Aan: De leden van de Commissie Bestuur, Financiën en Welzijn van Provinciale Staten Zeeland Postbus LA Middelburg

Transcriptie

1 Aan: De leden van de Commissie Bestuur, Financiën en Welzijn van Provinciale Staten Zeeland Postbus LA Middelburg Middelburg, 26 oktober Geachte commissieleden, Omdat ik veronderstel dat de brief van het college van GS aan Provinciale Staten d.d. 18 oktober , kenmerk , verzonden op 20 oktober 201 1, onderwerp: 'stand van zaken met betrekking tot het toezicht en bestuur van Bureau Jeugdzorg', aan de orde zal komen in de vergadering van uw commissie van 4 november a.s., breng ik het volgende onder uw aandacht. Terzijde merk ik overigens het volgende op. Het college van GS heeft kennelijk niet eerder aanleiding gezien u over de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 12 oktober jl. te informeren, dan nadat ik over deze uitspraak op donderdag 20 oktober jl. bij Omroep Zeeland en op vrijdag 2 1 oktober bij de PZC aandacht heb gevraagd. De verzending van de brief van GS aan U -op 20 oktober jl.- is kennelijk twee dagen opgehouden, aangezien hij al op 18 oktober jl. is geschreven. E.e.a. roept tenminste de vraag op waarom het college van GS u al niet op 12 of uiterlijk 13 oktober jl. over deze uitspraak heeft geïnformeerd. Via de secretaris van de Adviescommissie Bezwaarschriften is mij inmiddels bekend dat het college van GS het advies van deze commissie op mijn bezwaar op 20 oktober jl. heeft ontvangen. Het is daarom erg merkwaardig te moeten vaststellen dat het college van GS u in een op 20 oktober jl. verzonden brief, dat wil zeggen: op diezelfde dag, meldt dat het aan het college niet bekend is wanneer het college het advies van de Bezwarencommissie tegemoet kan zien. Anders gezegd: terwijl het college al in bezit is van het advies, meldt het u es niet bekend mee te zijn op welke datum het college het advies van de commissie kan inwachten. Het college van GS heeft mij uitstel van zijn beslissing op mijn bezwaarschrift verzocht tot uiterlijk 8 november. Het college licht dit verzoek tot uitstel aan mij toe door te melden dat er zorgvuldig intern onderzoek en juridische toets van de besluiten nog moet plaatsvinden. Ik heb met dit verzoek ingestemd onder het beding dat het college van GS dan ook niet later dan op 8 november op mijn bezwaar en het advies van de Bezwarencommissie beslist.

2 De brief van het college van GS d.d. 18 c.q. 20 oktober jl. aan PS roept ook de vraag op waarom het college u zo eenzijdig en op onderdelen onjuist informeert over de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik licht dit toe. De schorsing van mijn ontslag is, naar uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 12 oktober jl., gevolg van onzorgvuldig handelen van het college. Ik mis dit in de toelichting van het college op de uitspraak in uw richting. De rechter heeft vastgesteld (punt 11 en punt 11.1 van de uitspraak) dat de kern van mijn ontslag is geweest dat afspraken over de wervings- en selectieprocedure niet door mij zijn nagekomen en dat ik daardoor geen rekening heb gehouden met het draagvlak dat een nieuwe bestuurder binnen de organisatie dient te hebben. De rechter heeft voorts vastgesteld dat dit niet is komen vast te staan en acht het voorts onvoldoende door het college aannemelijk gemaakt dat ik beoogd heb stappen in de selectieprocedure over te slaan. Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag dat van mijn gesprek met gedeputeerde van Heukelom van 19 april jl. is opgemaakt, dat het de bedoeling van het college geweest is mij ertoe te brengen mij uit eigen beweging terug te trekken als voorzitter van de raad. De rechter komt tot het concluderend oordeel dat mijn ontslagbesluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen en dat dit besluit zonder nader onderzoek geen stand zal kunnen houden in de door mij aangespannen bezwarenprocedure. Ik mis deze nadere informatie in de toelichtende brief van het college. Van enig nader onderzoek door het college, zoals door de rechter aangegeven (zie punt 11.3 van de uitspraak) is noch mijzelf nog een ander lid van de voormalige raad ook maar iets gebleken. Wij zijn daarover door het college van GS nog steeds niet gehoord. Het college van GS meldt u niet dat ik nu weer voorzitter van de Raad van Toezicht ben, ook al ben ik door de rechter in die zin beperkt dat ik de daarbij behorende bevoegdheden vooralsnog niet mag uitoefenen. Deze schorsing moet worden opgevat als een schot voor de boeg van de rechter aan het adres van GS voor wat betreft de beslissing op mijn bezwaar. Het college meldt u dat ik -volgens de uitspraak van de rechter- niet meer 'kan' fungeren als voorzitter en als lid van de Raad van Toezicht, hetgeen volgens het college van GS betekent dat de huidige Raad van Toezicht verder kan met het op orde brengen van het toezicht en de aanstelling van een nieuwe directeurbestuurder. Deze voorbarige conclusie van het college van GS valt nog maar te bezien.

