Spellingboek instructiegroepen B4 & M4

Transcriptie

1 Spellingboek instructiegroepen B4 & M4

2 Hoe kan uw kind thuis spelling oefenen? Spelling is belangrijk. Het niet correct kunnen spellen van de alledaagse woorden in de Nederlandse taal, kan vervelende effecten hebben. Daarom besteedt Tamim in ruime mate aandacht aan spellingonderwijs. De doelstelling van het spellingshuiswerk is dat uw kind thuis nog even oefent met de spellingproblemen die op school aan de orde zijn. De activiteiten thuis kunnen gebeuren volgens de aanpak: 'lees - leg uit - schrijf - bedenk meer'. Deze aanpak is als volgt: Lees - Uw kind leest de eerste set woorden van de week. Leg uit - Uw kind schrijft het eerste woord van de week op en kleurt het spellingprobleem dat aan de orde is in dit woord. Vervolgens legt uw kind uit waarom het woord zo geschreven wordt. Schrijf - Uw kind maakt een zelfdictee. Het bedekt de woorden van de week. Ieder woord wordt vervolgens kort bekeken en meteen daarna weer afgedekt. Daarna wordt het opgeschreven. Ditzelfde gebeurt ook met de overige woorden. Afsluitend worden de opgeschreven woorden gecontroleerd. Bedenk meer - Het is nu voor uw kind duidelijk wat het spellingprobleem is en hoe het geschreven moet worden en waarom. Nu is, tot slot, het moment aangebroken om meer woorden te bedenken die hetzelfde probleem in zich hebben en deze op te schrijven. Dit kan op een blaadje of in een schrift. Heeft u nog vragen? Loop even binnen voor of na schooltijd en wij leggen u graag nog één en ander uit. Inhoudsopgave Hoe kan uw kind thuis spelling oefenen?... 2 Inhoudsopgave... 2 Themablok Themablok Themablok Themablok Themablok Themablok Themablok Themablok Themablok Themablok pagina 2 versie sep 2014

3 Themablok 1 klankwoorden 1 Schrijf wat je de aap op hoort. de boog ook ik speel het haar de brief het dier klaar de kop de bril de kraag stil snel het stuur weetwoorden 1 Schrijf je ei of ij? het ei de geit Dat kun je niet de trein ik zei horen. het plein de reis Dat moet je klein de eik onthouden. het meisje de wei het zeil de klei klankwoorden 2 Hoor je na /s/ het schaap schoon een /g/? de school ik schop Dan schrijf je de schuur de schelp /sch/ de schat de schaal het schip de schoen ik schiet de schil het schot weetwoorden 2 Schrijf je ei of ij? het ijs de pijn Dat kun je niet vijf blij horen. wij rijk Dat moet je de rij jij bent onthouden. vrij hij is de prijs zij is klankwoorden 3 Je hoort /oe/, /ui/ het boek de broek en /eu/ groen de schoen Dan schrijf je dat de ui de groep ook. de buik bruin de neus de duik leuk ik schuif de keus de deuk de dreun pagina 3 versie sep 2014

4 Themablok 2 klankwoorden 4 Je hoort /ng/. de ring bang Je schrijft /ng/. de tong de gang de slang lang de wang het ding eng de kring jong ik spring ik zing de long weetwoorden 3 Schrijf je /ou/ of de vrouw het zout /au/? het hout het touw Dat kun je niet stout oud horen. de fout ik zou Dat moet je de kous ik wou onthouden! jou ik hou van jou klankwoorden 5 Je hoort /ngk/. de bank de drank Je schrijft /nk/. dank de klank ik denk de plank de pink ik schenk ik drink flink ik zink links ik dronk de vonk de boot zonk weetwoorden 4 Schrijf je /ou/ of au de auto /au/? blauw augustus Dat kun je niet flauw de klauw horen. gauw lauw Dat moet je de pauw de pauze onthouden! de saus kauwen klankwoorden 6 Je hoort /aaj/, de haai ik aai /ooj/ en /oej/. ik draai ik zwaai Je schrijft /aai/, ik roei de kraai /ooi/ en /oei/. ik groei ik knoei de kooi ik stoei mooi ik sproei het hooi de prooi nooit pagina 4 versie sep 2014

