Voor een optimale gebiedsgerichte plattelandswerking in PDPO III

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Voor een optimale gebiedsgerichte plattelandswerking in PDPO III"

Transcriptie

1 Voor een optimale gebiedsgerichte plattelandswerking in PDPO III Tussentijdse evaluatie gebiedsgerichte werking in PDPOII ( ) december 2011

2 Colofon Deze publicatie is een uitgave van de Vlaamse Landmaatschappij Verantwoordelijke uitgever Toon Denys, gedelegeerd bestuurder Gulden Vlieslaan Brussel Tel Fa Redactie Davy De Dobbeleer, Maarten Lenaerts, Nadine Vantomme, Pacôme Elouna Eyenga Redactiecomité Johan Kerkhof, Paul Van Der Sluys, Rebekka Veeckman, Siegi Absillis, Wim Van Isacker Met dank aan alle deelnemers aan de Leader-enquête voor hun bereidwillige medewerking. 2011

3 Voor een optimale gebiedsgerichte plattelandswerking in PDPOIII Tussentijdse evaluatie gebiedsgerichte werking in PDPOII ( ) December 2011

4 INHOUD Samenvatting 3 Inleiding 6 I. Wat zegt het programma? 8 I.1. Gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader 8 I.1.1 Situering binnen PDPOII 8 I.1.2 Financiële verdeling 9 I.1.3 Doelstellingen 10 I.1.4 Ruimtelijk gescheiden 11 I.1.5 Organisatie 11 I.2. Gebruikte methodologie 14 II. Functioneren van de gebiedsgerichte werking 17 II.1. Opstartfase 17 II.1.1 Afbakening Leadergebieden 18 II.1.2 Opzetten van structuren: PMC en PG 21 II.1.3 Plattelandsbeleidsplan en Ontwikkelingsstrategie 24 II.1.4 Verdeling van de middelen 27 II.2. Werking 29 II.2.1 Werking PMC/PG 29 II.2.2 Regels en procedures 39 II.3. Evaluatie Leaderkenmerken 41 III. Projecten 48 III.1. Hoever staan we? 48 III.2. Analyse van de projecten 51 III.2.1 Aantal projecten 51 III.2.2 Indiening/goedkeuring 52 III.2.3 Projectgrootte 55 III.2.4 Thematische verdeling 57 III.2.5 Projectpromotor 65 III.2.6 Projectgebied 72 1

5 III.3. Evaluatie van de projecten 75 III.3.1 Resultaten 75 III.3.2 Impact van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader 77 III.4. Samenwerkingsprojecten 78 IV. PDPOII in het plattelandsbeleid 80 IV.1. Vergelijking met ons omringende regio s en landen 80 IV.1.1 Plattelandsbeleid 80 IV.1.2 Relatie met andere EU-fondsen 85 IV.2. PDPOII en de lokale besturen 87 Conclusies en aanbevelingen 90 Lijst van afkortingen 97 Lijst van Figuren 98 Lijst van Tabellen 100 Bronnen 101 Bijlagen 104 2

6 SAMENVATTING Voorliggend tussentijds evaluatiedocument heeft betrekking op de gebiedsgerichte plattelandswerking, zoals uitgewerkt in PDPO II. Deze gebiedsgerichte plattelandswerking omvat een deel van As 3 van PDPO II (maatregelen voor het bevorderen van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie) en As 4 (LEADER-aanpak). In As 3 van PDPO II kunnen projecten gefinancierd worden die betrekking hebben op: - Bevordering toeristische activiteiten - Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking - Dorpskernvernieuwing en ontwikkeling - Instandhouding en opwaardering landelijk erfgoed - Intermediaire dienstverlening Voor elke provincie is een provinciaal plattelandsbeleidsplan opgemaakt dat de leidraad is voor de evaluatie van de ingediende As 3-projecten. Het beslissingsorgaan van As 3 berust bij een provinciaal managementcomité. As 4 legt inhoudelijk dezelfde accenten als As 3 maar voegt daarbovenop ook nog de LEADER-methodiek toe, die in essentie inhoudt dat de maatregelenpakketten zoals voorzien in As 3, gebiedsgericht vertaald worden naar de specifieke eigenheden van de LEADERgebieden via een lokale ontwikkelingsstrategie die dan qua uitvoering verder gestuurd wordt door een plaatselijke groep. As 3 en As 4 gebieden zijn ruimtelijk gescheiden: een (deel)gemeente behoort ofwel tot een LEADER-gebied ofwel tot de rest van het Vlaamse platteland. Er zijn in totaal 10 LEADERprojecten ingesteld in Vlaanderen. Budgettair was voor As 3 9,3 miljoen euro Europese steun voorzien in de periode en voor As 4 12,4 miljoen euro. De evaluatie van de gebiedsgerichte werking van het PDPO is uitgevoerd op basis van: - Analyse van de provinciale plattelandsbeleidsplannen en de lokale ontwikkelingsstrategieën - Enquêtering van de leden van de plaatselijke groepen van de verschillende LEADERgebieden - Interviews met een aantal stakeholders Belangrijke knelpunten in de opstartfase van LEADER-projecten waren: - Doordat er maar 10 LEADER-gebieden konden erkend worden (en subsidies konden krijgen voor de opmaak van een lokale ontwikkelingsstrategie) werden er ook maar 10 ontwikkelingsstrategieën opgemaakt. - Voor gebieden waar nog geen samenwerkingsverbanden waren was (etern) procesbegeleiding noodzakelijk om tot een strategie te kunnen komen. - De criteria om in aanmerking te kunnen komen om een LEADER-gebied te zijn waren dusdanig dat het definiëren van een coherente gebiedsafbakening zeer moeilijk was. - Het vinden van de juiste juridische structuur voor de plaatselijke groep was in de opstartfase een knelpunt (VZW, feitelijke vereniging of interlokale vereniging). De plattelandsbeleidsplannen van de 5 provincies kozen er allemaal voor om de 5 opties zoals voorzien in PDPO II ook effectief te implementeren. Ook de lokale ontwikkelingsstrategieën van de LEADER-gebieden spiegelen zich aan deze 5 hoofddoelstellingen (met uitzondering van de maatregelen m.b.t. dorpskernherinrichting en 3

7 vernieuwing, die in 4 lokale ontwikkelingsstrategieën niet weerhouden zijn). Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de lokale ontwikkelingsstrategieën minder gebiedsspecifiek waren dan mocht verwacht worden. Belangrijke oorzaak hiervan is de ruimtelijke scheiding tussen PDPO-as 3 en LEADER: de plaatselijke groepen kozen ervoor om alle opties open te houden en de betrokken actoren dezelfde kansen te bieden binnen LEADER als aanwezig binnen PDPO. Binnen de werking van de plaatselijke groepen was een belangrijk knelpunt het ontbreken van een subsidiemogelijkheid voor de kosten die een promotor maakt in de opmaak van een projectvoorstel. Hierdoor kunnen ontwerpkosten moeilijk vergoed worden. De rol van de coördinator van de plaatselijke groep is cruciaal en onontbeerlijk voor de goede werking van een plaatselijk groep. Voor wat de goedkeuringsprocedure van projecten betreft is een door de actoren aangevoeld knelpunt de indieningsdata van projectvoorstellen (15 januari en 15 juli). Deze data vallen voor veel besturen ongelukkig: juist voor of na verlofperiodes en in traditioneel drukke periodes. Als de ingediende projecten geanalyseerd worden dan blijkt dat van de in totaal 920 ingediende projectvoorstellen er uiteindelijk 585 goedgekeurd zijn. De LEADER-gebieden scoren in deze opvallend beter dan de As 3-gebieden: in As 3 is slechts ongeveer de helft van de ingediende projecten effectief goedgekeurd terwijl in LEADER er ongeveer driekwart van de ingediende projecten goedgekeurd werd. Belangrijkste oorzaak is de sterkere inhoudelijke begeleiding door LEADER-coördinatoren. Gemiddeld zijn de As 3-projecten (budgettair) grotere projecten dan de LEADER-projecten. Dit verschil wordt voornamelijk veroorzaakt door een aantal grotere infrastructuurprojecten ingediend in de As 3 werking van West-Vlaanderen. Binnen de plaatselijke groepen en PDPO-gebieden projecten valt op dat er verschillen zijn in de verhouding van middelen ingezet voor de 5 kernthema s: - Vlaams Brabant, die binnen As 3 verhoudingsgewijs meer inzet op basisvoorzieningen (32 % van de subsidies) - Antwerpen en West-Vlaanderen, die binnen As 3 verhoudingsgewijs sterker inzetten op dorpskernherinrichting (respectievelijk 42 % en 63 % van de subsidies) - De Limburgse en Vlaams-Brabantse plaatselijke groepen die binnen LEADER meer inzetten op basivoorzieningen. De middelen van PDPO As 3 en LEADER worden voor ongeveer gelijke delen ingezet voor projecten ingediend door lokale besturen (44 %) en private actoren (42 %), terwijl provinciale actoren voor het resterend deel instaan. Zowel PDPO-As 3 als LEADER proberen lokale samenwerking te stimuleren. Dit blijkt ook in de praktijk te werken: 78 % van de LEADER-projecten en 64 % van de As 3-projecten zijn ingediend door formele of informele samenwerkingsverbanden. Deze samenwerkingsverbanden zijn zowel publieke, private publiek-private samenwerkingsverbanden. In LEADER wordt bovendien ingezet op samenwerking tussen LEADER gebieden. Dit kan zowel binnen Vlaanderen, binnen België als binnen Europa. Van deze mogelijkheid tot indienen van gezamenlijke projecten wordt tot op heden relatief weinig gebruik gemaakt (2 samenwerkingen binnen Vlaanderen, 1 samenwerking binnen Vlaanderen en 3 transnationale samenwerkingen). Het laatste hoofdstuk vergelijkt het Vlaamse plattelandsbeleid en de gebiedsgerichte werking van het PDPO II met de aanpak in Wallonië, Rhône-Alpes (Frankrijk) en Nederland. Ook de inzet vanuit de verschillende Europese fondsen in deze gebieden wordt tegenover het beleid in Vlaanderen geplaatst. Dat bestuurskrachtarme lokale overheden er toch in slagen om projecten op te zetten binnen PDPO II komt aan bod in deze analyse. 4

8 Het evaluatiedocument sluit af met een hoofdstuk conclusies en aanbevelingen. Deze hebben betrekking op: - De inhoud van het programma - De gebiedsafbakening waarbinnen As 3 en LEADER kunnen functioneren - De financiële middelen ingezet voor de gebiedsgerichte werking en hun verdeling over maatregelen, gebieden en programma s - De begeleidingsstructuur voor LEADER en PDPO As 3 - De inhoudelijke projectwerking Samenvattend kan gesteld worden dat zowel in de opstartfase van PDPO als tijdens de uitvoeringsperiode een aantal knelpunten hadden kunnen vermeden worden. Inhoudelijk is de gebiedsgerichte werking van PDPO II via As 3 en As 4 er slechts gedeeltelijk in geslaagd om gebiedsgerichte differentiatie te realiseren of volwaardig bottom-up te werken binnen LEADER. Met deze evaluatie wenst de VLM een positieve maar kritische blik te werpen op het huidige gebiedsgerichte plattelandsbeleid, zodat we in overleg met alle betrokken actoren de nodige lessen kunnen trekken naar de toekomst toe. 5

9 INLEIDING Deze evaluatie gaat in op de werking van een deel van het Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) voor de periode Het PDPO geeft het Europese plattelandsbeleid vorm in Vlaanderen. Europa startte met het plattelandsbeleid in 2000 als aanvulling op het Europese landbouwbeleid. Het plattelandsbeleid (de zogenaamde tweede pijler) moet de maatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ondersteunen en aanvullen. Daarnaast moet het beleid inzake plattelandsontwikkeling ook bijdragen tot economische en sociale samenhang van de EU en de beleidsprioriteiten inzake concurrentievermogen en duurzame ontwikkeling integreren. Na is dit de tweede programmaperiode van het Europese plattelandsbeleid. We spreken dan ook van PDPOII. De belangrijkste opdracht van het plattelandsbeleid, in Vlaanderen zeker budgettair, is de investeringssteun voor landbouwers. Daarnaast wordt er ingezet op het zoeken naar en uitwerken van aanvullende activiteiten en inkomsten voor de landbouwers. Het platteland biedt landbouwers mogelijkheden om nieuwe producten en diensten aan te bieden. De twee andere opdrachten van het plattelandsbeleid zijn de zorg voor natuurlijke rijkdommen en groei van de werkgelegenheid. Deze drie opdrachten zijn in de Europese plattelandsverordening (nr. 1698/2005) vertaald in assen. Binnen elke as worden de krijtlijnen en doelstellingen bepaald, maatregelen, procedures en verantwoordelijkheden opgesomd. Het geld komt van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). PDPOII is de Vlaamse vertaling van de Europese prioriteiten. As 1 gaat over het concurrentievermogen van land- en bosbouw, As 2 geeft vorm aan de rol van landbouw in het verbeteren van het leefmilieu en As 3 bevat maatregelen voor het bevorderen van de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie. As 4 heeft geen inhoudelijke doelstellingen maar zet in op gebiedsgerichte ontwikkeling van onderuit, aan de hand van de zogenaamde Leader-aanpak (in de rest van dit document zal As 4 als Leader aangeduid worden). Tot voor de huidige programmaperiode was Leader een apart Communautair initiatief dat de verantwoordelijkheid van groei en ontwikkeling in een plattelandsgebied in handen legt van een groep mensen uit het gebied zelf. Dankzij de overtuigende resultaten werd Leader vanaf 2007 opgenomen in het kader van het Europese plattelandsbeleid. In deze evaluatie worden de werking en de resultaten van een deel van As 3 en van Leader onderzocht. Samen vormen ze de gebiedsgerichte werking van PDPOII. Omdat het Vlaamse platteland van regio tot regio sterk verschilt zorgt deze werking voor maatwerk voor de specifieke lokale kansen en noden. VLM bereidt het plattelandsbeleid op Vlaams niveau voor. Het maakt een beleidskader en zorgt voor afstemming tussen sectoren en beleidsniveaus. In de voorbereiding van PDPOII stond VLM in voor het uitwerken van de gebiedsgerichte werking. Samen met alle stakeholders, in de eerste plaats de provincies, werden de inhoudelijke doelstellingen en maatregelen bepaald. Als beheersdienst van de gebiedsgerichte werking staat VLM ook in voor de dagdagelijkse opvolging. VLM gaat onder meer na of oproepen gebeuren, of ingediende projecten passen binnen het gesteld kader en of projecten worden uitgevoerd zoals goedgekeurd. Ook de controle op projecten en het zorgen voor uitbetalingen gebeurt door VLM. Na zowat twee derde van de huidige programmaperiode en aan het begin van de voorbereiding op de volgende programmaperiode is het belangrijk achterom te kijken. Europa verplicht Vlaanderen om PDPOII op voorhand, halfweg en aan het einde van de 6

10 periode te laten evalueren door een eterne evaluator. De zogenaamde mid term evaluatie van PDPOII gebeurde in 2010 en de gebiedsgerichte werking werd hierin globaal besproken. De belangrijkste resultaten worden hier overgenomen. In deze evaluatie gaan we echter specifiek in op de gebiedsgerichte werking. VLM heeft als beheersdienst een uitstekend overzicht op de werking in de verschillende plattelandsregio s in Vlaanderen. Aan de hand van databanken en cijfergegevens, maar ook aan de hand van gesprekken en een bevraging, worden werkmethodes, realisaties en effecten van de huidige gebiedsgerichte werking geëvalueerd. We komen zo tot conclusies en aanbevelingen die als basis voor de voorbereidingen van de volgende programmaperiode gebruikt kunnen worden. Uiteraard vormen de analyses en de eerste aanzetten, ideeën en suggesties voor de volgende periode slechts een aanzet tot reflectie en discussie met alle relevante actoren in het platteland. Dit document kan dan ook aangevuld worden met onderzoek dat vanuit de verschillende provincies, gemeenten of andere actoren gebeurt of gebeurde. In deze evaluatie kozen we ervoor om de gebiedsgerichte werking van PDPOII zoveel mogelijk in zijn geheel te benaderen, zowel As 3 als Leader. Zoals zal blijken verschilt de aanpak tussen beide assen, veel meer dan de inhoud. Het is dan ook interessant om na te gaan of het verschil in aanpak verschillende resultaten met zich meebrengt. Ook de gelijkenissen en verschillen tussen de provincies en tussen de Leadergebieden komen uitgebreid aan bod. Zoals hiervoor aangegeven is de eerste programmaperiode waarbij Leader is opgenomen in het plattelandsbeleid. Waar mogelijk wordt dan ook getracht de gevolgen van deze inpassing te evalueren. Na een inleidend hoofdstuk met de contouren van de gebiedsgerichte werking zoals in PDPOII omschreven, wordt in het tweede hoofdstuk het functioneren van de gebiedsgerichte werking geëvalueerd. Zowel de opstartfase van Leader als de reguliere werking van zowel As 3 als Leader komen aan bod. In het derde hoofdstuk worden de projecten besproken. De verschillen tussen de assen en tussen de verschillende gebieden worden blootgelegd. In het vierde en laatste hoofdstuk wordt de gebiedsgerichte werking van PDPOII in Vlaanderen in de contet van de andere Europese fondsen bekeken en vergeleken met enkele buurlanden en -regio s. Ook de betrokkenheid van de gemeenten wordt tenslotte kort onderzocht. De VLM zal deze evaluatie enkel in digitale vorm verspreiden aan geïnteresseerden en dit via de communicatiekanalen van het agentschap. Enerzijds wordt dit document op de portaalwebsite ( geplaatst. Anderzijds wordt er gecommuniceerd via de website van het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg ( 7

11 I. WAT ZEGT HET PROGRAMMA? In volgende hoofdstukken komen de werking van As 3 en Leader, en de projecten aan bod. Dit inleidende deel schetst kort de situering en definiëring van As 3 en Leader in het Vlaams Programmadocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPOII). De verschillende doelstellingen zoals gedefinieerd en de verdeling van de financiële middelen tussen de assen komen aan bod. Ook de organisatie van de gebiedsgerichte werking zoals in het programma voorzien wordt kort beschreven. In het laatste gedeelte wordt de methodologie van de evaluatie in de verschillende erop volgende hoofdstukken toegelicht. I.1. Gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader I.1.1 Situering binnen PDPOII Het Vlaamse plattelandsbeleid heeft meerdere gezichten, maar het Europees programma voor plattelandsontwikkeling (PDPOII) vormt de belangrijkste ruggengraat. Het door Europa vooropgestelde kader bestaat uit 4 assen: As 1: Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector; As 2: Verbetering van het milieu en het platteland; As 3: De leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie; As 4: Leader. As 3 stelt zich tot doel de leefbaarheid van het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie te verhogen. Om dit te bereiken is As 3 opgesplitst in twee delen, met name a. diversificatie van landbouwactiviteiten naar niet-agrarische werkzaamheden 1, het gaat om diversificatie en zorg door landbouwers, en b. gebiedsgerichte werking. Deze gebiedsgerichte werking kwam er om in te spelen op de grote verschillen tussen en specifieke noden voor plattelandsgebieden. Voor het uitvoeren werken Vlaanderen en de provinciebesturen samen. VLM is beheersdienst van de gebiedsgerichte werking. As 4, Leader (Liaison Entre Actions de Développement de l Economie Rurale), is een Europees initiatief voor plattelandsontwikkeling dat tot doel heeft plattelandsactoren ertoe aan te zetten na te denken over het potentieel van hun gebied in een langere termijn perspectief. Het bestaat sinds 1991 en tot vóór de huidige programmaperiode was Leader een communautair initiatief binnen de Europese structuurfondsen. Vanaf 2007 is het opgenomen binnen het plattelandsbeleid. Van de vier assen is Leader de enige die geen inhoudelijke doelstellingen vooropstelt maar een methodiek weergeeft. Via de gebiedsgerichte en geïntegreerde Leaderaanpak worden de inhoudelijke doelstellingen uit andere assen gerealiseerd. Vlaanderen opteerde er, net als andere landen en regio s (zie deel IV voor een vergelijking met de ons omringende landen), voor om de Leaderaanpak enkel toe te passen in de gebiedsgerichte werking van As 3, met als doelstellingen: verbeteren van de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie. Eén van de doelstellingen van deze evaluatie is dan ook na te gaan of en hoe Leader in dit nieuwe kader veranderd is en wat juist het verschil maakt tussen Leader en As 3. 1 Deze niet-gebiedsgerichte As 3-maatregelen worden beheerd door het Departement Landbouw en Visserij. 8

12 Figuur 1 geeft de indeling van PDPOII in Vlaanderen schematisch weer. De evaluaties in dit document hebben dus enkel betrekking op het gebiedsgerichte luik van As 3 en Leader. Figuur 1: Vlaamse PDPOII-structuur AS 1 AS 2 AS 3 LEADER Concurrentievermogen land- en bosbouw Milieu en het platteland Diversificatie landbouw Gebiedsgerichte werking Bron: Eigen verwerking I.1.2 Financiële verdeling Europa heeft in de basisverordening voor het plattelandsbeleid (nr. 1698/2005) minimumpercentages voor de verdeling van de middelen over de assen voorzien: As 1 krijgt minimum 10% van de middelen, As 2 minimum 25%, As 3 minimum 10% en Leader minimum 5%. Deze percentages gelden enkel voor het Europese deel van de steun. Ook Vlaanderen en de provincies financieren immers mee in de gebiedsgerichte werking van PDPOII. Uit onderstaande tabel blijkt dat Vlaanderen ervoor koos om het grootste deel van de middelen in te zetten voor het concurrentievermogen van de land- en bosbouw (As 1). De andere assen kregen het door Europa aangegeven minimum. De technische bijstand houdt onder meer de financiering van het Vlaams Ruraal Netwerk in. Tabel 1 geeft het huidige financiële plaatje voor PDPOII (laatst gewijzigd in september 2011). In de tabel blijkt dat Leader 4,9% van de Europese middelen krijgt. Dit is volgens de huidige stand van zaken minder dan het minimum van 5%. Dit komt omdat bij een hervorming van het plattelandsbeleid (de zogenaamde health check) etra middelen aan de andere assen werd toegekend. Aan het begin van de programmaperiode voldeed Vlaanderen dus weldegelijk aan het vereiste minimum voor Leader. Het totale budget voor de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader bedraagt ,71 euro 2. Zoals vermeld bestaat het uit Europese (30%), Vlaamse (33,5%) en provinciale (36,5%) middelen. Dit budget werd verdeeld tussen beide assen: 60% werd aan Leader toegewezen en 40% aan de gebiedsgerichte werking van As 3. Dit komt neer op een jaarlijks budget van ongeveer 4 miljoen euro voor As 3 en bijna 6 miljoen voor Leader. In deel II komt de verdere financiële verdeling tussen As 3 en Leader, tussen de provincies en tussen de Leadergebieden aan bod. Tabel 1: Budget PDPOII Minimum EU-steun Totale steun % (EU) % % As , ,2 As , ,3 As 3 Diversificatie ,1 Geb. werking ,5 Leader , ,8 Technische bijstand , ,3 Totaal Bron: Verordening nr. 1698/2005, PDPOII en wijzigingen 2 Merk op dat dit bedrag lager is dan de som van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader ( ) in Tabel 1. Dit komt omdat ongeveer 3 miljoen euro van de gebiedsgerichte werking van As 3 niet door VLM wordt beheerd maar door departement Leefmilieu-, Natuur en Energie enerzijds en Agentschap Natuur en Bos anderzijds. Dit budget wordt gebruikt voor specifieke doeleinden en verdeelt volgens een aparte procedure. 9

