Parket bij de Hoge Raad, , 13/ Inhoudsindicatie

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Parket bij de Hoge Raad, , 13/ Inhoudsindicatie"

Transcriptie

1 Parket bij de Hoge Raad, , 13/02363 Inhoudsindicatie A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof s-hertogenbosch van 18 april 2013, nr. 12/00496, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7841, VN 2013/ De oorspronkelijke inzet van deze zaak van de rechtbank te Breda is, kort gezegd, of toepassing van het internationaal verankerde gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod betekent dat ook particuliere verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking, moeten delen in de gefacilieerde wettelijke behandeling bij verkrijging van ondernemingsvermogen, bekend als de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, de BOF. De A-G meent dat er in casu geen sprake is van schending van enig internationaal discriminatieverbod. Dit gezegd zijnde gaat het in deze conclusie verder om een behandeling binnen Nederlands belastingrecht. Deze casus omvat bijzondere omstandigheden, zoals ook door de Rechtbank is opgemerkt: belanghebbende heeft onder meer landbouwgronden ( ) verkregen die al (via de pacht) in zijn onderneming in gebruik waren en dus tot zijn ondernemingsvermogen behoren, en tot de nalatenschap [behoren] geen liquiditeiten ( ) waarmee hij het over de verkrijging verschuldigde successierecht kon betalen. Die omstandigheden roepen volgens de A-G de vraag op of een meer op de wetshistorie en de doelstellingen van de BOF gerichte wetsinterpretatie er toe zou kunnen leiden dat het geval van belanghebbende, ondanks dat dit minder steun heeft in de wettekst, ook onder het toepassingsbereik van de BOF te brengen is. Op die vraag is deze conclusie toegespitst. Vóór 2004 vormde het door belanghebbende verkregen vermogen voor erflater ondernemingsvermogen. Erflater heeft zijn onderneming in 2004 gestaakt. Belanghebbende gebruikte kennelijk sindsdien, dus reeds voor het overlijden van erflater in 2007, een bepaald deel van het voormalige ondernemingsvermogen in zijn eigen onderneming. Na het overlijden van erflater is het door belanghebbende verkregen voormalige ondernemingsvermogen van erflater direct tot belanghebbendes ondernemingsvermogen gaan behoren. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de BOF zijn rechtvaardiging vindt in het algemeen belang dat gemoeid is met de continuïteit van ondernemingen. Het komt de A-G niet als illusoir voor dat in een geval als dat van belanghebbende de continuïteit van een onderneming in gevaar kan komen door de heffing van erfbelasting; het effectieve tarief beloopt in het geval van belanghebbende, als achterneef van erflater, 57,2%. Hier lijkt aldus sprake van een door de heffing van successierecht opgeroepen continuïteitsrisico waartegen de wetgever met de invoering en uitbreiding van de BOF soelaas heeft willen bieden. De ratio van de BOF is volgens de A-G in principe objectief; het gaat om het fiscaal faciliëren van de voortzetting van bestaande familiebedrijven. In zoverre zou het geval van belanghebbende, naar het de A-G voorkomt, onder de BOF te vatten zijn. De wettekst is echter zo geredigeerd dat belanghebbendes geval daar bij grammaticale interpretatie niet onder valt. De vermogensbestanddelen waarop de BOF ziet zijn, kort gezegd, de bestanddelen van een onderneming van de erflater of schenker die door de verkrijger rechtstreeks worden voortgezet. Uit de wetgeschiedenis is volgens de A-G niet op te maken dat de wetgever heeft voorzien dat zich een geval van als dat van belanghebbende zou kunnen voordoen, maar zo n geval bewust buiten het toepassingsbereik van de BOF heeft gehouden. In zoverre zou er dus ruimte zijn om de wettekst meer naar de objectieve strekking uit te leggen. De A-G meent echter dat de wettekst geen ruimte laat om onder in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen bestaande uit bestanddelen van het vermogen van een onderneming van een ondernemer, ook het onderhavige geval te begrijpen. Voor het overlijden van de erflater waren de bedrijfsmiddelen immers eigendom van erflater. Deze had zijn onderneming gestaakt, zodat het verkregene bij hem geen ondernemingsvermogen meer vormde. Ook al verkrijgt een ondernemende erfgenaam weliswaar vermogensbestanddelen die door hem zowel reeds voor als ook na het overlijden van erflater worden gebruikt in de onderneming van de verkrijger, dan nog geldt dat pas na de verkrijging de eigendom komt te berusten bij de verkrijger. Dat betekent dat de verkregen vermogensbestanddelen pas na verkrijging (weer) deel gaan uitmaken van een onderneming, namelijk die van de verkrijger, belanghebbende. Aldus moet, naar de A-G meent, worden geconstateerd dat de verkrijging van belanghebbende niet is te begrijpen onder de onder de BOF gefacilieerde verkrijgingen. Bovendien stuit deze verkrijging, naar het de A-G voorkomt, op een tweede wettelijke belemmering. Aan toepassing van de BOF is immers de voorwaarde gesteld dat de onderneming van de erfgenaam moet kunnen worden gezien als een rechtstreekse voortzetting van de onderneming die eerder door de erflater werd gedreven. Dat sluit volgens de A-G aan bij de ratio van de BOF: het fiscaal faciliëren van de voortzetting van bestaande familiebedrijven. In casu heeft het Hof vastgesteld dat erflater een landbouwonderneming dreef en dat deze onderneming niet door belanghebbende of een ander is voortgezet. Belanghebbende dreef vanaf 2003 een grond- en bestratingsbedrijf. De A-G meent dat daarmee vaststaat dat er

2 (ook economisch) geen sprake is van een bedrijfsopvolging als bedoeld in de wet. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard. Gegevens Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI ECLI:NL:PHR:2013:1367 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:687, Gevolgd Zaaknummer 13/02363 Rechtsgebied Belastingrecht

