Contextgerichte aanpak bij het onderwerp rechtsvormen. Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam

Transcriptie

1 Ontwerprapport Naam auteur(s) Ronald Kuijper Vakgebied M&O Titel Rechtsvormen in context. Onderwerp Contextgerichte aanpak bij het onderwerp rechtsvormen. Opleiding Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam Doelgroep VWO 4 M&O Sleuteltermen contextgericht onderwijs, M&O, motivatie, rechtsvormen vwo 4 Bibliografische referentie Kuijper, R.S. (2013). Rechtsvormen in context. Amsterdam: Interfacultaire Lerarenopleidingen UvA. Studentnummer Begeleider(s) Janna Fortuin, Peter van der Veen Beoordelaar(s) indien Janna Fortuin, Peter van der Veen bekend Datum

2 Paper 3: Onderzoeksinstrumenten M&O Ronald Kuijper Samenvatting paper 1 Ontwerphypothese Als ik een contextrijke leersituatie creëer voor leerlingen 1, zullen zij meer geactiveerd worden in hun leerproces, hetgeen concreet zichtbaar zal zijn in een hogere motivatie en een hoge leeropbrengst. Ontwerpregels Didactische eisen: 1) De lesstof laat leerlingen de materie benaderen vanuit een praktijksituatie. 2) De lesstof laat veel ruimte aan leerlingen om zelf de ontwikkeling van praktijksituatie te beïnvloeden. 3) De lesstof nodigt uit tot samenwerkend leren 2, zoals omschreven door Ebbens (p. 94 e.v.). 4) De lesstof nodigt leerlingen actief uit om (stapsgewijs) de theorie uit hoofdstuk 9 toe te passen. In het ontwerponderzoek zal allereerst worden nagegaan in hoeverre voldaan is aan de ontwerpregels. Dit zal bepaald worden aan de hand van ingeleverde stukken (ontwerpregel 1,2 en 4) en middels observatie (ontwerpregel 3). Betrokkenheid/motivatie zal worden gemeten door een vragenlijst aan het begin en eind van de lessenserie en d.m.v. time on task : één keer vóór aanvang van de lessenserie en twee keer tijdens de lessenserie (de 2 e en 4 e les). De leeropbrengst zal worden vastgesteld middels een diagnostische toets aan het begin en eind van de lessenserie. Hierbij zullen twee versies gebruikt worden: elk toetsmoment krijgt elke leerling een andere versie. 1 Het ontwerp en bijbehorende onderzoek wordt volledig uitgevoerd in een vwo 4 M&O klas (de enige in dat jaar). 2 Kneppers (p. 94) ziet dit immers als vereiste voor contextgericht onderwijs.

3 Beschrijving onderzoeksmethode Onderzoeksontwerp en instrumenten Allereerst zal, zoals hierboven reeds gesteld, globaal worden bepaald in hoeverre de ontwerpregels hun uitwerking vinden tijdens de lessenserie: Gaan de leerlingen volledig op in hun eigen bedrijf/praktijksituatie? Geven ze zelf actief vorm aan hun bedrijf, of proberen ze de vragen kortweg op een zo eenvoudig mogelijk manier te beantwoorden? (ontwerpregel 1 en 2). Is er sprake van samenwerkend leren, of zoals Ebbens dit noemt: bij elkaar zitten (p. 94 e.v.): werken leerlingen daadwerkelijk samen, zijn leerlingen onderling van elkaar afhankelijk (nemen leerlingen de rolverdeling serieus?) of zitten ze simpelweg bij elkaar (ontwerpregel 3)? Passen leerlingen de lesstof uit hoofdstuk 9 van het boek toe, of proberen te leerlingen op goed geluk het antwoordformulier in te vullen (ontwerpregel 4)? De antwoorden op de deze vragen zullen gegeven worden middels vignettes: kwalitatieve beschrijvingen van een les (hoorcollege Ontwerpen Gert Rijlaarsdam, ). De reden hiervoor is dat dergelijke vignettes een mooie aanvulling kunnen vormen op/meer ruimte voor interpretatie geven aan het hoofdonderzoek naar betrokkenheid/motivatie en leeropbrengst, dat hieronder zal worden beschreven. De twee afhankelijke variabelen die centraal staan in het onderzoek zijn motivatie en leeropbrengst: leidt het creëren van een contextrijke leersituatie tot meer activatie bij leerlingen in hun leerproces en daarmee tot een hogere motivatie en een hoge leeropbrengst? Motivatie Om te bepalen of de motivatie van leerlingen toeneemt door een contextrijke leersituatie, zal gebruik worden gemaakt van twee onderzoeksmethodes: vragenlijsten en time on task. Vragenlijsten Er zal gebruik worden gemaakt van vragenlijsten om de motivatie bij leerlingen vast te stellen omdat het op deze manier mogelijk is gegevens van veel verschillende leerlingen te verzamelen. Dit wordt onderschreven door Baarda e.a. (2010). Bovendien zijn de vragen makkelijk en snel te verwerken (kwantificeerbaarheid) (Workshop Vragenlijsten Jantine Huizinga, ). De vragenlijst die gebruikt wordt betreft een vakbelevingstest (UvA ILO Blackboard), ook wel motivatietest genoemd. De reden voor de keuze voor deze vragenlijst is dat dit een beproefde vragenlijst is 3, die vervolgens een uitkomst genereert (middels een Excelbestand) in de vorm van vier subschalen: plezier, angst en moeilijkheid, inzet en interesse, en nut en relevantie. Door deze uitkomst in de vorm van vier subschalen neemt de interpretatieruimte binnen het overkoepelende concept motivatie toe. 3 Deze vragenlijst is ontwikkeld in het kader van een onderzoeksprogramma door de vakgroep Onderwijskunde van de (toenmalige) KU Nijmegen ( Interpretatiekader, UvA ILO Blackboard)