13 I.1.3 Doelstellingen De algemene doelstellingen van zowel de gebiedsgerichte werking van As 3 als van Leader zijn het verhogen van de leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. Alle projecten die hierna besproken worden, passen dan ook onder deze koepel. De projecten in As 3 moeten echter ook passen binnen één van de vijf maatregelen die Vlaanderen selecteerde in de lijst van maatregelen die door Europa werd opgesteld (zie bijlage 1 voor de volledige Europese lijst met maatregelen). Leaderprojecten moeten binnen de globale doelstellingen werken maar hoeven in principe niet binnen de maatregelen te vallen. In de praktijk kunnen alle Vlaamse Leaderprojecten wel onder één van deze maatregelen gecatalogeerd worden (zie verder). Hieronder vindt u de vijf gebiedsgerichte maatregelen uit PDPOII (met hun Europese maatregelnummer), telkens met enkele voorbeelden van mogelijke projecten. In de loop van 2009 werd PDPOII gewijzigd en is er zowel bij basisvoorzieningen als bij intermediaire dienstverlening een submaatregel toegevoegd. Bedoeling is een specifieke klemtoon te leggen op een bepaald aspect binnen deze maatregelen. 313: Bevordering van de toeristische activiteiten bv. onthaalknooppunten, recreatieve infrastructuur, toeristische diensten, streekeducatieve begeleiding, 321:Basisvoorzieningen voor de economie en plattelandsbevolking Gericht op jeugd, ouderen, kansarmen en personen met een handicap. bv. ouderenvoorzieningen, dienstverlening naar wonen, o 321 B: Ontwikkeling van de paardenhouderij als nieuwe economische drager op het platteland bv. samenwerkingsverbanden tussen paardenhouders en sociale instellingen therapieën met paarden, 322: Dorpskernvernieuwing en ontwikkeling bv. renovatie en inrichting dorpshuizen, heraanleg openbaar domein, 323 A: Instandhouding en opwaardering van het landelijk erfgoed bv. restauratie van niet-beschermd kleinschalig cultuurhistorisch erfgoed, aanleg kunst- of cultuurelementen, acties rond stilte en duisternis, opwaarderen kwaliteitsvolle landschappelijke en natuurlijke elementen, 331:Intermediaire dienstverlening (opleiding en vorming van ruraal ondernemerschap) bv. opzetten van ondersteuning streekproducten, vorming, netwerkvorming en begeleiding van vormen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, plattelandseducatie, kooklessen, stimuleren van duurzame ontwikkeling, drugspreventie, o 331 B: De verhoging van de omgevingskwaliteit via sensibiliserende en informatieve acties bv. acties rond landschappelijke inpassing en streekeigen inrichting rond paardenhouderijen Zoals gezegd is Leader geen inhoudelijke maar een methodologische as. De Europese plattelandsverordening beschrijft hoe Leader georganiseerd wordt. In het Vlaamse PDPOII is dit verder uitgewerkt in volgende drie maatregelen (met hun Europese maatregelnummer): 10

14 - 413: Lokale ontwikkelingsstrategieën leefkwaliteit/diversificatie Bepaalt selectiecriteria en procedure voor de erkenning van de Leadergebieden en geeft aan hoe de door het Leadergebied bepaalde ontwikkelingsstrategie uitvoering krijgt : Samenwerkingsprojecten met andere plattelandsgebieden Bepaalt de wijze waarop samenwerkingsprojecten tussen Leadergebieden tot stand kunnen komen en de financiële middelen die ertegenover staan : Werking Plaatselijke Groepen Bepaalt de werking en de middelen van de Plaatselijke Groep (PG). De PG staat in voor het beheer van het Leaderprogramma in het eigen Leadergebied. I.1.4 Ruimtelijk gescheiden De definitie van platteland zoals ze in PDPOII is toegepast is heel ruim. Het omvat het hele Vlaamse grondgebied met uitzondering van de grootstedelijke gebieden Antwerpen en Gent en de regionaalstedelijke gebieden Aalst, Brugge, Hasselt-Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. De grote open ruimtegehelen van deze stedelijke gebieden werden hierbij wel tot het platteland gerekend. Bedoeling is zoveel mogelijk de relaties tussen stad en platteland in het sterk verstedelijkt Vlaanderen te ondersteunen. Zoals hierboven geschetst zijn er twee sporen om de doelstellingen van de gebiedsgerichte werking te bereiken: As 3 en Leader. Heel wat landen/regio s kozen er net als Vlaanderen voor Leader enkel binnen As 3 in te zetten (zie deel IV). Uitzonderlijk voor Vlaanderen is wel dat beide sporen ruimtelijk gescheiden zijn. In gebieden waar Leader wordt toegepast, kunnen geen projecten in de gebiedsgerichte werking van As 3 worden goedgekeurd en vice versa. Dat betekent dat projecten waarvan het werkingsgebied in een Leadergebied valt, enkel aanspraak kunnen maken op Leadermiddelen en zich tot de Leaderwerking moeten wenden. Omgekeerd kunnen promotoren buiten Leadergebied enkel aankloppen bij As 3. Verder zal blijken dat deze beslissing een grote impact heeft op de gebiedsgerichte werking van PDPOII. In de praktijk zijn eerst de Leadergebieden afgebakend. Het overige platteland in Vlaanderen werd zo As 3-gebied. In 2007, toen de Leadergebieden nog niet afgebakend waren, is As 3 uitzonderlijk in gans het Vlaamse platteland toegepast. Gevolg is dat projecten met een werkingsgebied dat deels in As 3- en deels in Leadergebied liggen twee aparte dossiers moeten indienen en afzonderlijke goedkeuringsprocedures moeten doorlopen. Ook de uitbetalingsdossiers moeten gesplitst worden. Een doordachte afbakening van de Leadergebieden is dan ook heel belangrijk (zie verder). Provinciedekkende projecten zijn de enige uitzondering op de ruimtelijke scheiding tussen As 3 en Leader. Deze projecten worden in hun geheel binnen As 3 behandeld. I.1.5 Organisatie De inhoudelijke doelstellingen van de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader zijn dezelfde. Het verschil zit dus in de wijze waarop deze doelstellingen gerealiseerd worden. De organisatie van Leader wordt van onderuit gestuurd, met zowel publieke als private partners, terwijl de beslissingen in As 3 genomen worden door publieke overheden op provinciaal niveau. As 3 is opgebouwd rond een Provinciaal Managementcomité (PMC) en een Technische Werkgroep (TW). Leader werkt met een Plaatselijke Groep (PG), of zoals het in het Europese jargon heet Local Action Group (LAG). VLM is beheersdienst voor beide assen. 11

15 Samenstelling en werking van deze structuren worden in deel II besproken. Hier worden de basisprincipes overlopen zoals ze in PDPOII zijn opgenomen. A. As 3 In de gebiedsgerichte werking van As 3 neemt het Provinciaal Managementcomité (PMC) de beslissingen. Dit betekent dat het projectoproepen lanceert en projecten goed- en afkeurt. Het PMC is een politiek orgaan op provinciaal niveau, waarin de drie Vlaamse beleidsniveaus (Vlaanderen, provincie en gemeenten) vertegenwoordigd zijn. Er zijn dus vijf PMC s in Vlaanderen. Deze politieke vertegenwoordigers worden aangevuld met adviserende leden (beheersdienst, middenveldorganisaties). Het PMC wordt bijgestaan door een Technische Werkgroep (TW). Deze ambtelijke werkgroep bestaat uit eperten in de verschillende thema s en adviseert het PMC omtrent de ingediende projecten. Ze gaat hierbij na in hoeverre het project past binnen de vooropgestelde beleidskaders en beoordeelt de kwaliteit van het project. Concreet lanceert elke provinciale PMC projectoproepen om projecten in te dienen. De provincie, het provinciale plattelandsloket met de provinciale plattelandscoördinator, zorgt voor de ondersteuning. Nadat een oproep afgesloten is, komt de TW samen om de ingediende projecten te beoordelen. Ze geeft deze beoordeling door aan het PMC die de eindbeslissing omtrent goed- of afkeuring neemt. Voor de provinciale cofinanciering worden de projecten tussendoor voorgelegd aan de Deputatie van de provincie en voor de Vlaamse en de Europese cofinanciering na goedkeuring door het PMC aan de Vlaamse minister voor Plattelandsbeleid. Figuur 2: Vergelijking van de organisatie binnen As 3 en Leader As3 Oproep PMC (provincie) Leader Oproep PG (Leadergebied) Indienen bij plattelandsloket provincie Indienen bij PG Advies TW Goedkeuring PMC Goedkeuringsbrief naar promotor Bron: Eigen verwerking Voorgelegd aan Deputatie (prov. cofinanciering) Voorgelegd aan Minister (Vl. en EU cofinanciering) Advies TW van PG Goedkeuring PG Goedkeuringsbrief naar promotor 12

16 B. Leader De Leadermethodiek houdt in dat een lokaal samenwerkingsverband (Plaatselijke Groep), bestaande uit publieke en private partners, een ontwikkelingsstrategie uitwerkt die de beleidskeuzes voor een zelf gedefinieerd en samenhangend gebied definieert. Een belangrijk verschil met As 3 is dus dat vooral lokale actoren (gemeenten, middenveldorganisaties) in de PG zetelen en dat minstens 50% van de stemgerechtigde leden privaat is, dus niet-politiek. Dit moet leiden tot een gebiedsgerichte en van onderuit gedragen visie met aandacht voor innovatie en samenwerking tussen gemeenten en sectoren. Zoals eerder beschreven koos Vlaanderen ervoor om Leader enkel in te zetten voor het behalen van de doelstellingen van As 3 in maimum 10 Leadergebieden. Bij de start van PDPOII moesten potentiële Leadergebieden een zogenaamde Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS), met afbakening van het Leadergebied, PG-samenstelling en inhoudelijke doelstellingen, indienen bij het plattelandsloket van de provincie. De ingediende strategieën werden beoordeeld door TW/PMC dat ook instaat voor het beoordelen van As 3-projecten. Eenmaal goedgekeurd (halverwege 2008) konden de goedgekeurde Leadergebieden hun eigen, grotendeels zelf bepaalde werking opstarten. Ze krijgen hiervoor een werkingsbudget waarmee ze onder meer een PG-coördinator aanstellen. Deze coördinator is verantwoordelijk voor de dagelijkse Leaderwerking. Net als PMC s doen PG s projectoproepen om de uitgetekende strategie in de praktijk te brengen. Enkele van de Leadergebieden nemen hierbij het As 3-model, met een advies van een werkgroep, over. Zoals gezegd komt de concrete werking verder uitvoerig aan bod. C. Beheersdienst De afdeling Platteland van de Vlaamse Landmaatschappij is beheersdienst van de gebiedsgerichte werking, zowel van As 3 als van Leader. VLM stelde, in samenspraak met de provincies, bij de start van het PDPOII-programma richtlijnen op voor de praktische en administratieve afhandeling van projecten. De rol van de beheersdienst verschilt in As 3 en Leader. In As 3 zetelt VLM in alle provinciale TW s en PMC s. Deze persoon waakt ook over een uniforme werkwijze over de provincies heen en voorkomt technische fouten. VLM is inhoudelijk goed op de hoogte van de projecten en behoudt een overzicht over de financiële situatie. Mogelijke knelpunten en problemen worden met de provinciale plattelandscoördinatoren besproken. De beheersdienst van As 3 controleert de ingediende declaratiedossiers (hierin worden gemaakte kosten gedeclareerd) van alle As 3-projecten, legt goedgekeurde projecten voor aan de Minister voor Plattelandsbeleid, voert terreincontroles uit en bereidt uitbetalingen voor (de eigenlijke betaling gebeurt door het Betaalorgaan bij het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV)). De rol van VLM als beheersdienst voor Leader is anders. Vanuit de filosofie van responsabilisering van het gebied wordt meer verantwoordelijkheid aan het Leadergebied gegeven. VLM zit niet als beheersdienst in de Leadergroepen (soms wel als gebiedsgerichte actor). Het is de Leadercoördinator die ingediende projecten en declaratiedossiers controleert alvorens ze naar de beheersdienst te sturen. VLM doet enkel steekproefsgewijs een etra controle van de declaraties en zorgt voor de uitbetaling. De beheersdienst organiseert regelmatig coördinatorenoverleg om de werking van de tien PG s op elkaar af te stemmen. Toch blijkt in de praktijk dat een systematische controle van alle bij de PG ingediende projecten en declaratiedossiers door de beheersdienst, fouten zou kunnen vermijden en de technische kwaliteit van de dossiers zou verhogen. Een systeem zoals dat van As 3 betekent echter een bijkomende personeelsinzet in de beheersdienst. 13

17 D. Vlaams Ruraal Netwerk Europa voorziet in elke lidstaat/regio een netwerk voor het platteland. Dit netwerk moet alle betrokkenen bij plattelandsontwikkeling samenbrengen. In het luik Technische Bijstand van PDPOII is de uitbouw van een Vlaams Ruraal Netwerk voorzien. Europa liet lidstaten vrij te beslissen hoe een netwerk op te richten. In deel IV zal blijken dat sommige lidstaten ervoor kozen een overheidsopdracht uit te schrijven 3. In Vlaanderen werd het ondergebracht bij het Departement Landbouw en Visserij binnen de Vlaamse Overheid. De voornaamste doelgroepen zijn plattelandsactoren, projectpromotoren, landbouwers, middenveldorganisaties, overheden,. Het netwerk wil sensibiliseren, activeren en ondersteunen. Het zorgt voor het opsporen en analyseren van overdraagbare goede praktijken en het verstrekken van informatie hierover, de organisatie van uitwisselingen van ervaring en knowhow, het opzetten van opleidingsprogramma's ten behoeve van PG s in oprichting en het verlenen van technische bijstand voor samenwerkingsprojecten. I.2. Gebruikte methodologie Als beheersdienst evalueert VLM in dit document de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader. Hierbij zijn verschillende methodes gebruikt, elk met hun eigen randvoorwaarden, gebruiken en gebreken. In dit hoofdstuk worden ze omschreven. Dit document is opgebouwd rond verschillende thema s: werking, projecten en verhouding tot andere gebiedsgerichte initiatieven. De verschillende evaluatiemethoden zijn per thema weergegeven. In de hoofdtekst van de evaluatie vindt u telkens de voornaamste bevindingen. Meer diepgaande analyses vindt u in de bijlagen. De mid term evaluatie van PDPOII (2010), een door Europa opgelegde evaluatie en uitgevoerd door een eterne consultant, komt in elk van de hierop volgende delen aan bod. Ze geeft immers een goede globale evaluatie van PDPOII. De gebiedsgerichte werking was hierin slechts een onderdeel. De voornaamste bevindingen voor As 3 en Leader van de mid term evaluatie worden hier overgenomen en uitgediept. a. Deel II: Werking van de gebiedsgerichte werking Hoe de werking van As 3 en Leader verloopt en wat de kritische succesfactoren van de methodiek in beide programmadelen zijn, staat centraal in dit deel van de evaluatie. Het is moeilijk te kwantificeren informatie. Er werd dan ook voornamelijk gebruik gemaakt van informatie die de betrokkenen zelf aangaven. Beide werkmethodes worden zoveel mogelijk met elkaar vergeleken. Vermits Leader, nieuw binnen PDPO, uitgaat van een grotere lokale vrijheid dan As 3 dat meer van bovenaf geregisseerd wordt, ligt de klemtoon in sommige onderdelen vooral op Leader. De evaluatie van dit deel is opgebouwd rond verschillende thema s, telkens met gegevens uit volgende bronnen: - Analyse van de Provinciale Plattelandsbeleidsplannen en Lokale Ontwikkelingsstrategieën en draaiboeken van de Leadergroepen Voor de evaluatie van de werking werden voornamelijk ontwikkelingsstrategieën en draaiboeken van de tien Leadergroepen geanalyseerd. In As 3 wordt veel van de werking immers geregeld door de beheersdienst, in samenspraak met de provincies. Nadat de LOS werd goedgekeurd moest elke PG binnen zes maanden een draaiboek opstellen met de wijze waarop het programma in hun Leadergebied concreet 3 Dit gebeurde in Vlaanderen ook in de vorige Leaderperiode ( ) 14

18 georganiseerd wordt. Vragen als Hoe werkt de PG?, Hoe verloopt de projectoproep? en Hoe verloopt de selectie? worden in het draaiboek beantwoord. Bij wijzigingen in de werking moet het draaiboek bijgewerkt worden en aan de beheersdienst meegedeeld worden. Het valt helaas niet uit te sluiten dat dit niet in alle gevallen ook effectief gebeurt. - Enquête bij de betrokkenen van Leader (telkens in grijze kader) In september 2010 werd een grootschalige, digitale bevraging van alle PG-leden en ondersteunende Leaderactoren (CCEP, VRN, VVP, provinciale plattelandsloketten, Leadercoördinatoren) georganiseerd. Meer dan 300 mensen kregen de vraag om de anonieme enquête in te vullen. 132 respondenten (44%) vulden de enquête geheel of grotendeels 4 in. 114 van deze respondenten (86%) zijn lid van een PG, 18 (14%) zijn dit niet maar zijn dus wel betrokken bij de Leaderwerking. Vermits het overgrote deel van de respondenten uit PG-leden bestaat geeft de enquête voornamelijk een eigen, lokale invalshoek. De werking in andere gebieden en de Vlaamse en Europese regels zijn meestal minder goed gekend. Zoals zal blijken loopt de Leaderwerking in de verschillende gebieden soms sterk uiteen. Voor As 3 gebeurde een dergelijke bevraging niet. Deze analyse maakt dan ook geen vergelijking van de inschatting van betrokkenen tussen beide assen mogelijk. - Gesprekken met enkele betrokkenen o.a. met VVSG, RURANT, VLM intern, b. Projecten Het realiseren van projecten om het platteland te ontwikkelen is het voornaamste doel van zowel As 3 als Leader. De databanken met zowel goedgekeurde als afgelopen projecten werden voor de periodes zoals weergegeven in Tabel 2 dan ook uitvoerig onderzocht: - Databank met goedgekeurde projecten De 581 projecten die zowel in As 3 als Leader tot eind september 2011 werden goedgekeurd, zijn geanalyseerd op verschillende aspecten. Voor kenmerken als thema, projectgrootte, werkingsgebied, promotor, werden eerst de verschillen tussen de assen geanalyseerd. Hierna werd ook dieper ingegaan op de verschillen tussen provincies (As 3) en Leadergebieden (Leader). - Monitoringgegevens van afgelopen projecten Van de afgelopen projecten werden de behaalde targets geanalyseerd. Voor As 3 werd hierbij dezelfde periode (okt/2007-jun/2010) geanalyseerd als deze in de mid term evaluatie. Deze data werden dan ook overgenomen. Voor Leader werd gebruik gemaakt van goedgekeurde projecten tussen okt/2008 en dec/2010. Vermits de monitoringgegevens voor Leader gedetailleerder zijn dan deze die door Europa worden opgevraagd, kon hieruit etra informatie gehaald worden en kon ze vergeleken worden met As 3. - Inhoudelijke evaluatie afgelopen projecten As 3 In As 3 is voor elk project van het budgetjaar 2007 (deze projecten liepen tot ten laatste 30 juni 2009) een inhoudelijke evaluatie gebeurd. Deze evaluatie ging na of de inhoudelijke doelstellingen behaald werden binnen de vooropgestelde timing. In het dit hoofdrapport worden de voornaamste conclusies weergegeven, de individuele fiches vindt u in bijlage. - Goedgekeurde samenwerkingsprojecten Ook alle tot eind juni 2010 goedgekeurde samenwerkingsprojecten zijn kort geëvalueerd. 4 In dit geval is de som van de antwoorden niet gelijk aan 100% 15

19 Tabel 2: In de evaluatie gehanteerde projectendata Goedgekeurde projecten As 3 oktober september 2011 Goedgekeurde projecten Leader 5 oktober september 2011 Afgelopen projecten As 3 oktober juni 2010 Afgelopen projecten Leader oktober december 2010 Goedgekeurde samenwerkingsprojecten Leader oktober juni 2011 Bron: eigen verwerking c. PDPOII in het plattelandsbeleid PDPOII is een belangrijk onderdeel van het Vlaamse plattelandsbeleid. De verhouding tussen PDPOII en andere EU-fondsen, en de verhouding tussen het Vlaamse plattelandsbeleid en het lokale beleid worden in dit deel kort besproken. Als toetsingskader en inspiratiebron werd een vergelijking gemaakt met het plattelandsbeleid en de plattelandsprogramma s van enkele vergelijkbare omringende landen. Dit onderzoek gebeurde voornamelijk op basis van een literatuurstudie, met volgende bronnen: - Het plattelandsprogramma in Vlaanderen en enkele vergelijkbare regio s/landen PDPOII wordt vergeleken met het plattelandsprogramma van Wallonië, Nederland en Frankrijk (Rhônes-Alpes) - Het ruimere plattelandsbeleid in Vlaanderen en enkele vergelijkbare regio s/landen De plaats van het plattelandsprogramma dat het Europese plattelandsbeleid vertaalt binnen het ruimere plattelandsbeleid en de link met andere Europese fondsen (EFRO, ESF) wordt, op basis van de relevante beleidsdocumenten, vergeleken met de situatie in Wallonië, Nederland en Frankrijk (Rhônes-Alpes) - De relatie van PDPOII met de lokale besturen Op basis van de projectendatabank en gegevens in verband met gemeentelijke bestuurskracht van VVSG wordt onderzocht of lokale besturen met een beperkte bestuurskracht in aanmerking komen voor PDPOII-projecten. Dit situatie in de verschillende provincies en Leadergebieden wordt in kaart gebracht. 5 Omdat in 2007 de Leadergebieden geselecteerd moesten worden, werden de eerste projectoproepen in Leader pas in het najaar van 2008 gelanceerd. In 2007 werden enkel As 3-projecten goedgekeurd. Dit kon toen in heel het Vlaamse platteland (zoals in PDPOII gedefinieerd), ook in de gebieden die later Leadergebied werden. 16

20 II. FUNCTIONEREN VAN DE GEBIEDSGERICHTE WERKING Dit deel werpt eerst een kritische blik op de werking van As 3 en Leader. Zoals aangegeven is dit niet in cijfers te gieten maar worden de documenten van provincies en Leadergebieden vergeleken. Ook de ervaring en het overzicht van de beheersdienst is hierbij belangrijk. Dit deel gaat op zoek naar parallellen en verschillen tussen de assen en plus- en minpunten van verschillende werkmethoden worden aangestipt. De resultaten van de Leaderenquête uit 2010 geven een beeld op de werking van onderuit. In elk van de thema s zal dan ook in een grijs kader naar de resultaten van deze enquête verwezen worden. Een dergelijke enquête gebeurde niet in As 3 waardoor een vergelijking tussen beide assen vanuit de invalshoek van de betrokkenen niet mogelijk was. Wel werden relevante elementen uit de mid term evaluatie, waarin onder meer gesprekken met de provinciale coördinatoren werden gedaan, overgenomen. In een eerste gedeelte komt de opstartfase aan bod. Vermits de Leadermethodiek inhoudt dat op lokaal niveau structuren worden opgezet, gaat dit gedeelte voornamelijk in op de opstartfase van Leader. De afbakening van de Leadergebieden, verdeling van de middelen, structuur en samenstelling van de Plaatselijke Groep en de ontwikkelingsstrategie worden besproken en zoveel mogelijk vergeleken met As 3. In een tweede hoofdstuk worden de verschillende aspecten van de eigenlijke werking tegen het licht gehouden. De leadermethodiek wordt in het laatste gedeelte afzonderlijk besproken. Voornamelijk aan de hand van de resultaten van de enquête komen de verschillende Leaderkenmerken aan bod. II.1. Opstartfase 2007 was het jaar waarin de Leaderwerking werd opgestart: Leadergebieden werden afgebakend, Plaatselijke Groepen gevormd en Lokale Ontwikkelingsstrategieën geschreven. In afwachting van de creatie van de Leadergebieden was het onmogelijk om Leaderprojecten goed te keuren. Zoals eerder aangehaald konden toen in heel het Vlaamse platteland (zoals gedefinieerd binnen PDPOII) As 3-projecten worden ingediend bij de provincie, volgens de voorwaarden van As 3. Doordat As 3 een jaar eerder met de projectwerking van start ging, hebben ook de As 3-bestedingen een voorsprong op deze van Leader. Dit wordt duidelijk in Deel III. Halverwege 2007 deden de PMC s de oproepen voor het indienen van Lokale Ontwikkelingsstrategieën. In samenwerking met de provincies werden de oproepen zo ruim mogelijk verspreid. Beheersdienst VLM voorzag een handleiding voor het opmaken van een Leaderstrategie. Potentiële Leadergebieden kregen zes maanden, tot eind 2007, om een strategie in te dienen. In de eerste maanden van 2008 werden de ingediende ontwikkelingsstrategieën beoordeeld volgens het systeem van As 3, met per provincie een Technische Werkgroep die adviseert en een PMC dat beslist. PDPOII stelde het maimale aantal Leadergebieden in op tien. Na de indiening bleken er maar tien kandidaten een strategie te hebben ingediend, twee per provincie. Er was dan ook weinig discussie in verband met de te selecteren gebieden. Enkele PG s kregen op basis van de opmerkingen van TW en PMC wel de opdracht om hun ontwikkelingsstrategie op enkele punten bij te werken of verduidelijkingen aan te brengen. De tien ingediende gebieden werden vervolgens goedgekeurd en konden aan de slag vanaf april In de zes maanden tussen oproep en indiening hebben enkele andere geïnteresseerden contact genomen met beheersdienst en/of provincie. Toch zijn zij niet tot een ingediende LOS gekomen. Dit is jammer omdat bijkomende initiatieven tot samenwerking in verschillende regio s en concurrentie tussen de ingediende strategieën zou voor wat meer 17