3 A-G IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof s-hertogenbosch van 18 april 2013, nr. 12/00496, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7841, VN 2013/ <p/>de oorspronkelijke inzet van deze zaak van de rechtbank te Breda is, kort gezegd, of toepassing van het internationaal verankerde gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod betekent dat ook particuliere verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking, moeten delen in de gefacilieerde wettelijke behandeling bij verkrijging van ondernemingsvermogen, bekend als de bedrijfsopvolgingsfaciliteit, de BOF. <p/>de A-G meent dat er in casu geen sprake is van schending van enig internationaal discriminatieverbod. Dit gezegd zijnde gaat het in deze conclusie verder om een behandeling binnen Nederlands belastingrecht. <p/>deze casus omvat bijzondere omstandigheden, zoals ook door de Rechtbank is opgemerkt: belanghebbende heeft onder meer landbouwgronden ( ) verkregen die al (via de pacht) in zijn onderneming in gebruik waren en dus tot zijn ondernemingsvermogen behoren, en tot de nalatenschap [behoren] geen liquiditeiten ( ) waarmee hij het over de verkrijging verschuldigde successierecht kon betalen. <p/>die omstandigheden roepen volgens de A-G de vraag op of een meer op de wetshistorie en de doelstellingen van de BOF gerichte wetsinterpretatie er toe zou kunnen leiden dat het geval van belanghebbende, ondanks dat dit minder steun heeft in de wettekst, ook onder het toepassingsbereik van de BOF te brengen is. Op die vraag is deze conclusie toegespitst.<p/>vóór 2004 vormde het door belanghebbende verkregen vermogen voor erflater ondernemingsvermogen. Erflater heeft zijn onderneming in 2004 gestaakt. Belanghebbende gebruikte kennelijk sindsdien, dus reeds voor het overlijden van erflater in 2007, een bepaald deel van het voormalige ondernemingsvermogen in zijn eigen onderneming. Na het overlijden van erflater is het door belanghebbende verkregen voormalige ondernemingsvermogen van erflater direct tot belanghebbendes ondernemingsvermogen gaan behoren. <p/>uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de BOF zijn rechtvaardiging vindt in het algemeen belang dat gemoeid is met de continuïteit van ondernemingen. Het komt de A-G niet als illusoir voor dat in een geval als dat van belanghebbende de continuïteit van een onderneming in gevaar kan komen door de heffing van erfbelasting; het effectieve tarief beloopt in het geval van belanghebbende, als achterneef van erflater, 57,2%. Hier lijkt aldus sprake van een door de heffing van successierecht opgeroepen continuïteitsrisico waartegen de wetgever met de invoering en uitbreiding van de BOF soelaas heeft willen bieden. <p/>de ratio van de BOF is volgens de A-G in principe objectief; het gaat om het fiscaal faciliëren van de Inhoudsindicatie voortzetting van bestaande familiebedrijven. In zoverre zou het geval van belanghebbende, naar het de A-G voorkomt, onder de BOF te vatten zijn. De wettekst is echter zo geredigeerd dat belanghebbendes geval daar bij grammaticale interpretatie niet onder valt. De vermogensbestanddelen waarop de BOF ziet zijn, kort gezegd, de bestanddelen van een onderneming van de erflater of schenker die door de verkrijger rechtstreeks worden voortgezet.<p/>uit de wetgeschiedenis is volgens de A-G niet op te maken dat de wetgever heeft voorzien dat zich een geval van als dat van belanghebbende zou kunnen voordoen, maar zo n geval bewust buiten het toepassingsbereik van de BOF heeft gehouden. In zoverre zou er dus ruimte zijn om de wettekst meer naar de objectieve strekking uit te leggen. <p/>de A-G meent echter dat de wettekst geen ruimte laat om onder in de verkrijging begrepen vermogensbestanddelen bestaande uit bestanddelen van het vermogen van een onderneming van een ondernemer, ook het onderhavige geval te begrijpen. Voor het overlijden van de erflater waren de bedrijfsmiddelen immers eigendom van erflater. Deze had zijn onderneming gestaakt, zodat het verkregene bij hem geen ondernemingsvermogen meer vormde. Ook al verkrijgt een ondernemende erfgenaam weliswaar vermogensbestanddelen die door hem zowel reeds voor als ook na het overlijden van erflater worden gebruikt in de onderneming van de verkrijger, dan nog geldt dat pas na de verkrijging de eigendom komt te berusten bij de verkrijger. Dat betekent dat de verkregen vermogensbestanddelen pas na verkrijging (weer) deel gaan uitmaken van een onderneming, namelijk die van de verkrijger, belanghebbende. <p/>aldus moet, naar de A-G meent, worden geconstateerd dat de verkrijging van belanghebbende niet is te begrijpen onder de onder de BOF gefacilieerde verkrijgingen.<p/>bovendien stuit deze verkrijging, naar het de A-G voorkomt, op een tweede wettelijke belemmering. Aan toepassing van de BOF is immers de voorwaarde gesteld dat de onderneming van de erfgenaam moet kunnen worden gezien als een rechtstreekse voortzetting van de onderneming die eerder door de erflater werd gedreven. Dat sluit volgens de A-G aan bij de ratio van de BOF: het fiscaal faciliëren van de voortzetting van bestaande familiebedrijven.<p/>in casu heeft het Hof vastgesteld dat erflater een landbouwonderneming dreef en dat deze onderneming niet door belanghebbende of een ander is voortgezet. Belanghebbende dreef vanaf 2003 een grond- en bestratingsbedrijf. De A-G meent dat daarmee vaststaat dat er (ook economisch) geen sprake is van een bedrijfsopvolging als bedoeld in de wet. <p/>de conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond dient te worden verklaard. Vindplaats rechtspraak-nl Uitspraak Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. R.L.H. IJzerman Advocaat-Generaal Conclusie van 18 november 2013 inzake: Nr. Hoge Raad: 13/02363 [X]

4 Nr. Gerechtshof: 12/00496 Nr. Rechtbank: AWB 11/5509 Derde Kamer B tegen Successierecht 2007 Staatssecretaris van Financiën 1 Inleiding 1.1 Heden neem ik conclusie naar aanleiding van het beroep in cassatie van [X], belanghebbende, tegen de uitspraak van het gerechtshof s-hertogenbosch (hierna: het Hof) van 18 april 2013, nr. 12/00496, ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7841, VN 2013/19.25 met noot Redactie. 1.2 De oorspronkelijke inzet van deze zaak van de rechtbank te Breda (hierna: de Rechtbank) is, kort gezegd, of toepassing van het internationaal verankerde gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod betekent dat ook particuliere verkrijgingen krachtens erfrecht of schenking, moeten delen in de gefacilieerde wettelijke behandeling bij verkrijging van ondernemingsvermogen, bekend als de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (hierna: BOF) Op die vraag ben ik ingegaan in mijn conclusies van 30 september 2013 met bijbehorende gemeenschappelijke bijlage, 2 waarnaar zij verwezen. 1.4 In die bijlage ben ik tot de conclusie gekomen dat de door de Nederlandse wetgever stapsgewijs doorgevoerde verhogingen van het vrijstellingspercentage van de BOF, als nog niet aan te merken als devoid of reasonable foundation, tot op grote hoogte zijn gebleven binnen de aan de wetgever toekomende wide margin of appreciation, zodat nog geen sprake is van verboden ongelijke wettelijke behandeling. Als grensoverschrijding heb ik gemeend te moeten zien de verhoging van het vrijstellingspercentage voor verkregen ondernemingsvermogen tot boven de 75%. Redengevend heb ik daartoe geacht, kort gezegd, dat de wetgever voor verdere verhoging geen inhoudelijke rechtvaardiging heeft geboden, ondanks het inmiddels bekende discriminatierisico en het negatieve advies van de Raad van State. 1.5 In het onderhavige jaar 2007 gold wettelijk een BOF-vrijstelling van 75%, zodat in casu mijns inziens nog geen sprake is van schending van enig discriminatieverbod. Het oordeel van de Hoge Raad dienaangaande is op korte termijn te verwachten. In deze conclusie zal ik de verdragsrechtelijke problematiek verder laten rusten. Het gaat hier dus om een behandeling binnen Nederlands belastingrecht. 1.6 Deze casus omvat bijzondere omstandigheden, zoals ook door de Rechtbank is opgemerkt: belanghebbende heeft onder meer landbouwgronden ( ) verkregen die al (via de pacht) in zijn onderneming in gebruik waren en dus tot zijn ondernemingsvermogen behoren, en tot de nalatenschap [behoren] geen liquiditeiten ( ) waarmee hij het over de verkrijging verschuldigde successierecht kon betalen Die omstandigheden roepen de vraag op of een meer op de wetshistorie en de doelstellingen van de BOF gerichte wetsinterpretatie er toe zou kunnen leiden dat het geval van belanghebbende, ondanks dat dit minder steun heeft in de wettekst, ook onder het toepassingsbereik van de BOF te brengen is. Op die vraag is deze conclusie toegespitst. 1.8 De conclusie is als volgt opgebouwd. In onderdeel 2 worden de feiten en het geding in feitelijke instanties beschreven, gevolgd door een beschrijving van het geding in cassatie in onderdeel 3. Onderdeel 4 omvat een overzicht van relevante regelgeving, wetsgeschiedenis en literatuur. 4 In onderdeel 5 wordt gekomen tot een beschouwing en vindt beoordeling plaats, gevolgd door de conclusie in onderdeel 6. 2 De feiten en het geding in feitelijke instanties

5 2.1 Op 8 januari 2007 is [A], erflater, overleden. Erflater was ten tijde van zijn overlijden ongehuwd en niet als partner geregistreerd. Erflater heeft geen afstammelingen achtergelaten. 5 Erflater heeft bij testament van 31 januari 1993 over zijn nalatenschap beschikt. Belanghebbende, kleinzoon van een broer van erflater, dus een achterneef, is in dat testament benoemd tot enig erfgenaam voor de gehele nalatenschap van erflater, zijn oudoom, onder de verplichting tot afgifte van een aantal legaten. 2.2 Aan een dochter van een broer van erflater is vrij van rechten 6 en kosten de gehele inboedel gelegateerd, waaronder boeken en verzamelingen van voorwerpen van kunst, wetenschap of geschiedkundige aard. 2.3 Alle aanwezige tegoeden op bankrekeningen van erflater zijn (niet vrij van rechten en kosten) gelegateerd aan een drietal stichtingen, een vereniging en een kerkgenootschap. 2.4 In het testament heeft erflater uitdrukkelijk bepaald dat de tot de nalatenschap behorende registergoederen aan de [a-straat 1] te [Z], bestaande uit een boerderij met ondergrond en erf en daaromheen gelegen percelen bouw- en weiland, niet binnen 10 jaar door belanghebbende mogen worden vervreemd. De tot de nalatenschap behorende percelen weiland aan de [b-straat] mogen de eerste 10 jaar na verkrijging van de nalatenschap uitsluitend worden vervreemd teneinde het verschuldigde successierecht te kunnen voldoen. 2.5 Na afgifte van de gelegateerde goederen bestond de verkrijging van belanghebbende uit de in onderdeel 2.4 genoemde registergoederen met bijbehorende landbouwmachines. 2.6 Erflater heeft tot 2004 een landbouwonderneming gedreven. De door belanghebbende verkregen goederen behoorden tot het voormalige ondernemingsvermogen van erflater. Na staking van zijn onderneming heeft erflater de percelen weiland aan de Hondehemseweg onder Grijpskerke aan belanghebbende verpacht. 2.7 De registergoederen aan de [a-straat 1] te [Z] zijn door belanghebbende per datum van overlijden van erflater in zijn onderneming ingebracht, vervullen een functie in de onderneming van belanghebbende en zijn per die datum verplicht ondernemingsvermogen voor belanghebbende. 2.8 Het Hof heeft vastgesteld dat de percelen weiland aan de [b-straat] door belanghebbende met ingang van 2008 als box 3-vermogen heeft aangegeven. Onduidelijk is hoe belanghebbende die percelen in zijn aangifte voor het jaar 2007 heeft opgenomen. 2.9 Op 30 augustus 2007 heeft belanghebbende aangifte successierecht gedaan naar een zuiver saldo van de nalatenschap van Belanghebbende heeft zijn verkrijging berekend op een bedrag van Met dagtekening 21 juli 2009 heeft de Inspecteur 7 een aanslag successierecht opgelegd berekend naar een verkrijging van , 8 ten bedrage van Bij brief van 13 augustus 2009 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag successierecht. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift te kennen gegeven dat hij van mening is dat de BOF in de Successiewet (hierna: Sw) strijdig is met het gelijkheidsbeginsel Ten aanzien van de waarde van de onroerende zaken hebben de Inspecteur en belanghebbende overeenstemming bereikt. In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 25 oktober 2011 heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een verkrijging van , ten bedrage van

