelheid = index van de waarde / index van de prijs * 100 Voorbeeld In een jaar daalde de exportwaarde met 5%, terwijl de exportprijzen wel stegen met 3%. Met hoeveel procent is het importvolume veranderd? Uitwerking De index van de importhoeveelheid wordt: 95 / 103 * 100 = 92,23 Dus de geëxporteerde hoeveelheid is dus afgenomen met 7,77% en daarom daalde de waarde met 5% (dus - 5%), terwijl de prijzen wel stegen (+3%), een verschil van bijna 8% (namelijk 7,77%). 28

29 Een zelfde verhaal kan men houden voor importwaarde, importprijzen en importvolume. Daarnaast kennen we enige soorten van Economische Integratie, d.w.z. samenwerkingsverbanden tussen landen om de internationale handel te bevorderen. We zetten de vormen van integratie even op een rijtje, van kleine naar grote samenwerking: 1. Vrijhandelszone (b.v. de EVA): - vrij verkeer van goederen en diensten (geen invoerrechten in de handel onderling tussen de landen van de zone) - in handel met derden nog een eigen invoerrecht (dus geen uniform buitentarief voor de gehele zone, maar nog eigen vrijheid om tarieven vast te stellen in handel met niet-leden). 2. Douane-unie (b.v. de Benelux): Kenmerk 1 hetzelfde als de vrijhandelszone, maar nu juist wel 1 invoerrecht in de handel met derden, die voor de gehele unie hetzelfde is (uniform = 1 buitentarief). 3. Gemeenschappelijke Markt (b.v. de EG): Kenmerk 1 en 2 identiek aan douane-unie, maar nu ook een vrij verkeer van productiefactoren; arbeiders mogen zich vrij vestigen zonder arbeidsvergunning in elk deelnemend land (b.v. Poolse arbeiders in Nederland). 4. Economische unie (b.v. de EU): Kenmerk 1 t/m 3 van de gemeenschappelijke markt, maar nu ook een gemeenschappelijke economische politiek en instellingen (b.v. de Europese Centrale Bank te Frankfurt) 5. Monetaire unie (b.v. EMU): Alle kenmerken van een Economische Unie, maar nu ook het gebruik van 1 valuta (b.v. de euro binnen 12 Europese landen; zo behoort Denemarken wel tot de EU, maar (nog) niet tot de EMU). Zo wordt de internationale handel steeds vrijer en gemakkelijker en het uiteindelijke doel is een hogere welvaart te bereiken voor alle deelnemende landen, omdat elk land iets te bieden heeft, waarvan anderen optimaal kunnen profiteren (vrijhandel). 29

INHOUDSOPGAVE ECONOMIE HAVO

INHOUDSOPGAVE ECONOMIE HAVO INHOUDSOPGAVE ECONOMIE HAVO (de onderdelen die alleen voor de totaal-vakkers gelden, zijn met * aangemerkt) ONDERDEEL 1: PRODUCTIE - 1. Over schaarse goederen, blz. 2-2. Over (bruto) toegevoegde waarde

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE ECONOMIE VWO (de onderdelen, die alleen voor de totaal-vakkers gelden, zijn met * aangemerkt)

INHOUDSOPGAVE ECONOMIE VWO (de onderdelen, die alleen voor de totaal-vakkers gelden, zijn met * aangemerkt) INHOUDSOPGAVE ECONOMIE VWO (de onderdelen, die alleen voor de totaal-vakkers gelden, zijn met * aangemerkt) ONDERDEEL 1: PRODUCTIE - 1. Inleiding economie, blz. 2-2. Over (bruto) toegevoegde waarde en

Nadere informatie

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten. Samenvatting door een scholier 919 woorden 20 juni 2007 6,8 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie Hoofdstuk 4 Productie door de overheid 4.1 De sector overheid - Overheid: Onder overheid

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Ruilen over de tijd (havo)

Ruilen over de tijd (havo) 1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur Paragraaf 7.1 Groeit de economie? BBP = Bruto Binnenlands Product, de totale productie in een land in één jaar Nationaal inkomen = het totaal van alle inkomens in een land in één jaar Inkomen = loon, rente,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 6 Samenvatting door een scholier 2139 woorden 16 oktober 2005 7,4 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Paragraaf 1 Micro-economie: als we de productie door 1

