schriftelijke vragen

Transcriptie

1 schriftelijke vragen onteigening t.b.v. EHS in Brabant bedrijventerrein Oosthoek logistiek Park Moerdijk salariëring Bureau Jeugdzorg nieuwe streekorganisatie voor Het Groene Woud / De Meierij oppositie maakt zich zorgen over beknotting inspraakmogelijkheden door GS rapport Ruimte en Grenzen rond seksualiteit spaartegoeden bij Icesave USA-reis van gedeputeerde Rüpp

2 D66 Statenfractie Provinciehuis, kamer B31 Brabantlaan 1, 5216 TV s-hertogenbosch Postadres: Postbus 90151, 5200 MC s-hertogenbosch Tel.: Fax: website: Boxtel, 29 januari 2008 Vragen in kader artikel 3.2 R.v.O. m.b.t. rapport van de Raad voor Landelijk Gebied over onteigening Geacht College, Op donderdag 24 januari jl. heeft de Raad voor het Landelijk Gebied een rapport uitgebracht over het instrument onteigening in relatie tot de realisatie van de EHS. Hieronder treft u de samenvatting, conclusies en aanbevelingen vermeld. Daarna volgen onze vragen die op alle, in de samenvatting genoemde punten betrekking hebben. De maatschappij investeert volop in de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) per De ontwikkeling van de EHS stagneert echter. De Raad voor het Landelijk Gebied brengt daarom op eigen initiatief advies uit over onteigening. De Onteigeningswet biedt meerdere mogelijkheden om grond te verwerven: van gerechtelijke onteigening en zachte dwang tot samenwerking tussen burgers en overheid voor volledige schadeloosstelling. Dit instrument wordt steeds belangrijker om het gestelde doel te halen. Onteigening wordt veelvuldig ingezet voor rode doeleinden, maar nauwelijks voor natuurdoeleinden. Met name bij de landbouw ligt onteigening gevoelig. Met het advies wil de raad de beeldvorming over dit instrument in discussie brengen. Want mythen in plaats van rationele en bestuurlijke overwegingen bepalen de inzet van dit instrument. Daarom stelt de raad in dit advies de bestaande mythen aan de kaak. De raad concludeert dat: 1. in de uitvoeringsstrategie voor de Ecologische Hoofdstructuur een mentale omslag nodig is: van vrijwillig naar verantwoord ; 2. de praktijk laat zien dat onteigening een positief instrument geworden is; 3. onteigening voor natuurdoeleinden kan rekenen op toenemende acceptatie; 4. de volgende mythen de benodigde mentale omslag in de weg staan: Vrijwilligheid moet bij grondverwerving uitgangspunt blijven. Onteigening gaat ten koste van het landbouwbelang. De overheid gaat de grondprijs beïnvloeden. De kosten van onteigening zijn te hoog. Onteigening verstoort de voortgang van de EHS-realisatie. Andere overheden moeten verantwoordelijkheid nemen. Het doel is met andere grond ook te bereiken. Je kunt mensen onteigening niet aandoen.

3 De raad adviseert de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Staten Generaal, de betrokken Gedeputeerden en Provinciale Staten: 1. voor het publiek belang groen de bestuurlijke afweging tussen publiek en privaat belang op eenzelfde wijze te maken als voor wonen, werken en infrastructuur; 2. de inzet van het instrument onteigening te baseren op rationele overwegingen en niet op mythen; 3. de bovengrens voor onteigening van 10% nu, vooruitlopend op de mid-term review van het Investeringsbudget Landelijk Gebied in 2010, los te laten en de kosten daarvan te reserveren. Als kostenindicatie kan gelden dat de inzet van onteigening bij bijvoorbeeld de helft van de grondverwerving jaarlijks 22 miljoen extra kost; 4. een tijdschema te maken voor de inzet van volledige schadeloosstelling op basis van onteigening, aan de hand van een inventarisatie van knelpunten bij de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur; 5. de condities te creëren om het instrument onteigening verantwoord in te zetten: evaluatie en zonodig uitbreiding van de huidige personele inzet om voor groene doelen te onteigenen; versterken van de deskundigheid op provinciaal niveau, ondermeer met op afroep beschikbare deskundigheid vanuit een nationale expertisefunctie (bijvoorbeeld in de vorm van een nationaal gecoördineerd deskundigennetwerk). D66 heeft met betrekking tot het rapport de volgende vragen: Onderschrijft u de conclusies van de Raad voor het Landelijk Gebied? Zo ja, op welke manier gaat u de adviezen in uw beleid opnemen en verwerken? Zo nee, welke conclusies onderschrijft u niet? Kunt u daar ook een argumentatie voor geven? Wij verzoeken u in uw antwoord ook in te gaan op de door de Raad genoemde 8 mythes rondom onteigening. Wij hopen op een spoedig antwoord, met vriendelijke groeten, Maruška Lestrade-Brouwer Fractievoorzitter D66 Noord-Brabant

4 De leden van Provinciale Staten Brabantlaan 1 Postbus MC s-hertogenbosch Telefoon (073) Fax (073) info@brabant.nl Bank ING Postbank Onderwerp Beantwoording vragen ex artikel 3.2 van het Reglement van Orde door de D66 fractie met betrekking tot het rapport van de Raad voor Landelijk Gebied over onteigening. Geachte dames en heren, Bij brief van 29 januari 2008, ingekomen op 29 januari 2008, heeft mevrouw M. Lestrade Brouwer mede namens de D66-fractie vragen gesteld als bedoeld in artikel 3.2 van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten. De vragen van mevrouw Lestrade zijn als volgt: Op donderdag 24 januari jl. heeft de Raad voor het Landelijk Gebied een rapport uitgebracht over het instrument onteigening in relatie tot de realisatie van de EHS. Hieronder treft u de samenvatting, conclusies en aanbevelingen vermeld. Daarna volgen onze vragen die op alle, in de samenvatting genoemde punten betrekking hebben. De maatschappij investeert volop in de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) per De ontwikkeling van de EHS stagneert echter. De Raad voor het Landelijk Gebied brengt daarom op eigen initiatief advies uit over onteigening. De Onteigeningswet biedt meerdere mogelijkheden om grond te verwerven: van gerechtelijke onteigening en zachte dwang tot samenwerking tussen burgers en overheid voor volledige schadeloosstelling. Dit instrument wordt steeds belangrijker om het gestelde doel te halen. Onteigening wordt veelvuldig ingezet voor rode doeleinden, maar nauwelijks voor natuurdoeleinden. Met name bij de landbouw ligt onteigening gevoelig. Met het advies wil de raad de beeldvorming over dit instrument in discussie brengen. Want mythen in plaats van rationele en bestuurlijke overwegingen bepalen de inzet van dit instrument. Daarom stelt de raad in dit advies de bestaande mythen aan de kaak. De raad concludeert dat: in de uitvoeringsstrategie voor de Ecologische Hoofdstructuur een mentale omslag nodig is: van vrijwillig naar verantwoord ; de praktijk laat zien dat onteigening een positief instrument geworden is; 26 februari Uw kenmerk - Contactpersoon A.G. Renkema Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving Telefoon (073) Fax (073) Bijlage(n) - arenkema@brabant.nl Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis of met de treintaxi.