4 De vragenlijst zal op twee momenten worden afgenomen bij alle leerlingen: één keer voor aanvang van de lessenserie en één keer aan het eind van de lessenserie. Op deze manier kan worden nagegaan of de motivatie van de leerlingen aan het eind van de lessenserie groter is dan daarvoor. De vragenlijsten die op de twee momenten gebruikt zullen worden, zullen, zoals geadviseerd tijdens de workshop vragenlijsten (Workshop Vragenlijsten Jantine Huizinga, ) identiek zijn. Echter, om nauwkeuriger het effect van de lessenserie op de motivatie bij leerlingen te bepalen, wijkt de instructie van de tweede vragenlijst ietwat af van de instructie van de eerste vragenlijst. De leerlingen wordt namelijk gevraagd bij het invullen van de vragenlijst zo veel mogelijk de afgelopen vier lessen (de lessenreeks dat in dit onderzoek centraal staat) in het achterhoofd te houden. Uiteraard geldt hierbij als beperking dat leerlingen hiertoe wellicht maar ten dele in staat zullen zijn, omdat leerlingen bij de tweede vragenlijst waarschijnlijk niet geheel voorbij kunnen gaan aan de lessen gegeven vóór de lessenserie. De data worden ingevuld in het werkblad invullen van het Excelbestand dat op Blackboard staat. Vervolgens wordt in het werkblad resultaat een diagram gegenereerd, met daarbij een onderscheid tussen de genoemde subschalen. Een mogelijke uitkomst is als volgt: Plezier Angst en moeilijkheid Inzet en interesse Nut en relevantie Time on task Daarnaast zal, zoals gesteld, de onderzoeksmethode time on task gebruikt worden om de motivatie van leerlingen vast te stellen. De time on task van leerlingen geeft een (grove) indicatie van motivatie (hoorcollege Ontwerpen Gert Rijlaarsdam, ) en zal op drie momenten worden bepaald: eenmaal vóór aanvang van de lessenserie (een voormeting), tijdens de 2 e les en tijdens de 4 e les. Door de time on task van de voormeting te vergelijken met de twee metingen tijdens de lessenserie, kan worden (grofweg) worden vastgesteld of de motivatie van leerlingen bij het werken aan een taak is toegenomen.

