Rendabiliteit en arbeidsefficiëntie bij meerwekensystemen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Rendabiliteit en arbeidsefficiëntie bij meerwekensystemen"

Transcriptie

1 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar Rendabiliteit en arbeidsefficiëntie bij meerwekensystemen Ann-Sophie Vandermeersch Promotor: Prof. dr. ir. Dirk Fremaut Tutor: Ing. Elien Vancaysele Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

2

3 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar Rendabiliteit en arbeidsefficiëntie bij meerwekensystemen Ann-Sophie Vandermeersch Promotor: Prof. dr. ir. Dirk Fremaut Tutor: Ing. Elien Vancaysele Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

4 AUTEURSRECHTELIJKE BESCHERMING De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. The author and the promoter give the permission to use this thesis for consultation and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically the source must be extensively specified when using the results from this thesis. Gent, mei 2016 Promotor: Prof. dr. Ir. Dirk Fremaut Auteur: Ann-Sophie Vandermeersch i

5 WOORD VOORAF Met dit dankwoord wil ik iedereen bedanken die mij geholpen heeft tijdens het volbrengen van deze thesis. Vooreerst een oprecht dankwoord voor mijn promotor Prof. dr. ir. Dirk Fremaut voor zijn begeleiding en ondersteunende kritiek. Ik kon altijd bij hem terecht voor het vinden van een geschikte oplossing bij de vele vragen en problemen. Verder wil ik mijn tutor ing. Elien Vancaysele bedanken voor de goede samenwerking en begeleiding. Bedankt voor het aanbieden van zo n mooi onderwerp en voor de mogelijkheid die ik gekregen heb om samen te werken met Inagro vzw. Alsook Isabelle Vuylsteke en andere medewerkers van Inagro vzw wil ik bedanken voor de hulp tijdens mijn praktische proef. Bedankt aan de bedrijfsleiders van de zes varkensbedrijven waar ik mijn praktische proef mocht uitvoeren. Deze bedrijven hebben drie of vier weken lang arbeidsmetingen gedaan, waarvoor ik hen enorm dankbaar ben. Bedankt voor de moeite en het extra geleverde werk! Vervolgens wil ik de heer Jan Verwaeren bedanken voor de ondersteuning bij de statistische verwerking. Uiteraard wil ik mijn ouders en broer bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun tijdens deze thesis. Ik wil hen ook bedanken voor de kans die ik kreeg om verder te studeren. Daarnaast wil ik mijn vriend bedanken voor zijn steun en geduld als ik aan mijn thesis moest werken. Ann-Sophie Vandermeersch Mei, 2016 ii

6 ABSTRACT Het groepsgewijs managementsysteem heeft een bepaalde impact op de rendabiliteit en arbeidsefficiëntie binnen de zeugenhouderij. Via een arbeidsstudie, uitgevoerd op zes bedrijven, werd de besteedde arbeid voor drie- en vierwekensystemen in beeld gebracht. Wanneer de bedrijfsgrootte steeg, was er een dalende trend (p=0,2) van gemiddelde arbeid per zeug per dag. De gemiddelde arbeidsverdeling van de zes bedrijven ziet er als volgt uit: 46% van de arbeid wordt besteed in de kraamstal, 20% in de batterij, 16% in de dekstal, 7% in de drachtstal, 3% aan de administratie en 5% aan overige arbeid. Wanneer de bedrijven met een drie- en vierwekensysteem vergeleken worden, kunnen er grotere pieken bij de bedrijven met een vierwekensysteem waargenomen worden. Dit omdat deze bedrijven met grotere groepen werken. Daarnaast is het verschil tussen drukke en rustiger dagen een stuk groter binnen het vierwekensysteem. Bedrijven in het driewekensysteem besteden gemiddeld 1 minuut en 14 seconden per zeug per dag arbeid. Bedrijven met een vierwekensysteem besteden gemiddeld 59 seconden per zeug per dag. Tot slot werd de invloed van de arbeid besteed aan bepaalde activiteiten op enkele kengetallen nagegaan. Er is een invloed van de besteedde arbeid aan het dekken per zeug op het percentage falingen (p=0,07), het percentage herdekkingen (p=0,1), het interval spenen- dekken (p=0,1) en op het aantal worpen per 100 dekkingen (p=0,06). Wanneer meer arbeid besteed wordt aan de bronststimulatie en het insemineren, is er een trend tot betere technische resultaten. Kernwoorden: groepsgewijs managementsysteem, arbeid, rendabiliteit, efficiëntie, zeugenhouderij iii

7 ABSTRACT The batch farrowing management have some impact on the profitability and the labor efficiency in sow husbandry. Through a labor study, performed at six sow farms, the spent labor for three- and four-week systems was shown. When the herdsize of sow farms increased, there was a downward trend of average amounted labor per sow per day. The mean amounted labor at the six sow farms looks like this: 46% of the labor is spent in the farrowing room, 20% in the battery, 16% in the mating room, 7% in the gestation stable, 3% for administration and 5% for other works. When the three -and four-week system are compared, larger peaks can be seen with the companies with a four-week system. This is because these sow farms work with larger groups. Additionally, the difference between busy and more quiet days is a lot bigger within a four-week systems. Sow farms with a three-week system spend around 1 minute 14 seconds per sow per day. Sow farms with a four-week system spend around 59 seconds per sow per day. Finally, the impact of labor spent on certain activities on the farm has been verified. There is an influence of the amounted work spent on inseminating per sow on the percentage of failures per sow (p=0,07), the percentage of returning (p=0,1), the weaning to conception interval (p=0,1) and on the farrowing rate (p=0,06). When more work is devoted to the oestrus stimulation and insemination, there is a trend to improved technical results. Keywords: batch farrowing management, labor, profitability, efficiency, sow husbandry iv

8 INHOUDSOPGAVE Auteursrechtelijke bescherming... i Voorwoord... ii Abstract... iii Lijst van figuren... viii Lijst van tabellen... x Inleiding... 1 Literatuurstudie De levenscyclus van het varken Het groepsgewijs managementsysteem Voor- en nadelen van het groepsgewijs managementsysteem Principe en werkwijze Cyclusduur van zeug Aantal groepen en groepsgrootte Verschillende groepsgewijs managementsystemen Eénwekensysteem Tweewekensysteem Driewekensysteem Werkplanning Voorbeeldberekening Voordelen en nadelen t.o.v. het éénwekensysteem Gevolgen van het driewekensysteem t.o.v. het éénwekensysteem Vierwekensysteem Vijfwekensysteem Zeven en wekensysteem Het speenproces Wetgeving Speenproblematiek Weerstand van de big Vertering bij biggen...20 v