5 onteigening voor natuurdoeleinden kan rekenen op toenemende acceptatie; de volgende mythen de benodigde mentale omslag in de weg staan: Vrijwilligheid moet bij grondverwerving uitgangspunt blijven. Onteigening gaat ten koste van het landbouwbelang. De overheid gaat de grondprijs beïnvloeden. De kosten van onteigening zijn te hoog. Onteigening verstoort de voortgang van de EHS-realisatie. Andere overheden moeten verantwoordelijkheid nemen. Het doel is met andere grond ook te bereiken. Je kunt mensen onteigening niet aandoen. De raad adviseert de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Staten Generaal, de betrokken Gedeputeerden en Provinciale Staten: 1. voor het publiek belang groen de bestuurlijke afweging tussen publiek en privaat belang op eenzelfde wijze te maken als voor wonen, werken en infrastructuur; 2. de inzet van het instrument onteigening te baseren op rationele overwegingen en niet op mythen; 3. de bovengrens voor onteigening van 10% nu, vooruitlopend op de midterm review van het Investeringsbudget Landelijk Gebied in 2010, los te laten en de kosten daarvan te reserveren. Als kostenindicatie kan gelden dat de inzet van onteigening bij bijvoorbeeld de helft van de grondverwerving jaarlijks 22 miljoen extra kost; 4. een tijdschema te maken voor de inzet van volledige schadeloosstelling op basis van onteigening, aan de hand van een inventarisatie van knelpunten bij de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur; 5. de condities te creëren om het instrument onteigening verantwoord in te zetten: evaluatie en zonodig uitbreiding van de huidige personele inzet om voor groene doelen te onteigenen; versterken van de deskundigheid op provinciaal niveau, ondermeer met op afroep beschikbare deskundigheid vanuit een nationale expertisefunctie (bijvoorbeeld in de vorm van een nationaal gecoördineerd deskundigennetwerk). 26 februari D66 heeft met betrekking tot het rapport de volgende vragen: 1. Onderschrijft u de conclusies van de Raad voor het Landelijk Gebied? 2. Zo ja, op welke manier gaat u de adviezen in uw beleid opnemen en verwerken? 3. Zo nee, welke conclusies onderschrijft u niet? 4. Kunt u daar ook een argumentatie voor geven? Wij verzoeken u in uw antwoord ook in te gaan op de door de Raad genoemde 8 mythes rondom onteigening. Wij hebben deze vragen heden als volgt beantwoord. Dit advies is voor ons geen aanleiding het huidige beleid te veranderen. Immers in onze voortgangsrapportage aan de Commissie Ruimte en Milieu over de uitvoering natuur-en landschapsbeleid (vergadering van ) hebben wij het volgende geschreven. 2/3

6 De programmatische aanpak in de vorm van aankoopplannen per gebied komt neer op het actief benaderen van de relevante grondeigenaren. Concreet betekent dat, dat allereerst wordt bezien of betrokken grondeigenaren in staat en bereid zijn om op eigen grond de in de plannen vastgelegde natuurdoelen te realiseren. Mocht de grondeigenaar dat niet willen of kunnen, dan wordt het proces van grondverwerving in gang gezet. Door een betere afstemming tussen terreinbeheerders, waterschappen en (andere) overheden zullen wij in gezamenlijk overleg ook proberen geschikte (ruil)kavels aan te bieden om de ontwikkeling van agrarische bedrijven elders structureel beter te faciliteren. Bovendien willen wij parallel aan de uitvoering van ons natuurbeleid in dit proces ook ruimte bieden aan agrarische structuurversterking. Op het moment dat de laatste kavels - om het plan compleet te realiseren - niet op vrijwillige basis te verwerven zijn, en na overleg met de betrokken partijen in de streek, dient de overheid te kunnen beschikken over het onteigeningsinstrument. Niet alleen om het plan uit te kunnen voeren maar ook uit solidariteit met de ondernemers die wél bereid zijn geweest tot een overeenkomst te komen. We zullen in die situatie moeten kunnen beschikken over een onherroepelijk ruimtelijk plan dat daartoe de basis biedt. Een dergelijk plan moet een concrete functiewijziging voor de desbetreffende percelen bevatten. Het gaat dan om een reconstructieplan, bestemmingsplan of een landinrichtings plan. Overigens sluiten de huidige reconstructieplannen onteigening expliciet uit. Wij achten overleg over nut en noodzaak hiervan dan ook noodzakelijk binnen de reconstructieen gebiedscommissies om het benodigde draagvlak voor de voortzetting van de realisering van de natte natuurparels te bereiken. Het reconstructieplan zou hierop aangepast moeten worden. Wij verwachten dat een nadere uitwerking in het gemeentelijk bestemmingsplan de beste basis biedt voor de onverhoopt noodzakelijke onteigeningen. Concreet betekent dat, dat de grondverwerving op vrijwillige basis met volledige schadeloosstelling wordt ingezet, waarbij onteigening slechts sluitstuk is. 26 februari Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,, voorzitter, secretaris 3/3

7 Boxtel, 12 februari 2008 Vragen in kader artikel 3.2 R.v.O. m.b.t. Oosthoek Geacht College, Op 8 juni 2007 heeft uw college onderstaande toezeggingen gedaan aan de statencommissie Ruimte en Milieu Afschrift onderzoeksopdracht nut en noodzaak bedrijventerrein Oosthoek naar commissie sturen Afwegingen n.a.v. onderzoek nut en noodzaak bedrijventerrein Oosthoek in commissie bespreken Rüpp Planning: medio oktober gereed Rüpp Zie ook ad 129 Op 11 januari 2008 heeft Gedeputeerde Rüpp meegedeeld dat er vertraging was opgetreden en dat een afschrift van de onderzoeksopdracht zou worden geagendeerd voor de volgende commissievergadering Ruimte en Milieu. Onlangs ontvingen wij de agenda voor de volgende commissievergadering Ruimte en Milieu. Omdat wij hier wederom de toezeggingen 128 en 129 vermeld zien staan op de toezeggingenlijst en er wederom van agendering wordt afgezien, zien wij ons genoodzaakt u de volgende vragen te stellen: 1. Wat is de oorzaak van de grote vertraging in het nakomen van de toezeggingen 128 en 129 van de toezeggingenlijst van de commissie Ruimte en Milieu? 2. Welke gevolgen heeft de vertraging voor het tijdspad van het onderzoek? 3. Op welke termijn verwacht u binnen dit nieuwe tijdspad de conclusies van het onderzoek? Op 9 februari 2008 verscheen in BN/De Stem het bericht Besluit valt nog voor de zomer. In dit bericht wordt gesteld dat het onderzoek naar een nieuw bedrijventerrein in de Oosthoek reeds is gestart. 4. Bent u bekend met het artikel Besluit valt nog voor de zomer? 5. Is het onderzoek naar een nieuw bedrijventerrein in de Oosthoek reeds gestart? 1 Deze toezeggingen zijn opgenomen in de toezeggingenlijst commissie Ruimte en Milieu

