Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 9

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 9"

Transcriptie

1 Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Deze berichten staan op Week 7 13 februari 2013 nummer 7 Officiële bekendmakingen In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten van de gemeente Veendam. Dit zijn bekendmakingen van (ontwerp-)besluiten die de gemeente verplicht is te publiceren. Het gaat bijvoorbeeld om aanvragen van vergunningen, vergaderingen van de gemeenteraad, verordeningen en meldingen. Het Elektronisch Gemeenteblad verschijnt wekelijks op dinsdag op Bekendmakingen per Naast het gemeenteblad kunt u zich ook abonneren op de wettelijke bekendmakingen via overheid.nl. U vindt dan de wettelijke bekendmakingen over uw directe woonomgeving in uw . De volgende uitgave is op 19 februari Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 9 Omgevingsvergunning Activiteiten en Verhuisd naar onbekend adres Bekendmaking beleidsregels evenementen Vergadering Programmaraad terug- en invordering WWB, Veendam IOAW en IOAZ Bekendmaking Beleidsregels Beleidsregels terugvordering proceskostenvergoeding 2013 bezwaarfase WOZbeschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen Pagina 16 Pagina 21 Pagina 68 Beleidsregels terug- Bekendmaking Adressen en en invordering WWB, verordening overige gegevens IOAW en IOAZ Leerlingenvervoer Veendam 2013 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 1

2 Gemeenteberichten Omgevingsvergunning Wilt u in of om uw woning of bedrijf gaan bouwen, verbouwen, slopen, installeren? Of iets anders in uw woonomgeving veranderen, zoals een boom kappen of een inrit aanleggen? Dan heeft u in veel gevallen een vergunning nodig. Wanneer heeft u een vergunning nodig? Op kunt u een vergunningcheck doen. U ziet dan of u een omgevingsvergunning moet aanvragen óf een melding moet doen. Vergunning aanvragen? U kunt op ook meteen uw vergunning aanvragen. U kunt het aanvraagformulier printen en met pen invullen of meteen digitaal invullen en versturen. Of u kunt de gemeente vragen u een aanvraagformulier toe te sturen. Beslissing of u een vergunning krijgt De omgevingsvergunning heeft twee procedures waarin de gemeente beslist of u een vergunning krijgt: de reguliere procedure en de uitgebreide procedure. Voor de reguliere procedure geldt dat de gemeente binnen 8 weken na ontvangst van uw aanvraag moet beslissen of u een vergunning krijgt of niet. De gemeente kan dit eenmalig met 6 weken verlengen. Beslist de gemeente dan nog niet, dan wordt de vergunning automatisch (van rechtswege) verleend. Aanvragen omgevingsvergunningen Burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam maken bekend dat zij in de afgelopen periode de volgende aanvragen voor omgevingsvergunningen hebben ontvangen: Voor : een milieu neutrale melding voor het veranderen van een varkenshouderij Locatie : Numero Dertien 6C, 9644 TV Veendam Datum ontvangst : 1 februari 2013 (V Voor : het bouwen van een bedrijfswoning + kapschuur Locatie : Egypteneinde naast nr. 34, 9645 LE Veendam Datum ontvangst : 1 februari 2013 (V ) Voor : het kappen van een boom Locatie : Borgerspark 91, 9642 LM Veendam Datum ontvangst : 6 februari 2013 (V ) Verleende omgevingsvergunningen (reguliere procedure) Burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam maken bekend dat zij in de afgelopen periode de volgende omgevingsvergunningen hebben verleend: Verzonden op 25 januari 2013 Voor ingewikkelde aanvragen geldt de uitgebreide procedure. Hierbij moet de gemeente binnen 26 weken beslissen. Ook dit kan de gemeente met 6 weken verlengen. Bij deze procedure kan de vergunning daarna echter niet automatisch (van rechtswege) worden verleend. Bezwaar en beroep reguliere procedure Belanghebbenden die het niet eens zijn met de beslissing op uw vergunningaanvraag, kunnen bezwaar maken bij de gemeente. Het bezwaarschrift moet binnen 6 weken na de verzenddatum van de brief waarin het besluit staat, ingediend zijn bij de gemeente. Tegen de beslissing op dit bezwaarschrift, kan beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. In sommige gevallen kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Voor Locatie Datum besluit Verzonden op 1 februari 2013 Voor Locatie Datum besluit : het aanleggen/wijzigen van een uitweg : Beneden Westerdiep 16, 9641 GG Veendam : 21 januari 2013 (V ) : het kappen van twee bomen : Ommelanderwijk 279, 9644 TJ Veendam : 1 februari 2013 (V Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 2

3 Verzonden op 4 februari 2013 Voor : het kappen van een boom Locatie : Borgerspark 45, 9642 LL Veendam Datum besluit : 1 februari 2013 (V ) Verzonden op 6 februari 2013 Voor : het plaatsen van een dakkapel Locatie : Heemskerkstraat 21, 9645 GJ Veendam Datum besluit : 5 februari 2013 (V ) Voor : het veranderen van de kozijnindeling van een aantal appartementen Locatie : Mercuriuslaan 1 t/m 51, 9648 BM en BN Wildervank Datum besluit : 5 februari 2013 (V ) Voor : het uitbreiden van een woning Locatie : Langeleegte 168, 9641 GX Veendam Datum besluit : 5 februari 2013 (V ) Verzonden op 7 februari 2013 Voor : het plaatsen van een dakkapel Locatie : Zuidwending 57, 9644 XX Veendam Datum besluit : 7 februari 2013 (V ) Activiteiten en evenementen Aanvraag Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening dient voor het houden van een evenement schriftelijk een vergunning te worden aangevraagd bij de gemeente. Het verzoek dient minimaal 8 weken voor het tijdstip waarop de vergunning benodigd is bij de gemeente te worden ingediend. Voor kleinschalige activiteiten kan worden volstaan met een melding. Deze melding klein evenement dient minimaal 3 weken van tevoren bij de gemeente te worden ingediend. Zienswijzen Binnen 2 weken na bekendmaking van de aanvraag kunnen belanghebbenden schriftelijk hun zienswijze naar voren brengen. Gedurende die termijn kunnen op het gemeentehuis de aanvragen worden ingezien. Bezwaren Binnen 6 weken na de dag van bekendmaking van de beslissing kunnen belanghebbenden schriftelijk bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Informatie Voor meer informatie en/of schriftelijke reacties (zienswijzen) kunt u bellen met de gemeente Veendam. Op kunt u de aanvraagen meldingsformulieren. downloaden. Aanvragen - Dhr. C. Tepper van Stichting Rijdend Motorsport Museum, voor het houden van Regelmatigheidritten voor historische motoren op 28 juli 2013 van uur tot uur op het Bedrijventerrein De Vrijheid te Veendam (briefnr ); - Mevrouw Oldenburger van de Landelijke Rijvereniging en Ponyclub Veendam, voor het houden van paarden- en ponywedstrijden in april, mei, juli, augustus en september en op 1 november 2013 een spooktocht in Borgerswold (briefnr ); - Dhr. P. Prummel namens O.V.C., voor het houden van een vrijmarkt op 30 april 2013 van tot uur op het Museumplein, Veenlustplein en het Raadhuisplein te Veendam (briefnr ). Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 3

4 Kennisgeving incidentele festiviteit (muziek) - Mevrouw A. Panman-Molema, melding van versterkt muziek op vrijdag 15 februari 2013 van uur tot uur in Gelegenheidscafé Stainkroeg, Ommelanderwijk 53 te Veendam (briefnr ). Verhuisd naar onbekend adres De onderstaande personen wonen niet meer op het adres in de gemeente Veendam waar ze volgens de GBA (Gemeentelijke Basisadministratie Personen) staan ingeschreven. Het college van burgemeester en wethouders van Veendam maakt bekend: a) dat ze voornemens is de volgende personen ambtshalve over te schrijven naar adres onbekend met ingang van 12 februari B. Skolmowski, geboren op W. Struijk, geboren op T. de Waard, geboren op J. Hendriks, geboren op Zienswijze Voordat de gemeente u ambtshalve gaat uitschrijven naar land onbekend geven wij u op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gelegenheid om binnen vier weken na deze publicatie uw zienswijze bij ons kenbaar te maken. Vernemen wij niets van u dan wordt u vier weken na deze publicatie uitgeschreven naar land onbekend met ingang van 12 februari Vergadering Programmaraad Veendam Datum: woensdag 13 februari 2013 Locatie: Cultuurcentrum Van Beresteyn Aanvang: uur 1. Opening 2. Mededelingen en ingekomen stukken 3. Nieuws van SKV 4. Notulen van vorige vergadering (7 november 2012) 5. Adviesbepaling radiozenders 6. Toekomst Programmaraad 7. W.V.T.T.K. 8. Rondvraag 9. Sluiting Bekendmaking Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen Burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam hebben op 5 februari 2013 besloten om de Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen vast te stellen. Deze beleidsregels zijn gebaseerd op het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met het Besluit Proceskosten Bestuursrecht. Bovengenoemd besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking van dit besluit, onder gelijktijdige intrekking van Beleidsregel inzake de toepassing van de wegingsfactoren proceskosten in belastingzaken, d.d. 26 april 2005, nummer 363/SO. Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam, gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en het Besluit proceskosten bestuursrecht, besluit vast te stellen de navolgende regeling: Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen Artikel 1. Toepassing Deze beleidsregels zijn van toepassing bij verzoeken om kostenvergoeding in de bezwaarprocedures op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht aangaande besluiten genomen in de vorm van WOZ-beschikkingen (in de zin van de Wet Waardering Onroerende Zaken) en aanslagen gemeentelijke heffingen die de bij de WOZ-beschikking vastgestelde waarden als grondslag hanteren. De navolgende artikelen beschrijven de wijze waarop de gemeente in het kader van de WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen, invulling geeft aan de beleidsruimte die het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BPB) biedt. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 4

5 Artikel 2. Kosten derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand Het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zoals vermeld in artikel 1 onderdeel a, BPB, wordt vastgesteld door de in de bijlage van het BPB genoemde punten per proceshandeling als uitgangspunt te nemen. Deze punten worden vermenigvuldigd met de waarde per punt, zoals vermeld in het BPB. Het aldus berekende bedrag wordt vermenigvuldigd met de wegingsfactor, als berekend ingevolge artikel 3 van deze beleidsregels. Indien er sprake is van samenhangende zaken, wordt ingevolge artikel 4 van deze beleidsregels de aldaar genoemde wegingsfactor gehanteerd. Artikel 3. Wegingsfactor 1. Voor de toepassing van de wegingsfactoren, die zijn genoemd in onderdeel C.1. van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt een zaak in beginsel aangemerkt als a. Zeer licht indien: 1. het om een verkeerde tenaamstelling gaat; 2. het om een verkeerde adresaanduiding gaat; 3. het om een verkeerde belanghebbende gaat; 4. het om een verkoopcijfer van het object zelf gaat dat vlak voor of na de waardepeildatum is gerealiseerd; 5. het om een pro-forma bezwaarschrift zonder aanvulling gaat; 6. het bezwaarschrift summier gemotiveerd is; b. Licht indien: 1. de inhoud enig onderzoek vergt, maar het niet om een (juridisch) vraagpunt gaat waarvoor een grotere (juridische) deskundigheid is vereist; 2. de inhoud van het bezwaarschrift volledig of nagenoeg uitsluitend is gebaseerd op een bijgevoegd taxatierapport; c. Gemiddeld indien de werkzaamheden bestaan uit: 1. een juiste vaststelling van de feiten: 2. een onderzoek naar de waarde: 3. een opgeworpen rechtsvraag. 2. Voor de toepassing van de wegingsfactoren geldt in andere gevallen dan die genoemd in onderdelen 1a, 1b en 1c een door de heffingsambtenaar per geval aan te wijzen categorie. Artikel 4. Samenhangende zaken In geval van samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3 BPB, wordt naast de van toepassing zijnde wegingsfactor, de factor 1 gehanteerd bij mijnder dan vier samenhangende zaken en de factor 1,5 bij vier of meer samenhangende zaken. Artikel 5. Kostenvergoeding belanghebbende op hoorzitting Indien belanghebbende in persoon verschijnt op een (nadere) hoorzitting en het besluit wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor verletkosten indien belanghebbende vrij heeft moeten nemen van zijn werkzaamheden. De verletkosten waarvoor belanghebbende in aanmerking komt is de daadwerkelijke tijd die belanghebbende heeft doorgebracht bij de hoorzitting. Artikel 6. Kostenvergoeding derde deskundige 1. Indien een derde deskundige verschijnt op een (nadere) hoorzitting en het besluit wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor kostenvergoeding van deze deskundige op uurbasis van de daadwerkelijke tijd die de deskundige heeft doorgebracht bij de hoorzitting. 2. Wanneer belanghebbende gebruik maakt van een deskundige met taxatietechnische kennis, bedraagt de vergoeding wanneer een taxatierapport is opgemaakt voor: a. een woning: een maximale uurvergoeding van 50,-; b. een courante niet-woning: een maximale uurvergoeding van 65,-; c. een incourante niet-woning: de gefactureerde taxatiekosten tot het in het BPB vermelde maximum. 3. Het aantal uren dat is gemoeid met de taxatie van een onroerende zaak en het opstellen van een rapport wordt gesteld op: - twee voor een niet-inpandige woningtaxatie; - vier voor een woningtaxatie met inpandige opname. Artikel 7. Gemotiveerd afwijken 1. De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheid om, in afwijking van hetgeen wordt gesteld in deze beleidsregels, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen. De afwijking van hetgeen gesteld is in deze beleidsregels wordt in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk gemotiveerd. 2. De heffingsambtenaar wijst vergoeding van de proceskosten voor zover belanghebbende niet kan aantonen dat de betreffende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 5

6 Artikel 8. Citeertitel en inwerkingtreding 1. Dit besluit wordt aangehaald als Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen. 2. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking van dit besluit. Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 5 februari Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam, de burgemeester Toelichting Algemeen de secretaris Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een burger in aanmerking komen voor vergoeding van -onder andere- de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand, indien bij de beslissing op bezwaar het bestreden besluit wordt herroepen ten gevolge van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan deze bepaling is nadere invulling gegeven met het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: Bpb). In het Bpb wordt van Rijkswege aangegeven welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en op welke wijze de hoogte van die vergoeding moet worden vastgesteld. Voorwaarde is dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn. Daarnaast moet belanghebbende daadwerkelijk kosten hebben gemaakt. In het Bpb zijn limitatief de volgende kosten opgenomen die voor vergoeding in aanmerking komen: a. kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand; b. kosten van getuigen of deskundigen die door betrokkene zijn ingeschakeld; c. reis- en verblijfskosten; d. verletkosten; e. kosten van uittreksels uit openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale faxen en internationale telefoongesprekken; f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is. In het kader van de bezwaarvoering tegen de WOZwaarde gaat het voornamelijk om de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Kosten van een getuige, deskundige of tolk zijn doorgaans niet aan de orde. Taxatierapporten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen indien de gemeente kan oordelen dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Gelet op de aard van de bezwaarfase en het ontbreken van enig nut van een taxatierapport bij de heroverweging (de gemeentelijk taxateur dient bij een heroverweging alles immers met zijn eigen ogen te constateren) worden taxatiekosten in de bezwaarfase door onze gemeente in principe niet vergoed. Voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand gelden forfaitaire tarieven. Overige kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen worden vergoed naar de werkelijke kosten of een vergoeding conform de regeling in de wet en het Besluit tarieven in strafzaken. Het Bpb biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een afwijkende vergoeding toe te kennen. Als een belanghebbende partij gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld kan de vergoeding worden verminderd. Ten aanzien van alle gemaakte kosten geldt verder: a. het moet gaan om redelijkerwijs gemaakte kosten; b. er is verzocht om een vergoeding; c. het primaire besluit wordt herroepen; d. herroeping van het primaire besluit vindt plaats wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatige gedraging. De hoogte van de vergoeding voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden bepaald aan de hand van een voorgeschreven formule: A (punt per proceshandeling) x B (forfaitair bedrag) x C (wegingsfactor). De wegingsfactor is afhankelijk van de zwaarte van de zaak. Om deze afweging niet elke keer opnieuw te moeten maken worden beleidsregels vastgesteld. Bovendien is daarmee de rechtszekerheid en de rechtseenheid gediend. Uitgangspunt is dat elke zaak van gemiddelde zwaarte (wegingsfactor 1) is. Kennisname van de uitspraken van de diverse bestuursrechters met betrekking tot de vergoeding van de kosten van een door een derde beroepsmatig in (hoger) beroep verleende bijstand leert dat zaken Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 6

7 doorgaans als gemiddeld worden aangemerkt als de gemeente zich niet kan beroepen op een afwijkend beleid of de keuzes van dit beleid niet kan onderbouwen. Daarbij dient de keuze voor een wegingsfactor van het gewicht van een zaak verband te houden met de noodzakelijke inspanning die daarbij is gemoeid. Het college van burgemeesters en wethouders en de heffingsambtenaar hebben de bevoegdheid om, op zichzelf of gezamenlijk, het beleid ten aanzien van de proceskostenvergoeding in beleidsregels vast te eggen. Artikelgewijs: Art. 1: Het bereik van de beleidsregels is beperkt tot de bezwaarprocedures die zijn gericht tegen WOZbeschikkingen en gemeentelijke aanslagen die de WOZ-waarde als grondslag hanteren. Deze zaken kennen specifieke aspecten die niet vergelijkbaar zijn met andere aanslagen of gemeentelijke beschikkingen. Nergens zijn zoveel grieven tegen de grondslag te bedenken als tegen een WOZ-waarde. Dat komt omdat de waardering van een onroerende zaak bijzonder veel aspecten kent zoals de objectafbakening, de maatvoering, de kwaliteit en staat van onderhoud, de uitstraling, de omgevingsfactoren en de vergelijkbaarheid met andere objecten en dat alles tot in de kleinste details. Er is daarom al snel een visie ontwikkeld die afwijkt van de waarderingsmethodiek van de gemeente. De gemeente dient alle objecten op dezelfde wijze te waarderen en heeft hiervoor een model ontwikkeld. Een taxatiedeskundige kan een waardering op diverse manieren uitvoeren hetgeen voor een heroverweging geen bruikbare informatie oplevert. Deze materie vergt daarom een eigen beleid. Art. 2: De toekenning van vergoeding van proceskosten is aan de voorwaarde gebonden als genoemd in artikel 7:15 Awb. Het moet onder anderen gaan om redelijkerwijs gemaakte kosten. Om te onderzoeken of de gemaakte kosten als redelijk kunnen worden bestempeld, dient men de dubbele redelijkheidstoets uit te voeren. Zowel het aanwenden van een middel als de kosten die daaraan zijn verbonden dienen redelijk te zijn. Met betrekking tot de inzet van beroepsmatige rechtsbijstand betekent dit dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn. In het kader van de WOZ kunnen in principe enkel de kosten van een bezwaar tegen een waarde als redelijkerwijs gemaakt worden beschouwd. Hierop bestaan uitzonderingen waarbij de wegingsfactor per geval moet worden bepaald. Zo is bijvoorbeeld te denken aan procedures waarin bezwaar gemaakt wordt tegen de onjuiste kwalificatie van objecten of delen van objecten als woning danwel niet-woning. Art. 5: wegingsfactor (drukt het gewicht van de zaak uit). Uit onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb blijkt dat het gewicht van de zaak in 5 categorieën is ingedeeld. De beoordelingsvrijheid die het bestuursorgaan heeft, ziet op de beoordeling van het gewicht van de zaak. Deze beoordeling dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Het gewicht van de zaak bepaalt de van toepassing zijnde wegingsfactor: zeer licht: 0,25 licht: 0,50 (een verwijzing naar een bepaald feit dat discussie kan opleveren) gemiddeld: 1 zwaar: 1,5 zeer zwaar: 2 lid 1a: Een zaak is zeer licht indien het bezwaar bestaat uit een eenvoudige verwijzing naar een bepaald feit waaruit geen meningsverschil kan ontstaan. Het kan zijn dat de fout al direct blijkt uit de beschikking zelf zoals bij een kennelijke administratieve fout. Het kan ook zo zijn dat de gemeente haar administratie erop dient na te zien maar dat daaruit direct blijkt dat er een fout is gemaakt waar geen discussie over mogelijk is. Ook verwijzing naar feitelijkheden zonder nadere onderbouwing vergen een zeer geringe inspanning waarbij de noodzaak voor het inschakelen van beroepsmatige rechtsbijstand verre van aanwezig is. Lid 1b: Een zaak is licht indien in het bezwaar wordt onderbouwd met tamelijk eenvoudig te constateren fouten die de gemeente aanleiding geven tot een verlaging van de WOZ-waarde. In deze gevallen vergt het opstellen van de bezwaarschriften niet de volledige inspanning die voor een gemiddelde zaak nodig is. Omdat deze bezwaren eenvoudig, foutief of onvolledig zijn is de noodzaak voor het inschakelen van beroepsmatige rechtsbijstand discutabel. Lid 2: In de regel is het aan het bestuursorgaan om de toe te kennen wegingsfactor te bepalen. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt in andere gevallen dan de gevallen die zijn genoemd in artikel 3 lid 1. 7 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

8 Art. 4: Uit de bijlage van het Bpb volgt de correctie op de procespunten bij samenhangende zaken. Samenhangende zaken zijn zaken die voldoen aan de volgende samenhang: - er moet sprake zijn van één besluit (of meerdere nagenoeg identieke besluiten), waartegen door één of meer belanghebbenden op vergelijkbare gronden, gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig bezwaar wordt gemaakt; én - waarbij beroepsmatige rechtsbijstand wordt verleend door dezelfde persoon of personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband (bijvoorbeeld advocatenkantoor). Als voorbeeld kan men denken aan de leden van een bewonersvereniging van een appartement. Ook als de rechtsbijstandsverlener zich in meerdere gevallen van een standaardmotivering bedient betekent dit nog niet dat er sprake is van samenhangende zaken. De aandacht voor de individuele omstandigheden van de belanghebbende of het te waarderen object zijn bepalend. Bij minder dan 4 samenhangende zaken geldt correctiefactor 1. Mocht het echter gaan om 4 of meer samenhangende zaken, dan dient wegingsfactor 1,5 te worden toegepast. De formule wort bij samenhangende zaken: A x B x C x D Art. 5: De daadwerkelijk doorgebrachte uren op de hoorzitting komen voor vergoeding in aanmerking. Belanghebbende moet dan wel vrij hebben moeten nemen van zijn werkzaamheden om bij deze hoorzitting aanwezig te kunnen zijn. Verletkosten worden per uur berekend. De reistijd komt niet voor vergoeding in aanmerking. Van een belanghebbende mag verwacht worden dat hij met enige regelmaat aanwezig is in de gemeente waar zijn belastingobject zich bevindt. In die zin kan geen sprake zijn van kosten. Voor zover belanghebbende door omstandigheden wel enige tijd onder weg behoort tot de normale risico s van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De hoorzitting wordt immers gehouden op initiatief van de belanghebbende partij. Lid 1: Geen toelichting nodig. Lid 2 en lid 3: De gevraagde kosten voor vergoeding van taxatierapporten lopen in de praktijk erg uiteen. Om te komen tot een uniforme kostenvergoeding, wordt aangehaakt bij de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. Deze richtlijn is gepubliceerd in de Staatscourant, nr , d.d. 18 december Art. 7: De bevoegdheid om af te wijken van de berekende proceskostenvergoeding vloeit voort uit artikel 2 lid 2 en 3 van het Bpb waarin de mogelijkheid wordt geboden om de vergoeding te beperken indien belanghebbende partij gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. Ook in bijzondere omstandigheden kan van de uitkomst van de berekening af te wijken. De gemeente kan dus, onder de voorwaarde dat de bijzonderheid van de omstandigheden en de aanpassing goed worden onderbouwd, de vergoeding zowel naar boven als naar onder bijstellen. Lid 2. De heffingsambtenaar behoudt zich het recht om een verzoek tot vergoeding van de proceskosten af te wijzen indien de belanghebbende niet in staat is om aan te tonen dat de betreffende kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Art.8: Geen toelichting nodig. Art.6: Een deskundig taxateur speelt een bijzondere rol in procesvoering tegen de WOZ-waarde. Hij kan zijn advies geven over de vastgestelde waarde. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 8

9 Bekendmaking beleidsregels terugen invordering WWB, IOAW en IOAZ Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam hebben op 5 februari 2013 besloten om de Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Veendam vast te stellen. De gemeente maakt hiermee gebruik van haar bevoegdheid zoals die staat beschreven in artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB). Bovengenoemd besluit treedt in werking vanaf 1 januari 2013 onder gelijktijdige intrekking van de vigerende Beleidsregel opschorting, intrekking, terug- en invordering WWB, WIJ, IOAW en IOAZ Beleidsregels terugvordening 2013 Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Beleidsregels terugvordering, invordering, brutering en intrekking/herziening Algemeen 2.2 Algemene bepalingen 2.3 (Gedeeltelijk) afzien van terugvordering 2.4 Invordering 2.5 Slotbepalingen Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN11 HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN TERUGVORDERING12 Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen Paragraaf 2.2 Schuldregeling HOOFDSTUK 3 INVORDERING Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingverplichting Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN 1 Inleiding Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. 1 Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels. In 2010 is daarom de Beleidsregel opschorting, intrekking, terug- en invordering WWB, WIJ, IOAW en IOAZ 2010 vastgesteld. Hiermee heeft het college destijds gebruik gemaakt van haar bevoegdheid. Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) per 1 januari 2013 wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. 2 De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in: a) een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering 3 ; en b) een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. 4 De vigerende Beleidsregel dient om die reden per 1 januari 2013 te worden aangepast c.q. ingetrokken. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 9