6 Belanghebbende heeft bij beroepschrift van 24 oktober 2011 beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar. Rechtbank 2.14 Bij de Rechtbank was in geschil het antwoord op de vraag of het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat belanghebbende recht heeft op vrijstelling van successierecht voor 75% van zijn verkrijging door toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil overwogen: Op grond van het bepaalde in de artikelen 35b en 35c in combinatie met artikel 31a Sw wordt, op verzoek van de verkrijger, de waarde, dan wel een deel van de waarde, van kort gezegd het vermogen van een krachtens erfrecht verkregen onderneming aangemerkt als te conserveren waarde en wordt daarvan de facto 75% vrijgesteld van successierecht mits de verkrijger de onderneming rechtstreeks en gedurende een periode van ten minste 5 jaar voortzet. De vrijstelling wordt geëffectueerd doordat de belasting die verschuldigd zou zijn over deze 75% wordt geheven in de vorm van een conserverende aanslag waarvan op verzoek uitstel van betaling wordt verleend, mits wordt ingestemd met door de ontvanger nader te stellen voorwaarden (artikel 6 Invorderingswet). De regeling wordt verder aangeduid als de faciliteit Tussen partijen is niet in geschil dat hetgeen belanghebbende uit de nalatenschap heeft verkregen ten tijde van deze verkrijging naar de letter geen ondernemingsvermogen vormde als bedoeld in artikel 35b Sw. Belanghebbende stelt echter dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel indien de faciliteit alleen van toepassing is bij de verkrijging van ondernemingsvermogen en niet op hetgeen hij heeft verkregen. Hij verwijst hiervoor naar artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en artikel 14 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) De rechtbank stelt voorop dat niet elk verschil in behandeling tussen personen leidt tot schending van het gelijkheidsbeginsel. De Hoge Raad heeft daarvoor de kaders bepaald: - De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juli 2005 (nr , V-N 2005/34.2, r.o. 5.3) overwogen: 'Vooropgesteld moet worden dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of voor de toepassing van artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr /99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (EHRM 10 juni 2003, nr /95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2).' - Ten aanzien van een verschil in gelijke behandeling bij de heffing van motorrijtuigenbelasting voor particuliere en tot ondernemingsvermogen behorende bestelauto s overwoog de Hoge Raad dat het verbod van ongelijke behandeling van gelijke gevallen zich niet verzet tegen een dergelijke regeling die een verschillende fiscale behandeling kende van binnen de ondernemingssfeer gebruikte en binnen de privésfeer gebruikte goederen. Derhalve stond het de wetgever vrij in dit geval onderscheidende betekenis toe te kennen aan het al of niet (meer dan bijkomstig) binnen het kader van een onderneming gebruikt worden van een bestelauto (Hoge Raad 10 september 2010, nr. 08/04653, BNB 2011/65). - Indien een wettelijke regeling in strijd is met het discriminatieverbod en het oordeel van de wetgever van redelijke grond is ontbloot, leidt dat niet altijd tot toepassing van de gunstigere regeling in de wettelijk ongunstiger behandelde gevallen. Indien toepassing van de gunstigere regeling leidt tot ongelijke behandeling van weer andere gevallen, dient de rechter te volstaan met de constatering dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is dan de taak van de wetgever om die schending op te heffen (HR 14 juli 2000, nr , LJN: BI7527, BNB 2000/306) Voor wat betreft de onderhavige situatie staat vast dat hetgeen belanghebbende heeft verkregen, voor erflater geen onderneming (meer) was. Uitgangspunt van belanghebbende is echter, blijkens het beroepschrift, dat elke verkrijging krachtens erfrecht hetzelfde moet worden behandeld, ongeacht of sprake is van ondernemings- of van privévermogen Uit de wetsgeschiedenis van de faciliteit, die is ingevoerd in 1998, aanvankelijk een vrijstelling van 25% van het ondernemingsvermogen behelsde en in de loop der jaren sterk is uitgebreid, blijkt dat de faciliteit tot doel heeft te voorkomen dat de verschuldigdheid van successierecht bij vererving (of van schenkingsrecht bij schenking) van een onderneming zou leiden tot