5 Dit onderzoek naar time on task zal meer specifiek worden gedaan op het moment dat leerlingen in tweetallen met de werkbladen bezig zijn: dat zijn immers de momenten waarop leerlingen hun eigen bedrijf vormgeven en dus contextgericht bezig zijn. Het time on task onderzoek zal worden uitgevoerd aan de hand van een observatieschema (zie bijlage, naar: Ontwerponderzoek Frank Hordijk, 2012), dat door een collega wordt ingevuld. Aan de hand van dit schema zullen leerlingen geobserveerd worden. Drie minuten na aanvang van het zelfstandig werken zal worden vastgesteld of de 10 (willekeurig) geselecteerde leerlingen (één bepaalde rij) gericht met de opdracht bezig zijn. Dit wordt vervolgens elke 3 minuten herhaald. Uiteindelijk kan op deze manier zowel de activiteit per leerling worden bepaald (verticaal optellen van het aantal v s ) als de activiteit per observatieronde (horizontaal optellen van het aantal v s ), hetgeen extra interpretatieruimte biedt (verzwakt de aandacht bijvoorbeeld nadat de leerlingen eenmaal een start hebben gemaakt?). Bovendien kan uiteraard het aantal waarnemingen waarbij de leerlingen on task waren als percentage van het totaal aantal waarnemingen bepaald worden als harde maatstaf van de totale time on task. Leeropbrengst Om de leeropbrengst van de contextrijke lessenserie te bepalen, zal gebruik worden gemaakt van een tweetal diagnostische toetsen van acht meerkeuzevragen (zie bijlage). Hiermee kan op een objectieve manier de leeropbrengst worden bepaald, zonder dat dit wordt beïnvloed door percepties van leerlingen. Door gebruik te maken van meerkeuzevragen wordt bovendien het nakijken geobjectiveerd. De toetsen zijn zo opgesteld dat ze redelijkerwijs allebei ook vóór aanvang van de lessenserie gemaakt zouden moeten kunnen worden, omdat leerlingen al enige voorkennis hebben door een tweetal lessen aan het begin van het schooljaar. De gevolgde procedure is als volgt (in lijn met de Studiehandleiding Ontwerponderzoek, p. 26): de helft van de klas maakt versie 1 van de toets als voortoets en versie 2 als natoets; de andere helft andersom (alle leerlingen worden dus in dit onderzoek betrokken). Op deze manier dragen beide toetsen bij aan de voor- en natoetsscores en wordt het probleem m.b.t. verschillen in de moeilijkheidsgraad van toetsen ondervangen.

6 De resultaten van de diagnostische toetsen zullen als volgt gerapporteerd worden: Voortoets Versie 1 Versie 2 Max. Gem. aantal score punten (1 pt. per vraag) Opg Opg Opg Opg Opg Opg Opg Opg Totaal 8 8 Max. aantal punten (1 pt. per vraag) Gem. score Natoets Versie 1 Versie 2 Max. Gem. aantal score punten (1 pt. per vraag) Opg Opg Opg Opg Opg Opg Opg Opg Totaal 8 8 Max. aantal punten (1 pt. per vraag) Gem. score Vervolgens kan de gemiddelde score van de twee natoetsen vergeleken worden met de gemiddelde score van de twee voortoetsen om de leeropbrengst van de lessenserie te bepalen. Een beperking met betrekking tot deze onderzoeksmethode is dat het niet is na te gaan in hoeverre leerlingen zonder de contextgerichte lessenserie een mogelijk zelfde vooruitgang in beheersing van de lesstof hadden gemaakt. Een vergelijking met een

7 parallelklas zou de voorkeur genieten, maar zoals vermeld is er maar één vwo 4 M&O klas. Referenties -Baarda, B., & de Goede, M., & Kalmijn, M. (2010). Basisboek enquêteren: Handleiding voor het maken van een vragenlijst en het voorbereiden en afnemen van enquêtes. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers bv. -Ebbens, S. & Ettekoven, S. (2005). Effectief leren. Basisboek. Groningen: Wolters Noordhoff. -Hoorcollege Ontwerpen Gert Rijlaarsdam ( ) -Ontwerponderzoek Frank Hordijk (2012). Denken in journaalposten ter leringhe bij Management en Organisatie. -Studiehandleiding Ontwerponderzoek (2012), UvA ILO. -Workshop Vragenlijsten Jantine Huizinga ( ).

8 Bijlagen De onderzoeksinstrumenten: - Vragenlijst motivatie vóór aanvang lessenserie - Vragenlijst motivatie na afloop van de lessenserie - Time on task schema - Diagnostische toets (2 versies, multiple choice).