9 4.3 Speenleeftijd Algemeen Effect van speenleeftijd op de biggen Effect van speenleeftijd op de zeug Strikte dekplanning Aanpak binnen meerwekensystemen Bronstsynchronisatie Arbeid Arbeidsverdeling Arbeid volgens bedrijfsgrootte Vergelijking arbeid tussen meerwekensystemen Arbeidsbesparing Arbeidsverloop Arbeidsproductiviteit per wekensysteem Vergelijking arbeid met kengetallen Rendabiliteit Hygiëne All-in all-out systeem Geboortehygiëne en dierverzorging Leegstand Optimalere hokbezetting...42 Praktijkstudie Materiaal en methoden Doelstelling Omschrijving bedrijven Detailregistratie Omschrijving taken Resultaten verwerking Arbeid op bedrijfsniveau Vergelijking meerwekensystemen...55 vi

10 1.4.3 Vergelijking arbeid met kengetallen bedrijf Statistische verwerking Resultaten Arbeid op bedrijfsniveau Gemiddelde arbeid volgens bedrijfsgrootte Gemiddelde arbeidsverdeling per dag Arbeid per activiteit per zeug Arbeidsefficiëntie per bedrijf Vergelijking tussen arbeid binnen drie en vierwekensystemen Vergelijking arbeidsverloop Vergelijking activiteiten tussen drie- en vierwekensysteem Invloed van arbeid op kengetallen bedrijf Invloed van de gemiddelde arbeid zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag op het productiegetal Invloed van de gemiddelde arbeid kraamstal per zeug per dag op het aantal gespeende biggen en op de biggensterfte Arbeid activiteiten in functie van kengetallen...70 Discussie Besluit Referentielijst Bijlagen vii

11 LIJST MET FIGUREN Figuur 1: De levenscyclus van het varken en de daarbij horende huisvesting (Cnockaert, 2000)... 2 Figuur 2: toegepast wekensysteem in 2007 en Figuur 3: Opeenvolging van de verschillende productiegroepen in het driewekensysteem (Cnockaert, 2000)... 9 Figuur 4: Ontwikkeling van passieve en actieve immuniteit bij biggen (Fremaut, 2011)...18 Figuur 5: Wijziging van de enzymactiviteit in functie van leeftijd van biggen (Cools, 2011)...20 Figuur 6: De leeftijdsinvloed op de totale activiteit van trypsine, chymotrypsine en amylase in de pancreas van biggen (Jensen et al., 2011) Figuur 7: Overzicht van de gemiddelde speenleeftijd per toegepast wekensysteem gebaseerd op de resultaten van de enquête uitgevoerd in 2014 (Van Thielen, 2015)...22 Figuur 8: Effect van de speenleeftijd op de groei en sterfte (Mahan et al., 1991)...24 Figuur 9: Effect van de lactatieperiode op het spenen-dekken interval in functie van pariteit (Swine Health and production, 1996)...26 Figuur 10: Effect van zoogduur op het aantal geboren biggen (Mabry et al., 1996)...27 Figuur 11: Tijdsbesteding per bedrijfsonderdeel (Zonderland, 2007)...31 Figuur 12: Arbeidsuren per zeug tegenover de bedrijfsgrootte (Van den Plas, 2007)...32 Figuur 13: Arbeidsverdeling éénwekensysteem...37 Figuur 14: Arbeidsverdeling driewekensysteem...37 Figuur 15: Arbeidsverdeling bij een vierwekensysteem...38 Figuur 16: Het gemiddelde aantal uren per 100 zeugen besteed aan het werpproces in de kraamafdeling uitgezet (inclusief trendlijn) tegen het percentage biggenuitval voor spenen.40 Figuur 17: Gemiddeld aantal uren per 100 zeugen besteed aan verleggen van biggen in de kraamafdeling uitgezet (inclusief trendlijn) tegen het percentage biggenuitval voor spenen.40 Figuur 18: Niveau Figuur 19: Start arbeid werpen...51 Figuur 20: Niveau Figuur 21: Gemiddelde arbeid zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag t.o.v. bedrijfsgrootte...57 Figuur 22: Verdeling gemiddelde arbeid volledig bedrijf per dag...59 Figuur 23: Verdeling gemiddelde arbeid zeugenhouderij per dag...60 viii

12 Figuur 24: Totale arbeidsverloop zeugenhouderij (excl. batterij) per dag per zeug voor bedrijven met een driewekensysteem...64 Figuur 25: Totale arbeidsverloop zeugenhouderij (excl. batterij) per dag per zeug voor bedrijven met een vierwekensysteem...65 Figuur 26: Vergelijking totale arbeidsverloop van zeugen per zeug per dag...66 Figuur 27: Productiegetal t.o.v. totale arbeid zeugenhouderij per zeug per dag...68 Figuur 28: Aantal gespeende biggen/zeug t.o.v. arbeid kraamstal...69 Figuur 29: % falingen en % herdekkingen ten opzichte van arbeid dekken per zeug...70 Figuur 30: Interval spenen-dekken ten opzichte van arbeid "dekken" per zeug...71 Figuur 31: Vergelijking tussen aantal worpen per 100 dekkingen en totale arbeid 'dekken' (tijd per zeug)...71 Figuur 32: Gem. levend geboren biggen/zeug en % doodgeboren biggen t.o.v. gemiddelde arbeid werpen/zeug...72 Figuur 33: Aantal gespeende biggen t.o.v. totale arbeid opfok overtallige biggen/zeug...73 ix

13 LIJST MET TABELLEN Tabel 1: Voor- en nadelen van éénwekensysteem (Van Thielen, 2007)... 7 Tabel 2: Werkplanning driewekensysteem (Van Gorp, 1995)... 9 Tabel 3: Voorbeeldgegevens fictief bedrijf (Maes, 2014)...10 Tabel 4: Berekening fictief voorbeeld...10 Tabel 5: Voor- en nadelen driewekensysteem (Van Thielen, 2007)...12 Tabel 6: Werkorganisatie in een bedrijf dat produceert volgens het vierwekensysteem...13 Tabel 7: Voor- en nadelen van vierwekensysteem ( Van Thielen, 2007)...14 Tabel 8: Werkorganisatie in een bedrijf dat produceert volgens het vijfwekensysteem...15 Tabel 9: Voor- en nadelen van vijfwekensysteem (Van Thielen, 2007)...15 Tabel 10: Geschatte invloed van het productiesysteem op de werktijd (minuten per zeug per jaar) om bepaalde taken uit te voeren (Janssen Animal Health, 2006)...34 Tabel 11: Procentuele afname van de totale arbeidsbehoefte bij de overgang naar het driewekensysteem bij verschillende bedrijfsgroottes (Janssen Animal Health, 2006)...35 Tabel 12: Procentuele afname van de totale arbeidsbehoefte bij de overgang naar het vierwekensysteem bij verschillende bedrijfsgroottes (Janssen Animal Health, 2006)...35 Tabel 13: Arbeidsproductiviteit bij verschillende wekensystemen...39 Tabel 14: Aantal uren per zeug per jaar bij verschillende wekensystemen...39 Tabel 15: Algemeen overzicht van de bedrijven...44 Tabel 16: Technische kengetallen bedrijven (jaargemiddeldes)...50 Tabel 17: Omschrijving taken...52 Tabel 18: Totale arbeidsverdeling (per dier) per dag in absolute cijfers...58 Tabel 19: Verdeling arbeid voor hoofdactiviteiten...61 Tabel 20: Arbeid dagelijkse taken...62 Tabel 21: Effectieve arbeid per dag, staltijd per dag en efficiëntiecoëfficiënt...63 Tabel 22: Vergelijking van hoofdactiviteiten bij drie- en vierwekensystemen...67 x

