OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Transcriptie

1 OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND Aan: Cargill B.V. Postbus AA SAS VAN GENT Kenmerk: Afdeling: W-WOV Vergunningverlening Datum: 10 februari 2016 Onderwerp: Instemmen met het verzoek van Cargill B.V. te Sas van Gent om aanpassing van de vergunning ten aanzien van de emissie-eis voor NO x voor de naverbrander van de HP-plant en te beschikken op grond van artikel 2.31, lid 2 onder b van de Wabo. Samenvatting besluit Wij hebben besloten om in te stemmen met het verzoek van Cargill B.V. om de vigerende vergunning aan te passen ten aanzien van de emissie-eis voor NO x voor de naverbrander van de HP-plant.

2 Inhoudsopgave 1. Besluit Onderwerp Besluit Ondertekening Verzending Inwerkingtreding Rechtsbescherming Afschriften Voorschriften Lucht Procedurele overwegingen Verzoek om wijziging Projectbeschrijving Huidige vergunningssituatie Bevoegd gezag Procedure en zienswijze (uitgebreid) Adviezen Activiteitenbesluit milieubeheer Coördinatie Waterwet Inhoudelijke overwegingen Inleiding Toetsingskader wijzigen Beste beschikbare technieken Algemeen Concrete bepaling best beschikbare technieken Conclusie BBT Lucht Algemeen Luchtkwaliteit Natuurbeschermingswet Conclusie...14 W-WOV Pagina 2 van 14

3 1. Besluit 1.1 Onderwerp Wij hebben op 31 juli 2015 een verzoek ontvangen van Cargill B.V. (hierna: Cargill) voor het wijzigen van de omgevingsvergunning met het kenmerk , die op 30 november 2010 aan Cargill is verleend. Het betreft het wijzigen van de vigerende vergunning ten aanzien van de emissie-eis voor NO x voor de naverbrander van de HP-plant. Het verzoek gaat over te Sas van Gent. Het verzoek heeft het volgende kenmerk gekregen: W-WOV Concreet betreft het een verzoek op grond van artikel 2.31, lid 2 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het wijzigen van een vergunning ex. Artikel 2.1, lid 1 onder e van de Wabo. 1.2 Besluit Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn genomen in deze beschikking en gelet op artikel 2.31, lid 2 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, om: - de omgevingsvergunning van 30 november 2010 met het kenmerk te wijzigen door voorschrift in te trekken en te vervangen door het nieuwe voorschrift zoals opgenomen in hoofdstuk 2 Voorschriften van deze beschikking; - dat het verzoek, zoals geregistreerd onder nummer W-WOV onderdeel uitmaakt van deze beschikking. 1.3 Ondertekening Gedeputeerde Staten van Zeeland, namens dezen, hoofd afdeling Vergunningen mevr. mr. ing. I. Jansen 1.4 Verzending Verzonden op: 11 februari 2016 W-WOV Pagina 3 van 14

4 1.5 Inwerkingtreding De beschikking wordt na afloop van de beroepstermijn van kracht tenzij gedurende die termijn beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. De beschikking wordt niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. 1.6 Rechtsbescherming Belanghebbenden kunnen schriftelijk beroep instellen tegen dit besluit bij de rechtbank Zeeland-West Brabant, locatie Breda, team bestuursrecht, Postbus 90006, 4800 PA Breda. In het beroepschrift neemt u ten minste op uw naam, uw adres, de datum, tegen welk besluit u beroep instelt (zo mogelijk een kopie meezenden) en waarom. Het beroepschrift dient te worden ondertekend. U moet het beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt. Doorgaans is dat de dag na de datum van verzending. Overschrijding van de termijn kan er toe leiden dat met uw beroep geen rekening wordt gehouden. Wij wijzen u erop dat het beroep niet de werking van het besluit schorst. U kunt een verzoek doen tot het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht). U richt het verzoek aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland- West Brabant, locatie Breda, team bestuursrecht, Postbus 90006, 4800 PA Breda. Voor de behandeling van het verzoek is griffierecht verschuldigd. 1.7 Afschriften De volgende instanties hebben een kopie van deze beschikking gekregen: het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen; Veiligheidsregio Zeeland; Rijkswaterstaat Zee en Delta; Waterschap Scheldestromen; Inspectie Leefomgeving en Transport; Inspectie SZW. W-WOV Pagina 4 van 14