10 De nieuwe beleidsregels Terugvordering 2013 voldoen aan de Wet aanscherping, waarbij rekening wordt gehouden met de overgebleven bevoegdheid (= beleidsvrijheid) van het college. De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping. Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid. 5 Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen: a) de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de WWB en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ); b) de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en c) e bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel ontvangen uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de WWB en artikel 25, vijfde lid (van het vierde lid) van de IOAW en IOAZ). Ook deze bevoegdheden worden zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping. a) Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening wordt de wet aangepast 6, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting worden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid. Het ligt voor de hand om vast te anticiperen op deze wetswijziging; b) Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. - De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening indien mogelijk verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ). c) Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt. In hoofdstuk 2 staat in het kort de gedachtenlijn en keuzes achter de onderliggende beleidsregels inzake terugvordering, intrekking/herziening, brutering en invordering in het kader van de WWB, IOAW en IOAZ beschreven. Daarbij is er aandacht voor de wijzigingen die de Wet aanscherping op dit vlak verlangt. In hoofdstuk 3 staan de beleidsregels uitgewerkt. Bbz Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) is een algemene maatregel van bestuur die weliswaar op de WWB is gebaseerd (art. 78f WWB), maar ten aanzien van terugvordering daarvan afwijkt omdat terugvordering in het Bbz nog een verplichtend karakter heeft. Om die reden wordt het Bbz hier niet meegenomen. Bezwaar en beroep Ingeval van bezwaar of beroep heeft de (wettelijke) aflossingsverplichting op het terug te vorderen bedrag geen schorsende werking. Kortom, zolang deze procedure loopt dient er conform de vastgestelde regels aan de aflossingverplichtingen te worden voldaan. Bestuurlijke boete (artikel 18a WWB) Waarschuwing 1. Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete, indien belanghebbende de inlichtingenplicht geschonden heeft zonder dat er sprake is van een benadelingsbedrag. In plaats daarvan wordt eenmalig een waarschuwing afgegeven. 2. Het college legt een bestuurlijke boete op van 150, indien belanghebbende binnen de recidivetermijn als genoemd in artikel 18a, lid 4 van de WWB opnieuw de inlichtingenplicht schendt, zonder dat er sprake is van een benadelingsbedrag. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 10

11 Hoogte bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid. Het college stelt de hoogte van de boete vast op 10% van het benadelingsbedrag met een minimum van 150, indien bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid naar oordeel van het college sprake is van verminderde verwijtbaarheid. 2 Beleidsregels terugvordering, invordering, brutering en intrekking/herziening 2.1 Algemeen Uit oogpunt van overzichtelijkheid is gekozen om een onderverdeling in hoofdstukken op te nemen. Daarbij is de onderstaande onderverdeling gemaakt: I) Algemene bepalingen II) Het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering III) Invordering van teruggevorderde uitkering IV) Slotbepalingen. 2.2 Algemene bepalingen Artikel 1. De algemene bepalingen starten met een definitiebepaling. Hierin wordt kort uitleg gegeven van: a) afkortingen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd; b) wat in deze beleidsregels verstaan wordt onder herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering van kosten van bijstand of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ; c) wie uitvoering geeft aan deze beleidsregels, namelijk burgemeester en wethouders van Veendam. In verband met de invoering van de Wet aanscherping wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (verder te noemen: fraudevorderingen) en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat. Deze beleidsregels zien voor zover zij betrekking hebben op de terugvordering- en bruteringbevoegdheid - enkel toe op deze laatste groep. Voor zolang deze nuance niet in de beleidsregels is verwerkt, zijn de in de beleidsregels opgenomen bepalingen - voor zover zij toezien op de terugvordering- en bruteringbevoegdheid - voor fraudevorderingen onverbindend. Artikel 2. Het tweede artikel bevat veelal de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering. In verband met de invoering van de Wet aanscherping wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de wijze waarop met de terugvordering- en bruteringbevoegdheid wordt omgegaan en anderzijds de bevoegdheid tot intrekking, herziening en invordering. De Wet aanscherping laat immers deze laatste bevoegdheden goeddeels ongemoeid. Wat inhoudt dat het college op dit vlak juist ook met betrekking tot fraudevorderingen enige beleidsvrijheid heeft. Artikel 3. In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om: a) De zesmaanden jurisprudentie De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal 7 heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. 8 b) Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 11

12 De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld. 9 c) Afzien van brutering Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft Artikel 25, van de IOAW alsmede artikel 25 van de IOAZ. 2 Artikel 58, eerste lid van de WWB en artikel 25, eerste lid van de IOAW en IOAZ. 3 Artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ. 4 Artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ. 5 Artikel XXV, zesde lid van de Wet aanscherping. 6 Deze wijziging is gepland voor 1 juli Onder signaal wordt verstaan: relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat er sprake is van een fout en dat de gemeente op grond daarvan actie had moeten ondernemen (zie CRvB , nrs. 01/4283 AW e.a.). 8 Zie CRvB 12 juni 2006, LJN: BA7221 en CRvB 17 juli 2007, LJN: BB Zie CRvB 16 augustus 2011, LJN: BR5136 en CRvB 11 mei 2010, LJN: BM Zie CRvB 24 juli 2007, LJN: BB0561. KWIJTSCHELDING IN VERBAND MET HET GEDURENDE EEN BEPAALDE PERIODE VOLDOEN AAN DE BETALINGSVERPLICHTINGEN 2.3 (Gedeeltelijk) afzien van terugvordering In hoofdstuk II wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden geheel of gedeeltelijk wordt afgezien van terugvordering. In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in dit hoofdstuk is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen. Een en ander is nader geregeld in artikel 4. Binnen de verdere vormgeving van het hoofdstuk is er gekozen voor een opdeling in paragrafen. Een gangbaar onderscheid is: a. Kwijtschelding in verband met het doorlopen van een bepaalde periode waarin belanghebbende heeft voldaan aan de opgelegde betalingsverplichting (par. 2.1, artikel 5 en 6); of b. Kwijtschelding in verband met de beperkte hoogte van de vordering (par. 2.3, artikel 7). Aan deze indeling wordt daarnaast veelal een paragraaf toegevoegd die beschrijft onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. Het gaat hier niet om een zuivere vorm van afzien van terugvordering, maar het feitelijk effect is wel vergelijkbaar. Artikel 5. Bij de bepaling inzake kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting is het gangbaar dat het college kenbaar maakt: a. welke periode een schuldenaar zijn betalingsverplichting moet zijn nagekomen; b. of de duur van de betalingsverplichting ongeacht de hoogte van de vordering geldt of dat de duur mede bepaald wordt door de hoogte van de vordering; c. of de duur van de betalingsverplichting ongeacht de soort van de vordering geldt of dat de duur van de betalingsverplichting mede bepaald wordt door de grondslag van de vordering; d. of zij wel of niet de mogelijkheid open laat tot kwijtschelding na voldoening van een bepaald percentage van de vordering ineens, al dan niet gekoppeld aan voldoening van achterstallige termijnen. Artikel 6. Het staat het college (wederom) vrij om op de in artikel 5 genoemde hoofdregel uitzonderingen te formuleren. Wanneer het college hier voor kiest, dan gaat het college aldus de reikwijdte van de kwijtscheldingsregeling volledig beperken voor bepaalde typen schulden. Gangbare volledige beperkingen van de kwijtscheldingsregeling zijn: a. schulden die het gevolg zijn van een eerder verstrekte geldlening; 12 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

13 b. schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en c. andersoortige schulden die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar, niet zijnde fraudevorderingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes. De terugvorderingplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete. Daarnaast kan het college tevens gronden benoemen op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. In dit kader kan worden gedacht aan een bepaling waarbij een eerder op basis van artikel 5 verleende kwijtschelding wordt ingetrokken indien later blijkt dat deze intrekking is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende. SCHULDREGELING Artikel 7. In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn: a. de vaststelling dat op gronden van redelijkheid en billijkheid van de schuldenaar niet langer gevergd kan worden dat hij de schuld (volledig) voldoet; dan wel b. de vaststelling dat wanneer het college bij de aanwezigheid van meerdere schuldeisers vasthoudt aan zijn eigen vordering c.q. vorderingen, een schuldregeling niet tot stand komt; en c. de bijkomende voorwaarde dat de vordering van het college wel naar evenredigheid zal worden voldaan. Tevens is een bepaling opgenomen die voorwaarden stelt aan de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Hier is gedacht aan een bepaling waarin het college: a. een periode benoemt waarbinnen gerekend vanaf het moment dat het college heeft aangegeven haar medewerking aan een schuldregeling te zullen verlenen - een schuldregeling definitief moet zijn vastgesteld; b. bepaalt dat de schuldregeling tot stand moet zijn gekomen door een persoon of organisatie die ook daadwerkelijk volgens geldende kwaliteitseisen in staat geacht mag worden een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen; c. gronden benoemt op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Gangbare intrekkinggronden zijn: - het feit dat de schuldenaar (eventueel na eerdere waarschuwing) zijn verplichtingen in het kader van de schuldregeling verwijtbaar niet nakomt; en - de vaststelling dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar. 2.4 Invordering Gebruikelijk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien toe op (a) de betalingsverplichting, (b) de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en (c) de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting. Met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen, alsmede de daarmee samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is, omdat aan betrokkene een WWB, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt. Op andere vlakken geldt een beleidsvrijheid. Daarbij kan ervoor worden gekozen om juist voor deze vorderingen een stringenter invorderingsbeleid te hanteren dan bij de overige vorderingen binnen het bestand. DE BETALINGSVERPLICHTING Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Artikel 8. Dit hoofdstuk wordt gestart met een artikel waarin: a. de hoofdregel beschreven staat over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering; en b. aangegeven wordt dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderstaande beleidsregels. Artikel 9. Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college kan daarbij ervoor kiezen om direct tot verrekening 13 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

14 over te gaan of om bijvoorbeeld te wachten totdat het besluit tot invordering in kracht van gewijsde is getreden (6 weken na afgifte, hetgeen ook in beginsel het einde van de betalingstermijn inhoudt). Zoals reeds meerdere keren aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Artikel 10. In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Er bestaat echter de bevoegdheid om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader bepaalt het college: a. in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt, b. wanneer zij uitstel verleent, alsmede c. welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt. Dit betekent dat de weigering van (verder) uitstel van betaling tot gevolg heeft dat indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene over de openstaande schuld kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel. DE TUSSENTIJDSE WIJZIGING VAN EEN BETALINGSVERPLICHTING Artikel 13. In dit artikel wordt uitstel van betaling onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht omschreven. Daarbij is bepaald: a. op grond van welke criteria periodieke draagkrachtonderzoeken worden gestart; b. welke resultaten uit een draagkrachtonderzoek bepalend zijn voor de vraag of een opgelegde maandelijkse betalingsverplichting wel of niet wordt gewijzigd; c. gelet op punt b, of de bijzondere situatie van uitstroom uit een uitkeringssituatie, per direct, dan wel na afloop van een bepaalde periode, aanleiding is om wel of niet rekening te houden met de gewijzigde draagkracht van belanghebbende. Artikel 14. Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In deze beleidsregels legt het college criteria vast wanneer een dergelijk verzoek in beginsel wel of juist niet (bij voorbeeld bij het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen) wordt toegekend alsmede welke procedurele eisen hiervoor gelden. Artikel 11 en 12. Wanneer het college uitstel van betaling verleent onder de voorwaarde dat betrokkene maandelijks een aflossing verricht, heeft het college voorts de beleidskeuze om de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting te bepalen, waarbij rekening wordt gehouden met: a. het jaarlijkse vakantiegeld dat in mei van ieder jaar wordt uitbetaald; b. het onderscheid fraudevordering versus andersoortige vorderingen; c. invorderingsmaatregelen van eventuele andere schuldeisers; d. de financiële draagkracht van belanghebbende (het feit dat betrokkene een uitkering ontvangt (artikel 12) dan wel inkomsten op een ander vlak heeft (artikel 13)). GEVOLGEN BIJ HET NIET OF NIET MEER VOLDOEN VAN DE BETALINGSVERPLICHTING Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden, waaronder uitstel van betaling is verleend, schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel. Artikel 15. De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In dit artikel wordt de hoofdregel beschreven. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 14

15 Artikel 16. In dit artikel bepaalt het college of en zo ja, in welke situaties zij gebruik maakt van de bevoegdheid tot het in rekening brengen van: a. een aanmaningsvergoeding als bedoeld in artikel 4:113 Awb; alsmede b. de kosten van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:119 Awb. 2.5 Slotbepalingen Artikel 17 en 18. In de slotbepalingen wordt de citeertitel en de datum van inwerkingtreding van de beleidsregels bepaald. Tevens wordt de datum van intrekking van de oude beleidsregels bepaald. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 15

16 Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen; b. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam; c. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht; d. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; e. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers; f. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; g. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ; h. WWB: de Wet werk en bijstand. Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader: a. herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend; b. maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en c. bruteert het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling. Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen. 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft. HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING Artikel 4. Reikwijdte De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 16

17 Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting 1. In afwijking van artikel 2, tweede lid besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende: a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten. 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten. 3. De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan. Artikel 6. Uitzondering 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die: a. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid; b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden. 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Paragraaf 2.2 Schuldregeling Artikel 7. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien: a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien: a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB; b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden. 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien: a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid; b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 17

18 HOOFDSTUK 3 INVORDERING Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting Artikel 8. Algemeen 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken. 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten: a. de hoogte van (het saldo van) de vordering; b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen; c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat; d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen; e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling Awb over verzuim en afdeling over aanmaning en invordering bij dwangbevel; f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden. Artikel 9. Verrekening Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ. Artikel 10. Uitstel van betaling 1. Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan. 2. Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld. 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een fraudevordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld. 4. Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid: worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de WWB van overeenkomstige toepassing. 5. Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt. Artikel 11. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering 1. Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag. Hierbij is aansluiting gezocht bij het bepaalde in artikel 475d lid 1 t/m 4 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste 25 per maand bedraagt. Artikel 12. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de WWB, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ. 1. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belangheb- Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 18

19 bende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen. 2. Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d lid 1 t/m 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. 3. Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 50%. 4. Indien tijdens het nemen van een terugvorderingbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB, IOAW of IOAZ, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. 5. In afwijking van het derde lid wordt, indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de WWB of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, maar waarbij dat inkomen inclusief vakantiegeld niet meer dan 100 per maand meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag, de aflossingsverplichting gesteld op 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of grondslag per maand inclusief vakantietoeslag. Dit is conform het bepaalde in artikel 475d lid 1 t/m 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen. 6. In afwijking van het derde en vierde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste 25 per maand bedraagt. Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingverplichting Artikel 13. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen. 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in. 3. Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking. 4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking. Artikel 14. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot: a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen. 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee. 3. Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 19

20 Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting Artikel 15. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb. Artikel 16. Rente en kosten Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder. HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN Artikel 17. Citeertitel Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Veendam. Artikel 18. Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2013 onder gelijktijdige intrekking van de vigerende Beleidsregel opschorting, intrekking, terug- en invordering WWB, WIJ, IOAW en IOAZ Burgemeester en wethouders van Veendam, 5 februari 2013 De secretaris, De burgemeester, Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 20

21 Bekendmaking verordening Leerlingenvervoer Veendam 2013 Het college maakt bekend dat de raad in haar vergadering van 28 januari 2013 heeft vastgesteld de Verordening Leerlingenvervoer Veendam 2013 (nr /SML). Deze verordening treedt in werking met ingang 1 januari De Verordening Leerlingenvervoer gemeente Veendam d.d , kenmerk MZ/434, wordt gelijktijdig ingetrokken. Verordening Leerlingenvervoer gemeente Veendam 2013 Doel: Het doel van deze verordening is om inwoners van de gemeente die de leerplichtige leeftijd hebben, volgens de bij verordening vastgestelde regels en voorwaarden, in staat te stellen om voor hen toegankelijk onderwijs te volgen. Wettelijke Grondslag: de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs. Datum en nummer ingetrokken raadsbesluiten: Verordening Leerlingenvervoer Veendam 2008; raadsbesluit nr. MZ/434 d.d. 23 juni Datum en nummer nieuw vastgesteld raadsbesluit: 28 januari 2013, Samenleving Bekendmaking: door middel van plaatsing in het elektronische gemeenteblad Veendam. Datum inwerkingtreding: één dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013; is van toepassing op het leerlingenvervoer dat vanaf 1 januari 2013 plaatsvindt en wordt toegekend. Citeertitel: Verordening Leerlingenvervoer gemeente Veendam Nummer: De raad van de gemeente Veendam, gelezen het voorstel van het college van 27 november 2012, gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs b e s l u i t vast te stellen de volgende: Verordening Leerlingenvervoer gemeente Veendam 2013 TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1: Begripsomschrijving In deze verordening wordt verstaan onder a. school: - een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (Stb. 1998, 495); - een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 896); - een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1998, 512); b. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerling; c. leerling: een leerling van een school als bedoeld onder a; d. gehandicapte leerling: een leerling bedoeld onder c, die door een lichamelijke, verstandelijke, psychische of zintuiglijke handicap niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken; o.g.v. van de onderwijswetgeving geldt voor deze leerlingen geen afstandscriterium. e. woning: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft; f. afstand: de afstand tussen de woning c.q. het woonadres en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg; g. vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 21

22 schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt; h. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per trein, metro, tram, bus, veerdienst of auto; i. aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi; j. eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig, bromfiets of fiets; k. reistijd: de totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids, een eventuele wachttijd, en de aankomst bij de woning; l. toegankelijke school: - voor wat betreft basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school; - voor wat betreft scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school van de soort waarop de leerling is aangewezen; - voor de leerling die het (voortgezet) speciaal onderwijs volgt kan in het geval van een verhuizing aan het eind van het schooljaar, (gedurende maximaal 10 weken), na positieve advisering van een deskundige, het vervoer in verband met het afronden van het schooljaar op de school van herkomst (voortgezet) speciaal onderwijs, worden bekostigd. m. jaarinkomen: het ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2000, 215) vastgestelde gecorrigeerde verzamelinkomen van de ouders in het tweede kalenderjaar (c.q. peiljaar) voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd; n. opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer; o. vervoersvoorziening: een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider - de bekostiging van een zo voordelig mogelijk abonnement openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig een begeleider; - aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of laat verzorgen. p. medisch adviesbureau: een, namens de gemeente, aangewezen onafhankelijk adviesbureau dat desgevraagd een uitspraak doet over de noodzakelijkheid en vorm van leerlingenvervoer q. opdc: orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 10h, derde lid, Wet op het voortgezet onderwijs; r. ambulante begeleiding: de begeleiding door een personeelslid van een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra van leerlingen die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs en die naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs; s. begeleider: de ouder/verzorger die de leerling van de woning naar school vice versa begeleidt ingeval aantoonbaar niet zelfstandig gereisd kan worden en voor zover de totale reistijd van de begeleiding niet meer dan 3 uur per dag bedraagt. Begeleiding is de verantwoordelijkheid van de ouder(s) mits naar oordeel van het college genoegzaam aangetoond is redelijkerwijs niet in staat te zijn de begeleiding te (laten) verzorgen; t. commissie voor de indicatiestelling: de commissie als bedoeld in artikel 28c van de Wet op de expertisecentra; bij de invoering van passend onderwijs m.i.v worden leerlingen vanuit een samenwerkingsverband primair onderwijs verwezen naar een voor hen passende onderwijsplek; u. regionale verwijzingscommissie: de commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs; bij de invoering van passend onderwijs m.i.v worden leerlingen vanuit een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs verwezen naar een voor hen passende onderwijsplek; v. maatwerk: het college kan afwijken van de regels als naar haar oordeel het toepassen van individueel maatwerk noodzakelijk is; Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 22

23 Artikel 2: Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten 1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening. 2. Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op bekostiging vervallen. 3. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen. 4. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling. Een uitzondering op de bepaling van het meerderjarig zijn behoort incidenteel op speciaal verzoek van de ouders/verzorgers tot de mogelijkheden; in dat geval wordt er zowel een (afschrift) van de bekostigingsbeschikking aan de ouders/verzorgers als aan de leerling gezonden. Artikel 3: Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school 1. Bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen. 2. Indien ouders bekostiging van de vervoerskosten aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan in artikel 10 of 14 is bepaald, terwijl een of meer scholen van dezelfde onderwijssoort dichterbij de woning zijn gelegen, ontstaat slechts aanspraak op bekostiging naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen. Artikel 4: Uitbetaling van de bekostiging Het college bepaalt bij het verstrekken van bekostiging van de vervoerskosten de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de verstrekte bekostiging, met dien verstande dat de tijdsduur, indien mogelijk voor meerdere jaren of de gehele (resterende) schoolperiode kan worden vastgesteld. Artikel 5: Aanvraagprocedure 1. Een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten wordt gedaan door indiening bij het college van een volledig ingevuld en door de ouders/verzorgers ondertekend formulier, voorzien van de op het formulier vermelde gegevens. 2. Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken. 3. Het college kan zich laten adviseren door een medisch adviesbureau over de noodzakelijkheid van leerlingenvervoer en betrekt dit advies bij de beoordeling van de aanvraag. 4. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens. 5. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis. 6. Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend wordt deze getroffen: a. met ingang van een nieuw schooljaar met dien verstande dat de datum waarop de bekostiging een aanvang neemt niet ligt voor de datum van ontvangst van de aanvraag b. met ingang van de door de ouders/verzorgers verzochte datum als het een aanvraag gedurende een schooljaar betreft, met dien verstande dat de datum waarop bekostiging wordt verstrekt niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag door het college; 7. Het college kan in voorkomende gevallen, (bv. crisisopvang) met onmiddellijke ingang een vervoersvoorziening verzorgen indien de gemeente waar de leerling voorheen woonachtig was dit niet kan doen. De geldigheidsduur is maximaal 4 weken waarbinnen de formele aanvraag ontvangen moet zijn; eventueel worden de gemaakte kosten teruggevorderd en/of in rekening gebracht bij de gemeente van herkomst. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 23

24 Artikel 6: Doorgeven van wijzigingen 1. De ouders zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten, onder vermelding van de datum van wijziging, onverwijld schriftelijk mede te delen aan het college. 2. Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de verstrekte bekostiging, vervalt de aanspraak op bekostiging en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. 3. Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging is verstrekt, vervalt de aanspraak op bekostiging van de vervoerskosten terstond en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de ouders. 4. Ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuwe verstrekking van bekostiging. Artikel 7: Peildatum leeftijd leerling Voor het verstrekken van bekostiging op basis van artikel 11 is bepalend de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de bekostiging betrekking heeft. Artikel 8: Andere vergoedingen De aanspraak op bekostiging wordt verminderd met de aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten. TITEL 2 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN DE (NIET-GEHANDICAPTE) LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS Artikel 9: Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt van de kosten van het vervoer over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en: a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a. Artikel 10: Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. 2. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Artikel 11: Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 10, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van 1 begeleider, indien de leerling jonger dan negen jaar is. Is een leerling ouder dan 9 jaar en de ouders hebben ten behoeve van het college genoegzaam kunnen aantonen dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken kan het college ten gunste van die leerling afwijken van de leeftijdsgrens van de leerling. 2. Indien een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van 1 begeleider voor bekostiging in aanmerking. Artikel 12: Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 10, en a. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd redelijkerwijs met 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of b : 24 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

25 b. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Artikel 13: Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren. 2. ndien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren: a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. 3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid. 4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt ingeval de vergoeding de maximale vergoeding per km overstijgt. 5. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland. TITEL 3 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN DE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR (VOORT- GEZET) SPECIAAL ONDERWIJS Artikel 14: Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. 2. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets. Artikel 14a: Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC school cluster 4 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 geldt voor de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs uit cluster 4 bezoekt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden. Artikel 15: Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 14, bekostigt het college tevens de daarin bedoelde kosten ten behoeve van een begeleider, indien door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn lichamelijke, verstandelijke, psychische of zintuiglijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. 2. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken. 3. Indien een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider voor bekostiging in aanmerking. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 25

26 Artikel 16: Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer 1. Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 14, en a. de gehandicapte leerling, naar het oordeel van het college niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken b. de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer redelijkerwijs tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of: c. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. d. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van een medisch adviesbureau te betrekken. Artikel 17: Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren. 2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren: a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. 3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid. 4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt indien de totale vergoeding per km het maximaal vrij gestelde bedrag te boven gaat. 5. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Artikel 18: Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs Het college verstrekt eveneens bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, in het geval de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school minder bedraagt dan is bepaald in artikel 14, indien het college van oordeel is dat de leerling gehandicapt is. 1. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van het medische adviesbureau en/of andere deskundigen te betrekken. 2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten zoals bedoeld in het eerste lid, is artikel 17 van toepassing. Titel 4 BEPALINGEN OMTRENT WEEKEINDE- EN VAKANTIEVERVOER Artikel 19: Bekostiging van de kosten van het weekeinde en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders Het college bekostigt desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze Titel. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 26