14 INLEIDING In Vlaanderen worden veel verschillende groepsgewijze managementsystemen in de zeugenhouderij toegepast. Al deze systemen hebben een bepaalde impact op de rendabiliteit en arbeidsefficiëntie binnen het varkensbedrijf. Vaak wordt bij de opstart van een varkensbedrijf voor een specifiek systeem gekozen en vele jaren aangehouden. Doch, allerlei bedrijfsfactoren kunnen ertoe bijdragen dat het gekozen systeem op gebied van productie, rendabiliteit en arbeid na een bepaalde periode kritisch moet worden geëvalueerd en eventueel bijgestuurd. De rendabiliteit van varkensbedrijven staat de laatste jaren onder druk. Toch zijn er tussen de bedrijven nog belangrijke saldo- en inkomensverschillen vast te stellen. Deze zijn toe te schrijven aan tal van factoren, zoals de afschrijving van gebouwen, de kostprijs van varkens, de voederkost, maar ook het gehanteerde groepsgewijs managementsysteem (wekensysteem). In dit eindwerk wordt op zes varkensbedrijven gedurende 3 of 4 weken (afhankelijk van het meerwekensysteem) een arbeidsstudie uitgevoerd. Deze studie wordt opgemeten via een tijdsregistratieprogramma ontwikkeld als app op een smartphone. Twee bedrijven maken gebruik van een vierwekensysteem en vier bedrijven van een driewekensysteem. Dit heeft als doel om de besteedde arbeid per hoofdtaak in beeld te brengen en vervolgens na te gaan waar de meeste variatie in arbeidsefficiëntie tussen de bedrijven te vinden is. Er wordt inzicht gecreëerd in de benodigde arbeidstijd bij de activiteiten in de verschillende weken (werpen, spenen, ) naast de bijkomende tijd voor vaste arbeidstaken, die dus dagelijks terugkeren zoals voederen, controle, Deze taken en onderverdelingen werden opgemeten a.d.h.v. een smartphone. Ook worden de bedrijven met een drie- en vierwekensysteem vergeleken. Hierbij wordt het arbeidsverloop en de verschillende activiteiten vergeleken. De resultaten bekomen op de praktijkbedrijven moeten aantonen of er een oorzakelijk verband is tussen de arbeid en de technische kengetallen. Ter voorbereiding op dit praktijkonderzoek wordt allereerst een literatuurstudie uitgevoerd. Eerst wordt de levenscyclus van een varken en enkele voor- en nadelen van het groepsgewijs managementsysteem beschreven. Daarna worden verschillende groepsgewijs managementsystemen uitgebreid besproken. Tenslotte wordt de invloed van de speenleeftijd, de dekplanning, de arbeid en de rendabiliteit binnen meerwekensystemen nagegaan uit eerdere wetenschappelijke onderzoeken. 1

15 LITERATUURSTUDIE 1 De levenscyclus van het varken De levenscyclus van het varken is sterk verbonden aan de bouw en inrichting van varkensstallen, vandaar dat deze samen in figuur 1 worden voorgesteld (Daelemans et al., 1993). Figuur 1: De levenscyclus van het varken en de daarbij horende huisvesting (Cnockaert, 2000) In figuur 1 werd als begin het dekken van de zeug in de dekstal genomen. Er kunnen jonge zeugen gekweekt worden op het bedrijf zelf of ze worden aangekocht. Deze gelten worden best pas in gebruik genomen wanneer ze ongeveer acht maanden oud zijn en minimum 100 kg wegen. Bij een geslaagde dekking wordt de zeug overgebracht naar de drachtstal. Tegen einde dracht wordt de zeug naar de kraamstal overgebracht waar ze zal werpen. Na de lactatieperiode van meestal drie tot vier weken worden de biggen van de zeug gescheiden en worden ze naar de biggenstal (batterijstal) gebracht. Het wegnemen van de biggen bij zeug wordt spenen genoemd (Pla, 2007). De zeug wordt terug naar de dekstal gebracht waar ze na enkele dagen terug in bronst wordt. Wanneer de zeug opnieuw geïnsemineerd wordt, begint een nieuwe productiecyclus (Pla, 2007). 2

16 Na het spenen kunnen de biggen overgebracht worden naar een biggenstal of worden ze verkocht op een gewicht van zeven tot acht kg. In de biggenstal of batterij verblijven de biggen tot ze 20 à 22 kg wegen. Deze biggen kunnen dan naar de vleesvarkensstal ofwel verkocht worden. Indien het bedrijf zelf zijn opfokzeugen kweekt, worden de geselecteerde vleesvarkens (op een gewicht van kg) naar de opfokstal gebracht (Kraeling et al., 2015). In de vleesvarkensstal verblijven de vleesvarkens er tot ze het gewenste slachtgewicht (ongeveer 115 kg) bereikt hebben. Wanneer de jonge zeugen in de opfokstal of quarantaine voldoende oud zijn, worden ze naar de dekstal overgebracht. Zo kan de levenscyclus opnieuw doorlopen worden (Daelemans et al., 1993). 2 Het groepsgewijs managementsysteem Het groepsgewijs managementsysteem is een productietechniek in de zeugenhouderij waarbij de zeugenstapel opgesplitst wordt in een beperkt aantal groepen. Deze productiegroepen van bepaalde grootte volgen elkaar met vaste intervallen op. Zo kan de zeugenhouder bepaalde taken gegroepeerd uitvoeren en wordt er efficiënter gewerkt (Van Gorp, 1996). Een vijfentwintigtal jaar geleden is, als eerste groepsgewijs managementsysteem, het driewekensysteem in Vlaanderen geïntroduceerd. Kleine varkensbedrijven waren in staat om grotere groepen biggen af te mesten waardoor de bedrijven een toeslag kregen. Het was eerder een overlevingsstrategie dan een arbeidsbesparing of een verbetering van de dierengezondheid. De laatste twee punten waren toch doorslaggevend voor de toepassing van het groepsgewijs managementsysteem op grotere zeugenbedrijven (Thelosen, 2004). 2.1 Voor- en nadelen van het groepsgewijs managementsysteem Arbeidsefficiëntie Een aantal belangrijke taken zoals het werpen, het insemineren en het spenen kunnen worden uitgevoerd voor grotere groepen zeugen (Brown, 2006). Deze taken komen voor in herhaalde periodes (Le Borgne et al., 1994). Ze komen minder frequent voor en dus is dit efficiënter. Doordat er grotere groepen van eenzelfde leeftijd zijn, worden de taken geconcentreerd over een bepaalde periode. Er zijn regelmatige periodes van minder werkzaamheden waarbij onderhoud, landwerk of vakantie kan worden gepland (Kains, 1998). 3