7 liquiditeitsproblemen bij die onderneming. Om die reden is toepassing van de faciliteit beperkt tot het aan de onderneming gebonden vermogen en wordt de eis gesteld dat de verkrijger de onderneming voortzet. Dat blijkt uit de hetgeen is opgemerkt in de Memorie van Toelichting bij de invoering van de faciliteit in 1998 (Kamerstukken II, 1997/98, 25688, nr. 3, blz. 7): ( ) Faciliteiten successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging Wanneer een onderneming door vererving overgaat op de erfgenamen en door één of meer van hen wordt voortgezet, kan het verschuldigde successierecht tot financiële problemen leiden die de continuïteit van de onderneming zouden kunnen aantasten. Die problematiek speelt ook ingeval een ondernemer zich uit de zaken terugtrekt en de onderneming schenkt aan een of meer opvolgers. In dat geval is schenkingsrecht verschuldigd. Vanuit het algemeen sociaal-economisch belang is het onwenselijk dat een onderneming die overgaat door vererving moet worden gestaakt of geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daar aanleiding toe geven, met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid en economische diversiteit. Het is om dezelfde reden onwenselijk dat een ondernemer in situaties waarin het maatschappelijk gebruikelijk is uit te treden, zijn onderneming staakt in plaats van overdraagt aan een of meer opvolgers. In beginsel geldt hetzelfde indien de onderneming in de vorm van een besloten vennootschap (BV) wordt gedreven, waarbij de overgang van de onderneming geschiedt door vererving of schenking van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen. Het voorstel is door een tweetal maatregelen een bijdrage te leveren aan de continuïteit van familie-ondernemingen door de druk van het successierecht en het schenkingsrecht ten gevolge van de overgang van de onderneming te verminderen.( ) In 2002 is de vrijstelling verhoogd tot 30% van het ondernemingsvermogen. In 2005 is de faciliteit verder uitgebreid en is de vrijstelling verhoogd tot 75% van het ondernemingsvermogen. De verhoging tot 75% is het gevolg van een amendement op het wetsvoorstel Belastingplan 2005 (Kamerstukken II, 2004/5, ) dat nog uitging van een verhoging tot 50% De staatssecretaris van Financiën heeft in de Nota naar aanleiding van het Verslag aangaande het Belastingplan 2005 onder meer het volgende opgemerkt over dit amendement (Kamerstukken II, 2004/05, , nr. 14, blz. 38): ( ) Verruiming bedrijfsopvolgingsregeling schenking- en successierecht De leden van de CDA-fractie vragen om in te gaan op de vraag of de voorgestelde verruiming van de vrijstelling bij bedrijfsopvolging in de Successiewet 1956 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Hierover kunnen wij het volgende opmerken. Het bestaan van een faciliteit voor bedrijfsopvolging, met de daaraan inherente ongelijke behandeling van vermogensbestanddelen, vindt zijn rechtvaardiging in het algemeen belang dat gemoeid is met de continuïteit van ondernemingen. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel mits de vormgeving van de faciliteit geschikt is voor het beoogde doel en de faciliteit niet ruimer is dan nodig is om het gekozen doel te bereiken. Hoe ruim de faciliteit in dit kader mag zijn, valt niet exact te bepalen, ook al omdat het een generieke faciliteit is en de ondernemingen waarop zij van toepassing zal zijn, verschillend van aard zijn. Desalniettemin hebben wij de indruk dat, zoals ook elders in deze nota is aangegeven, de liquiditeitsproblemen die ten gevolge van de heffing van successie- of schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging kunnen ontstaan met deze verhoging in voldoende mate zijn weggenomen. Een verdere verhoging of zelfs een volledige vrijstelling zou, nog afgezien van andere ongewenste neveneffecten, naar ons oordeel over zijn doel heen schieten. Dan zou inderdaad de vraag of er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, terecht gesteld kunnen worden. In dit verband zouden wij ook willen wijzen op het negatieve oordeel dat de Raad van State, op grond van een soortgelijke overweging, in het verleden heeft uitgesproken over een volledige vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de vermogensbelasting (Kamerstukken II , , nr. 3, blz. 10).( ) In 2009 is de faciliteit verder verruimd. Voorgesteld was een verhoging van de vrijstelling tot 90% van het ondernemingsvermogen. Door een amendement is de vrijstelling voor het eerste miljoen euro aan ondernemingsvermogen uiteindelijk gesteld op 100% De Raad van State heeft in zijn advies over de voorgenomen verhoging van de faciliteit van 75% naar 90% in 2008 onder meer overwogen (Advies Raad van State en Nader Rapport, Kamerstukken II, 2008/09, , nr. 4, blz. 3): ( ) 2. Bedrijfsopvolging De Raad merkt op dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Successiewet 1956 (SW 1956) zijn geplaatst in de sleutel van het voorkomen van de continuïteitsbedreiging van de onderneming indien voor de betaling van het successierecht liquide middelen aan de onderneming moeten worden onttrokken. De faciliteiten leiden er toe dat aanvankelijk 25% maar thans 75% van de waarde going concern van de verkregen onderneming onbelast blijft. De verhoging van het percentage heeft in een snel tempo plaatsgevonden, waarbij niet steeds door de Raad advies is uitgebracht. Naar het oordeel van de Raad is bij de verhoging van 50% naar 75% reeds de grens overschreden waarbij de faciliteit nog in genoemde sleutel kan worden geplaatst. ( ) Het nagenoeg geheel onbelast laten van ondernemingsvermogen ( ) is niet te verklaren uit de continuïteitsbedreiging uit hoofde van de onttrekking van liquide middelen. Ten gunste van een lagere heffing dan circa 3,5% van de waarde van de onderneming (huidige faciliteit) kan niet gesteld worden dat de kern van de regeling is dat de erf- of schenkbelasting vanwege het belang van een onbelemmerde voortzetting van economische bedrijvigheid een bedreiging vormt voor reële bedrijfsoverdrachten.( ) Het nagenoeg geheel onbelast laten van ondernemingsvermogen past ook niet bij het buitenkansbeginsel als dragende grondslag voor de erf- en schenkbelastingen. De faciliteit ondergraaft daarmee deze belastingen

8 als zodanig. Zolang geen andere rechtvaardigingsgrond als dragende grondslag kan worden aangeduid, krijgen deze belastingen een willekeurig karakter, aangezien de voorgestelde bevoordeling van de agrarische sector en het overige familiebedrijf niet uit het buitenkansbeginsel kan worden verklaard. De omstandigheid dat een substantieel gedeelte van de vererfde of geschonken vermogensbestanddelen buiten de heffing blijft roept spanning op met het gelijkheidsbeginsel, die alleen kan worden weggenomen door voor de nagenoeg gehele vrijstelling voor ondernemingsvermogen een objectieve en redelijke grond aan te voeren. Nu de dragende motivering voor de verhoging van de faciliteit ontoereikend is, adviseert de Raad de verruiming van de faciliteit opnieuw te bezien.( ) De Raad adviseert om de verruiming van de bedrijfsopvolgingsregeling opnieuw te bezien.( ) De reactie van de staatssecretaris van Financiën op dit advies luidde: ( ) Kern van de bedrijfsopvolgingsregeling is dat de schenk- en erfbelasting vanwege het belang van de onbelemmerde voortzetting van economische bedrijvigheid geen bedreiging mag vormen voor reële bedrijfsoverdrachten. Met het wetsvoorstel wordt de regeling eenvoudiger, toegankelijker en evenwichtiger. Daarnaast wordt de regeling meer toegesneden op het faciliëren van de overgang van echte ondernemingen. Met die beperking tot de verkrijging van ondernemingsvermogen in het kader van een reële bedrijfsopvolging wordt een meer evenwichtige situatie gecreëerd ten opzichte van andere tot een verkrijging behorende vermogensbestanddelen. De daartegenover staande verhoging van het percentage van de faciliteit biedt daarnaast mede een tegemoetkoming voor de discussie omtrent het meewegen van de voor overdracht vatbare goodwill in de waardering van een onderneming. In het overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland dat bij het Belastingplan 2009 is toegezegd over de waardering van ondernemingen, bleek dat een van de sterkst gepercipieerde knelpunten te zijn.( ) Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat zowel de wetgever bij monde van de staatssecretaris als de Raad van State, bij de verhoging van de faciliteit tot 75% van het ondernemingsvermogen twijfels hebben geuit over de aanvaardbaarheid daarvan in het kader van het verdragsrechtelijke discriminatieverbod. Belanghebbende bevindt zich dus in goed gezelschap met zijn stelling dat integrale heffing bij hem in het kader van het gelijkheidsbeginsel niet acceptabel is In de wetsgeschiedenis valt op dat de wetgever weliswaar stelt dat de faciliteit bedoeld is om continuïteitsproblemen bij vererving (en schenking) van ondernemingen te voorkomen, maar dat (a) nooit is gespecificeerd in hoeverre dergelijke problemen zich ook feitelijk voordoen en (b) bij toepassing van de faciliteit geen rekening wordt gehouden met bij dezelfde vererving (of schenking) verkregen liquiditeiten of gemakkelijk liquide te maken zaken waarmee het over het verkregen ondernemingsvermogen (als dat niet zou zijn vrijgesteld) verschuldigde recht zou kunnen worden betaald Van strijd met het discriminatieverbod kan eerst sprake zijn indien gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. De inspecteur stelt dat geen sprake is van gelijke gevallen aangezien belanghebbende niet-ondernemingsvermogen heeft verkregen hetgeen niet gelijk is aan de verkrijging van ondernemingsvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank (mede gezien het onder 4.3 vermelde arrest van de Hoge Raad van 10 september 2010) mag de wetgever in beginsel onderscheid maken bij de fiscale behandeling van ondernemings- en privévermogen. Dat onderscheid dient echter de redelijkheidstoets te kunnen doorstaan waarbij de wide margin of appreciation van de wetgever moet worden gerespecteerd. De rechtbank dient te beoordelen of in dit geval sprake is van ongeoorloofde discriminatie De rechtbank zal de stelling van belanghebbende dat in dit geval het onderscheid tussen ondernemingsvermogen en ander vermogen onrechtmatig is, in zijn algemeenheid beoordelen zoals belanghebbende heeft gevraagd. De rechtbank merkt hierbij op dat ten aanzien van belanghebbende nog een bijzondere omstandigheid lijkt te gelden. Hij is immers in sterke mate vergelijkbaar met verkrijgers waarvoor de faciliteit geldt omdat hij onder meer landbouwgronden heeft verkregen die al (via de pacht) in zijn onderneming in gebruik waren en dus tot zijn ondernemingsvermogen behoren, en tot de nalatenschap geen liquiditeiten behoren waarmee hij het over de verkrijging verschuldigde successierecht kon betalen. Die bijzondere omstandigheid zal de rechtbank hier echter niet meewegen nu belanghebbende zich daarop niet heeft beroepen In artikel 1, aanhef, ten eerste, Sw is bepaald dat recht van successie wordt geheven over al wat krachtens erfrecht wordt verkregen. Uit de parlementaire geschiedenis van de wet als zodanig blijkt niet dat de wetgever met deze bepaling een ander doel voor ogen had dan het belasten van al hetgeen krachtens erfrecht is verkregen. De Sw kende van meet af aan wel vrijstellingen maar die zijn en waren gelieerd aan de verwantschap tussen erflater (of schenker) en verkrijger en hielden geen verband met de aard van het verkregene (artikel 32 en 33 Sw). Dit betekent dat het uitgangspunt van de Sw is dat in beginsel de aard en hoedanigheid van hetgeen is verkregen voor de heffing van het recht van successie niet relevant is. De verkrijgingen krachtens erfrecht van ondernemingsvermogen en van andere vermogensvormen zijn voor de heffing van successierecht dan ook in beginsel aan te merken als gelijke gevallen. In beide gevallen is immers sprake van een verkrijging krachtens erfrecht ingevolge artikel 1 Sw