21 competitie zorgen. Een aantal provincies leek zelf al uitgemaakt te hebben welke gebieden het meest geschikt zijn om erkend te worden als Leadergebieden. Voor gebieden waar nog geen traditie van samenwerking bestaat, waar bijvoorbeeld nog geen Leaderprogramma heeft bestaan, blijkt duidelijk dat (eterne) procesbegeleiding van groot belang is. Het is immers niet vanzelfsprekend om aan de indieningsvoorwaarden te voldoen. Een betere omkadering en ondersteuning voor opstartende PG s kan het aantal ingediende Leadergebieden verhogen. Ook het feit dat enkel de goedgekeurde strategieën een vergoeding kregen voor de opmaak, euro, speelt hier mee. Het risico om afgekeurd te worden en dus geen vergoeding te krijgen voor het voorbereidende werk was dan ook groot. II.1.1 Afbakening Leadergebieden PDPOII legt volgende afbakeningscriteria voor Leadergebieden op: - vanuit fysisch (geografisch), economisch en sociaal oogpunt een homogeen geheel vormen; - coherent zijn; - beschikken over een adequate kritische massa in termen van menselijke, financiële en economische hulpbronnen; - deelgemeenten van minstens 3 gemeenten omvatten - voor minstens 90% uit "ruraal gebied of een Leader I, II en Leader+ gebied bestaan. Rurale gebieden hebben hoogstens 300 inwoners per vierkante kilometer en een bebouwde oppervlakte van hoogstens 15%. Die criteria worden gezien op deelgemeenteniveau. Maimum 10% van de oppervlakte van het gebied mag nietruraal zijn, maar moet wel deel uitmaken van het buitengebied. - tussen de en inwoners hebben (uitzonderlijk tot inwoners om tot een logische en coherente samenhang naar fysische gebiedskenmerken, identiteit, culturele en bestuurlijke coherentie, etc. te komen of om een kleinstedelijke kern op te kunnen nemen). Zoals eerder aangehaald konden maimaal 10 Leadergebieden in Vlaanderen ondersteund worden. Hoewel niet epliciet voorzien in PDPOII is het logisch dat 2 Leadergebieden per provincie werden geselecteerd. De provincies staan immers mee in voor de financiering en de beslissing over het goedkeuren van Leadergebieden op provinciaal niveau genomen werd (PMC). Provinciegrensoverschrijdende Leadergebieden waren wel in theorie mogelijk, maar in de praktijk zeer moeilijk te realiseren. Volgende Leadergebieden werden in het voorjaar van 2008 erkend. De rest van het Vlaamse platteland werd vanaf dan As 3-gebied. Antwerpen: MarkAante Kempen Midden-Kempen Beweegt! Limburg: Haspengouw Kempen en Maasland Oost-Vlaanderen: Meetjesland-Leie-Schelde Vlaamse Ardennen Vlaams Brabant: Hageland Pajottenland+ West-Vlaanderen: Tielts Plateau Westhoek 18

22 Figuur 3: Afbakening Leadergebieden in Vlaanderen Bron: Vlaams Ruraal Netwerk Pajottenland is het enige Leadergebied dat (ongeveer) dezelfde afbakening heeft als tijdens de voorgaande Leader+-periode ( ). De andere negen gebieden zijn nieuw, hoewel ze soms wel delen van Leader+-gebied bevatten. In totaal vallen 127 Vlaamse gemeenten in een Leadergebied. De totale oppervlakte van alle Leadergebieden samen is km² (oppervlakte Vlaams Gewest: km 2 ) mensen leven in Leadergebied, dat is een vijfde van de totale Vlaamse bevolking (NIS, 2007). De Westhoek, dat 20% van de totale oppervlakte van de Vlaamse Leadergebieden beslaat, is veruit het grootste Leadergebied. Tabel 3: Grootte en inwonersaantal Vlaamse Leadergebieden Leader Vlaanderen % Oppervlakte (km²) ,1 Inwonersaantal ,5 Bron: Mid term Evaluatie PDPO , 2010 Uit Figuur 3 blijkt dat heel wat Leadergebieden een weinig coherente afbakening hebben, soms zelfs met gaten. Er is dan ook niet overal sprake van homogene regio s, iets wat nochtans belangrijk is voor een goede toepassing van de Leadermethodiek. Duidelijke voorbeelden zijn de Oost-Vlaamse Leadergebieden, waarbij heel wat stukken van gemeenten werden opgenomen zonder het dichtbevolktere centrum. De gemeente Gavere bijvoorbeeld ligt deels in Meetjesland-Leie-Schelde, deels in Vlaamse Ardennen en deels in As 3-gebied. Vanzelfsprekend is het voor deze gemeente moeilijk om een duidelijk engagement in de ene of andere richting op te nemen of om een gemeentelijk project in te dienen. Voor dit gebrek aan homogeniteit zijn verschillende oorzaken. Zo kunnen de PDPOII-criteria beter. Een streek wordt immers bepaald op basis van geografische of historische factoren en niet zozeer op basis van de criteria bevolkingsdichtheid en bebouwingspercentage die in PDPOII op deelgemeenteniveau gebruikt worden. 19

23 Verder blijkt dat de criteria die in PDPOII voorzien zijn, niet overal zijn toegepast op de wijze zoals voorzien. Bedoeling van de 10% niet-ruraal gebied was bijvoorbeeld kleinstedelijke kernen in het Leadergebied te kunnen opnemen. In de praktijk zien we dat deze kernen er in vele gevallen toch zijn uitgesneden, terwijl rurale deelgemeenten wel deel uitmaken van het Leadergebied. Zo werd de kern Tongeren niet opgenomen in het Leadergebied Haspengouw maar alle deelgemeenten van Tongeren maken er wel deel van uit. Een derde en belangrijke oorzaak die hiermee samenhangt is de verdeling van de middelen tussen As 3 en Leader (zie verder). Doordat de verdeling tussen de assen op voorhand vast lag en heel wat middelen aan Leader werden toegekend, moesten ook de Leadergebieden zo groot mogelijk zijn. Anders was een evenwichtige spreiding van de middelen over het platteland niet mogelijk. Kwantificeerbare criteria zijn uiteraard duidelijker en makkelijk afdwingbaar om tot afbakeningen te komen. In het huidige PDPOII werden andere criteria als coherentie van de regio, bestaande samenwerkingsverbanden, vooropgesteld. Naar de volgende programmaperiode moet nagedacht worden hoe dergelijke criteria hard gemaakt kunnen worden. In een versnipperd of weinig homogeen gebied is het immers moeilijk om tot echte streekwerking te komen. In de enquête bij PG-leden werd in twee vragen naar de afbakeningscriteria gevraagd (Figuur 4 en Figuur 5). Hieruit blijkt dat de helft van de respondenten de huidige criteria goed en doeltreffend vindt om aan streekwerking te doen. Een derde van de respondenten geeft aan de huidige afbakening(scriteria) niet geschikt te vinden. Het is hierbij niet te achterhalen of de respondenten geantwoord hebben met in het achterhoofd de Vlaamse criteria of met de uiteindelijke Leaderafbakening. Dat de respondenten zelf meewerkten aan de afbakening kan hun antwoord op deze vragen kleuren. Figuur 4: Enquête: Wat vindt u van de afbakeningscriteria? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Figuur 5: Enquête: Zijn de criteria om een Leadergebied te vormen doeltreffend om aan streekwerking te doen? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september

24 II.1.2 Opzetten van structuren: PMC en PG A. Samenstelling In de gebiedsgerichte werking van As 3 neemt het Provinciaal Managementcomité (PMC) de beslissing omtrent de goedkeuring van projecten. Het PMC is een politiek orgaan met vertegenwoordigers van de drie Vlaamse bestuursniveaus. De samenstelling is als volgt: Effectieve leden: - 9 vertegenwoordigers Vlaamse Regering (met in totaal 5 stemmen); - 5 vertegenwoordigers provincieraad; - 5 vertegenwoordigers gemeenten; Adviserende leden: - 5 vertegenwoordigers middenveldorganisaties (sociale partners, milieu- en natuurverenigingen, ); - 2 vertegenwoordigers beheersdienst VLM; - 1 vertegenwoordiger programmasecretariaat PDPOII; - 2 vertegenwoordigers provinciaal plattelandsloket. De betrokkenheid van alle bestuursniveaus in de PMC s is dus gegarandeerd. Toch dringen vooral de lokale besturen aan op een grotere betrokkenheid. Om die betrokkenheid te vergroten is het aan te bevelen enkel gemeenten die in As 3-gebied liggen in het PMC op te nemen. Momenteel zetelen er immers ook gemeenten die in Leadergebied liggen maar hierdoor is het engagement van deze gemeentelijke vertegenwoordigers niet altijd verzekerd. Belangrijk is gemeentemandatarissen te vinden die het gemeentelijk belang overstijgen. In Leader vervult de Plaatselijke Groep de rol van beslissingsorgaan. Belangrijk verschil met het PMC zit in de samenstelling. Om de betrokkenheid van alle terreinactoren in de regio te garanderen legt Europa een minimum van 50% private stemmen in de PG op. De publieke actoren zijn bijna uitsluitend gemeente- en provinciemandatarissen, Vlaanderen is zelden betrokken (VLM, ANB, ). De private actoren zijn vooral middenveldorganisaties. Welke organisaties betrokken zijn, hangt sterk af van de spelers die in de regio actief zijn. Het gaat meestal over streekgebonden organisaties (toeristische diensten, regionale landschappen, ) enerzijds en regionale afdelingen van landelijke organisaties anderzijds (landelijke gilden, vakbonden, ). PG-leden kunnen soms zowel in een gemeente als in een private organisatie actief zijn. Bij de berekening van de private stemmen worden mensen met een uitvoerend ambt (burgemeester en schepenen) sowieso bij de publieke actoren gerekend, ook al vertegenwoordigen ze volgens de LOS een private organisatie. De meeste PG s werken net als de PMC s met raadgevende leden. Dit kunnen zowel publieke als private actoren zijn. Het PDPOII schrijft voor dat de PMC s in As 3 geadviseerd worden door een ambtelijke Technische Werkgroep (TW). Enkele PG s hebben deze werkwijze overgenomen. Op de werking van PMC/PG en TW wordt in hoofdstuk II.2 ingegaan. Beheersdienst VLM zetelt niet in de PG s. In sommige PG s zetelt VLM wel als gebiedsgerichte actor (provinciale buitendienst). VLM is steeds adviserend lid, enkel in Meetjesland-Leie-Schelde is ervoor gekozen om VLM als effectief lid op te nemen. Uit Tabel 4 blijkt dat enkele PG s zeer groot zijn. Zo heeft PG Hageland 50 en PG MarkAante Kempen 39 leden. Het spreekt voor zich dat vergaderen met een dergelijke groep niet altijd makkelijk is. De andere PG s hebben minder dan 30 leden, enkele zelfs minder dan 20. In PG Tielts plateau zijn alle acht gemeenten betrokken maar hebben ze samen maar vier stemmen. 21

25 Provincie als voorzitter Dagelijks bestuur TOTAAL Middenveld (adviserend) Openbare besturen (adviserend) Middenveld (effectief) gemeente provincie Vlaanderen Tabel 4: Samenstelling Plaatselijke Groep Openbare besturen (effectief) As 3 (PMC) 9 (5) MAK MIK HAS KML MLS VLA HAG PAJ TIP (4) WEH Bron: Lokale Ontwikkelingsstrategieën, eigen verwerking De Leadermethode hangt nauw samen met initiatief van onderuit. De rol van de provincie is sterk provincieafhankelijk en hangt samen met de provinciale visie op het plattelandsbeleid. In heel wat PG s heeft de provincie één stem (de voorzitter) maar bijvoorbeeld in PG Tielts Plateau gaan de helft van de publieke stemmen naar de provincie. Dit mag de dynamiek van onderuit niet smoren. Gemeenten bepalen mee het beleid op het platteland en het is dan ook belangrijk dat alle gemeenten in een Leadergebied zich sterk betrokken voelen bij de besluitvorming. De voorzitter en de coördinator van PMC/PG zijn sleutelfiguren. De voorzitter zit de vergadering voor, is het uithangbord en neemt samen met de coördinator beslissingen in verband met de dagelijkse werking. De coördinator begeleidt promotoren, bereidt de vergaderingen voor en zorgt voor dynamiek in het gebied. In Leader is de coördinator hiernaast ook verantwoordelijk voor de administratieve afhandeling van declaratiedossiers (zie verder). Om dit alles mogelijk te maken blijkt het in de praktijk belangrijk dat provincies en Leadergebieden zorgen voor etra administratieve/boekhoudkundige ondersteuning zodat de coördinator zijn/haar rol als spin in het web ten volle kan spelen. In As 3 is de provinciale gedeputeerde voor plattelandsbeleid in alle provincies voorzitter van het PMC. In de Oost-Vlaamse en Limburgse PG s is de gedeputeerde ook voorzitter van beide Leadergroepen. Dit geldt ook voor het Hageland. In de andere PG s is telkens een burgemeester of schepen van één van de deelnemende gemeenten voorzitter van de PG. Enkel in PG Westhoek is iemand uit het middenveld voorzitter van de PG. Omdat een PMC/PG slechts enkele malen per jaar samenkomt richtten de meeste Leadergebieden een dagelijks bestuur op. Dit bestuur bestaat minstens uit afgevaardigden van de financiële verantwoordelijke voor het Leaderprogramma (zie verder), de voorzitter van de PG en de coördinator. In As 3 en in de gebieden waar geen dagelijks bestuur werd opgericht worden deze taken binnen de provincie opgenomen. 22

26 Uit de enquête blijkt dat de meeste PG-leden tevreden zijn met de wijze waarop de oprichting van PG verliep. Meer dan een kwart van de respondenten geeft aan geen mening te hebben. Dit kan erop wijzen dat niet alle partners even actief betrokken waren bij de oprichting. Ze zijn misschien pas op het einde van de voorbereiding gevraagd, zonder helemaal te weten wat Leader juist inhoudt. Figuur 6: Enquête: Verliep de oprichting van de Plaatselijke Groep van een leien dakje? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 B. Juridische structuur PG De Europese plattelandsverordening 1698/2005 (art. 62 lid 2) voorziet in twee mogelijkheden voor de juridische structuur van een PG. Ofwel kiest de PG een administratieve en financiële eerstverantwoordelijke onder de leden, ofwel verenigen alle leden zich in een gemeenschappelijke structuur met rechtsvorm. In Vlaanderen heeft de juridische structuur van de PG s bij het begin van de programmaperiode tot discussie geleid. Sommige juridische diensten gaan er immers van uit dat het Gemeentedecreet niet toelaat dat gemeenten en private actoren in een gezamenlijke juridische structuur (in dit geval vzw) stappen. In de volgende programmaperiode moet ervoor gezorgd worden dat de mogelijke juridische structuren van bij aanvang duidelijk zijn. Na het bekijken van juridische adviezen gaf de Minister voor Plattelandsbeleid echter aan dat het oprichten van een vzw weldegelijk mogelijk is, voor zover die vzw niet belast is met de verwezenlijking van welbepaalde taken van gemeentelijk belang en er geen overdracht of terbeschikkingstelling van gemeentelijk personeel of overdracht van gemeentelijke infrastructuur gebeurt. De bepaling 'niet belast worden met de verwezenlijking van welbepaalde taken van gemeentelijk belang' moet hier als volgt geïnterpreteerd worden (dit blijkt ook uit de memorie van toelichting bij het decreet): de activiteiten van de vzw mogen wel op enige wijze bijdragen aan de realisatie van het gemeentelijke belang, maar het kan niet dat een gemeente taken die zij zelf uitoefent of moet uitoefenen, aan een vzw overdraagt. Bij Leader is geen sprake van dergelijke taken aangezien het gaat over het tijdelijk beheer van middelen die door andere overheden ter beschikking gesteld worden voor een regio, en die de gemeenten zelf niet rechtstreeks zouden kunnen ontvangen. Andere optie is het oprichten van een vzw door de leden van de plaatselijke groep in persona. Dit biedt uiteraard minder waarborgen naar aansprakelijkheid van betrokkenen. Zoals voorzien in het Decreet Intergemeentelijke Samenwerking van 2001 komen twee samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid in aanmerking: een interlokale vereniging en een feitelijke vereniging. Een interlokale vereniging heeft geen rechtspersoonlijkheid maar het beheer van de middelen en personeel kan gebeuren door een van de deelnemende besturen, of door een deelnemende vzw. De financiële afrekening gebeurt tussen alle deelnemers op basis van de afspraken die zij onderling maken. 23

27 De oprichting van een feitelijke vereniging kan onder dezelfde voorwaarden als deze van de oprichting van een vzw. Hierboven blijkt dus dat de Vlaamse wetgeving vier mogelijke structuren toelaat. In Tabel 5 zien we dat de PG-structuur meestal in samenspraak met de provincie werd bepaald. Alle PG s hebben een juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid, met een andere rechtspersoon als eerstverantwoordelijke. Er werd dus niet geopteerd voor de oprichting van een vzw met zowel publieke als private deelnemers. Vier PG s opteerden voor een interlokale vereniging, de zes andere voor een feitelijke vereniging. In de Vlaams-Brabantse PG s hebben de private partners in de Leaderwerking een vzw opgericht die de verantwoordelijke is van de Leaderwerking en samen met de gemeentebesturen een feitelijke vereniging vormt. In het Pajottenland bestond deze vzw trouwens al in de vorige Leaderperiode. De andere PG s kozen voor de provincie of een aan de provincie gelieerde instantie als eerstverantwoordelijke. Enkel in Vlaamse Ardennen vervulde het plaatselijke Regionaal Landschap tijdens de eerste jaren de rol van eerstverantwoordelijke. Vanaf juni 2010 is deze rol overgenomen door de Provinciale Landbouwkamer van Oost-Vlaanderen. Tabel 5: Juridisch statuut PG interlokale vereniging PG (andere rechtspersoon is eerstverantwoordelijke) MAK Rurant MIK Rurant HAS Provincie Limburg KML Provincie Limburg MLS VLA HAG PAJ TIP WEH Bron: Lokale Ontwikkelingsstrategieën, eigen verwerking feitelijke vereniging (andere rechtspersoon is eerstverantwoordelijke) Provinciale Landbouwkamer Oost-Vlaanderen Provinciale Landbouwkamer Oost- Vlaanderen vzw (opgericht voor Leader) vzw (opgericht voor Leader) Provincie West-Vlaanderen Provincie West-Vlaanderen VLM en provincies stelden bij de start van de huidige programmaperiode een samenwerkingsovereenkomst op die de verschillende bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de gebiedsgerichte werking van PDPO II tussen de Vlaamse overheid en de provincies regelt. In 2009 nam VLM het initiatief om een soortgelijke overeenkomst tussen de Vlaamse overheid en de PG s op te maken. Ook hier moeten immers bevoegdheden en verantwoordelijkheden geregeld worden. Europa raadt dergelijke formele overeenkomsten dan ook aan als een goede praktijk. Na verschillende inspraakrondes met provincies en PG s werden de tien samenwerkingsovereenkomsten in juni 2010 ter ondertekening naar de PG s gestuurd. Tot nu toe hebben acht PG s de overeenkomst ondertekend. Enkel de Limburgse PG s deden dit nog niet. In de volgende programmaperiode moet er dan ook voor gezorgd worden dat de nodige samenwerkingsovereenkomsten bij aanvang door alle partijen worden ondertekend. II.1.3 Plattelandsbeleidsplan en Ontwikkelingsstrategie In het begin van de programmaperiode kregen de provincies de opdracht het Vlaamse PDPOII te vertalen in een Provinciaal Plattelandsbeleidsplan. Dit plan geeft aan hoe PDPOII in de eigen provincie toegepast wordt. Sommige provincies kaderen de doelstellingen in de eigen langetermijnstrategie, anderen hielden het grotendeels bij de maatregelen zoals ze in PDPOII zijn omschreven. 24

28 Uit de Provinciale plannen blijkt dat alle provincies de vijf doelstellingen van de gebiedsgerichte werking, al dan niet geherformuleerd of gehergroepeerd, overnamen (bijlage 2). Binnen de doelstellingen werden wel eigen klemtonen gelegd, afhankelijk van de situatie en werking binnen de provincie. De Lokale Ontwikkelingsstrategie die de Leadergebieden opmaakten, moet zoals eerder aangehaald, passen binnen de doelstellingen van As 3: leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie. De LOS moet hierbinnen ook passen binnen het Provinciaal Plattelandsbeleidsplan. In de Lokale Ontwikkelingsstrategieën formuleren de PG s eigen doelstellingen. Soms werden maatregelen van As 3 overgenomen, op andere plaatsen zijn maatregelen uitgesplitst of samengebracht en werden specifieke klemtonen en lokale accenten gelegd (bijlage 2). Zoals blijkt uit Tabel 6 kunnen alle Leaderdoelstellingen onder één van de vijf gebiedsgerichte maatregelen geplaatst worden. Er werden dus geen doelstellingen geformuleerd buiten de vijf maatregelen van As 3. Uit de doelstellingen in de ontwikkelingsstrategieën blijkt dat de PG s weinig gefocust hebben. De voornaamste oorzaak bleek in deel I met de geografische spreiding van As 3 en Leader. Strategieën zijn zeer breed omdat er geen alternatieven zijn voor plattelandsactoren en -sectoren die buiten de strategie zouden vallen. Uit de mid term evaluatie blijkt wel dat de provinciale plattelandscoördinatoren Leaderprojecten over het algemeen toch gebiedsspecifieker vinden dan As 3-projecten. Tabel 6: Doelstellingen As 3 en Leadergebieden toerisme basisvoorzvern. dorpskern- erfgoed intermed. # doelstellingen dienstv. ANT 5 LIM 3 OVL 4 VLB 4 WVL 5 MAK 7 MIK 8 HAS 4 KML 4 MLS 5 VLA 5 HAG 4 PAJ 7 TIP 3 WEH 6 Bron: eigen verwerking Uit de enquête blijkt dat de meerderheid van de PG-leden tevreden is met de beleidskeuzes die in de LOS werden gemaakt (Figuur 7). Dit lijkt samen te gaan met de zeer brede scope van de strategieën waarin elke actor en sector zijn gading vindt. Het is ook onwaarschijnlijk dat actoren die zich niet in de doelstellingen kunnen vinden in een PG stappen. 25

29 Figuur 7: Enquête: Kunt u zich terugvinden in de beleidskeuzes (maatregelen) voor de huidige programmaperiode? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 In de enquête werd gepeild naar beleidsprioriteiten voor de volgende programmaperiode. Vier beleidsthema s kwamen zeer vaak terug: - inzetten op duurzame landbouw en landbouwverbreding - verbeteren van basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking; vaak voor (kans)armen - gemeentelijke infrastructuur en de eraan gekoppelde gemeentelijke bestuurskracht - Stimuleren van de lokale economie Minder voorkomende thema s zijn het aanmoedigen van initiatieven die het samenleven bevorderen, mobiliteit en openbaar vervoer en het ondersteunen van korte keteninitiatieven. Voor het opstellen van een gedragen strategie is ruime participatie en een goede procesbegeleiding vereist. Meestal werd deze door de provincie geleverd. Op andere plaatsen werd eterne begeleiding gezocht. De enquête bij PG-leden vroeg naar ervaringen met dit proces. Uit Figuur 8 blijkt dat 42% van de respondenten tevreden is met de gebruikte methode maar ook dat 34% aangeeft dat de methode voor verbetering vatbaar is. Dit is belangrijk in voorbereiding van het proces dat bij het begin van de volgende programmaperiode gevoerd zal moeten worden. Figuur 8: Enquête: Wat vindt u van de methode voor de opmaak van de Lokale Ontwikkelingsstrategie? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Figuur 9 en 10 tonen dat telkens ongeveer twee derde van de ondervraagden vindt dat zowel het middenveld als de gemeenten in het Leadergebied voldoende betrokken zijn bij de opmaak van de Lokale Ontwikkelingsstrategie. 26

30 Figuur 9: Enquête: Werd het middenveld in uw streek voldoende betrokken bij de opmaak van de lokale ontwikkelingsstrategie? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Figuur 10: Enquête: Werden de gemeenten voldoende betrokken bij de opmaak van de lokale ontwikkelingsstrategie? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 II.1.4 Verdeling van de middelen In deel I kwam de verdeling tussen de assen in PDPOII aan bod. Van het totale budget voor de gebiedsgerichte werking, ,71 euro, werd oorspronkelijk 60% voorzien voor Leader en 40% voor As 3. In deze paragraaf gaan we in op de verdere verdeling tussen de provincies en Leadergebieden. De provincies werkten in onderling overleg een methode uit om de middelen voor de gebiedsgerichte werking te verdelen. Aan de hand van het aandeel niet-ruraal en ruraal gebied in Vlaanderen werd het deel van de middelen van As 3 en Leader bepaald waarop elk van de provincies recht heeft. De definitie van ruraal van PDPOII wordt hierbij gebruikt: deelgemeenten met een bevolkingsdichtheid tot 300 inwoners/km² en een bebouwde oppervlakte tot 15%. Hoe meer ruraal gebied, hoe groter het deel van de Leadermiddelen dat een provincie krijgt. Hoe meer niet-rurale oppervlakte in een provincie, hoe groter het deel van de As 3-middelen. Concreet werd de verdeelsleutel bekomen door voor elke provincie het aandeel niet-ruraal gebied te vermenigvuldigen met 0,4 (As 3 krijgt 40% van de gebiedsgerichte middelen) en het aandeel ruraal gebied te vermenigvuldigen met 0,6 (Leader krijgt 60% van de gebiedsgerichte middelen). Antwerpen bijvoorbeeld heeft recht op 19,6 % van de middelen, (0,16 0,6) + (0,25 0,4). 27

