Op 11 januari 2005 heeft de Inspectie van het Onderwijs Bernard Nieuwentijt College ('t Hogeland) bezocht in het kader van jaarlijks onderzoek.

Transcriptie

1 Op 11 januari 2005 heeft de Inspectie van het Onderwijs Bernard Nieuwentijt College ('t Hogeland) bezocht in het kader van jaarlijks onderzoek. Bij jaarlijks onderzoek vormt de inspectie zich een oordeel over: De wijze waarop de school werkt aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Het gaat daarbij om de schoolontwikkeling na het vorige inspectiebezoek. De eindexamenresultaten. De ontwikkeling van de leerlingen. Daarbij gaat het om de in-, door- en uitstroomgegevens van de school. De inspectie gaat met de school ook na of er ontwikkelingen zijn die invloed hebben op het onderwijs. De inspectie gaat zo mogelijk uit van gegevens die de school door zelfevaluatie heeft verkregen. Zo sluit de inspectie aan bij de specifieke situatie van de school en wordt de school niet onnodig belast. In deze brief noemt de inspectie allereerst ontwikkelingen die van invloed zijn op het onderwijs (1). Daarna spreekt de inspectie een oordeel uit over de verbeteractiviteiten van de school (2), over de onderwijsresultaten (3) en over de ontwikkeling van de leerlingen (4). De bijlage geeft hierop een toelichting. In het toezichtarrangement geeft de inspectie aan hoe het toezicht voor deze school wordt voortgezet. 1 De ontwikkelingen die van invloed zijn op de kwaliteit van het onderwijs. De volgende ontwikkelingen zijn van invloed op de kwaliteit van het onderwijs. 't Hogeland is één van de specifieke zorglocaties die na de vorming van het vmbo zijn ontstaan en komen veelal voort uit een vroegere SVO-LOM-setting. Het merendeel van de medewerkers heeft ook deze achtergrond en de aanpak en werkwijze is vergelijkbaar. De school richt zich met name op die leerlingen die de overstap vanuit het basisonderwijs of het speciaal basisonderwijs naar het reguliere vmbo om redenen van leerproblemen en/of sociaal-emotionele problematiek nog niet kunnen maken. In de voorlichting aan het basisonderwijs maakt de school duidelijk op welke doelgroep zij zich richt. De toelating vindt plaats conform de indicatiestelling vanuit de regionale verwijzingscommissie en/of na besluitvorming binnen het samenwerkingsverband in Amsterdam- Noord. Een gemeenschappelijke toelating van alle lwoo-geïndiceerde leerlingen vanuit het samenwerkingsverband of vanuit de vmbo-scholen van het Bernard Nieuwentijt College is nog niet van de grond gekomen. De leerlingen verblijven maximaal twee leerjaren op 't Hogeland om vervolgens geschakeld te worden naar een reguliere vorm van onderwijs. Indien de leerlingen na 1 jaar geschakeld worden gaan ze naar een tweede klas of na twee jaar op 't Hogeland naar een derde klas van het vmbo.

2 Met de vorming van een OPDC in Amsterdam-Noord ontstaat een nieuwe situatie. In de planvorming binnen het samenwerkingsverband zal het OPDC de schakelfunctie, zoals die nu wordt vormgegeven door 't Hogeland, worden ingevuld. De leerlingen staan ingeschreven op een vmbo school en het OPDC fungeert dan als tijdelijke lesplaats. Daarnaast zal het OPDC functioneren als "noodopvang" en als expertisecentrum. De bedoeling is om het OPDC te starten per 1 augustus Een fysieke vestigingsplaats is nog niet definitief aangewezen en is afhankelijk van besluitvorming over de toekomstige huisvesting van onder meer de locatie Rosa van het Bernard Nieuwentijt College. Tot die tijd is 't Hogeland gehuisvest op het terrein van de locatie Rosa. Met de 67 leerlingen die 't Hogeland op dit moment telt, is de ruimte waarover de school beschikt feitelijk onvoldoende. 2 De school werkt in voldoende mate gericht aan de verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs. De school is sinds het vorig cursusjaar gestart met Video Interactie Begeleiding waarbij docenten het eigen handelen bediscussiëren. Daarnaast zijn er activiteiten geweest gericht op verbetering van de lesvoorbereiding, optimalisatie van de contacten met de ouders, het bijhouden van de leervorderingen en het verbeteren van de kwaliteit van de toetsen. Inmiddels heeft de kwaliteitszorg zich ook gericht op het gebruik en de interpretatie van methodegebonden toetsen en is de collegiale consultatie uitgebreid door klassenbezoek. Verder heeft de locatie een draaiboek opgesteld om de kwaliteitszorg verder te ontwikkelen. 3 De eindexamenresultaten liggen op of rond het niveau dat mag verwacht. Sinds het vorige inspectiebezoek is de school gestart met een evaluatie van de uitstroomgegevens. Door het volgen van de leerlingen o.a. via de ambulante begeleiding heeft de school goed zicht op de vervolgloopbaan van de leerlingen. Gezien het feit dat de school niet beschikt over examengegevens, kan de inspectie hierover geen uitspraken doen. De school geeft zelf aan dat grotendeels de leerlingen met succes hun schoolloopbaan vervolgen, maar dat hiervan niet in alle gevallen sprake is. De school kijkt kritisch naar de factoren die hierbij een rol spelen. 4 Leerlingen ontwikkelen zich in voldoende mate naar verwachting. Op dit moment is de inspectie nog niet in staat om een geobjectiveerd oordeel te geven over deze indicator. De inspectie neemt momenteel alleen kennis van het aantal leerlingen met versnelde of vertraagde schoolloopbaan. De inspectie gaat het rendement na van individuele handelingsplannen en van individuele leerwegen. De inspectie heeft geconstateerd dat er streefdoelen in de handelingsplannen zijn geformuleerd. 2