9 Door de invoering van de faciliteit is inbreuk gemaakt op het in 4.15 geschetste uitgangspunt en is de wetgever een onderscheid gaan maken tussen de verkrijging van ondernemingsvermogen en de verkrijging van privévermogen. Dat is op zichzelf niet vreemd of onrechtmatig. De wetgever heeft dat onderscheid ook gemaakt door in de motorrijtuigenbelasting een afwijkende regeling te treffen voor bestelauto s de rechtbank verwijst naar het onder 4.3 vermelde arrest van de Hoge Raad hierover. Ook in de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt een dergelijk onderscheid gemaakt waar die wet faciliteiten bevat om het ondernemerschap te stimuleren. Het stimuleren van ondernemerschap vormt in het algemeen een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een verschil in fiscale behandeling tussen privé- en ondernemingsvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank zou zulks ook gelden bij een onderscheid tussen verkrijging van ondernemingsvermogen dan wel andere vermogensvormen, waar dit onderscheid gebaseerd zou zijn op het faciliteren van bedrijfsoverdrachten die anders niet zouden kunnen plaatshebben bij gebreke aan voldoende liquide middelen. Een onderbouwing van de faciliteit in die zin dat daarbij rekening wordt gehouden met dit aspect ontbreekt evenwel in de wetsgeschiedenis De aanvaardbaarheid van het onderscheid dat de wetgever maakt tussen privévermogen en ondernemingsvermogen vindt zijn begrenzing daar waar het leidt tot een begunstiging van ondernemingsvermogen die veel verder gaat dan ook maar enigszins redelijk is met inachtneming van het beginsel dat de wetgever hierbij een wide margin of appreciation heeft gezien het met het onderscheid beoogde doel. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich voor ten aanzien van de faciliteit zoals die met ingang van 2005 is verruimd. Vaststaat immers dat de faciliteit geldt zonder onderscheid, zelfs in de gevallen dat de heffing van successierecht over de gehele waarde van de onderneming geen enkele belemmering zou vormen voor het voortzetten van de onderneming. Daarnaast kent de faciliteit geen maximum. In situaties dat de heffing van successierecht feitelijk geen belemmering is voor voortzetting van de onderneming, wordt de verkrijger bevoordeeld boven verkrijgers van andere vermogensbestanddelen. Dat is rechtens acceptabel tenzij deze bevoordeling van redelijke grond ontbloot is. Bij een vrijstelling van 25% of 30% zoals gold tot 2005 kan die redelijkheid nog worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die grenzen echter overschreden door de feitelijk ongemotiveerde verhoging naar 75%. Het enkele gegeven dat sprake is van ondernemingsvermogen acht de rechtbank onvoldoende rechtvaardiging, gezien de hoogte van de belastingbedragen waar het om gaat de door belanghebbende verschuldigde belasting is en zou met toepassing van de faciliteit bedragen. Een mogelijke rechtvaardiging zou nog kunnen zijn dat het moeilijk of onmogelijk is om de faciliteit zodanig te nuanceren dat die alleen geldt voor de gevallen waarvoor hij is bedoeld (de gevallen waarin heffing van successierecht een belemmering zou kunnen zijn voor voortzetting van de onderneming), maar uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat dat een argument is geweest bij de verhoging van de faciliteit tot 75%. Andere rechtvaardigingen heeft de rechtbank in de wetsgeschiedenis, noch in de stukken, aangetroffen Die hiervoor overwogen feiten en omstandigheden, kort samengevat: (i) dat rechtens geen onderscheid wordt gemaakt tussen het wel of niet aanwezig zijn van liquiditeitsproblemen als gevolg van heffing van successie- of schenkingsrecht over ondernemingsvermogen, (ii) dat uit niets is gebleken dat die liquiditeitsproblemen zich ook feitelijk voordoen (iii) dat er in individuele gevallen geen enkele toets wordt aangelegd of feitelijk van liquiditeitsproblemen sprake is en (iv) de hoogte van de vrijstelling, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de wetgever met de verruiming van de faciliteit in 2005 de hem toekomende wide margin of appreciation heeft overschreden en dat voor de hierdoor ontstane ongelijke behandeling van gelijke gevallen geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat zodat sprake is van onaanvaardbare discriminatie als bedoeld in artikel 26 IVBPR respectievelijk artikel 14 EVRM Daarmee kan echter niet worden volstaan. Toepassing van de faciliteit kan niet worden losgezien van de daaraan verbonden oplegging van een conserverende aanslag die alleen wordt ingevorderd indien de onderneming niet ten minste vijf jaar wordt voortgezet. Het toekennen van de faciliteit aan belanghebbende door vermindering van de aanslag zonder dat deze vergezeld zou gaan van een conserverende aanslag, zou een nieuwe ongelijkheid opleveren. Verkrijgers van ondernemingsvermogen kunnen het deel van hun verkrijging waar de faciliteit op is toegepast, immers niet zonder heffing van successierecht omzetten in liquiditeiten. Belanghebbende zou dat zonder conserverende aanslag wel kunnen doen Met toepassing van de faciliteit zou 75% van de waarde van het verkregen vermogen worden aangemerkt als te conserveren waarde (voorwaardelijk onbelast geconserveerde waarde) waarvoor een conserverende aanslag zou moeten worden opgelegd (artikel 31a Sw). Zoals in 4.17 is overwogen, zou belanghebbende met toepassing van de faciliteit successierecht op aanslag verschuldigd zijn. De aanslag is , dus met toepassing van de faciliteit zou voor het verschil ad een conserverende aanslag opgelegd moeten zijn. Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2009, nr , BNB 2010/31 leidt de rechtbank af dat conversie van een gewone aanslag, eventueel gedeeltelijk, in een conserverende aanslag mogelijk moet zijn. De rechtbank zal dat dan ook in dit geval doen en de aanslag in dier voege wijzigen dat deze tot een bedrag van wordt beschouwd als een conserverende aanslag als bedoeld in artikel 31a in samenhang met artikel 35c, eerste en tweede lid Sw De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag gewijzigd in dier voege dat deze tot een bedrag van wordt beschouwd als een conserverende aanslag als bedoeld in artikel 31a in samenhang met artikel 35c, eerste en tweede lid Sw. Hof

