Luisterwoorden: Schrijf het zoals je het hoort. Maandag Dinsdag Woensdag. maakt de muts past praat de rits de snor

Transcriptie

1 Woordpakket Luisterwoorden: Schrijf het zoals je het hoort. de bloes de bril de broek groot de knie de krul gluur de groep groet haast jeukt de klier maakt de muts past praat de rits de snor knap het lint de pluis de pruik de speen de stof de trui het vest wast de bult druk de gesp

2 Woordpakket Luisterwoorden: Schrijf het zoals je het hoort. blaft het hert kwaakt de mist het nest de plant de rots sist sluipt de snuit spaart de steel de plas plukt prikt slaapt de staart stapt Vrijdag de stier trekt trilt trots vals zoemt de stok stuk de zwaan breekt gromt knort

3 Woordpakket ei ij Onthoudwoorden: Kijk goed, onthoud hoe je het schrijven moet. eer oor eur Ook-zo woorden: Schrijf dit stukje altijd zo, ook al klinkt het anders. moet. de beer de deur door de heer hoor de kleur voor blij het ei hij kijk klein de reis de trein wij de boor de geur het koor het meer de veer zeur de geit grijs de klei het krijt mei de pijl de wei de wijn het zeil

4 Woordpakket Luisterwoorden: Schrijf het zoals je het hoort. bang het ding eng fietst de gang jong de kerst langs spring de straat straks de streep verst de wang zing botst de dorst hang de kunst laatst minst de ring de slang de spleet de sprong de straf strak de streek streng de worst

5 Woordpakket ng Luisterwoorden: Schrijf het zoals je het hoort. nk Ook-zo woorden: Schrijf dit stukje altijd zo, ook al klinkt het anders. brengt ging hing de kring lang de tong vangt ving zong de angst dringt pingpong de bank dank denkt drinkt de pink de plank flink de inkt de klank klonk slank de stank de vonk zink zonk de stang de tang zing

6 Woordpakket Onthoudwoorden: ei ij Kijk goed, onthoud hoe je het schrijven moet. Ook zo woorden: aai ooi oei Schrijf dit stukje altijd zo, ook al klinkt het anders draai foei gooi mooi nooit ooit roeit saai blijf fijn de gein het plein de pijn vijf zei bloei gloei de haai het hooi de kooi de kraai naai oei! strooi de bijl de dweil de hei de kei krijs de rijst

7 Woordpakket 13 en 14 g Luisterwoorden: Schrijf het zoals je het hoort Onthoudwoorden: ch Kijk goed, onthoud hoe je het schrijven moet acht dicht echt de lucht slecht toch zacht graag de grap het gras hoog lig het oog de rug weg de kracht de lach het licht de nicht de pech de tocht vlucht zucht de big de brug de gans geef de mug de plaag de vlieg

8 Woordpakket Ook zo woorden: a o ee Schrijf dit stukje altijd zo, ook al klinkt het anders Ook zo woorden: sch schr Schrijf dit stukje altijd zo, ook al klinkt het anders de schep het schip de schoen de school de schrik het schrift schrijf ja ma mee na nee pa twee de zee de schaar de schaats de schat schreef de scheur het schort de schram de schroef schuin de fee de la de sla het stro de vla de vlo

9 Woordpakket 17 en 18 Specifiek voor de magneetletter: r l - Zeg het woord zachtjes voor jezelf. - Hoor je tussen de magneetletter en een medeklinker een /u/? Schrijf de /u/ dan niet! - Lees nog een keer na of je het goed de berg het dorp durft elf de film de helft help! de jurk de melk sterk twaalf de verf warm de wolk zorg arm de golf de herfst het kalf kalm het park de schelp de slurf de storm volgt de vorm werpt de wolf de worm scherp

10 Woordpakket 19 en 20 uw eeuw ieuw 2. Zeg het woord zachtjes voor jezelf 3. Hoor je aan het eind /uw/ /eew/ of /iew/? Schrijf uw, eeuw, ieuw. (Voor de /w/ aan het eind schrijf je altijd een u. 4. Lees nog een keer na of je het goed ou au Onthoudwoorden Kijk goed, onthoud hoe je het schrijven moet. duw de leeuw nieuw de schreeuw de sneeuw de eeuw het nieuws au blauw de fout gauw jou miauw het touw trouwt de vrouw flauw kauwt de kous de mouw de pauw de saus sjouwt snauwt de vouw het zout stout de klauw jouw de meeuw

11 Woordpakket 21 en 22 d 1. Zeg het woord zachtjes voor jezelf 2. Hak het woord in klanken. 3. Hoor je/t/ aan het eind? Let dan op! Maak het woord langer. Hoor je een /d/? Schrijf dan d. 4. Lees nog een keer na of je het goed de beurt het feest de kant de krant de rest de tent de voet de hand de hoed de hond het hoofd de maand de mand het strand de tijd de gast de kaart de klant de lift de puist de punt de sport de vuist de baard de band de brand de held de huid de wand het zwaard

12 Woordpakket 23 en 24 d 5. Zeg het woord zachtjes voor jezelf 6. Hak het woord in klanken. 7. Hoor je/t/ aan het eind? Let dan op! Maak het woord langer. Hoor je een /d/? Schrijf dan d. 8. Lees nog een keer na of je het goed de boot de kast de kat de kist kort nat heet vast de geest de kwast het net de pot de put riet vet zoet het bed het bord het brood wild goed koud goud oud de draad glad het kleed luid de naald hard