5 2. Voorschriften Milieu 1 Lucht 1.1 Emissies van stoffen uit puntbronnen De emissie aan NO x uit emissiepunt 207 mag de waarde uit onderstaande tabel niet overschrijden. De in deze tabel vermelde concentratie wordt beschouwd als gemiddelde over een half uur, gebaseerd op droog rookgas bij 273 K en 101,3 kpa en 17,7 vol.% O 2. Component Concentratie (mg/nm 3 ) NO x 70 W-WOV Pagina 5 van 14

6 3. Procedurele overwegingen 3.1 Verzoek om wijziging Op 31 juli 2015 hebben wij een verzoek om aanpassing van de vigerende omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo ontvangen. Het betreft een verzoek van Cargill B.V.,, te Sas van Gent. 3.2 Projectbeschrijving Het project betreft een verzoek tot wijziging van de vergunning ten aanzien van de emissieeis voor NO x voor de naverbrander van de HP-plant. Cargill verzoekt om in voorschrift uit de vergunning van 30 november 2010 (met het kenmerk ) het referentie zuurstofpercentage behorende bij de emissie-eis voor NO x te wijzigen van 3 vol.% naar 17,7 vol.%. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt verzocht om het wijzigen van de vergunning ex artikel 2.31, lid 2 onder b van de Wabo. 3.3 Huidige vergunningssituatie Op 2 december 2008, kenmerk , hebben wij aan Cargill een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (thans omgevingsvergunning in het kader van de Wabo) verleend voor een inrichting voor het veranderen en in werking hebben na die verandering (revisie) van de inrichting, gelegen aan de te Sas van Gent. Per 1 april 2011 is Koninklijke Nedalco B.V. overgenomen door Cargill, waardoor in de huidige situatie sprake is van één inrichting, Cargill. Op 20 april 2004, kenmerk /17, hebben wij aan Koninklijke Nedalco B.V., thans Cargill, een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting, gelegen aan de te Sas van Gent. De vergunningen verleend aan het voormalige Nedalco maken onderdeel uit van het vergunningenbestand van Cargill. Naast bovengenoemde vergunningen zijn de volgende uitgebreide omgevingsvergunningen milieu verleend: - Wijzigingsvergunning t.b.v. het bouwen van een scheepsverlading van 14 november 2006 met het kenmerk ; - Wijzigingsvergunning t.b.v. het intrekken van vier emissiepunten van 6 augustus 2009 met het kenmerk ; - Wijzigingsvergunning t.b.v. een procesoptimalisatie van 6 mei 2010 met kenmerk ; - Wijzigingsvergunning t.b.v. de HP-plant van 30 november 2010 met kenmerk ; - Ambtshalve wijzigingsvergunning t.b.v. het aanpassen van de vergunning aan de eisen uit PGS 29 van 5 maart 2013 met kenmerk ; - Wijzigingsvergunning t.b.v. het melden van ongewone voorvallen van 21 augustus 2013 met het kenmerk ; - Wijzigingsvergunning t.b.v. het realiseren van een productie-unit voor lecithine van 19 januari 2015 met het kenmerk W-AOV Naast bovengenoemde uitgebreide omgevingsvergunningen zijn voor milieu diverse reguliere omgevingsvergunningen verleend. Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Uit artikel 1.2 lid 1, 2 en 3 van de Invoeringswet Wabo volgt dat een vergunning of ontheffing, die is verleend op grond van het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Wabo, gelijkgesteld wordt met een W-WOV Pagina 6 van 14

7 omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit. Op grond van artikel 1.2b Invoeringswet Wabo geldt een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (artikel 2.1 lid 1 sub e Wabo) ook voor een besluit inhoudende een verklaring als bedoeld in artikel 8.19 Wm. 3.4 Bevoegd gezag Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel. 3.3 lid 1 van het Bor. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I onderdeel C categorie 9.3i, 9.4f en 9.4g van het Bor en daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort en waarop het Besluit risico's zware ongevallen 2015 van toepassing is. 3.5 Procedure en zienswijze (uitgebreid) De vigerende vergunning is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop dient de wijziging eveneens te worden voorbereid met deze uitgebreide voorbereidingsprocedure. Tussen 18 november 2015 en 31 december 2015 heeft een ontwerp van de beschikking ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Naar aanleiding van het in werking treden van de vierde tranche van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2016 zijn de inhoudelijke overwegingen aangepast ten opzichte van het ontwerp van deze vergunning. 3.6 Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij het verzoek ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden: - het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen; - Veiligheidsregio Zeeland; - Rijkswaterstaat Zee en Delta; - Waterschap Scheldestromen; - Inspectie Leefomgeving en Transport; - Inspectie SZW. Naar aanleiding hiervan hebben wij de geen adviezen ontvangen. 3.7 Activiteitenbesluit milieubeheer In het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaalde activiteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Deze regels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In bijlage I, onderdelen B en C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit gewijzigd en kan sindsdien ook op inrichtingen met een IPPC-installatie van toepassing zijn. Op type C inrichtingen, die vergunningplichtig zijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. W-WOV Pagina 7 van 14