8 6. Zo nee, heeft u anderszins activiteiten ondernomen om een onderzoek op te (laten) starten? Indien uw antwoord op vraag 5 en/of 6 bevestigend is, vragen wij u tevens vraag 7 te beantwoorden. 7. Waarom heeft u de commissie Ruimte en Milieu, mede in het licht van toezegging 128 en 129, hier niet over geïnformeerd? Deze week heeft de D66-fractie signalen ontvangen dat grondeigenaren in de Oosthoek in opdracht van de Provincie Noord-Brabant zijn benaderd voor grondaankoop door de Provincie Noord-Brabant. De grondaankoop zou volgens deze informatie geschieden binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling. 8. Klopt deze informatie dat grondeigenaren in de Oosthoek in opdracht van de Provincie Noord-Brabant zijn benaderd voor grondaankoop door de Provincie Noord- Brabant? 9. Vindt deze (beoogde) grondaankoop plaats binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling? 10. Kunt u een eventuele samenhang van deze activiteiten met en binnen het dossier Oosthoek aangeven? Wij rekenen erop dat u bij de beantwoording van deze vragen rekening houdt met de onrust die in West-Brabant rond dit dossier heerst, alsmede de speciale aandacht die Provinciale Staten voor dit dossier heeft. In afwachting van uw spoedige antwoord. Met vriendelijke groeten, Maruška Lestrade-Brouwer, fractievoorzitter D66 Noord-Brabant Johan Martens, statenlid GroenLinks Noord-Brabant

9 De leden van Provinciale Staten van Noord-Brabant Brabantlaan 1 Postbus MC s-hertogenbosch Telefoon (073) Fax (073) info@brabant.nl Bank ING Postbank Onderwerp Beantwoording vragen ex artikel 3.2 van het Reglement van Orde betreffende de ontwikkelingen in de Oosthoek. Geachte dames en heren, Bij brief van 12 februari 2008, ingekomen 15 februari 2008 hebben mevrouw M.C. Lestrade-Brouwer mede namens D66 Noord-Brabant en de heer J.A.M. Martens mede namens GroenLinks Noord-Brabant vragen gesteld als bedoeld in artikel 3.2 van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten. Deze vragen luiden als volgt: Op 8 juni 2007 heeft uw college onderstaande toezeggingen gedaan aan de statencommissie Ruimte en Milieu Afschrift onderzoeksopdracht nut en noodzaak bedrijventerrein Oosthoek naar commissie sturen Afwegingen n.a.v. onderzoek nut en noodzaak bedrijventerrein Oosthoek in commissie bespreken Rüpp Planning: medio oktober gereed Rüpp Zie ook ad maart / Uw kenmerk -- Contactpersoon F.M. Naus Directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving Telefoon (073) Fax (073) Bijlage(n) -- FNaus@brabant.nl Op 11 januari 2008 heeft Gedeputeerde Rüpp meegedeeld dat er vertraging was opgetreden en dat een afschrift van de onderzoeksopdracht zou worden geagendeerd voor de volgende commissievergadering Ruimte en Milieu. Onlangs ontvingen wij de agenda voor de volgende commissievergadering Ruimte en Milieu. Omdat wij hier wederom de toezeggingen 128 en 129 vermeld zien staan op de toezeggingenlijst en er wederom van agendering wordt afgezien, zien wij ons genoodzaakt u de volgende vragen te stellen: 1. Wat is de oorzaak van de grote vertraging in het nakomen van de toezeggingen 128 en 129 van de toezeggingenlijst van de commissie Ruimte en Milieu? Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis of met de treintaxi hb13

10 2. Welke gevolgen heeft de vertraging voor het tijdspad van het onderzoek? 3. Op welke termijn verwacht u binnen dit nieuwe tijdspad de conclusies van het onderzoek? 4 maart / Op 9 februari 2008 verscheen in BN/De Stem het bericht Besluit valt nog voor de zomer. In dit bericht wordt gesteld dat het onderzoek naar een nieuw bedrijventerrein in de Oosthoek reeds is gestart. 4. Bent u bekend met het artikel Besluit valt nog voor de zomer? 5. Is het onderzoek naar een nieuw bedrijventerrein in de Oosthoek reeds gestart? 6. Zo nee, heeft u anderszins activiteiten ondernomen om een onderzoek op te (laten) starten? Indien uw antwoord op vraag 5 en/of 6 bevestigend is, vragen wij u tevens vraag 7 te beantwoorden. 7. Waarom heeft u de commissie Ruimte en Milieu, mede in het licht van toezegging 128 en 129, hier niet over geïnformeerd? Deze week heeft de D66-fractie signalen ontvangen dat grondeigenaren in de Oosthoek in opdracht van de Provincie Noord-Brabant zijn benaderd voor grondaankoop door de Provincie Noord-Brabant. De grondaankoop zou volgens deze informatie geschieden binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling. 8. Klopt deze informatie dat grondeigenaren in de Oosthoek in opdracht van de Provincie Noord-Brabant zijn benaderd voor grondaankoop door de Provincie Noord-Brabant? 9. Vindt deze (beoogde) grondaankoop plaats binnen de Ruimte voor Ruimte-regeling? 10. Kunt u een eventuele samenhang van deze activiteiten met en binnen het dossier Oosthoek aangeven? Wij rekenen erop dat u bij de beantwoording van deze vragen rekening houdt met de onrust die in West-Brabant rond dit dossier heerst, alsmede de speciale aandacht die Provinciale Staten voor dit dossier heeft. 2/3

11 Wij hebben deze vragen heden als volgt beantwoord. Ad 1. Het opstellen van het plan van aanpak met de onderzoeksopdracht heeft door het overleg met verschillende partijen langer geduurd dan verwacht. Logisch gevolg is dat het onderzoek ook vertraging opgelopen heeft. 4 maart / Ad 2. Ad 3. Ad 4. Ad 5./6. Ad 7. Ad 8./9./10. De tijdsplanning in het plan van aanpak is aangepast. De gunning aan een bureau dat de ruimtelijke verkenning zal uitvoeren zal in maart 2008 plaatsvinden. De verwachting is dat in juli 2008 de ruimtelijke verkenning gereed is. Ja, het artikel is bij ons bekend. Nee, momenteel worden offertes aangevraagd bij de drie in het plan van aanpak genoemde bureaus. Volgens de tijdsplanning zal het onderzoek in maart 2008 starten. Het plan van aanpak is op 6 februari 2008 door het college van B&W van Etten-Leur vastgesteld en op 19 februari 2008 door ons college. Het stuk is op 20 februari 2008 ter kennisneming naar de commissie verzonden. Deze informatie klopt niet. Wij treffen voorbereidingen met betrekking tot het aankopen van gronden in het noordoosten van Etten-Leur, maar in (de omgeving van) de Oosthoek zijn de grondeigenaren door ons niet benaderd. 4 maart 2008 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,, voorzitter, secretaris 3/3

