Verslag tussentijdse reflectie

Transcriptie

1 Verslag tussentijdse reflectie Aan de hand van het Stagewerkplan Eveline Smokers ( ), 3DTV FHK. Begeleid door: A. van der Heijden & J. Ulffman. Stagedocent: J. Plasman.

2 Inhoudsopgave: 1 Omslag Inhoudsopgave 1 B. Vermogen tot reflectie en ontwikkeling: 2 B.1. 2 B.2. 2 B.3. 2 B.4. C. Pedagogisch competent: 3 C.1 3 C.2 3 C.3 3 C.4 3 C.5 4 C.6 4 D. Didactisch vermogen: 5 D.1 5 D.2 5 D.3 5 D.4 5,6 E. Interpersoonlijk vermogen 7 E.1 7 E.2 7 E.3 7 F. Vermogen tot samenwerken: 8 F.1 8 F.2 8 G. Omgevingsgerichtheid: 9 G.1 9 G.2 9

3 B. Vermogen tot reflectie en ontwikkeling: 2 B.1: De student is in staat om haar opvattingen over het beroep te verwoorden: Ik denk dat het pas mogelijk is om een goed beeld te krijgen van het beroep als je ook daadwerkelijk binnen dat kader gefunctioneerd hebt. Daarom vind ik het lastig om hier al een mening over te vormen. Ik probeer mij wel degelijk in te lezen en zoveel mogelijk kennis te vergaren om een goed beeld te krijgen van wat het nou precies inhoud. Wel zijn er aspecten binnen de opleiding waarvan ik merk dat ik ze belangrijk vind. Zo vind ik het belangrijk dat je de stof op een goede manier overbrengt, maar ik vind het nog belangrijk om te zorgen dat je een goede verstandhouding krijgt met de leerlingen. Ik denk dat als de docent zorgt dat de leerlingen hem respecteren en als persoon mogen, zij (on)bewust toch de stof beter tot zich zullen nemen. B.2: Kan planmatig werken: Tot nu toe heb ik weinig moeite om planmatig te werken. Ik lever elke week op een vast moment mijn reflectie in en stuur mijn presentaties altijd van te voren zodat mijn begeleider ze kan nakijken en eventueel tips kan geven. Ik heb alleen wel onderschat hoeveel werk mijn verslag van de orienterende fase was, dus daar ben ik wel de mist mee ingegaan. Ook heb ik mijn tussentijdse reflectie iets later in kunnen leveren dan zou moeten. B.3: Weet haar sterke en zwakke kanten: Ik denk dat ik kan stellen dat ik begin te zien waar voor mij valkuilen en kansen liggen binnen het kader van deze stage. Ik merk dat ik veel moeite heb met het uitstralen en -dragen van gezag en autoriteit, maar dat ik weinig moeite heb om betekenisvol contact te hebben met de leerlingen. Ik denk dat ik een goed inlevingsvermogen heb en mijn enthousiasme overdraag op de leerlingen. Aan de andere kant zie ik in dat ik soms misschien nog te graag maatjes met de leerlingen wil zijn en dat dat het mijn autoriteit en gezag ondermijnt. B.4: Ontwikkelt eigen methode om aan haar ontwikkeling te werken: Ik heb gemerkt dat het maken van een SMART plan erg waardevol is. Hierdoor kan ik precies zien wat mijn doel is binnen bepaalde tijd en hoe ik dat wil halen. Door dit onder te verdelen in kleinere (sub)doelen word het behapbaarder voor mij om aan te werken. Deze scherp ik elke week bij naar aanleiding van wat goed en fout ging. Elke week schrijf ik dan ook op stage een beknopte reflectie. Dat is niet alleen handig voor mijzelf op dat moment, maar ik kan ook mijn ontwikkeling teruglezen en bijhouden. Door aan het einde daar weer op te reflecteren kan ik zien waar het goed en niet goed is gegaan en waar ik nog aan moet werken.