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur Samenvatting door een scholier 1286 woorden 9 januari 2013 6,8 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 Personele inkomensverdeling

Nadere informatie

4.1 Klaar met de opleiding

4.1 Klaar met de opleiding 4.1 Klaar met de opleiding 1. Werken in loondienst - Bij een bedrijf of bij de overheid (gemeente, provincie, ministerie); - Je krijgt loon/salaris; - Je hebt een bepaalde zekerheid, dat je werk hebt,

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Ruilen over de tijd Intertemporele substitutie Bedrijven lenen geld om te investeren

Nadere informatie

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren. Samenvatting door R. 1396 woorden 17 februari 2014 5,4 5 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent 19.1 personele inkomensverdeling Het besteedbaar uitkomen per huishouding. De besteedbarde inkomens

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Samenvatting Economie Jong & Oud

Samenvatting Economie Jong & Oud Samenvatting Economie Jong & Oud Samenvatting door S. 1109 woorden 25 april 2017 7,3 3 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1: School of baantje Budgetlijn - Geeft verschillende combinaties

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan 70 000 euro.

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan 70 000 euro. Grote opgave personele inkomensverdeling Blz. 1 van 4 personele inkomensverdeling Inkomensverschillen tussen personen kunnen te maken hebben met de verschillende soorten inkomen. 1 Noem drie soorten primair

Nadere informatie

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Valt het mee of tegen? a Als Yara een appartement koopt moet ze een hypotheek afsluiten. Hiervoor betaalt ze iedere maand een bepaald bedrag. Dit zijn haar

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen; Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari 2002 6 104 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 4.3 t/m 5 4.3 & 4.4 begrippen; arbeidsinkomen voor werknemers is dit het loon en voor zelfstandigen

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST

OVER OMZET, KOSTEN EN WINST OVER OMZET, KOSTEN EN WINST De Totale Winst (TW) van bedrijven vindt men door van de Totale Opbrengsten (TO), de Totale Kosten (TK) af te halen. Daarvoor moeten we eerst naar de opbrengstenkant van het

Nadere informatie

A. Collectieve lastendruk (overheidsinkomsten) = Belastingen en soc. Premies/Nationaal inkomen X 100%

A. Collectieve lastendruk (overheidsinkomsten) = Belastingen en soc. Premies/Nationaal inkomen X 100% Samenvatting door een scholier 475 woorden 11 juni 2001 3,3 107 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 4 Productie door de overheid Paragraaf 1 Collectieve sector: 1. Overheid (Rijk, provincies,

Nadere informatie

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * 100-100 Als %

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * 100-100 Als % Inflatie Stijging algemene prijspeil Consumenten Prijs Indexcijfer Gewogen gemiddelde Voordeel: Mensen met schulden Nadeel: Mensen met loon, spaargeld Reële winst bedrijven daalt Rentekosten bedrijven

Nadere informatie

Economie Samenvatting M4

Economie Samenvatting M4 Economie Samenvatting M4 Hoofdstuk 1 De prijs van tijd Ruilen over tijd is een belangrij onderdeel van economisch handelen. Dat geldt voor huishoudens, bedrijven en de overheid. Gezinnen sparen voor hun

Nadere informatie

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting Economie Toetsweek 2 Samenvatting door E. 1301 woorden 3 december 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Economie VERKOOPWAARDE 2000 INKOOPWAARDE: (INTERMEDIAIR VERBRUIK) GRONDSTOFFEN 1100 DIENSTEN

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door D. 1323 woorden 7 februari 2016 1 1 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Hoofdstuk 4; Aan 't werk Boek: 200% Economie 4 mavo/tl Paragraaf 1; productie

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door M. 1189 woorden 16 november 2016 0 keer beoordeeld Vak Economie Economie, hoofdstuk 4 Loon/winst: zijn vormen van inkomen. Hierover betaal je belastingen

Nadere informatie

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober 2015 6,7 9 keer beoordeeld Vak Economie De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden. Productiefactoren: arbeid, ondernemerschap, kapitaal

Nadere informatie

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden Paragraaf 1 Nationaal inkomen en welvaart Economie samenvatting H8 Om de welvaart in een land te meten gebruik je het bbp (bruto binnenlands product). Dat is de omvang van de totale productie in het hele

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD Module 4 Nu en later Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil Gevolgen van inflatie koopkracht neemt af Verslechtering internationale concurrentiepositie Bij

Nadere informatie

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present) Antwoorden door een scholier 1164 woorden 25 maart 2004 5,1 76 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: productie en productiefactoren

Nadere informatie

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan. Samenvatting door Marit 1960 woorden 24 januari 2016 7,2 16 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO economie H.4 1 klaar met de opleiding Als je klaar bent met je opleiding ga je op zoek naar een werkkring.