27 Artikel 20: Bekostiging kosten weekeinde en vakantievervoer 1. Het college verstrekt aan de ouders bekostiging van de kosten van het weekeinde-vervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties. 2. Het college bekostigt de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt. 3. Titel 3 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 14, artikel 15, tweede lid, artikel 16, eerste lid, artikel 16, tweede lid, en artikel 18. TITEL 5 EIGEN BIJDRAGE EN BEKOSTIGING NAAR FINANCIËLE DRAAGKRACHT Artikel 21: Drempelbedrag Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het jaarinkomen tezamen meer bedraagt dan , (voor het schooljaar ) wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 bepaalde afstand te boven gaan. 1. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 10 bepaalde afstand, indien het jaarinkomen van de ouders meer bedraagt dan ,. 2. De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. 4. Het bedrag van ,, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2013 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van 450,. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van , (schooljaar ). 5. Deze bepaling is niet van toepassing op de leerling voor wie ingevolge Titel 6 een vervoersvoorziening is verstrekt. Artikel 22: Financiële draagkracht 1. Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag. 2 In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer. 3. De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het gecorrigeerde verzamelinkomen van de ouders in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting Zij bedragen (schooljaar ): Inkomen in euro s Eigen bijdragen in euro s Nihil , , , , , en verder Voor elke extra 5.000, : 460, erbij Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 27

28 4. De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2013 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van 500,. 5. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van het schooljaar jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumenten-prijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van 5,. 6. Deze bepaling is niet van toepassing op de leerling voor wie ingevolge Titel 6 een vervoersvoorziening is verstrekt. TITEL 6 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN GE- HANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS Artikel 23: Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 verstrekt het college bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt en die vanwege een handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht. 2. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het college bij de beschikking het advies van een medisch adviesbureau en/of andere deskundigen te betrekken. 3. Indien een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider voor bekostiging in aanmerking. 4. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets, indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Artikel 24: Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer 1. Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt, indien a. de leerling, naar het oordeel van het college gelet op zijn handicap niet in staat is ook niet onder begeleiding- van openbaar vervoer gebruik te maken. Ten aanzien van een leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 9 in acht, of: b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 23 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer redelijkerwijs tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of: c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 23 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. 2. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van een medisch adviesbureau en/of andere deskundige te betrekken. Artikel 25: Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren. 2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren: a. een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer met begeleiding, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; 28 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

29 b. een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid. 3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid. 4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt. 5. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders bekostiging van een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Artikel 29: Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking één dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 januari Artikel 30: Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Leerlingenvervoer gemeente Veendam 2013 Besloten in de openbare vergadering van 28 januari De raad voornoemd, Voorzitter, Griffier, A. Meijerman. R. Brekveld. TITEL 7 SLOTBEPALINGEN Artikel 26: Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet In gevallen, die uitvoering van het leerlingenvervoer betreffen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 27: Afwijken van bepalingen Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan een medisch adviesbureau en/of andere deskundigen. Artikel 28: Intrekking oude regeling Verordening Leerlingenvervoer Veendam 2008; raadsbesluit nr. MZ/434 d.d. 23 juni 2008 wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening ingetrokken. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 29

30 Toegevoegd: I Algemene juridisch werkdocument/toelichting II Artikelsgewijs juridisch werkdocument/ toelichting (41 pagina s) III Overzicht met wijzigingen t.o.v. geldende verordening (2008) IV Overzicht bedragen o.g.v. de verordening per peildatum I. Algemeen (juridisch) werkdocument/toelichting op de Verordening Leerlingenvervoer van de gemeente Veendam 2013 Inleiding Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen kunnen kinderen niet zelfstandig naar school, of kunnen ze niet door hun ouders worden gehaald en gebracht. Tevens worden nadere regels gegeven voor de bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer. Er is geen zorgplicht in het kader van leerlingenvervoer voor leerlingen die het reguliere voortgezet onderwijs bezoeken, dus ook niet voor praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. Een uitzondering geldt voor leerlingen die vanwege een handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, zij hebben recht op leerlingenvervoer op basis van titel 6 van de verordening. Dit moet per leerling bekeken worden. Naast procedurevoorschriften over de wijze waarop de aanvragen voor bekostiging door de ouders kunnen worden ingediend, bevat deze modelverordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten. Centraal uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft liggen. Als aan bepaalde criteria is voldaan, kunnen ouders een beroep doen op de verordening leerlingenvervoer. De verordening leerlingenvervoer gaat over de bekostiging van een vervoersvoorziening. Het expliciete doel van de regeling is het verstrekken van een voorziening. Het is aan de gemeente om te beslissen in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het impliciete doel is het effectueren van het recht op onderwijs en de vrijheid van onderwijs. Voor de toekenning van de vergoeding wordt uitgegaan van de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de (gehandicapte) leerling toegankelijke school. De ouders kunnen de gemeente ook vragen het vervoer van hun kind(eren) naar de dichtstbijzijnde school van de gewenste levensbeschouwelijke richting te verzorgen. Hiervoor is in de meeste gevallen een eigen bijdrage verschuldigd. Artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en artikel 4, eerste lid van de Wet op de expertisecentra (WEC), verplichten de gemeenteraad een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. Deze verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van de gemeentebesturen inzake de bekostiging van het vervoer van leerlingen van en naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs, of (voortgezet) speciaal onderwijs. Met het begrip bekostiging wordt bedoeld dat de betaling aan de ouders niet het karakter heeft van een kostendekkende betaling. Dit neemt echter niet weg dat de bekostiging in een aantal gevallen kostendekkend kan zijn. 1.1 Wijze van vervoer Het college bepaalt welke wijze van vervoer wordt bekostigd aan de ouders/verzorgers. Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer, maar het college kan bepalen dat de bekostiging plaatsvindt voor een andere wijze van vervoer. Indien ouders/verzorgers afwijken van de wijze van vervoer dienen ze hiervoor in principe toestemming te krijgen van het college. Ondanks de toestemming blijft de bekostiging gebaseerd op de door het college toegekende wijze van vervoer. -2- De verordening onderscheidt een drietal wijzen van vervoer: - openbaar vervoer; - aangepast vervoer; - eigen vervoer. 1.2 Drempelbedrag en financiële draagkracht Voor ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, kan een drempelbedrag in rekening worden Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 30

31 gebracht (zie artikel 21 van de verordening). Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. In de modelverordening is deze grens vastgesteld op 6 kilometer. De ouderlijke bijdrage is in dat geval gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer voor deze 6 kilometer. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Daarnaast kan voor ouders/verzorgers van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken, die tenminste 20 kilometer van de woning is gelegen, een inkomensafhankelijke bijdrage gelden (zie artikel 22 van de verordening). De vastgestelde bekostiging wordt in dat geval verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag. Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven II Artikelsgewijze (juridisch werkdocument/ toelichting Verordening Leerlingenvervoer van de gemeente Veendam 2013 TITEL 1 Artikel 1 Begripsomschrijving In artikel 1 van de verordening is een aantal begrippen, die regelmatig gebruikt worden in de verordening, nader gedefinieerd. Ad a. School Speciale school voor basisonderwijs De Wet op het primair onderwijs (WPO), die op 1 augustus 1998 in werking is getreden, voorziet in de samenvoeging van het basisonderwijs en het onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), moeilijk lerende kinderen (mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) in een wet. De scholen voor lom, mlk en iobk heten onder de WPO speciale scholen voor basisonderwijs. School voor voortgezet onderwijs Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO, vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs deel van uit maken. Speciaal onderwijs (WEC) De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapten, lichamelijk en psychisch gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zieken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapten en onderwijs op pedologische instituten. De WEC onderscheidt de volgende clusters: - Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap; - Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps; - Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps; - Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten. Particuliere scholen Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar rijksbekostigde als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een onderwijsrichting vertegenwoordigt en mits de particuliere school een school in de zin van de onderwijswetten is. Momenteel zijn het individuele leerplichtambtenaren die beslissen of een particuliere school voldoende lijkt op bekostigde scholen. Op rijksniveau bestaat het voornemen dit centraal te gaan bepalen. In 2007 is daarom een wetswijziging van de Leerplichtwet in behandeling gegeven bij de Eerste en Tweede Kamer. De wetswijziging beoogt onder andere aanscherping van de criteria waaraan particuliere scholen moeten voldoen. De Raad van State heeft echter negatief geoordeeld over dit wetsvoorstel en de minister en de staatssecretaris zijn om opheldering gevraagd. Het is niet duidelijk of (en wanneer) het wetsvoorstel doorgang zal vinden. Andere onderwijsvormen Het vervoer naar het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderwijs Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 31

32 valt onder geen enkele omstandigheid onder het leerlingenvervoer. Gehandicapte leerlingen die een dergelijke opleiding volgen, kunnen zich tot het UWV wenden voor een eventuele vergoeding. Hoogbegaafde leerling Wanneer voor een hoogbegaafde leerling het reguliere onderwijsaanbod niet adequaat is en de leerling dientengevolge een school voor gewoon voortgezet onderwijs bezoekt, dan behoeft de gemeente volgens de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen bekostiging van de kosten van het leerlingenvervoer toe te kennen. De reden hiervoor is dat een school voor gewoon voortgezet onderwijs geen school is in de zin van de WEC (uitspraak van 9 november 1995, nr. H ; zie Jur. 21.8; in een uitspraak van 23 april 1998, nr. H bevestigd). Besluit trekkende bevolking Het Besluit trekkende bevolking van de WBO (Stb. 465, 1985) bevat voorschriften voor scholen voor kinderen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden (zoals scholen voor kinderen van kermisexploitanten, schippers of circusmedewerkers). De voorzieningen ten behoeve van deze groepen zijn opgenomen in de WPO en de betreffende scholen worden aangemerkt als basisscholen. Belangrijkste overweging hiervoor is, dat de desbetreffende kinderen in principe aangewezen zijn op het reguliere basisonderwijs. Van overwegende orthopedagogische of didactische benadering is geen sprake. Dit betekent dat de ouders van de betreffende leerlingen aanspraak kunnen maken op bekostiging van vervoer. Hiervoor gelden de bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs (Titel 2 van de Verordening). Een belangrijke uitzondering vormen: - leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B Besluit trekkende bevolking); - leerlingen die ligplaatsscholen bezoeken voor varende kinderen (Titel C Besluit trekkende bevolking). Ouders van leerlingen die voornoemde scholen bezoeken, komen niet voor bekostiging van vervoer in aanmerking. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek, vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen. Medische behandeling en zorg Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met aanvragen van ouders/verzorgers voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs. Volgens de wet-en regelgeving is de gemeente hier in principe niet toe verplicht. De gemeente verzorgt zo nodig slechts het vervoer na schooltijd naar de instelling voor dagbehandeling als de school en de instelling in dezelfde gemeente gevestigd is; het vervoer na afloop van de dagbehandeling, dus op een later tijdstip, wordt echter niet vergoed. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in de schoolgids. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving. Zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend. Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die locatie, dan kan het zijn dat ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente kunnen krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een school zijn. Hierbij geldt dat de gemeente vervoert in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids (artikel 1, onderdeel f, van de verordening). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer. Ad b. Ouders/voogden/verzorgers Pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ouders, zoals bedoeld in de verordening. Voor de bepaling of een drempelbedrag verplicht is, dient een inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting aanwezig te zijn. Als de aanvrager een rechtspersoon is (bijvoorbeeld een zorginstelling), dan valt deze formeel niet onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting. In de bekostiging van instellingen is vaak rekening gehouden met bekostiging van de kosten van het dagelijks vervoer naar school en het Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 32

33 weekeinde- en vakantievervoer. In voorkomende gevallen kan met de betrokken instelling contact worden opgenomen. Ad c. Leerling In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen worden echter pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). De ouders kunnen dan ook pas vanaf het moment dat hun kind vier jaar is geworden eventueel aanspraak maken op bekostiging van de vervoerkosten naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs. De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten. Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus leerling is van zo n school, er aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van Titel 6 van de verordening. Illegale leerlingen Het recht op onderwijs, ook voor illegaal in Nederland verblijvende leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. In de Koppelingswet is zelfs vastgelegd dat illegale kinderen die voor hun 18e jaar een onderwijstraject zijn gestart het recht hebben om dit af te maken. Hier vloeit uit voort dat illegale leerlingen in principe ook recht hebben op leerlingenvervoer. Scholen en de gemeente hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus. Een schoolleider kan dus niet als een opsporingsambtenaar worden ingezet. Asielzoekerskinderen Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer. De gemeente moet leerlingen die in aanmerking komen voor het leerlingenvervoer in principe vervoeren naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting. Besluit trekkende bevolking Voor de begripsomschrijving leerling geldt, evenals voor de begripsomschrijving van school, dat die leerlingen zijn uitgesloten die een rijdende school voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers dan wel een ligplaatsschool voor varende kinderen bezoeken. Ad d. Gehandicapte leerling Een leerling die door een lichamelijke, psychische, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de verordening. Ad e. Woning Onder woning wordt in de verordening verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In dezen is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft). Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 33

34 Tijdelijk verblijf Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. Door het incidentele karakter van dit vervoer laat het zich doorgaans moeilijk organiseren binnen de bestaande gemeentelijke kaders, zodat dit vervoer zeer veel extra kosten met zich mee kan brengen. Ook voor ouders is dit omslachtig: bij gemeente A moeten zij deelname aan het ver- voer opzeggen, bij gemeente B vervoer aanvragen en een aantal weken later dienen zij het om gekeerde te doen. Bovendien bevat de definitie van het begrip woning een structureel element. In een voorkomend geval kan als volgt worden gehandeld. Als vooraf vaststaat dat een leerling gedurende een korte periode (niet meer dan bijvoorbeeld zes weken) in een andere gemeente (B) verblijft en zijn oude school blijft bezoeken, dan wordt dit verblijf aangemerkt als verblijf in de oorspronkelijke gemeente (A). Deze gemeente (A) zal dan ook het vervoer gedurende deze weken blijven verzorgen, mits zij dit voorheen ook al deed. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het kind naar zijn eigen school blijft gaan. Is de afstand van het tijdelijk verblijf van de leerling naar school kleiner dan de kilometergrens die gemeente A hanteert, dan zal uiteraard (tijdelijk) geen aanspraak op bekostiging van vervoerkosten bestaan. In alle andere situaties waarin een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft verdient het aanbeveling de hoofdregel toe te passen, namelijk dat in de gemeente waarin de leerling feitelijk verblijft het leerlingenvervoer wordt aangevraagd. De gemeente beoordeelt dan dit verzoek op basis van de eigen verordening leerlingen-vervoer. Deze verordening kan uiteraard andere criteria bevatten dan de verordening leerlingenvervoer van de oorspronkelijke gemeente. Dagcentrum: twee woningen Het uitgangspunt van de verordening leerlingenvervoer is, dat slechts het vervoer van de woning naar de onderwijsinstelling en vice versa wordt bekostigd. In het geval een leerling vanuit een ouderlijke woning een school bezoekt en vanuit die school, omwille van een medische of sociale indicatie, naar een dagcentrum (bijvoorbeeld een Boddaertcentrum) reist, is de gemeente derhalve niet verplicht het vervoer van school naar het dagcentrum te bekostigen. Als het dagcentrum als structureel feitelijk (eventueel tweede) verblijf aangemerkt kan worden, kan ervan uitgegaan worden dat het kind twee woningen in de zin van de verordening heeft, te weten de ouderlijke woning en het dagcentrum. De gemeente kan daarom dan toch besluiten tot bekostiging. Als de gemeente wel bekostigt, dan kan er vervoer van huis naar school en van school naar het dagcentrum worden aangeboden. Het dagcentrum wordt dan aangemerkt als tweede woning. Het vervoer van het dagcentrum naar huis valt dan niet onder het leerlingenvervoer. Gescheiden ouders: twee woningen Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind evenveel bij de ene als de andere ouder verblijft, kan gezegd worden dat er sprake is van twee hoofdverblijven. Om aanspraak te maken op bekostiging van leerlingenvervoer moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat het kind doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake; doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling. De twee gemeenten toetsen de aanvraag elk aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school wel de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide gemeenten aanspraak op leerlingenvervoer bestaat, doordat de school niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Ad f. Afstand De afstand dient consequent te worden gemeten. Het verdient aanbeveling om altijd dezelfde en de meest actuele routeplanner te hanteren. Met betrekking tot het begrip afstand heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat de veiligheid van de weg op zich zelf beoordeeld voldoende dient te zijn (uitspraak van 31 maart 1989, R ; zie Jur. 1.5). Het college mag niet volstaan met verwijzing naar een minder veilige alternatieve route. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 34

35 Indien de afstand van de woning naar school niet voldoet aan het afstandscriterium, dan dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen indien de af te leggen route onveilig is, aldus de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 12 juni 1995, nr. R ; zie jur.1.6 ). De afdeling bestuursrechtspraak is voorts van mening dat de route niet in alle gevallen volledig toegankelijk moet zijn voor gemotoriseerd verkeer (uitspraak van 12 juni 1995, nr. R ; zie jur. 1.7). Ad g. Vervoer Indien de gemeente opstapplaatsen hanteert, dient dit in de verordening te worden opgenomen (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1, onderdeel l). Voorts is ter verduidelijking opgenomen dat het vervoer alleen plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Dit houdt tevens in dat er geen aanspraak op vervoer kan ontstaan als bijvoorbeeld op grond van sociale of tijdelijke medische overwegingen een leerling bij voorbeeld niet in staat is om het hele onderwijsprogramma te volgen en daardoor op een ander tijdstip vervoerd zou moeten worden dan de schoolgids als eind- of begintijd aangeeft. Uitsluitend indien de structurele handicap van een leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, dient in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd te worden. Ad h. Openbaar vervoer Bij de definiëring van het begrip openbaar vervoer is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder openbaar vervoer verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert dienstregeling als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden. In de verordening is de begripsomschrijving openbaar vervoer uitgebreid met veerdienst. Ad k. Reistijd Onder reistijd wordt in de verordening verstaan, de tijdspanne die ligt tussen het verlaten van het huis en de aanvang van de schooldag, dan wel de tijdspanne die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij het huis. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein bevinden. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. Dit betreft enkel de wachttijd aan het begin van de schooldag. De eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de totale reistijd. Schooltijden Vanaf I augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor scholen die vallen onder de WPO of de WEC geldt dat de leerlingen in de eerste twee schooljaren ten minste 3520 uren onderwijs en in de laatste zes schooljaren tenminste 3760 uren onderwijs ontvangen. Als voorwaarde is wel gesteld dat de onderwijsactiviteiten evenwichtig over de dag verdeeld moeten worden. Voor scholen vallend onder de WEC geldt daarnaast nog dat het onderwijs aan leerlingen jonger dan 4 jaar ten minste 880 uren per schooljaar omvat en aan leerlingen ouder dan 12 jaar ten minste 1000 uren per schooljaar. Het is mogelijk om voor alle groepen naast de woensdagmiddag een tweede vrije middag in te voeren, of de verplichte lesuren in vier dagen per week te verzorgen. Een school kan ook kiezen voor een zesdaagse lesweek. Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Indien een school dus van de nieuwe regelgeving gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan zal de gemeente dit honoreren. Ad l. Toegankelijke school De WPO kent tot de invoering van het passend onderwijs m.i.v het orgaan de permanente commissie leerlingenzorg (PCL, artikel 23 WPO). Deze commissie beslist op aanvraag van de ouders of een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen. Alleen als dit besluit positief is, kan een leerling op een speciale school voor basisonderwijs worden opgenomen. Het college zal bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 35

36 Na de invoering van het passend onderwijs zal een passende onderwijsplek voor de leerlingen worden aangeboden c.q. kan regionale verwijzing van leerlingen plaatsvinden naar een van de scholen binnen het Samenwerkingsverband primair onderwijs Groningen. Dit besluit is overigens een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het kader van de operatie Weer samen naar school is afgesproken dat, indien vaststaat dat een leerling is aangewezen op een hulpklas bij een basisschool, deze basisschool moet worden aangemerkt als de toegankelijke school, ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde basisschool is, en dat derhalve vervoer naar deze basisschool met hulpklas dient te worden bekostigd. De Regionale Verwijzingscommissie bepaalt de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs. (artikel 10g van de WVO); ook in het voortgezet onderwijs wordt ten behoeve van een passende plek voor iedere leerling een regionaal samenwerkingsverband ingericht, die start m.i.v. het schooljaar Ad m. Jaarinkomen Om te bepalen of op grond van artikel 21 een drempelbedrag kan worden geheven, is het jaarinkomen van ouders in het peiljaar nodig. Ouders kunnen een IB 60- formulier opvragen bij de Belastingdienst, waarop dit gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld. Ad n. Opstapplaats Een van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats. De gemeente bekijkt jaarlijks of een opstapplaats ter bevordering van efficiënt leerlingenvervoer, tot de mogelijkheid behoort. Reistijd naar opstapplaats In de uitspraak van 26 februari 1992 (nr. R /83-107) acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het kennelijk redelijk dat de gemeente opstapplaatsen opstelt vanaf waar de leerling van het vervoer gebruik kan maken. De afdeling vindt de reistijd, die in dit geval niet meer dan dertig minuten bedraagt, alleszins redelijk. Hiermee is echter nog niet aangegeven wanneer de afdeling de reistijd niet meer redelijk acht. Veiligheid en begeleiding Wanneer gekozen wordt voor het aanwijzen van opstapplaatsen, dan is het van belang dat de gemeente daarbij let op de af te leggen afstand van huis naar de opstapplaats. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan bestaande halteplaatsen binnen een loopafstand van dertig minuten, waar een beschutte halteplaats aanwezig is (mede in verband met de weersomstandigheden). Het feit alleen dat de halte aan een drukke verkeersweg ligt en dus niet veilig genoeg zou zijn voor een leerling, is niet voldoende om af te zien van het aanwijzen van opstapplaatsen. Van ouders wordt in dergelijke gevallen verwacht dat zij hun kinderen begeleiden tot ten minste het moment dat hun kinderen in het voertuig zijn gestapt. (Zie ABRS 24 augustus 1992, nr. R /83-105). Afstand Wanneer een verzoek om een tegemoetkoming van de vervoerkosten wordt ingediend, blijft de afstand tussen de woning en de school relevant; het instellen van opstapplaatsen verandert daar niets aan. Dit betekent dat ouders die op bijvoorbeeld negen kilometer van de school wonen terwijl de gemeente op zes kilometer afstand een opstapplaats heeft ingesteld, recht hebben op bekostiging van het vervoer (en eventueel begeleiding) over de resterende drie kilometer. Ook blijft het berekenen van de reistijd zoals dat nu geldt onverkort intact; met andere woorden de tijdsduur die gemoeid is met het bereiken van de opstapplaats telt mee als reistijd als bedoeld in artikel 13, onder a, en artikel 18, eerste lid onder b, van de Verordening. Ad o. Vervoersvoorziening De wet bepaalt dat de gemeente het vervoer zelf kan verzorgen, dan wel doet verzorgen. In de begripsbepaling vervoersvoorziening is dit nader uitgewerkt. Er dient een keuze te worden gemaakt tussen één van de drie weergegeven mogelijkheden: 1. een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zo nodig diens begeleider, 2. de bekostiging van een abonnement of OV-kaart voor de leerling en zo nodig diens begeleider, of 3. aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 36

37 Ad p. Medisch adviesbureau Advisering door deskundige derden bij de beoordeling van aanvragen is in een aantal situaties nodig; er wordt, in tegenstelling tot voorheen, niet meer in de 1 e plaats naar advisering door de instellingen zelf en/of de aan hen gelieerde commissies gekeken maar is een medisch adviesbureau hiervoor aangewezen. Oorspronkelijk werd medisch advies ingewonnen bij de GGD; nu deze echter geen zitting meer hebben in Veendam en hun takenpakket is gewijzigd c.q. ingeperkt, kan de advisering niet meer door hen plaatsvinden; door een medisch adviesbureau te contracteren is tot een gerede oplossing gekomen. Ad q. Opdc Opdc: orthopedagogisch en didactisch centrum. Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs en/of het opdc maakt onderdeel uit van betreffende school. Met de invoering van passend onderwijs m.i.v vallen de leerlingen die in deze regio woonachtig zijn onder Samenwerkingsverband voortgezet onderwijs in de provincie Groningen. Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer op basis van Titel 6 (structureel gehandicapt zijn), kunnen in aanmerking komen voor leerlingen-vervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeelte-lijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs. Ad r. Ambulante begeleiding Een ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft ondersteuning aan gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs. De gemeente kan aan de ambulante begeleider van gehandicapte leerlingen in het reguliere onderwijs, voor wie een aanvraag leerlingenvervoer wordt ingediend, advies vragen over de vervoersbehoefte van die leerlingen. Ad s. Begeleider Begeleiding door ouders/verzorgers is een optie indien de leerling niet zelfstandig kan reizen. In de oorspronkelijke verordeningen was geen tijdslimiet voor begeleiding meegenomen; echter heeft de rechter zich inmiddels diverse malen uitgesproken voor het hanteren van een reëel tijdsbeslag, namelijk maximaal 3 uur in totaal per dag. Ad t. Commissie voor de indicatiestelling Elk kind dat wordt aangemeld voor het speciaal onderwijs moet worden geïndiceerd. De commissie voor de indicatiestelling beoordeelt aan de hand van onafhankelijke landelijke criteria of een leerling in aanmerking komt voor leerlinggebonden financiering en in welk cluster de leerling wordt geplaatst. Ad u. Regionale verwijzingscommissie De regionale verwijzingscommissie heeft op grond van artikel 10g van de WVO tot taak te beoordelen of een leerling tot het praktijkonderwijs toelaatbaar is. Ad v. Maatwerk Hiermee wordt bedoeld dat het college zo nodig individueel maatwerk voor een leerling van toepassing kan verklaren. Artikel 2 Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten In de verordening worden de aanspraken van de ouders op gehele of gedeeltelijke bekostiging voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd. Indien het college het vervoer zelf laat verzorgen, kan het van ouders, die voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking komen, verlangen dat hun kinderen van dit vervoer gebruik maken Tevens kan zij van ouders, aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen aan het vervoer van hun leerlingen (artikel 2, tweede lid, van de verordening). De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school. Indien de ouders weigeren of nalatig zijn met betrekking tot de ingevolge de verordening te betalen bijdrage, leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging dan wel, indien gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi (busje), tot stopzetting van het vervoer. Het behoeft geen betoog dat juist bij het aangepast vervoer afspraken kunnen Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 37