9 Vragenlijst motivatie vóór aanvang lessenserie Belevingslijst voor M&O Wat is de bedoeling? In deze vragenlijst wil ik je enkele vragen stellen over wat jij vindt van het vak M&O. Voor het invullen van de lijst doet het er niet toe hoe goed je bent in M&O. Het gaat alleen om jouw mening. Elk antwoord is dus goed, als het maar jouw mening is. Niemand op school komt te weten welke antwoorden je precies hebt gegeven. Hoe ga je te werk? Een voorbeeld. mee oneens enigszins mee oneens enigszins mee eens mee eens Het vak M&O interesseert me. - Als je het met deze uitspraak oneens bent, dan zet je een kruisje in het hokje onder mee oneens. - Als je het met deze uitspraak enigszins oneens bent, dan zet je een kruisje onder in het hokje onder enigszins mee oneens. - Als je het met deze uitspraak eens bent, dan zet je een kruisje in het hokje onder mee eens. - Als je het met deze uitspraak enigszins eens bent, dan zet je een kruisje onder in het hokje onder enigszins mee eens. - Denk eraan dat je bij elke vraag maar één kruisje zet. Als je je vergist hebt, streep dan het hokje met een groot kruis door en zet in het juiste hokje alsnog een (klein) kruisje. Werk rustig door en denk niet te lang na over de antwoorden. Sla geen vragen over. Bedankt voor je medewerking!

10 mee oneens enigszins mee oneens enigszins mee eens 1. M&O zal niet gauw een hobby van mij worden. 2. Op de een of andere manier kan ik M&O maar niet onder de knie krijgen. 3. Voor M&O doe ik niet meer dan nodig is. 4. Ik ben best goed in M&O. 5. Vooral bij M&O ben ik blij als het lesuur voorbij is. 6. Ik denk dat je bij weinig beroepen iets aan M&O hebt. 7. Ik weiger veel vrije tijd aan M&O te besteden. 8. Onze lessen M&O zijn vaak boeiend en interessant. 9. Voor proefwerken ben ik zenuwachtiger dan voor andere proefwerken. 10. Ik merk aan andere vakken dat ik iets aan M&O heb. 11. M&O is van belang om later een baan te krijgen. 12. Tijdens de lessen M&O voel ik me haast nooit zenuwachtig. 13. In je latere leven kun je best zonder M&O. 14. Ik vind M&O een leuk vak. 15. Ik zou later best een baan willen waarbij je M&O gebruikt. 16. Het interesseert mij niet zo wat er in de lessen M&O wordt verteld. 17. In mijn vrije tijd doe ik wel eens spelletjes die iets met M&O te maken hebben. 18. Zonder M&O zou het op school veel leuker zijn. 19. M&O hangt mij meters de keel uit. 20. Ik maak wel eens meer huiswerk dan we opgekregen hebben. 21. Ik geloof dat M&O weinig nut heeft. 22. Meestal begrijp ik wat er in de lessen M&O behandeld wordt. 23. Bij M&O ben ik banger om fouten te maken dan bij andere vakken. 24. Buiten school heb je weinig aan wat je in de lessen M&O leert. 25. Ik voel me zeker van mezelf wanneer ik een beurt krijg bij M&O. 26. In de les M&O gaat de tijd altijd heel snel voorbij. 27. Het grootste gedeelte van wat je bij M&O leert, kun je later goed gebruiken. 28. Van ons boek M&O begrijp ik meestal niet zo veel. 29 Ik houd me ook in mijn vrije tijd wel eens met dingen uit de lessen M&O bezig. 30. Bij veel dingen die je iedere dag tegenkomt heb je wat aan M&O. 31. Eigenlijk zou ik liever geen M&O volgen. 32. Ik vind het fijn om zelf een opdracht voor M&O te maken. mee eens

11 Vragenlijst motivatie na afloop van de lessenserie Belevingslijst voor M&O Wat is de bedoeling? In deze vragenlijst wil ik je enkele vragen stellen over wat jij vindt van het vak M&O. De vragen van deze vragenlijst zijn hetzelfde als de vragen van de vorige vragenlijst. Het verschil met het vorige onderzoekje: Richt je bij het invullen van deze vragenlijst vooral op de afgelopen vier lessen: de lessen waarin jullie eigen bedrijf centraal stond. Verder geldt hetzelfde: Voor het invullen van de lijst doet het er niet toe hoe goed je bent in M&O. Het gaat alleen om jouw mening. Elk antwoord is dus goed, als het maar jouw mening is. Niemand op school komt te weten welke antwoorden je precies hebt gegeven. Hoe ga je te werk? Een voorbeeld. mee oneens enigszins mee oneens enigszins mee eens mee eens Het vak M&O interesseert me. - Als je het met deze uitspraak oneens bent, dan zet je een kruisje in het hokje onder mee oneens. - Als je het met deze uitspraak enigszins oneens bent, dan zet je een kruisje onder in het hokje onder enigszins mee oneens. - Als je het met deze uitspraak eens bent, dan zet je een kruisje in het hokje onder mee eens. - Als je het met deze uitspraak enigszins eens bent, dan zet je een kruisje onder in het hokje onder enigszins mee eens. - Denk eraan dat je bij elke vraag maar één kruisje zet. Als je je vergist hebt, streep dan het hokje met een groot kruis door en zet in het juiste hokje alsnog een (klein) kruisje. Werk rustig door en denk niet te lang na over de antwoorden. Sla geen vragen over. Bedankt voor je medewerking!