4 C. Pedagogisch competent: 3 C.1: De student kan haar pedagogische opvatting verantwoorden: Om mijn pedagogische opvatting te kunnen onderbouwen is het belangrijk dat ik de lessen van P.P.O (Praktische Ontwikkelings Psycologie) goed blijf volgen en de stof op stage te toetsen. Wat me opviel is dat erg veel situaties die in het boek worden beschreven terug komen in de praktijk. Dit vind ik erg waardevol, want voorheen begreep ik niet zo goed waar sommige gedragingen van leerlingen vandaan kwamen en wist ik daar geen raa mee. Nu ik me daar meer in heb ingelezen, kan ik het koppelen aan de theorie en me bedenken dat dit gedrag voortkomt uitbepaalde elementen. Dat is informatie waar ik iets mee kan en ik probeer dan ook te kijken of (volgens het boek de juiste methode) goed werkt op de leerling. C.2: Geeft ruimte aan de inbreng van leerlingen: Ik denk dat het heel belangrijk is om leerlingen ook aan het woord te laten tijdens de lessen. Niet alleen om te zien of ze er iets van opsteken, maar ook om een fijne leer- en werkomgeving te creeeren waar elke mening telt. Ik probeer in de lessen die ik tot nu toe gegeven heb, ook de leerling te laten nadenken over zijn/haar mening met betrekking tot de les. Wat vinden ze bijvoorbeeld van bepaalde muziek en waarom vinden ze dat wel/niet leuk of interessant. C.3: Houdt in de opdracht rekening met verschillen bij leerlingen: Zeker in beeldende vakken is het verschil in niveau erg zichtbaar (naar wat ik heb gezien tijdens stage). De een heeft geen enkele moeite zich beeldend te uiten, de ander weet na een potloodstreep al niet meer wat hij moet doen. Ik probeer de leerlingen die veel moeite hebben met de opdracht te stimuleren door elke keer als ik ze spreek een punt van verbetering, maar ook een van complimentje aan te reiken. Zo hoop ik te bereiken dat ze zien dat er nog ruimte is voor verbetering, maar dat ik wel zie dat ze gegroeid zijn en hun best gedaan hebben. C.4: Creatie veilige leeromgeving: Ik denk dat het Altena College in verhouding tot andere scholen een enorme hoeveelheid aan (goed) materiaal aanbied aan de leerlingen om mee te werken. Daarnaast geeft Alexandra regelmatig opdrachten waarbij de leerlingen moeten samenwerken. Persoonlijk geloof ik dat dit de sociale cohesie oprecht ten goede komt. Zeker als ze zo nu en dan uit hun vaste groepje worden gehaald en moeten samenwerken met iemand die uit een ander groepje komt. Doordat elke leerling elkaar zo een beetje leert kennen wordt het gezamenlijke gevoel ook groter. Ons kent ons is hier goed bij van toepassing denk ik. C.5: Onderzoekt en toetst mogelijkheden om het sociaal klimaat te verbeteren: Volgens de studiewijzer zou ik in beknopte zin moeten weten hoe ik hier mijn onderwijsbenadering op ga aanpassen. Ik denk dat ik dat tijdens mijn stage al wel geprobeerd heb. Leerlingen die continue druk zijn laat ik alleen aan een tafel zitten (na een aantal waarschuwingen), hele onzekere probeer ik zelfstandig te laten werken etc. Vaak als een kind bepaalde gedragsstoornissen

5 4 heeft of gedragsproblemen, dan verteld mijn stagebegeleider dat wel. Dan kan ik gelijk meer rekening houden met de leerling an sich en uitproberen welk gedrag/houding van mij het beste aansluit bij zijn manier van leren. C.6: Herkent en benoemt ontwikkelings- en gedragsproblemen bij leerlingen: Ik pik naar mijn idee best snel (negatieve) signalen op van leerlingen. Als zo iets me opvalt, dan vraag ik het vaak aan Alexandra of het bijvoorbeeld zo is, of dat ik zoiets op denk te merken. Vaak vallen de leerlingen die afwijken wel op en dat zit hem in mijn idee vaak wel in de kleine dingen. Zoals een havo 5 meisje dat zélf al aangeeft dat ze misschien op een andere plek moet gaan zitten omdat ze zoveel door de lessen heen praat. Of twee andere meisjes in een havo 3 klas die soms ronduit bot, aanvallend of ongeintereseerd reageren als je tegen ze praat. Je ziet dat ze ook anders functioneren binnen het klassensysteem en zich daar ook naar gedragen.