12 D66 Statenfractie Provinciehuis, kamer B31 Brabantlaan 1, 5216 TV s-hertogenbosch Postadres: Postbus 90151, 5200 MC s-hertogenbosch Tel.: Fax: website: Boxtel, 20 april 2008 Geacht College, Afgelopen week zijn de resultaten van het onderzoek van OTB (het onderzoeksinstituut van de universiteit Delft) met betrekking tot Logistiek Park Moerdijk bekend geworden. Het onderzoek heeft het karakter van een second opinion over onderbouwing van de ruimtebehoefte en argumentatie waarom de locaties Roode Vaart en Lage Zwaluw ongeschikt worden geacht een deel van de ruimtebehoefte op te vangen. Tevens worden de logistieke trends beoordeeld zoals die worden gebruikt als argument tegen het inpassen van de logistieke ruimtebehoefte op het bestaande bedrijventerrein Moerdijk.. Het was kortom een beoordeling van plannen en onderzoek. De mening van OTB verschilt op cruciale punten met die van DHV, het bureau dat het rapport heeft geproduceerd op basis waarvan u uw beslissing met betrekking tot Logistiek Park Moerdijk heeft genomen. De kritiekpunten van OTB op het onderzoek van DHV hebben betrekking op het verkeerd interpreteren en gebruiken van bestaande gegevens en het niet verifieerbaar zijn van ( blackbox ) van bepaalde onderzoeken. De fractie van D66 wil graag in aanvulling op reeds door GroenLinks gestelde vragen de volgende zaken aan de orde stellen. Met betrekking tot de door OTB geconstateerde verkeerde interpretatie en het verkeerde gebruik van gegevens door DHV: a. Heeft u de resultaten van het onderzoek van OTB ter reactie voorgelegd aan de onderzoekers van DHV? b. Zo nee waarom niet? c. Zo ja, bent u bereid om de reacties van DHV op alle door OTB genoemde punten aan PS en OTB voor te leggen, zodat ze in aanstaande commissievergadering RM meegenomen kunnen worden in de beraadslaging?

13 Met betrekking tot de door OTB geconstateerde onmogelijkheid tot verificatie van de onderzoeksresultaten van DHV: a. Bent u, met D66, van mening dat onderzoek te allen tijde verifieerbaar moet zijn? b. Heeft u met DHV over het door OTB geconstateerde manco met betrekking tot verificatiemogelijkheid van onderzoeksgegevens gesproken? c. Zo nee, waarom niet? d. Zo ja wat was de reactie van DHV? Voor het geval DHV aangeeft van mening te zijn dat haar onderzoek wel verifieerbaar is: e. Kunt u aangeven op welke wijze de door OTB genoemde onderzoeksgegevens van DHV verifieerbaar zijn in het aan PS ter hand gestelde materiaal? De antwoorden op deze vragen betrekt D66 graag in de discussie in de Commissie RM op 25 april, vandaar dat wij u verzoeken met spoed te reageren op deze brief. Met vriendelijke groet, Maruška Lestrade-Brouwer Fractievoorzitter D66 Noord-Brabant

14 De leden van Provinciale Staten van Noord-Brabant Brabantlaan 1 Postbus MC s-hertogenbosch Telefoon (073) Fax (073) info@brabant.nl Bank ING Postbank Onderwerp Beantwoording vragen ex artikel 3.2 van het Reglement van Orde over het onderzoek van OTB in opdracht van Milieudefensie met betrekking tot het Logistiek Park Moerdijk Geachte dames en heren, Bij brief van 20 april 2008, ingekomen 21 april 2008 heeft mevrouw Lestrade mede namens D66 Noord-Brabant vragen gesteld als bedoeld in artikel 3.2 van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten. De inhoud van deze brief luidt als volgt: Afgelopen week zijn de resultaten van het onderzoek van OTB (het onderzoeksinstituut van de universiteit Delft) met betrekking tot Logistiek Park Moerdijk bekend geworden. Het onderzoek heeft het karakter van een second opinion over onderbouwing van de ruimtebehoefte en argumentatie waarom de locaties Roode Vaart en Lage Zwaluw ongeschikt worden geacht een deel van de ruimtebehoefte op te vangen. Tevens worden de logistieke trends beoordeeld zoals die worden gebruikt als argument tegen het inpassen van de logistieke ruimtebehoefte op het bestaande bedrijventerrein Moerdijk. Het was kortom een beoordeling van plannen en onderzoek. 19 mei Uw kenmerk - Contactpersoon A. Doedens Directie Economie & Mobiliteit Telefoon (073) Fax (073) Bijlage(n) 1 ADoedens@brabant.nl De mening van OTB verschilt op cruciale punten met die van DHV, het bureau dat het rapport heeft geproduceerd op basis waarvan u uw beslissing met betrekking tot Logistiek Park Moerdijk heeft genomen. De kritiekpunten van OTB op het onderzoek van DHV hebben betrekking op het verkeerd interpreteren en gebruiken van bestaande gegevens en het niet verifieerbaar zijn van ( blackbox ) van bepaalde onderzoeken. De fractie van D66 wil graag in aanvulling op reeds door GroenLinks gestelde vragen de volgende zaken aan de orde stellen. Met betrekking tot de door OTB geconstateerde verkeerde interpretatie en het verkeerde gebruik van gegevens door DHV: Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis of met de treintaxi.