Nadere informatie

Kamer van Koophandel (KvK): hier kom je meer te weten over vergunningen, wetgeving en btw.

Kamer van Koophandel (KvK): hier kom je meer te weten over vergunningen, wetgeving en btw. Samenvatting door Sem 1018 woorden 25 januari 2018 7,3 5 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Samenvatting economie hoofdstuk 3 + 4 + 5 Paragraaf 3.1 Kamer van Koophandel (KvK): hier

Nadere informatie

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting. Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen Valt het mee of tegen? a b c Als Yara een appartement koopt moet ze een hypotheek afsluiten. Hiervoor betaalt ze iedere maand een bepaald bedrag. Dit zijn haar vaste

Nadere informatie

H2: Economisch denken

H2: Economisch denken H2: Economisch denken 1 : Produceren Produceren: Het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van de productiefactoren door bedrijven en de overheid. Alleen bedrijven en de overheid kunnen produceren

Nadere informatie

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens Overheid H2 De overheid De grote herverdeler van inkomens Ontvangsten: belasting en premies De overheid Uitgaven: uitkeringen en subsidies De grote herverdeler van inkomens 2 De Nederlandse overheid Belangrijke

Nadere informatie

Samenvatting Economie Internationale handel

Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting door een scholier 1484 woorden 7 oktober 2003 5,5 44 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Internationale handel HS 1 Nederland handelsland Par.

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid Samenvatting Economie Module 7 De Overheid Samenvatting door een scholier 946 woorden 15 november 2007 5 8 keer beoordeeld Vak Economie Economie module 7: de overheid Samenvatting voor GR ECONOMISCHE ORDE

Nadere informatie

De winkelier ontvangt dus meer btw dan dat hij betaald. Het verschil van 29,40 21,- = 8,40 draagt de winkelier af aan de belastingdienst.

De winkelier ontvangt dus meer btw dan dat hij betaald. Het verschil van 29,40 21,- = 8,40 draagt de winkelier af aan de belastingdienst. Hoofdstuk 3 Paragraaf 1 Belastingen op aankopen Geld voor de overheid Berekening btw Btw = belasting toegevoegde waarde. De consument betaalt aan de winkelier het verkoopbedrag + de btw. Dit noemt men

Nadere informatie

Leuker kunnen we het niet maken

Leuker kunnen we het niet maken Leuker kunnen we het niet maken Belastingen: blij met een blauwe envelop? De beruchte blauwe envelop belastingaangifte! De overheid heeft het recht om heffingen aan burgers op te leggen om inkomsten te

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis)) Samenvatting door een scholier 421 woorden 11 maart 2002 6 51 keer beoordeeld Vak Economie Economie Lesbrief Welvaart Hoofstuk 1 Goederen Diensten Materieel Immaterieel Stoffelijk

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting door Suzanne 4057 woorden 20 september 2017 4,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting hoofdstuk 16,17,18 Paragraaf 16.1

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Aurington. Administratie en Advies

Aurington. Administratie en Advies Aurington Administratie en Advies Let op de houdbaarheidsdatum! Mei 5 Pincode 6 7 8 Boetes Dit jaar Deze maand De balans Tandorine B.V. Debet Activa Bezittingen Wat heb ik? Credit Passiva Vermogen Hoe

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5

6,1. Samenvatting door M. 884 woorden 28 december keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 5 Samenvatting door M. 884 woorden 28 december 2015 6,1 5 keer beoordeeld Vak Economie Economie Hoofdstuk 5 1 Stroomgrootheden: meten tijden een bepaalde periode sparen, lenen, inkomen etc Voorraadgrootheden:

Nadere informatie

Inkomstenbelasting. Module 7 hoofdstuk 2

Inkomstenbelasting. Module 7 hoofdstuk 2 Inkomstenbelasting Module 7 hoofdstuk 2 Verschillende vormen inkomen, verschillende vormen belasting Verschillende boxen Box 1 Bruto inkomen uit arbeid (denk aan brutoloon) Inkomen uit koophuis Aftrekposten