31 Tabel 7 toont de verdeling van de middelen tussen de provincies die zo werd bekomen. Tabel 7: Verdeelsleutel van de ruraliteit en niet-ruraliteit per provincie Provincie % rur / Vl rur % nt-rur / Vl nt-rur Verdeelsleutel Antwerpen 16 % 25 % 19,6 % Limburg 17 % 19 % 17,8 % Oost-Vlaanderen 21 % 23 % 21,8 % Vlaams-Brabant 15 % 19 % 16,6 % West-Vlaanderen 31 % 14 % 24,2 % Totaal 100 % 100 % 100 % Bron: Nota verdeelsleutel van de Europese financiële middelen voor PDPOII - VVP Tabel 8 geeft de uiteindelijke verdeling tussen de provincies en tussen de assen weer. Merk op dat West-Vlaanderen, vooral door zijn grote oppervlakte aan ruraal gebied, het grootste deel van de middelen krijgt. Vlaams-Brabant krijgt het kleinste budget. Verder valt in Tabel 8 op dat de provincie West-Vlaanderen de haar toegekende middelen niet volgens de verdeling 40% voor As 3 en 60% voor Leader verdeeld heeft. Om een evenwichtige verdeling van de middelen tussen de Leadergebieden enerzijds en As 3-gebied anderzijds mogelijk te maken, koos West-Vlaanderen als enige provincie voor een andere verdeling tussen beide assen (75% voor Leader en 25% voor As 3). De wijziging die dit in de financiële tabel van PDPOII met zich meebracht is later als programmawijziging doorgevoerd. Tabel 8: Verdeling van de middelen tussen de provincies Provincie Budget As 3 Budget Leader Totaal Antwerpen , , ,52 Limburg , , ,75 Oost-Vlaanderen , , ,92 Vlaams-Brabant , , ,90 West-Vlaanderen , , ,62 Totaal , , ,71 Bron: Nota verdeelsleutel van de Europese financiële middelen voor PDPOII - VVP De verdeling tussen de twee Leadergebieden binnen eenzelfde provincie gebeurde door het provinciebestuur. Limburg en Oost-Vlaanderen kozen voor een gelijke verdeling tussen de Leadergebieden terwijl Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen elk een eigen verdeelsleutel uitwerkten. Ze hielden hierbij rekening met (enkele van) de volgende criteria: ruraliteit, oppervlakte, bevolkingsaantal, aantal gemeenten en gemeentelijke financiële draagkracht. Tabel 9 geeft de verdeling van het As 4-budget over de tien Vlaamse Leadergebieden. Het grootste Leadergebied, Westhoek, heeft met 8,7 miljoen euro veruit het grootste budget. Dit is dubbel zoveel als het tweede grootste budget, dat van MarkAante Kempen. Pajottenland heeft met 2 miljoen euro het kleinste budget. 28

32 Tabel 9: Huidige verdeling Leaderbudget per provincie en per PG PG/Provincie Budget % ANT ,94 18,5 MIK ,09 7,65 MAK ,85 10,84 LIM ,88 16,9 HAS ,94 8,43 KML ,94 8,43 OVL ,58 20,5 VLA ,79 10,25 MLS ,79 10,25 VLB ,17 15,8 PAJ ,38 4,94 HAG ,79 10,83 WVL ,75 28,4 WEH ,31 21,12 TIP ,44 7,26 TOTAAL ,32 100,0 Bron: Eigen verwerking II.2. Werking De gebiedsgerichte werking van As 3 ging in het najaar van 2007 van start. Na de voorbereiding en goedkeuring van de Leadergroepen kon ook de operationele Leaderwerking halfweg 2008 starten. In dit deel wordt de werking van As 3 en Leader besproken. Hierbij worden de verschillende fases van projectvoorstel, goedkeuring, uitvoering en evaluatie gevolgd. Dit gebeurt steeds vanuit de rol die PMC (voor As 3) en PG (voor Leader) hierin spelen. De werking van de structuren in de verschillende fases komt aan bod. Uit de beschrijving zal blijken dat er heel wat variatie in de werking zit. Er is ten slotte aandacht voor regels en procedures, belangrijk voor projectpromotoren. II.2.1 Werking PMC/PG A. Hoe worden projectoproepen georganiseerd? Zowel PMC s als PG s organiseren min of meer jaarlijks projectoproepen. Op dat moment kunnen promotoren een projectvoorstel indienen aan de hand van een gedetailleerde projectfiche. Een projectfiche is een invulformulier waarin inhoudelijke, organisatorische en financiële informatie wordt gevraagd. Ze moet, eventueel met bijlagen (vergunningen, statuten, offertes, garanties, ), worden ingediend bij het secretariaat van PMC/PG. Voor As 3 is de projectfiche in alle provincies zo goed als gelijk (een voorbeeld in bijlage 3). De Leadergebieden stelden hun projectfiche zelf op. In de praktijk zijn de verschillen tussen de fiches niet zo groot. Tijdens een projectoproep kunnen potentiële promotoren voor vragen terecht bij de coördinator van provincie/leadergebied. Soms wordt tussen de oproep en de indiendatum ook een informatiemoment voor mogelijke indieners georganiseerd. Bedoeling is zoveel mogelijk te ondersteunen met inhoudelijke en technische informatie. In As 3 gebeuren de oproepen onder begeleiding van de provincies. Ze bepalen timing en frequentie in samenspraak met de beheersdienst. De cycli worden onderling afgestemd, 29

33 rekening houdend met vergaderingen en begrotingscycli. Algemeen worden de projectoproepen in het najaar georganiseerd zodat projectpromotoren hun goedgekeurd project kunnen starten vanaf het nieuwe jaar. Wanneer er na een eerste oproep middelen over zijn kan een tweede oproep georganiseerd worden. De PG s hebben heel wat meer vrijheid om zelf timing, frequentie en organisatie van hun projectoproepen te bepalen. In de praktijk zien we vooral afstemming met projectoproepen van de andere PG of met de As 3-oproep van de provincie. De meeste projectoproepen gebeuren voor alle in de strategie vastgestelde doelstellingen (Tabel 10). Sommige provincies of Leadergebieden doen soms specifieke oproepen waarbij ze een accent leggen op een bepaalde doelstelling, bijvoorbeeld omdat hiervoor nog weinig projecten zijn goedgekeurd. In dat geval moet een specifieke doelgroep bereikt worden. In het kader van deze evaluatie is geen onderzoek naar het bereiken van potentiële promotoren gebeurd. Ook werden al oproepen gelanceerd (oa. PG Hageland) die specifiek op kleine projecten gericht zijn (vb. projectkost < euro). Sommige PG s ontwikkelden een gefaseerd traject voor de indiening. Dit maakt het voor promotoren mogelijk om hun projectvoorstel te herwerken op basis van de opmerkingen van de PG. Bijvoorbeeld in Pajottenland, Vlaamse Ardennen en Meetjesland-Leie-Schelde dienen promotoren eerst een projectidee in. Dit bestaat uit een korte omschrijving (één A4) van het projectidee. De PG beoordeelt deze ideeën en stuurt bij, brengt samen en verwijst door waar nodig. Op basis van deze feedback dienen promotoren een volledige projectfiche in. In As 3 werd dit nog maar één keer toegepast, in Oost-Vlaanderen, waarbij de TW richting geeft aan ingediende ideeën. Vlaams-Brabant organiseerde al een indienronde uitsluitend gericht op projecten die in de vorige oproep waren afgekeurd. Ook hier kregen promotoren de kans hun project te herschrijven. Tabel 10: Overzicht projectoproep en indiening Enkel Mogelijkheid Gefaseerde algemene specifieke indiening oproep oproep ANT LIM OVL VLB WVL MAK MIK HAS KML MLS VLA HAG PAJ TIP WEH Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking Tielts Plateau keurt als enige PG in bepaalde gevallen een project in fases goed. Volgende delen krijgen maar goedkeuring nadat het eerste deel goed verliep. Dit maakt het voor de PG mogelijk om in de loop van de projectuitvoering bij te sturen. In de praktijk blijkt deze gefaseerde goedkeuring echter veel administratie met zich mee te brengen. 30

34 Projectvoorstellen die, onder meer dankzij een vergoeding van de voorbereidingskosten, beter uitgewerkt zijn, zouden deze procedure overbodig kunnen maken. Knelpunt in de huidige werking is immers dat kosten die een promotor maakt in de voorbereiding van een projectvoorstel (vergunningen, eterne consultant, ) niet vergoed worden. Het kan vooral remmend werken voor kleinere promotoren en vernieuwende projecten met heel wat voorbereidingskosten. Een vergoeding van deze kosten, forfaitair of procentueel wordt overwogen voor de volgende programmaperiode. B. Hoe worden beslissingen genomen? Zowel PMC s als PG s worden geacht de beste projecten te selecteren. Projectfiches worden na indiening eerst gecontroleerd op ontvankelijkheidcriteria. Dit zijn criteria waaraan een dossier moet voldoen alvorens in aanmerking te komen voor beoordeling door PMC/PG. Zo moet het dossier volledig en tijdig ingediend worden, het project moet binnen de doelstellingen passen, in het juiste gebied gesitueerd zijn, eigen financiering voorzien,. Wanneer een projectvoorstel aan deze voorwaarden voldoet komt het in aanmerking voor beoordeling. Projectvoorstellen worden getoetst aan inhoudelijke criteria en aan de gestelde beleidskaders. Voor As 3 moeten projecten passen binnen de gebiedsgerichte maatregelen van het PDPOII en het Provinciaal Plattelandsbeleidsplan, voor Leader moeten ze daarenboven uitvoering geven aan de Lokale Ontwikkelingsstrategie. De beoordelingscriteria in As 3 zijn in alle provincies gelijk (enige uitzondering: in de provincie Oost-Vlaanderen moet de werkingszetel van de projectpromotor in de provincie zelf liggen en is de eigen bijdrage verhoogd tot 20%). De criteria die de PG s gebruiken voor het beoordelen van projecten zijn gelijkaardig (bijlage 4). Ze zijn neergeschreven in het draaiboek. Het aantal schommelt rond 15 criteria. Sommige PG s gebruiken er meer (tot 24 criteria) anderen doen het met veel minder (minimum: 6). De Leaderwaarden samenwerking en innovatie komen overal terug, sectoroverschrijdende samenwerking en gebiedsgerichtheid heel wat minder. Criteria als haalbaarheid, duurzaamheid, samenwerking, meerwaarde voor de promotor (verbod op reguliere werking) en continuïteit vinden we zowel in As 3 als Leader. Zoals voorzien in PDPOII (zie eerder) wordt in As 3 de beslissing van het PMC voorafgegaan door het advies van een ambtelijke werkgroep: de Technische Werkgroep (TW). Deze werkgroep bestaat uit inhoudelijke en technische eperten uit de sectoren die bij het platteland betrokken zijn. De samenstelling is als volgt: - 10 eperten vanuit de provincie (bv.: landbouw, platteland, toerisme, cultuur, economie, welzijn, milieu/natuur, ruimtelijke planning, EFRO, kwaliteitskamer, ); - 3 eperten van Vlaamse administraties (Departement Landbouw en Visserij, Agentschap Natuur en Bos, Toerisme Vlaanderen); - 2 eperten van gemeenten; - 5 eperten van middenveldorganisaties (verschillend per provincie; bv. RESOC, Regionale Landschappen, Landelijke Gilden, ); - 2 eperten van beheersdienst VLM. De TW beoordeelt projectfiches op ontvankelijkheid (voldoet het aan de criteria?) en op de inhoud. De TW geeft geen punten maar geeft projecten meestal een kleurcode: groen voor goede projecten, rood voor projecten die onvoldoende scoren en oranje voor de projecten er tussenin. Een TW kan promotoren vragen om projectvoorstellen te herwerken of koppelt voorwaarden aan eventuele goedkeuring. Het PMC krijgt het advies van de TW en meestal volgt ze dit in de uiteindelijke beslissing. Tussen TW en PMC worden de projecten met de rangschikking ook voorgelegd aan de provinciale deputatie. Na de volledige procedure wordt de beslissing van het PMC meegedeeld aan de projectindiener. 31

35 Om de transparantie te vergroten kan samenstelling, agenda en verslaggeving in de volgende programmaperiode openbaar gemaakt worden. Leadergebieden hebben heel wat verschillende formules voor de beoordeling van projectvoorstellen ontwikkeld. Uit Tabel 11 blijkt dat de procedure meestal samengaat met de provincie waarbinnen de Leadergebieden zich bevinden. In sommige PG s (bv. MarkaAnte Kempen en Midden-Kempen) worden kandidaatpromotoren uitgenodigd om hun project voor te stellen op de PG-vergadering. Ook PG Westhoek heeft het plan dit in de toekomst te doen. In Pajottenland worden alle PG-leden betrokken bij de beoordeling van alle projecten. In PG s Tielts Plateau en Westhoek is het idee van een technische werkgroep overgenomen uit As 3. In de Antwerpse PG s geeft het dagelijks bestuur advies aan de PG. De Oost-Vlaamse PG s verdelen de beoordeling van projectvoorstellen tussen de PG-leden op basis van hun epertise (en in PG Vlaamse Ardennen eventueel aangevuld met eterne beoordelaars). In Limburg tenslotte neemt eerst de provincie een voorstel van beslissing (vaak via een schriftelijke procedure), waarna de PG met zowel effectieve als adviserende leden dit voorstel bediscussieert en een aparte vergadering met de effectieve PG-leden uiteindelijk beslist. Tabel 11: Advies in verband met ingediende projectvoorstellen Volledige leesgroep eerst provinciaal Prov. Kwaliteitskamer TW PMC/PG in PMC/PG standpunt (infrastructuurprojecten) ANT LIM OVL VLB WVL MAK MIK HAS KML MLS VLA HAG PAJ TIP WEH Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking In vier van de vijf provincies (enkel Limburg niet) werd een specifiek adviesorgaan opgericht voor bouw- en infrastructuurwerken: de Provinciale Kwaliteitskamer. De kwaliteitskamer beoordeelt zowel As3- als Leaderprojecten op technisch vlak en doet waar nodig voorstellen om het project inzake ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Het standpunt van de kwaliteitskamer maakt deel uit van het projectdossier bij de verdere besluitvorming. Een belangrijk en gevoelig aandachtspunt is de beoordeling van projectvoorstellen waarbij een PMC/PG-lid zelf betrokken is. Uit de mid term evaluatie blijkt dat 15% van de promotoren van As 3-projecten lid is van het PMC en zelfs 46% van de Leaderpromotoren lid van de PG. Dergelijke situaties zijn onvermijdelijk en creëren situaties waarin rechter en partij samenvallen. In een rapport van de Europese Rekenkamer werd dit als aandachtspunt besproken. Zowel de PMC s als de PG s hebben een deontologische code opgesteld waarin 32

36 PMC- en PG-leden met een belang in een projectvoorstel niet aanwezig zijn bij de besluitvorming. In de praktijk blijkt blijvende waakzaamheid omtrent de toepassing van deze code geboden. De Leaderenquête vroeg PG-leden naar de werking van de structuren binnen de PG die beoordelen en beslissen. Uiteraard antwoordt elke respondent vooral vanuit de eigen werking. Toch kunnen uit onderstaande figuren enkele conclusies getrokken worden. Figuur 11: Enquête: Biedt het advies van een technische werkgroep een meerwaarde in uw ogen? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Figuur 12: Enquête: Vindt u dat er bij elke Plaatselijke Groep een technische werkgroep moet opgericht worden? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Uit Figuur 11 en Figuur 12 blijkt dat 80% van de PG-leden vindt dat een advies van een groep van eperten een meerwaarde biedt en dat een kleine meerderheid van de respondenten dit zelfs zou verplichten. Uit Figuur 13 blijkt dat een ruime meerderheid van de respondenten wel vindt dat het steeds aan de PG is om beslissingen te nemen. 33

37 Figuur 13: Enquête: Sommige Plaatselijke Groepen werken met substructuren, waardoor de macht van de Plaatselijke Groep wordt afgebouwd. Vindt u dat de Plaatselijke Groep het enige beslissingsniveau moet zijn? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Uit de antwoorden die de respondenten van de enquête konden toevoegen bleek enkele malen dat sommige kleine promotoren moeite hebben met het advies van de kwaliteitskamer. Enerzijds wordt de opmaak van het dossier duurder (personeelsinzet en bv. vergoeding aan architecten voor etra documenten) zonder dat dit vergoed wordt. Anderzijds zouden de eisen die de kwaliteitskamer stelt niet altijd in verhouding staan tot de schaal van het project en de promotor. Om uit deze reacties aanbevelingen te puren is verder onderzoek naar de rol van de kwaliteitskamer nodig. C. Hoe wordt cofinanciering toegekend? Zoals bleek uit vorige hoofdstukken hebben PMC s en PG s elk een budget voor de periode Met dat budget bepalen ze zelf welke projecten cofinanciering krijgen. Toch zijn er regels verbonden aan het toekennen van middelen. Het budget is verdeeld over de jaren van de programmaperiode. PMC s en PG s moeten dus een zeker ritme van goedkeuren en vastleggen hanteren. Projecten die in het jaar N worden goedgekeurd krijgen een financiering die vasthangt aan budgetjaar N. De promotor moet er voor zorgen dat de effectieve bestedingen ten laatste in jaar N+2 gebeuren. Dit is de zogenaamde N+2-regel, mede bepaald door Europa. Deze regel moet promotoren aanzetten ervoor te zorgen dat hun project op tijd uitgevoerd wordt. Kosten die pas na het N+2 e jaar gedaan zijn, worden niet terugbetaald (behalve als overmacht de vertraging veroorzaakte). Tabel 12 geeft een overzicht van het budget van de eerste jaren van de programmaperiode dat verloren ging. Het gaat zowel om projecten die minder kosten maken dan voorzien, als om projecten die stopgezet zijn. Deze middelen zijn echter niet volledig verloren. Als de provincies hiermee instemmen kunnen ze tijdens het laatste jaar van de programmaperiode gebruikt worden om bijkomende projecten goed te keuren. Tabel 12: jaarlijks percentage middelen dat niet werd uitbetaald As 3 3,51% 8,60% 7,02% 6 Leader nvt 8,38% nog onbekend Bron: Eigen verwerking 6 Voorlopig; kan nog licht verhogen 34

38 Om een verlies van middelen te voorkomen keuren sommige PMC s en PG s zogenaamde reserveprojecten goed. Deze projecten gebruiken de middelen die bij vertraging of stopzetting van een ander project anders verloren zouden gaan. Nadeel is dat de promotor van een reserveproject niet zeker is van de cofinanciering. Om dit te verhelpen kiezen enkele provincies ervoor om één of enkele projecten deels effectief goed te keuren en deels als reserveproject, meestal in een verhouding van ongeveer 3/4 tegenover 1/4 van de projectkost. In tegenstelling tot de meeste andere regels wordt de vastlegging van projecten op budgetjaren niet overal op dezelfde wijze toegepast. De PMC s van Antwerpen en Limburg leggen projecten die meerdere jaren lopen vast op meerdere budgetjaren, waardoor promotoren minder strikt gebonden zijn aan de vooropgestelde uitvoeringstermijn. Verschuivingen tussen budgetjaren binnen een project zijn niet mogelijk. Gevolg van vastlegging op verschillende budgetjaren is dat budgetten van de komende jaren worden aangesneden (zie III.1). Andere PMC s doen dit niet of zelden en leggen enkel het budget van het huidige jaar vast. Door de N+2-regel kunnen projecten in dat geval niet langer dan twee en een half jaar duren (het laatste half jaar dient om laatste controles en uitbetalingen te doen). Projecten die een langere looptijd aanvragen moeten worden ingekort. Leader werkte in de vorige programmaperiode ( ) met N+2-regel op niveau van het Leadergebied en niet op projectniveau. De fleibiliteit lag hierdoor hoger vermits middelen tussen projecten verschoven konden worden als bleek dat een project vertraging opliep. Dit beperkt het risico op verlies van middelen tijdens de eerste jaren van de programmaperiode maar het responsabiliserend effect voor promotoren is minder. In de huidige periode horen de Leadergebieden, net als bij As 3, projecten vast te leggen op budgetjaren en kunnen ze niet zomaar budgetten verschuiven. De meeste PG s leggen meerjarige projecten vast op verschillende budgetjaren. Heel wat PG s namen een maimum looptijd voor projecten, een maimale projectkost en/of maimale inbreng van personeelskosten op in hun draaiboek. Tabel 13 geeft een overzicht. PDPOII legt op dat projecten in de gebiedsgerichte werking maimum 65% cofinanciering op de goedkeurde projectkost kunnen krijgen. De promotor staat bijgevolg zelf in voor minstens 35% van de kosten. Deze eigen inbreng kan van de promotor zelf komen, of hij kan hiervoor (deels) gebruik maken van andere financiering. Het kan gaan om gemeentelijke of provinciale subsidies, sponsoring, maar niet om etra Europese of Vlaamse financiering. In As 3 moet de promotor minimum 15% zelf inbrengen, in Oost-Vlaanderen zelfs 20%. Deze zelf ingebrachte middelen moeten het project verzekeren van een gemotiveerde promotor die ook zelf (financiële) verantwoordelijkheid neemt. In Leader varieert de verplichte inbreng van de promotor (Tabel 13). 35

39 Tabel 13: Financieringsvoorwaarden projecten project op project per reserveprojecten meerdere budgetjaar budgetjaren ma. duur (jaar) ma. cofin. min. inbreng promotor ANT 65 15% LIM 65 15% OVL 2, % VLB 2, % WVL 2, % MAK MIK HAS 65 0 KML 3 (bij voorkeur) 65 0 MLS 2, VLA 2, HAG PAJ (voor opstartfase TIP basisvoorz ieningen) 3 (voor opstartfase WEH basisvoorz ieningen) Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking Andere Projectkost ma ma. 1 VTE; ma cofin. per jaar personeelskosten ma. 25% (tenzij motivatie) personeelskosten ma. 25% (tenzij motivatie) ma. 25% en harde investeringen ma. 25% en harde investeringen langere projecten mits jaarlijkse evaluatie Ma cofinanciering Bep. investeringen prioritair in kwetsbare dorpen of buitengebied Belangrijk is dat, zoals steeds bij Europese projecten, promotoren zelf in staan voor het prefinancieren van het project. Tweemaal per jaar kunnen ze verantwoordingsstukken (facturen en betaalbewijzen) van de gemaakte kosten naar de beheersdienst sturen. Na controle betaalt de beheersdienst de maimum 65% cofinanciering hierop terug. Het programma laat niet toe dat er een voorschot aan promotoren wordt betaald. De beheersdienst werkte hierop zelf een regeling uit waarbij promotoren van goedgekeurde projecten die aan bepaalde regels voldoen, aanspraak kunnen maken op een renteloze lening bij VLM. Voor As 3 en Leader samen werden tussen 2007 en 2010 veertien aanvragen ingediend. Elf lokale vzw s hebben een renteloze lening van VLM gekregen. Als gevolg van een strenger financieel beleid heeft VLM beslist om geen nieuwe prefinancieringen goed te keuren. Voor de volgende programmaperiode wordt gezocht naar een structurele oplossing om het voor kleine en minder liquide promotoren mogelijk te maken projecten te realiseren. 36

40 Onderstaande figuur geeft aan dat de meerderheid van de respondenten het maimum van 65% subsidie billijk vindt. Dit is aanzienlijk, zeker gezien het feit dat projecten in de vorige programmaperiode van Leader nog tot 90% cofinanciering kregen. Figuur 14: Enquête: In de huidige situatie bedraagt de maimumcofinanciering 65 %. Is dat volgens u voldoende? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 D. Hoe worden projecten opgevolgd? Na de goedkeuring kan de promotor starten met de uitvoering. Een Europees project gaat gepaard met heel wat verplichtingen en administratie. Een goede ondersteuning inzake projectmanagement en administratie is, zeker voor kleinere promotoren, belangrijk. In de huidige programmaperiode zijn op Vlaams niveau administratieve richtlijnen beschikbaar en staan de plattelands- en Leadercoördinatoren in voor inhoudelijke begeleiding. Zij worden hiervoor financieel ondersteund vanuit het programma. De opvolging van de realisaties op het terrein gebeurt op twee manieren, administratief en inhoudelijk. De administratieve opvolging wordt georganiseerd door de beheersdienst en loopt grotendeels gelijk voor beide assen. Projectpromotoren dienen twee maal per jaar een declaratiedossier in waarin de gemaakte kosten worden verantwoord. Belangrijkste verschil is dat promotoren in Leader dit dossier naar de PG-coördinator sturen, terwijl het in As 3 rechtstreeks naar de beheersdienst gaat. De regels die hierbij gelden komen in hoofdstuk II.2.2 aan bod. Voor kleine gemeenten en vzw s is deze administratie soms een harde dobber. Door de veelheid aan taken ontbreekt het de coördinator vaak aan tijd om een uitgebreide begeleiding te doen. Inzetten op voldoende begeleiding kan de kwaliteit van de projecten, zowel in de ontwikkelingsfase (projectfiche) als in de uitvoering (declaraties), verhogen. Na controle, door de beheersdienst in As 3 en door de PG-coördinator met een steekproefsgewijze tweede controle door de beheersdienst, krijgt de promotor zijn cofinanciering uitbetaald. Naast de declaratiecontrole legt Europa ook terreincontroles op om ter plekke te verifiëren of en hoe een project wordt uitgevoerd. Elk project met minstens 20% infrastructuurkosten wordt gecontroleerd. Dit gebeurt door VLM in As 3 en door de bevoegde coördinator in Leader. Bijkomend worden projecten steekproefsgewijs ter plaatse gecontroleerd voor minstens vijf procent van de toegekende middelen. Dit gebeurt door VLM. Tot vijf jaar na de laatste uitbetaling voor het project kan VLM een controles achteraf uitvoeren. Uiteraard wordt van elk van de controles een nauwkeurig verslag gemaakt en waar nodig onregelmatigheden gemeld. Los van hierboven beschreven controles kunnen alle financierende overheden bijkomende controles doen. De inhoudelijke opvolging gebeurt minimaal door het bij elk declaratiedossier gevoegde voortgangsverslag. Hierin beschrijft de promotor de stand van zaken, realisaties en vooruitzichten van het project. 37