38 worden gemaakt met regiogemeenten om een zo efficiënt en goedkoop mogelijke wijze van aangepast vervoer te organiseren. Tevens komt in artikel 2, tweede lid, tot uitdrukking dat het eventuele drempelbedrag en de bijdrage afhankelijk van het inkomen nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijke kosten van vervoer. De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In artikel 2, derde lid, van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders. In het vierde lid staat dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan doen in plaats van de ouders/verzorgers. Op verzoek van ouders/verzorgers kan de betaling van de vergoeding bij uitzondering ook plaats vinden aan de leerling zelf; dit kan de zelfstandigheid van de leerling bevorderen. Artikel 3 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school Een van de uitgangspunten van de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze voor een school dient te eerbiedigen. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de verordening is dit verankerd in artikel 3. Bekostiging van de vervoerskosten wordt verstrekt over de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school. Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtst bij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg. Als toegankelijke school is aan te merken wat betreft het primair onderwijs: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs wordt hier nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO. Op grond van de WPO dient voor de speciale scholen voor basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband te worden bekostigd. Zie daarvoor artikel 9 van de Verordening. Scholen met wachtlijsten Het spreekt voor zich dat op een toegankelijke school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat er een wachtlijst bestaat, dient bekostiging plaats te vinden naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Indien de wachtlijst is opgelost - de gemeente dient naar de duur van de wachtlijst te informeren - kan de bekostiging beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit is ongeacht of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken: ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, echter in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoerskostenvergoeding voor de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt. Van belang hierbij is dat wanneer het college een aanvraag om bekostiging afwijst in verband met de aanwezigheid van een dichterbij gelegen school van (de aangewezen soort en van) dezelfde richting, het dient aan te tonen dat de leerling daadwerkelijk kan worden toegelaten tot die school. Hierbij kan nog worden aangetekend dat bijvoorbeeld een nieuwe school met slechts een leerkracht, namelijk voor de groepen 1 en 2, voor leerlingen uit groep 3 en verder niet toegankelijk is. De leerling zal, indien hij niet toegelaten wordt op de desbetreffende dichtstbijzijnde school, moeten uitzien naar een andere school. Deze school is dan aan te merken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. In een dergelijk geval dient bekostiging van vervoer te worden verstrekt, naar deze andere (dichtstbijzijnde) school. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 38

39 Stagevervoer Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. Dit is dan immers aan te merken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. De gemeente kan scholen er op attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen kan hebben voor gemeenten. Onderwijsrichting In de parlementaire behandeling van de Wet gemeentelijke regelingen leerlingenvervoer is uitgebreid aandacht besteed aan de richting van het onderwijs. Om alle twijfels weg te nemen dat de afstand die voor bekostiging in aanmerking komt maximaal betrekking heeft op de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting is, door middel van een Vierde nota van wijziging (Kamerstuk 18841, nr. 21) in de relevante artikelen expliciet opgenomen dat vervoer plaatsvindt naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij het vervoer met betrekking tot een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen, en de ouders met het vervoer naar die school instemmen. Scholen kunnen dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen door bijvoorbeeld een stageplek te zoeken op de route van het leerlingenvervoer. Hoogbegaafde kinderen en toegankelijke school Ten aanzien van hoogbegaafde kinderen worden gemeenten regelmatig geconfronteerd met aanvragen tot bekostiging van het vervoer naar scholen die zich richten op dit type kinderen. In 2001 heeft de rechter een uitspraak hieromtrent gedaan over een zaak die speelde in Emmen. De gemeente Emmen wees een soortelijk verzoek af, omdat er voldoende onderwijsvoorzieningen zijn die dichterbij gelegen zijn. Men vond geen reden de hardheidsclausule toe te passen. Met de gemeente was de rechtbank van mening dat de aanvrager niet heeft aangetoond dat dichter bijgelegen scholen niet geschikt zouden zijn. De rechter merkte op dat zelfs als bewezen zou zijn dat deze school ongeschikt is, dit nog niet met zich meebrengt dat er aanspraak op een vervoersvoorziening zou kunnen zijn naar de verder weg gelegen school. Het staat immers niet objectief vast dat deze school voor de leerling wèl geschikt is en of dit dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. De rechter vindt het dan wel mede op de weg van de gemeente liggen om aan te geven welke dichterbij gelegen school geschikt is. Bovengenoemd uitgangspunt houdt in dat indien een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, de aanspraak in principe beperkt blijft tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtstbijzijnde bij de woning gelegen school. Dit is echter geen verplichting. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken indien vervoer aanwezig is waarvan de kosten gelijk blijven ongeacht het aantal leerlingen dat van dat vervoer gebruik maakt. Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich meebrengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde. Het zogenoemde richtingenvraagstuk heeft geleid tot veel jurisprudentie. Aanvankelijk beperkte de jurisprudentie zich bij de vraag over het al dan niet doen toekennen van een vervoerskostenbekostiging tot het zogenoemde klassieke richtingenbestand. Kenmerkend hierbij is dat het gaat om stromingen van levensbeschouwelijke en godsdienstige aard. Ook bijzonder onderwijs op algemene grondslag is hierbij als richting aan te merken. In het algemeen kan gesteld worden dat naast scholen voor openbaar onderwijs, tot het klassieke richtingenbestand binnen het bijzonder onderwijs gerekend worden: scholen voor (rooms)katholiek onderwijs, scholen voor protestants-christelijk onderwijs, scholen voor gereformeerd (vrijgemaakt) onderwijs (KB 28 december 1960, nr. 95; zie Jur 5.1), scholen voor reformatorisch onderwijs, scholen voor algemeen bijzonder onderwijs (KB 15 december 1948, nr. 37; zie Jur. 5.2). Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 39

40 Daarnaast kunnen in het christelijk onderwijs, wat betreft het leerlingenvervoer, de volgende richtingen worden onderscheiden: gereformeerde schoolvereniging, scholen met den bijbel, christelijk-nationaal, hervormd. In jurisprudentie worden ook de zogenoemde evangelische scholen als een afzonderlijke richting aangemerkt (RvS , AB 1998, 28). Daarnaast zijn ook de Joodse scholen als afzonderlijke richting aan te merken. Gezien de statuten van Islamitische scholen wordt er van uitgegaan dat ook zij een eigen richting vertegenwoordigen. Hetzelfde geldt voor Hindoeïstische scholen. Interconfessioneel onderwijs Hieronder wordt verstaan onderwijs dat is gebaseerd op verschillende geloofsovertuigingen. Interconfessionele scholen zijn meestal ontstaan uit de fusie van een protestante en een katholieke school. Gezien de statuten van deze scholen wordt dit type onderwijs niet als aparte richting ten opzichte van andere confessionele scholen aangemerkt. Vrije scholen Deze scholen, die hun onderwijs stoelen op de antroposofische wijsbegeerte en met name de filosofie van Rudolf Steiner, kunnen geacht worden een bepaalde richting in het onderwijs te vertegenwoordigen aangezien het onderwijs wordt gegeven vanuit een eigen mens- en wereldbeschouwing (KB 18 juni 1980, nr. 32; zie Jur. 5.3). De vrije school is in Nederland bekend onder namen als Rudolf Steinerschool, Parcivalschool en de Zonneschool. Overige scholen Niet tot het begrip richting wordt gerekend een bepaalde onderwijskundige methode van een school. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen en Freinetscholen. Deze scholen baseren hun identiteit op de onderwijskundige inrichting van de school en niet op de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting. Montessorischolen c.a. kunnen onder meer van katholieke, protestante signatuur zijn. Dit betekent dat er in dezen geen verschil bestaat tussen een reguliere katholieke basisschool en een katholieke Montessorischool, etc. Relatief nieuw zijn de zogenaamde Iederwijsscholen. Dit zijn particuliere scholen die sinds 2000 op verschillende plaatsen in Nederland gestart zijn. In het algemeen worden deze scholen erkend als scholen in de zin van de onderwijswetten. De identiteit van de school lijkt meer geënt op de onderwijskundige inrichting, dan een godsdienst of levensovertuiging. Er is geen jurisprudentie bekend waaruit blijkt dat er sprake is van een afzonderlijke richting. Verklaring van bezwaar Op grond van artikel 3, tweede lid, van de verordening dienen ouders, indien een leerling een school voor basisonderwijs bezoekt op grotere afstand dan bepaald in de verordening, terwijl zich dichterbij andere (openbare en bijzondere) basisscholen bevinden, schriftelijk te verklaren, dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere basisscholen. Een verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen die van het openbaar onderwijs en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt. Sinds de totstandkoming van onderwijswetgeving met betrekking tot de vrijheid van onderwijs, is het oordeel over de bezwaren, die aan de richting van het onderwijs verbonden zijn, aan de overheid onttrokken. Met andere woorden: het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren. Ook onder de huidige regeling wordt deze gedragslijn in de jurisprudentie gevolgd. Slechts in een enkel uitzonderlijk geval neemt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aan dat niet de richting van het onderwijs, maar de kwaliteit daarvan, de keuze van de ouders heeft bepaald, in tegenstelling tot de door de ouders afgelegde verklaring inzake hun bezwaar tegen de overige richtingen en het openbaar onderwijs (ABRS, 10 april 1989, R /98-86; zie Jur ABRS, 2 januari 1992, R /72-107; zie Jur. 5.7). Op het college rust in deze gevallen een zware bewijslast. Aangetoond dient te worden dat de bezwaren van de ouders in weerwil van de letter van hun verklaring kennelijk niet de richting van het onderwijs betreffen. Zelfs indien ouders hun kinderen aanvankelijk naar een openbare basisschool sturen, vervolgens naar een katholieke basisschool en uiteindelijk wederom naar een openbare basisschool, geeft de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak de ouders het voordeel van de twijfel (ABRS, 24 maart 1988, Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 40

41 R /S ). Ook indien ouders hun kind pas op twaalfjarige leeftijd naar de school met de door hen gewenste richting sturen, dient het college de verklaring van de ouders, dat zij tegen de overige richtingen en tegen het openbaar onderwijs bezwaar hebben te respecteren, zeker nu de ouders aangaven dat zij hun kind aanvankelijk te jong achtten om de afstand naar de gewenste school te overbruggen (ABRS, 17 februari 1989, R /S ; zie Jur. 5.6). Ook het feit dat kinderen uit hetzelfde gezin scholen van diverse richtingen bezoeken levert onvoldoende grond op voor het oordeel dat de ouders hun keuze kennelijk niet met het oog op de richting van het onderwijs hebben bepaald (ABRS, 9 december 1989, R /72-86; zie Jur. 5.5). Speciaal onderwijs Uiteraard geldt voor het (voortgezet) speciaal onderwijs dat het bovenstaande slechts van toepassing is op dichterbij gesitueerde scholen van de soort waarop de leerling is aangewezen. In dit kader is van belang dat de Afdeling Bestuursrechtspraakheeft bevestigd dat voor het antwoord op de vraag op welke soort speciaal onderwijs een leerling is aangewezen slechts een keuze kan worden gemaakt uit de in artikel 2 van de WEC) onderscheiden soorten (ABRS, 2 januari 1992, R en R /62-129; zie Jur. 21.2). Binnen die soorten is geen nadere onderverdeling aangebracht op basis waarvan onderscheid tussen (...) scholen (...) kan worden gemaakt. Slechts indien door de ouders wordt aangetoond - met name via deskundigenrapporten - dat niet de dichtst bij gelegen school van de gewenste richting en de aangewezen soort geschikt is maar een verder gelegen school, neemt de Afdeling aan dat de leerling op deze verder gelegen school feitelijk is aangewezen, en is er voor het college aanleiding te bezien of met toepassing van de hardheidsclausule het vervoer naar de verder gelegen school dient te worden bekostigd. Op grond van de Wet leerlinggebonden financiering kunnen leerlingen die geïndiceerd zijn voor (voortgezet) speciaal onderwijs tevens kiezen voor het regulier onderwijs. Leerlingen die naar het (voortgezet) speciaal onderwijs gaan, titel 3 van de verordening, maken onverminderd aanspraak op leerlingenvervoer. Voor leerlingen van cluster 4 scholen (zeer moeilijk opvoedbare kinderen, leerlingen van scholen verbonden aan pedologische instituten, langdurig zieke kinderen (psychiatrische problematiek)) geldt dat zij recht hebben op vervoer naar de cluster 4-school waarvoor de commissie voor de indicatiestelling (cvi) een advies heeft afgegeven. Artikel 4, vijfde lid WEC, bepaalt namelijk dat de cluster 4-school waarvoor de cvi een advies heeft afgegeven, wordt aangemerkt als de dichtstbijzijnde, toegankelijke school. Dit geldt zolang de leerling woont in het gebied van het regionaal expertisecentrum waar voornoemde commissie aan is verbonden. Voorbeeld 1 School A is een rooms-katholieke basisschool en ligt op zes kilometer afstand van de woning van de leerling. School B is een protestants-christelijke basisschool en ligt op drie kilometer afstand van de woning van de leerling. Indien de ouders nu schriftelijk verklaren overwegende bezwaren te hebben tegen de richting van de school die dichterbij gelegen is (i.c. school B), verstrekt het college bekostiging voor het vervoer van de leerling naar school A. Voorbeeld 2 Een leerling bezoekt een school voor algemeen-bijzonder basisonderwijs op drie kilometer afstand van de woning. De ouders besluiten dat de leerling naar een andere basisschool van dezelfde richting gaat, gelegen op zes kilometer afstand van de woning. In dit geval verstrekt het college geen bekostiging voor het vervoer naar deze basisschool op zes kilometer afstand (immers, het is niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school). Of bekostiging plaatsvindt naar de basisschool op drie kilometer afstand, is afhankelijk van de door de gemeenteraad bepaalde kilometergrens. Voorbeeld 3 Een leerling bezoekt een gereformeerde (vrijgemaakt) school op zeven kilometer afstand van de woning. Op drie kilometer afstand wordt een nieuwe gereformeerde (vrijgemaakt) basisschool gesticht. In principe vervalt de bekostiging van de vervoerskosten naar de school op zeven kilometer afstand. Het is immers niet meer de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Hierbij is echter een redelijke overgangsregeling gewenst. Aansluitend bij de gangbare opvattingen hierover lijkt een overgangsperiode van circa twee jaren reëel indien daarmee het belang van de leerling wordt gediend. Na een dergelijke overgangsperiode vervalt dan de bekostiging van de vervoerskosten naar de school op zeven kilometer afstand van de woning. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 41

42 Indien de ouders beslissen om de leerling eerder naar de dichterbij gelegen school te sturen, vervalt de bekostiging op het moment dat de leerling de nieuwe school bezoekt. Of er dan bekostiging plaatsvindt naar de nieuwe basisschool, is afhankelijk van de door de gemeenteraad bepaalde afstandsgrens. Voorbeeld 4 Een leerling bezoekt een openbare school op drie kilometer afstand van de woning. Halverwege het jaar verhuist het gezin naar een andere wijk in dezelfde gemeente, waardoor de bezochte school niet meer de dichtstbijzijnde school voor openbaar onderwijs is. De bezochte school ligt nu op een afstand van acht kilometer. In principe bestaat geen aanspraak meer op bekostiging naar deze school. Echter, indien de ouders voornemens zijn de leerling toch op de verder weg gelegen school te laten, lijkt een redelijke overgangsperiode voor de hand te liggen. Het college kan dan overwegen - indien daarmee het belang van de leerling wordt gediend - bekostiging te verlenen voor het resterende schooljaar. Of er dan bekostiging plaatsvindt naar de dichterbij gelegen school is afhankelijk van de door de gemeenteraad bepaalde afstandsgrens. Voorbeeld 5 Een leerling bezoekt een protestants-christelijke speciale school voor basisonderwijs op zes kilometer afstand van de woning terwijl een rooms-katholieke speciale school voor basisonderwijs en een protestants-christelijke ZMOK-school dichterbij zijn gesitueerd (respectievelijk op twee kilometer en drie kilometer). De ouders komen voor bekostiging van de vervoerskosten in aanmerking indien zij schriftelijk verklaren overwegende bezwaren te hebben tegen de richting van de dichterbij gelegen toegankelijke school (i.c. de roomskatholieke speciale school voor basisonderwijs). gehuisvest, terwijl er dichterbij gelegen scholen voor bijzonder basisonderwijs aanwezig zijn. Het college verstrekt bekostiging van de vervoerskosten naar de school op zes kilometer afstand van de woning, indien de ouders schriftelijk hebben verklaard overwegende bezwaren te hebben tegen de richting van deze dichterbij gelegen bijzondere basisscholen. Deze school op zes kilometer afstand is immers aan te merken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Voorbeeld 7 Op drie kilometer afstand van de woning van de leerling is een reformatorische basisschool gesitueerd. De leerling bezoekt een reformatorische basisschool op acht kilometer afstand van de woning omdat op deze school godsdienstonderwijs wordt gegeven volgens een bepaalde modaliteit, die niet tot uitdrukking komt in de dichterbij gelegen reformatorische school. In dit geval bekostigt het college niet de kosten van het vervoer naar de school, gelegen op een afstand van acht kilometer. Of bekostiging plaatsvindt naar de reformatorische basisschool op drie kilometer afstand is afhankelijk van de door de gemeenteraad bepaalde kilometergrens. Voorbeeld 8 Een leerling bezoekt een vrijgemaakt-gereformeerde speciale school voor basisonderwijs op twaalf kilometer afstand van de woning van de leerling, omdat de onderwijskundige methode van die school geschikter blijkt voor de leerling dan de onderwijskundige methode die gehanteerd wordt op de vrijgemaakt-gereformeerde speciale school voor basisonderwijs, gelegen op een afstand van vijf kilometer van de woning van de leerling. Het college verstrekt een eventuele bekostiging voor het vervoer van en naar de school gelegen op vijf kilometer afstand. De protestants-christelijke ZMOK-school is geen school van de soort waarop de leerling is aangewezen en is dus niet aan te merken als een dichterbij gelegen toegankelijke school. Voorbeeld 6 Een leerling bezoekt een openbare basisschool op negen kilometer afstand van de woning. Op zes kilometer afstand is ook een openbare basisschool Voorbeeld 9 Een leerling bezoekt een openbare speciale school voor basisonderwijs binnen het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, terwijl er buiten het samenwerkingsverband een dichterbij de woning van de leerling gelegen toegankelijke openbare speciale school voor basisonderwijs is. Het college verstrekt bekostiging naar de school binnen het samenwerkingsverband (zie artikel 9 van de modelverordening). Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 42

43 Voor alle hiervoor weergegeven voorbeelden geldt dat het college de ouders met toepassing van de hardheidsclausule toch een - volledige - bekostiging kan verstrekken indien daartoe naar de mening van het college aanleiding is. Artikel 4 Uitbetaling van de bekostiging Vanuit het oogpunt van lastenverlichting voor de burger is het wenselijk dat het aantal aanvragen zo veel mogelijk wordt beperkt. In dat kader verdient het de aanbeveling om individueel te bezien of het passend en mogelijk is om voor de gehele schoolperiode de bekostiging toe te wijzen. Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering optreedt in de situatie van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, is het wenselijk te kiezen voor een verstrekking voor de gehele schoolperiode. Aanvragers dienen wijzigingen die van invloed zijn op de bekostiging direct door te geven aan het college; ten onrechte genoten bekostiging kan worden teruggevorderd, dan wel kan worden verrekend (zie ook artikel 6). Indien er in de situatie van de leerling echter verbetering of verandering valt te verwachten, dient te worden gekozen voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar (of een beperkt aantal schooljaren). Hierbij kan worden gedacht aan de noodzaak van het passend vervoer: deze kan per jaar sterk veranderen en dient dus jaarlijks opnieuw te worden bekeken. Nota bene: De eigen bijdrage moet jaarlijks worden vastgesteld. Hiervoor dient de aanvrager jaarlijks de inkomensgegevens te overleggen, ook al wordt de bekostiging voor een langere periode verstrekt. Dit zou kunnen vervallen als de gemeente op termijn bij de belastingdienst de inkomensgegevens kan opvragen. Vanwege het creëren van beleidsruimte is in artikel 4 van de verordening bepaald, dat het college bij de verstrekking van de bekostiging tevens de termijn van de bekostiging bepaalt. In de beschikking dient deze termijn wel aangegeven te worden. De gekozen formulering van artikel 4 van de verordening laat zoals gezegd de ruimte om per geval de termijn van de bekostiging te bepalen. Stelt de gemeenteraad zich echter op het standpunt dat de bekostiging te allen tijde tot het einde van het aangevraagde schooljaar dient te lopen, verdient het aanbeveling om de verordening in die zin aan te passen. Tevens dient het college bij verstrekking van bekostiging de wijze en het tijdstip van uitbetaling te bepalen. Bepaald zal onder andere dienen te worden of: - de bekostiging per maand, kwartaal, of halfjaar geschiedt; - de bekostiging in de vorm van een voorfinanciering of op declaratiebasis, dan wel via een vast termijnbedrag achteraf geschiedt; - de bekostiging, als er sprake is van aangepast vervoer, rechtstreeks aan de vervoerder geschiedt. Aangezien de praktijk ten aanzien van de wijze van betaling en het tijdstip van betalen veel verschillende varianten laat zien, is in de verordening geen expliciete keuze gemaakt. Afhankelijk van de lokale gewoonte of de lokale wensen kan hieraan invulling worden gegeven. Wel kan in dit verband opgemerkt worden dat bekostiging op declaratiebasis, bijvoorbeeld door het overleggen van bij voorbeeld ee4n uitdraai van mijn OV-kaart of bewijs van een maandabonnementen, de betrouwbaarste indicator is. Artikel 5 Aanvraagprocedure Indien ouders menen voor bekostiging in aanmerking te komen, dienen zij hiertoe een aanvraag in bij het college. Van gemeentezijde wordt hiervoor een (digitaal/te downloaden van de website) aanvraagformulier beschikbaar gesteld en/of op aanvraag verstrekt. In artikel 5 van de Verordening zijn nadere bepalingen opgenomen omtrent de aanvraag van bekostiging van de vervoerskosten. De aanvraag kan in principe op twee tijdstippen plaatsvinden: 1. indien het betreft een aanvraag voor het nieuwe schooljaar, dient deze geruime tijd voor de aanvang van dat nieuwe schooljaar ingediend te worden; 2. indien het betreft een aanvraag gedurende het schooljaar, kan de aanvraag gedurende het schooljaar worden ingediend. Ad 1 Aanvraag geruime tijd voor aanvang van het nieuwe schooljaar; beschikking geven voor het nieuwe schooljaar Veelal zal ruimschoots voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bekend zijn dat een leerling in het nieuwe schooljaar een bepaalde school gaat bezoeken. Ook continuering van het schoolbezoek is in veel gevallen ruim voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bij de ouders bekend. In dergelijke gevallen bepaalt artikel 5, tweede lid, van de verordening dat de ouders, die in Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 43

44 aanmerking wensen te komen voor bekostiging van de vervoerskosten, geruime tijd voorafgaande aan het nieuwe schooljaar een aanvraag bij de gemeente moeten indienen. Indien de aanvraag op tijd is ingediend bij de gemeente, heeft het college op grond van artikel 5, vierde lid, voldoende tijd om bij uiterlijk het begin van het nieuwe schooljaar een besluit te nemen en aan de aanvragers af te geven. De aanvraag dient dan wel juist en volledig te zijn ingevuld en voorzien te zijn van de noodzakelijke bijlagen. Ondanks de gestelde afhandelingtermijn van 8 weken in artikel 5 van de verordening kan het voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijnen niet haalbaar zijn voor de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van een vakantiepiek, indien bij voorbeeld het gevraagde oordeel van een medische bureau uitblijft, of indien er sprake is van een bijzondere situatie. In dergelijke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen (artikel 5, vijfde lid, van de Verordening). Uiterlijk een dag voor het verstrijken van de tweede termijn dient een beschikking op de ingediende aanvraag door het college te zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verdagingstermijn onvoldoende soelaas biedt, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het medische advies, is het van belang dat er toch een beschikking wordt afgegeven. In een dergelijk geval ligt het voor de hand een beschikking te geven, zonder bijvoorbeeld het advies van de commissie van onderzoek af te wachten. Een beschikking treedt niet in werking voordat deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 van de Awb). De termijnen die in artikel 5 van de verordening zijn opgenomen zijn inclusief de tijd die het college nodig heeft om een genomen beschikking aan de aanvragers bekend te maken. Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat een redelijke termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven in ieder geval is verstreken indien het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven. Indien bovenstaande termijnen (acht weken en een eventuele verdaging van vier weken) overschreden worden, dan kunnen de aanvragers op basis van artikel 6:2 van de Awb daartegen bezwaar maken en beroep instellen. In het onderhavige geval is het bezwaar en beroep niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12, eerste lid, van de Awb). Het bezwaar- of beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, derde lid). Ad 2 Aanvragen gedurende het schooljaar; beschikking binnen acht weken In gevallen waarin de ouders een aanvraag ten behoeve van het nieuwe schooljaar om welke reden dan ook niet tijdig indienen, is het in de meeste gevallen niet haalbaar de beschikking voor het begin van het nieuwe schooljaar af te geven. Hetzelfde geldt in het geval de aanvraag onvolledig is of onjuist is ingevuld. Wanneer de aanvraag onjuist of onvolledig is ingevuld, zullen de ouders de aanvraag moeten aanvullen of corrigeren. In artikel 4:15 van de Awb is bepaald dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Is er sprake van een bovengenoemde situatie dan is artikel 5, vierde lid, van de Verordening van toepassing. Hierin wordt bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van het formulier een beslissing neemt, nadat ouders in voorkomend geval in de gelegenheid zijn gesteld de aanvraag met ontbrekende gegevens aan te vullen. Deze termijn is ook van toepassing indien gedurende het schooljaar een aanvraag plaatsvindt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien in de loop van het schooljaar een leerling van schoolsoort wisselt (bijvoorbeeld van basisonderwijs naar speciaal onderwijs), of wel dat het kind in de loop van het jaar verhuist en daardoor een andere gelijksoortige school gaat bezoeken. In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 1992 (R /83-129; zie Jur. 21.3) staan de gevolgen van een verhuizing centraal Ervan uitgaande dat de voormalige woongemeente de ouders wijst op de noodzaak een aanvraag bij de nieuwe woongemeente in te dienen mag van de ouders worden verwacht dat zij onverwijld - maar uiterlijk binnen een week na de berichtgeving van de voormalige woongemeente - een aanvraag bij de nieuwe woongemeente indienen. Bij latere indiening is de nieuwe woongemeente niet gehouden om de kosten van vervoer in de periode vanaf een week na de mededeling van de oude woongemeente tot aan de uitein- Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 44