15 a. Heeft u de resultaten van het onderzoek van OTB ter reactie voorgelegd aan de onderzoekers van DHV? b. Zo nee waarom niet? c. Zo ja, bent u bereid om de reacties van DHV op alle door OTB genoemde punten aan PS en OTB voor te leggen, zodat ze in aanstaande commissievergadering RM meegenomen kunnen worden in de beraadslaging? 19 mei Met betrekking tot de door OTB geconstateerde onmogelijkheid tot verificatie van de onderzoeksresultaten van DHV: a. Bent u, met D66, van mening dat onderzoek te allen tijde verifieerbaar moet zijn? b. Heeft u met DHV over het door OTB geconstateerde manco met betrekking tot verificatiemogelijkheid van onderzoeksgegevens gesproken? c. Zo nee, waarom niet? d. Zo ja wat was de reactie van DHV? Voor het geval DHV aangeeft van mening te zijn dat haar onderzoek wel verifieerbaar is: e. Kunt u aangeven op welke wijze de door OTB genoemde onderzoeksgegevens van DHV verifieerbaar zijn in het aan PS ter hand gestelde materiaal? De antwoorden op deze vragen betrekt D66 graag in de discussie in de Commissie RM op 25 april, vandaar dat wij u verzoeken met spoed te reageren op deze brief. Wij beantwoorden deze vragen als volgt: Vraag A t/m C: Ons college heeft kennisgenomen van het rapport van OTB en heeft hierover contact gehad met DHV. Het is tot op bepaalde hoogte terecht dat OTB de systematiek van DHV vergelijkt met die van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) zoals die door het Centraal Planbureau is opgesteld omdat de aanpak van DHV gestoeld is op de BLM. Belangrijk en wezenlijk verschil hierbij is echter dat de door DHV gehanteerde systematiek juist een aanvulling is van de BLM. Deze aanvulling heeft betrekking op sectoruitwerking en de geografische uitwerking. Het Centraal Planbureau baseert haar BLM op een algemene economische Lange Termijn Verkenning die niet meer (zoals eerder) is gebaseerd op specifieke sectorstudies. De BLM uitwerking per sector is daarmee niet meer voorhanden. DHV geeft een voor Moerdijk gebiedsspecifieke uitwerking van het BLM: De algemene BLM prognose wordt binnen Nederland toegedeeld aan regio s. Het Planbureau geeft in haar BLM 2005 expliciet aan dat specifiek in de situatie van Moerdijk inzicht in regionaal economische ontwikkelingen moet worden verkend om over te kunnen gaan tot een specifieke vraagraming. DHV heeft dat in haar studie wel gedaan. Dat juist de 2/3

16 sectoren chemie en logistiek een grote impact hebben, hetgeen OTB onderschrijft, is nader onderbouwd in de sectoranalyses van DHV, waarin herleidbare en betrouwbare bronnen zijn gebruikt (allen opgenomen in het bijlagenrapport sectorstudies). Tenslotte merken wij op dat de ruimteraming (en dito reservering) zijn gebaseerd op de hogere groeiscenario s. Door de Ministeries van VROM en EZ wordt in ruimteramingen een hoog groeiscenario gehanteerd. De DHV studie kwam lager uit. Daarmee was er in juni 2006 geen sprake van een optimistischer ramen door DHV. Hoewel er kwantitatief voldoende ruimte beschikbaar is op het huidige bedrijventerrein Moerdijk blijkt uit het DHV onderzoek nadrukkelijk dat ook de kwaliteit van het aanbod van groot belang is om de ruimtevraag te kunnen accommoderen. Juist de doelgroepen van Moerdijk (chemie, logistiek) hebben speciale vestigingswensen (mogelijkheden tot clustervorming, kavelomvang, imago). OTB onderschrijft het belang van deze vestigingsplaatsfactoren stuk voor stuk maar trekt niet de conclusie dat daarmee het huidige aanbod niet overeenstemt met de vraag. 19 mei Vraag A t/m E: Ja, wij zijn met D66 van menig dat onderzoek te allen tijde verifieerbaar moet zijn. Wij zijn van mening dat in het door DHV uitgevoerde onderzoek het onderzoek ook verifieerbaar is. Het proces van opbouw van de studie is in nauwe samenwerking tussen onderzoeksbureau en opdrachtgevers ingezet en voltooid. Naast de provincie waren de gemeente Moerdijk en de ministeries van VROM en EZ medeopdrachtgever. Elke stap is met de opdrachtgevers van het onderzoek besproken. Ook is er tijdens dit onderzoek nauw overleg geweest tussen DHV en het Centraal Plan Bureau over de gevolgde methodiek. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,, voorzitter, secretaris 3/3

17 Bijlage 1 Eerste reactie op hoofdlijnen op rapport TU Delft (19 maart 2008) op DHV Rapport juni 2008 Aan: drs B. Doedens Van: drs H. Timmermans/ Drs E. Regterschot : 23 april 2008 Deze notitie betreft een eerste reactie op een aantal hoofdelementen. De vraag werd op 21 april 2008 gesteld. Een opmerking vooraf: er is door OTB geen contact gezocht met DHV over haar onderzoek. De reactie van onderzoeksbureau OTB eerder betrokken bij het dossier Moerdijk met een reactie op eerdere uitgebrachte onderzoeksrapporten 1 - richt zich in hoofdlijnen op twee punten: 1. Vraagkant: te optimistische groeiverwachting i.v.m. BLM-systematiek; 2. Aanbodkant: aanbod van alternatieve bedrijventerreinen wordt te summier verondersteld. 3. Proces Ad.1: DHV systematiek is juist aanvulling van BLM en moet als zodanig worden beoordeeld. OTB vergelijkt de DHV-systematiek met die van de BLM. Dit is tot bepaalde hoogte terecht: de DHV-systematiek is namelijk gestoeld op de BLM. Belangrijk en wezenlijk hierbij is echter dat de door DHV gehanteerde systematiek juist een in- en aanvulling is van de BLM. Deze aanvulling heeft betrekking op sectoruitwerking en de geografische uitwerking. o DHV geef sectorspecifieke in- en aanvulling van het BLM: Het Centraal Planbureau baseert haar BLM op een algemene economische Lange Termijn Verkenning die niet meer (zoals eerder) is gebaseerd op specifieke sectorstudies. De BLM uitwerking per sector is daarmee niet meer voorhanden. o DHV geeft een voor Moerdijk gebiedsspecifieke uitwerking van het BLM: De algemene BLM prognose wordt binnen Nederland toegedeeld aan regio s. Het Planbureau geeft in haar BLM 2005 expliciet aan dat specifiek in de situatie van Moerdijk inzicht in regionaal economische ontwikkelingen moet worden verkend om over te kunnen gaan tot een specifieke vraagraming. Dit is de reden geweest dat DHV in deze studie nauw overleg heeft gepleegd met het CPB. 1 Zie E. Louw, E. Olden (2004) Nut en noodzaak van Moerdijkse Hoek (in opdracht van Milieudefensie), waarin alle eerdere en recente ruimteramingen m.b.t. Moerdijk als te hoog worden gekwalificeerd. Dit is opvallend. Des te opvallender is dat diezelfde kritiek ook nu weer wordt gebezigd.