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

TOELATINGSTOETS M&O. Datum 14-1-2016

TOELATINGSTOETS M&O. Datum 14-1-2016 TOELATINGSTOETS M&O VUL IN: Datum 14-1-2016 Naam en voorletters. Adres. Postcode. Woonplaats. Geboortedatum / / Plaats Land. Telefoonnummer. E-mail. Gekozen opleiding. OPMERKINGEN: Tijdsduur: 90 minuten

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2 Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni 2010 6,1 13 keer beoordeeld Vak Economie De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2 De rijksoverheid is onderdeel van de collectieve sector. Om de uitgaven

Nadere informatie

Domein Welvaart en Groei

Domein Welvaart en Groei Domein Welvaart en Groei Zie steeds de eenvoud!! havo Frans Etman Welvaart Welvaart Hoe je jouw wensen kan vervullen met producten. Dat is thuistaal. Voor een toets schrijf je op: de mate van behoeftebevrediging

Nadere informatie

Samenvatting Economie samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten

Samenvatting Economie samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten Samenvatting Economie samenvatting overheid + hfdst 1 consumenten en producenten Samenvatting door J. 1607 woorden 28 augustus 2012 5,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index H1: De omvang van de

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 van het aanbod van arbeid

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid = mensen Door werkgevers: bedrijven en overheid Werkgelegenheid Hoe lager het loon, hoe groter de vraag naar arbeid Aanbod van arbeid: beroepsbevolking (iedereen tussen de

Nadere informatie

In werkelijkheid is het hoger door productie die niet word meegeteld (zwart of geen geld tegenover)

In werkelijkheid is het hoger door productie die niet word meegeteld (zwart of geen geld tegenover) Samenvatting door een scholier 1619 woorden 21 maart 2013 8,2 14 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index Index De Nederlandse Economie 1.1 introductie Human development index = welvaartsmeter 1.2 Productie

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6 Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6 Samenvatting door Sanne 1542 woorden 11 april 2017 7,5 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Hoofdstuk 5 - Werkt dat zo? Paragraaf 5.1 - Aan de slag! Als je

Nadere informatie

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen

Economie module 4 Ruilen in de tijd. goederen kopen Economie module 4 Ruilen in de tijd 27 blz. werkboek = 1 ½ blz. per les H1 par 1 & 2 vb.1 O O sparen om tijd storting + rente iets te kopen goederen kopen vb.2 O O geld lenen om tijd aflossing + rente

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen

Nadere informatie

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp.

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp. Boekverslag door P. 2397 woorden 24 september 2013 7.7 16 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 Paragraaf 1; Binnenlands product De macro-economie kijkt naar de optelsom

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1 vwo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele

Nadere informatie

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Samenvatting door een scholier 1037 woorden 19 augustus 2003 5,5 126 keer beoordeeld Vak Economie H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Macroniveau:

Nadere informatie

Aanpassingen lesbrieven havo

Aanpassingen lesbrieven havo Aanpassingen lesbrieven havo 2012-2013 Lesbrief Vervoer blz. 5, na 5 e regel onder foto:..is aangesloten bij TCA. Toevoegen: Vanwege het grote marktaandeel mag TCA de marktleider genoemd worden. blz. 5,

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt Ondernemingsvormen Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt De eenmanszaak = een onderneming met één eigenaar. De vennootschap onder firma (VOF) = een onderneming waarbij enkele mensen

Nadere informatie

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2 TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1,2 NIVEAU: EXAMEN: VWO 2001-II De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen

Nadere informatie

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand? Samenvatting door een scholier 2055 woorden 10 oktober 2001 7,3 256 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 Inkomen Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand? Looninkomen,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting door een scholier 1385 woorden 6 mei 2006 6,2 13 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H. 1, Crisis. Conjunctuurtheorie = theorie over crisis met

Nadere informatie

Domein Welvaart en Groei

Domein Welvaart en Groei Domein Welvaart en Groei Zie steeds de eenvoud!! vwo Frans Etman Welvaart Welvaart Hoe je jouw wensen kan vervullen met producten. Dat is thuistaal. Voor een toets schrijf je op: de mate van behoeftebevrediging

Nadere informatie

Toegepast Rekenen Opdrachten:

Toegepast Rekenen Opdrachten: Toegepast Rekenen Opdrachten: Hfst 1: Rekenen Opdr. 1: a. 66 : 3 = c. -66 : (-3) = e. 12 - (+5) = b. 66 : (-3) = d. -12 + 5 = f. -12 (-5) = De omzet van een laptopwinkel is 15.000,-. De verkoopprijs per

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers, makelaars en soldaten?