45 delijke indiening van de aanvraag bij de nieuwe woongemeente te bekostigen. Ook ten aanzien van de aanvraagprocedures geldt echter dat de afwikkelingstermijnen niet haalbaar kunnen zijn voor de gemeente. Hiervoor geldt dan ook de verdaging van de termijn met vier weken. Dezelfde criteria en sancties gelden als onder ad 1 zijn gesteld. Indien op een aanvraag positief is beslist of indien via bezwaar of beroep een positieve beschikking is afgedwongen, luidt de vraag met ingang van welke datum de bekostiging wordt verleend. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het college de ingangsdatum van de bekostiging bepaalt. In het geval een aanvraag voor het nieuwe schooljaar wordt gedaan, zal de ingangsdatum van de bekostiging in principe samenvallen met de eerste schooldag van het nieuwe schooljaar (artikel 5, zesde lid, onder a). Hieronder dient dan de werkelijke start van het schooljaar verstaan te worden en niet de wettelijke aanvangsdatum. De bekostiging gaat uiteraard pas in op de dag dat het vervoer daadwerkelijk plaatsvindt. Geen bekostiging met terugwerkende kracht Indien de aanvraag gedurende het schooljaar aan het college wordt gericht zal de ingangsdatum van de bekostiging in principe samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, echter niet voor de datum waarop de aanvraag wordt gedaan (artikel 5, zesde lid, onder b) (de datum van ontvangst). Het spreekt voor zich dat de gemeente haar burgers in algemene zin dient te informeren omtrent eventuele rechten op bekostiging van leerlingenvervoer. Overleggen gegevens ten behoeve van de aanvraag Zoals reeds eerder is opgemerkt geeft artikel 4:4 van de Awb de gemeente in het algemeen de bevoegdheid om het gebruik van aanvraagformulieren voor te schrijven. Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Awb verplicht deze gegevens te overleggen, indien deze gegevens van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Of gegevens daadwerkelijk van belang zijn voor een juiste beoordeling wordt door het college bepaald. Uiteraard dient het begrip juist redelijk geïnterpreteerd te worden. Criterium is: gegevens die van invloed zijn op de aanvraag dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is. Indien het aanvraagformulier aanvulling behoeft of gecorrigeerd dient te worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid van de Awb, dient in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend te worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Uit een beschikking van de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (9 november 1989, nr. R /S6535; zie Jur. 8.1) wordt duidelijk dat gemeenten bij een afwijzende beschikking zich niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is. De voorzitter overweegt het volgende: Wij stellen voorop dat, hoewel is gebleken dat het aanvraagformulier voor de in geding zijnde reiskostenbekostiging onjuist dan wel onvolledig is ingevuld, de kennelijk bedoeling van verzoeker, gezien de aanvragen van de voorafgaande jaren, duidelijk is. Derhalve beschouwen wij de aanvraag als zijnde correct gedaan. Bij het in behandeling nemen van aanvragen zal de gemeente dus moeten letten op de kennelijke bedoeling van de aanvrager zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is. Onder gegevens dient ook te worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken). Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting, verklaring van overwegende bezwaren en eventuele andere bewijsstukken. Verdagen Het vijfde lid van artikel 5 geeft het college de mogelijkheid om de beslissing op de aanvraag met vier weken te verdagen. Een beslissing van een bestuursorgaan om een beslissing te verdagen is een beschikking in de zin van de Awb. Dit betekent onder andere dat het Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 45

46 bestuursorgaan een dergelijke beslissing dient te motiveren (artikel 4:16 van de Awb) en dat de beslissing aan de belanghebbende bekend gemaakt dient te worden (artikel 3:41 van de Awb). Artikel 6 Doorgeven van wijzigingen Lid 1 Artikel 6, eerste lid, van de Verordening regelt dat ouders verplicht zijn wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten. Ouders dienen dergelijke wijzigingen onverwijld mede te delen aan het college. Gegevens die van invloed kunnen zijn op de bekostiging zijn onder andere: - wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer; - wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing; - wijziging van de gezinssamenstelling; - wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen; - wijziging van het adres van de school; - wijziging van de schooltijden van de school; - wijziging van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs); - toekenning van bekostiging op grond van de Wet WIA, of op grond van andere wet en regelgeving. Lid 2 Indien de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte bekostiging in en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten (artikel 6, tweede lid, van de verordening). Indien de wijziging geen invloed op de bekostiging heeft gebeurt dit uiteraard niet. Wijziging in het inkomen van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of speciale school voor basisonderwijs volgen heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor het desbetreffende jaar. Indien echter sprake is van een structurele wijziging in het inkomen van de ouders die voor hen ernstig nadelig is, kan het college vooruitlopend op het volgende schooljaar de bekostiging aanpassen. Indien het college, zonder hiervan door de ouders onverwijld op de hoogte te zijn gesteld, zelf wijzigingen vaststelt die van invloed kunnen zijn op de bekostiging, kan het zijn dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen. Lid 4 Artikel 6, vierde lid, van de Verordening biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. Ook in onderhavige gevallen geldt immers dat nadat de wijziging is vastgesteld de bekostiging kan vervallen en eventueel opnieuw wordt verstrekt. De beslissing dient aan de aanvrager bekend te worden gemaakt (artikel 3:41 Awb). Artikel 7 Peildatum leeftijd leerling Aangezien in de Verordening het leeftijdscriterium in het basisonderwijs als een van de volumebeperkende middelen is opgenomen (artikel 12) om al dan niet in aanmerking te komen voor vervoer onder begeleiding, verdient het aanbeveling een peildatum van de leeftijd van de leerling te kiezen. Indien de leerling in aanmerking komt voor openbaar vervoer onder begeleiding en in de verordening is geen peildatum gekozen, zal in dat schooljaar waarin de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, tweemaal een beschikking dienen te worden afgegeven, namelijk voor de periode dat de leerling nog acht jaar is en voor de periode dat de leerling de leeftijd van negen jaar heeft bereikt. Een dergelijke handelwijze houdt nogal wat extra administratieve werkzaamheden in. In de Verordening (artikel 7) is dan ook gekozen voor een peildatum die geldt voor het gehele schooljaar. In de praktijk komt het een enkele keer voor dat een leerling bij voorbeeld een school voor speciaal basisonderwijs bezoekt, maar op 9 jarige leeftijd toch nog niet in staat kan worden geacht alleen te reizen. In dat geval kan het college ten gunste van de ouders beslissen en maatwerk toepassen zoals bedoeld in artikel 1.v. Gekozen is voor de peildatum van 1 augustus van het betreffende schooljaar, omdat deze datum samenvalt met de wettelijke start van het schooljaar. Deze bepaling houdt in dat indien de leerling op 1 augustus van een bepaald schooljaar acht jaar is, hij in het kader van de verordening het gehele schooljaar als acht jaar wordt aangemerkt (ook al wordt de leerling halverwege het schooljaar negen jaar). Er hoeft dan ook maar 1 beschikking voor het gehele schooljaar te worden afgegeven. Ten behoeve van het (voortgezet) speciaal onderwijs is een dergelijke leeftijdsgrens niet opgenomen. Het recht op leerlingenvervoer staat verder in geen relatie tot een Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 46

47 bepaalde leeftijdgrens. Inschrijving bij een WPO, WEC of WVO school volstaat. Artikel 8 Andere vergoedingen Indien kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de Verordening leerlingenvervoer. Dat geldt echter niet voor vergoedingen die worden verstrekt door de IB-groep op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, die ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs kunnen aanvragen. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, boekengeld enzovoort en is niet puur bestemd voor reiskosten. Deze vergoeding mag daarom niet worden afgetrokken van de bekostiging leerlingenvervoer. TITEL 2 Artikel 9 Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het Samenwerkingsverband Dit artikel is een aanvulling op artikel 3 van de Verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid. Artikel 4 van de WPO bepaalt voor speciale scholen voor basisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband dient te worden bekostigd. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school kan zijn. Deze regeling is door de wetgever getroffen om zo veel mogelijk opvang binnen het eigen samenwerkingsverband te realiseren. Evenals bij de regeling voor basisscholen wordt bij het toekennen van een voorziening voor leerlingenvervoer rekening gehouden met de toeganke-lijkheid voor de leerling en de op godsdienst of levensbeschouwing berustende keuze van de ouders. In artikel 9 wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 3 van de verordening de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. Is dit het geval, dan is artikel 9 van toepassing. Daarnaast geldt als gevolg van de verwijzing naar artikel 3 van de Verordening bij toepassing van onderdeel b ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders. Artikel 10 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets Artikel 10 van de Verordening bepaalt dat de ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, in aanmerking kunnen komen voor bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer dan wel vervoer per fiets, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt. Het tweede lid van artikel 10 voorziet er in dat een fietsvergoeding wordt verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij dienen in overweging te worden genomen de leeftijd van de leerling, de eventuele handicap van de leerling, de veiligheid van de af te wijken route en de afstand. Ook is het mogelijk een fietsbekostiging voor bijvoorbeeld de maanden maart tot november te verstrekken en voor de overige maanden bekostiging voor ander passend vervoer. In artikel 10 van de Verordening zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd om ouders aanspraak te kunnen laten maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer dan wel de kosten van het vervoer per fiets. Afstandscriterium De artikelen 4 van de WPO en de WEC bepalen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. In de verordening is deze afstand nader ingevuld door het stellen van een kilometergrens. Als afstandscriterium wordt in de Verordening zes kilometer gehanteerd. In artikel 4, zevende lid, van de WPO is deze afstand als bovengrens vastgelegd. In de uitspraak van 27 december 1989 (R ; zie Jur. 1.4) heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State duidelijkheid verschaft over de wijze waarop de afstand tussen school en woning bepaald moet worden. Als er een klein verschil (minder dan Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 47

48 enkele honderden meters) bestaat tussen de meting van de afstand door de ouders en de gemeente, dan kan niet volstaan worden met het meten van de afstand door een auto-dagteller. In dit geval dient een methode gebruikt te worden waardoor de exacte afstand kan worden bepaald, bijvoorbeeld door middel van het gebruik van een geijkte teller, of een recente versie van een routeplanner (MAP 24) of navigatiesysteem. Van belang is tevens dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in dezelfde uitspraak heeft bepaald dat bij het meten van de afstand niet mag worden uitgegaan van de gemiddelde afstand van de heenweg ( s morgens) en de terugweg ( s middags). Indien de reisafstand op de heenweg onder de in de verordening gestelde grens ligt doch de reisafstand op de terugweg daarboven - of omgekeerd - dan ligt het naar het oordeel van de afdeling veeleer in de rede dat een gedeeltelijke bekostiging - voor alleen de heendan wel de terugreis - wordt verstrekt. Een combinatie van afstandscriterium en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk (artikel 4, achtste en negende lid, van de WPO en artikel 4, zevende en achtste lid, van de WEC). Met andere woorden: een voor de hand liggend onderscheid in afstand voor jongere en oudere kinderen is niet mogelijk. Het drempelbedrag en het draagkrachtbeginsel Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs heeft de gemeente naast de vaststelling van een afstandsgrens en leeftijdsgrens nog twee andere volumebeperkende maatregelen ter beschikking ter regulering van de vervoerskosten, namelijk een drempelbedrag en het toepassen van het draagkrachtbeginsel. In het kader van het vervoer van leerlingen naar speciale scholen voor basisonderwijs kan eveneens een drempelbedrag geheven worden, maar is het toepassen van het draagkrachtbeginsel niet mogelijk. Zie verder de toelichting bij artikel 23 en 24. Leerlingenvervoer naar dislocaties/nevenvestigingen Artikel 10 e.v. en artikel 14 e.v. van de Verordening bepalen dat het college bekostiging verstrekt in de kosten van leerlingenvervoer, indien de afstand van de woning van de leerling naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal voortgezet onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer. Indien de school die de leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de Verordening leerlingenvervoer dienen te worden beschouwd. Deze vraag zal zich in de praktijk vaker voordoen door met name de schaalvergrotingsoperatie (T en B) in het basisonderwijs. Door deze operatie is het aantal dislocaties toegenomen en zijn zelfstandige scholen omgevormd tot nevenvestigingen. Voor de beantwoording van de gestelde vraag kan aansluiting worden gezocht bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiële instandhouding in het primair onderwijs, alsmede bij artikel 2, eerste lid, artikel 10 en artikel 14, eerste lid van de verordening leerlingenvervoer. Als uitgangspunt geldt dan dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht als school kan worden beschouwd in de zin van de Verordening. Concreet gaat het om de volgende situaties: 1 Nevenvestiging in het basisonderwijs. Een nevenvestiging wordt in termen van de WPO (artikel 1) beschouwd als een deel van de school op de plaats waar voor de vorming van de nevenvestiging een zelfstandige school functioneerde. De eigen wettelijke positie van een nevenvestiging komt onder andere tot uiting in een afzonderlijke normstelling voor de instandhouding, in een afzonderlijke regeling voor de rijksbekostiging van de huisvesting (los van de plaatsingscapaciteit van de hoofdvestiging) en in de verplichting om voor de nevenvestiging een afzonderlijke leerlingenadministratie bij te houden. Gelet op het voorgaande uitgangspunt en tegen deze achtergrond bezien, ligt het voor de hand een nevenvestiging als een school in de zin van de Verordening te beschouwen. 2 Dislocaties in het primair onderwijs. Een dislocatie kan, gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt, eveneens als een school in de zin van de Verordening worden beschouwd. 3 Bekostiging. Het college verstrekt bekostiging indien de leerling de dichtstbijzijnde toegankelijke onderwijslocatie bezoekt, indien uiteraard aan de criteria van de verordening op het gebied van richting en kilometergrens wordt voldaan. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 48

49 Met een onderwijslocatie wordt zowel de hoofdvestiging als een nevenvestiging of dislocatie bedoeld. Hieruit vloeit bijvoorbeeld voort dat indien een leerling een dislocatie bezoekt die minder ver van de woning is gelegen dan de kilometergrens van artikel 10 respectievelijk artikel 14 van de Verordening, het college niet gehouden is bekostiging te verstrekken voor de kosten van het leerlingenvervoer. Dit gaat ook niet op indien de hoofdvestiging van de school zich wel verder weg van de woning bevindt dan de kilometergrens. Voor leerlingen die niet in het leerlingenvervoer zitten, moet een aanvraag worden ingediend. De gemeente gaat deze aanvraag toetsen. Hierbij wordt (onder meer) gekeken of wordt voldaan aan de afstandsgrens en of het om de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort en de richting gaat. Maken ouders geen aanspraak op leerlingenvervoer, dan moeten zij samen met de school bekijken hoe de eventuele extra vervoerskosten worden opgevangen. Vaak regelen scholen vervoer tussen de oude en nieuwe locatie. Anderzijds is het college gehouden bekostiging van de kosten van leerlingenvervoer te verstrekken indien de dichtst bij gelegen onderwijslocatie van de gewenste soort en richting een nevenvestiging is die verder weg van de woning is gelegen dan de kilometergrens van artikel 10 respectievelijk artikel 14, terwijl de hoofdvestiging binnen deze kilometergrens is gelegen. 4 Toegankelijkheid. De bekostigingsplicht van het college tot de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school kan van specifiek belang zijn indien de leerling een school bezoekt met een nevenvestiging of een dislocatie. Indien een school een nevenvestiging of dislocatie heeft, kan het bevoegd gezag bij de inrichting van het onderwijs bepalen dat de hoofdvestiging en de nevenvestiging/dislocatie niet elk een volledig onderwijscurriculum verzorgen. Indien bijvoorbeeld de dichtst bij gelegen locatie een dislocatie is waar slechts onderwijs voor de onderbouw wordt verzorg d, is deze locatie voor een leerling uit de bovenbouw niet toegankelijk en wordt de verder gelegen dislocatie of hoofdvestiging met onderwijs voor de bovenbouw als dichtstbijzijnde onderwijslocatie aangemerkt. Indien aan de overige voorwaarden wordt voldaan bekostigt het college het vervoer daarheen. Verbouwing van de school Indien een school verbouwd wordt en leerlingen op een andere locatie opgevangen worden, dan is het niet automatisch zo dat de gemeente alle leerlingen naar die locatie vervoert. Per leerling moet de verordening leerlingenvervoer van de gemeente waar het kind woont worden toegepast. Voor leerlingen die al in het leerlingenvervoer zitten, geldt artikel 6 van de Verordening (doorgeven van wijzigingen). Het college gaat dan opnieuw kijken of er aanspraak bestaat op leerlingenvervoer. Artikel 11 Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider In een aantal gevallen zal blijken dat het voor de leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Indien er dan geen andere oudere leerlingen zijn die de leerling kunnen begeleiden, is deze begeleiding een verantwoordelijkheid van de ouders. In artikel 11 van de verordening is daaromtrent een regeling getroffen. Uit artikel 11 blijkt: - dat de afstand van de woning naar de school meer dan zes kilometer moet zijn om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen; - dat begeleiding slechts wordt bekostigd aan de ouders, indien de leerling jonger dan negen jaar is. Met andere woorden: de regeling gaat ervan uit dat een leerling van negen jaar en ouder in principe zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Is dat in een incidenteel geval niet zo, dan kan een uitzondering hierop gemaakt worden. - In dit verband is artikel 7 van de Verordening van belang. Indien de leerling op 1 augustus van het schooljaar acht jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als acht jaar wordt aangemerkt ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar negen jaar; - dat door de ouders genoegzaam aangetoond moet worden dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. - Hiervan kan onder andere sprake zijn indien: - de leerling te jong is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken; - de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen moet overstappen op gevaarlijke overstappunten en hij, gezien zijn leeftijd en ontwikkeling, te jong hiervoor is; Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 49

50 - de route van het uitstappunt van de bus naar de school gevaarlijke punten kent (en oplossing daarvan door bijvoorbeeld verkeersbrigadiers niet mogelijk is). Dit genoegzaam aantonen dient zoveel als mogelijk ondersteund te worden door eventuele bewijsstukken, zoals gegevens over de routes van het openbaar vervoer, psychologische verklaringen en medische verklaringen. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat het bewijs moeilijk te geven is. In die gevallen dient de situatie zorgvuldig beoordeeld te worden door het college. Het college bepaalt immers of inderdaad aangetoond wordt of zelfstandig vervoer van de leerling niet mogelijk is. Wie uiteindelijk als begeleider zal fungeren is in principe niet van belang. Ongeacht wie de leerling begeleidt, vindt de bekostiging van de kosten plaats aan de ouders van de leerling. Indien een begeleider (al dan niet een ouder) meer dan een leerling tegelijk begeleidt, geldt slechts bekostiging als ware er sprake van de begeleiding van een leerling. Met andere woorden, indien bijvoorbeeld een ouder drie leerlingen begeleidt met het openbaar vervoer, kan het niet zo zijn dat de bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van de begeleider drie maal plaatsvindt. Artikel 12, tweede lid, van de verordening bepaalt dan ook dat de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking komen. In de uitspraak van 19 maart 1992 (nr. R / 106) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het om de vraag in hoeverre leerlingen zelf kunnen voorzien in de begeleiding van andere (jongere) leerlingen. In aanscherping op de algemene lijn die de afdeling hierin volgt, geeft de afdeling aan dat weliswaar leerlingen van elf jaar en ouder enige begeleiding voor hun rekening kunnen nemen, maar dat van een elfjarig kind niet kan worden verwacht dat het zelfstandig twee of meer jongere kinderen door moeilijke verkeerssituaties kan loodsen. Artikel 12 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer ten behoeve van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden verleend. Deze uitzonderingen zijn in artikel 11 van de Verordening vastgelegd. In veel gevallen zal het voorkomen dat het college het aangepast vervoer zelf organiseert. Het drempelbedrag en de bijdrage op grond van de draagkracht zullen dan door de ouders aan het college betaald moeten worden, in feite in ruil voor het aangeboden vervoer. Overigens geldt met name voor aangepast vervoer dat regionale samenwerking met andere gemeenten tot belangrijke besparingen kan leiden. Onderdeel a. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur Indien de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd redelijkerwijs met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer verstrekt. Overigens is het niet zo dat de ouders, indien zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op bekostiging van aangepast vervoer maken, van het college kunnen eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert). Indien een schoolbusje meer leerlingen vervoert, kan dit tijdscriterium met name in onze regio waar de afstanden relatief groot zijn en het vervoer kleinschaliger, overschreden worden. Slechts van belang is dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake dan kunnen ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 17 februari 1990 (nr. R /SP274; zie Jur. 4.2) uitgesproken dat bij de reistijd vijf minuten wachttijd bij de bushalte per rit opgeteld moet worden. Op grond van de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 1990 (R /86538) alsmede van 10 december 1992 (S ; zie Jur. 4.4) kan voor de berekening van de reistijd per taxi tweemaal vijf minuten worden bijgeteld. Discussie over Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 50

51 de exacte reistijd per openbaar vervoer kan volgens de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 1992 (S ; zie Jur. 4.1) worden vermeden door uit te gaan van de desbetreffende dienstregelingen. In de Verordening is een reistijdcriterium opgenomen van anderhalf uur. Over een maximale reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer stelt de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraken R , R en R ) geen grond te zien voor het oordeel dat dit op zichzelf in strijd is met artikel 4 van de WBO (nu WPO). Niet aannemelijk is, dat bij het ontbreken van de mogelijkheid om bekostiging te krijgen op basis van de kosten van aangepast vervoer, bij een reisduur tot anderhalf uur de vrijheid van ouders om voor hun kinderen een openbare dan wel een bijzondere school van de door hen gewenste richting te kiezen, in onaanvaardbare mate onder druk kan komen te staan van financiële hindernissen. Dit neemt echter niet weg, dat van vervoerders mag worden verwacht dat indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zij onderzoeken of onverkort aan de in artikel 12, onder a, van de verordening weergegeven reistijd dient te worden vastgehouden. De hardheidsclausule (artikel 27) in de verordening biedt daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat bijvoorbeeld ten aanzien van de heenreis (woning - school) wel voldaan wordt aan het criterium van de reistijd, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is. Dit kan het geval zijn indien bijvoorbeeld op de heenreis een stopbus en op de terugreis een snelbus is ingezet, of indien de heenreis qua tijd niet aansluit bij de aanvang van de school, maar dat dit bij de terugreis wel het geval is. In dergelijke gevallen dient het college te besluiten, dat er bekostiging wordt verstrekt wat betreft de heenreis, op basis van aangepast vervoer, en voor wat betreft de terugreis op basis van openbaar vervoer. Ook kan het met name bij lange afstanden zinvol zijn om combinatie van vervoer te overwegen. De leerling zou in zo n geval gebruik kunnen maken van aangepast vervoer (dat ook wordt ingezet voor andere leerlingen) tot een centraal eindpunt, en vervolgens gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer om op de plaats van bestemming te komen. Een vorm van combinatievervoer kan zijn dat de leerling eerst met de bus naar het station gaat en vervolgens de trein neemt. Een ander voorbeeld kan zijn dat de schoolbus enkele centrale opstapplaatsen (zie artikel 1, onder l) kent. In de uitspraak van 26 februari 1992 (R /83-107; zie Jur. 3.5) geeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State enige richtlijnen met betrekking tot centrale opstapplaatsen (buurtbussen). Hierbij dienen de leerlingen van huis naar een opstap plaats te lopen/fietsen/worden gebracht. Indien hiermee een reistijd is gemoeid van ten hoogste dertig minuten, en indien de vertrektijden van de bus zodanig zijn afgestemd op de aanvangs- en eindtijden van de lessen dat er niet of nauwelijks sprake is van wachttijden, is deze constructie in beginsel alleszins redelijk te noemen, volgens de afdeling. Wanneer de leerling gelet op zijn leeftijd begeleiding behoeft bij het vervoer van huis naar de opstapplaats, acht de afdeling het reëel dat de ouders zelf voor de begeleiding zorg dragen. Hierbij dient te worden aangetekend dat in de onderhavige casus de leerlingen die dichterbij de school woonden dan de kilometergrens van vier kilometer gewend waren om in zijn algemeenheid vergelijkbare afstanden af te leggen naar reguliere bushalten, aldus de afdeling. Onderdeel b. Openbaar vervoer ontbreekt In een aantal gemeenten komt het voor dat openbaar vervoer geheel ontbreekt of zo weinig frequent rijdt dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van woning naar school of vice versa. In principe kunnen de ouders dan aanspraak maken op bekostiging op basis van aangepast vervoer. Hierbij kan het college de volgende mogelijkheden overwegen: - is een combinatie van vervoer haalbaar; - de vervoersonderneming kan verzocht worden om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling of de mate van het openbaar vervoer, waardoor deze vervoervorm dienstbaar wordt voor het reizen van en naar de school; - het bevoegd gezag van de school kan verzocht worden de schooltijden af te stemmen op de vervoertijden; Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 51