10 2.17 Bij beroepschrift van 30 augustus 2012 heeft de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het geschil als volgt omschreven: 3.1. In het hoger beroep is in geschil het antwoord op de volgende vragen: I. Zijn de in de artikelen 35b en 35c van de Successiewet opgenomen bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in strijd met het discriminatieverbod als bedoeld in artikel 26 van het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: BUPO) en in artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) in zoverre belanghebbende geen recht heeft op toepassing van deze faciliteiten ter zake van zijn verkrijging uit de nalatenschap van erflater? II. Zo vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Dient toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten ingevolge de artikelen 35b en 35c van de Successiewet op de verkrijging van belanghebbende uit de nalatenschap van erflater desalniettemin achterwege te blijven, omdat het niet op de weg van de belastingrechter ligt rechtsherstel te bieden? III. Zo vragen I en II bevestigend moeten worden beantwoord: Heeft belanghebbende ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) recht op een schadevergoeding door de Staat tot het bedrag van recht van successie dat hij verschuldigd is doordat de belastingrechter geen rechtsherstel biedt? 2.18 Het Hof heeft ten aanzien van het geschil overwogen: Vraag I 4.1. Op grond van het bepaalde in de artikelen 35b en 35c van de Successiewet in combinatie met artikel 31a van de Successiewet wordt, op verzoek van de verkrijger, - kort geschreven - de (going concern-) waarde van het vermogen van een krachtens erfrecht verkregen onderneming aangemerkt als te conserveren waarde en wordt daarvan de facto 75% vrijgesteld van successierecht als de verkrijger de onderneming rechtstreeks en gedurende een periode van ten minste 5 jaar voortzet (artikel 53c van de Successiewet). De vrijstelling wordt geëffectueerd doordat de belasting die verschuldigd zou zijn over deze 75% wordt geheven in de vorm van een conserverende aanslag waarvan op verzoek uitstel van betaling wordt verleend, mits wordt ingestemd met door de ontvanger van de rijksbelastingdienst nader te stellen voorwaarden (artikel 25, lid 11, van de Invorderingswet 1990 in samenhang met artikel 6 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990). De regeling facilieert derhalve in 2007 onder bepaalde voorwaarden verkrijgingen van ondernemingsvermogen en vormt in zoverre een uitzondering op het in artikel 1 van de Successiewet neergelegde beginsel dat successierecht wordt geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen Vaststaat, dat erflater in 2004 zijn onderneming heeft gestaakt. Hetgeen belanghebbende in 2007 bij overlijden van de erflater heeft verkregen vormde op dat moment, voor de erflater, geen ondernemingsvermogen. Hieruit volgt dat, beoordeeld naar de Successiewet, belanghebbende geen beroep kan doen op de in de artikelen 35b en 35c Successiewet opgenomen bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (hierna: bedrijfsopvolgingsfaciliteiten). Dienaangaande stelt belanghebbende dat het discriminatieverbod als bedoeld in artikel 26 BUPO en in artikel 14 EVRM ertoe dwingt dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten worden toegepast op zijn verkrijging uit de nalatenschap van erflater Met betrekking tot de stelling van belanghebbende inzake het discriminatieverbod als bedoeld in artikel 26 BUPO en in artikel 14 EVRM stelt het Hof het volgende voorop. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een door hiervoor vermelde verdragsbepalingen verboden ongelijke behandeling geldt, dat zij niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van deze verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (in dit verband wijst het Hof onder meer op het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2003, nr , LJN: AF9678 en van 8 juli 2005, , LJN: AQ7212). Voorts stelt het Hof voorop, dat de wetgever bij beslissingen als de onderhavige - het onder voorwaarden verlenen van een vrijstelling van het recht van successie voor geërfd ondernemingsvermogen - een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, en dat het oordeel van de wetgever dient te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond is ontbloot (vgl. onder andere EHRM 22 juni 1999, nr /99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398, EHRM 10 juni 2003, nr /95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2 en EHRM 12 december 2006, nr /05, zaak Burden en Burden/Verenigd Koninkrijk, EHRC 2007/18) Gelet op het in artikel 1 van de Successiewet neergelegde beginsel dat successierecht wordt geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen is het Hof van oordeel, dat het geval van belanghebbende, die geen ondernemingsvermogen van erflater heeft verkregen, gelijk is aan het geval waarin een erfgenaam ondernemingsvermogen van een erflater verkrijgt. Er is met

11 andere woorden voor de toepassing van artikel 26 BUPO en artikel 14 EVRM sprake van gelijke gevallen Alsdan dient beoordeeld te worden of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat die (gelijke) gevallen niettemin in verschillende zin te regelen Oorspronkelijk zijn de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in het leven geroepen om te voorkomen dat een onderneming die overgaat door vererving moet worden gestaakt of geforceerd moet worden verkocht zonder dat de bedrijfsresultaten daar aanleiding toe geven, met als gevolg een verlies aan werkgelegenheid en economische diversiteit. De wetgever heeft aanvankelijk kennelijk willen voorkomen dat recht van successie wordt geheven bij verkrijging van ondernemingsvermogen omdat het mogelijk aan het ondernemingsvermogen onttrekken van de daarvoor benodigde liquide middelen tot belemmering van de voortzetting van die onderneming zou kunnen leiden Uit de wetsgeschiedenis valt echter ook op te maken, dat de wetgever voor (de handhaving en) de uitbreiding van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten een andere rechtvaardigingsgrond is gaan hanteren. Niet het al dan niet ontbreken van liquide middelen, welk argument ook van belang is bij verkrijgingen van ander vermogen dan ondernemingsvermogen, is voor de wetgever de rechtvaardiging gebleven de verkrijging van ondernemingsvermogen anders te behandelen dan niet-ondernemingsvermogen. Uit de wetsgeschiedenis valt op te maken, dat, vanaf 2005, maar in ieder geval met ingang van 2007, het in alle gevallen waarborgen van de continuïteit van een ('echte') onderneming van erflater voorop is komen te staan, ook in die gevallen waarin het betalen van recht van successie niet stuit op betalingsproblemen Het Hof is van oordeel dat het waarborgen van de continuïteit van een ('echte') onderneming van erflater een objectieve en redelijke rechtvaardiging vormt een geval als dat van belanghebbende, die geen ondernemingsvermogen van erflater heeft verkregen, anders te regelen dan het geval waarin een erfgenaam ondernemingsvermogen van een erflater verkrijgt. Naar het oordeel van het Hof is de maatschappelijke betekenis van de continuïteit van een ('echte') onderneming van erflater anders dan de continuïteit van nietondernemingsvermogen van erflater. De continuïteit van een ('echte') onderneming van erflater is onder meer van belang voor behoud van de werkgelegenheid en economische diversiteit Vervolgens dient beoordeeld te worden of de wijze waarop de wetgever de (gelijke) gevallen in verschillende zin heeft geregeld niet disproportioneel is. Uit het oogpunt van eenvoud en uit een oogpunt van voorkoming van oneigenlijk gebruik heeft de wetgever om de continuïteit van een ('echte') onderneming van erflater te waarborgen mogen volstaan met: (1) het stellen van de eis dat hetgeen erflater nalaat en de erfgenaam verkrijgt en voortzet een ('echte') onderneming is (als bedoeld in artikel 3.4 of 3.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001), en (2) het stellen van de eis, dat de verkregen onderneming door de erfgenaam minstens 5 jaren wordt voortgezet (artikel 53c van de Successiewet). Deze eisen zijn zodanig geschikt de continuïteit van een ('echte') onderneming van erflater te waarborgen dat het Hof van oordeel is, dat de wetgever zijn beoordelingsvrijheid niet te buiten is gegaan, en dat het oordeel van de wetgever dient te worden geëerbiedigd omdat het niet van redelijke grond is ontbloot Gelet op hetgeen onder is overwogen is, anders dan belanghebbende stelt, niet van belang of en in hoeverre het percentage van 75 te hoog is om een liquiditeitsprobleem op te lossen. Zoals overwogen onder is de wetgever voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten een andere grond voor rechtvaardiging gaan hanteren, namelijk het in alle gevallen waarborgen van de continuïteit van een ('echte') onderneming. De onder 4.9 vermelde eisen zijn naar het oordeel van het Hof voldoende geschikt deze gevallen, waarvoor de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (moeten) gelden, te onderscheiden van andere gevallen waarin nietondernemingsvermogen wordt verkregen. In het bijzonder heeft de wetgever, anders dan belanghebbende stelt, zijn beoordelingsvrijheid niet overschreden door de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten niet afhankelijk te maken van betalingsproblemen in verband met recht van successie bij overlijden (vergelijk Hoge Raad 10 juni 2005, , LJN: AT7211). De stellingen van belanghebbende dat (de verhoging van het percentage per 1 januari 2005 van) de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten leiden tot een heffing, die onredelijk en willekeurig is en die disproportioneel is, falen gelet op hetgeen hiervoor is overwogen Belanghebbende heeft voorts nog gesteld dat op zijn verkrijging van de erflater de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten moeten worden toegepast, omdat hetgeen hij heeft verkregen na het overlijden van erflater onmiddellijk is gaan behoren tot zijn (verplichte) ondernemingsvermogen. In het bijzonder heeft hij erop gewezen dat de door hem sinds 2004 van de erflater gepachte gronden en de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsloods annex schuur sinds 2004 werden gebruikt in zijn onderneming en dat deze gronden en bedrijfsloods annex schuur onmiddellijk na het overlijden van erflater in 2007 tot zijn ondernemingsvermogen zijn gaan behoren.

pagina 1 van 7 LJN: BX3386, Rechtbank Breda, 11/5509 Datum 13-07-2012 uitspraak: Datum 01-08-2012 publicatie: Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie:De rechtbank

Nadere informatie

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012 BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT SUCCESSIEWET OOK VOOR PRIVÉVERMOGEN? Op 13 juli 2012 heeft rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit de Successiewet 1956 (LJN:

Nadere informatie

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal > Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Datum 22 augustus

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573 ECLI:NL:RBZWB:2015:5573 Instantie Datum uitspraak 01-07-2015 Datum publicatie 17-09-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6149 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2015:4313

ECLI:NL:RBGEL:2015:4313 ECLI:NL:RBGEL:2015:4313 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 02-07-2015 Datum publicatie 02-07-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 8132 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 31-07-2015 Datum publicatie 20-08-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_2521 ERF Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393 ECLI:NL:RBDHA:2016:4393 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 08-04-2016 Datum publicatie 26-04-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_7509 SCHENK

Nadere informatie

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder. Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 13/6388 proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen [X], wonende te [Z],

Nadere informatie

Hoge Raad vs. A-G IJzerman: Is de Bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 in Strijd met het Gelijkheidsbeginsel?