6 D. Didactisch vermogen: 5 D.1: De student ontwerpt en voert (gedeeltelijke) lessen uit/variatie en heldere opbouw: Doordat we bij een college een lessencyclus hebben moeten ontwerpen en uitvoeren, weet ik nu hoe de basis in elkaar steekt en op welke punten ik als docent moet letten. Binnen mijn stage heb ik de begeleiding gekregen over een havo 4 klas waar ik CKV aan geef. Een voorbeeld ter ondersteuning: Ze gingen een affiche maken voor een culturele tentoonstelling. Ik had voorbeelden gebruikt zoals filmposters, tentoonstellingposters etc. Maar dit sloot compleet niet aan bij hun belevingswereld, ze vonden het erg lastig om daarna zelf een onderwerp te bedenken. Ze dachten dat het net zo mooi moest worden als de echte posters. De les erop heb ik de opdracht nog een keer globaal uitgelegd en verwezen naar de posters die andere leerlingen bij deze opdracht hadden gemaakt. Toen was het ineens een stuk duidelijker wat de bedoeling was. D.2: Neemt de belevings- en ervaringswereld van leerlingen als uitgangspunt: Ik merk dat de leerlingen theorie vaak niet zo leuk vinden. Daarom probeer ik dingen te vinden die overeenkomen met de behandelde stof. Die informatie probeer ik dan ook te verwerken in mijn lessen van bijvoorbeeld Kua. Zo probeer ik de stof voor de leerlingen begrijpelijker te maken, maar ook leuker. Door uit te leggen dat Lady Gaga dezelfde vernieuwende cult status heeft als Elvis Presley toentertijd word het voor de leerlingen een stuk interessanter en kunnen ze het beter visualiseren en onthouden. Laatst heb ik een klein stukje van deze Kua les omgetoverd tot een praktijkles. Ik had ze verteld over action painting e.d. Om te zorgen dat ze het goed zouden onthouden, heb ik ze zelf laten action painten, ik denk niet dat ze het nu vergeten zijn. D.3: Bevordert de zelfstandigheid van leerlingen: Ik merkte dat ik in het begin heel erg geneigd was om elke leerling bij elk klein wissewasje te ondersteunen. Nu ik wat verder in de periode ben, merk ik dat ik deze neiging niet meer zo heb. Een paar voorbeelden; in de havo3 klas zit een tweeling die bij elke potloodstreep komt vragen of ze het goed doen en wat ze erna moeten gaan doen (onzelfstandigheid). Ik heb gezegd dat ze eerst een kwartier/halfuurtje plaatjes moesten gaan zoeken (en daar elementen uit halen) die ze in hun eigen tekening moesten verwerken. Pas als ze dat gedaan hadden mochten ze weer een vraag stellen. Een ander voorbeeld; er was een meisje die wilde tijdens de opendag weggaan maar haar werkstuk was nog niet helemaal klaar. Ik zei dat het de bedoeling was dat ze het toch af zou maken deze dag, maar dat weigerde ze. Toen heb ik gezegd dat het haar eigen verantwoordelijkheid is om opdrachten positief af te ronden en dat ze oud genoeg is om na te denken over de consequenties van haar gedrag.

7 6 D.4: Constateer en analyseert leerproblemen: Als mij iets opvalt aan leerlingen, dan leg ik dit vaak aan mijn Werkplaatsdocent voor of bespreek ik het met andere studenten die stage lopen. Vaak krijg ik daaruit wel heldere antwoorden over de betreffende leerling. Door te weten wat er scheelt, kun je natuurlijk als docent rekening houden met de situatie van de leerling. Als er thuis problemen zijn, dan is het verstandiger de leerling een beetje te ontzien, in plaats van veel aandacht aan hem te besteden.