3 Toezichtarrangement: De school wordt opgenomen in de reguliere planning voor vervolgtoezicht. 3

4

5 Bijlage Ontwikkelingen die van invloed zijn op de kwaliteit van het onderwijs. Toelichting: De kwaliteit van het onderwijs op een school kan niet los worden gezien van de context van de school. Voorbeelden van contextfactoren zijn: wijzigingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie, veranderingen in het lerarenteam, directiewisselingen, bestuursfusie(s) of scholenfusie(s). Indicator 1: De school werkt gericht aan verbetering van de kwaliteit van haar onderwijs. Bij deze indicator staan concrete verbeteractiviteiten centraal. De school bepaalt met behulp van een 'sterkte-zwakte-analyse op schoolniveau' in hoeverre de eigen doelstellingen worden gerealiseerd. Op basis van die analyse stelt de school een kwaliteitsprofiel op met sterke en zwakke punten. In een verbeterplan voor vier jaar (schoolplan) legt de school vervolgens prioriteiten voor verbetering vast. De verbeteractiviteiten hebben betrekking op kwaliteitsaspecten van 'onderwijs en leren' of van 'zorg en begeleiding'. De activiteiten zijn geformuleerd in meetbare termen en beoogde effecten. Het team evalueert de verbeteractiviteiten jaarlijks en stelt het verbeterplan zo nodig bij. De directie houdt rekening met de verandercapaciteit. De school bepaalt de effecten van de verbeteractiviteiten door vormen van interne of externe evaluatie, zoals enquêtes, klassenconsultaties of visitaties. Bij deze indicator gaat de inspectie ook na op welke wijze de school gevolg heeft gegeven aan de afspraken met de inspectie die naar aanleiding van het vorige inspectiebezoek zijn vastgelegd. Indicator 2: De inspectie beoordeelt bij deze indicator in welke mate de eindexamenresultaten van de school overeenkomen met of afwijken van het landelijk gemiddelde. Het gaat hier niet om het aantal geslaagde of gezakte kandidaten, maar uitsluitend om het gemiddelde van de eindcijfers. Het gemiddelde cijfer op het centraal examen over alle vakken wordt vergeleken met de gemiddelde resultaten van leerlingen op vergelijkbare scholen. Om hierover een stabiel beeld te krijgen betrekt de inspectie bij de beoordeling van deze indicator steeds de beschikbare kwaliteitskaarten van de drie afgelopen jaren. 5

6 Indicator 3: Regulier VO: De inspectie beoordeelt bij deze indicator wat de kwaliteit is van het intern rendement van de school. Hierbij vormt het landelijk gemiddelde steeds het criterium. De kwaliteitskaart en de in-, door- en uitstroomgegevens (IDUgegevens), geven hierover uitsluitsel. Van de school mag worden verwacht dat ze beschikt over een analyse van de beschikbare gegevens, in het bijzonder als het gaat om drop-out, zittenblijven en de determinatie naar niveau of afdeling in relatie tot de plaatsing aan het begin van het eerste leerjaar. Hierbij besteedt de inspectie speciale aandacht aan het leerrendement van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Praktijkonderwijs: De inspectie beoordeelt bij deze indicator wat de kwaliteit is van het intern rendement van de school. Van de school mag worden verwacht dat zij voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften een individueel uitstroomprofiel heeft opgesteld en op basis hiervan vorm en inhoud geeft aan de leerroute met een individueel gericht aanbod. De school evalueert dat aanbod ook regelmatig op effecten en resultaten en stelt dit zonodig bij. Ook kan de school aangeven op welke wijze zij het leerrendement van individuele leerlingen evalueert. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit verslagen van besprekingen van mentoren of zorgteam, de vorderingen van en rapportages over de betreffende leerlingen en het leerlingvolgsysteem. 6