5 Themablok 3 klankwoorden 7 Je hoort /un/, de spiegel de vleugel /ur/ ul/ of u. de dieren de winkel Je schrijft /en/ buiten de handen /er/, /el/ of e. langer de mensen liever de keuken het boekje korter de vlieger zoete het pakje klankwoorden 8 je hoort /gu/, gedaan geweest /bu/ of /vur/. het gevoel het getal Je schrijft /ge/ ik betaal genoeg /be/ of /ver/. het bezoek ik begrijp het verhaal ik bedoel het verdriet ik beleef verstaan ik verstop ik vertaal regelwoorden 1 Schrijf achter het huisje het bankje het woord ~je het fietsje het tasje of ~tje. het zusje het krukje het treintje het vriendje het wieltje het kastje het broertje het kraantje het stoeltje het rijtje het eitje weetwoorden 5 Begint een het fruit de fee woord met een de film fijn /f/ of een /v/? het feest fel Onthoud die de fiets flink woorden. de fles de friet de fluit fris weetwoorden 6 Begint een vier de vlieg woord met een vaak voor /f/ of een /v/? de vlag ver Onthoud die veel vol woorden. vroeg vast de verf de voet pagina 5 versie sep 2014

6 Themablok 4 klankwoorden 9 aan het eind van twaalf elf een woord, staat half de wolf soms ~lf. ik volg de wilg Je hoort /u/ na de wolk de melk de /l/. de helm het volk Maar die /u/ de schelp de film schrijf je niet. de zalm Dat geldt ook ik help voor ~lg, ~lk, de tulp ~lm en ~lp. klankwoorden10 aan het eind van de slurf de scherf een woord, staat ik durf erg soms ~rf. de berg ik zorg Je hoort /u/ na de kurk het werk de /r/. de arm het park Maar die /u/ het dorp de storm schrijf je niet. de vorm Dat geldt ook scherp voor ~rg, ~rk, de harp ~rm en ~rp. regelwoorden 2 Samenstellingen het klimrek het vliegtuig zijn woorden de schoolklas de zakdoek gemaakt van het leesboek de snelweg twee andere het wijnglas de vulpen woorden. de kiespijn het huisdier de sneltrein de zwembroek de slagroom de voetbal de sportschoen weetwoorden 7 Begint een het sap de salto woord met een de sok de sjaal /s/ of een /z/? de som sjouwen Onthoud die soms samen woorden. de soep de sandaal saai de suiker weetwoorden 8 Begint een de zus de zeep woord met een zwaar de zak /s/ of een /z/? zes zelf Onthoud die de zee de zoen woorden. de zon zoeken pagina 6 versie sep 2014

7 ziek zo Themablok 5 Herhaling van de leerstof uit de Themablok's 1 tot en met 4. Themablok 6 klankwoorden11 Je hoort /eer/, de beer het weer /oor/ of /eur/. de peer eerst Je schrijft het de deur het verkeer ook zo. de scheur de kleur het oor de beurt het spoor zeuren ik hoor voor door klankwoorden12 Hoor je 2 of de straat de streep 3 medeklinkers ik spring ik spreek na elkaar? de korst eerst Vergeet dan laatst de dienst geen letters. de kunst de rasp de wesp de rups de kast de fiets de muts regelwoorden 3 Hoor je aan het het paard het bloed eind van een de staart groot woord een /t/? het land koud Maak het woord de krant rood langer, dan het sportveld zwart weet je of je /t/ de goudvis het vriendje of /d/ schrijft. het foutje de schatkist de badmuts weetwoorden 1 Schrijf je ei of ij? het ei de geit Dat kun je niet de trein ik zei horen. het plein de reis Dat moet je klein de eik onthouden. het meisje de wei het zeil de klei weetwoorden 2 Schrijf je ei of ij? het ijs de pijn pagina 7 versie sep 2014