17 Meer arbeidspieken Sommige varkenshouders vinden de piekmomenten belastend. Het is bijvoorbeeld zeer druk bij het werpen van een grote groep zeugen. Het houden van een groot aantal zeugen kan leiden tot overstimulatie of onder-stimulatie, dit resulteert in minder goeie resultaten. Als er een groot aantal zeugen wordt geïnsemineerd op één dag, is het belangrijk dat de laatste zeug even zorgvuldig geïnsemineerd wordt als de eerste (Brown, 2006). Bovendien is het een uitdaging om de zeugen te houden op het gekozen schema. Betere gezondheid De gezondheid van de zeugen is verbeterd doordat er minder verschillende groepen zijn. De zeugen gaan ook samen in en uit een compartiment. Door een betere gezondheid bij de zeugen wordt een snellere groei, een betere voederconversie, minder sterfte en een vermindering van medicatiekosten vastgesteld (Brown, 2006). Hogere verkoopprijzen Doordat een grotere groep varkens van eenzelfde leeftijd verkocht worden, kan er een hogere afzetprijs verkregen worden (Kains, 1998). Vervangende strategie Een groter aantal zeugen kan een hoger aantal biggen opfokken. De keuze voor het verleggen van biggen is groter. Een zeug met een kleiner aantal biggen krijgt biggen van een zeug met een teveel aan biggen (Brown, 2006). Fasevoeding Bij grotere gelijke (eenzelfde leeftijd) groepen, is er de mogelijkheid om fasevoeding te geven. Dit is een geleidelijke aanpassing van de voeding voor de zeug doorheen hun cyclus (Brown, 2006). Fasevoeding omvat opeenvolgende diëten, elk met een verschillend eiwitgehalte, energie of aminozuurbalans om een efficiëntere voedingsopname te bekomen. Het nadeel ervan is dat er meerdere silo s nodig zijn. Gebruik van fasevoeding zou leiden tot 9% reductie van stikstofinname en een reductie van 15% stikstofuitstoot (Sarah Willis, 2004). All-in, all-out Meerwekensystemen zijn efficiënter doordat er een all-in all-out systeem gebruikt wordt. In dit systeem verplaatsen de varkens zich per groep naar een afdeling. Elke groep varkens blijft bij elkaar en komt nauwelijks in contact met andere varkens. Dit vermindert het risico op ziekte (Scheidt et al, 1995). 4

18 De overschakeling Er kan bij de overschakeling van een traditioneel systeem naar een meerwekensysteem een initiële periode van lage productie ontstaan (Brown, 2006). Investering Meerwekensystemen vereisen extra investeringen. Op lange termijn kunnen deze kosten verrekend worden met de voordelen (Brown, 2006). Hormonen Naast de aankoopstrategie, kan het gebruik van hormonen leiden tot het beter homogeen houden van groepen (zie verder) (Kains, 1998). 2.2 Principe en werkwijze Een systeem kan verschillen naargelang de groepen (kleine of grote groepen), speenleeftijd (21, 24 of 28 dagen), sanitaire leegstand en huisvesting (Martel et al., 2007). Het is belangrijk om gelijke constante groepen te hebben (Queensland Government, 2012). Activiteiten binnen een meerwekensysteem worden achtereenvolgens uitgevoerd, het insemineren, het werpen en het spenen. Er zijn nog andere taken om uit te voeren zoals het reinigen van de kraamstal na elke groep, het uitvoeren van bigbehandelingen enzoverder. Een zeugenstapel is onderverdeeld in groepen van eenzelfde productiestadium en leeftijd. Het meerwekensysteem zorgt voor een vast interval tussen insemineren, werpen en spenen en dit leidt tot een all-in/all-out (AIAO) systeem. De verschillende groepen hebben geen onderling contact (Lurette et al., 2007) Cyclusduur van zeug De cyclusduur van een zeug hangt af van de speenleeftijd. De cyclus bestaat uit ongeveer 115 dagen dracht, 5 dagen interval spenen-bronst en 21 of 28 dagen lactatie. Bij een lactatieperiode van 21 dagen duurt de cyclus 20 weken in tegenstelling tot een lactatieperiode van 28 dagen waarbij de cyclus 21 weken duurt (Institut Technique du Porc, 2006). De verschillende groepsgewijs managementsystemen worden ingedeeld volgens het aantal weken tussen twee opeenvolgende zeugengroepen die eenzelfde zeugenactiviteit uitvoeren. 5

19 2.2.2 Aantal groepen en groepsgrootte Het bepalen van het aantal groepen zeugen en het aantal zeugen per groep is eenvoudig en kan gebeuren aan de hand van formules (Cnockaert, 2000). Algemene formules: N g = t Isd+ t D + t Z t Ig = t CD t Ig (1) N ZG = N AZ N G (2) Waarbij: N G = aantal groepen t Ig = interval tussen twee groepen (dagen) N ZG = aantal zeugen per groep N AZ = aantal zeugen op bedrijf t D = drachtduur (dagen) t CD = totale cyclusduur (dagen) t Z = zoogduur (dagen) t Isd = interval spenen-dekken (dagen) 3 Verschillende groepsgewijs managementsystemen Meer en meer bedrijven schakelen over van het klassieke éénwekensysteem naar een meerwekensysteem waarbij er niet meer wekelijks, maar om de x aantal weken zeugen gespeend worden. Recent onderzoek toont aan dat slechts 15% van de bedrijven in 2014 nog met het traditioneel wekensysteem werkt. In 2007 paste het merendeel (bijna 30%) van de bedrijven het driewekensysteem toe. In 2014 wordt meer en meer het vier- en vijfwekensysteem gehanteerd (Van Thielen, 2014). Figuur 2: Toegepast wekensysteem in 2007 en

20 3.1 Eénwekensysteem Bij een éénwekensysteem gebeurt het spenen, het dekken en het werpen in één week. Hierbij kunnen al de werkzaamheden door elkaar lopen waardoor het risico ontstaat dat de ene activiteit de andere verdringt. Nochtans verdient elke activiteit maximale aandacht om het rendement van de inspanningen te optimaliseren (Van Gorp, 1996). Het is zeer moeilijk om een bepaald werkpatroon op te stellen dat iedere week door de varkenshouder uitgevoerd wordt. In vele gevallen wordt er wel geprobeerd om een planning aan te houden. Op de maandag, dinsdag en woensdag worden de zeugen bij een éénwekensysteem geïnsemineerd. De donderdag worden de zeugen gespeend en de donderdag, vrijdag en zaterdag werpen de zeugen (Cnockaert, 2000). Omdat de verschillende productiegroepen kort (één week) na elkaar werpen, worden bij het afleveren van biggen meestal groepen van verschillende weken gecombineerd (Van Unen, 2001). Het éénwekensysteem is vooral geschikt voor grotere bedrijven. In praktijk wordt het natuurlijk ook door kleinere en gemengde bedrijven toegepast. Het is flexibeler naar de timing van de activiteiten toe. Andere managementsystemen vereisen een stipte uitvoering van de verschillende activiteiten op vaste dagen en dat kan bijvoorbeeld voor bedrijven met akkerbouw problemen veroorzaken (Van Thielen, 2006). Tabel 1: Voor- en nadelen van éénwekensysteem (Van Thielen, 2007) Voordelen Geen arbeidspieken Veel flexibiliteit Terugkomers makkelijk in te passen Constant verkoop van varkens Mogelijkheid om vrije tijd te plannen Tijd voor andere zaken zoals papierwerk Maximaal gebruik kraamhokken Nadelen Ziekteoverdracht mogelijk Slechtere gezondheidsstatus Kleine (geen) afstand tussen de groepen Veel onrust in de stal Complexere werkplanning Geen sanitaire leegstand kraamafdeling Veel dierverplaatsingen Uniforme tomen met mogelijkheid om biggen te verleggen 7