12 mee oneens enigszins mee oneens enigszins mee eens 1. M&O zal niet gauw een hobby van mij worden. 2. Op de een of andere manier kan ik M&O maar niet onder de knie krijgen. 3. Voor M&O doe ik niet meer dan nodig is. 4. Ik ben best goed in M&O. 5. Vooral bij M&O ben ik blij als het lesuur voorbij is. 6. Ik denk dat je bij weinig beroepen iets aan M&O hebt. 7. Ik weiger veel vrije tijd aan M&O te besteden. 8. Onze lessen M&O zijn vaak boeiend en interessant. 9. Voor proefwerken ben ik zenuwachtiger dan voor andere proefwerken. 10. Ik merk aan andere vakken dat ik iets aan M&O heb. 11. M&O is van belang om later een baan te krijgen. 12. Tijdens de lessen M&O voel ik me haast nooit zenuwachtig. 13. In je latere leven kun je best zonder M&O. 14. Ik vind M&O een leuk vak. 15. Ik zou later best een baan willen waarbij je M&O gebruikt. 16. Het interesseert mij niet zo wat er in de lessen M&O wordt verteld. 17. In mijn vrije tijd doe ik wel eens spelletjes die iets met M&O te maken hebben. 18. Zonder M&O zou het op school veel leuker zijn. 19. M&O hangt mij meters de keel uit. 20. Ik maak wel eens meer huiswerk dan we opgekregen hebben. 21. Ik geloof dat M&O weinig nut heeft. 22. Meestal begrijp ik wat er in de lessen M&O behandeld wordt. 23. Bij M&O ben ik banger om fouten te maken dan bij andere vakken. 24. Buiten school heb je weinig aan wat je in de lessen M&O leert. 25. Ik voel me zeker van mezelf wanneer ik een beurt krijg bij M&O. 26. In de les M&O gaat de tijd altijd heel snel voorbij. 27. Het grootste gedeelte van wat je bij M&O leert, kun je later goed gebruiken. 28. Van ons boek M&O begrijp ik meestal niet zo veel. 29 Ik houd me ook in mijn vrije tijd wel eens met dingen uit de lessen M&O bezig. 30. Bij veel dingen die je iedere dag tegenkomt heb je wat aan M&O. 31. Eigenlijk zou ik liever geen M&O volgen. 32. Ik vind het fijn om zelf een opdracht voor M&O te maken. mee eens

13 Time on task schema Datum les:

14 Diagnostische toets (2 versies, multiple choice). Versie 1 Vraag 1: a) Een eenmanszaak en een VOF bezitten allebei geen rechtspersoonlijkheid. b) Bij een eenmanszaak is de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk, bij een VOF niet. c) Bij VOF zijn de eigenaren hoofdelijk aansprakelijk, bij een eenmanszaak niet. d) Geen van bovengenoemde antwoorden is juist. Vraag 2: Een eenmanszaak: a) is een rechtspersoon met hoofdelijke aansprakelijkheid. b) kan meerdere personeelsleden in dienst hebben. c) is een rechtspersoon zonder hoofdelijke aansprakelijkheid d) hoeft niet te worden ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Vraag 3: Bij een vennootschap onder firma (VOF): a) zijn alle aandeelhouders hoofdelijk aansprakelijk. b) is alleen de aandeelhouder die verplichtingen aangaat persoonlijk aansprakelijk. c) is arbeidsverdeling mogelijk: eigenaren kunnen zich specialiseren. d) is de oprichting complex: een notariële acte is verplicht. Vraag 4: a) Bij een eenmanszaak en VOF hoeven de eigenaren niet dezelfde personen te zijn als degenen die leiding geven. b) Een eenmanszaak heeft als voordeel dat beslissingen snel kunnen worden genomen. c) Een voordeel van een eenmanszaak ten opzichte van een VOF is dat de financiering van het bedrijf eenvoudiger is. d) Bedrijven met de rechtsvorm VOF zijn meestal groot en vaak landelijk bekend. Vraag 5: a) Bij een eenmanszaak zijn nooit aandelen uitgegeven. b) Bij een eenmanszaak zijn soms aandelen uitgegeven. c) Bij een BV zijn altijd aandelen uitgegeven.