Hoge Raad vs. A-G IJzerman: Is de Bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 in Strijd met het Gelijkheidsbeginsel? Hoge Raad vs. A-G IJzerman: Is de Bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 in Strijd met het Gelijkheidsbeginsel? Chantelle Senden De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (SW) voorziet

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823 ECLI:NL:RBZWB:2016:5823 Instantie Datum uitspraak 20-09-2016 Datum publicatie 22-12-2016 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer BRE - 15 _ 7455 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Hoge Raad 30 november 2018, nr. 17/04543

Hoge Raad 30 november 2018, nr. 17/04543 Titel Bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing op de verkrijging van fictieve onroerende zaken I Nummer 49 / 2779 Belastingjaar/tijdvak 2014 Brondocumenten Beroepschrift in cassatie bij HR nr. 17/04543,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773 ECLI:NL:GHDHA:2014:2773 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 21-03-2014 Datum publicatie 18-09-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-13/00269

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712 ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-02-2015 Datum publicatie 26-03-2015 Zaaknummer 13/00712 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044 ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 25-07-2008 Datum publicatie 05-08-2008 Zaaknummer 07/6768 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123 ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 20-09-2005 Datum publicatie 05-10-2005 Zaaknummer 04/04123 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHARL:2017:613 ECLI:NL:GHARL:2017:613 Instantie Datum uitspraak 31-01-2017 Datum publicatie 10-02-2017 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 16/00072 en 16/00073 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Onder vernummering van het zevende tot en met negende lid tot achtste tot en met tiende lid wordt na het zesde lid een lid ingevoegd, luidende: ARTIKEL I De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 4.17a wordt als volgt gewijzigd: 1. In de aanhef van het vijfde lid wordt een belang heeft vervangen door: direct of indirect

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

Knelpunten in de bedrijfsopvolgingsregelingen

Knelpunten in de bedrijfsopvolgingsregelingen Knelpunten in de bedrijfsopvolgingsregelingen Mr. Sabine A.M. de Wijkerslooth-Lhoëst en Paul-Johan Swank LLM 1 Met de verschillende doorschuiffaciliteiten in de Wet IB 2001 2 en de bedrijfsopvolgingsregeling

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2015:9034

ECLI:NL:RBDHA:2015:9034 1 van 5 17-8-2015 11:55 ECLI:NL:RBDHA:2015:9034 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 30-07-2015 Datum publicatie 06-08-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 9248 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:5579

ECLI:NL:RBZWB:2015:5579 ECLI:NL:RBZWB:2015:5579 Instantie Datum uitspraak 20-08-2015 Datum publicatie 21-08-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer C/02/297897 / HA RK 15-74 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 Instantie Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 17-04-2015 Zaaknummer 14/01065 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:6787

ECLI:NL:GHARL:2017:6787 ECLI:NL:GHARL:2017:6787 Instantie Datum uitspraak 15-08-2017 Datum publicatie 18-08-2017 Zaaknummer 16/01058 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

ECLI:NL:HR:2013:BX9444 ECLI:NL:HR:2013:BX9444 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-04-2013 Datum publicatie 12-04-2013 Zaaknummer 12/01372 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Cassatie Omzetbelasting.

Nadere informatie

Conclusie. Wetsverwijzingen Successiewet , geldigheid: BNB 1996/87 FED 1995/908 FED 1996/634 WFR 1995/1928 V-N 1995/4496, 15

Conclusie. Wetsverwijzingen Successiewet , geldigheid: BNB 1996/87 FED 1995/908 FED 1996/634 WFR 1995/1928 V-N 1995/4496, 15 ECLI:NL:PHR:1995:AA3111 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-12-1995 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 30403 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1995:AA3111 Rechtsgebieden

Nadere informatie

Den Haag 24 november 2008

Den Haag 24 november 2008 De voorzitter en leden van de Vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Briefnummer 08/12.715/JLa/Ha Onderwerp Voortgang modernisering successiewetgeving

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:360

ECLI:NL:GHSHE:2017:360 ECLI:NL:GHSHE:2017:360 Instantie Datum uitspraak 03 02 2017 Datum publicatie 06 04 2017 Zaaknummer 16/00441 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof 's Hertogenbosch Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:2212,

Nadere informatie

Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem

Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem Belastingrecht zaaknummer: AWB 14/435 uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 24 juli 2014 in de zaak tussen [X], te [Z], eiser, en de inspecteur

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2014:16718

ECLI:NL:RBDHA:2014:16718 1 van 5 12-3-2015 13:25 ECLI:NL:RBDHA:2014:16718 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 03-06-2014 Datum publicatie 10-03-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 1201 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:189. Permanente link:

ECLI:NL:GHSHE:2017:189. Permanente link: ECLI:NL:GHSHE:2017:189 Permanente link: http://deeplink. Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 20-01-2017 Datum publicatie 30-03-2017 Zaaknummer 15/01054 Formele relaties Eerste aanleg:

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2017:5327 ECLI:NL:GHARL:2017:5327 Instantie Datum uitspraak 27-06-2017 Datum publicatie 28-07-2017 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 16/00521 en 16/00522 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00396

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5017

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5017 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5017 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 05-03-2013 Datum publicatie 21-03-2013 Zaaknummer 12-00183 Rechtsgebieden Strafrecht Belastingrecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850 ECLI:NL:RBZWB:2016:4850 Instantie Datum uitspraak 19-07-2016 Datum publicatie 01-12-2016 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 15 _ 5497 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan ECLI:NL:HR:2015:3425 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 11-12-2015 Datum publicatie 11-12-2015 Zaaknummer 14/02510 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999,

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2017:172

ECLI:NL:CRVB:2017:172 ECLI:NL:CRVB:2017:172 Instantie Datum uitspraak 13-01-2017 Datum publicatie 19-01-2017 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 15/4485 AOW Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belastingrecht nummers 11/00311 en 11/00312 uitspraakdatum: 20 september 2011 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna:

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:HR:2010:BM1206 ECLI:NL:HR:2010:BM1206 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 08/03539 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1206

Nadere informatie

32401 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010)

32401 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010) Overzicht van stemmingen in de Tweede Kamer afdeling Inhoudelijke Ondersteuning aan De leden van de vaste commissie voor Financiën datum 19 november 2010 Betreffende wetsvoorstel: 32401 Wijziging van enkele

Nadere informatie

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, 21 October 1959. F. No. 14043. D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N, Gezien het beroepschrift in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-hertogenbosch van 6 Maart 1959

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOBR:2015:1146

ECLI:NL:RBOBR:2015:1146 ECLI:NL:RBOBR:2015:1146 Instantie Datum uitspraak 06-03-2015 Datum publicatie 12-03-2015 Zaaknummer 14_1605 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Oost-Brabant Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

.. ' :,> ' ',!. ' ' : Naar aanleiding van uw brief yàn 26 september 2017 heb ik de eer het vólgende op te mérken.

.. ' :,> ' ',!. ' ' : Naar aanleiding van uw brief yàn 26 september 2017 heb ik de eer het vólgende op te mérken. Den Haag, 3 Q QKT 017 Kenmerk: 2017-0000203694 Motivering van het beroepschrift n cassatie (rolnummer 17/04516) tegen de uitspraak van het Gëraçhtehof Arnhem-Leeüwarden van 15 augustus 2017, X 2 nr* 16/01369,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/3644

ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/3644 ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-10-2002 Datum publicatie 08-10-2002 Zaaknummer 01/3644 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559 ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 28-11-2000 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 00/2559 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Bedrijfsopvolgingsregelingen voor het familiebedrijf onder druk

Bedrijfsopvolgingsregelingen voor het familiebedrijf onder druk Spotlight Bedrijfsopvolgingsregelingen voor het familiebedrijf onder druk Renate de Lange - Family Business/Private Wealth, Tax & Human Resource Services Jan Nieuwenhuizen - Family Business/Private Wealth,

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHARL:2015:20 ECLI:NL:GHARL:2015:20 Instantie Datum uitspraak 06-01-2015 Datum publicatie 16-01-2015 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 14/00053, 14/00054 en 14/00055 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:4090

ECLI:NL:GHARL:2017:4090 ECLI:NL:GHARL:2017:4090 Instantie Datum uitspraak 16-05-2017 Datum publicatie 26-05-2017 Zaaknummer 16/00824 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104

ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/01104 ECLI:NL:GHAMS:2010:BL3972 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 11-02-2010 Datum publicatie 17-02-2010 Zaaknummer 08/01104 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683 ECLI:NL:RBGEL:2017:3683 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 14-07-2017 Datum publicatie 17-07-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 1419 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392 ECLI:NL:HR:2014:156 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-01-2014 Datum publicatie 24-01-2014 Zaaknummer 13/00392 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:1257,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:5083

ECLI:NL:GHDHA:2013:5083 ECLI:NL:GHDHA:2013:5083 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 20-12-2013 Datum publicatie 31-01-2014 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-12/00757 Belastingrecht

Nadere informatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak Datum uitspraak: 10-10-2008 Datum publicatie: 10-10-2008 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Verkoop van (gebruikte) goederen

Nadere informatie

AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN Den Haag, J A N 2014 Kenmerk: DGB 2014-20 X Beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 4 december 2013, nr. 12/04836, op een beroepschrift van H i H n N M te «(Duitsland)

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit discriminerend?