21 3.2 Tweewekensysteem Twee relatief drukkere weken worden afgewisseld met twee relatief rustige weken (Joveco, 2013). Week 1 is de week van het insemineren en het werpen, week 4 is de week van het spenen en het verhokken van de drachtige zeugen naar de kraamstal. Doordat er gespeend wordt op 21 dagen leeftijd bedraagt de cyclusduur 20 weken. 20 is deelbaar door twee (weken) zodat er precies 10 productiegroepen ontstaan. Bij het spenen op een leeftijd van 21 dagen moet er rekening gehouden worden met de biggenafdelingen die volledig moeten worden leeggemaakt, gereinigd en ontsmet alvorens een nieuwe groep wordt ingebracht (KILTO, 2003). Nadelen zijn dat er geen sanitaire leegstand is en er meer biggenplaatsen nodig zijn als gevolg van het spenen op drie weken (KILTO, 2003). Het systeem heeft als voordeel dat de werkzaamheden kunnen gegroepeerd worden, wat leidt tot betere concentratie en arbeidsbesparing. Er is een gemakkelijke opvolging van de drachtige zeugen in de boxen aangezien ze in hetzelfde drachtstadium zitten. Dit systeem vergt echter wel een zeer goede planning. Daarnaast is een hogere worpindex mogelijk doordat de speenleeftijd maar 21 dagen is (Joveco, 2013). 3.3 Driewekensysteem In een driewekensysteem worden er zeven groepen zeugen gevormd die per groep de totale cyclus van precies 21 weken of 147 dagen doorlopen. Deze 147 dagen lange cyclus bestaat uit ongeveer 115 dagen dracht, 27 dagen speenleeftijd en 5 dagen bronst (Voeders Dick, 2015). Meestal wordt er bij dit systeem gespeend op vier weken leeftijd (Van Thielen et al., 2006). Naast het spenen op vier weken leeftijd, zijn er andere vormen van het driewekensysteem. Er kan gespeend worden op 3,5 weken (= alternerend spenen) en op 3 weken. Een nadeel bij drie weken spenen is dat de groepen elkaar niet meer elke drie weke nopvolgen. Hierdoor zullen er weken zijn zonder een hoofdactiviteit maar zullen er ook weken zijn met één, twee of zelfs alle drie de hoofdactiviteiten. Bij spenen op 3,5 weken duurt de totale cyclus van een zeug 20,5 weken. Op een vaste dag spenen lukt dan niet meer (Van den Plas, 2007). Tussen elke groep zit telkens drie weken verschil in het stadium van productie. Hierdoor werpt om de drie weken een groep zeugen, waardoor biggen als één groep kunnen verkocht worden. De groepen zeugen volgen elkaar op met een interval van 21 dagen (Maes, 2014). 8

22 Figuur 3: Opeenvolging van de verschillende productiegroepen in het driewekensysteem (Cnockaert, 2000) Werkplanning De drie hoofdactiviteiten namelijk spenen, insemineren en werpen komen slechts eens in de drie weken voor. Hierdoor lopen de werkzaamheden niet door elkaar. Er is een speenweek, een dekweek en een werpweek (Van thielen et al., 2006). Doordat in het driewekensysteem de werkzaamheden sterk gestructureerd zijn, kan er meer planmatig gewerkt worden. Dit levert een arbeidsbesparing op (Maes, 2014). Tabel 2: Werkplanning driewekensysteem (Van Gorp, 1995) Week 1: speenweek Week 2: dekweek Week 3: werpweek Maandag Behandelen biggen Bronstcontrole + inseminatie Dinsdag Bronstcontrole + inseminatie (drachtcontrole) Afleveren biggen Reinigen biggenstal Woensdag Verplaatsen opfokzeugen naar dekstal Insemineren (scannen zeugen) Zeugen naar drachtstal Reinigen dekstal Donderdag Spenen Werpen Biggen verhokken Vrijdag Reinigen kraamstal Werpen Zaterdag Aanvoer opfokzeugen Wassen zeugen Zeugen naar kraamstal Werpen Zondag 9

23 3.3.2 Voorbeeldberekening Ter illustratie wordt een voorbeeld gegeven van een bedrijf met volgende gegevens (Maes, 2014): Tabel 3: Voorbeeldgegevens fictief bedrijf (Maes, 2014) Kengetallen Bedrijfsgegevens Productiegetal 24 Gem. aantal aanwezige zeugen 200 Worpindex 2,2 Aantal kraamhokken 55 Afbigpercentage 85 Aantal zeugenplaatsen 165 vervangingspercentage 40 Aantal biggenplaatsen 700 In tabel 3 wordt bij benadering aangegeven hoeveel stalruimte er, uitgaande van bovenstaande gegevens, nodig is naargelang het bedrijfssysteem. In het éénwekensysteem zijn er 21 groepen zeugen (cyclusduur 147 dagen) met 200/21 = 9,5 zeugen per groep. Bij het driewekensysteem zijn er zeven groepen met 200/7 = 28,6 zeugen per groep. Er wordt verondersteld dat in het éénwekensysteem gespeend wordt op 28 dagen, in het driewekensysteem op dagen. De sanitaire leegstand in de kraamstal is één week voor het éénwekensysteem en twee weken voor het driewekensysteem. Daarnaast wordt er een veiligheidsmarge van 10% ingebouwd. Verder wordt er een duur van 6 weken in de batterijperiode vastgelegd (4-10 weken) met één week sanitaire leegstand voor het éénwekensysteem en twee weken voor het driewekensysteem. Gemiddeld worden 11 (24/2,2) biggen gespeend per zeug en er wordt een veiligheidsmarge van 10% genomen (Maes, 2014). Tabel 4: Berekening fictief voorbeeld Bestaande huisvesting Eénwekensysteem Driewekensysteem Groepsgrootte 9,5 28,6 Huisvesting Kraamhokken Zeugenplaatsen Biggenplaatsen ² Aantal zeugen ,5 (9,5 zeugen + 10% variatie) x 11 gespeende biggen x 7 weken (6 weken + 1 week sanitaire leegstand) x 1,1 (10% veiligheidsmarge variatie aantal gespeende biggen) 10