18 Met nadruk dient te worden vermeld dat deze uitwerking geen automatisch opplussen betekent, zoals de OTB doet voorkomen. Incorporatie van gebiedspecifieke sectortrends kan ook lager of neutraal uitkomen dan de BLMsystematiek (bv. metaalindustrie), en dit zal mogelijkerwijs ook gelden voor bepaalde regio s, welke gezien de onderzoeksscope niet zijn bezien. Dat juist de sectoren chemie en logistiek een grote impact hebben, hetgeen OTB onderschrijft, is nader onderbouwd in de sectoranalyses, waarin herleidbare en betrouwbare bronnen zijn gebruikt (allen opgenomen in het bijlagenrapport sectorstudies) 2. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat de ruimteraming (en dito reservering) zijn gebaseerd op de hogere groeiscenario s. Door de Ministeries van VROM en EZ wordt in ruimteramingen een hoog groeiscenario gehanteerd: Uitgangspunt voor de raming is nog steeds het GE scenario.. De DHV studie kwam lager uit. Daarmee was er in juni 2006 er geen sprake van een optimistischer ramen door DHV, maar juist gematigd en realistisch berekenen. (Nieuw is dat eind 2007 is tussen rijk en IPO uitgesproken te streven naar instrumenten om mogelijk richting het TM-scenario te ramen) Ad 2. Aanbod van alternatieve bedrijventerreinen kwantitatief inderdaad voldoende, kwalitatief NIET Gezien de verwachte ruimtevraag is er voldoende ruimte is op het huidige bedrijventerrein Moerdijk. Hiermee onderschrijft men ten dele de conclusies van DHV. Ten dele, immers: deze ruimtevraag is niet slechts kwantitatief, maar ook kwalitatief. DHV gaat hier uitgebreid op in haar onderzoek, en werkt de drie voornaamste argumenten uit (zie voor detail hoofdstuk 6) 1. De beschikbaarheid van het aanbod binnen Port of Brabant (segmentatie) 2. De kwalitatieve aansluiting van vraag en aanbod 3. De aanvullende ambities vanuit het beleid (Pieken in de Delta) en vanuit de marktsector (gebaseerd op interviews met leidende, veelal internationale bedrijven). Juist de doelgroepen van Moerdijk (chemie, logistiek) hebben speciale vestigingswensen (mogelijkheden tot clustervorming, kavelomvang, imago). OTB onderschrijft het belang van deze vestigingsplaatsfactoren stuk voor stuk (zie p. 18, 19 rapportage ) maar trekt niet de conclusie dat daarmee het huidige aanbod niet overeenstemt met de vraag. 2 Hoewel de onderzoekers van OTB geen contact hebben gehad met de onderzoekers van DHV dient er logischerwijze vanuit te worden gegaan dat dit bijlagenrapport bij OTB bekend is. 2/3

19 DHV gaat uit van de locatievoorkeuren van het bedrijfsleven en van het beleid van de regio, de provincie en het Rijk. De locatievoorkeuren van het bedrijfsleven zijn mogelijkheden tot clustering, een op logistiek toegesneden terrein met dito faciliteiten en infrastructuur en imago. Dit laatste is ook in sectoren als logistiek en bijv voeding steeds meer van belang. En als die kwaliteit niet wordt geboden zal de mogelijke keus van het bedrijfsleven op andere regio s vallen die die kwaliteit wel bieden. OTB lijkt voor dit aspect, gegeven de kwantitatieve benadering, een blinde vlek te hebben. Tenslotte dient de opmerking te worden gemaakt welke niet expliciet in het rapport van DHV vermeld is, maar wel impliciet volgt uit de aanvullende ambities van overheid en bedrijfsleven, namelijk dat het vanuit het oogpunt van duurzaamheid een krachtig duurzaam bedrijventerrein de voorkeur geniet boven een versnippering van chemische en logistieke activiteiten over de hele regio. Om versnippering en verrommeling en sub optimale toekenning van locatievoorkeuren te voorkomen is ook niet gekozen voor logistiek op Lage Zwaluwe en voor het op korte ontwikkeling van het zuidelijk deel van de Roode Vaart. Proces Het proces van opbouw van de studie is in samenwerking met de opdrachtgever ingezet en voltooid. Elke stap is met de Provincie, met de gemeente Moerdijk en met de ministeries van EZ en VROM besproken. Ook zijn interveiws gehouden met bijv de bewonersorganisatie in Moerdijk, met de Kvk en de Milieufederatie. 3/3

20 D66 Statenfractie Provinciehuis, kamer B31 Brabantlaan 1, 5216 TV s-hertogenbosch Postadres: Postbus 90151, 5200 MC s-hertogenbosch Tel.: Fax: website: Vragen ex art. 3.2 RvO m.b.t. salariëring Bureau Jeugdzorg Boxtel, 21 juni 2008 Geacht College, D66 maakt zich zorgen over de gegevens zoals die in bijgaand overzicht gepresenteerd worden. Het betreft een lijst van 9 tot 11 interim-managers die in 2007 voor Bureau Jeugdzorg werkzaamheden verrichtten. Daarom zien wij graag antwoorden op de volgende vragen: 1. Klopt het overzicht zoals u dat in de bijlage aantreft? 2. Zo nee, kunt u de juiste versie weergeven? 3. Zo ja, heeft u op enigerlei wijze de commissie ZWC en/of PS van de complete lijst op de hoogte gebracht? 4. Zo ja, wanneer en hoe heeft u dat gedaan; zo nee, waarom niet? 5. Hoe is de huidige stand van zaken op dit gebied? 6. Kunt u het verloop aangeven van de (eventuele) veranderingen in de situatie? 7. Kunt u ons een overzicht geven van de managers die op dit moment op interim basis werkzaamheden verrichten voor Bureau Jeugdzorg, inclusief de financiële gevolgen van deze contracten? 8. Voor zover er nu nog sprake is van interim-management:: kunt u ons aangeven op welke termijn en welke wijze Bureau Jeugdzorg de zaken zodanig geregeld heeft dat interimmanagers structureel niet meer nodig zijn? Gezien het naderend politieke reces zien wij graag een zeer spoedige beantwoording van deze vragen tegemoet. Wij gaan van de veronderstelling uit dat u door Bureau Jeugdzorg goed op de hoogte gehouden wordt van alle zaken gezien de problematische geschiedenis. In dat geval zou het voor u geen probleem moeten zijn de antwoorden op die door ons gewenste korte termijn te leveren. Met vriendelijke groet, Maruška Lestrade-Brouwer Fractievoorzitter D66 Noord-Brabant,