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit discriminerend? Bedrijfsopvolgingsfaciliteit discriminerend? Tilburg school of Economics and Management Fiscale economie Auteur: M.C. van Son ANR: 855069 Examinator: mr. S.A.M. de Wijkerslooth- Lhoest Tweede beoordelaar:

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563 ECLI:NL:GHDHA:2017:1563 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 29-03-2017 Datum publicatie 02-06-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00505

Nadere informatie

Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil

Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil Vergeten testament. Informele wil 1 Successierecht. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling,

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2014:6759 ECLI:NL:GHARL:2014:6759 Instantie Datum uitspraak 02-09-2014 Datum publicatie 12-09-2014 Zaaknummer 13/01247 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

Advocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar

Advocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar Advocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar ECLI:NL:GHARL:2016:7882 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 04-10-2016 Datum publicatie 07-10-2016

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751 ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 22-07-2009 Datum publicatie 07-08-2009 Zaaknummer 08/5931 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388 ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388 Instantie Datum uitspraak 06-10-2011 Datum publicatie 01-02-2012 Zaaknummer 11/00219 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Belastingrecht

Nadere informatie

WPNR. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie. Nummer 6961 Jaargang 145 9 februari 2013. Mr. F.M.H. Hoens

WPNR. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie. Nummer 6961 Jaargang 145 9 februari 2013. Mr. F.M.H. Hoens Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie WPNR Nummer 6961 Jaargang 145 9 februari 2013 Mr. F.M.H. Hoens Postrelationele pensioensolidariteit: wat een pech, pensioenpot weg (II, slot) In het

Nadere informatie

De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen

De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen Mr. Almer M.A. de Beer 1 De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten Successiewet en de verkrijging van aandelen in houdstervennootschappen Wanneer is een houdstervennootschap beleidsbepalend? 1 Werkzaam bij Arenthals

Nadere informatie

1.1. Lijst van gebruikte begrippen en afkortingen. Successiewet Successiewet 1956. Burgerlijk Wetboek

1.1. Lijst van gebruikte begrippen en afkortingen. Successiewet Successiewet 1956. Burgerlijk Wetboek Schenk- en erfbelasting. Overdrachtsbelasting. Verwerping van een nalatenschap. Ongelukkige redactie testament. Vergeten testament. Informele wil Belastingdienst/ Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 009 00 3 40 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 00) Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:185 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-02-2017 Datum publicatie 10-02-2017 Zaaknummer 15/04877 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:3523, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180 ECLI:NL:GHDHA:2013:3180 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 24072013 Datum publicatie 21082013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK12/00764 Belastingrecht Hoger

Nadere informatie

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2015:1084 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775 In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:1997:AA2210 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 31731

ECLI:NL:PHR:1997:AA2210 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 31731 ECLI:NL:PHR:1997:AA2210 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 25-06-1997 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 31731 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie

Nadere informatie

GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK 12/00757 Uitspraak van 20 december 2013 in het geding tussen:, belanghebbende,

GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK 12/00757 Uitspraak van 20 december 2013 in het geding tussen:, belanghebbende, GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK 12/00757 Uitspraak van 20 december 2013 in het geding tussen:, belanghebbende, en de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, de Inspecteur,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7796 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 98/4659

ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7796 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 98/4659 ECLI:NL:GHAMS:1999:AA7796 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 21-12-1999 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 98/4659 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

GERECHTSHOF AMSTERDAM

GERECHTSHOF AMSTERDAM Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM kenmerk 13/00004 en 13/00005 30 juli 2014 uitspraak van de negende enkelvoudige belastingkamer op het hoger beroep van [X] te Uithoorn, belanghebbende, gemachtigde: [A]

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064 ECLI:NL:GHSHE:2017:1064 Instantie Datum uitspraak 17-03-2017 Datum publicatie 10-05-2017 Zaaknummer 16/00056 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838 ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 28-09-2012 Datum publicatie 01-03-2013 Zaaknummer 12/1407 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691 ECLI:NL:RBZWB:2017:3691 Instantie Datum uitspraak 15-06-2017 Datum publicatie 20-07-2017 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 16 _ 2238 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

info &boon tips & boon

info &boon tips & boon tips & boon Bedrijf schenken of erven Nieuwe regels 2010 Om het voortbestaan van een onderneming niet in gevaar te brengen kent de Successiewet de bedrijfsopvolgingsregeling. Deze regeling is met de komst

Nadere informatie

Procedure massaal bezwaar voor bezwaarschriften erf- en schenkbelasting

Procedure massaal bezwaar voor bezwaarschriften erf- en schenkbelasting Regelingen en voorzieningen CODE 3.3.1.315 Procedure massaal bezwaar voor bezwaarschriften erf- en schenkbelasting bronnen Nieuwsberichten ministerie van Financiën d.d. 22.11.2012 en 25.10.2012 Brief staatssecretaris

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:1284, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:1284, Bekrachtiging/bevestiging Revisierente-regeling bij afkoop lijfrente terecht toegepast ECLI:NL:GHAMS:2015:1415 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-03-2015 Datum publicatie 22-04-2015 Zaaknummer 14/00233 Formele relaties

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857 ECLI:NL:RBZWB:2015:2857 Instantie Datum uitspraak 08-04-2015 Datum publicatie 13-05-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 6290 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Bijlage: overzicht regelingen omtrent bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2010

Bijlage: overzicht regelingen omtrent bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2010 Bijlage: overzicht regelingen omtrent bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2010 Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de diverse regelingen omtrent bedrijfsbeëindiging in de Wet op de inkomstenbelasting

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHARL:2014:2681 ECLI:NL:GHARL:2014:2681 Instantie Datum uitspraak 01-04-2014 Datum publicatie 11-04-2014 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 13/00862 en 13/00863 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHARL:2017:9611 ECLI:NL:GHARL:2017:9611 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 07-11-2017 Datum publicatie 10-11-2017 Zaaknummer 16/01141 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:3790, Bekrachtiging/bevestiging

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071 ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071 Instantie Datum uitspraak 04-06-2009 Datum publicatie 01-07-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-5093 WWB Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHARL:2017:4777 ECLI:NL:GHARL:2017:4777 Instantie Datum uitspraak 07-06-2017 Datum publicatie 16-06-2017 Zaaknummer 16/00619 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 ECLI:NL:RBNHO:2015:1985 Instantie Rechtbank Noord-Holland Datum uitspraak 23-03-2015 Datum publicatie 07-04-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 1993 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en het gelijkheidsbeginsel

De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en het gelijkheidsbeginsel ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM Nadruk verboden Faculteit der Economische Wetenschappen Bachelorscriptie De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en het gelijkheidsbeginsel Naam student: P.D.M.

Nadere informatie

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 12 juli 2011 aan ieder van de eisers een aanslag in het recht van successie opgelegd ten bedrage van

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 12 juli 2011 aan ieder van de eisers een aanslag in het recht van successie opgelegd ten bedrage van Rechtbank Haarlem, 14-12-2012, 12/222, 12/223, 12/224 Inhoudsindicatie Waarde van panden die tot de nalatenschap behoren. De rechtbank stelt de waarde in goede justitie vast omdat geen van de partijen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490 ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 04-12-2008 Datum publicatie 17-12-2008 Zaaknummer 07/00490 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441 ECLI:NL:RBZWB:2015:4441 Instantie Datum uitspraak 02-07-2015 Datum publicatie 21-08-2015 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 14 _ 4046 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2001 2002 28 488 Enige wijzigingen van de Successiewet 1956 Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN 1. Inleiding Dit voorstel van wet bevat aanpassingen in

Nadere informatie