3 De rechter heeft bepaald dat ik gedurende de periode van de schorsing niet 'zal' fungeren als voorzitter of als lid van de Raad. Van het door de rechter gebruikte woord 'zal' maakt het college gemakshalve 'kan'. De (bestuurs)rechter heeft vastgesteld: (a) Dat GS niet op grond van de Wet op de jeugdzorg of anderszins bestuursrechtelijk bevoegd zijn een nieuwe Raad van Toezicht van BJZ te benoemen. (b) Dat in de statuten van de stichting BJZ ook geen privaatrechtelijke benoerningsbevoegdheid is opgenomen, maar: (c) Dat GS zich hebben beroepen op een inmiddels vervallen, in de eerste statuten van BJZ opgenomen privaatrechtelijke bevoegdheid, en: (d) Dat de bestuursrechter er niet over gaat of op, basis van vervallen statuten, nu door GS een (tijdelijke) Raad van Toezicht kan worden benoemd. Het komt erop neer dat mijn ontslagbesluit wel moet worden geschorst, maar dat ik toch niet kan functioneren omdat GS -al dan niet bevoegd- al een andere Raad van Toezicht heeft benoemd. Te gemakkelijk, want ten onrechte, trekt het college van GS daarom uit de uitspraak van de rechter de conclusie dat de tijdelijke Raad van Toezicht verder kan; de civiele rechter zal m.i. zeker oordelen dat de tijdelijke Raad geen tijdelijke Raad is. Ik kom tot de reden waarom ik u tot mij wend. 1. De voorzieningenrechter heeft zich tijdens de zitting afgevraagd waarop GS het besluit hebben gebaseerd de heren Coppoolse en Hennekeij te kunnen benoemen tot leden van de tijdelijke RtI', nu noch de Wet op de jeugdzorg noch de Statuten van BJZ daar grondslag voor bieden. Het college van GS heeft tijdens de zitting gemeld zich voor die benoeming gebaseerd te hebben op de initiële statuten van BJZ. Ter toelichting daarop dit. Toen landelijk, zo'n 10 jaar geleden, besloten werd dat de provincies de verplichting kregen een Bureau Jeugdzorg in te stellen en in stand te houden, is ook in Zeeland het BJZ opgericht. Er was toen uiteraard nog geen Raad van Toezicht. Om die reden is in de initiële statuten van BJZ opgenomen dat het college van GS de RvT zou benoemen. Toen de Stichting BJZ er eenmaal was,

4 en er dus ook een RvT functioneerde, was de regel dat GS de RvT zou benoemen overbodig geworden. Daarom zijn de statuten, met goedkeuring van het college van GS, in 2007 gewijzigd: nu staat er in de statuten dat de RvT 'zichzelf benoemt: als er een vacature ontstaat in de raad, bepaalt de RvT zelf wie er in die vacature wordt benoemd. 2. In de situatie waarin BJZ sinds 19 april jl. is terechtgekomen, namelijk dat er in het geheel geen Raad van Toezicht meer is, omdat (a) de voorzitter is ontslagen en (b) de overige leden van de RvT na schorsing collectief hun ontslag hebben ingediend, blijken de huidige statuten van de Stichting BJZ niet te voorzien. Dit constateert ook de voorzieningenrechter (zie punt 7 van de uitspraak). 3. Het college van GS heeft zich, geconfronteerd met dit vacuüm, vervolgens gebaseerd op de niet meer bestaande initiële statuten van de Stichting BJZ. Dit is ten onrechte. Het Burgerlijk Wetboek (artikel 2:299) voorziet namelijk in deze omstandigheid: iedere belanghebbende, in dit geval dus ook het college van GS, had de RECHTBANK kunnen verzoeken een nieuwe RvT te benoemen. Het college heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het gaat natuurlijk niet aan dat het college zich vervolgens beroept op niet meer bestaande statuten, als het tijdens de zitting van de voorzieningenrechter met zijn nalaten in dezen wordt geconfronteerd. 4. Om die reden ontbreekt aan de benoeming van de heren Coppoolse en Hennekeij wettelijke en statutaire status. Hun benoeming is daarmee nietig. Ik meldde u eerder dat ik e.e.a. ook onder de aandacht van het college en van de heren Coppoolse en Hennekeij heb gebracht en op de consequenties van deze nietige besluiten heb gewezen. Een reactie daarop heeft mij niet bereikt. 5. Het gevolg van deze nietige benoeming is dat alle besluiten die door het college van GS en door deze tijdelijke raad (die geen tijdelijke raad is) worden genomen eveneens nietig zijn. Daartoe behoren in ieder geval reeds nu: - de benoeming van de leden van de tijdelijke raad - de verlenging van de benoemingsperiode van de tijdelijke raad - de uitbreiding van de Raad van Toezicht - de benoeming van een nieuwe directeur-bestuurder van J3JZ - de (zo is mij ter ore gekomen) afvloeiingsregeling die met een medewerkster van BJZ door de tijdelijke raad inmiddels is overeengekomen.