52 - contact kan worden opgenomen met de rijksverkeersinspectie in het betreffende gebied; deze kan eventueel een adviserende en bemiddelende rol spelen; - tevens kan nog bezien worden of het mogelijk is andersoortig vervoer te organiseren tegen de kosten van openbaar vervoer. Als echter blijkt dat voorgaande en eventuele andere mogelijkheden niet uitvoerbaar zijn, dan kan het college bekostiging verstrekken op basis van de kosten van aangepast vervoer (of de leerling gebruik laten maken van het door de gemeente verzorgde vervoer). Overigens biedt artikel 12, onder b, van de verordening het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan. Hierbij spelen de volgende overwegingen een belangrijke rol: - is de leerling zelfstandig genoeg om met de fiets naar school te gaan; - is de route die de leerling af moet leggen, veilig met de fiets af te leggen. Is dat het geval, dan vindt een fietsbekostiging plaats (zie ook de toelichting op artikel 11). In de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 februari 1988 (R /S6761) staat dat een bepaling in de gemeentelijke verordening, die inhoudt dat alleen dan bekostiging wordt verleend op basis van de kosten van aangepast vervoer indien openbaar vervoer ontbreekt, in strijd is met de wet. Ook op andere gronden dan het ontbreken van openbaar vervoer kan voor ouders aanspraak bestaan op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. Een zodanig geval kan zich voordoen indien de reistijd die met het gebruik van het openbaar vervoer is gemoeid excessief lang is en het alternatief van aangepast vervoer niet. Begeleiding door ouders Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of anderen in te schakelen. In noodsituaties kunnen ouders een beroep doen op de hardheidsclausule (artikel 27 van de Verordening). Daarbij dient rekening te worden gehouden met uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over dit onderwerp. Artikel 13 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer Artikel 13 van de Verordening geeft nadere regels omtrent de bekostiging van het eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: ouders die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets etc.), of een leerling die gebruikmaakt van fietsvervoer. Of van bekostiging van eigen vervoer sprake kan zijn is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is. Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake indien voor de desbetreffende leerling nog plaats is in een aangepast vervoermiddel (busje, taxi) waarmee de leerling anders zou kunnen reizen. Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf gebruik kan maken van het vervoer per fiets. De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de bekostiging waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de Verordening voor in aanmerking komen: a. voor openbaar vervoer; b. voor aangepast vervoer. Ad 2a Openbaar vervoer Indien ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij vervoeren de leerling met toestemming van het college zelf, dan keert het college bekostiging uit op basis van het openbaar vervoer. Voorbeeld: Afstand woning-school is acht kilometer. Ouders komen in aanmerking voor bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer maar vervoeren de leerling zelf, met toestemming van het college. Het college dient nu na te gaan wat voor deze afstand betaald zou moeten worden, indien de leerling gebruik zou maken van het openbaar vervoer. Ook hiervoor geldt dat het college het meest goedkope tarief als uitgangspunt mag nemen. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 52

53 Vervolgens past het college het eigen bijdrage principe toe. De vraag, wat het openbaar vervoer per kilometer kost, is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden en is mede afhankelijk van het Vervoersplan en de bepalingen omtrent de zone-indeling die gelden voor die specifieke gemeente. Nadere informatie hierover bij de plaatselijke of regionale vervoersondernemingen is daarom noodzakelijk. Ad 2. b Aangepast vervoer Indien ouders in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, geldt een vergoeding per kilometer. De kilometervergoeding is gebaseerd op Reisbesluit binnenland (Stb. 1993, 144) en de Reisregeling binnenland (Stcrt. van 22 maart 1993). In artikel 13, tweede tot en met vijfde lid en artikel 17, tweede tot en met vijfde lid van de verordening leerlingenvervoer is bepaald dat onder omstandigheden bekostiging aan ouders wordt verstrekt die bestaat uit een bedrag op basis van een kilometervergoeding afgeleid van de Reisregeling binnenland. De kilometervergoeding betreft enkelvoudige reizen. Dit betekent dat indien het kind per auto vervoerd wordt, in principe aanspraak bestaat op vier maal de afstand woning-school. Indien de gemeente echter de volledige kilometervergoeding op basis van de Reisregeling binnenland hanteert, maken ouders aanspraak op twee maal de afstand woning-school (de reis van de leerling). Geen bekostiging wordt verstrekt voor de kosten die ontstaan indien de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd. Indien ouders twee of meer leerlingen vervoeren die aangepast vervoer behoeven, mag uitgegaan worden van de rijafstand uitgaande van de woning van de te vervoeren leerling die het verst van de school verwijderd woont. In artikel 13, derde lid, van de Verordening is bepaald, dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding, indien zij meer dan 1 leerling tegelijk vervoeren en daarvoor van het college toestemming hebben gekregen. Dit is ook het geval indien ouders in principe slechts aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. Indien ouders bijvoorbeeld zes kinderen met een eigen busje vervoeren, kunnen het college bij wijze van uitzondering op grond van de hardheidsclausule een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling. Ook in een dergelijk geval is toestemming van het college noodzakelijk. Hierbij zal uiteraard rekening gehouden moeten worden met de kosten die daarmee gepaard gaan. Ten slotte bepaalt artikel 13, vijfde lid, van de Verordening dat het college bekostiging verstrekt op basis van het aantal kilometers fietsvervoer, indien de leerling gebruik maakt van het vervoer per fiets. Hiervan kan sprake zijn: indien het college van oordeel is dat de leerling hiertoe in staat mag worden geacht als openbaar vervoer ontbreekt; indien de ouders van de leerling dit wensen, bijvoorbeeld in het kader van de bevordering van de zelfredzaamheid, en het college hiervoor toestemming geeft. Titel 3 Artikel 14 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt evenals voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer. Indien het college van oordeel is, eventueel na de commissie voor de begeleiding en andere deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer voor bekostiging in aanmerking gebracht worden, namelijk: - openbaar vervoer onder begeleiding; - aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college; - eigen vervoer; - een combinatie van bovenstaande vervoersmogelijkheden. In de Verordening is voor het (speciaal) onderwijs één afstandsgrens opgenomen, namelijk zes kilometer. Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 18 van de Verordening. Dit artikel bepaalt dat als de afstand naar de school minder bedraagt dan zes kilometer, toch aangepast vervoer moet worden verstrekt indien de handicap van de leerling dat vereist. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 53

54 Analoog aan de regeling voor de bekostiging van het vervoer naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs geldt ook ten aanzien van de bekostiging van het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke wijze van vervoer bekostigt (dit kan bijvoorbeeld zijn een strippenkaart, een jaarabonnement of een maandabonnement of een kilometervergoeding voor de (brom)fiets). Het college kan op grond van het tweede lid bepalen dat bekostiging voor de fiets wordt verstrekt. Het college moet dan van oordeel zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij dient in overweging worden genomen: de leeftijd van de leerling, de eventuele handicap van de leerling, de veiligheid van de af te leggen route en de afstand. Ook is het mogelijk een fietsvergoeding voor bijvoorbeeld de maanden maart tot november te verstrekken en voor de overige maanden bekostiging voor ander passend vervoer. Artikel 14a Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke WEC school cluster 4 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 15 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider Indien ouders van een leerling op grond van artikel 14 van de Verordening in aanmerking komen voor bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer, en het college van oordeel is dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, komen de ouders tevens in aanmerking voor bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider (artikel 14 van de Verordening). Uit artikel 15 blijkt dat: a. de leerling een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs moet bezoeken die is aan te merken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school, en de afstand van de woning naar de school voor speciaal onderwijs moet meer dan zes kilometer bedragen; b. de begeleiding slechts wordt bekostigd indien door de ouders genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling door zijn handicap dan wel door zijn leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken. Hiervan kan onder andere sprake zijn: - indien de handicap dan wel de leeftijd en de ontwikkeling van de leerling begeleiding noodzakelijk maakt; - indien de leerling gedurende de rit met het openbaar vervoer een of meerdere malen over moet stappen op te gevaarlijke overstappunten en dit gezien de leeftijd van de leerling onverantwoord is; - indien de route van het uitstappunt van de bus naar de school te gevaarlijke punten kent, en een adequate oplossing van deze gevaarlijke punten niet mogelijk is (bijvoorbeeld verkeersbrigadiers etc.). Voor dit genoegzaam aantonen geldt - analoog aan de desbetreffende bepaling voor het openbaar vervoer onder begeleiding naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs - dat de bewijslast bij de ouders ligt. Ouders dienen hiertoe verklaring(en) van deskundige(n) te overleggen. Indien het college de aanvraag voor begeleiding afwijst, dient daarbij het advies van de commissie voor de begeleiding of andere deskundigen (bijvoorbeeld specialist, pedagoog en psycholoog) te worden betrokken. Het advies betreft dan de vraag of de leerling, gezien zijn handicap dan wel leeftijd, niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken. In principe is het niet van belang wie de leerling uiteindelijk begeleidt. In de regel zullen dit de ouders zijn. Het is echter ook denkbaar dat een ander familielid, een oppas, buren, ouders van andere leerlingen, een kennis of een klassenassistent de leerling begeleidt. Bij begeleiding door een klassenassistent dienen wel afspraken gemaakt te worden met het bevoegd gezag van de betrokken school. Ook kan begeleiding in groepsverband georganiseerd worden of via een rooster van verschillende begeleiders. Is hiervan sprake, dan is artikel 13, derde lid, van de Verordening van toepassing; indien een begeleider meerdere leerlingen tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider voor bekostiging in aanmerking (zie tevens de toelichting op artikel 10). Door de Nederlandse Spoorwegen en de stads- en streekvervoerbedrijven is een regeling getroffen betreffende kosteloos vervoer van de begeleider van een gehandicapte. Indien een gehandicapte hiervoor in aanmerking komt, verstrekt de NS hem een legitimatie- Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 54

55 bewijs. Het legitimatiebewijs is bestemd voor die mensen die vanwege een lichamelijke, geestelijke of zintuiglijke handicap niet of niet onder alle omstandigheden zelfstandig kunnen reizen. Het legitimatiebewijs is wat het binnenland betreft geldig op onder meer: a. alle lijnen van de Nederlandse Spoorwegen; b. alle buslijnen in Nederland, zowel in het stadsals in het streekvervoer; c. alle metro- en tramlijnen. Voorts blijkt het in de praktijk tot de mogelijkheden te horen dat afspraken met de NS worden gemaakt over bijvoorbeeld het uitstappen van de leerling onder begeleiding van de conducteur. Artikel 16 Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer Ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer in principe uitzondering is. Wel moet de toegankelijkheid van het (voortgezet) speciaal onderwijs gewaarborgd blijven. Daar waar vervoer, openbaar of aangepast, noodzakelijk is, moet dit op passende wijze kunnen plaatsvinden. In artikel 16 van de Verordening zijn deze waarborgen verankerd. Onderdeel 1a. De handicap van de leerling vereist aangepast vervoer Onderdeel 1b. Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur Het college verstrekt ook bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer, indien de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan ten minste anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer redelijkerwijs tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Onderdeel 1c. Openbaar vervoer ontbreekt Artikel 16, eerste lid, onder c, van de Verordening geeft een derde mogelijkheid om aanspraak te maken op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer. Dit lid bepaalt dat het college de kosten van het aangepast vervoer bekostigt, indien openbaar vervoer ontbreekt. Tevens kan het voorkomen dat het openbaar vervoer zo weinig frequent rijdt dat de leerling daarvan geen gebruik kan maken. Echter, voordat het college beslist dat bekostiging van het aangepast vervoer verleend wordt, kan het de mogelijkheden onderzoeken zoals in de toelichting op artikel 12 is uitgewerkt. Ook kan het college bepalen dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets. Het college kan het advies van de commissie voor de begeleiding en eventueel het advies van andere deskundigen daarover vragen. Als de leerling gebruik dient te maken van een aangepaste fiets of driewieler of met behulp van een tandem naar school gaat (als er een zogenaamde voorrijder aanwezig is), kunnen de ouders op grond van de Wet WIA bij het UWV een tegemoetkoming in de aanschafkosten vragen. De hoogte van de bekostiging van aangepast vervoer is uiteraard afhankelijk van een eventueel drempelbedrag en een bijdrage afhankelijk van het inkomen van de ouders (wat betreft het vervoer naar een school voor speciaal voortgezet onderwijs). Medische begeleiding Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor de medische begeleiding in het leerlingenvervoer. Dit blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Zwolle (Rechtbank Zwolle, 21 november 2007 Awb 06/1788, LJN: BB8810). De gemeente stelde in het verweer dat vervoer iets anders is dan (medische) zorgverlening. De rechter vindt dit geen beperkte uitleg van de wettelijke bepalingen. De medische begeleiding hoort volgens de rechtbank thuis in het zogenaamde 2e compartiment (tot 1 januari 2006 de Ziekenfondswet en sinds die datum de Zorgverzekeringswet -de AWBZ). In het verleden is de gemeente wel verantwoordelijk gesteld voor medische begeleiding (Uitspraak Raad van State van 8 oktober 1990; R /Sp. 179). In deze uitspraak was het college gehouden de (salaris)kosten van een begeleider in aangepast vervoer te bekostigen, met betrekking tot een leerling die constant op de ondersteuning van een deskundige op het gebied van speciale medische apparatuur was aangewezen. Dit betrof echter een zeer uitzonderlijk geval. Advisering Op grond van artikel 16, tweede lid, van de Verordening dient het college indien het de gevraagde voorziening niet of slechts gedeeltelijk toekent het advies te vragen aan een medisch bureau. Dit zal dan moeten Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 55

56 beoordelen of de leerling, gezien zijn lichamelijke, psychische, zintuiglijke of verstandelijke handicap, niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van het openbaar vervoer gebruik te maken. Artikel 17 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer Met name bij het bezoeken van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan het voorkomen dat de ouders de leerlingen zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren per auto. In artikel 17 van de Verordening zijn hiervoor nadere voorschriften gegeven. 2a. Openbaar vervoer Indien ouders de leerling zelf wensen te vervoeren of te laten vervoeren tegen een (kilometer)vergoeding, is toestemming van het college noodzakelijk. Deze toestemming is opgenomen in de Verordening, omdat het college dient te bekijken of deze wijze van vervoer daadwerkelijk de goedkoopste is. Is dat het geval, dan kan het college desgewenst toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging die hier dan tegenover staat is afhankelijk van de bekostiging waarop de ouders in principe recht hebben. Maken ouders aanspraak op bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en wensen zij de leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren, dan bekostigt het college de kosten van het openbaar vervoer. Voorbeeld: Ouders maken aanspraak op bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer naar een school voor dove leerlingen. De kosten van een jaarabonnement zijn 500,-. Zij vervoeren de leerling echter, na toestemming van het college, zelf. De bekostiging is dan 500,- als ware er sprake van bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer. 2b Aangepast vervoer Maken ouders aanspraak op bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer en vervoeren zij de leerling, na toestemming van het college, zelf of laten zij de leerling zelf vervoeren, dan bekostigt het college een bedrag per kilometer. Deze bekostiging is analoog aan de betreffende bepaling in titel 2 van de verordening, namelijk een bedrag per kilometer, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Voor een verdere uitwerking hiervan wordt verwezen naar de toelichting op artikel 13. In artikel 17, derde lid, van de Verordening is tevens bepaald dat, indien het college de ouders desgewenst heeft toegestaan meer dan een leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren, bekostiging op basis van een kilometervergoeding bestaat. Dit geldt ook indien de ouders aanspraak maken op bekostiging gebaseerd op openbaar vervoer. Indien de ouders of het college van oordeel zijn dat de leerling met de fiets of de bromfiets naar school en terug kan, wordt bekostiging verstrekt op basis van een fietsvergoeding dan wel op basis van een bromfietsvergoeding. Indien het college van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het (brom)fietsvervoer kan het advies van een medisch bureau worden ingewonnen. Zeker voor leerlingen die een school voor voortgezet speciaal onderwijs bezoeken, kan deze vorm van vervoer nuttig zijn in het kader van de bevordering van de zelfredzaamheid. Het college verleent dan een vergoeding per km fietsvervoer (zie de toelichting op artikel 13) of een vergoeding per kilometer bromfietsvervoer afgeleid van de bedragen als genoemd in de Reisregeling binnenland. Artikel 18 Bekostiging vervoerskosten van gehandicapte leerlingen voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs Uitgangspunt van de Verordening is dat in principe voldaan dient te worden aan het gestelde criterium in artikel 14 van de Verordening (afstandsgrens), dat is gebaseerd op artikel 4, zevende lid, van de WEC. Hierin is bepaald dat de gemeenteraad kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand tussen de woning en de school. Echter, artikel 4, zevende lid, van de WEC bepaalt tevens dat gehandicapte leerlingen, die op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, op een passende wijze dienen te worden vervoerd. In een aantal gevallen zal het voorkomen dat een leerling, gezien zijn handicap, ook over een afstand van minder dan zes kilometer aangepast vervoer behoeft. Artikel 18 van de Verordening voorziet in een dergelijke voorziening. Maakt de handicap van de leerling aangepast vervoer noodzakelijk naar de school die dichterbij is gelegen Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 56

57 dan zes kilometer, dan kunnen ouders toch in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerkosten. (Deze leerlingen vallen dus niet onder Titel 6 van de Verordening.) Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien door de aard van de handicap aangepast vervoer technisch de enige mogelijkheid is (bijvoorbeeld rolstoel). Indien het college de gevraagde voorziening niet toekent, dient het bij de beschikking het advies van een medisch adviesbureau of het advies van andere deskundigen te betrekken. In het geval een WEC leerling gehandicapt is en recht heeft op aangepast vervoer, kunnen de ouders ook kiezen voor de bekostiging van eigen vervoer. Deze mogelijkheid is opgenomen in het derde lid. Artikel 17 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Dit houdt ondermeer in dat het college toestemming moet geven voor het eigen vervoer. TITEL 4 Artikel 19 Bekostiging van de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders Artikel 19 van de Verordening bepaalt dat het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer bekostigt aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Dit artikel valt in twee belangrijke onderdelen uiteen: 1. Het college van de gemeente waar de ouders wonen, bekostigt de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer. 2. Het college bekostigt de kosten van het weekeindeen vakantievervoer, indien het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Ad 1 Indien de ouders ten behoeve van hun kind aanspraak maken op bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer, dan wordt deze bekostiging verstrekt door het college van de gemeente waar de ouders woonachtig zijn, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft. Wellicht ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft, het dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug dient te bekostigen, indien de leerling daarvoor in aanmerking komt. Het komt wel eens voor dat ouders van een leerling die een internaat bezoekt gescheiden zijn en dat de leerling het ene weekeinde naar zijn moeder en het andere weekeinde naar zijn vader dient te worden vervoerd. Als de vader in een andere gemeente woont dan de moeder dan dient iedere ouder zelfstandig een aanvraag in te dienen bij de gemeente waar men woonachtig is. Het komt nogal eens voor dat ouders het college vragen hun kind af en toe ook door de week naar huis te vervoeren. Dergelijke verzoeken kunnen worden afgewezen. Het gaat hier immers om weekeinde- en vakantievervoer. Indien daartoe aanleiding is, kan in voorkomend geval bezien worden of toepassing gegeven dient te worden aan artikel 27 van de Verordening. Ad 2 Essentieel voor de regeling is dat pas bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer wordt verleend als het verblijf in het internaat of pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Woont de leerling niet meer bij zijn ouders om sociale of medische redenen (denk aan uithuisplaatsing, crisisopvang), dan wordt dit vervoer niet door de gemeente vergoed in het kader van het leerlingenvervoer. Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs. Dit betekent dat het college geen bekostiging voor het weekeinde- en vakantievervoer verstrekt, als de leerling passend onderwijs kan volgen dat met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Tevens betekent dit dat het vervoer niet wordt bekostigd van gemeentewege indien de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft. Voorbeeld: Een leerling is aangewezen op onderwijs voor dove kinderen. Vanuit de ouderlijke woning is dit onderwijs niet bereikbaar met dagelijks vervoer. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 57

58 Verblijf in een internaat of een pleeggezin in de buurt van een geschikte school is daarom noodzakelijk. De ouders kunnen in de gemeente waar zij wonen een aanvraag voor weekendvervoer indienen. Of plaatsing op het internaat om buiten het onderwijs gelegen redenen heeft plaatsgevonden dient door de gemeente voldoende gemotiveerd te worden. De gemeente dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat is geplaatst (afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12 juni 1995, nr. R ; zie Jur. 8.5). Slechts voor (voortgezet) speciaal onderwijs Weekeinde- en vakantievervoer geldt dus slechts voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Met andere woorden: voor het volgen van primair onderwijs wordt geen weekeinde- of vakantievervoer bekostigd van en naar het internaat of pleeggezin. Een belangrijke consequentie hiervan is dat leerlingen die in een internaat of een pleeggezin verblijven - omdat hun ouders een trekkend bestaan leiden - niet voor bekostiging van het weekeinde en vakantievervoer in aanmerking komen. Het betreft hier een vijftal categorieën: 1. rijdende scholen voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers; 2. ligplaatsscholen voor varende kinderen; 3. scholen voor kinderen van woonwagenbewoners; 4. afdelingen voor zeer jeugdige kinderen van woonwagenbewoners; 5. scholen voor kinderen van schippers, kermisexploitanten en circusmedewerkers. Deze scholen worden aangemerkt als basisscholen. Ouders van leerlingen die in internaten of pleeggezinnen verblijven met het oog op het volgen van bovengenoemde basisscholen, vallen dan ook niet onder het regime van het weekeinde- en vakantievervoer, zoals in Titel 4 van de Verordening nader is geregeld. Artikel 20 Bekostiging kosten weekeinde- en vakantievervoer Welke wijze van vervoer conform artikel 19 wordt bekostigd wordt weergegeven in artikel 20. Dit artikel van de Verordening bepaalt welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk ten behoeve van: 1. de reis van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elk weekeinde, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de schoolvakanties; 2. de reis van het internaat of het pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in elke vakantie van twee of meer schooldagen, voor zover deze vakantie is opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt. Welke wijze van vervoer wordt bekostigd, bepaalt het college van de gemeente waar de ouders wonen. Artikel 20, derde lid, van de Verordening geeft aan dat de bepalingen van Titel 3 van de Verordening van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van bekostiging voor weekeinde- en vakantievervoer, met uitzondering van artikel 14, artikel 15 tweede lid, artikel 16, eerste lid, onder b, artikel 16, tweede lid en artikel 18 van de Verordening. Zie verder de toelichting bij deze artikelen. Analoge toepassing van Titel 3 van de Verordening betekent dat: 1. bekostiging van openbaar vervoer regel is indien aan de afstandscriteria van artikel 14 wordt voldaan. 2. het college tevens de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van een begeleider kan bekostigen, in het geval door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling, gelet op zijn verstandelijke, psychische, zintuiglijke of lichamelijke handicap of leeftijd, niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken (artikel 15, eerste lid). 3. het college de kosten van het aangepast vervoer bekostigt, indien: a. de leerling gelet op zijn verstandelijke, psychische, zintuiglijke of lichamelijke handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van het openbaar vervoer gebruik te maken (artikel 16, eerste lid, onder a); b. openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college van het (brom)fietsvervoer gebruik kan maken. (Van het (brom)fietsvervoer zal, gezien de afstanden die overbrugd moeten worden, in principe geen gebruikgemaakt worden) (artikel 16, eerste lid, onder c). Overigens geldt met name voor het weekeinde- en vakantievervoer dat een combinatie van vervoer in veel gevallen mogelijk is. Bijvoorbeeld een combinatie trein-taxi, etc. 4. het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren. De bekostiging is dan afhankelijk van de bekostiging van het vervoer waarop de ouders aanspraak zouden maken (artikel 17). Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 58