41 Zowel in As 3 als Leader gaat de plattelands/leadercoördinator ter plaatse om een project op te volgen en te rapporteren aan PMC/PG. Er werden ook al terreinbezoeken voor de hele PMC/PG georganiseerd, soms zelfs gezamenlijk voor een ganse provincie. Zowat alle Leadergebieden organiseren dergelijke terreinbezoeken. Het geeft coördinatoren, PMC- en PG-leden de kans om de resultaten op het terrein te bekijken en promotoren de mogelijkheid hun project voor te stellen. Heel wat PG s en PMC s organiseren ontmoetingsdagen voor promotoren. Tijdens dergelijke meetings worden tips & tricks uitgewisseld tussen promotoren onderling en met de PGleden. Waar nodig worden projecten bijgestuurd. Het zijn ook belangrijke netwerkmomenten voor alle betrokkenen. In enkele PG s wordt aan promotoren gevraagd de voortgang van hun project toe te lichten tijdens een PG-vergadering. PG Vlaamse Ardennen voorzag in zijn draaiboek ook een systeem van peter-/meterschap. Hierbij zou elk project door een PG-lid opgevolgd worden, maar dit is niet in praktijk gebracht. E. Welke bijkomende rollen neemt de PG op? PG s worden, meer dan de PMC s van As 3, geacht verantwoordelijkheid te nemen voor het uitvoeren van de LOS. Dit is meer dan louter organiseren van projectoproepen en goedkeuren van projecten. Coördineren, informatie verzamelen, motiveren en dynamiseren, contacten leggen binnen en buiten het gebied, opleidingen voorzien en het regiogevoel verhogen, behoren allemaal tot de taken van een PG. Ze kunnen ook op zoek gaan naar bijkomende middelen voor de ontwikkeling van het Leadergebied. Voor al deze taken voorziet PDPOII werkingsmiddelen voor PG s. Belangrijkste schakel is hierbij het personeel. De PG-coördinator zorgt voor een gesmeerde en dynamische Leaderwerking en wordt liefst ondersteund door een (deeltijdse) administratieve kracht. Hetzelfde geldt uiteraard voor de provinciale coördinatoren. In As 3 betaalt PDPOII (vanuit technische bijstand ) zowat de helft van hun loon. Tabel 14 uit de mid term evaluatie geeft een globaal overzicht van de verdeling van de werkingsmiddelen van de PG s voor de jaren 2008 en In 2007 waren de PG s nog niet operationeel en de kosten die toen gemaakt zijn werden achteraf gecompenseerd met euro per PG. In deze periode ( ) werden 287 informatiesessies over het Leadergebied en de LOS georganiseerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de uitgave van artikels en folders, het verspreiden van persberichten en het organiseren van studiedagen en infomomenten. In totaal hebben 964 unieke personen deelgenomen aan opleidingsactiviteiten in verband met het voorbereiden en uitvoeren van Lokale Ontwikkelingsstrategieën. Zoals blijkt uit de tabel werd in de eerste jaren slechts 15% van het voorziene werkingsbudget besteed. Tabel 14: Outputindicatoren in verband met de werking van PG s ( ) # gesteunde activiteiten Uitbetaald ( ) % van totaal Studies over Leadergebied ,25 Informatiesessies over Leadergebied en LOS ,28 Opleiden ivm voorbereiding/uitvoering LOS ,47 Promotie ,32 Secretariaat- en personeelskosten ,67 TOTAAL Gepland % van gepland 32,8% 14,5% Bron: Mid term evaluatie,

42 II.2.2 Regels en procedures Zoals eerder aangegeven werkt het subsidiesysteem volgens het principe dat de promotor eerst zelf de kosten maakt en hiervan achteraf maimum 65% kan recupereren door een declaratiedossier met de kostenbewijzen in te dienen. Aan deze declaraties zijn regels en voorwaarden verbonden. In dit hoofdstuk worden ervaringen en knelpunten besproken, onder meer aan de hand van de resultaten van de enquête. Promotoren kunnen twee maal per jaar een declaratiedossier indienen. De subsidiabiliteitsregels, dit zijn de regels in verband met ingebrachte kosten, zijn hierbij ingewikkelder dan in de vorige programmaperiode. Bedoeling is de kwaliteit van projecten te verhogen. Voor mensen met ervaring in de vorige Leaderperiode vergde dit een hele aanpassing. Omdat Leader in het plattelandsbeleid is opgenomen, moesten de regels immers worden afgestemd met As 3 zonder het kleinschalige en eperimentele van Leader uit het oog te verliezen. As 3 had ook vroeger al strenge regels en procedures. Deze evenwichtsoefening zorgde ervoor dat de subsidiabiliteitsregels in het eerste jaar van PDPOII enkele malen werd aangevuld en bijgeschaafd. Dit moet in een volgende programmaperiode vermeden worden. Het creëert onduidelijkheid en frustratie bij promotoren en coördinatoren. Vereenvoudiging en afstemming van regels en administratie kan zowel promotoren, coördinatoren als beheersdienst heel wat tijd en energie besparen. In aanloop van de volgende programmaperiode moet bekeken worden welke regels en procedures eenvoudiger kunnen of overbodig zijn. Een waterdicht controlesysteem voor het beheer van publieke middelen staat uiteraard voorop. Een deel van deze regels hangt af van Europese regels. Europa werkt aan afstemming van de regels tussen de verschillende fondsen. Bijvoorbeeld de BTW-regeling is een richtlijn die voor heel wat problemen zorgt tijdens PDPOII. Openbare besturen kunnen in PDPOII immers geen subsidie op BTW krijgen, terwijl dit in andere Europese programma s wel kan. Een ander deel van de verantwoordelijkheid ligt in Vlaanderen. Afstemming van de verschillende Europese fondsen kan ook op Vlaams niveau beter (zie deel IV). Binnen PDPOII zorgt het samenbrengen van de verschillende financieringsstromen (Europees, Vlaams en provinciaal) voor een zekere stroefheid. Hierbij moet immers rekening gehouden worden met verschillende begrotingsregels en timing. Ook hier moet onderzocht worden hoe de fleibiliteit te verhogen, zonder in te boeten op betrouwbaarheid. Vanuit Europa wordt e-government aangemoedigd. Een dergelijk systeem wordt in verschillende landen (vb. Nederland, Frankrijk) en programma s (vb. EFRO - Agentschap Ondernemen) gebruikt en kan taken automatiseren, het gebruiksgemak verhogen en de communicatie tussen de verschillende stakeholders verbeteren. Promotoren en coördinatoren moeten informatie nu nog te vaak meerdere keren doorgeven. Een digitaal systeem is geen goedkope maar op termijn onvermijdelijke oplossing. Door samen te werken met beheersdiensten van andere Europese programma s kunnen de kosten voor ontwikkelen, testen en implementatie gedrukt worden. De kosten voor een softwaretoepassing worden geschat op euro, als de broncode van EFRO gebruikt wordt. 7 7 Informatie van beheersautoriteit EFRO: Agentschap Ondernemen (Roel Loos, 27 november 2010) 39

43 Uit de enquête blijkt dat een grote meerderheid van de PG-leden (dikwijls zelf ook promotor) de halfjaarlijkse indiening van declaratiedossiers een goed systeem vinden. De indiendata zijn 15 januari en 15 juli. Dit zijn drukke momenten vlak voor en na verlofperiodes. Uit reacties bij promotoren en coördinatoren blijkt dan ook dat indiendata in het voorjaar en het najaar de indiening vlotter zouden kunnen doen verlopen. Deze timing hangt echter samen met de Vlaamse begrotingscyclus. Naar de volgende programmaperiode moet onderzocht worden hoe de timing beter kan. Figuur 15: Enquête: Promotoren moeten halfjaarlijks een uitgebreid voortgangsrapport indienen om financiering te ontvangen. Vindt u die manier van werken goed? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Uit Figuur 16 blijkt dat net geen 50% van de respondenten de huidige regels goed vindt. Slechts 17% vindt ze niet goed. De meeste opmerkingen hebben betrekking op de veelheid aan administratieve controles. Figuur 16: Enquête: Hebben de huidige regels een meerwaarde? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 In de bevraging werd ook gepolst naar de subsidiabiliteitsregels. Bijna de helft van de respondenten geeft aan akkoord te gaan met het uitsluiten van bepaalde kosten (vb. aankoop grond en gebouwen, grondwerken, rioleringswerken, rollend materieel, bijdragen in natura, ). Het kwart van de respondenten dat wijzigingen voorstelt, wil vooral de regels in verband met vrijwilligerswerk en bijdrage in natura versoepeld zien (in mindere mate gronden afbraakwerken, studie- en leasekosten). Deze kosten zijn niet subsidiabel omdat hun waarde moeilijk bewijsbaar is. 40

44 Een vaak terugkerend voorstel van projectpromotoren is de forfaitaire indiening van overheadkosten. Volgens de Europese plattelandsverordening moeten promotoren deze kosten ofwel integraal bewijzen (factuur en betalingsbewijs), ofwel een door de financiële dienst ondertekend uittreksel uit de boekhouding indienen. De overheadkosten zijn beperkt tot maimum 15% van de loon- en werkingskosten. Een forfaitair percentage overhead zonder bewijs is nu al gebruikelijk in andere Europese fondsen en zou een grote vereenvoudiging opleveren. Ook de regeling voor inkomsten uit een project kan beter. Nu moeten promotoren inkomsten aangeven die tijdens de projectperiode gegenereerd worden, waarna ze van de subsidie worden afgetrokken. Het toelaten van inkomsten als deel van de eigen inbreng zou een stimulerend effect hebben. Figuur 17: Enquête: Bepaalde kostensoorten worden niet aanvaard in het programma (bijv. grondwerken en bijdrage in natura). Vindt u dat sommige van die kosten in de volgende programmaperiode moeten aanvaard worden? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Tot slot blijkt uit de enquête een duidelijke nood aan heldere richtlijnen inzake de wet op de overheidsopdrachten. Binnen het subsidieprogramma moeten promotoren aan deze wet voldoen als hun statuut dit voorschrijft (overheden, publiekrechtelijke verenigingen, ). Vanaf een bedrag van euro (ecl. btw) zijn ze verplicht om een gunningsprocedure op te starten en drie offertes te vragen. Op zich is dit goed omdat het de marktwerking bevordert en de kosten drukt. Enkele PG s vragen dan ook aan alle promotoren om deze wet toe te passen. Anderzijds kan dit de uitvoering van projecten vertragen. Een veralgemeende toepassing van deze regel kan enkel als ze voor alle Europese fondsen geldt en met duidelijke richtlijnen. II.3. Evaluatie Leaderkenmerken Dit gedeelte gaat in op de Leaderwerking. Enkele van de Leaderwaarden zijn zo kwalitatief dat ze niet enkel met cijfers aangetoond kunnen worden. In de enquête bij PG-leden ging dan ook heel wat aandacht naar de beoordeling ervan. Samen met de conclusies uit de projectevaluatie (zie deel III) moet dit helpen om in te schatten wat het effect is van het inlijven van Leader bij plattelandsontwikkeling en hoe Leader in de volgende periode geoptimaliseerd kan worden. De Europese verordening inzake plattelandsontwikkeling somt de minimale elementen van de Leadermethodiek op: - gebiedsgerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën voor welomschreven subregionale plattelandsgebieden; - een plaatselijk publiek-privaat partnerschap (Plaatselijke Groep of PG genoemd); - een aanpak van onderuit met beslissingsbevoegdheid voor een Plaatselijke Groep wat de uitwerking en de uitvoering van plaatselijke ontwikkelingsstrategieën betreft; - een multisectorale opzet en uitvoering van de strategie, op basis van de interactie tussen actoren en projecten uit verschillende sectoren van de plaatselijke economie; 41

45 - de uitvoering van innovatieve benaderingen; - de uitvoering van samenwerkingsprojecten; - de vorming van een netwerk van plaatselijke partnerschappen. Figuur 18: De zeven sleutelelementen van Leader Publiek-Privaat Partnerschap Netwerkvorming Gebiedsgericht Samenwerking Bron: eigen verwerking Bottom-up Innovatie Multi-Sectoraal & geïntegreerd Leader wil met deze methodiek een lokale dynamiek creëren waarbij kleinschalige, vernieuwende initiatieven een kans krijgen. Het doet dit onder meer door lokale actoren te betrekken bij de opmaak van de ontwikkelingsstrategie en door promotoren intensief te begeleiden. Dit moet het ook voor kleine of onervaren promotoren mogelijk maken projecten op te zetten. In de enquête werd gevraagd naar een globale inschatting van de PG-leden omtrent het Leadergehalte van de eigen PG-werking. Uit Figuur 19 blijkt dat 60% vindt dat de Vlaamse Leadergebieden werken volgens bovenvermelde principes. Iets minder dan dertig percent van de bevraagden vindt dit niet of niet volledig het geval. In Figuur 20 hebben we de antwoorden uit Figuur 19 uitgesplitst per PG. Hoewel de vraag algemeen gesteld werd, kunnen ze een indicatie geven van de Leaderwerking van elke PG afzonderlijk. Verhoudingsgewijs komen heel wat negatieve antwoorden uit de Limburgse PG s. Uit PG s Midden-Kempen en Pajottenland+ komen de meeste positieve reacties. Figuur 19: Enquête: Merkt u dat de Plaatselijke Groepen werken volgens de principes van Leader (bottom-up, geïntegreerd, sectoroverschrijdend, streekgericht, innovatie, )? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september

46 Figuur 20: Enquête: Merkt u dat de Plaatselijke Groepen werken volgens de principes van Leader (bottom-up, geïntegreerd, sectoroverschrijdend, streekgericht, innovatie, )?, verdeling per PG Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Slechts een derde van de PG-leden vindt dat Leaderprojecten innovatiever of meer geïntegreerd zijn dan andere projecten, bijvoorbeeld As 3-projecten. Uit Figuur 21 blijkt wel dat 60% van de respondenten Leaderprojecten meer bottom-up vindt. Dit zal ook blijken uit de analyse van de projecten in deel III. Figuur 21: Enquête: Laten we Leader eens vergelijken met andere projecten. Kruis aan welke uitspraken volgens u kloppen: Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Publiek-privaat partnerschap In het kader van het publiek-privaat partnerschap legt Europa de voorwaarde op om minstens de helft van de stemmen in een PG aan de private sector te laten. De meeste PGleden zijn overtuigd van de meerwaarde hiervan (Figuur 22). Figuur 23 bevestigt dit antwoord wanneer blijkt dat drie vierde van de respondenten een zuiver politiek beslissingsorgaan zoals in As 3 in de Leaderwerking afwijst. 43

47 Figuur 22: Enquête: Zorgt de private of publieke maatregel (minstens de helft van de stemmen bij de Plaatselijke Groep-vergaderingen) voor een duidelijke meerwaarde? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Figuur 23: Enquête: Vindt u een politiek beslissingsorgaan nuttiger? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Bovenstaande grafieken tonen de meerwaarde die een grote meerderheid van de respondenten ervaart bij de inbreng van private partners in de PG. Toch vindt bijna de helft van de PG-leden de politieke invloed te groot, een derde vindt dit niet. Mogelijke verklaringen zijn PG-leden die als private actor zetelen en ook politiek actief zijn (hoewel dit zoveel mogelijk wordt tegengegaan, zie eerder), de soms grote invloed van de provincie als PGvoorzitter en het feit dat sommige van de private organisaties toch mee bestuurd worden door gemeenten. Figuur 24: Enquête: Vindt u dat er te veel politieke invloed is? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september

48 Innovatie Innovatie is een moeilijk te vatten begrip. Het kan gaan om nieuwe producten en diensten, nieuwe werkmethoden, nieuwe combinaties en verbindingen, enzovoort. Aan promotoren wordt gevraagd om de innovatie in hun projectvoorstel te beschrijven. Hoewel vooral Leader innovatie beklemtoont, wordt het ook in As 3 in de beoordeling meegenomen. Een grote meerderheid van de respondenten vindt dat innovatieve projecten in het huidige kader een kans krijgen. In de mid term evaluatie werd aan de PG-coördinatoren gevraagd of ze inzake innovatie verschil zien tussen het huidige PDPOII en het vroegere aparte Leaderprogramma. Hieruit bleek dat de coördinatoren hier weinig verschil zien. Figuur 25: Enquête: Kunnen innovatieve projecten ingang vinden in de huidige situatie? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Aan de respondenten werd ook gevraagd suggesties te doen om innovatie te stimuleren. Hieruit kwamen volgende ideeën: - Een significant deel van het PG-budget voorzien voor innovatieve projecten (bv. 10% van de LOS). In deze projecten is het resultaat onderschikt aan de lessen die eruit getrokken worden. Een publicatie en/of vorming in verband met deze ervaringen zijn dan ook belangrijk. - Projecten die reguliere werking zijn, worden geweerd. Een regulier project is niet altijd eenvoudig te definiëren maar bijvoorbeeld het aanwerven van specifieke personeelsleden toont de nieuwe uitdagingen voor de projectpromotor aan. - Proactieve begeleiding van mogelijk innovatieve projectideeën door (de coördinator van) de PG. Deze ondersteuning draagt bij tot een beter projectvoorstel én zorgt voor een verlichting van de administratieve lasten (invullen projectfiche, financiële opvolging, ). Het kan een project naar een hoger niveau tillen door bijvoorbeeld nieuwe invalshoeken aan te reiken of door promotoren in contact te brengen met potentiële partners. - De begeleiding door deskundigen of gebiedsgerichte organisaties. In de provincie West- Vlaanderen kan men bijvoorbeeld beroep doen op provinciale gebiedswerkers en PG Westhoek heeft een vzw onder de arm genomen om voor elk investeringsvoorstel een duurzaamheidsscan uit te voeren, gefinancierd met de werkingsmiddelen van de PG. - Innovatieve projecten houden vaak een verhoogd risico in voor de promotor. Om zulke projectideeën in de praktijk om te zetten kan een verhoogd cofinancieringspercentage nuttig zijn. Samenwerking Een van de wegen naar innovatie is samenwerking. Het maakt projecten gedragen en geïntegreerd. Bovendien werkt het netwerkvorming in de hand en verrijkt het elk van de partners. Onderstaande grafiek toont dat 41% van de respondenten het een goed idee vindt projecten te verplichten met partners te werken. Bijna de helft van de respondenten is tegen een dergelijke verplichting. 45

49 PG Tielts Plateau ontwikkelde een innovatieve werkwijze om zoveel mogelijk gemeenten in projecten te betrekken. Hoe meer gemeenten betrokken, hoe hoger de cofinanciering. Een project in één gemeente krijgt 50% steun. Per etra betrokken gemeente komt hier 5% bij (met een plafond van 65%). Figuur 26: Enquête: Zou er een minimum aan partners moeten zijn in een project? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Een vaak voorkomende suggestie in de enquête is het betrekken van de zelfstandige ondernemers in projecten. De bedrijfswereld heeft immers een andere kijk dan overheden en vzw s. Ook partnerschappen met regionale of hogere overheden kunnen helpen om het kennisveld te verruimen. Tijdens een workshop met de Leadercoördinatoren in het kader van de mid term evaluatie kwamen volgende succesfactoren aan bod om samenwerking te bevorderen: - Een afbakening van het Leadergebied die overeenstemt met de historische of geografische grenzen werkt samenwerking over gemeentegrenzen in de hand. Samenwerking in een kleiner en samenhangend gebied is bovendien makkelijker dan in een groter, artificieel afgebakend gebied. - Gebieden die ook in vorige periodes werden gesteund (Leader+, doelstelling 2) plukken nu de vruchten van het opgebouwde vertrouwen tussen de lokale actoren. - In sommige PG s is samenwerking tussen actoren een epliciete doelstelling (met selectiecriterium). In dat geval zijn de projecten er vanzelfsprekend sterker op samenwerking gericht. - De coördinator is een belangrijke gangmaker voor samenwerking. In Oost-Vlaanderen organiseert men bijvoorbeeld speed-dates waar promotoren elkaar informeel maar toch georganiseerd kunnen ontmoeten. Gebiedsgericht Voor een gedragen gebiedsgerichte werking moeten initiatieven als Leader bekend zijn. Een brede communicatie van het programma en de mogelijkheden die het biedt zijn belangrijk. PDPOII voorziet dan ook middelen waarmee de PG s deze communicatie kunnen voeren. Uit Figuur 27 blijkt dat bijna twee derde van de PG-leden vindt dat Leader leeft in de eigen regio. 27% van de respondenten is het hier niet mee eens en denkt dat het beter kan. Om een goed zicht te krijgen op de bekendheid van Leader is eigenlijk een ruimere bevraging in de Leadergebieden nodig. Uit de mid term evaluatie blijkt dat de provinciale plattelandscoördinatoren Leaderprojecten over het algemeen meer gebiedsspecifiek vinden dan As 3-projecten. 46

50 Figuur 27: Enquête: Leeft Leader in uw streek? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september 2010 Een thema dat hier nauw bij aansluit is streekprofilering en -identiteit. Uit Figuur 28 blijkt dat bijna drie vierde van de PG-leden vindt dat Leader, ondanks de soms gebrekkige gebiedsafbakening, bijdraagt tot streekprofilering. De antwoorden sluiten aan bij de conclusies van Figuur 27. PG-leden vinden dat Leader helpt de streek op de kaart te zetten en kenbaar te maken. Figuur 28: Enquête: Merkt u dat Leader bijdraagt tot streekprofilering? Bron: VLM-enquête bij PG-leden, september

51 III. PROJECTEN In een financieringsprogramma als PDPOII staan de realisaties op het terrein centraal. In dit deel worden de projecten dan ook uitgebreid onder de loep genomen. Na een korte samenvatting van de huidige stand van zaken beslaat het grootste deel een vergelijkende analyse van de projecten van As 3 en Leader. Hierbij worden telkens eerst de beide assen vergeleken. Daarna wordt de opsplitsing naar provincie en Leadergebied gemaakt. Een belangrijke vraag hierbij is in hoeverre de projecten in de beide assen verschillen. Zorgt de Leadermethodiek bijvoorbeeld voor andere, meer innovatieve, gebiedsgerichte en participatieve, projecten dan As 3? In het derde onderdeel worden de resultaten en de impact van de projecten op het terrein besproken. De resultaten zijn grotendeels gebaseerd op het kader dat Europa hiervoor uitwerkte en werden voor een groot deel al opgenomen in de mid term evaluatie van PDPOII. In het laatste deel wordt ingezoomd op de samenwerkingsprojecten binnen Leader. III.1. Hoever staan we? We bekijken kort hoeveel van het voor de huidige programmaperiode voorziene budget al werd vastgelegd in projecten. Dat wil niet zeggen dat deze projecten op dit ogenblik volledig uitgevoerd en uitbetaald zijn. Projecten worden namelijk toegewezen aan budgetjaren (zie eerder), waarbij de mogelijkheid geldt om uit te betalen tot twee jaar na het bedoelde budgetjaar (de zogenaamde N+2-regel). Zo betekenen hoge vastgelegde budgetten dat de budgetten van de volgende jaren al werden aangesneden. Lage vastgelegde budgetten betekenen daarentegen dat nog delen van het budget van vorige jaren moeten worden toegewezen, waardoor de tijd tussen vastlegging en effectieve besteding en uitbetaling korter wordt. Het totale budget, bestaande uit Europese, Vlaamse en provinciale middelen, voor de gebiedsgerichte werking van As 3 en Leader in de periode is euro. Aan de hand van hiervoor besproken verdeelsleutels werd dit bedrag achtereenvolgens verdeeld over de beide assen, de provincies en de Leadergebieden. In bijhorende figuren werden enkel de projectmiddelen opgenomen, dus zonder de Leadermiddelen voor het opstellen van de ontwikkelingsstrategie, de werkingsmiddelen en de middelen voor samenwerking (deze worden apart besproken). Het totale budget voor projecten bedraagt zowat 65 miljoen euro. Daarvan werd al euro aan subsidie toegekend. Dit bracht een private investering van euro met zich mee zodat eind september 2011 al euro in gebiedsgerichte PDPOII-projecten werd geïnvesteerd. Uit Figuur 29 blijkt dat Leader tot nog toe iets minder budget vastlegde dan As 3. Dit is voornamelijk te verklaren door het feit dat de Leaderwerking in 2007 startte met het vormen van de Leadergroepen en het opstellen van de lokale ontwikkelingsstrategieën. De eerste projectoproepen in Leader vonden in het najaar van 2008 plaats, een jaar na de eerste oproep in As 3. 48