24 2 31,5 zeugen (28,6 + 10% variatie) x 11 gespeende biggen x 3 groepen x 1,1 (10% veiligheidsmarge variatie aantal gespeende biggen). Indien slechts twee groepen in de batterijstal aanwezig zijn, dan is het aantal biggenplaatsen 693 (33% lager). Opmerkingen: Bovenstaande berekeningen zijn richtinggevend en mogen niet strikt opgevat worden. Verschillende factoren zoals het vervangingspercentage, het aantal verwerpers enz. kunnen de benodigde aantallen beïnvloeden. Bovendien kan er geoptimaliseerd worden aan de hand van het aantal aanwezige kraamhokken of het aantal zeugen (Maes, 2014) Voordelen en nadelen t.o.v. het éénwekensysteem In een driewekensysteem, zal een grotere groep zeugen in slechts een beperkt aantal dagen werpen, eens in de drie weken. De zeugen kunnen tijdens het werpen goed opgevolgd worden omdat er geen andere hoofdactiviteiten moeten uitgevoerd worden. Het is gemakkelijker om de biggen te uniformiseren als ze even oud zijn. Doordat een grotere groep zeugen moet werpen, is het mogelijk om al deze zeugen tegelijk te spenen. De zoogduur van alle zeugen zal ongeveer gelijk zijn. Wanneer er een vaste speendag is zal de zoogduur bij een driewekensysteem gemiddeld dagen zijn. Wanneer eersteworpszeugen aan conditieverlies leiden, is het raadzaam deze dieren vroeger te spenen zodat ze geen problemen hebben met de berigheid (Maes, 2014). De zeugen zullen ook in een grote groep berig worden, dit is omdat een groot aantal zeugen tegelijk gespeend worden. Doordat de zeugen elkaar in de bronst stimuleren, kan er een groot aantal zeugen tegelijk geïnsemineerd worden. Doordat enkele zeugen opgeruimd moeten worden, moeten er ter vervanging van deze zeugen, nieuwe opfokzeugen geïntroduceerd worden in de groep. Ook worden er telkens meer zeugen geïnsemineerd, omdat er een zeker percentage niet drachtig wordt en zal verlopen. Naast een grotere bronststimulatie tussen de zeugen onderling worden de zeugen beter berig omwille van de betere conditie. Er kan extra aandacht besteed worden bij het dekken. Tevens moet er minder vaak sperma aangekocht worden. Tot slot kan de drachtcontrole op hetzelfde moment gebeuren (Van Gorp, 1997). Elke drie weken worden grote aantallen biggen gespeend. Zo is het mogelijk om een groot aantal biggen tegelijk te verkopen. De varkenshouder kan hierdoor een hogere prijs voor de biggen verkrijgen, heeft minder afleveradressen nodig en er zijn minder transportkosten (Maes,2014). Bij grotere bedrijven biedt het driewekensysteem voordelen, onder andere naar groepsindeling toe. De groep kan dan in functie van leeftijd, conditie en temperament in verschillende meer homogene groepen worden gesplitst. Daarnaast zijn de belangrijkste voordelen hygiëne, huisvesting, bedrijfsvoering, biggenopfok en arbeid. 11

25 De sanitaire toestand van een varkensbedrijf verbetert met het driewekensysteem door een sanitair vacuüm in de kraamstal in te lassen. Elk compartiment kan normaal één week leeg staan na elke verplaatsing. Door het feit dat de zeugen in een kortere tijdspanne werpen, is er minder kans tot overdracht van infecties van oudere naar jongere biggen en zijn er meer mogelijkheden tot het verleggen van biggen. Een belangrijk nadeel is dat er telkens twee kraamafdelingen nodig zijn, wat zorgt voor een grotere investering (Van Thielen et al., 2006). Tabel 5: Voor- en nadelen driewekensysteem (Van Thielen, 2007) Voordelen Goede gezondheidsstatus Uniforme tomen met mogelijkheid om biggen te verleggen Arbeidsbesparing Efficiënter werken Goede arbeidsplanning Veel rust in de stal Mogelijkheid om vrije tijd te plannen Betere technische resultaten Lagere dierenartsenkosten Nadelen Meer kraamafdelingen nodig Weinig flexibiliteit Veel kraamhokken nodig Vroeg spenen riskant Onregelmatige terugkomers/verliesdagen Vormen en behouden van groepen synchronisatie nodig van fokgelten Grote investering Onregelmatig gebruik van eigen beer (meer aankoop van sperma) Meer zoekberen nodig Gevolgen van het driewekensysteem t.o.v. het éénwekensysteem Er kan meer aandacht besteed worden tijdens het werpen doordat alle zeugen van éénzelfde groep in drie tot vier dagen werpen. Het klimaat en het voederschema is gelijk voor alle dieren van éénzelfde groep. Verder kunnen biggen gemakkelijker verlegd worden bij grotere groepen (kleinere biggen van oudere zeugen naar jongere zeugen). Bij het bouwen van de stal kunnen grote afdelingen gebouwd worden. Ook is er één week leegstand voorzien in de afdelingen. Bij het spenen op een leeftijd van dagen, zijn er grotere groepen biggen om naar de biggenbatterij te brengen of om te verkopen. Vermits de biggen dezelfde leeftijd hebben en dezelfde lactatieduur ondergaan, zijn de groepen uniformer. Bij nieuwbouw is het mogelijk om grotere biggenafdelingen te bouwen. 12

26 Daarnaast zijn er belangrijke gevolgen in de vleesvarkensstal. Er zijn vele voordelen verbonden aan de grotere groepsgrootte. De verzorging, het klimaat en de voeding kunnen beter afgestemd worden op de leeftijd van de vleesvarkens. Ook hebben de vleesvarkens een meer uniforme immuniteitsopbouw. Tot slot wordt de bedrijfsvoering gemakkelijker betreffende de registratie van foktechnische (voederverbruik, geneesmiddelenverbruik, leeftijd bij opzet/uitval/slachten) en diergeneeskundige gegevens (klinische symptomen, genetische kenmerken). Latere gevolgen kunnen zijn dat de worpindex beter wordt door het hogere drachtigheidspercentage, het hoger aantal levend geboren biggen en minder biggensterfte in de kraamstal en in de biggenstal. Algemeen is er dus een verhoging van de biggenproductie (Maes,2014). 3.4 Vierwekensysteem Bij een vierwekensysteem worden de biggen op drie weken gespeend en bedraagt de totale cyclusduur van de zeugen 20 weken. Hierdoor zijn er vijf groepen die elkaar met een interval van vier weken opvolgen. Er worden twee drukke weken (speenweek en dek- en werpweek) afgewisseld met twee tamelijke rustige weken waarin er geen hoofdactiviteiten plaatsvinden. Net zoals bij een tweewekensysteem zijn er twee hoofdactiviteiten binnen eenzelfde week (Janssen Animal Health, 2006). Tabel 6: Werkorganisatie in een bedrijf dat produceert volgens het vierwekensysteem Week 1: speenweek Week 2: insemineren en werpen Week 3: geen hoofdactiviteit Week 4: geen hoofdactiviteit Maandag Biggen laden Bronstcontrole; insemineren; scannen zeugen Biggen behandelen Dinsdag Biggenafdelingen reinigen Bronstcontrole; insemineren Biggen behandelen Woensdag Bronstcontrole; insemineren Donderdag Spenen Werpen Vrijdag Kraamhokken reinigen Werpen Gelten voorbereiden Zaterdag Zeugen naar kraamhok Werpen Zondag Regumate synchronisatie gelten 13