59 De algemene bepalingen van Titel 1 van de Verordening zijn uiteraard ook van toepassing, alsmede het bepaalde in Titel 7. Artikel 21 Drempelbedrag De WPO, WEC en WVO bieden gemeenten de keuze een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. Het is dus niet verplicht. In de Verordening is wel gebruik gemaakt van deze optie. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer; de zogenaamde drempel. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Indien een leerling slechts een deel van het schooljaar gebruik maakt van het leerlingenvervoer, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht.. Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. In de Verordening is de kilometergrens voor alle onderwijssoorten op zes kilometer gesteld (artikel 10, eerste lid, en artikel 14, eerste lid). De gemeente is vrij een andere kilometergrens vast te stellen, mits deze niet boven de 6 kilometer uitkomt. In de wet is deze afstand als bovengrens vastgelegd. Indien een drempelbedrag wordt ingevoerd, is de gemeente voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag; de kosten van het openbaar vervoer dienen te worden bepaald op basis van de zone-indeling. Dit betekent dat bij een aanvraag voor leerlingenvervoer moet worden nagegaan hoeveel zones gereisd moet worden om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. Het drempelbedrag bedraagt dan de kosten van een jeugdjaarkaart voor dit aantal te reizen zones. Voor het kalenderjaar 2012 gaat het bij één zone om een bedrag van 295, (de kosten van een jeugdjaarkaart met één ster) en bij twee of drie zones om een bedrag van 484,50 (de kosten van een jeugdjaarabonnement met 2 sterren). Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route. De doelgroep voor het drempelbedrag bestaat uit leerlingen die een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal voortgezet onderwijs bezoeken en waarvan de ouders een gezamenlijk inkomen van meer dan ,- (geïndexeerd) hebben. Voor leerlingen die onder Titel 6 vallen (gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs) geldt, dat aan de ouders geen drempelbedrag gevraagd mag worden. Ook wanneer de leerling zelf de aanvraag doet mag geen drempelbedrag gevraagd worden. Het blijft mogelijk om voor elk van de genoemde onderwijssoorten een verschillende kilometergrens te hanteren. Bovendien staat het de gemeente vrij het drempelbedrag wel voor de ene maar niet voor de andere schoolsoorten in te voeren. Toepassen hardheidsclausule of drempelbedrag maximaliseren Met name wanneer veel kinderen gebruikmaken van het leerlingenvervoer en het inkomen van de ouders relatief laag is, kan voor ouders een onevenredig grote financiële belasting ontstaan. In de verordening is er voor gekozen om dergelijke uitzonderingssituaties op te lossen door het verschuldigde drempelbedrag op grond van de hardheidsclausule van artikel 27 niet geheel in rekening te brengen. De gemeente kan er echter ook voor kiezen om in de verordening te bepalen dat het drempelbedrag een beperkt aantal keer, bijvoorbeeld maximaal twee keer, per gezin geheven wordt. Bovendien is het mogelijk om de inkomensgrens in de verordening hoger te leggen dan de in de wet genoemde ondergrens van ,-. De mogelijkheid om de hardheidsclausule hier te hanteren, vloeit voort uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verplichte eigen bijdrage. De afdeling heeft op 2 april Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 59

60 1990 (nr. R ; zie Jur. 9.4) een uitspraak gedaan over de bevoegdheid van gemeenten om de hardheidsclausule toe te passen op de verplichte eigen bijdrage van destijds f 200,-. De belangrijkste overweging in de uitspraak van de afdeling luidt als volgt: Naar het oordeel van de afdeling biedt noch artikel 22 van de verordening noch artikel 4, dertiende lid, van de Interimwet enig aanknopingspunt voor de opvatting van verweerders. Artikel 22 en artikel 4, dertiende lid, geven een algemene afwijkingsbevoegdheid, welke niet is beperkt tot nader aangegeven gevallen, zodat van alle bepalingen van de regeling (verordening) kan worden afgeweken. Verweerders hebben derhalve ten onrechte gemeend dat hun niet de bevoegdheid toekwam om ook van het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de verordening af te wijken. Deze uitspraak betekent dat de hardheidsclausule van (nu) artikel 27 van de Verordening ook toegepast kan worden om in bijzondere omstandigheden de ouders geen of slechts een deel van het drempelbedrag te laten betalen. Fietsvergoeding Ten aanzien van het heffen van een drempelbedrag voor leerlingen die in aanmerking komen voor een fietsvergoeding het volgende. De fietsvergoeding is in een aantal gevallen lager dan het door de ouders verschuldigde drempelbedrag. Om te voorkomen dat leerlingen die zouden kunnen fietsen daarvan om deze reden afzien, is het raadzaam in dergelijke gevallen op grond van de hardheidsclausule geen of slechts een deel van het drempelbedrag in rekening te brengen. Ook kan worden overwogen de fietsvergoeding te verhogen. In dat geval geldt de hogere fietsvergoeding uiteraard niet alleen voor leerlingen waarvoor een drempelbedrag verschuldigd is, maar voor alle leerlingen die aanspraak maken op een fietsvergoeding. Het begrip inkomen Onder inkomen moet worden verstaan: het gecorrigeerd verzamelinkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 in het peiljaar. Als peiljaar moet op grond van de wet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerkosten wordt gevraagd. Ouders kunnen op verschillende manieren hun gecorrigeerd verzamelinkomen aantonen. Vanuit het oogpunt van lastenvermindering voor de burger is het wenselijk de wijze te kiezen die de minste lasten voor de aanvrager oplevert. Wanneer de benodigde gegevens reeds bekend zijn bij de sociale dienst omdat er tevens een uitkering wordt ontvangen, dient gebruik te worden gemaakt van deze informatie. Daarnaast kan een gemeente gegevens verkrijgen van het Inlichtingenbureau. Indien de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kan de aanvrager een kopie van zijn belastingaanslag sturen om zijn inkomen aan te tonen. Tenslotte kunnen ouders een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst, waarop het gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld. In de meeste gevallen zal ten behoeve van het peiljaar het gecorrigeerd verzamelinkomen voorhanden zijn. Indien het gecorrigeerd verzamelinkomen van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor bekostiging wordt gevraagd nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het gecorrigeerd verzamelinkomen in het peiljaar bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt. Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Vervolgens kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De hoogte van het gecorrigeerd verzamelinkomen is voor het peiljaar 2010 (dus ten behoeve van het schooljaar ) vastgesteld op , wat betreft het innen van het drempelbedrag. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en afgerond op een veelvoud van 500,-. Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 27 van de Verordening. Door Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 60

61 het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen. Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan de regeling, zoals die opgenomen is in artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF), als leidraad gehanteerd worden. Dit artikel is niet in de modelverordening opgenomen. Het gaat bij de toepassing van artikel 27 van de Verordening om een beleidsbevoegdheid van het college. Voorgaand artikel vormt slechts een gedeeltelijke invulling van die beleidsruimte. Het betreffende artikel van de WSF kan als richtsnoer gehanteerd worden. Het college houdt dan zijn eigen bevoegdheid om in zeer bijzondere situaties een andere oplossing te kiezen. Pleegouders Pleegouders kunnen als ouders in de zin van de verordening worden aangemerkt (zie de toelichting bij artikel 1, onderdeel b). Zij kunnen dus (als zij voldoen aan de voorwaarden) een tegemoetkoming in de vervoerskosten krijgen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (31 augustus 1993, nrs. R en R ; zie Jur. 2.3) acht het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, zij ook de financiële verplichtingen op zich nemen die uit de eventuele honorering van een aanvraag tot bekostiging van vervoerkosten naar school voortvloeien. De gemeente kan pleegouders dus een eigen bijdrage in rekening brengen. (Uiteraard hebben gemeenten de vrijheid om op dit punt gebruik te maken van de hardheidsclausule in artikel 29.) In tegenstelling tot de vrijwillige plaatsing zijn de natuurlijke ouders bij een justitiële plaatsing niet meer aan te spreken voor de extra kosten, tenzij de natuurlijke ouders en niet de pleegouders de aanvraag hebben ingediend. In de bekostiging op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg zit in het algemeen geen component voor de kosten van het schoolbezoek, die door de gemeente in mindering gebracht kan worden op de gemeentelijke bekostiging voor het leerlingenvervoer. Pleegouders die bekostiging ontvangen op basis van de Regeling vrijwillige pleegzorg, dienen bij een honorering van hun aanvraag tot bekostiging van de kosten van het leerlingenvervoer door de gemeente ook het drempelbedrag per schooljaar aan de gemeente te betalen, als hun inkomen boven de inkomensgrens ligt. Tevens zullen de pleegouders de eventuele bijdrage naar financiële draagkracht aan de gemeente moeten voldoen. Eventueel kunnen zij deze kosten wel verhalen op de natuurlijke ouders of voogden van de leerling. voogdij-instellingen kunnen ook als ouder worden aangemerkt. Zij kunnen tevens een aanvraag indienen. Bij hen kan echter geen drempelbedrag worden vastgesteld, omdat zij geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben. (Deze wet ziet op natuurlijke personen.) Invordering drempelbedrag Ten aanzien van de invordering van het drempelbedrag is het navolgende van belang: - In artikel 2, tweede lid, van de Verordening is onder meer bepaald: Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op bekostiging vervallen. Indien het college zelf het vervoer verzorgt of laat verzorgen dienen de ouders die daarvoor in aanmerking komen het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Doen zij dit niet of niet geheel dan vervalt de aanspraak. - Indien het college dit wenst kan het weigerachtige ouders in gebreke stellen en de (kanton)rechter verzoeken uit te spreken dat de ouders het drempelbedrag dienen te betalen. Vervolgens kan met inschakeling van een deurwaarder de bijdrage worden geïnd. Aangezien deze procedure nogal omslachtig en duur is kan het, als er sprake is van aangepast vervoer, raadzaam zijn het vervoer te stoppen. De ouders blijven echter op grond van de Leerplichtwet verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kind. De praktijk leert dat een dergelijke maatregel zeer effectief is. Artikel 22 Financiële draagkracht De artikel 4 van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid om van ouders wier kinderen een school voor basisonderwijs bezoeken en van wie de school ten minste twintig kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer. Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven (in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht) en kan dus alleen bij het reguliere basisonderwijs worden gevraagd. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 61

62 In artikel 22 is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO. Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 27 van de Verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen. Artikel 23 Bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding In Titel 6 wordt geregeld dat alleen gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs, die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in aanmerking kunnen komen voor leerlingenvervoer. Voor deze gehandicapte leerlingen geldt geen afstandscriterium. Gemeenten kunnen aan de ambulante begeleider die verbonden is aan de reguliere school voor primair of voortgezet onderwijs, advies vragen over passend vervoer voor deze leerlingen (zie toelichting artikel 1). Mocht een leerling geen ambulante begeleiding krijgen, dan kan de gemeente het advies van een medisch bureau vragen. Voor leerlingen van speciale scholen voor basisonderwijs die onder Titel 6 vallen geldt, dat ze -overeenkomstig artikel 9- recht hebben op vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband. Dit is geregeld in lid 1 van artikel 23. Structurele handicap Indien in de verordening gesproken wordt van een handicap, wordt een structurele handicap bedoeld. In het leerlingenvervoer kennen we geen tijdelijke handicap. Dit betekent dat de gemeente geen vervoer hoeft te verzorgen om tijdelijke medische redenen, bijvoorbeeld als een leerling een gebroken been heeft. Ouders hebben hier zelf een verantwoordelijkheid in. In sommige gevallen vergoedt de ziektekosten-verzekeraar een gedeelte. Echter, het kan voorkomen dat een leerling een zware operatie moet ondergaan of een meervoudige ledematenbreuk heeft opgelopen, met als gevolg dat hij of zij een groot gedeelte van het schooljaar afhankelijk is van rolstoel en/of krukken vanwege herstel of revalidatie. In dat geval kan een leerling eventueel wel een beroep doen op het leerlingenvervoer op basis van Titel 6. De gemeente geeft dan een beschikking af voor de duur van het herstel en/of de revalidatie. Als de noodzaak voor het vervoer verdwijnt, heeft de leerling geen recht meer op vervoer. Het UWV/gak hield altijd een termijn van drie maanden aan, voordat er eventueel sprake was van een vervoersvergoeding op basis van de destijds geldende Wet Rea. Dit zou een richtlijn kunnen zijn voor de gemeente: - tijdelijke handicap tot drie maanden: sowieso geen aanspraak op leerlingenvervoer - tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden: de gemeente bekijkt of de leerling in aanmerking kan komen voor vervoer op basis van Titel 6. Artikel 24 Bekostiging op basis van kosten van aangepast vervoer Ten aanzien van gehandicapte leerlingen die zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maar die daartoe niet in staat zijn omdat het openbaar vervoer in de regio ontbreekt, verwijzen wij naar de toelichting op artikel 12 ad 2. Leerlingen die een lichamelijke, psychische, verstandelijke of zintuiglijke handicap hebben waardoor ze niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, maken aanspraak op aangepast vervoer indien het openbaar vervoer in de regio ontbreekt. Zij zijn dan immers niet in staat om onder begeleiding met het openbaar vervoer te reizen, omdat het niet aanwezig is. De gemeente heeft echter wel de plicht om passend vervoer te verzorgen in zo n geval, dus aangepast vervoer. Daarom is in artikel 24 opgenomen dat indien de leerling op grond van artikel 23 recht heeft op openbaar vervoer met begeleiding, terwijl openbaar vervoer ontbreekt of te lang duurt, de leerling aanspraak op aangepast vervoer kan maken. Zie verder de toelichting op artikel 23. Artikel 25 Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer Zie de toelichting op artikel 23. Over eigen vervoer is een uitgebreide toelichting te vinden bij de artikelen 13 en 17. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 62

63 In artikel 25 wordt de bekostiging gerelateerd aan de bekostiging waar ouders in principe op basis van de Verordening voor in aanmerking komen. Voor de leerlingen in Titel 6 betekent dit ofwel bekostiging op basis van openbaar vervoer met begeleiding (artikel 23) ofwel aangepast vervoer (artikel 24). Artikel 26 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet Dit artikel bepaalt dat het college beslist in gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin de Verordening niet voorziet. Ingeval van discrepanties kan het Handboek Leerlingenvervoer geraadpleegd worden. In de Verordening zijn de hoofdlijnen van de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Uiteraard zal zich een aantal concrete gevallen voordoen, waarin de Verordening niet voorziet. Te denken valt onder andere aan: Voor dergelijke en andere situaties waarin de Verordening niet voorziet, is in artikel 26 van de Verordening bepaald dat het college beslist. Hierbij dient in redelijkheid gehandeld te worden. Uitgangspunt bij deze besluitvorming dient te zijn dat in de geest van de wet en de Verordening gehandeld wordt. Het komt voor dat schoolbesturen of een groep ouders een vervoermiddel in eigen beheer gebruiken om de leerlingen naar school te brengen. Van belang daarbij is dat de aansprakelijkheid en het toezicht hierop bij de gemeente blijft. Aansprakelijkheid is immers gekoppeld aan zorgplicht. Voor het vervoer gelden dezelfde eisen als voor vervoersbedrijven. Artikel 27: Afwijken van bepalingen Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid, van de WVO en artikel 4, tiende lid, van de WEC. Van een dergelijke afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn indien: - een leerling, die niet voor bekostiging van de begeleiding in aanmerking komt, toch - gezien zijn verstandelijke, zintuiglijke of lichamelijke handicap - begeleid moet worden; - leerlingen die naar het oordeel van het college gebruik moeten maken van aangepast vervoer, terwijl zij, gezien de criteria, daarvoor niet in aanmerking komen; - sprake is van groepsvervoer, georganiseerd door de ouders en het college een daarop geënte bekostiging wil betalen; - sprake is van een voor het kind onaanvaardbare onderwijsinhoudelijke dan wel onhoudbare praktische situatie op de dichtst bij gelegen toegankelijke school. Indien daarvan sprake is - de bewijslast daarvan ligt bij de ouders - kan bekostiging volgen van de kosten van vervoer naar een verder gelegen toegankelijke school (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 1992, R /83-107; zie Jur. 9.13; zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 1992, R /P90 en S ; zie Jur. 9.1). In haar jurisprudentie heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven inzake de toepassing van de hardheidsclausule te weten: a. Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 1989, nr. R /Sp347/26-41; zie Jur. 9.3). b. Via toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening wor-den afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag van artikel 23 (Afdeling Bestuurs-rechtspraak van de Raad van State van 2 april 1990 R /58-43; zie Jur. 9.4). Voorts dient erop te worden toegezien dat ter voorkoming van - ongewenste - precedentenwerking de toepassing van de hardheidsclausule wordt onderbouwd met op de specifieke, concrete situatie van ouders van een leerling betrekking hebbende argumenten. Tevens wordt in artikel 27 van de Verordening bepaald dat het college zo nodig het advies van een medisch bureau vraagt. 63 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

64 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2006 een verzoek afgewezen voor bekostiging van vervoer van een leerling die naar een verderaf gelegen school wilde gaan. Reden van dit verzoek was dat de leerling daar de noodzakelijk medische begeleiding kon krijgen, waarop hij anders twee jaar moet wachten. Het betreffende college vond dat bekostiging van vervoer bedoeld is voor schoolbezoek en niet voor medische behandeling (LJN AZ9034). Artikel 1 van de verordening leerlingenvervoer definieert het begrip vervoer als vervoer van en naar school. Uit de hardheidsclausule blijkt echter onvoldoende of een - varianten van het combinatievervoer (bijvoorbeeld aangepast plus openbaar vervoer); - begeleiding tijdens groepsvervoer; - gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten; - varianten in het gebruik van eigen vervoer. vergoeding alléén voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs is bedoeld. De clausule kan beperkt worden door beleidsregels voor de uitwerking ervan vast te stellen. Artikel 28: Intrekking oude regeling In artikel 28 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt. Artikel 29: Inwerkingtreding Bij dit artikel wordt bepaald dat deze verordening terugwerkt tot Artikel 30: Citeertitel De citeertitel Verordening leerlingenvervoer 2013 gemeente Veendam houdt in dat de verordening met ingang van 2013 van kracht is geworden. De verordening geldt totdat deze wordt ingetrokken ook al is dit bij voorbeeld met ingang van De verordening kan ook gewijzigd worden indien hiervoor aanleiding ontstaat; ook een wijziging is de bevoegdheid van de gemeenteraad. Hierin kan opgenomen worden dat de bevoegdheid tot toekenning van vervoerskosten beperkt blijft tot schoolbezoek voor het volgen van onderwijs. Deze beperking kan eventueel ook in de hardheidsclausule zelf worden opgenomen. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 64

65 III Overzicht wijzigingen t.o.v. de Verordening Leerlingenvervoer 2008 Artikel Art. 1 d: Art. 1 l: Art.1 m: Art. 1 o,q,s : Art. 1 o: Art. 1 p: Art. 1 q: Art. 1 r: Art. 1 s: Art. 1 t: Art. 1 u: Art. 1 v: Art. 2.4: Art. 5.2: Artikel Art. 5 3: Art. 5.7: Art.11 1.: Wijziging -1- Aan de omschrijving gehandicapte leerling toevoegen: psychische handicap. Op grond van o.a. Wikipedia bestaat dient een handicap op 4 vlakken te worden onderscheiden; in de oude verordening werd psychisch niet genoemd. Uit de ervaring blijkt echter dat een psychische handicap er wel degelijk toe kan leiden dat niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik gemaakt kan worden; de aanduiding psychisch moet dus worden toegevoegd. Overigens wil het gehandicapt zijn niet altijd zeggen dat geen gebruik gemaakt kan worden van openbaar vervoer; dat is afhankelijk van de mate van de handicap hetgeen op ons verzoek wordt vastgesteld door het medische adviesbureau. De toevoeging m.b.t. van het afstandscriterium vindt hier plaats zodat dit dan direct duidelijk is. 3 e aandachtsstreepje: is toegevoegd vanuit een beleidsregel en de praktijk van de uitvoering. Inkomen is gewijzigd in jaarinkomen; is duidelijker en het woord peiljaar is toegevoegd eveneens als verduidelijking. Oorspronkelijk en in de modelverordening: zijn vervallen omdat advies van dergelijke commissies die de indicatie of toewijzing voor scholen regelen niet meer als bepalend worden aangemerkt door de gemeente. (voorheen p!): de wijzen van vervoer zijn als opsomming weergegeven i.p.v. in een zin. (voorheen r!) duiding GGD kan vervallen; medisch advies kan ingewonnen worden bij bureau naar eigen keuze van de gemeente (toegevoegd); beoordeling of aangepast vervoer nodig is, is hiermee beter geborgd. Voorheen t, OPDC; betreft omnummering. (voorheen u) ambulante begeleider; betreft omnummering. Tussengevoegd: begeleiding/begeleider: beperking: reistijd tot 3 uur ingevolge jurisprudentie. (voorheen v); commissie van indicatiestelling; betreft omnummering (voorheen s); Regionale verwijzingscommissie ; betreft omnummering Tussengevoegd: mogelijkheid tot het toepassen van maatwerk; hiermee wordt, naast een besluit door B&W op grond van de hardheidsclausule, de mogelijkheid tot alternatief vervoer voor een individu verruimd. Op speciaal verzoek kan nu ook aan de leerling zelf een vergoeding betaalbaar gesteld worden; zie ook de artikelsgewijze toelichting. De bepaling dat de aanvraag voor 1 juni moet zijn ingediend komt te vervallen waarmee de flexibiliteit en de service aan burgers wordt verbeterd; de beslistermijn is officieel 8 weken; in de praktijk vindt de beslissing vaak snel plaats en/of wordt tot tijdelijk vervoer besloten als aangenomen kan worden dat aanspraak op vervoer gemaakt kan gaan worden. Wijziging -2- De mogelijkheid dat het college zich laat adviseren door een medisch advies bureau wordt hier toegevoegd; dat de GGD is aangewezen is hiermee komen te vervallen. Dit punt is toegevoegd aangezien er in de praktijk in deze regio regelmatig dit soort situaties voordoen en de verordening hierin niet of onvoldoende voorzag. Nieuwe toegevoegd: afwijken t.g.v. de leerling t.a.v. de leeftijdsgrens van 9 jaar reizen, ook als deze ouder is dan 9 jaar. Dit komt steeds meer voor; in het speciaal basisonderwijs komen steeds meer leerlingen met complexe problemen en na invoering van het passend onderwijs zullen er ook steeds meer leerlingen kunnen zijn die wel op een gewone school zitten, maar met 10 jaar of ouder nog niet zelfstandig zullen kunnen reizen; een maximale leeftijdsgrens hoeft niet te worden aangegeven; het feit moet tenslotte aangetoond kunnen worden. 65 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina

66 Art.12 a.: Art. 13.4: Art.14.2 : Art.15.1 : Art.161b.: Zie art. 12 a. Art 16.2 : Art.17 4 : Zie art Toegevoegd wordt hier redelijkerwijs omdat in onze regio het vervoer per taxibusje niet altijd resulteert in een tijdsbesparing; zelfs niet van 50% of minder; maar dit vaak wel de enige manier is voor leerlingen om voor hen toegankelijk onderwijs te volgen. Toegevoegd wordt: de maximale kilometervergoeding (max. 0,09 per leerling per km v.v.) overstijgt; voorheen was er geen aanspraak op een extra km-vergoeding (tot een maximum van 0,37) verstrekt ingeval er meerdere leerlingen door een ouder vervoerd zouden worden. Door de regeling eigen vervoer te versoepelen kan dit een besparing opleveren: ouders zijn eerder bereid tot vervoer van meerdere kinderen. Taxivervoer kost de gemeente per leerling 0,43 tot 0,53 per vervoerskilometer. Weggelaten: dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Deze bepaling is ingekort door het woord brom voor fiets te plaatsen. Toegevoegd wordt: psychische (onderbouwing zie art. 1 d.). In plaats van de GGD wordt hier medisch adviesbureau ingevoerd; de GGD geeft geen adviezen meer nadat zij zich fysiek uit Veendam hebben teruggetrokken. Art.18 2 : GGD is vervangen door medisch adviesbureau. Art : Zie art Art.21-23: De drempelbedragen van 2009 zijn aangepast aan de bedragen zoals ze gelden voor het schooljaar 2012/2013; de VNG stelt jaarlijks de algemeen geldende bedragen vast en de gemeente ontvangt hierover een zgn. ledenbrief. Aangezien het hier een nieuwe verordening betreft en de oude vervalt is er voor gekozen de actuele bedragen op te nemen. Art.241b.: Zie art. 12a. Art : GGD is vervangen door medisch adviesbureau en toegevoegd is derde deskundige; dit komt in de plaats van de verschillende commissies aan scholen verbonden, die voorheen regulier bij de advisering werden betrokken. (zie ook in deze lijst art. 1 o, q en s. Artikel Wijziging Art. 26 : Opgenomen is in de bestaande verordening dat als de verordening niet voorziet het handboek leerlingenvervoer VNG wordt gevolgd. De ervaring leert dat dit echter niet in elke situatie die zich in de gemeente Veendam voordoen toegepast kan worden. Dit onderdeel is dan ook geschrapt. Art. 27 : Zie art Art. 29 : Overgangbepalingen; in de bestaande verordening is dit artikel nog wel opgenomen maar leerlingen op wie de overgangsbepalingen v.a. schooljaar van toepassing waren zijn inmiddels uitgestroomd. Dit artikel is nu dus geschrapt. Art. 30 : Omnummering: artikel 30 is 29 en 31 artikel 30. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 66

67 IV: Overzicht bedragen waarmee o.g.v. Verordening Leerlingenvervoer 2013 prijspeil gerekend zal worden Kilometervergoedingen (o.g.v. artikelen 13, 17 en 25; vergoeding kosten eigen vervoer ) Vergoeding op basis van de bekostiging van eigen vervoer Auto = eigen vervoer (bij aanspraak op bekostiging aangepast vervoer) per kilometer (2/4x: leerling 2x, auto en begeleider 4x) 0,09 of per kilometer 0,19 O.g.v. Reisbesluit binnenland: Gebruik auto per afgelegde kilometer 0,09 Noodzakelijke begeleider per afgelegde kilometer 0,09 Leerling per afgelegde kilometer 0,09 Maximale vergoeding per kilometer 0,37 Drempelbedragen per jaar (o.g.v. Titel 5, artikel 21) Gecorrigeerde verzamelinkomen , Reisafstand: 1 zone (jeugdkaart) 295, Reisafstand: 2 en meer zones 484,50 NB aanpassing van de bedragen vindt telkens per schooljaar plaats door de minister. Draagkrachtafhankelijke eigen bijdrage (o.g.v. Titel 5, artikel 22.1 ) Inkomen in eigen bijdrage nihil , , , , , en verder voor elke extra 5.000, : 460, erbij NB aanpassing van de bedragen vindt telkens per schooljaar plaats door de minister. NB Bij vervoer en combinatie met woon-werkverkeer ouder gelden andere regels; per situatie naar redelijkheid toe te passen; bv. toch 3 of 2 x de afstand Auto = eigen vervoer (bij aanspraak op bekostiging openbaar vervoer) Vergoeding op basis van goedkoopste abonnement (en) openbaar vervoer Brom(fiets) Afhankelijk van de situatie 0,09 0,19 Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 67

68 Adres gemeente Veendam Raadhuislaan AW Veendam Postbus PA Veendam Tel.: (0598) Fax: (0598) Website: Gemeentebestuur via het bestuurssecretariaat, t of per mail: Burgemeester Ab Meijerman Wethouder Henk Jan Schmaal Wethouder Bert Wierenga Wethouder Klaas Steenhuis Gemeentesecretaris Arend Castelein U kunt contact opnemen met de raadsleden via de raadsgriffier, t Of zie voor de persoonlijke adressen en telefoonnummers van de raadsleden. Officiële bekendmakingen gemeente Veendam Pagina 68

2 Toelichting.Beleidsregels terugvordering, invordering, brutering en intrekking/herziening

2 Toelichting.Beleidsregels terugvordering, invordering, brutering en intrekking/herziening 2 Toelichting.Beleidsregels terugvordering, invordering, brutering en intrekking/herziening 2.1 Algemene bepalingen Artikel 1. In de algemene bepalingen staan definitiebepalingen: a. afkortingen van de

Nadere informatie

Toelichting op de Beleidsregels Terugvordering Afdeling Mens en Werk 2013

Toelichting op de Beleidsregels Terugvordering Afdeling Mens en Werk 2013 Toelichting op de Beleidsregels Terugvordering Afdeling Mens en Werk 2013 Algemeen Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van

Nadere informatie

Toelichting Algemeen

Toelichting Algemeen Toelichting Algemeen Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een burger in aanmerking komen voor vergoeding van - onder andere - de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand,

Nadere informatie

Toelichting op beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen 2013.