15 d) Bij een NV zijn soms aandelen uitgegeven. Vraag 6: a) De aandelen van een BV zijn op naam ; de aandelen van een NV aan toonder. b) De aandelen van een BV zijn aan toonder ; de aandelen van een NV op naam. c) De aandelen van een BV zijn vrij overdraagbaar, de aandelen van een NV niet. d) Geen van bovengenoemde antwoorden is juist. Vraag 7: Voor de oprichting van een BV is verplicht: a) Inschrijving bij de Kamer van Koophandel. b) Een notariële akte. c) Startkapitaal van minstens d) Elk van bovengenoemde antwoorden is juist e) Geen van bovengenoemde antwoorden is juist. Vraag 8: a) Een vereniging is een vorm van een commerciële organisatie. b) Een stichting is een vorm van een commerciële organisatie. c) Contributie is een belangrijke inkomstenbron voor verenigingen en stichtingen. d) De bestuurders van een stichting zijn in principe niet persoonlijk aansprakelijk.

16 Versie 2 Vraag 1: a) een eenmanszaak kan meerdere eigenaren hebben. b) de definitie van een rechtsvorm is: de vorm van een organisatie. c) een voorbeeld van een rechtspersoon is een eenmanszaak. d) een voorbeeld van een rechtsvorm is een BV. Vraag 2: De voorwaarden voor de oprichting van een eenmanszaak zijn: a) alleen inschrijving bij de Kamer van Koophandel b) inschrijving bij de Kamer van Koophandel en een notariële acte c) inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een notariële akte en een startkapitaal van minstens d) inschrijving bij de Kamer van Koophandel, een notariële akte en een startkapitaal van minstens Vraag 3: Als een VOF haar betalingsverplichtingen niet nakomt, kan de schuldeiser: a) De schuld opeisen bij de vennoot die verantwoordelijk is (degene die bijvoorbeeld een contract getekend heeft). b) De volledige schuld opeisen bij elk van de vennoten afzonderlijk. c) De helft van de schuld opeisen bij de ene vennoot, de andere helft bij de andere vennoot. d) Geen aanspraak maken op het privévermogen van de vennoten, tenzij er sprake is van wanbeleid. Vraag 4: a) Voor de oprichting van een BV of een NV is een notariële akte nodig. b) De directie van een BV is altijd óók eigenaar van de BV. c) De directie van een NV is altijd óók eigenaar van de NV. d) Geen van bovengenoemde antwoorden is juist. Vraag 5: De publicatie van een jaarrekening (een balans, winst- en verliesrekening en een toelichting op beide) is verplicht voor de rechtsvorm(en): a) Eenmanszaak en VOF. b) BV en NV.

17 c) NV. d) Eenmanszaak, VOF, BV en NV. Vraag 6: a) Een BV en een NV zijn beide rechtspersonen. b) Het enige verschil tussen een BV en een VOF is dat een BV een jaarrekening moet publiceren. c) Het enige verschil tussen een BV en een VOF is dat bij een BV de eigenaren niet hoofdelijk aansprakelijk zijn. d) Het startkapitaal bij een BV is minstens Vraag 7: a) Bij BV s en NV s hoeven de directeuren geen mede-eigenaar te zijn ( scheiding van leiding en eigendom ). b) De aandeelhouders van een BV lopen geen financieel risico bij een faillissement. c) De aandeelhouders van een NV lopen geen financieel risico bij een faillissement. d) De aandeelhouders van een BV of NV lopen geen financieel risico bij een faillissement. Vraag 8: a) De bestuurders van een BV of NV kunnen nooit persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. b) De bestuurders van een BV of NV zijn hoofdelijk aansprakelijk. c) De bestuurders van een BV of NV kunnen persoonlijk aansprakelijk worden gesteld in geval van wanbeleid. d) Geen van bovengenoemde antwoorden is juist.