27 Eén van de grote voordelen van vierwekensysteem is dat er een strikte scheiding van de groep is in de kraamstal, dit zorgt voor een betere gezondheid van de dieren (Mekerke en Leneveu, 2006). Daarnaast is er minder menging van biggen, kan er beter gereinigd worden (Chouet et al., 2003) en is er dus mindere infectiedruk van PRRS en andere ziekten dan bij een éénwekensysteem (Lefebvre et al., 2009). Doordat er maar één groep in de kraamhokken aanwezig is, zijn er minder kraamhokken nodig. Rekening houdend met een kostprijs van bijna 4000 euro per kraamhok is dit vanuit financieel standpunt een belangrijk aspect (Maes,2014). Bij een vierwekensysteem moeten de biggen gespeend worden op een leeftijd van drie weken. Hierdoor is de worpindex doorgaans hoger dan op bedrijven met een één of driewekensysteem (Lurette et al., 2007). Een nadeel is dat er twee drukkere weken zijn, met arbeidspieken, waardoor er soms externe arbeid nodig is (Maes,2014). Tabel 7: Voor- en nadelen van vierwekensysteem ( Van Thielen, 2007) Voordelen Arbeidsbesparing Efficiënter werken Goede arbeidsplanning Goede gezondheidsstatus Maximaal gebruik kraamhokken Uniforme tomen met mogelijkheid om biggen te verleggen Nadelen Geen sanitaire leegstand kraamafdeling Zware arbeidspieken Weinig flexibiliteit Veel discipline nodig Periodiek veel weekendwerk Terugkomers moeilijk in te passen Tijd voor zaken zoals papierwerk 3.5 Vijfwekensysteem Bij een interval van 5 weken tussen twee opeenvolgende zeugengroepen en met spenen op een leeftijd van 3 weken, zijn er vier groepen zeugen. De cyclusduur van de zeug is zoals bij het vierwekensysteem 20 weken. Bij dit systeem vallen de hoofdactiviteiten nooit samen en heeft men, ten opzichte van het driewekensysteem, twee rustige weken waarin geen hoofdactiviteiten plaats vinden (Serroen, 1999). Er is een speenweek, een dekweek, een werpweek en nog twee weken zonder hoofdactiviteit. 14

28 Tabel 8: Werkorganisatie in een bedrijf dat produceert volgens het vijfwekensysteem Week 1: speenweek Week 2: insemineren Week 3: werpen Week 4: geen belangrijke activiteiten Week 5: geen belangrijke activiteiten Maandag Biggen behandelen Insemineren; scannen zeugen Dinsdag Biggen verplaatsen Insemineren Zeugen scannen Woensdag Gelten voorbereiden synchronisatie Insemineren Donderdag Spenen Werpen Vrijdag Kraamafdeling reinigen Zeugen naar kraamstal Werpen Zaterdag Biggen afdelingen reinigen Werpen Zondag Bij een vijfwekensysteem kan er ook gespeend worden op een leeftijd van 3,5 of 4 weken. De belangrijkste voordelen zijn een betere gezondheidsstatus en werkorganisatie. Een groot nadeel is dat terugkomers moeilijk in te passen zijn (Suls, 2011). Tabel 9: Voor- en nadelen van vijfwekensysteem (Van Thielen, 2007) Voordelen Efficiënter werken Arbeidsbesparing Mogelijkheid om vrije tijd te plannen Sanitaire leegstand kraamafdeling Goede gezondheidsstatus Grote afstand tussen de groepen Intense opvolging mogelijk Uniforme tomen met mogelijkheid om biggen te verleggen Goede arbeidsplanning Nadelen Terugkomers moeilijk in te passen Onregelmatige terugkomers of verliesdagen Zware arbeidspieken Weinig flexibiliteit Periodiek veel weekendwerk Veel kraamhokken nodig Complexere werkplanning Lage bezettingsgraad in biggenbatterij en vleesvarkensstal Vormen en behouden van groepen 15

29 3.6 Zeven en wekensysteem Bij een zevenwekensysteem worden de biggen gespeend op een leeftijd van vier weken. De totale cyclus van een zeug is dan 21 weken lang. De zeugenstapel wordt hierbij opgesplitst in drie groepen. Voor kleinere bedrijven is dit interessanter. Met deze methode kunnen ze toch grotere groepen biggen afleveren. Bij het zevenwekensysteem worden de zeugen geïnsemineerd in week 1. In week 3 zullen de zeugen werpen en in week 7 worden de biggen en zeugen gespeend. Een nadeel bij het zevenwekensysteem is dat de regelmatige terugkomers buiten de groep vallen. Een oplossing is het wekensysteem. Hierbij is de zeugenstapel ook in drie groepen gesplitst. De intervallen tussen twee opeenvolgende groepen zijn een veelvoud van de bronstcyclus van de zeug. Mits enkele verliesdagen kunnen de regelmatige terugkomers in een volgende groep opgenomen worden (Cnockaert, 2000). In week 1, 7 en 13 wordt er geïnsemineerd in het systeem. In week 2,8 en 17 zullen de zeugen werpen en in week 6,12 en 21 worden de biggen en zeugen gespeend. 16