52 Figuur 29: Stand van zaken van het budget eind september 2011 volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) In Figuur 30 wordt duidelijk dat de algemene percentages van de voorgaande figuur vooral binnen Leader een grotere variatie tussen de Leadergebieden verbergen. De Antwerpse Leadergroepen legden het minst en de Vlaams-Brabantse PG s het grootste deel van hun budget vast. Ze legden, net als de West-Vlaamse, Antwerpse en Limburgse Leadergroepen, al een deel van het budget van de jaren 2012 en soms 2013 vast in projecten die meerdere jaren lopen. In As 3 leggen enkel de provincies Antwerpen en Limburg delen van projecten op toekomstige budgetjaren vast. 49

53 Figuur 30: Stand van zaken van het budget eind september 2011 volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 50

54 III.2. Analyse van de projecten De basisgegevens voor onderstaande vergelijkingen zijn alle goedgekeurde projecten tot eind september 2011 in As 3 en Leader. Zoals eerder aangehaald is het hier belangrijk te weten dat de projectwerking van Leader een jaar na As 3 werd opgestart. Voor het berekenen van de percentages voor de verschillende parameters werd het bedrag aan cofinanciering als basis gebruikt. Dat maakt duidelijk hoeveel middelen de overheid aan elk van de promotoren en thema s besteedt, onafhankelijk van de eigen inbreng van de promotor en onafhankelijk van het aantal projecten. Het aantal projecten wordt hierna afzonderlijk besproken en waar relevant zijn aantallen en/of totale projectbudgetten in de tekst toegevoegd. Enkel voor het aantal samenwerkingen werden de percentages berekend op basis van het aantal projecten, vermits de cofinanciering hierbij van onderschikt belang is. De grafieken en berekeningen in deze analyse vertrekken van de goedgekeurde projectkosten en niet van de effectieve uitbetalingen. Dat maakt het immers mogelijk om ook alle momenteel lopende projecten in de databank op te nemen. Uit de gegevens van de beheersdienst blijkt dat slechts een heel beperkt aantal projecten na goedkeuring niet of niet volledig wordt uitgevoerd. Uit een inhoudelijke analyse voor de 79 in 2007 goedgekeurde As 3-projecten blijkt dat 96% werd uitgevoerd zoals goedgekeurd (Figuur 31). Drie projecten hebben de doelstellingen niet of slechts gedeeltelijk behaald, of werden stopgezet. De percentages voor de andere jaren en voor Leader zijn vergelijkbaar. Bijlage 5 bevat de fiches met de evaluatie van elk van deze projecten van Voor de beoordeling werd gebruik gemaakt van het eindverslag, eventuele verslagen van terreincontrole en tussentijdse verslagen. Figuur 31: Evaluatie van de As 3-projecten uit 2007 (79 projecten) Bron: Eigen verwerking Achtereenvolgens worden het aantal projecten, de ratio tussen ingediende en goedgekeurde projecten, de gemiddelde projectgrootte, de thematische verdeling van PDPOII-middelen, de projectpromotor en het projectgebied besproken. In bijlage vindt u een uitgebreide analyse van As 3 en Leader per budgetjaar. III.2.1 Aantal projecten Figuur 32 toont het aantal projecten dat elke provincie en PG met het beschikbare budget tot nu toe goedkeurde. In totaal werden 584 projecten goedgekeurd en het aantal projecten per gebied gaat van 6 in het Pajottenland tot 74 in de As 3-werking van Oost-Vlaanderen. Zoals eerder aangehaald werden in 2007 enkel As 3-projecten goedgekeurd en konden deze ook plaatsvinden in de gebieden die vanaf 2008 als Leadergebied werden erkend. Dit maakt dat heel wat van de As 3-projecten al in 2007 werden goedgekeurd, zo is bijvoorbeeld bijna de helft van de West-Vlaamse projecten in 2007 goedgekeurd (9 van 20). 51

55 Het aantal projecten per gebied hangt uiteraard samen met de budgetten waarover de verschillende gebieden beschikken. In wat volgt zal ook duidelijk worden dat het verschil in het aantal projecten samenhangt met de grootte van de projecten, de as waarbinnen het is goedgekeurd, het projectgebied, de projectpromotor, het thema,. Figuur 32: Aantal goedgekeurde projecten eind september 2011 per provincie/leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) III.2.2 Indiening/goedkeuring Het totaal aantal ingediende projectvoorstellen laat zien dat er tussen 2007 en eind september In totaal 920 projectvoorstellen werden ingediend waarvan 584 goedgekeurd. Bij Leader wordt in vergelijking met As 3 een groter aandeel daarvan goedgekeurd: 54% van de ingediende projecten bij As 3 wordt goedgekeurd tegenover 72% bij Leader. De redenen voor de afkeuring zijn divers, zoals onontvankelijk (bijv. vergunning niet aanwezig), onvoldoende goed project of dossier, het te verdelen subsidiebudget voor de oproep is ontoereikend,. 52

56 Figuur 33: Aantal ingediende en goedgekeurde projecten volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) In de uitsplitsing volgens provincie en Leadergebied (Figuur 34) komt het aantal goedgekeurde projecten per gebied uit Figuur 33 terug, nu met de niet-goedgekeurde projectvoorstellen eraan toegevoegd. De grote verschillen tussen de gebieden in de verhouding tussen ingediend en goedgekeurd vallen op. Dit kan onder meer afhangen van de manier waarop het indienen en beoordelen van de projecten is georganiseerd (zie eerder). Er zijn gebieden waar alle voorstellen op hetzelfde moment worden beoordeeld terwijl er ook Leadergroepen zijn die eerst naar projectideeën vragen (bv. Pajottenland, Vlaamse Ardennen, Meetjesland, ) zonder dat ze al volledig zijn uitgewerkt. Niet alle ideeën worden ook effectief als projectvoorstel ingediend. Wat opvalt is dat de Limburgse indieningsprocedure van de Leadergroepen sterk lijkt te verschillen van de Limburgse provinciale As 3-werking. De Limburgse Leadergroepen keurde het beperkte aantal projectvoorstellen dat ingediend werd bijna allemaal goed. In Vlaams-Brabant blijkt dan weer een duidelijk verschil tussen beide Leadergebieden onderling. In Pajottenland wordt een beperkt aandeel van de ingediende projecten goedgekeurd. Dit komt omdat hier heel wat ingediende projecten werden samengevoegd om tot brede en breed gedragen projecten te komen (komt verder nog aan bod). 53

57 Figuur 34: Aantal ingediende en goedgekeurde projecten volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 54

58 III.2.3 Projectgrootte Het vastgelegde budget in combinatie met het aantal projecten toont de gemiddelde projectgrootte. Een gemiddeld gebiedsgericht PDPOII-project werkt met euro waarvan 53,5% ( euro) gecofinancierd wordt. Figuur 35 maakt duidelijk dat een gemiddeld project in As 3 heel wat groter is dan in Leader. Een gemiddeld Leaderproject ( euro) is ongeveer twee derde van de grootte van een As 3-project ( euro). Ook het aandeel cofinanciering, de subsidie die de projecten ontvangen en die maimaal 65% bedraagt, ligt lager in Leader (52% of euro) dan in As 3 (57% of euro). Figuur 35: Gemiddelde projectgrootte en projectsubsidie volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) In Figuur 36 wordt duidelijk waar dit verschil voornamelijk vandaan komt: in West-Vlaanderen zijn enkele grote projecten goedgekeurd die het gemiddelde voor As 3 sterk doen stijgen. Verder zien we dat zowel in West-Vlaanderen als in Limburg de relatief grote projecten in As 3, terugkomen in de respectievelijke Leadergebieden. In Oost-Vlaanderen en Antwerpen worden relatief kleine projecten goedgekeurd in As 3 en nog kleinere in Leader. In Vlaams-Brabant is er ook hier een groot verschil tussen beide Leadergebieden; waar Hageland gemiddeld heel kleine projecten ondersteunt, doet Pajottenland het tegenovergestelde met gemiddeld de grootste Leaderprojecten. De Pajotse projecten brengen meestal diverse initiatieven rond één thema samen (zie verder). Uit de hierop volgende analyses en figuren zal blijken dat grote projecten zowel kunnen samenhangen met zware materiële investeringen (bv. West-Vlaanderen) of met projecten die een groot projectgebied hebben (bv. Pajottenland). Uit de grafieken blijkt dat sommige provincies en Leadergebieden steeds de maimumgrens van 65% cofinanciering gebruiken, terwijl andere provincies en Leadergebieden in hun respectieve strategieën strengere cofinancieringspercentages vastlegden. Dat is duidelijk het geval in West-Vlaanderen, waar in het Provinciaal Plattelandsontwikkelingsplan een cofinancieringssysteem voor investeringen werd uitgewerkt, en in de West-Vlaamse en Antwerpse Leadergebieden. PG Hageland werkt met een maimaal cofinancieringspercentage van 60 %. 55

59 Figuur 36: Gemiddelde projectgrootte en projectsubsidie volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 56

60 III.2.4 Thematische verdeling Projecten in As 3 moeten passen in het Provinciaal Plattelandsbeleidsplan, Leaderprojecten in de Lokale Ontwikkelingsstrategie. Uiteraard hangen de thema s van de goedgekeurde projecten in de eerste plaats af van de ingediende projectvoorstellen. In dit hoofdstuk wordt de thematische verdeling van de PDPOII-middelen over de vijf maatregelen van de gebiedsgerichte werking besproken. Aanvullend wordt voor twee van deze maatregelen, basisvoorzieningen en landelijk erfgoed, nagegaan of de spreiding van de middelen over Vlaanderen overeenkomt met de noden. d. Verdeling over de maatregelen In onderstaande figuren worden de projecten weergegeven volgens thema. De vijf thema s komen overeen met de vijf maatregelen zoals ze in de gebiedsgerichte werking van As 3 in het PDPOII zijn beschreven (zie eerder). De Leadergroepen konden binnen de overkoepelende doelstelling leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie eigen thematische doelstellingen formuleren. Sommige Leadergroepen hielden het bij de vijf maatregelen, anderen formuleerden eigen doelstellingen (bijlage 2). Om een vergelijking mogelijk te maken werden alle Leaderprojecten toch ingedeeld volgens de vijf maatregelen van As 3. De percentages zijn berekend op basis van de verkregen subsidie. Algemeen lijkt het logisch dat de maatregelen waarin vaak infrastructuurwerken worden uitgevoerd een groter aandeel in de verdeling van de cofinanciering hebben. Dit blijkt dan ook uit de verdeling van de gebiedsgerichte PDPOII-middelen tot nog toe: 25% voor dorpskernvernieuwing, 23,5% voor basisvoorzieningen, 19% voor landelijk erfgoed, 17% voor toerisme en 14% voor intermediaire dienstverlening. Figuur 37: Thematische verdeling van de subsidies volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 57

61 Figuur 37 toont het verschil in focus tussen de beide assen. In As 3 is iets meer aandacht voor intermediaire dienstverlening ter bevordering van ruraal ondernemerschap, erfgoed en vooral dorpskernvernieuwing terwijl de Leadergebieden meer inzetten op toerisme en vooral basisvoorzieningen voor de economie en de plattelandsbevolking. De beperkte aandacht voor intermediaire dienstverlening binnen Leader is opmerkelijk aangezien uit de mid term evaluatie blijkt dat de Leadercoördinatoren het verhogen van menselijk potentieel en managementsvaardigheden als één van de belangrijke doelstellingen van Leader zien. Behalve projecten rond intermediaire dienstverlening kunnen ook vormingen voor PG-leden en promotoren betaald uit het werkingsbudget van de PG hiertoe bijdragen. De twee submaatregelen rond paardenhouderij die in 2009 aan het PDPOII werden toegevoegd konden voor het eerst worden toegepast in de As 3-oproepen van Deze oproep is intussen afgelopen, maar geen enkel project werd binnen deze submaatregelen ingediend. Ze konden dan ook niet worden opgenomen in de onderstaande analyse. 8 In Figuur 38 is de eerder besproken gemiddelde projectgrootte uitgesplitst in de vijf thema s. Projecten binnen Leader blijken gemiddeld voor elk van de vijf thema s kleiner te zijn. Voor de erfgoedprojecten is het verschil het grootst: de Leaderprojecten binnen dit thema zijn maar iets meer dan de helft zo groot als de As 3-projecten. Verder maakt deze grafiek duidelijk dat vooral dorpskernvernieuwingen en ontwikkelingen heel wat minder dan de toegestane 65% cofinanciering krijgen. Figuur 38: Projectgrootte en projectsubsidie per maatregel volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 8 Hoewel in de recente As 3-projectoproep geen projecten werden ingediend onder de submaatregelen m.b.t. paardenhouderij en omgevingskwaliteit, zijn er recent wel verschillende projecten goedgekeurd die de paardensector begunstigt. Die projecten kaderen dan in andere maatregelen, zoals toerisme (bv. paardenverhuur) of intermediaire dienstverlening (bv. voorlichtingsreeks over hypotherapie). Aan de nieuwe submaatregelen werd geen budgetverhoging gekoppeld. 58

62 Zoals in de andere analyses verbergt ook hier de vergelijking tussen de assen veel grotere verschillen tussen de verschillende provincies en Leadergebieden. In As 3 valt onmiddellijk het grote aandeel dorpskernvernieuwing en ontwikkeling in West-Vlaanderen en Antwerpen op. Limburg voorziet heel wat middelen voor erfgoed en intermediaire dienstverlening en Oost-Vlaanderen relatief veel op het bevorderen van toeristische activiteiten. In Leader valt de grote inzet van het Pajottenland voor basisvoorzieningen op. Net als in de As 3-werking van Limburg geven de Limburgse Leadergebieden geen PDPOII-steun aan dorpskernvernieuwing en -ontwikkeling. Haspengouw zet sterk in op landelijk erfgoed en Kempen-Maasland het meest van alle gebieden op toerisme. Westhoek zet, net als de provincie West-Vlaanderen, heel wat middelen in voor de dorpskernvernieuwing en -ontwikkeling. Intermediaire dienstverlening is een belangrijke uitgavepost in Midden- Kempen, Meetjesland, Leie & Schelde en Tielts Plateau. 59

63 Figuur 39: Thematische verdeling van de subsidies volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 60

64 e. Spreiding over Vlaanderen In opdracht van de VLM rondde de universiteit van Gent in april 2011 een onderzoek naar de omschrijving van het platteland in Vlaanderen af. Dit onderzoek ontwikkelde een methodiek om het platteland op een dynamische wijze te omschrijven. Het maakt het mogelijk om plattelandsthema s te visualiseren op de kaart van Vlaanderen. In het onderzoek is voor zes thema s gezocht naar indicatoren die het mogelijk maken om deze thema s in beeld te brengen. Die indicatoren worden gecombineerd en in vier kwartielen opgedeeld. Het schaalniveau van de geografische weergave wordt gekozen in functie van het thema en de beschikbare data. Door de beperkte beschikbaarheid van goede data moesten sommige kaarten gemaakt worden op basis van gedeeltelijke of verouderde gegevens. In de toekomst zal de methodiek verfijnd en uitgebreid worden zodat nieuwe thema s ontwikkeld en datasets toegevoegd kunnen worden. Onderstaande figuren geven een eerste beeld van resultaten die de toepassing van de methodiek biedt. Voor uitgebreide toelichting en inhoudelijke en methodologische verantwoording verwijzen we naar het eindrapport van het onderzoek. In het kader van deze tussentijdse evaluatie van de gebiedsgerichte werking van PDPOII is geprobeerd om voor twee van de zes in het onderzoek ontwikkelde plattelandsthema s 9 na te gaan in hoeverre de PDPOII-middelen worden ingezet in de gebieden met de grootste noden. Hoewel de omschrijving van de thema s niet eact samenvalt, was een accuratere afstemming nog niet mogelijk binnen het bestek van deze evaluatie. De twee gekozen thema s worden gecombineerd met de twee maatregelen van de gebiedsgerichte werking van PDPOII die hierbij aansluiten: aanbieden van (minimale) diensten (onderwijs, cultuur, welzijn) wordt gekoppeld aan basisvoorzieningen voor plattelandseconomie en -bevolking ; onderhoud en beheer van lokaal patrimonium wordt gekoppeld aan instandhouding en opwaardering van landelijk erfgoed. Het thema behoud en/of versterking van lokale economie, dat gekoppeld zou kunnen worden aan intermediaire dienstverlening, werd niet meegenomen omdat de inhoudelijke focus toch te sterk verschilt en omdat de PDPOII-projecten binnen deze maatregel meestal grote regio s bestrijken zonder geografische focus. Ook voor de andere thema s zou een dergelijke analyse inzicht verschaffen in de verhouding tussen behoefte en investeringen. Dit is met de huidige datasets helaas (nog) niet mogelijk. Zoals aangehaald wordt een thema opgebouwd door de combinatie van indicatoren die voor dit thema relevant zijn. Voor aanbieden van (minimale) diensten gaat het om volgende indicatoren: - Bevolkingsdichtheid (inw/km²) - Omgevingsadressendichtheid (aantal adressen) - Tevredenheid winkelaanbod (% ontevredenen) - Tevredenheid sociale en schoolvoorzieningen (% ontevredenen) - Tevredenheid cultuur- en recreatieaanbod (% ontevredenen) De eerste twee indicatoren verwijzen naar een noodzakelijk of minimaal draagvlak aan gebruikers voor de aangeboden dienstverlening. Bij gebrek aan data over het effectieve aanbod aan voorzieningen is gebruik gemaakt van data in verband met de appreciatie van voorzieningen door de bewoners. Bovendien komen deze gegevens uit de Sociaal- Economische Enquête van Op de kaart zijn de gegevens weergegeven op niveau van 9 De andere thema s zijn: behoud en/of versterken van de open ruimte, aanleg, onderhoud en beheer van lokale infrastructuren, minimale en/of aangepaste bereikbaarheid garanderen en behoud en/of versterking van lokale economie 61

65 deelgemeenten, aangezien ook het aanbod aan diensten vooral op dit niveau betrekking heeft. Voor het thema onderhoud en beheer van lokaal patrimonium werden volgende indicatoren weerhouden: - Bouwkundig erfgoed (absoluut aantal) - Puntrelicten (absoluut aantal) - Stads- en dorpsgezichten (ha) De indicatoren hebben betrekking op de beeldwaarde van het platteland en brengen het actuele erfgoed in beeld. Voor Puntrelicten en Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn, bij gebrek aan recentere gegevens, data van 2001 gebruikt. De indicatoren worden weergegeven op het niveau van statistische sector. Voor de PDPOII-gegevens werd de cofinanciering van alle projecten binnen de geselecteerde maatregelen toegekend aan de gemeente waar ze plaatsvinden. De subsidie van projecten die over meerdere gemeenten lopen, is verdeeld over deze gemeenten. Zo werd voor projecten over twee gemeenten de subsidie door twee gedeeld, voor provinciedekkende projecten werd de subsidie gedeeld door het aantal gemeenten in de provincie. Alles samen geeft dit een zicht op de geografische spreiding van de toegekende cofinanciering voor de betrokken maatregel. Om de leesbaarheid van de kaart te verhogen werd de aanduiding voor gemeenten waaraan minder dan euro werd toegekend, weggelaten. Enkel de projecten binnen de betrokken maatregelen zijn in de analyse opgenomen. Sommige projecten streven verschillende doelstellingen na. Zo zijn er dorpskernvernieuwingsprojecten waarin ook een dorpshuis (maatregel basisvoorziening) wordt gerestaureerd. In deze gevallen werd het project in de maatregel ondergebracht die het meest overeenkomt met de doelstellingen van het project. In onderstaande kaarten zijn hierdoor enkele projecten niet opgenomen terwijl ze deels aan een van beide doelstellingen werken. Een combinatie van de kaart met PDPOII-gegevens en de kaarten uit het onderzoek omschrijving platteland toont visueel de mate van afstemming van de PDPOIIsubsidiestromen op de noden. Dit beeld is echter onvolledig. Enkel een combinatie met de middelen die vanuit de andere fondsen en sectoren naar erfgoed en basisvoorzieningen vloeien, zou een volledig beeld geven. Een dergelijke analyse is in het bestek van deze evaluatie helaas niet mogelijk. Figuur 40 toont dat de focus op basisvoorzieningen globaal gezien gelegd wordt in de gebieden met de grootste nood (de tevredenheid zakt van klasse 1 naar 4). Eerder werd duidelijk dat deze maatregel vooral wordt toegepast in Leadergebieden. Dit klinkt logisch vermits dit de meest rurale gebieden zijn, waar de druk op lokale voorzieningen het grootst is. Toch zijn er ook enkele andere, kleinere regio s waar de tevredenheid over het voorzieningenniveau laag is terwijl er geen PDPOII-projecten binnen deze maatregel worden uitgevoerd. Verder wordt duidelijk dat het probleem van voorzieningen zich vooral in het zuiden van Vlaanderen stelt, terwijl dat in de provincie Antwerpen minder het geval is. De focus op andere maatregelen die uit eerdere grafieken bleek, lijkt hier dan ook terecht. In Figuur 41, rond erfgoed (lokaal patrimonium stijgt van klasse 1 naar 4), is de afstemming van middelen op noden minder duidelijk. Dit heeft in de eerste plaats te maken met het schaalniveau waarop het lokaal patrimonium is weergegeven. Statistische sectoren zijn te klein om een goede vergelijking met de PDPOII-gegevens op niveau van fusiegemeente mogelijk te maken. In de toekomst zullen de gegevens voor lokaal patrimonium ook op andere schaalniveaus beschikbaar zijn. Wel visualiseert en verfijnt de kaart de spreiding van de PDPOII-investeringen in landelijk erfgoed in Vlaanderen: met name de grote aandacht in Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen, zowel binnen As 3 als Leader. 62

66 Figuur 40: Vergelijking van de PDPOII-subsidies voor basisvoorzieningen met de spreiding van het aanbod aan diensten in Vlaanderen Bron: Combinatiekaart basisvoorzieningen uit de studie omschrijving platteland; goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 63

67 Figuur 41: Vergelijking van de PDPOII-subsidies voor landelijk erfgoed met de spreiding van het lokaal patrimonium in Vlaanderen Bron: Combinatiekaart lokaal patrimonium uit de studie omschrijving platteland; goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 64

68 III.2.5 Projectpromotor Projectfiches worden na indiening eerst gecontroleerd op ontvankelijkheidcriteria. Een belangrijk ontvankelijkheidscriterium is het statuut van de promotor/promotoren. Een project staat of valt immers met de capaciteit van de promotor. Ook samenwerking in een project tussen promotoren uit verschillende sectoren of binnen een ruimere regio kunnen belangrijk zijn om tot een gedragen project te komen. Terwijl in As 3 de mogelijke promotoren afhangt van de maatregel zijn de Leadergebieden vrij in het bepalen van de mogelijke promotoren. De begunstigden in As 3 worden per maatregel in het PDPOII aangegeven: - Toeristische activiteiten (313): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen 10 en toeristische en recreatieve verenigingen; - Basisvoorzieningen (321): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen en middenveldorganisaties (vakorganisaties); - Dorpskernvernieuwing en ontwikkeling (322): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen en lokale verenigingen (voor dorps- en gemeenschapshuizen); - Landelijk erfgoed (323A): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen en vzw s; - Intermediaire dienstverlening (331): lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen, middenveldorganisaties en verenigingen. In Leader bepaalden de PG s zelf de toegelaten promotoren. Algemeen zijn de regels soepeler dan in As 3. Leadergebieden kunnen bijvoorbeeld bedrijven, feitelijke verenigingen en natuurlijke personen toelaten een project in te dienen. Uit Tabel 15 blijken heel wat verschillen. Feitelijke Verenigingen en natuurlijke personen worden in de meeste PG s niet uitgesloten, maar kunnen meestal enkel onder begeleiding van een intermediair. De Limburgse PG s Haspengouw en Kempen-Maasland aanvaarden als promotor enkel lokale besturen, publiekrechtelijke rechtspersonen, non-profitorganisaties met rechtspersoonlijkheid en cvba s 11. De Antwerpse PG s geven alle soorten promotoren een kans om een project in te dienen maar geven wel de voorkeur aan gebiedseigen promotoren. Vlaamse Ardennen beklemtoont sterk de sociale economie als mogelijke begunstigde (VSO-statuut 12 ). 10 Er bestaat geen algemeen geldende definitie of omschrijving van publiek- en privaatrechtelijke rechtspersonen. Enkele criteria moeten afgewogen worden om te bepalen of een rechtspersoon eerder publiek dan wel eerder privaat is. Bij twijfel geeft de juridische dienst van VLM uitsluitsel op basis van de statuten van de vereniging. 11 Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid 12 Vennootschap met Sociaal Oogmerk 65