8 E. Interpersoonlijk vermogen: 8 E.1: De student toont betrokkenheid en enthousiasme: Ik vind de stageschool en stage erg leuk en dat probeer ik ook uit te dragen. Door mij sociaal op te stellen (niet dat ik daar moeite mee heb), wil ik laten zien dat ik bereid ben om te leren van mijn Werkplaatsdocent en dat mee te nemen in mijn eigen manier van lesgeven. Ik probeer ook leerlingen te enthousiasmeren voor bepaalde stof, zodat ze met een positievere houding aan het werk gaan/zijn. E.2: Communiceert doelgericht voor een groep, verbaal en non-verbaal: Ik probeer wel altijd duidelijk te maken wat ik wil en verwacht van de leerlingen. Ik probeer ook altijd na te denken over de manier waarop ik iets breng en in hoeverre mijn lichaamstaal overeenkomt met wat ik zeg. Ik merk wel dat als ik het gevoel heb dat leerlingen mij bijvoorbeeld niet serieus nemen ik een strengere houding aanneem en ook op een strengere manier ga praten. E.3: Corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedrag: Als ik een leerling spreek over zijn/haar werk, dan probeer ik zowel opbouwende kritiek, als een beloning te geven (bijvoorbeeld; Je hebt echt al grote stappen gemaakt afgelopen periode, maar kijk nog eens naar.. ). Ik merk wel dat ik het lastig vind om moeilijke leerlingen terecht te wijzen. Ik vind het lastig om te bepalen waar de grens ligt van acceptatie en wanneer het genoeg is geweest. Ook probeer ik echt te werken aan een duidelijke houding en het uitstralen van gezag. Ook heb ik moeite met de leerlingen die echt aan het puberen zijn en overal tegenaan schoppen. Dit probeer ik niet te laten merken, maar toch merk ik dat ik het lastig vind om ook met hen betekenisvolle gesprekken aan te gaan.

9 F. Vermogen tot samenwerken: 9 E.1: De student kan kritiek verwerken en ernaar handelen: Elke week krijg ik van mijn stagebegeleider een reflectie op de lessen. De aandachtspunten schrijft zij voor mij op en daar probeer ik elke week op te reflecteren en die toe te passen in mijn volgende lessen. Vaak krijg ik goede tips aangereikt, maar ook ondersteunende informatie waarom iets niet goed is. Daardoor kan ik mijn fouten beter aan zien komen en daarop reageren. E.2: Levert een constructieve bijdrage aan een samenwerkingsproject en neemt verantwoordelijkheid: Ik heb nog niet meegelopen met excursies, wel heb ik tijdens de open dag meegeholpen. Sommige leerlingen waren nog niet klaar met hun opdrachten en (omdat Alexandra voor de open dag dingen moest opbouwen) heb ik ze opgevangen. Dit kon helaas niet de hele middag omdat ik s avonds weer naar college moest.

10 G. Omgevingsgerichtheid: 10 G.1: De student gebruikt ter inspiratie andermans kunst: Ik bezoek regelmatig musea, tentoonstellingen en ik blijf op de hoogte van wat er om mij heen gebeurt. Zo probeer ik elk jaar naar de Dutch Design Week te gaan, maar probeer ik ook musea en andere voorstellingen te bezoeken. Ook ga ik regelmatig naar de bioscoop en naar concerten. G.2: Culturele evenementen kunnen beoordelen op bruikbaarheid educatie: Er is nog niet echt sprake geweest van het kunnen verwerken of beoordelen van een evenement in een lessencyclus. Maar ik denk dat het belangrijk is dat ik zou letten op punten als; - Komt het overeen met de stof die leerlingen aangeboden krijgen? - Sluit het aan bij alleen mijn vak of ook bij andere vakken? - Is het nuttig om dit te laten zien? - Is het een verrijking van de huidige stof?