Toelichting op beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen 2013. Toelichting op beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen 2013. Algemeen Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan

Nadere informatie

Elektronisch. Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 8

Elektronisch. Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 8 Gemeente Pekela Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad. Week 7 13 februari 2013 nummer 7 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

vast te stellen de Beleidsregels voor de bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures.

vast te stellen de Beleidsregels voor de bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures. Gemeenteblad Elektronisch uitgegeven van de gemeente Tubbergen Jaargang: 2012 Nummer: 15 Uitgifte: 10 maart 2012 Bekendmaking van het besluit van 28 februari 2012 van de heffingsambtenaar tot vaststelling

Nadere informatie

BELEIDSREGELS PROCESKOSTENVERGOEDING BEZWAARFASE WOZ-BESCHIKKINGEN EN DE DAAROP GEBASEERDE HEFFINGEN

BELEIDSREGELS PROCESKOSTENVERGOEDING BEZWAARFASE WOZ-BESCHIKKINGEN EN DE DAAROP GEBASEERDE HEFFINGEN BELEIDSREGELS PROCESKOSTENVERGOEDING BEZWAARFASE WOZ-BESCHIKKINGEN EN DE DAAROP GEBASEERDE HEFFINGEN Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem en de aangewezen heffingsambtenaar,

Nadere informatie

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en het Besluit proceskosten bestuursrecht,

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en het Besluit proceskosten bestuursrecht, Beleidsregels Besluit proceskosten bestuursrecht 2013 De heffingsambtenaar bedoeld in artikel 231, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Gemeentewet, van de Gemeenschappelijke Belasting- en RegistratieDienst

Nadere informatie

Beleidsregels 2013 e.v. van de gemeente Montferland inzake terugvordering inzake WWB, IOAW en IOAZ

Beleidsregels 2013 e.v. van de gemeente Montferland inzake terugvordering inzake WWB, IOAW en IOAZ Beleidsregels 2013 e.v. van de gemeente Montferland inzake terugvordering inzake WWB, IOAW en IOAZ 25-2-2013 def 1. Inleiding. Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college

Nadere informatie

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Stichtse Vecht

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Stichtse Vecht CVDR Officiële uitgave van Stichtse Vecht. Nr. CVDR262923_1 9 januari 2018 Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ-beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Stichtse Vecht Het

Nadere informatie

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013 Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader

Nadere informatie

Intergemeentelijke Sociale Dienst Cuijk Grave Mill en Sint Hubert Wet werk en bijstand

Intergemeentelijke Sociale Dienst Cuijk Grave Mill en Sint Hubert Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Cuijk Grave Mill en Sint Hubert Wet werk en bijstand Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 ISD Cuijk, Grave en Mill en Sint Hubert Maart 2013 Beleidsregels

Nadere informatie

CVDR. Nr. CVDR100311_1

CVDR. Nr. CVDR100311_1 CVDR Officiële uitgave van Amersfoort. Nr. CVDR100311_1 5 december 2017 Burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort; gelezen de notitie van 29-03-2011; gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde

Nadere informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Rubriek: Financiën en Economie Naam regeling: Beleidsregels proceskostenvergoeding en wegingsfactoren in bezwaarprocedures 2012 Citeertitel: Beleidsregels

Nadere informatie

Hoofdstuk I Algemeen 2

Hoofdstuk I Algemeen 2 Beleidsregels Terug- en invordering 2015 Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze Werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere

Nadere informatie

Beleidsregels proceskosten en wegingsfactoren bij fiscale procedures

Beleidsregels proceskosten en wegingsfactoren bij fiscale procedures Beleidsregels proceskosten en wegingsfactoren bij fiscale procedures Het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen; gelet op artikel 1:3 lid 7 en artikel 7:15, tweede lid van de Algemene Wet

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 49 3 december 2013 nummer 53 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Beleidsregels Besluit proceskosten bestuursrecht

Beleidsregels Besluit proceskosten bestuursrecht Burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort; gelet op het bepaalde in artikel 1:3, vierde lid en artikel 7:15, tweede lid Algemene wet bestuursrecht, artikel 2, onderdeel a, van het Besluit proceskosten

Nadere informatie

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Geldermalsen 2013

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Geldermalsen 2013 Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Geldermalsen 2013 het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldermalsen, gelezen het voorstel van 21 mei 2013, gelet op

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Nr Beleidsregels Terug- en invordering 2015

GEMEENTEBLAD. Nr Beleidsregels Terug- en invordering 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Cuijk. Nr. 27596 1 april 2015 Beleidsregels Terug- en invordering 2015 Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Cuijk, heeft in de vergadering

Nadere informatie

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Barneveld

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Barneveld CVDR Officiële uitgave van Barneveld. Nr. CVDR91998_1 24 januari 2017 Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase WOZ beschikkingen en de daarop gebaseerde heffingen gemeente Barneveld Artikel 1 Toepassing

Nadere informatie

Inhoudsopgave. Hoofdstuk I Algemeen 2. Hoofdstuk II Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering 3. Hoofdstuk III Invordering 4

Inhoudsopgave. Hoofdstuk I Algemeen 2. Hoofdstuk II Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering 3. Hoofdstuk III Invordering 4 Beleidsregels Terug- en invordering 2015.1 Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

Nadere informatie

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 (versie maart 2015)

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 (versie maart 2015) Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 (versie maart 2015) Betreffende de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

Nadere informatie

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Olst-Wijhe

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Olst-Wijhe Olst-Wijhe, 2 juni 2015 doc. nr.: 15.017418 Vastgesteld door het college op 30 juni 2015 Publicatie in het Gemeenteblad op 9 juli 2015 Inwerkingtreding op de dag na publicatie Het college van burgemeester

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 49 5 december nummer 50 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 8 21 februari 2017 nummer 8 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2013

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2013 CVDR Officiële uitgave van Ooststellingwerf. Nr. CVDR320430_1 12 juni 2018 BELEIDSREGELS TERUGVORDERING UITKERINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2013 Burgemeester en wethouders van Ooststellingwerf; nr. 13 gelet

Nadere informatie

Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2018

Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2018 Beleidsregel terug- en invordering PW, IOAW en IOAZ 2018 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Lelystad Officiële naam regeling Beleidsregel terug- en invordering

Nadere informatie

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Leusden 2018

Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Leusden 2018 CVDR Officiële uitgave van Leusden. Nr. CVDR610255_1 30 mei 2018 Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Leusden 2018 Burgemeester en wethouders van gemeente Leusden; gelezen

Nadere informatie

Beleidsregels terug- en invordering Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2013

Beleidsregels terug- en invordering Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2013 Beleidsregels terug- en invordering Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2013 Inleiding Op grond van artikel 58 lid 2 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand

Nadere informatie

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase Almere

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase Almere De door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar belast met de heffing en invordering en de uitvoering van de Wet Waardering Onroerende Zaken van de gemeente Almere; Gelet op het bepaalde in artikel

Nadere informatie

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen 2018

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen 2018 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van de gemeente Winterswijk Nr. 595 maart 08 Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen 08 Burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk;

Nadere informatie

GEMEENTEBLAD. Nr Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg

GEMEENTEBLAD. Nr Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Elburg. Nr. 81680 24 december 2014 Beleidsregel terugvordering gemeente Elburg Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, Gelet op het

Nadere informatie

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen

Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen CVDR Officiële uitgave van Winterswijk. Nr. CVDR115915_1 23 maart 2018 Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen Burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk;

Nadere informatie

Gewijzigde beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015

Gewijzigde beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015 Gewijzigde beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Zoeterwoude 2015 Inleiding Op grond van artikel 58 lid 2 van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft

Nadere informatie

Terugvorderingsbeleid Midden-Drenthe

Terugvorderingsbeleid Midden-Drenthe Terugvorderingsbeleid Midden-Drenthe TERUGVORDERINGSBELEID MIDDEN-DRENTHE 2016 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe; gelet op paragraaf 6.4 Participatiewet, de artikelen

Nadere informatie

Beleidsregels voor de toepassing van wegingsfactoren en proceskosten in belastingzaken.

Beleidsregels voor de toepassing van wegingsfactoren en proceskosten in belastingzaken. GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Capelle aan den IJssel. Nr. 124379 21 december 2015 Beleidsregels voor de toepassing van wegingsfactoren en proceskosten in belastingzaken. Het college van burgemeester

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 44 1 november 2016 nummer 45 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Beleidsregels inzake de afdoening van verzoeken om. om kostenvergoedingen in de bezwaarfase

Beleidsregels inzake de afdoening van verzoeken om. om kostenvergoedingen in de bezwaarfase Beleidsregels inzake de afdoening van verzoeken om kostenvergoedingen in de bezwaarfase Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeenteblad Week 50 10 december 2014 Gemeente Pekela Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad Week 33 16 augustus 2017 nummer 33 In voorliggend document

Nadere informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Rubriek: Maatschappelijke zorg en welzijn Naam regeling: Beleidsregels terugvordering Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2015 Citeertitel: Beleidsregels terugvordering

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeenteblad Week 20 15 mei 2013 Gemeente Pekela Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad Week 22 29 mei 2013 nummer 22 In voorliggend document

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeenteblad Week 50 10 december 2014 Gemeente Pekela Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad Week 7 17 februari 2016 nummer 7 In voorliggend

Nadere informatie

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013 1 HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Artikel 1. Begripsbepalingen 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

Nadere informatie

Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016

Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Rotterdam. Nr. 130982 31 december 2015 Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2016 De concerndirecteur

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering & verhaal WWB, IOAW, IOAZ

Beleidsregels terugvordering & verhaal WWB, IOAW, IOAZ Beleidsregels terugvordering & verhaal WWB, IOAW, IOAZ Afdeling Samenleving, mei 2010 HOOFDSTUK 1 TERUGVORDERING ALGEMENE BEPALINGEN 1 Algemeen Alle begripsbepalingen die in deze beleidsregels worden gebruikt

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Wet werk en bijstand (WWB), de Participatiewet (PW), de Wet maatschappelijke

Nadere informatie

Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW & IOAZ

Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW & IOAZ Beleidsregels Terugvordering WWB, IOAW & IOAZ gemeente Twenterand 2013 Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie Officiële naam regeling Citeertitel Besloten door Deze versie

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 31 28 juli nummer 31 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten van

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal WWB/IOAW/IOAZ gemeente Vught.

Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal WWB/IOAW/IOAZ gemeente Vught. CVDR Officiële uitgave van Vught. Nr. CVDR320167_1 6 februari 2018 Beleidsregels terugvordering, invordering en verhaal WWB/IOAW/IOAZ gemeente Vught. HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN Artikel 1 Begripsbepalingen 1.

Nadere informatie

Gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;

Gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ; Beleidsregels bestuurlijke boete PW, IOAW en IOAZ 2018 Het Dagelijks Bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek; Gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van

Nadere informatie

Beleidsregels Wegingsfactoren Kosten Rechtsbijstand in de bezwaarfase Werk en Inkomen

Beleidsregels Wegingsfactoren Kosten Rechtsbijstand in de bezwaarfase Werk en Inkomen Beleidsregels Wegingsfactoren Kosten Rechtsbijstand in de bezwaarfase Werk en Inkomen Art. 1. begripsbepalingen 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder: a. verzoeker: degene die aan de gemeente heeft

Nadere informatie

De beleidsregel treedt in werking, de dag na publicatie, 21 februari 2013.

De beleidsregel treedt in werking, de dag na publicatie, 21 februari 2013. Gemeenteblad Nijmegen Jaartal / nummer 2013 / 036 Naam Beleidsregels Terug- en Invordering Wet werk en bijstand 2013 Publicatiedatum 20 februari 2013 Opmerkingen - Besluit van Burgemeester en Wethouders

Nadere informatie

Beleidsregels WWB/IOAW/IOAZschriftelijke. verminderde verwijtbaarheid gemeente Tholen 2013

Beleidsregels WWB/IOAW/IOAZschriftelijke. verminderde verwijtbaarheid gemeente Tholen 2013 Beleidsregels WWB/IOAW/IOAZschriftelijke waarschuwing en verminderde verwijtbaarheid gemeente Tholen 2013 Burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen; Gelet op artikel 18a van de Wet werk en bijstand

Nadere informatie

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET GEMEENTE HELLEVOETSLUIS

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET GEMEENTE HELLEVOETSLUIS BELEIDSREGELS TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET GEMEENTE HELLEVOETSLUIS Het college van de gemeente Hellevoetsluis B E S L U I T : Vast te stellen: De volgende beleidsregels terugvordering Participatiewet

Nadere informatie

Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5

Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5 Gemeente Elektronisch Gemeenteblad Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad. Week 4 22 januari 2013 nummer 4 Officiële bekendmakingen In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten van

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 47 18 november 2014 nummer 47 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Geertruidenberg

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Geertruidenberg Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Geertruidenberg gelet op het bepaalde in artikel 4:81 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet aanscherping handhaving socialezekerheidswetten,

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeenteblad Week 50 10 december 2014 Gemeente Pekela Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad Week 31 29 juli 2015 nummer 31 In voorliggend

Nadere informatie

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING CVDR Officiële uitgave van Maastricht. Nr. CVDR372615_1 20 september 2016 Uitvoeringsbesluit debiteuren 2015 HOOFDSTUK 1 Algemeen Artikel Begripsbepalingen In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

Nadere informatie

ALGEMEEN TERUGVORDERING

ALGEMEEN TERUGVORDERING BELEIDSREGELS terugvordering Participatiewet, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeenteblad Week 20 15 mei 2013 Gemeente Pekela Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.pekela.nl/gemeenteblad Week 33 14 augustus 2013 nummer 33 In voorliggend

Nadere informatie

Handleiding vergoeding kosten bezwaar en administratief beroep

Handleiding vergoeding kosten bezwaar en administratief beroep September 2002 Inhoudsopgave Inleiding Hoofdstuk 1 Welk recht is van toepassing Hoofdstuk 2 Vergoedingscriterium en te vergoeden kosten 2.1 Vergoedingscriterium 2.2 Besluit proceskosten bestuursrecht 2.3

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering & verhaal WWB

Beleidsregels terugvordering & verhaal WWB Beleidsregels terugvordering & verhaal WWB Afdeling Samenleving, november 2009 HOOFDSTUK 1 TERUGVORDERING ALGEMENE BEPALINGEN 1 Algemeen Alle begripsbepalingen die in deze beleidsregels worden gebruikt

Nadere informatie

gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 10 februari 2015;

gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 10 februari 2015; Nr.09 De raad van de gemeente Geertruidenberg; gezien het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 10 februari 2015; gelet op het bepaalde in artikel 4:81 en titel 4.4 van de Algemene

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering & verhaal WIJ

Beleidsregels terugvordering & verhaal WIJ Beleidsregels terugvordering & verhaal WIJ Afdeling Samenleving, januari 2010 HOOFDSTUK 1 TERUGVORDERING ALGEMENE BEPALINGEN 1 Algemeen Alle begripsbepalingen die in deze beleidsregels worden gebruikt

Nadere informatie

RAADSBESLUIT. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten februari

RAADSBESLUIT. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten februari RAADSBESLUIT Onderwerp: Dagtekening: nummer: Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten 2010 1 februari 2011.. De raad van de gemeente Asten; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein;

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein; Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein; Gelet op artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016

Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering Kempengemeenten 2016 Burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel; gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 54, 55 en 58 tot en met 62i Participatiewet, de artikelen 25 tot en met 28, 30 en 31 Wet

Nadere informatie

Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet (2015) Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,

Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet (2015) Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Nijmegen. Nr. 57658 29 juni 2015 Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet (2015) Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 40 1 oktober 2013 nummer 42 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 50 12 december nummer 51 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten van de gemeente

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 38 16 september 2014 nummer 38 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017

Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Rotterdam. Nr. 181606 21 december 2016 Beleidsregels opschorting, intrekking en terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017 De concerndirecteur

Nadere informatie

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010 Pag.1/5 HOOFDSTUK 1ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Definities 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

Nadere informatie

Het Dagelijks Bestuur van ISD BOL. Vast te stellen de Beleidsregels Boete ISD BOL In te trekken de Beleidsregels Boete ISD BOL 201 5

Het Dagelijks Bestuur van ISD BOL. Vast te stellen de Beleidsregels Boete ISD BOL In te trekken de Beleidsregels Boete ISD BOL 201 5 Beleidsregels Boete ISD BOL 2018 Het Dagelijks Bestuur van ISD BOL BESLUIT»» Vast te stellen de Beleidsregels Boete ISD BOL 201 8 In te trekken de Beleidsregels Boete ISD BOL 201 5 Artikel 1 - Begripsbepalingen

Nadere informatie

Beleidsregel proceskostenvergoeding Borger-Odoorn 2014

Beleidsregel proceskostenvergoeding Borger-Odoorn 2014 Beleidsregel proceskostenvergoeding Borger-Odoorn 2014 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn, de burgemeester van de gemeente Borger-Odoorn, de heffingsambtenaren van

Nadere informatie

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Súdwest-Fryslân 2018

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Súdwest-Fryslân 2018 Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Súdwest-Fryslân 2018 Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân, gelet op art. 18a Participatiewet en art. 20a van de Wet inkomensvoorziening

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering uitkeringen gemeente Noordoostpolder 2015

Beleidsregels terugvordering uitkeringen gemeente Noordoostpolder 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Noordoostpolder. Nr. 31406 14 april 2015 Beleidsregels terugvordering uitkeringen gemeente Noordoostpolder 2015 Het college van burgemeester en wethouders van

Nadere informatie

vast te stellen: de volgende Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde.

vast te stellen: de volgende Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde. Raadsbesluit De raad van de gemeente Heerde; gelezen het voorstel van het college d.d. 14 augustus 2012; gelet op artikel 8, lid 1 onderdelen b en h, artikel 9a, lid 12 en artikel 18, lid 1, 2 en 3 van

Nadere informatie

Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ 2015 Gemeente Gilze en Rijen

Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ 2015 Gemeente Gilze en Rijen Beleidsregel bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ 2015 Gemeente Gilze en Rijen 24 maart 2015 INHOUD 1. Algemene bepalingen 3 Artikel 1 Begripsomschrijvingen 2. Bestuurlijke Boete 3 Artikel 2

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 34 23 augustus 2016 nummer 34 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005;

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005; Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005; gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 1, tweede lid, en 29a, tweede lid, van

Nadere informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie Rubriek: Maatschappelijke zorg en welzijn Naam regeling: Beleidsregels verhaal Participatiewet 2015 Citeertitel: Beleidsregels verhaal Pw 2015 gemeente Zundert

Nadere informatie

Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5

Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5 Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad. Week 12 19 maart 2013 nummer 12 Officiële bekendmakingen In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5

Pagina 2 Pagina 3 Pagina 4 Pagina 5 Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad. Week 15 9 april 2013 nummer 15 Officiële bekendmakingen In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet,IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging

Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet,IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging Beleidsregels boeteoplegging Participatiewet,IOAW en IOAZ 2015 gemeente Heemskerk, eerste wijziging 1 december 2015 BIVO/2015/30166 *Z01AEE43B8E* Inhoudsopgave Artikel 1 Begrippen 5 Artikel 2 Waarschuwing

Nadere informatie

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE ZEEVANG

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE ZEEVANG BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE ZEEVANG Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeevang, Gelet op artikel 18a van de Wet werk en bijstand, artikel 20a van

Nadere informatie

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015

Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015 Beleidsregels bestuurlijke boete Participatiewet Rotterdam 2015 De directeur van het cluster Werk en Inkomen, Gelezen het voorstel van 23 januari 2015; gelet op artikel 18a van de Participatiewet; besluit:

Nadere informatie

Elektronisch. Deze berichten staan op

Elektronisch. Deze berichten staan op Gemeente Veendam Elektronisch Gemeenteblad Officiële bekendmakingen Deze berichten staan op www.veendam.nl/gemeenteblad Week 2 12 januari 2016 nummer 2 In voorliggend document vindt u de Gemeenteberichten

Nadere informatie

De beleidsregels treden in werking op het tijdstip waarop de verordening bestuursrechterlijke geldschulden in werking treedt: 4 december 2012.

De beleidsregels treden in werking op het tijdstip waarop de verordening bestuursrechterlijke geldschulden in werking treedt: 4 december 2012. Gemeenteblad Nijmegen Jaartal / nummer 2012 / 108 Naam Beleidsregels Terug- en invordering Wet werk en bijstand (2012) Publicatiedatum 3 december 2012 Opmerkingen - Besluit van Burgemeester en Wethouders

Nadere informatie

Gemeenteblad nr. 128, 15 mei Wijzigingsoverzicht. Wijziging n.a.v. verzamelwet SWZ

Gemeenteblad nr. 128, 15 mei Wijzigingsoverzicht. Wijziging n.a.v. verzamelwet SWZ Gemeenteblad nr. 128, 15 mei 2014 Wijzigingsoverzicht Wijziging n.a.v. verzamelwet SWZ Artikel 1 Algemeen B. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit op grond van artikel 54, derde en vierde

Nadere informatie

Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Amstelveen

Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Amstelveen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Amstelveen. Nr. 29047 9 maart 2016 Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Amstelveen HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1. Begripsbepalingen.

Nadere informatie

Overzicht (belangrijke) inhoudelijke wijzigingen beleid Terugvordering naar aanleiding van nieuwe beleidsregels Terug- en invordering 2017

Overzicht (belangrijke) inhoudelijke wijzigingen beleid Terugvordering naar aanleiding van nieuwe beleidsregels Terug- en invordering 2017 Overzicht (belangrijke) inhoudelijke wijzigingen beleid Terugvordering naar aanleiding van nieuwe beleidsregels Terug- en invordering 2017 Het is lastig per onderdeel verschillen en wijzigingen van beleid

Nadere informatie

Beleidsregel Terug- en invordering 2018

Beleidsregel Terug- en invordering 2018 Beleidsregel Terug- en invordering 2018 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. Jeugdwet 2015: regeling van de aanspraak op, de toegang

Nadere informatie

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Neerijnen

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Neerijnen GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Neerijnen. Nr. 84056 31 december 2014 Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Neerijnen De raad van de gemeente Neerijnen,

Nadere informatie

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2015

BELEIDSREGELS BESTUURLIJKE BOETE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2015 1 Het college van de gemeente Leidschendam-Voorburg; gezien het collegevoorstel Beleidsregels, nadere regels en bijbehorende besluiten WMO, Jeugdwet en Participatie Wet d.d. 9 december 2014; gelet op artikel

Nadere informatie

Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015 Inleiding Met deze beleidsregels geeft de gemeente invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering, verhaal en kwijtschelding

Nadere informatie

Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015

Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015 GEMEENTEBLAD Officiële uitgave van gemeente Arnhem. Nr. 19431 22 februari 2016 Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015 Op 15 december 2014 heeft de gemeenteraad de 'Afstemmingsverordening gemeente

Nadere informatie

De beleidsregel treedt in werking, de dag na publicatie, 21 februari 2013.

De beleidsregel treedt in werking, de dag na publicatie, 21 februari 2013. Gemeenteblad Nijmegen Jaartal / nummer 2013 / 037 Naam Beleidsregels Terug- en Invordering IOAW/IOAZ 2013 Publicatiedatum 20 februari 2013 Opmerkingen - Besluit van Burgemeester en Wethouders d.d. 19 februari

Nadere informatie