69 natuurlijke personen (NP) feitelijke verenigingen (FV) profitorganisaties non- profitorganisaties met rechtspersoonlijkheid (vereniging, vzw, intercommunale, ) Middenveld publiekrechtelijke organisaties lokale besturen Tabel 15: Mogelijke begunstigden Opmerkingen toerisme basisvoorziening dorpskern erfgoed interm. dienstv. MAK MIK HAS vereniging: cvba KML vereniging: cvba MLS VLA vereniging: VSO HAG FV en NP, indien begeleid door intermediair PAJ TIP FV en NP, indien begeleid door intermediair WEH FV en NP, indien begeleid door intermediair Bron: PDPOII, draaiboeken Leadergebieden, eigen verwerking a. Statuut (hoofd)promotor In deze analyse van de projectpromotoren wordt het statuut van de promotor ingedeeld in drie categorieën: gemeente, privaat en provincie/para-provinciaal. OCMW s worden hierbij als gemeentelijk beschouwd en ook samenwerkingsverbanden waarin enkel gemeenten participeren en gemeentelijke publieke vzw s zijn gemeentelijk. Met de term privaat worden particulieren, vzw s, middenveld, ondernemingen, e.d. bedoeld. Het kan zowel gaan om een zeer lokale vereniging als om een middenveldorganisatie die in heel Vlaanderen actief is. Instellingen die duidelijk verband houden met een provincie, zoals de Provinciale Landbouwkamer of de provinciale toeristische diensten, worden als para-provinciaal beschouwd. Wanneer een project meerdere copromotoren heeft, wordt enkel rekening gehouden met het statuut van de hoofdpromotor. 44% van de gebiedsgerichte middelen gaan naar gemeenten, 42% naar private actoren en 14% naar de provincie of para-provinciale diensten. Hoewel in Figuur 42 de percentages voor As 3 en Leader niet zo heel ver uit elkaar lopen zijn er binnen Leader toch 13% meer projecten met een promotor uit de private sector. In As 3 worden heel wat meer projecten goedgekeurd die worden ingediend door provinciale of para-provinciale diensten. Dit hangt onder andere samen met de bepaling dat projecten die de hele provincie als werkingsgebied hebben in As 3 ingediend moeten worden en mogelijk ook met de provinciale rol in het PMC. Om een objectieve beoordeling van deze projecten te garanderen zijn duidelijke regels in 66

70 verband met de dubbele rol van de provincie, zowel subsidieverlener als ontvanger, noodzakelijk (zie eerder). Figuur 42: Statuut promotor volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) Bij de verdere uitsplitsing valt de grote aandacht op voor gemeenten in West-Vlaanderen, zeker in As 3 maar ook in de West-Vlaamse Leadergebieden. Antwerpen en Limburg geven relatief veel cofinanciering aan provinciale diensten, in tegenstelling tot Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. Binnen Leader ondersteunen MarkAante Kempen, Vlaamse Ardennen, Pajottenland en Haspengouw veel private initiatieven. Kempen-Maasland voorziet van alle Leadergebieden de meeste middelen voor provinciale projecten. Een kruising van de analyse volgens statuut promotor met de verschillende maatregelen levert enkele interessante resultaten op (bijlage 6). Provinciale diensten blijken voornamelijk rond intermediaire dienstverlening te werken. Gemeenten dienen veelal projecten in rond dorpskernvernieuwing en in mindere mate rond toerisme en basisvoorzieningen. Private promotoren zijn actief in alle plattelandsdomeinen van het platteland en dienen dan ook projecten in die verband houden met elk van de vijf maatregelen. 67

71 Figuur 43: Statuut promotor volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 68

72 b. Meerdere promotoren In As 3 en vooral in Leader wordt het aangaan van partnerschappen aangemoedigd omdat die kunnen zorgen voor integratie en interdisciplinariteit waarbij projecten met een groot draagvlak ontstaan. In deze paragraaf wordt de verdeling van de samenwerkingen berekend op basis van het aantal projecten en niet op basis van de toegekende cofinanciering, zoals dit bij de andere grafieken het geval is. Wanneer een project wordt ingediend door meerdere indieners zijn twee varianten mogelijk: - Partnerschap: waarbij de partners wel inhoudelijk betrokken zijn maar enkel de kosten die door de hoofdpromotor gemaakt zijn gecofinancierd kunnen worden; Het gaat hierbij niet om samenwerking tussen verschillende diensten van eenzelfde koepelvereniging. - Samenwerkingsovereenkomst (SWO): tussen de copromotoren zodat ze allen een eigen inbreng inzetten en kosten kunnen declareren. Bij een partnerschap moet de hoofdpromotor enkel in de projectfiche aangeven welke partners hij in het project betrekt, bij een samenwerkingsovereenkomst moet de hoofdpromotor bij de projectfiche een samenwerkingsovereenkomst voegen, die is ondertekend door de verschillende copromotoren. In Figuur 44 komt de klemtoon op samenwerking binnen Leader ook in het aantal projecten met een samenwerkingsovereenkomst tot uiting: bij 30% van de Leaderprojecten wordt een samenwerkingsovereenkomst opgemaakt, tegenover 16% van de As 3-projecten. Vermits het aantal projecten met partners voor beide quasi gelijk is, worden in As 3 heel wat meer projecten van één indiener goedgekeurd. Figuur 44: Verdeling van het aantal projecten naar type samenwerking volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) In de uitsplitsing tussen provincies/leadergebieden (Figuur 44) wordt duidelijk dat sommige PG s etra inzetten op projecten met meerdere copromotoren. Ze formuleren samenwerking dan ook als aparte doelstelling in de ontwikkelingsstrategie. Uit de grafiek blijkt duidelijk dat in het Pajottenland maar ook in Kempen-Maasland zeer veel van de goedgekeurde projecten met een samenwerkingsovereenkomst werken. De cofinanciering van projecten met één 69

73 promotor komt zoals aangehaald duidelijk meer voor in As 3 en dan vooral in West- Vlaanderen en iets minder in Vlaams-Brabant. Ook in Leader is er in die twee provincies telkens één Leadergebied, Westhoek en Hageland, met een hoog aantal projecten met één indiener, net als in Haspengouw. Daar wordt tot 40% van de projecten door één promotor uitgevoerd. Midden-Kempen, Vlaamse Ardennen, Pajottenland en Tielts Plateau hebben echter bijna geen projecten goedgekeurd die door één promotor werden ingediend. Het Tielts Plateau moedigt samenwerking onder bepaalde doelstellingen specifiek aan door 50% steun te geven voor één project in een gemeente maar dit percentage per bijkomende gemeente op te trekken met 5% (met een plafond van 65%). Figuur 45 geeft van beide assen de verdeling van de samenwerkingsovereenkomsten volgens het statuut van de verschillende copromotoren weer. Zoals eerder aangegeven zijn in Leader heel wat meer projecten met een samenwerkingsovereenkomst dan in As 3, 105 projecten tegenover 36. Hieruit blijkt dat de samenwerkingsovereenkomsten vooral gemaakt worden tussen private copromotoren enerzijds en tussen publieke en private copromotoren anderzijds. De verschillen tussen beide assen zijn niet erg groot. Het aantal samenwerkingsovereenkomsten met enkel publieke promotoren is iets groter in As 3 dan in Leader. Dit lagere aandeel in Leader wordt gecompenseerd door iets hoger percentages voor publiek-private samenwerkingen (een indicatie voor interdisciplinariteit) en privaatprivate samenwerkingen (Leader laat meer categorieën van promotoren toe). Figuur 45: Aantal projecten met samenwerkingsovereenkomst (SWO) naar statuut van de promotoren volgens as AS 3 (36) LEADER (105) SWO publiek SWO publiek-privaat SWO privaat 17% 39% 25% 43% 36% 40% Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 70

74 Figuur 46: Verdeling van het aantal projecten naar type samenwerking volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 71

75 III.2.6 Projectgebied Na informatie over de projectpromotor wordt in volgende grafieken de grootte van het projectgebied besproken. Projecten die zich in twee of meer gemeenten afspelen worden hierbij als regionaal aangeduid, tenzij ze heel de provincie als werkterrein hebben. Investeringen in één bepaalde gemeente die een duidelijk aantoonbare impact hebben op andere gemeenten doordat ze door een regionale actor of een intergemeentelijke samenwerking werden ingediend zijn ook bij regionaal ingedeeld. Voorbeeld hiervan zijn investeringen gelinkt aan een grootschalige functie die een hele streek bedient (vb. crematorium). Wanneer die regionale link niet duidelijk was, werden investeringen als gemeentelijk gezien. Eerst gaan we kort na of de afbakening van platteland in Vlaanderen zoals gedefinieerd in PDPOII (zie deel I), waarbij grote open ruimte gehelen van grote en regionale steden in aanmerking komen, ook effectief projecten in deze gebieden oplevert. Uit onderstaande tabel blijkt dat er inderdaad plattelandsprojecten in (deelgemeenten van) deze steden worden uitgevoerd. Tot nu zijn 11 dergelijke projecten uitgevoerd of lopende. Het zijn allemaal projecten in As 3. Tabel 16: Situering projecten in grote en regionale steden Grote/regionale stad Aantal projecten Mechelen 1 Turnhout 2 Genk 1 Aalst 3 Sint-Niklaas 2 Leuven 1 Bron: Eigen verwerking Uit Figuur 47 blijkt dat de subsidie voor gemeentelijke en regionale projecten tussen beide assen ongeveer gelijk is, behalve dan dat de helft van de regionale projecten in As 3 provinciedekkend zijn. De 20% projecten over heel de provincie komt min of meer overeen met de 18% provinciale promotoren in Figuur 42. In Leader zijn per definitie geen provinciedekkende projecten omdat die binnen As 3 moeten worden ingediend. Figuur 48 maakt duidelijk dat de verdeling volgens as ook hier grote verschillen tussen provincies en tussen Leadergebieden verbergt. In As 3 werkt vooral Limburg met heel wat provinciedekkende projecten terwijl in West-Vlaanderen meer dan 80% van de projecten zich binnen één gemeente afspeelt. Dit hangt samen met het grote aandeel dorpskernvernieuwing en -ontwikkeling in West-Vlaanderen. Hetzelfde geldt voor de provincie Antwerpen en kan doorgetrokken worden naar de Leadergebieden in beide provincies samen met de PG Hageland. In deze Leadergebieden heeft het grote aandeel projecten op gemeentelijk schaalniveau niet altijd met dorpskernen te maken. In Leader gaf Pajottenland enkel middelen aan regionale projecten en ook in Kempen- Maasland ligt het percentage voor regionale projecten zeer hoog. Niet toevallig zagen we in beide Leadergebieden ook het hoogst aantal projecten met een samenwerkingsovereenkomst tussen verschillende copromotoren. 72

76 Figuur 47: Projectgebied volgens as Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 73

77 Figuur 48: Projectgebied volgens provincie / Leadergebied Bron: goedgekeurde projecten ( eind september 2011) 74

PDPO III werkt mee aan een fraai platteland Erik Verhaert Diensthoofd Plattelandsbeleid Vlaamse Landmaatschappij

PDPO III werkt mee aan een fraai platteland Erik Verhaert Diensthoofd Plattelandsbeleid Vlaamse Landmaatschappij PDPO III werkt mee aan een fraai platteland Erik Verhaert Diensthoofd Plattelandsbeleid Vlaamse Landmaatschappij Agriflanders - 16 januari 2015 Gebiedsgerichte maatregelen voor Een fraai platteland met

Nadere informatie

nr. 537 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 9 maart 2015 aan JOKE SCHAUVLIEGE Plattelandsontwikkeling - Leadergebieden

nr. 537 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 9 maart 2015 aan JOKE SCHAUVLIEGE Plattelandsontwikkeling - Leadergebieden SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 537 van FRANCESCO VANDERJEUGD datum: 9 maart 2015 aan JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW Plattelandsontwikkeling - Leadergebieden LEADER, afkorting

Nadere informatie

PLATTELANDSBELEID IN DE VLAAMSE PROVINCIES INLEIDING

PLATTELANDSBELEID IN DE VLAAMSE PROVINCIES INLEIDING PLATTELANDSBELEID IN DE VLAAMSE PROVINCIES INLEIDING Plattelandsbeleid als een instrument voor beleidsvoering is recent ontstaan onder impulsen van het Europese beleid. Het Europese landbouwbeleid (GLB)

Nadere informatie

PDPO II: TERUGBLIK EN STAND VAN ZAKEN. Jules Van Liefferinge 07/11/2013

PDPO II: TERUGBLIK EN STAND VAN ZAKEN. Jules Van Liefferinge 07/11/2013 PDPO II: TERUGBLIK EN STAND VAN ZAKEN Jules Van Liefferinge 07/11/2013 Agenda PDPO II - het origineel Opmaak en goedkeuring Originele maatregelen Originele budgettoewijzing PDPO II doorheen de tijd Allerlei

Nadere informatie

Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling

Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling 2007-2013 P. De Clercq Landbouw en Visserij 1 Europese context Gemeenschappelijk Landbouw Beleid 1 ste Pijler : Markt- en inkomensbeleid 2 de Pijler : Plattelandsontwikkeling

Nadere informatie

Gebiedsgericht plattelandsbeleid met Leader. Méér focus leggen of mag het breed? 11 mei 2012

Gebiedsgericht plattelandsbeleid met Leader. Méér focus leggen of mag het breed? 11 mei 2012 Gebiedsgericht plattelandsbeleid met Leader Méér focus leggen of mag het breed? 11 mei 2012 Gebiedsgericht plattelandsbeleid met Leader 11 mei 2012 1 Méér focus leggen of mag het breed? Introductie De

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 28 mei 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Peter Bellens Telefoon: 03 240 52 40 Agenda nr. 10/1 Europa. Beheers- en uitvoeringsovereenkomst Samenwerkingsprogramma

Nadere informatie

Overige Europese (Co)Financieringsfondsen. EC 2,1 miljard euro periode 2007-2013. België 4 miljoen Euro 2007

Overige Europese (Co)Financieringsfondsen. EC 2,1 miljard euro periode 2007-2013. België 4 miljoen Euro 2007 Overige Europese (Co)financieringsfondsen LIFE+ EFRO INTERREG IV PDPO Visserijfonds CIP Ludo Holsbeek Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Beleidsvoorbereiding en Evaluatie. Koning Albert II-laan,

Nadere informatie

Deel 1 : Ontvankelijkheidscriteria PDPO III MR OKW- SW (enkel voor de plattelandscoördinator en beheersdienst)

Deel 1 : Ontvankelijkheidscriteria PDPO III MR OKW- SW (enkel voor de plattelandscoördinator en beheersdienst) Deel 1 : Ontvankelijkheidscriteria PDPO III MR OKW- SW (enkel voor de plattelandscoördinator en beheersdienst) Naam project: Promotor + copromotor: Soort cofinanciering? PDPO III Maatregel OKW - samenwerking

Nadere informatie

Het plattelandsbeleid in Vlaanderen gedachtewisseling in de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid. Brussel, 10 maart 2010

Het plattelandsbeleid in Vlaanderen gedachtewisseling in de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid. Brussel, 10 maart 2010 Het plattelandsbeleid in Vlaanderen gedachtewisseling in de Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid Brussel, 10 maart 2010 Inhoud Deel 1: Bestuurlijke organisatie van het Plattelandsbeleid

Nadere informatie

Het beleid voor Plattelandsontwikkeling na 2013

Het beleid voor Plattelandsontwikkeling na 2013 C Olof S. Het beleid voor Plattelandsontwikkeling na 2013 DG Landbouw en plattelandsontwikkeling Europese Commissie Prioriteiten Plattelandsontwikkeling in een nieuw kader (1) Europa 2020 strategie Gemeenschappelijk

Nadere informatie

Verslag. over het Europees plattelandsontwikkelingsbeleid. Gebiedsgerichte werking in de Vlaamse provincies. van het Rekenhof

Verslag. over het Europees plattelandsontwikkelingsbeleid. Gebiedsgerichte werking in de Vlaamse provincies. van het Rekenhof stuk ingediend op 37-F (2011-2012) Nr. 1 7 augustus 2012 (2011-2012) Verslag van het Rekenhof over het Europees plattelandsontwikkelingsbeleid. Gebiedsgerichte werking in de Vlaamse provincies verzendcode:

Nadere informatie

1. Wat is uw reactie op het bericht Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs? 1)

1. Wat is uw reactie op het bericht Europese landbouwsubsidies naar kerken en sjoelclubs? 1) > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Directoraat-generaal Agro Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag

Nadere informatie

Deel 1 : Ontvankelijkheidscriteria P+(enkel voor de plattelandscoördinator en beheersdienst)

Deel 1 : Ontvankelijkheidscriteria P+(enkel voor de plattelandscoördinator en beheersdienst) Deel 1 : Ontvankelijkheidscriteria P+(enkel voor de plattelandscoördinator en beheersdienst) Naam project:.. Promotor + copromotor: Soort cofinanciering? Platteland Plus projecten Ontvankelijkheidscriteria

Nadere informatie

PDPO III werkt mee aan een fraai platteland

PDPO III werkt mee aan een fraai platteland PDPO III werkt mee aan een fraai platteland 16 oktober 2013, VLEVA Paul Van der Sluys 16/10/13 1 2012 - Ministerieel Mandaat aan het UC n Budgettaire beperkingen n Meer mogelijkheden voor plattelandsinitiatieven

Nadere informatie

Infomoment Plattelandsprojecten Waasland. 18 februari 2019

Infomoment Plattelandsprojecten Waasland. 18 februari 2019 Infomoment Plattelandsprojecten Waasland 18 februari 2019 PLATTELANDSONTWIKKELING? Plattelands(ontwikkelings)projecten 2015-2020 Ongeveer 15 miljoen euro voorzien in Oost-Vlaanderen Verschillende maatregelen

Nadere informatie

Thema beleid en beheer: mogelijkheden binnen PDPO III

Thema beleid en beheer: mogelijkheden binnen PDPO III Thema beleid en beheer: mogelijkheden binnen PDPO III Nadine Vantomme Beheersdienst PDPO III maatregel OKW 23 november 2015 Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn

Nadere informatie

Vlaanderen. is open ruimte. Eindevaluatie. Gebiedsgerichte werking in PDPO II ( ) VLAAMSE LAND MAATSCHAPPIJ

Vlaanderen. is open ruimte. Eindevaluatie. Gebiedsgerichte werking in PDPO II ( ) VLAAMSE LAND MAATSCHAPPIJ Vlaanderen is open ruimte Eindevaluatie Gebiedsgerichte werking in PDPO II (2007-2013) VLAAMSE LAND MAATSCHAPPIJ VLM.be Colofon Samenstelling: Vlaamse Landmaatschappij Coverfoto: Provincie Oost-Vlaanderen

Nadere informatie

1. Hoeveel van de projecten die werden goedgekeurd werden inmiddels uitgevoerd?

1. Hoeveel van de projecten die werden goedgekeurd werden inmiddels uitgevoerd? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 67 van JORIS POSCHET datum: 23 oktober 2015 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT Bovenlokale sportinfrastructuur - Evaluatie Het wegwerken

Nadere informatie

Wat doen de provincies inzake platteland?

Wat doen de provincies inzake platteland? Boudewijnlaan 20-21 B-1000 Brussel tel. 02-508 13 22 fax 02-502 46 80 e-mail: jeroen.mercy@vlaamseprovincies.be www.vlaamseprovincies.be Inhoud 1 De missie van de provincies inzake plattelandsbeleid...

Nadere informatie

Het Meetjesland. Een regio met ontwikkelingsachterstand?

Het Meetjesland. Een regio met ontwikkelingsachterstand? Het Meetjesland Een regio met ontwikkelingsachterstand? Periode 1988 1994 Impulsprogramma Vlaams programma 7 gemeenten 150 mio bef. vanuit Vlaanderen Projecten rond economie, toerisme en diverse Vlaamse

Nadere informatie

Interventielogica, monitoring en evaluatie VRN in PDPO III Datum: 10/11/2015. VRN: Ariane Van den Steen, Alexander Spriet, Julie Mariën

Interventielogica, monitoring en evaluatie VRN in PDPO III Datum: 10/11/2015. VRN: Ariane Van den Steen, Alexander Spriet, Julie Mariën Titel: Interventielogica, monitoring en evaluatie VRN in PDPO III Datum: 10/11/2015 Auteur: Entiteit: Afdeling: E-mail: Telefoon: Aan: Linn Dumez Departement LV VRN: Ariane Van den Steen, Alexander Spriet,

Nadere informatie

Thema 1:Landbouw- en natuureducatie

Thema 1:Landbouw- en natuureducatie Thema 1:Landbouw- en natuureducatie Situering De LEADER-groep is zich bewust van de afnemende kennis over het platteland in de gehele samenleving. De evolutie in de Europese samenleving maakt dat mensen

Nadere informatie

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2008-179-

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2008-179- Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2008-179- VLAAMS PARLEMENT SCHRIFTELIJKE VRAGEN FRANK VANDENBROUCKE VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS

Nadere informatie

Vlaams Plattelandsbeleid en mobiliteit. Frans Pauwels en Peter Vleugels Vlaamse Landmaatschappij

Vlaams Plattelandsbeleid en mobiliteit. Frans Pauwels en Peter Vleugels Vlaamse Landmaatschappij Vlaams Plattelandsbeleid en mobiliteit Frans Pauwels en Peter Vleugels Vlaamse Landmaatschappij VSV- studiedag Mobiliteit op het platteland, 14 maart 2014 Overzicht lezing Intro: Situering en doelstellingen

Nadere informatie

Europese subsidies voor de Sociale Economie

Europese subsidies voor de Sociale Economie Europese subsidies voor de Sociale Economie Kader en functioneren van Europese subsidies Hoe werken EU subsidies? 1 EU BELEIDSKADER BEPALEND VOOR DE INHOUD SUBSIDIEPROGRAMMA S (1) Europa 2020 doelstellingen

Nadere informatie

Europese verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Europese verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) Europese verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 (publicatie

Nadere informatie

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van EUROPESE COMMISSIE Brussel, 11.3.2014 C(2014) 1410 final GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE van 11.3.2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1301/2013 van het Europees Parlement

Nadere informatie

Er is mij gevraagd om vandaag het Vlaamse plattelandsbeleid nader toe te lichten.

Er is mij gevraagd om vandaag het Vlaamse plattelandsbeleid nader toe te lichten. LANDELIJK VLAANDEREN 20 MEI 2008 Mijnheer de voorzitter, Mijnheer de secretaris-generaal, Dames en heren landeigenaars, Er is mij gevraagd om vandaag het Vlaamse plattelandsbeleid nader toe te lichten.

Nadere informatie

Evaluatie van Open Bedrijvendag

Evaluatie van Open Bedrijvendag Evaluatie van Open Bedrijvendag Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35 bus 10 1030 Brussel April 2011 Samenvatting De Open Bedrijvendag

Nadere informatie

Tussen: hierna te noemen de partners,

Tussen: hierna te noemen de partners, OVEREENKOMST inzake de uitvoering van het Samenwerkingsprogramma Europese Territoriale Samenwerking 2014-2020 (Interreg V-A) Grensregio Vlaanderen-Nederland concept 1 OVEREENKOMST inzake de uitvoering

Nadere informatie

Gerard Meijers Provincie Drenthe Strategie LEADER

Gerard Meijers Provincie Drenthe Strategie LEADER Welkom in Drenthe Gerard Meijers Provincie Drenthe Strategie LEADER Plattelandsontwikkeling in Zuidoost Drenthe 12 maart 2015 Westhoek Inhoud presentatie LEADER Zuidoost-Drenthe Toekomst: Omgevingsvisie

Nadere informatie

Bruggenbouwer op het platteland. De Vlaamse Landmaatschappij

Bruggenbouwer op het platteland. De Vlaamse Landmaatschappij De Vlaamse Landmaatschappij Al meer dan 75 jaar zet de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) zich in voor de omgevingskwaliteit op het Vlaamse platteland en in de stadsrand. Gebiedsgericht en altijd samen met

Nadere informatie

De Vlaamse Landmaatschappij

De Vlaamse Landmaatschappij De Vlaamse Landmaatschappij Al meer dan 75 jaar zet de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) zich in voor de omgevingskwaliteit op het Vlaamse platteland en in de stadsrand. Gebiedsgericht en altijd samen met

Nadere informatie

Europese subsidies voor de Sociale Economie. Kader en functioneren van Europese subsidies

Europese subsidies voor de Sociale Economie. Kader en functioneren van Europese subsidies Europese subsidies voor de Sociale Economie Kader en functioneren van Europese subsidies Hoe werken EU subsidies? EU BELEIDSKADER BEPALEND VOOR DE INHOUD SUBSIDIEPROGRAMMA S (1) Thema s van belang voor

Nadere informatie

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35 bus 10 1030 Brussel

Nadere informatie

nr. 183 van EMMILY TALPE datum: 22 december 2015 aan PHILIPPE MUYTERS WIJ!-trajecten - Resultaten eerste oproep

nr. 183 van EMMILY TALPE datum: 22 december 2015 aan PHILIPPE MUYTERS WIJ!-trajecten - Resultaten eerste oproep SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 183 van EMMILY TALPE datum: 22 december 2015 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT WIJ!-trajecten - Resultaten eerste oproep De werkinlevingsovereenkomsten

Nadere informatie

Voorstel Beleidskeuzes Landbouw & Platteland

Voorstel Beleidskeuzes Landbouw & Platteland Voorstel Beleidskeuzes Landbouw & Platteland Mechtilde Hennebert 3/10/2012 Departement Dienst Agenda 1. Situering 2. Strategische doelstellingen: Provincie Antwerpen 3. Tactische doelstellingen: Landbouw

Nadere informatie

FAQ. Decreet bovenlokale cultuurwerking Subsidie voor bovenlokale cultuurprojecten

FAQ. Decreet bovenlokale cultuurwerking Subsidie voor bovenlokale cultuurprojecten FAQ Decreet bovenlokale cultuurwerking Subsidie voor bovenlokale cultuurprojecten cjm.vlaanderen.be INHOUD 1 Wie kan aanvragen?... 4 1.1 Kan een feitelijke vereniging indienen? 4 1.2 Kan eenzelfde aanvrager

Nadere informatie

Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement

Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement Artikel 1: Visie de Merode Het gebiedsprogramma de Merode is een partnerschap dat de omgevingskwaliteit van het gebied de Merode op een duurzame, gebiedsgerichte

Nadere informatie

Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement

Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement BIJLAGE 5a Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement Artikel 1: Visie de Merode Het gebiedsprogramma de Merode is een partnerschap dat de omgevingskwaliteit van het gebied de Merode op een

Nadere informatie

Monitoring en evaluatie van het programma voor

Monitoring en evaluatie van het programma voor Monitoring en evaluatie van het programma voor plattelandsontwikkeling in Vlaanderen (PDPO II) Ellen Maertens Afdeling voor Monitoring i en Studie Departement Landbouw en Visserij 27 april 2010 Landbouw

Nadere informatie

Landbouwdiensten en beleid. Hoe zijn deze diensten op vandaag georganiseerd in Vlaanderen?