8 Op het verzoek tot wijziging van de vergunning zijn de algemene regels uit Afdeling 2.3 Lucht en geur van het Activiteitenbesluit van toepassing. W-WOV Pagina 8 van 14

9 3.8 Coördinatie Waterwet Het verzoek tot wijziging van de vergunning heeft betrekking op een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort. De wijziging heeft geen betrekking op activiteiten waarbij sprake is van het lozen van stoffen als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet. Een vergunning op grond van de Waterwet is voor de aangevraagde activiteiten niet van toepassing. W-WOV Pagina 9 van 14

10 4. Inhoudelijke overwegingen 4.1 Inleiding Het verzoek heeft betrekking op het wijzigen van de vigerende omgevingsvergunning. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van het verzoek. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden. 4.2 Toetsingskader wijzigen Bij onze beslissing op het verzoek hebben wij: - De aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder a van de Wabo betrokken; - Met de aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden; - De aspecten genoemd in artikel 2.14 lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen. In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn. 4.3 Beste beschikbare technieken Algemeen In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBTconclusies en bij ministeriele regeling aangewezen informatiedocumenten over BBT (artikel 9.2 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor)). BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriële emissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor): - Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriële emissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de Richtlijn industriële emissies; - Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFs bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) staan uit deze BREFs geldt als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBTconclusies overeenkomstig artikel 75 tweede lid zijn vastgesteld). BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Regeling omgevingsrecht. Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT van W-WOV Pagina 10 van 14

11 toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezag de beste beschikbare techniek zelf vast stellen. Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met de in artikel 5.4 lid 3 a tot en met k van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vermelde criteria. De op één van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderen dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies Concrete bepaling best beschikbare technieken Volgens artikel 9.2 van de Mor gaat het om de relevante BBT-conclusies. Uit het toepassingsgebied van de BBT-conclusies en uit de scope van de BREFs, waarvan het hoofdstuk over BAT geldt als BBT-conclusie, is af te leiden dat deze relevant zijn voor IPPCinstallaties (industriële activiteiten die genoemd zijn in bijlage 1 van de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU) van het Europees parlement en de Raad van 24 november 2010). Binnen de inrichting worden één of meer van de activiteiten uit bijlage 1 van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE) uitgevoerd. En wel activiteiten in de volgende categorieën uit bijlage 1 van de RIE: 4.1b en 6.4b onder ii. Bij het bepalen van de BBT voor dit verzoek hebben wij rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BBT-conclusies: - BREF Food, Drink and Milk Industries (voedingsmiddelen en zuivel) (BREF FDM) (augustus 2006); - BREF Common Waste Water and Waste Gas Treatment (afgas- en afvalwaterbehandeling) (BREF CWW) (februari 2003). Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben wij rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in bijlage 1 van de Mor: - Oplegnotitie BREF Afgas- en afvalwaterbehandeling (augustus 2005); - Oplegnotitie BREF Voedingsmiddelen en zuivel (december 2010) Conclusie BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de BBT ter voorkoming van emissies naar de lucht vanuit de naverbrander van de HP-plant. Voor de overwegingen met betrekking tot het milieuthema lucht wordt verwezen naar de onderstaande paragraaf. 4.4 Lucht Het algemene beleid is gericht op het terugdringen van emissies naar de lucht door het toepassen van BBT en op het halen van de luchtkwaliteitseisen uit de Wm. Het verzoek tot wijziging van de omgevingsvergunning heeft betrekking op verbrandingsemissies Algemeen Cargill verzoekt om voorschrift uit de vergunning van 30 november 2010 te wijzigen ten aanzien van het zuurstofpercentage dat als referentie is opgenomen. In voornoemd vergunningvoorschrift is een emissie-eis van 70 mg/nm 3 gebaseerd op 3 vol.% zuurstof opgenomen voor de verbrandingsemissie van NO x bij de naverbrander (incinerator) van de HP-plant. W-WOV Pagina 11 van 14