21 De leden van Provinciale Staten van Noord-Brabant Brabantlaan 1 Postbus MC s-hertogenbosch Telefoon (073) Fax (073) info@brabant.nl Bank ING Postbank Onderwerp Beantwoording vragen ex artikel 3.2 van het Reglement van Orde betreffende salariëring Bureau Jeugdzorg Geachte dames en heren, Bij brief van 24 juni 2008, ingekomen 23 juni 2008 heeft mevrouw Lestrade- Brouwer namens D66 vragen gesteld als bedoeld in artikel 3.2 van het Reglement van Orde voor Provinciale Staten. Deze vragen luiden als volgt: D66 maakt zich zorgen over de gegevens zoals die in bijgaand overzicht gepresenteerd worden. Het betreft een lijst van 9 tot 11 interim-managers die in 2007 voor Bureau Jeugdzorg werkzaamheden verrichtten. Daarom zien wij graag antwoorden op de volgende vragen: 1. Klopt het overzicht zoals u dat in de bijlage aantreft? 2. Zo nee, kunt u de juiste versie geven? 3. Zo ja, heeft u op enigerleid wijze de commissie ZWC en/of PS van de complete lijst op de hoogte gebracht? 4. Zo ja, wanneer en hoe heeft u dat gedaan; zo nee, waarom niet? 5. Hoe is de huidige stand van zaken op dit gebied? 6. Kunt u het verloop aangeven van de (eventuele) veranderingen in de situatie? 7. Kunt u ons een overzicht geven van de managers die op dit moment op interim basis werkzaamheden verrichten voor Bureau Jeugdzorg, inclusief de financiële gevolgen van deze contracten? 8. Voor zover er nu nog sprake is van interim-management: kunt u ons aangeven op welke termijn en welke wijze Bureau Jeugdzorg de zaken zodanig geregeld heeft dat interim-managers structureel niet meer nodig zijn? 24 juni Uw kenmerk -- Contactpersoon E.M. Kiekebelt Directie Sociale en Culturele Ontwikkeling Telefoon (073) Fax (073) Bijlage(n) 3 EKiekebelt@brabant.nl Het provinciehuis is vanaf het centraal station bereikbaar met stadsbus, lijn 61 en 64, halte Provinciehuis of met de treintaxi.

22 Gezien het naderend politiek reces zien wij graag een zeer spoedige beantwoording van deze vragen tegemoet. Wij gaan van de veronderstelling uit dat u door Bureau Jeugdzorg goed op de hoogte gehouden wordt van alle zaken gezien de problematische geschiedenis. In dat geval zou het voor u geen probleem moeten zijn de antwoorden op die door ons gewenste korte termijn te leveren. 24 juni Wij hebben deze vragen heden als volgt beantwoord: Wij voldoen graag aan uw verzoek om met spoed te antwoorden op de door u gestelde vragen. Voordat wij op de concrete vragen ingaan schetsen wij u graag de context waarin wij de vragen hebben beantwoord. In overleg met uw Staten hebben wij sinds 2005 bemoeienis met de organisatiestructuur van het Bureau Jeugdzorg. Onze doelstelling is steeds heel helder: optimale zorg voor de Brabantse kinderen. De organisatie moet dat optimaal faciliteren. Over de reorganisatie die daarvoor noodzakelijk was hebben wij u steeds geïnformeerd. De keuze voor interimmanagement was ons derhalve bekend. Inmiddels zijn bijna alle functies bij BJZ ingevuld door medewerkers in loondienst. Overigens zijn de additionele middelen die uw Staten beschikbaar hebben gesteld voor operatie Reset (in totaal 5,5 miljoen voor een periode van 3 jaar) expliciet bedoeld voor de (re)organisatie. Er zijn derhalve geen middelen die voor de zorg aan kinderen bestemd waren aan de reorganisatie besteed. Wob-verzoek Op basis van een Wob (Wet openbaarheid van bestuur) verzoek zijn vragen gesteld door RTL over de inkomensgegevens van de bestuurders van Bureau Jeugdzorg. Het gaat om de volgende documenten: 1. Inkomensgegevens van alle bestuurders van Bureau Jeugdzorg Noord- Brabant over de jaren 2003, 2004, 2005, 2006 en Inkomensgegevens van alle werknemers van Bureau Jeugdzorg Noord- Brabant die worden beloond buiten CAO-schalen. 3. Een overzicht van alle ontslagvergoedingen, vertrekpremies, afkoopsommen en bonussen die werknemers van Bureau Jeugdzorg kregen in de jaren 2003, 2004, 2005, 2006 en Gegevens zijn door ons geleverd over de jaren vanaf Vanaf dit moment zijn gegevens over inkomens van bestuurders opgenomen in de jaarrekeningen van Bureau Jeugdzorg. Tot 2005 had het Bureau Jeugdzorg nog een belangrijke rechtstreekse subsidierelatie met het Ministerie van Justitie en lag er nog geen verplichting om deze cijfers afzonderlijk op te nemen. Over de periode vanaf 2005 geldt deze verplichting wel en worden inkomensgegevens van bestuurders van Bureau Jeugdzorg opgenomen in de jaarrekeningen. Hiervoor verwijzen wij naar bijlage 11 van de Jaarverantwoording over 2006 (bevat tevens overzicht over 2005) en bijlage 10 van de jaarrekening 2007 (bijlagen 1 en 2 bij deze brief). 2/6

23 Naar aanleiding van de hiervoor genoemde gegevens heeft RTL aanvullende vragen gesteld op 18 juni jl. De vragen betroffen opgave van bedragen per medewerker/bestuurder over de jaren vanaf 2006 tot en met Daar wij niet over deze informatie beschikten, is de vraag doorgespeeld naar Bureau Jeugdzorg. Zij hebben de vraag beantwoord door middel van de opgave zoals in bijlage 3 bij deze brief opgenomen. 24 juni Vragen 1 en 2 Het overzicht van beloningen interim medewerkers BJZ, dat werd gepresenteerd door RTL nieuws, is gebaseerd op de gegevens die door Bureau Jeugdzorg aan RTL zijn toegezonden (bijgevoegd als bijlage 3). Wij willen het volgende toelichten ten aanzien van de diverse genoemde functies: - Functie algemeen directeur/ voorzitter Raad van Bestuur Bureau Jeugdzorg had tot 1 februari 2007 nog een interim algemeen directeur, tevens voorzitter van de Raad van Bestuur. In het overzicht van RTL is deze functie ten onrechte dubbel genoemd. De achtergrond voor het tijdelijk inzetten van een interim directeur is dat het Bureau Jeugdzorg is ontstaan op basis van een ingewikkelde fusie waarbij meerdere organisaties betrokken waren en waarbij tevens een ingrijpende reorganisatie moest plaatsvinden. Door ons is er op aangedrongen, in overleg met de Voorzitter van de Raad van Toezicht van Bureau Jeugdzorg, om vervolgens over te gaan tot werving van een bestuurder in loondienst. Deze procedure is half 2006 opgestart. In 2007 is op 1 februari een nieuwe voorzitter van de Raad van Bestuur/ algemeen directeur van Bureau Jeugdzorg in een loondienstverband aangesteld. - Tijdelijk hoofd ICT Bureau Jeugdzorg heeft in 2006 een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van outsourcing van de afdeling ICT. Eind 2006 ontstonden grote problemen met de pc s en het netwerk. Verder onderzoek naar outsourcing is toen stilgelegd. Inmiddels zijn de systemen weer stabiel en wordt een strategische oriëntatie op outsourcing gedaan.gelet op deze situatie wordt de functie van hoofd ICT nog niet op vaste basis ingevuld. - Tijdelijke functies in het kader van RESET In 2007 is na onderzoek van Boer en Croon bij Bureau Jeugdzorg gestart met de Operatie Reset, waarover uw commissie ZWC eerder is geïnformeerd. 1. In deze Operatie Reset optimaliseert Bureau Jeugdzorg in de periode tot eind 2009 de organisatie en de managementstructuur. Dit heeft er toe geleid dat op deelterreinen, zoals personeelszaken en communicatie voor korte perioden extra personeel is aangetrokken. Dit betreft de in het RTL-overzicht genoemde functies 8 t/m ZWC ZWC /6