1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers, makelaars en soldaten? Samenvatting door een scholier 1896 woorden 6 februari 2007 5,7 20 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting : 1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers,

Nadere informatie

Samenvatting Economie Internationale Handel

Samenvatting Economie Internationale Handel Samenvatting Economie Internationale Handel Samenvatting door een scholier 1611 woorden 9 september 2001 6,5 169 keer beoordeeld Vak Economie Economie Internationale Handel Hoofdstuk 1 Nederland is erg

Nadere informatie

Samenvatting M&O periode 1. Hoofdstuk 13 8,4. Paragraaf 1. Samenvatting door G woorden 12 maart keer beoordeeld

Samenvatting M&O periode 1. Hoofdstuk 13 8,4. Paragraaf 1. Samenvatting door G woorden 12 maart keer beoordeeld Samenvatting door G. 1623 woorden 12 maart 2016 8,4 9 keer beoordeeld Vak Methode M&O 200% M&O Samenvatting M&O periode 1 Hoofdstuk 13 Financieel beleid niet-commerciële organisaties (nco) Paragraaf 1

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting Economie Hoofdstuk 4 Samenvatting door een scholier 1972 woorden 21 april 2005 7,1 35 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 4 onder de collectieve sector wordt de overheid

Nadere informatie

Overheid in ruime zin - centrale overheid + lagere overheden (provincies en gemeenten)

Overheid in ruime zin - centrale overheid + lagere overheden (provincies en gemeenten) Begrippenlijst door V. 1548 woorden 7 juni 2013 4 3 keer beoordeeld Vak Methode Economie Kern van de economie Economie begrippen hoofdstuk 12 12.1 de collectieve sector Collectieve sector - (overheid in

Nadere informatie

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19

Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting Economie Thema 4, Hoofdstuk 17, 18, 19 Samenvatting door een scholier 1806 woorden 8 april 2003 6,5 29 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Economie, Thema 4, Hoofdstuk 17, 18 en 19.

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2 Inhoud 1 Inleiding 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2 modellen 12 2 Markt of overheid 1 de vraag 14 Prijzen en gevraagde hoeveelheid 14 D De vraagfunctie 14 D Verschuiving

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden

3.1 De reis van een spijkerbroek. Willem-Jan van der Zanden 3.1 De reis van een spijkerbroek 1 3.1 De reis van een spijkerbroek Bedrijfskolom = De weg die een product aflegt van grondstof tot eindproduct. Tussen elke schakel van de bedrijfskolom bevindt zich een

Nadere informatie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur Economische wetenschappen 1 en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven

Nadere informatie

Lever ook het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling.

Lever ook het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling. SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART 2016 08.45-10.15 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle

Nadere informatie

Internationale handel H7 1. Internationale handel. Waarom importeren: 25-2-2013. Waar komt het vandaan?

Internationale handel H7 1. Internationale handel. Waarom importeren: 25-2-2013. Waar komt het vandaan? Internationale handel H7 1 Waar komt het vandaan? Economie voor het vmbo (tot 8,35 m.) Internationale handel Importeren = invoeren (betalen) Exporteren = uitvoeren (verdienen) Waarom importeren: Meer keuze

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /04

ALGEMENE ECONOMIE /04 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M 3 benaderingen van het begrip inkomen : F economisch: - nominaal inkomen (in geld uitgedrukt) - reëel

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7 Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7 Samenvatting door een scholier 1525 woorden 14 februari 2007 7,6 5 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1: Een inkomen in natura: een inkomen in goederen Arbeidsverdeling:

Nadere informatie

Bedrijfseconomie. B-cluster BBBBEC2A.1

Bedrijfseconomie. B-cluster BBBBEC2A.1 Bedrijfseconomie B-cluster BBBBEC2A.1 Succes met leren Leuk dat je onze bundels hebt gedownload. Met deze bundels hopen we dat het leren een stuk makkelijker wordt. We proberen de beste samenvattingen

Nadere informatie