13 Woordpakket 25 en 26 Samengestelde woorden Knip het woord in je hoofd in losse woorden of stukjes. Bedenk bij elk stukje hoe je het schrijven moet. de bloempot de deurmat het eigeel het huisdier de ijskast de kauwgom de stoelpoot de stoeprand de stofdoek het tuinhek de voetbal de voordeur de voortuin het zonlicht de zwemband de dakpan het droogrek de haarlak de koelkast de oorbel het plakband de roeiboot het roomijs de rugzak de slagroom de slasaus de smeerkaas de soepkom de wasbak het zeepsop

14 Woordpakket 27 en 28 Samengestelde woorden Knip het woord in je hoofd in losse woorden of stukjes. Bedenk bij elk stukje hoe je het schrijven moet. de melkfles de wijnfles de zitplaats de zuurstok de kerkklok het wijnglas de duikplank de fietsbel de gangkast de kaasplank de ligstoel het luchtbed de rolstoel de roltrap de sneltrein het springtouw het stokbrood de tuinstoel de zwembroek de fietspomp de fietsband de frisdrank de fruitschaal de leesbril de lichtknop het marktplein het puntdak het schrijfblok de tuinslang het vloerkleed

15 Woordpakket 29 en 30 Samengestelde woorden 1. Zeg het woord zachtjes voor jezelf. 2. Herken je een verkleinwoord? Schrijf eerst het woord op, dan het verkleinstukje. 3. Lees nog een keer na of je het goed Ook-zo je tje pje 1. Zeg het woord zachtjes voor jezelf 2. Hoor je /ju/, /tju/ of /pju/ en is het een verkleinwoord? Schrijf je, tje of pje 3. Lees het nog een keer na of je het goed het armpje het broertje het hapje het ijsje het koekje het kopje het mesje het raampje het slokje het stoeltje het taartje het touwtje het treintje het uurtje het zoontje het baantje het biertje het bordje het broodje het haartje het klontje het kraantje het kusje het meertje het riempje het vormpje het vuistje het wormpje het zwaantje het pakje

16 Woordpakket 31 en 32 Samengestelde woorden 4. Zeg het woord zachtjes voor jezelf. 5. Denk bij iedere klankgroep goed na hoe je het schrijven moet. 6. Lees nog een keer na of je het goed Ook-zo en te 4. Zeg het woord zachtjes voor jezelf 5. Hoor je u in een ook-zo stukje zonder klemtoon? Schrijf dan e. 6. Lees het nog een keer na of je het goed buiten de derde bijten de dieren het einde de keuken kijken krijgen de morgen noemen piepen de tante het varken de verte voelen botsen de drukte duiken de groente haasten de lente de ruimte sluipen sluiten snoepen smelten de stilte troosten de warmte zuigen

17 Woordpakket 33 en 34 el em er be ge ver Specifiek voor onbeklemtoonde e in be, ge, ver en el, em, er: 7. Zeg het woord zachtjes voor jezelf 8. Hoor je u in een ook-zo stukje zonder klemtoon? Schrijf dan e. 9. Lees het nog een keer na of je het goed het begin het bezoek gelijk het geluid genoeg vergeet het verhaal verstaan ieder de meester de moeder de sleutel stiekem de vleugel vroeger het beroep het bezwaar het gedicht het gevaar het geweer het verdriet het verkeer de bliksem de borstel de kelder de rimpel de schilder de vlieger het wonder het zilver

18 Woordpakket 35 en 36 Specifiek voor de letterzetter: 1. Zeg het woord zachtjes voor jezelf. 2. Hoor je een korte klank aan het eind van een klankgroep? Let dan op! De letterzetter zet een extra letter. 3. Lees nog een keer na of je het goed s de ballen de klokken de bossen de grappen de jassen de katten de lessen de messen de pannen de sommen de stemmen de takken de tassen de vissen de zinnen de biggen de botten de krukken de mappen de muggen de petten de pillen de rokken de slakken de snorren de stippen de stoffen de vlaggen de vlekken de knoppen

19 Woordpakket 37 en 38 Specifiek voor de letterrover: 4. Zeg het woord zachtjes voor jezelf. 5. Hoor je een lange klank aan het eind van een klankgroep? Let dan op! De letterrover neemt een klinker over! 6. Lees nog een keer na of je het goed e de beren de boten de delen de dromen de jaren de muren de namen de ogen de oren de platen de scholen de stenen de tranen de uren de weken de bonen de buren de draken de knopen de kranen de noten de palen de peren de scharen de spoken de sporen de sturen de veren de zwanen de zwepen

20 Woordpakket 39 en 40 Specifiek voor v/z na open klank: z v 7. Zeg het woord zachtjes voor jezelf. 8. Hoor je een open klank aan het eind van een klankgroep? En begint de volgende klankgroep met /v/ of /z/? Let dan op! Schrijf v of z. 9. Lees nog een keer na of je het goed de bazen de brieven de dozen de duiven de hazen de huizen de raven de rozen de schroeven de sluizen de smoezen de vazen de luizen de muizen de neuzen de poezen de reizen de reuzen Vrijdag de kazen de kiezen de vijven de boeven de neven de prijzen de dieven de druiven de hoeven de kluiven de kluizen de lijven