24 Verder is vanaf begin 2008, tot uiterlijk eind 2009 de organisatie versterkt met een adjunct directeur in loondienst, die de bestuurder ondersteunt bij de omslag die de organisatie moet maken. Eerder zijn daar statenvragen ex artikel 3.2 over beantwoord. 2 - Interim functies vestigingsmanager en teammanagers Medio 2007 zijn een vestigingsmanager en 2 teammanagers vervangen in verband met de problematiek bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in Helmond, waar de zittende functionarissen op non-actief zijn gesteld. U bent eerder geïnformeerd over de situatie bij het AMK medio Daarnaast is tijdelijk een teammanager ingehuurd, omdat een nieuwe vaste medewerker zich vlak voor zijn indiensttreding terugtrok. Ten aanzien van de vergelijking met de Balkenende norm merken we op dat deze norm geldt voor publieke functies. Bij Bureau Jeugdzorg gaat het echter om managers die tijdelijk zijn ingehuurd om een bepaalde klus te doen. Zij moesten hiervoor worden aangetrokken vanuit de commerciële markt, waarbij andere tarieven van toepassing zijn. Alle managers in loondienst bij Bureau Jeugdzorg ontvangen een salaris onder de Balkenende norm. Verder merken we op dat efficiënt is omgegaan met de inzet van interim medewerkers. De meeste functies worden verricht in enkele dagen per week, terwijl het full-time functies betreft. De interim teammanager die 5 dagen per week werkt, geeft leiding aan twee teams in plaats van één. Wij menen dat het omrekenen van de vergoeding naar een beloning per jaar op full-time basis, zoals opgenomen in het RTL-overzicht, derhalve een vertekend beeld geeft. 24 juni Vragen 3 en 4 Wij hadden naar aanleiding van het persbericht reeds een notitie opgesteld om Provinciale Staten nader te informeren. Vervolgens ontvingen we de Statenvragen van D66. We hebben er toen voor gekozen om u hierbij te informeren aan de hand van de Statenvragen. Voorts merken we op dat de commissie ZWC/ Provinciale Staten door ons eerder zijn geïnformeerd over de situatie bij het AMK te Helmond, alsmede over het rapport van Boer & Croon en de daaruit voortkomende operatie RESET, hetgeen hiervoor is genoemd als reden voor de uitvoering van verschillende functies op interimbasis. Vragen 5 en 6 De huidige stand van zaken voor de verschillende genoemde functies is als volgt: - Algemeen directeur/ voorzitter Raad van Bestuur De functie van algemeen directeur wordt sinds 1 februari 2007 uitgevoerd in loondienst. 2. Provinciaal Blad 172/07 4/6

25 - Tijdelijke functies in het kader van operatie RESET In het kader van operatie RESET zijn verschillende functieprofielen aangepast op het nieuwe sturingsmodel. Enkele functies zijn daarom tijdelijk ingevuld in afwachting van het nieuwe functieprofiel. Een aantal van deze functies zijn inmiddels ingevuld door een medewerker in loondienst. Deze beweging wordt doorgezet. - Management functies bij vestiging Helmond Bij de vestiging Helmond is onlangs een nieuwe vestigingsmanager aangenomen in loondienst. De selectieprocedure voor nieuwe teammanagers loopt momenteel. De verwachting is dat eind 2008 de meeste functies worden ingevuld door medewerkers in loondienst. 24 juni Vraag 7 Wij geven u het volgende overzicht van managers die op dit moment nog op interim basis werkzaamheden verrichten voor Bureau Jeugdzorg. Functie Reden inhuur Einde inhuur Interim Crisis bij AMK Helmond 1 juni 2008 vestigingsmanager Helmond medio 2007 Interim teammanager bij AMK Helmond/ Den Bosch Crisis bij AMK medio Najaar 2008 Interim teammanager jeugdbescherming Helmond Interim manager P&O Interim manager ICT Waarneming i.v.m. zwangerschapsverlof. Team P&O heeft in het voorjaar van 2006 verzocht om het contract te continueren tot 1 januari Dit vanwege wens om continuïteit in de leiding te hebben nu de afdeling zoveel wijzigingen kent. Strategisch oriëntatie op outsourcing ICT loopt nog Medio juli januari 2009 bij verlenging van het contract is het aantal uren teruggebracht, zodat de kosten binnen het reguliere budget blijven. p.m. Vraag 8 Operatie RESET wordt eind 2009 afgerond. We verwachten dat vanaf dan geen interim management meer nodig zal zijn op structurele formatie. 5/6

26 24 juni 2008 Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, 24 juni , voorzitter, secretaris 6/6

27

28

29

30 D66 Statenfractie Provinciehuis, kamer B31 Brabantlaan 1, 5216 TV s-hertogenbosch Postadres: Postbus 90151, 5200 MC s-hertogenbosch Tel.: Fax: website: Boxtel, 1 augustus 2008 Betreft: vragen D66 ex art. 3.2 m.b.t. Groene Woud Geacht College, Uw Dis-stuknummer (RM-1300), m.b.t. de nieuwe streekorganisatie Groene Woud, d.d. 24 juni jl. gaf ons aanleiding tot een aantal vragen. Nationaal Landschap 1. Wat is de link tussen de door u voorgestelde organisatie en de gang van zaken rondom het Nationaal Landschap Het Groene Woud? 2. Wij hebben niet de indruk dat er sprake is van vooruitgang in het dossier Nationaal Landschap. Kunt u ons aangeven wat de stand van zaken is, wat nog geregeld moet worden en wanneer, waar en welke bezoekerscentra geregeld zijn/worden? Streekorganisatie U geeft aan dat er een voortraject van 12 maanden is geweest en dat u in de loop van het jaar met een dossier over de reorganisatie naar PS komt. Gezien de beoogde datum ( 1 januari 2009) waarop e.e.a. zijn beslag moet krijgen en de reeds genoemde voorbereidingstijd van een jaar lijkt het ons dat u inmiddels wel de antwoorden op de volgende vragen weet. 3. Hoe worden de bevoegdheden in deze nieuwe organisatie-opzet geregeld? 4. Welke bestuurders nemen plaats in deze nieuwe organisatie en op basis waarvan? 5. Is er sprake van een vorm van democratische besluitvorming c.q. controle op hetgeen deze nieuwe organisatie gaat ondernemen? 6. Is er, naast een nieuwe bestuursstructuur, ook sprake van een nieuw bureau (streekhuis) met een andere werkwijze en nieuw personeel of worden de werknemers van de oude organisaties in een soort gefuseerde voortzettingsvorm opgenomen?