12 Het primaire doel van de naverbrander bij de HP-plant is het verwijderen van propyleenoxide (PO) uit het afgas afkomstig uit het hydroxypropylering (HP) channel. PO is een MVP2 stof en daarmee een zeer zorgwekkende stof. Dit betekent dat voor PO de minimalisatieverplichting uit artikel 2.4, tweede lid van het Activiteitenbesluit geldt. In het BMP-4 is als zekere maatregel actie 332 opgenomen om reductiemaatregelen uit te voeren aan de emissie van PO. In de vergunning van 2 december 2008 is een onderzoeksverplichting opgenomen ten behoeve van verdere emissiereductie ten aanzien van PO. Eén van de wijzigingen welke is geformaliseerd met de vergunning van 30 november 2010 is dat het PO-bevattende afgas in plaats van door een scrubber via een naverbrander wordt geleid. Zoals beschreven in voornoemde vergunning is het BBT om gebruik te maken van thermische oxidatie (naverbrander) voor het verwijderen van VOS uit het afgas wanneer recoverytechnieken niet haalbaar zijn. In verband met de gevaarsaspecten van PO wordt een naverbrander toegepast en geen recovery techniek. Het gebruik van een naverbrander is het meest geschikt als verwijderingstechniek voor giftige stoffen in lage concentraties. Uit uitgevoerde metingen (welke onderdeel uitmaken van het verzoek tot wijziging van de vergunning) aan de reeds in bedrijf zijnde naverbrander blijkt dat geen PO meer gemeten wordt boven de detectiegrens. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de in 2010 vergunde naverbrander voldoet aan de BREF CWW waarin is opgenomen dat het BBT is als de naverbrander een rendement heeft van 95-99%. Een cross media effect van de naverbrander is de introductie van een nieuwe verbrandingsemissie. Daarom is in de vergunning van 30 november 2010 in voorschrift een emissie-eis opgenomen voor NO x van 70 mg/nm 3 bij 3 vol.% zuurstof. Uit het verzoek van Cargill blijkt dat door recente emissie-metingen naar voren is gekomen dat de emissieeis van 70 mg/nm 3 bij 3 vol.% zuurstof niet haalbaar is. Voor een volledige verbranding is een overmaat aan zuurstof noodzakelijk. Het gemiddeld gemeten zuurstofpercentage bedraagt 17,7 vol.%. Cargill verzoekt om een verruiming van de NO x -emissie naar 70 mg/nm 3 bij 17,7 vol.% zuurstof. Het modificeren van zetmeel valt onder de verticale BREF FDM. Voor de NO x -emissie die vrijkomt bij de verbranding van afgassen in een naverbrander is in deze BREF geen eis opgenomen. In de BREF CWW is een BBT gerelateerde concentratie opgenomen van mg/m 3 bij 3 vol.% zuurstof. Cargill verzoekt om de emissie-eis voor NO x aan te passen naar 70 mg/nm 3 bij 17,7 vol.% zuurstof. Omgerekend komt dit overeen met ongeveer 390 mg NO x /Nm 3 bij 3 vol.% zuurstof. Bij een hoger zuurstofpercentage zit de te meten stof in een groter volume dan bij een lager zuurstofpercentage, waardoor de concentratie bij een hoger zuurstofpercentage lager is. Dit betekent dat niet aan de emissie-eis uit de BREF CWW kan worden voldaan. De door de naverbrander vrijkomende warmte als gevolg van verbranding van de afgassen wordt niet gebruikt. Hiermee valt de naverbrander niet onder de definitie van een stookinstallatie uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit. De luchtemissies dienen echter wel te voldoen aan Afdeling 2.3 Lucht en geur van het Activiteitenbesluit. Voornoemde afdeling is met uitzondering van de artikelen 2.4, tweede lid en 2.8, niet van toepassing voor emissies naar de lucht van IPPC-installaties indien BBT-conclusies voor deze emissies zijn vastgesteld. Volgens artikel 13 lid 7 uit de RIE geldt het hoofdstuk Best available techniques (BAT) uit de BREF s die zijn vastgesteld voor 6 januari 2011 als BBT-conclusies. De hierboven beschreven emissie-eis voor NO x bij thermische oxidatie uit de BREF CWW staat in het hoofdstuk BAT van voornoemde BREF. Dit betekent dat er BBT-conclusies van toepassing zijn op de emissie van NO x uit de naverbrander naar de lucht, waardoor de emissie-eisen uit afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn. Desondanks hebben wij de emissie van NOx uit de naverbrander vergeleken met de emissie-eisen uit het Activiteitenbesluit. In de Activiteitenregeling zijn stikstofoxiden ingedeeld in de klasse ga5. In het Activiteitenbesluit is voor stoffen ingedeeld in de klasse ga5 een grensmassastroom opgenomen van 2 kg/uur. Bij een emissievracht van 2 kg/uur of W-WOV Pagina 12 van 14