8 Dat kun je niet vijf blij horen. wij rijk Dat moet je de rij jij bent onthouden. vrij hij is de prijs zij is Themablok 7 klankwoorden13 Je hoort /schr/ ik schrijf de schrijfles of /sr/. schrijven het tijdschrift Je schrijft /schr/. de schrijver het handschrift het schrift het schriftje de schroef de schreeuw ik schrik de schram schrobben het schroefje de schroeven klankwoorden14 Je hoort /gt/. de nacht acht Je schrijft /cht/. recht ik wacht echt slecht dicht de vlecht de lucht de vrucht het licht het bericht het gewicht het gezicht de opdracht klankwoorden15 Je spreekt rui-ken bui-ten woorden in de schoe-nen hel-pen stukjes uit. wer-ken het school-plein Die stukjes de paar-den de snel-trein heten de dok-ter het stok-je klankgroepen. de zak-doek het vriend-je uit-vin-den af-bran-den de keu-ken-deur weetwoorden 9 Schrijf je /g/ of ik lach ach /ch/? lachen juichen Dat moet je de pech kuchen onthouden. toch de echo zich goochelen de kachel giechelen weetwoorden 3 Schrijf je /ou/ of de vrouw het zout /au/? het hout het touw pagina 8 versie sep 2014

9 Dat kun je niet stout oud horen. de fout ik zou Dat moet je de kous ik wou onthouden! jou ik hou van jou Themablok 8 regelwoorden 4 /aa/, /oo/ en /uu/ ja de la zijn lange zo de sla klinkers. u ik ga Hoor je die aan nu ik sta het eind van een de auto hoera woord? bijna de pinda Dan schrijf je /a/, de salto /o/ of /u/. het tempo Eén /e/ aan het de tandpasta eind van een woord, klinkt niet lang. regelwoorden 5 /aa/, /oo/ en /uu/ de ra-men de scha-ren zijn lange de ta-fel zwa-re klinkers. het wa-ter ko-men Hoor je die aan lo-pen scho-ne het eind van een de bo-ter zu-re klankgroep? stu-ren be-ta-len Dan schrijf je /a/, ver-ko-pen /o/ of /u/. za-ter-dag de bo-ter-ham weetwoorden 5 Begint een het fruit de fee woord met een de film fijn /f/ of een /v/? het feest fel Onthoud die de fiets flink woorden. de fles de friet de fluit fris weetwoorden 6 Begint een vier de vlieg woord met een vaak voor /f/ of een /v/? de vlag ver Onthoud die veel vol woorden. vroeg vast de verf de voet pagina 9 versie sep 2014

10 Themablok 9 regelwoorden 6 Hoor je /ee/ aan nee het vee eind van een twee de heimwee woord. de slee de puree Dan schrijf je mee de moskee /ee/. de zee meedoen het idee zeeziek de zeerover de tweede tweehonderd regelwoorden 7 Hoor je aan het le-zen de sche-pen eind van een de we-ken bre-ken klankgroep /ee/? de de-len het be-zoek Dan schrijf je de stre-pen het be-gin meestal /e/. de re-gel ge-woon ze-ker he-le-maal re-ke-nen be-gre-pen ge-be-ten regelwoorden 8 Wat hoor je aan sla-pen bre-ken het eind van de be-ter de do-zen klankgroep? de han-den de schu-ren Een lange de kaar-ten rus-ten klinker of een zoe-ken de dok-ter medeklinker? bui-ten de paar-den de stoe-len de rui-ter de heu-vel weetwoorden 7 Begint een het sap de salto woord met een de sok de sjaal /s/ of een /z/? de som sjouwen Onthoud die soms samen woorden. de soep de sandaal saai de suiker weetwoorden 8 Begint een de zus de zeep woord met een zwaar de zak /s/ of een /z/? zes zelf Onthoud die de zee de zoen woorden. de zon zoeken ziek zo Themablok 10 Herhaling van de leerstof uit de Themablok's 6 tot en met 9. pagina 10 versie sep 2014