5 6. Het gevolg daarvan zal eveneens zijn dat alle besluiten van de nieuwe directeurbestuurder nietig zijn zolang zij niet door een daartoe bevoegde Raad van Toezicht is benoemd. - Dat geldt voor besluiten die zij als bestuurder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moet nemen (en rechtstreeks de belangen van cliënten van BJZ raken). - BJZ-bindende afspraken kan zij namens BTZ met ketenpartners niet maken. - Als onbevoegd bestuurder kan zij daarnaast niet de formele overlegpartner zijn van de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad. - Rechtspositionele besluiten die zij neemt in de richting van personeelsleden zijn nietig. - Alle besluiten die zij t.z.t. geacht wordt te nemen in het kader van de overheveling van jeugdzorgtaken naar de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin kan zij niet bevoegd nemen. Het komt mij voor dat ten gevolge van dit onbevoegd handelen van het college van GS en de leden van de tijdelijke raad de uitvoering van de wettelijke (en andere) taken van BJZ ernstig in gevaar is en wordt gebracht (zie artikel 4, 5e lid van de Wjz). Door een opeenstapeling van juridische misslagen is, met de nietige benoeming van de heren Coppoolse en Hennekeij als begin, een domino-effect ontstaan waarvan het eind nog lang niet in zicht is. Daarbij valt het college van GS aan te rekenen dat het zich bij de benoeming van de tijdelijke raad willens en wetens heeft gebaseerd op niet bestaande statuten. Een beroep op het belang van jeugdzorg of enig spoedeisend ander belang doet in dezen niet terzake nu er een wettelijke regeling bestaat waarop GS de benoeming van de tijdelijke raad had kunnen baseren. Ik ken de reden niet waarom het college van GS ervoor heeft gekozen voorkeur te geven aan een benoeming van de tijdelijke Raad op basis van niet bestaande statuten. De leden van de tijdelijke raad valt te verwijten dat zij zich hadden moeten realiseren dat hun benoeming geen enkele juridische status had, maar zich desondanks in het stichtingenregister hebben laten inschrijven als lid van de Raad van Toezicht, en vervolgens een aantal ingrijpende besluiten hebben genomen waaraan de rechtsgeldigheid ontbreekt. Zij hebben nagelaten na te gaan of hun benoemingsbesluit geldig was of niet. 8. Ik breng tenslotte onder uw aandacht dat de voorlopige schorsing van mijn ontslag door de voorzieningenrechter wegens onzorgvuldig handelen van het college van GS als zodanig niets te maken heeft met de nietige benoeming van de heren Coppoolse en Hennekeij als leden van de tijdelijke RvT, noch met alle nietige besluiten die door deze tijdelijke raad inmiddels zijn genomen. Met

6 andere woorden: ook al zou het college van GS, wat daarvan nu ook zijrekening houdend met de uitspraak van de voorzieningenrechter en rekening houdend met het advies van de Bezwarencommissie- mijn ontslagbesluit handhaven, dan heft dit nieuwe besluit van GS de nietigheid van de benoeming van de leden van de tijdelijke raad en alle besluiten die daarop inmiddels zijn gevolgd en nog zullen volgen, inclusief besluiten van de door de tijdelijke raad benoemde nieuwe directeur-bestuurder niet op. 9. Er lijkt mij -gegeven de opeenstapeling van juridische blunders tot nu toe- alle reden het college van GS ertoe aan te zetten met mij in overleg te treden. Ik liet u dit door tussenkomst van mijn raadsman eerder weten. Ik ben graag bereid e.e.a. nader aan u toe te lichten indien ik u daar voor 4 november mee van dienst kan zijn. Vriendelijke groet, A.A. Smeels Hoogstraat KR Middelburg O