Landbouwdiensten en beleid. Hoe zijn deze diensten op vandaag georganiseerd in Vlaanderen? Landbouwdiensten en beleid. Hoe zijn deze diensten op vandaag georganiseerd in Vlaanderen? Evy Mettepenningen Guido Van Huylenbroeck 1 Overzicht 1.Instrumenten voor de vergoeding van groene en blauwe diensten

Nadere informatie

LANDBOUW. De provincieraad van Antwerpen, BESLUIT:

LANDBOUW. De provincieraad van Antwerpen, BESLUIT: 83 LANDBOUW Provincieraadsbesluit van 25 september 2014 in verband met de goedkeuring van het reglement voor de subsidiëring van initiatieven voor duurzame en verbrede landbouw Gelet op het provinciedecreet;

Nadere informatie

POP En de relatie met Natura 2000

POP En de relatie met Natura 2000 0 POP-2 2007-2013 En de relatie met Natura 2000 1 Algemeen Lissabonstrategie, Göteborgdoelen, EU strategische richtsnoeren Coproductie rijk en provincies Eenvoudiger en meer focus EU-cofinanciering komende

Nadere informatie

Een provinciale aanpak van hoeve- en streekproducten

Een provinciale aanpak van hoeve- en streekproducten Een provinciale aanpak van hoeve- en streekproducten (Tinne Van Looy: plattelandscoördinator provincie Antwerpen) Vrijdag 27/11/2009 Landgoed Rhederoord Departement Welzijn, Economie en Plattelandsbeleid

Nadere informatie

De VLM, uw partner in de open ruimte. Pag.1

De VLM, uw partner in de open ruimte. Pag.1 De VLM, uw partner in de open ruimte Pag.1 Wie zijn we? VLM of Vlaamse Landmaatschappij De Vlaamse Landmaatschappij is als agentschap van de Vlaamse overheid verantwoordelijk voor de inrichting van de

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 november 2016 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Peter Bellens Telefoon: 03 240 52 40 Agenda nr. 10/1 Subsidiekorf platteland. Vernieuwing reglementssubsidie

Nadere informatie

Attractie- barometer

Attractie- barometer Attractiebarometer Attractiebarometer Inlichtingen Sofie.wauters@toerismevlaanderen.be Marketing Office Tel +32 ()2 54 4 9 Verantwoordelijke uitgever: Peter De Wilde - TOERISMEVLAANDEREN Grasmarkt 61,

Nadere informatie

Reglement projectoproep

Reglement projectoproep Reglement projectoproep In onderstaand reglement wordt naar de organisatoren verwezen als de Organisatie en naar de aanvrager als de deelnemer. Dit reglement maakt integraal deel uit van het kandidaatsdossier.

Nadere informatie

Projectoproep- en selectieprocedure

Projectoproep- en selectieprocedure ESIF Doelstelling Investeren in groei en werkgelegenheid Operationeel programma EFRO Vlaanderen 2014 2020 Projectoproep- en selectieprocedure 1. Algemeen In het kader van de uitvoering van het EFRO-programma

Nadere informatie

Aanwezig : Julien Bogaert, Herman De Backer, Rik Sagaert, Ingrid Vyvey, Silvie Vanhoutteghem, Jeroen Terryn en Ann De Bruyckere. 1 Verwelkoming...

Aanwezig : Julien Bogaert, Herman De Backer, Rik Sagaert, Ingrid Vyvey, Silvie Vanhoutteghem, Jeroen Terryn en Ann De Bruyckere. 1 Verwelkoming... Dagelijks Bestuur W.O.A.S. Verslag Datum vergadering : Betreft : Dagelijks bestuur W.O.A.S. 8 november 2010, Provinciehuis Boeverbos Brugge, 10.00 uur Onze ref.: P10/8/2/14/6 Verslaggever: Ann De Bruyckere

Nadere informatie

Het erkenningsbesluit sociale huisvesting: stimulans voor bewonersparticipatie

Het erkenningsbesluit sociale huisvesting: stimulans voor bewonersparticipatie Het erkenningsbesluit sociale huisvesting: stimulans voor bewonersparticipatie Voorstel tot aanbevelingen van VIVAS I. Inleiding...2 II. Het erkenningsbesluit en bewonersparticipatie...2 1 Prestatiebeoordeling

Nadere informatie

Plattelandssubsidies voor dummies. 27/03/18 LAB Platteland Merksplas Kolonie

Plattelandssubsidies voor dummies. 27/03/18 LAB Platteland Merksplas Kolonie Plattelandssubsidies voor dummies 27/03/18 LAB Platteland Merksplas Kolonie 1-3/28/2018 Plattelandssubsidies Is mijn project een plattelandsproject? Plattelandssubsidies Ik heb een idee voor een eerder

Nadere informatie

Reglement met betrekking tot de toekenning van subsidies voor lokale besturen ter ondersteuning van de detailhandel.

Reglement met betrekking tot de toekenning van subsidies voor lokale besturen ter ondersteuning van de detailhandel. directie Economie, Landbouw & Platteland, Europese en Internationale samenwerking dienst Economie, Europese & Internationale samenwerking Reglement met betrekking tot de toekenning van subsidies voor lokale

Nadere informatie

VR DOC.1027/2

VR DOC.1027/2 VR 2015 0910 DOC.1027/2 Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het subsidiëren van operationele groepen inzake het Europees Partnerschap voor Innovatie - netwerk voor de productiviteit en duurzaamheid

Nadere informatie

Be Planet est une Fondation d utilité publique qui soutient des actions innovantes dans une démarche positive en faveur de l environnement.

Be Planet est une Fondation d utilité publique qui soutient des actions innovantes dans une démarche positive en faveur de l environnement. Be Planet est une Fondation d utilité publique qui soutient des actions innovantes dans une démarche positive en faveur de l environnement. Be Planet is een stichting van openbaar nut die innoverende acties

Nadere informatie

PROJECTFICHE. Pilootprojecten voor de Stimulering van stilte- en rustbeleving in een landelijke omgeving (STeR)

PROJECTFICHE. Pilootprojecten voor de Stimulering van stilte- en rustbeleving in een landelijke omgeving (STeR) PROJECTFICHE Pilootprojecten voor de Stimulering van stilte- en rustbeleving in een landelijke omgeving (STeR) Dit tweede deel omvat uitsluitend de projectfiche als officieel aanvraagformulier. Oproep

Nadere informatie

Het Dream-project wordt sinds 2002 op ad-hoc basis gesubsidieerd.

Het Dream-project wordt sinds 2002 op ad-hoc basis gesubsidieerd. Naam evaluatie Volledige naam Aanleiding evaluatie DREAM-project Evaluatie DREAM-project De Vlaamse overheid ondersteunt een aantal initiatieven ter bevordering van het ondernemerschap en de ondernemerszin.

Nadere informatie

SUBSIDIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN VOOR EEN CULTUURPROJECT: Bovenlokale culturele projecten Goedgekeurd door de provincieraad op 27/06/2013

SUBSIDIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN VOOR EEN CULTUURPROJECT: Bovenlokale culturele projecten Goedgekeurd door de provincieraad op 27/06/2013 SUBSIDIEREGLEMENT DEPARTMENT CULTUUR Cultuurloket SUBSIDIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN VOOR EEN CULTUURPROJECT: Bovenlokale culturele projecten Goedgekeurd door de provincieraad op 27/06/2013 HOOFDSTUK

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit directie Economie, Landbouw & Platteland, Europese en Internationale samenwerking dienst Economie, Europese & Internationale samenwerking dossiernummer: 1304485 Provincieraadsbesluit betreft verslaggever

Nadere informatie

Uitvoering van LEADER PROJECTEN binnen POP Minimaal budget; maximale creativiteit

Uitvoering van LEADER PROJECTEN binnen POP Minimaal budget; maximale creativiteit Uitvoering van LEADER PROJECTEN binnen POP-3 2014-2020 Minimaal budget; maximale creativiteit 1 Nederlandse maatregelen POP-3 Nederlandse maatregelen POP-3 gericht op: 1. Versterken van innovatie, verduurzaming

Nadere informatie

SUBSIDIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN VOOR EEN CULTUURPROJECT EN CULTUURWERKING: Intergemeentelijke culturele samenwerking

SUBSIDIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN VOOR EEN CULTUURPROJECT EN CULTUURWERKING: Intergemeentelijke culturele samenwerking SUBSIDIEREGLEMENT DEPARTMENT CULTUUR Cultuurloket SUBSIDIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN VOOR EEN CULTUURPROJECT EN CULTUURWERKING: Intergemeentelijke culturele samenwerking Goedgekeurd door de provincieraad

Nadere informatie

Samen werken aan het Antwerps platteland SUBSIDIEWIJZER PLATTELAND

Samen werken aan het Antwerps platteland SUBSIDIEWIJZER PLATTELAND Samen werken aan het Antwerps platteland SUBSIDIEWIJZER PLATTELAND AAN DE SLAG! VOORWOORD Dit boekje is onze subsidiewijzer voor het platteland. Het is een bondige gids die je zou moeten prikkelen om zelf

Nadere informatie

EUROPA IN WEST VLAANDEREN ( )

EUROPA IN WEST VLAANDEREN ( ) EUROPA IN WEST VLAANDEREN (2007 2013) Inhoud Cohesiebeleid via structuurfondsen (EFRO & ESF) Doelstelling 2 Doelstelling 3 Plattelandsontwikkeling via Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling

Nadere informatie

Verslag aan de Provincieraad

Verslag aan de Provincieraad directie Leefmilieu dienst Milieubeleidsplanning, -ondersteuning en Natuurontwikkeling Verslag aan de Provincieraad registratienr. 1005603 betreft verslaggever STEUNPUNT DUURZAAM WONEN EN BOUWEN Overeenkomst

Nadere informatie

COMITE VAN TOEZICHT VERGADERING VAN 17 NOVEMBER Verslag

COMITE VAN TOEZICHT VERGADERING VAN 17 NOVEMBER Verslag ESIF Doelstelling Investeren in groei en werkgelegenheid Operationeel programma EFRO Vlaanderen 2014 2020 COMITE VAN TOEZICHT VERGADERING VAN 17 NOVEMBER 2015 Verslag AANWEZIG De vertegenwoordigers van

Nadere informatie

Mededeling Vlaamse Regering. Vlaams statistisch programma: samenstelling en goedkeuringsproces

Mededeling Vlaamse Regering. Vlaams statistisch programma: samenstelling en goedkeuringsproces Mededeling Vlaamse Regering Vlaams statistisch programma: samenstelling en goedkeuringsproces 1. Context Na het leggen van de grondvesten van een nieuw systeem van Vlaamse openbare statistieken door de

Nadere informatie

Het adviesorgaan voor toerisme heeft zijn zetel en adres te 2460 Kasterlee, Markt 13.

Het adviesorgaan voor toerisme heeft zijn zetel en adres te 2460 Kasterlee, Markt 13. Statuten gemeentelijke adviesraad Adviesorgaan voor toerisme Goedgekeurd door de raad van bestuur dd. 19 maart 2013 Goedgekeurd door de gemeenteraad dd. 28 mei 2013 Artikel 1. Het adviesorgaan voor toerisme

Nadere informatie

Staten-Generaal Antwerpse platteland. 3 oktober - Westerlo

Staten-Generaal Antwerpse platteland. 3 oktober - Westerlo Staten-Generaal Antwerpse platteland 3 oktober - Westerlo RURANT? Behoud en versterking van het platteland, gedragen door rurale ondernemers. Provinciale Landbouwkamer Onderwerp van de dag Nieuwe beleidsvoorstellen

Nadere informatie

PDPO III Maatregel: Opmaak lokale ontwikkelingsstrategieën (LEADER) Een lokale ontwikkelingsstrategie uitwerken voor uw streek?

PDPO III Maatregel: Opmaak lokale ontwikkelingsstrategieën (LEADER) Een lokale ontwikkelingsstrategie uitwerken voor uw streek? PDPO III 2014 2020 Maatregel: Opmaak lokale ontwikkelingsstrategieën (LEADER) Een lokale ontwikkelingsstrategie uitwerken voor uw streek? Dit document geeft u alle informatie. Reglement versie 2014 1 Inhoud

Nadere informatie

Van projectidee naar aanvraag

Van projectidee naar aanvraag Van projectidee naar aanvraag Inhoud - Inleiding - Projectidee? En wat nu? - Verkennende gesprek - Voorbereiden aanvraag - Schrijven aanvraag (e-loket) Inhoud - Inleiding - Projectidee? En wat nu? - Verkennende

Nadere informatie

ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN DECREET TOT BEVORDERING VAN EEN DUURZAME LANDBOUW IN VLAANDEREN

ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN DECREET TOT BEVORDERING VAN EEN DUURZAME LANDBOUW IN VLAANDEREN ADVIES OVER HET VOORONTWERP VAN DECREET TOT BEVORDERING VAN EEN DUURZAME LANDBOUW IN VLAANDEREN Brussel, 12 februari 2003 Advies_duurzame_landbouw_120203 1. INLEIDING De Raad werd op 2 januari 2003 door

Nadere informatie

Bijzondere projectsubsidies socio-culturele projecten

Bijzondere projectsubsidies socio-culturele projecten Booischotseweg 1 2235 Hulshout Tel: 015 22 40 17 www.hulshout.be hulshout@bibliotheek.be Bijzondere projectsubsidies socio-culturele projecten Artikel 1. Doelstelling en definitie Onder de hierna bepaalde

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 18 december 2013 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 1/2 Samenwerkingsovereenkomst 2013 tussen provincie

Nadere informatie

Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement

Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement Subsidie de Merode prinsheerlijk platteland Reglement Artikel 1: Visie de Merode Het gebiedsprogramma de Merode is een partnerschap dat de omgevingskwaliteit van het gebied de Merode op een duurzame, gebiedsgerichte

Nadere informatie

BBC EN PLANNING IN GEEL

BBC EN PLANNING IN GEEL BBC EN PLANNING IN GEEL Geel? GEEL? Geel? 38.000 inwoners Antwerpse Kempen Gezinsverpleging - Barmhartige Stede Uitgestrekt grondgebied: ca 11.000 ha Stedelijke kern versus landelijk buitengebied Aanwezigheid

Nadere informatie

VR DOC.1230/1TER

VR DOC.1230/1TER VR 2016 2511 DOC.1230/1TER DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN TERNOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering over de regels betreffende

Nadere informatie

COHESIEBELEID 2014-2020

COHESIEBELEID 2014-2020 GEÏNTEGREERDE TERRITORIALE INVESTERING COHESIEBELEID 2014-2020 De nieuwe wet- en regelgeving voor de volgende investeringsronde van het EU-cohesiebeleid voor 2014-2020 is in december 2013 formeel goedgekeurd

Nadere informatie

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds

13 DECEMBER Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds 13 DECEMBER 2002 - Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van het Vlaams Stedenfonds (Gecoördineerde versie, aangepast aan het programmadecreet van 19 december 2003 houdende

Nadere informatie

Experimenteel reglement: Innovatieve partnerprojecten

Experimenteel reglement: Innovatieve partnerprojecten Experimenteel reglement: Innovatieve partnerprojecten I. SITUERING Op 14 juli 2017 heeft de Vlaamse minister bevoegd voor Cultuur zijn conceptnota Een langetermijnvisie voor aanvullende financiering en

Nadere informatie

Evaluatie Odysseusinitiatief. Volledige naam

Evaluatie Odysseusinitiatief. Volledige naam Naam evaluatie Volledige naam Aanleiding evaluatie Evaluatie Odysseusinitiatief Evaluatie Odysseusinitiatief Het Odysseusinitiatief is bedoeld als een startfinanciering om uitstekende Vlaamse onderzoekers

Nadere informatie

Doelstellingenrealisatie Europa Raadscommissie

Doelstellingenrealisatie Europa Raadscommissie Doelstellingenrealisatie Europa 2016 Raadscommissie Plattelandsbeleid (PDPO en Leader) Beleidsindicator: Erwerd in 2016 een oproep binnen 'omgevingskwaliteit', 'Leader' en 'Platteland plus' gelanceerd.

Nadere informatie

ruimtelijk structuurplan provincie Limburg richtinggevend gedeelte richtinggevend gedeelte

ruimtelijk structuurplan provincie Limburg richtinggevend gedeelte richtinggevend gedeelte richtinggevend gedeelte Deel I: visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling informatief gedeelte richtinggevend gedeelte I II III IV V bindend gedeelte deel I. visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling

Nadere informatie

quick. wins. In de Vlaamse Rand

quick. wins. In de Vlaamse Rand 2012-2013 quick wins In de Vlaamse Rand Voorwoord Colofon De brochure Quickwins Vlaamse Rand is een uitgave van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), februari 2013 Opmaak, illustraties en redactie VLM Verantwoordelijke

Nadere informatie

INTERGEMEENTELIJKE ONROERENDERFGOED- DIENSTEN (IOED S)

INTERGEMEENTELIJKE ONROERENDERFGOED- DIENSTEN (IOED S) INTERGEMEENTELIJKE ONROERENDERFGOED- DIENSTEN (IOED S) 8 september 2015 Vlaams Regeerakkoord 2014-2019 We betrekken zo veel als mogelijk de lokale besturen bij het erfgoedbeleid en bij de maatregelen die

Nadere informatie

PLANNINGSDOCUMENT Werkjaar 2011

PLANNINGSDOCUMENT Werkjaar 2011 PLANNINGSDOCUMENT Werkjaar 2011 Alexander Spriet, Hilde Villé, Koen Wellemans & Nele Vanslembrouck feb 11 Lessen uit het verleden: aandachtspunten voor de toekomstige werking Op basis van de interne evaluatie

Nadere informatie

COHESIEBELEID

COHESIEBELEID DOOR DE GEMEENSCHAP GEÏNITIEERDE LOKALE ONTWIKKELING COHESIEBELEID 2014-2020 De nieuwe wet- en regelgeving voor de volgende investeringsronde van het EU-cohesiebeleid voor 2014-2020 is in december 2013

Nadere informatie

ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN

ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN ADVIES OVER HET FONDS TER STIMULERING VAN STEDELIJKE EN PLATTELANDSINVESTERINGEN Advies 2017-05 / 30.03.2017 www.vlaamsewoonraad.be INHOUD 1 Situering... 3 2 Beknopte inhoud... 3 3 Bespreking... 3 3.1

Nadere informatie

Instrumentenkoffer voor projecten, plannen en programma s

Instrumentenkoffer voor projecten, plannen en programma s Instrumentenkoffer voor projecten, plannen en programma s Decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting Besluit van de Vlaamse Regering van.. betreffende de landinrichting 4.03.2014 Situering

Nadere informatie

Innovatie door EIP - operationele groepen. Els Lapage, Departement Landbouw en Visserij

Innovatie door EIP - operationele groepen. Els Lapage, Departement Landbouw en Visserij Innovatie door EIP - operationele groepen Els Lapage, Departement Landbouw en Visserij Wat is EIP? Wat is innovatie? Wat is een operationele groep? EIP Productiviteit en duurzaamheid van de landbouw Hoe

Nadere informatie

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport

Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport Trendbarometer hotels 2012 Finaal rapport Trendbarometer hotels 2012 Inlichtingen Dagmar.Germonprez@toerismevlaanderen.be Tel +32 (0)2 504 25 15 Verantwoordelijke uitgever: Peter De Wilde - Toerisme Vlaanderen

Nadere informatie

BIJLAGE 2 WEDERZIJDSE AFSPRAKEN TUSSEN LOGO ANTWERPEN GEMEENTE IN HET KADER VAN GEZONDE GEMEENTE

BIJLAGE 2 WEDERZIJDSE AFSPRAKEN TUSSEN LOGO ANTWERPEN GEMEENTE IN HET KADER VAN GEZONDE GEMEENTE BIJLAGE 2 WEDERZIJDSE AFSPRAKEN TUSSEN LOGO ANTWERPEN GEMEENTE IN HET KADER VAN GEZONDE GEMEENTE SITUERING Deze afsprakennota kadert binnen de ruimere samenwerking tussen de gemeente en Logo Antwerpen

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van projecten ter uitvoering van het actieplan Clean power for transport

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van projecten ter uitvoering van het actieplan Clean power for transport Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van projecten ter uitvoering van het actieplan Clean power for transport DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel

Nadere informatie

nr. 187 van INGEBORG DE MEULEMEESTER datum: 13 januari 2015 aan HILDE CREVITS

nr. 187 van INGEBORG DE MEULEMEESTER datum: 13 januari 2015 aan HILDE CREVITS SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 187 van INGEBORG DE MEULEMEESTER datum: 13 januari 2015 aan HILDE CREVITS VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ONDERWIJS Leerplichtige leerlingen

Nadere informatie

Ondersteunende richtlijnen voor het indienen van een project

Ondersteunende richtlijnen voor het indienen van een project Ondersteunende richtlijnen voor het indienen van een project Koolmijnlaan 31/3-4, 3580 BERINGEN tel: 011 45 66 15 fax: 011 43 22 72 E-mail: info@pwaberingen.be website: www.pwaberingen.be Laatste versie:

Nadere informatie

Toelichting bij het Rapport bij de Nationale Verklaring 2019

Toelichting bij het Rapport bij de Nationale Verklaring 2019 15 mei 2019 Toelichting bij het Rapport bij de Nationale Verklaring 2019 Landbouwfondsen Voor de belangrijkste bevindingen van de Algemene Rekenkamer verwijzen wij naar ons Rapport bij de Nationale Verklaring

Nadere informatie

Vlaams-Brabant groeit slim, duurzaam en inclusief in Europa Vlaams-Brabant en Europese programma s

Vlaams-Brabant groeit slim, duurzaam en inclusief in Europa Vlaams-Brabant en Europese programma s Vlaams-Brabant groeit slim, duurzaam en inclusief in Europa Vlaams-Brabant en Europese programma s 2014-2020 www.vlaamsbrabant.be/europa Programmeren op het platteland Een blik op PDPO III Vlaams-Brabant

Nadere informatie

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld?

1. Op welke manier wordt deze samenwerking tussen steden/gemeenten, de VDAB en de bouwsector concreet ingevuld? SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 420 van JAN HOFKENS datum: 6 maart 2015 aan PHILIPPE MUYTERS VLAAMS MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT VDAB - Samenwerkingsverband BouwKan met bouwsector De bestaande

Nadere informatie

POP-3. Plattelands Ontwikkelings Programma 2014-2020. Informatiebijeenkomst Europese Fondsen november 2014 POP3

POP-3. Plattelands Ontwikkelings Programma 2014-2020. Informatiebijeenkomst Europese Fondsen november 2014 POP3 Informatiebijeenkomst Europese Fondsen november 2014 POP3 POP-3 Plattelands Ontwikkelings Programma 2014-2020 1 Provincie Zeeland Uitvoering POP-3: Johan Wandel Boy Saija Arjon Copper Programma Zeeuws

Nadere informatie