13 meer geldt een emissie-eis van 200 mg/nm 3. De door Cargill aangevraagde concentratie van 70 mg/nm3 valt hier ruim onder. De emissievracht aan NO x uit emissiepunt 207 bij Cargill bedraagt circa 0,4 kg/uur. Dit betekent dat de emissievracht slechts een vijfde bedraagt van de grensmassastroom uit het Activiteitenbesluit en dat, indien deze regels van toepassing zouden zijn, niet aan de emissie-eis van 200 mg/nm 3 uit het Activiteitenbesluit voldaan zou hoeven worden. Gezien het feit dat het toepassen van katalytische oxidatie een BBT-techniek is voor het verwijderen van PO uit het afgas, de naverbrander voldoet aan het verwijderingsrendement uit de BREF CWW, er geen emissie-eisen zijn opgenomen in de van toepassing zijnde verticale BREF FDM en de betreffende NO x emissie niet milieuhygiënisch relevant is, vinden wij het gerechtvaardigd om van de BREF CWW af te wijken. Wij hebben voorschrift uit de vergunning van 30 november 2010, overeenkomstig het verzoek van Cargill, vervangen door een nieuw voorschrift waarin voor NO x een emissie-eis is opgenomen van 70 mg/nm 3 bij 17,7 vol.% zuurstof Luchtkwaliteit Toetsingskader De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM 2,5 en PM 10 ), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. Tevens is in deze bijlage een richtwaarde voor ozon gedefinieerd en zijn richtwaarden gegeven voor het totale gehalte in de PM10 fractie voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen. De Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007 (RBL2007) bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door het bevoegd gezag als toetsingscriterium in de vergunningverlening moeten worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau aan van de kwaliteit van de buitenlucht dat niet mag worden overschreden. Het RBL is niet van toepassing op de werkplek. Dit betekent dus dat toetsing van de normen geschiedt buiten het terrein van de inrichting. In beginsel dient ter beperking van de emissies BBT te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekenende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting per saldo niet groter wordt dan voor het te nemen besluit voor de vergunningverlening. Op grond van artikel 5.16 en 5.19 Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien: de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen per saldo niet toeneemt (art. 5.16, lid 1b Wm) of niet in betekenende mate toeneemt (art. 5.16, lid 1c) ten gevolge van de aangevraagde activiteiten; de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele lokale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm (art. 5.16, lid 1a). Voor deze aanvraag is de luchtkwaliteitsgrenswaarde van NO 2 van belang. In Wm bijlage 2 zijn de volgende grenswaarden voor stikstofdioxide (NO 2 ) opgenomen: g/m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden; - 40 g/m3 als jaargemiddelde concentratie. W-WOV Pagina 13 van 14

14 Aangevraagde situatie Uit het verzoek tot wijziging van de vergunning blijkt dat de bijdrage van de naverbrander aan de immissie van NO x (NO en NO 2 ) ruim onder de 3% van de jaargemiddelde grenswaarde blijft voor NO 2. Hierdoor is sprake van het niet in betekenende mate bijdragen van het project aan de achtergrondconcentratie van NO 2. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Conclusie Op basis van het verzoek tot wijziging van de vergunning concluderen wij dat het wijzigen van het zuurstofpercentage en daarmee het verruimen van de emissie aan NO x voor de naverbrander van de HP-plant niet in betekenende mate bijdraagt aan de achtergrondconcentratie voor NO Natuurbeschermingswet 1998 Op 24 juni 2015 heeft Cargill bij gedeputeerde staten een vergunning aangevraagd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Deze vergunningaanvraag is geregistreerd onder het kenmerk In voornoemde vergunningaanvraag is de wijziging van het referentie zuurstofpercentage behorende bij de emissie-eis voor NO x meegenomen. Omdat de wijziging voor wat betreft natuur getoetst wordt in de Nb-wet vergunning, gaan wij in deze vergunning niet nader in op de invloed van de aangevraagde wijziging op de natuur. 4.6 Conclusie Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen. W-WOV Pagina 14 van 14