30 4 Het speenproces 4.1 Wetgeving In richtlijn 2001/93/EG, minimumnormen ter bescherming van varkens, werd aanbevolen om, in verband met het welzijn van de dieren, de biggen niet te spenen voordat ze 28 dagen oud zijn, tenzij de gezondheid van de zeug of de biggen anders in het gedrang komt of indien vroeger spenen gezonder is voor de biggen. De dieren moeten worden gehouden in groepen waaraan zo weinig mogelijk dieren mogen worden toegevoegd. Wanneer de biggen aan een andere groep moeten worden toegevoegd, moet dit zo vroeg mogelijk na de geboorte gebeuren, bij voorkeur voor of anders ten hoogste één week na het spenen. Wanneer biggen aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen (Richtlijn 2001/93/EG, 9 november 2001). 4.2 Speenproblematiek Spenen is een cruciaal moment in het leven van een big. De biggen worden bij de zeug weggenomen en komen met ongekende soortgenoten in een nieuw stal, de batterij, terecht. Dit veroorzaakt enige stress. De sociale rangorde binnen een groep moet terug hersteld worden. Het opnieuw instellen van de sociale hiërarchie kan er voor zorgen dat de voederopname gedurende de eerste dagen onderdrukt wordt. Vooral bezettingsdichtheid, grootte en homogeniteit van de tomen spelen hierbij een belangrijke rol (Goeminne, 2011). Ook moet zeugenmelk plaats maken voor vast voeder. Zeugenmelk is zo samengesteld dat het door de biggen goed kan verteerd worden. Wanneer er overgeschakeld wordt naar vast voeder, is dit vaak minder goed verteerbaar en bevat het soms anti-nutritionele factoren. Hun eetpatroon en hun immunologische en psychische toestand wordt sterk verstoord (Kim et al., 2011). Daarnaast heeft het klimaat een invloed op de voederopname. Volgens Bruininx et al., (2002) zorgt een lichtschema van 23 uur licht en 1 uur donker voor een betere voederopname gedurende de eerste twee weken in vergelijking met 8 uur licht en 16 uur donker. Ook is er een negatieve correlatie tussen de omgevende temperatuur en de voederopname (Glatz, 2001). Het speenproces kan tot grote verliezen leiden zoals diarree, sterfte, vertraagde groei, (Brooks et al., 2001) Weerstand van de big Verloop immuniteit Een big wordt geboren zonder enige immuniteit. Dit komt omdat er geen transport is van antistoffen van zeug naar big doorheen de placenta. 17

31 Na de geboorte speelt de biestopname een belangrijke rol in de ontwikkeling van het immuunsysteem van de darm (Cox, 2012). Het is belangrijk dat een big in de eerste 24 uur na de geboorte colostrum opneemt (Rooke & Bland, 2002). Biest bevat essentiële immunoglobulines (Ig) of antistoffen die van moeder naar big overgedragen worden. Deze antistoffen beschermen de big tegen bepaalde ziekteverwekkers (Farmer & Quesnel, 2008). De eerste uren na de geboorte is de darmwand permeabel voor macromoleculen zoals IgG. Verder is het opmerkelijk hoe snel het gehalte aan antistoffen daalt gedurende de lactatie (Anonymus,1993). Voldoende colostrum is belangrijk om de lichaamstemperatuur op peil te houden en een temperatuursdaling te herstellen (Rooke & Bland, 2002). Colostrum zorgt dus voor een zekere warmteproductie en metabolisme van de big (Farmer & Quesnel, 2008). Immunoglobulinen worden geproduceerd door witte bloedcellen en zijn een onderdeel van het adaptieve immuunsysteem. Wanneer een antigeen de bloedstroom binnenvalt, wordt meteen een immunoglobuline gevormd. Elk Ig is afgestemd op een specifiek antigeen. Daarnaast worden geheugencellen aangemaakt die in de toekomst dit antigeen herkennen en verhinderen (Farmer & Quesnel, 2008). Figuur 4: Ontwikkeling van passieve en actieve immuniteit bij biggen (Fremaut, 2011) Door voldoende biestopname, die veel antistoffen bevat, ontstaat er passieve immuniteit (Rooke & Bland, 2002). In figuur 4 kan er een sterke opbouw van passieve immuniteit via de biest en later via zeugenmelk waargenomen worden (Keesecker, 2004). De productie van colostrum door de zeug duurt ongeveer 24 uur en gaat dan over in de productie van zeugenmelk met een andere samenstelling. Colostrum is in vergelijking met zeugenmelk rijker aan vetten en immunoglobulines (Boehringer Ingelheim, 2010). Door de biestopname worden biggen beschermd tijdens hun eerste levensweken. De actieve immuniteit wordt opgestart door een stukje overdracht via de biest van de eigen moeder van actieve celgebonden immuniteit (Keesecker, 2004). De dalende curve van via de biest 18

32 overgedragen antistoffen in het bloed wordt geleidelijk aan gecompenseerd door de stijgende curve van actief aangemaakt antistoffen (zie figuur 4) (Agrifirm feed, 2014). Bij de overgang van colostrum naar gewone melk daalt de concentratie van IgG en stijgt de hoeveelheid IgA in de melk (12% van de totale eiwitconcentratie in de melk) (Klobasa et al., 1987). IgA bedekt het oppervlaktemucosa van de darm, waar het een barrière vormt tegen pathogenen (Lay et al., 2002) Ontwikkeling microflora na de geboorte Tijdens de vroege ontwikkeling van de big, lijkt de microflora van de big heel sterk op de microflora van de zeug. De zeug is daarom de eerste bron van microflora voor de biggen (Favier et al., 2002). De biggen kunnen besmet worden door micro-organismen afkomstig van de mest, van de huid en tepels van de zeug maar ook van het kraamhok zelf (Mul et al., 2005). De besmetting via de mest is de belangrijkste factor (Conway, 1997). Biggen kunnen weerstand bieden door de opname van zeugenmelk (bevat ook antilichamen). Dit heet lactogene bescherming. In melk zitten veel IgA-antistoffen waarvan de samenstelling overeenkomt met de darmmicroflora van de zeug. Doordat zeugenmelk relatief meer vet bevat dan biest, kan een reserve opgebouwd worden voor de periode na spenen (Mul et al., 2005). Na een paar dagen wijzigt en verschilt de samenstelling van de microflora van een big met die van de zeug. De diversiteit van de microflora stijgt met de toenemende leeftijd van de biggen (Inoue et al., 2005). Coliformen zijn na de geboorte sterk aanwezig in het maagdarmkanaal, daarna dalen ze tot er zo goed als geen meer gevonden worden (Swords et al., 1993). Lactobacillen en streptococcen zijn de meest dominante bacteriën in de eerste levensweek. Deze dunne-darm-bacteriën blijven de volledige periode in de kraamstal aanwezig (Jensen, 1998). Tijdens deze periode verhoogt de diversiteit van anaerobe bacteriën, waardoor de aerobe bacteriën verdrongen worden. Na het spenen worden de gram-positieve bacteriën verdrongen door de gram- negatieve bacteriën (Vandenbussche, 2002) Weerstand na spenen Door het spenen daalt de voederopname waardoor darmvilli verkorten of zelfs afsterven. Er kunnen tijdelijk minder voedingsstoffen opgenomen worden door de verminderde darmoppervlakte. Bij het spenen valt de lactogene bescherming weg. Tevens verandert de microflora door de omschakeling van vloeibaar naar vast voeder. Zoals al aangehaald werd, kunnen er pathogenen in de darmflora optreden bij de overschakeling van melk naar vast voeder. Het actieve immuunsysteem bij het spenen is nog niet volledig ontwikkeld waardoor ziektes zoals speendiarree kunnen optreden (Cox, 2012). 19

33 4.2.3 Vertering bij biggen Het eerste wat opvalt bij het spenen zijn de veranderingen ter hoogte van de villi en crypten. Zo gaat het spenen gepaard met verkorten van de villi en hyperplasie van de crypten (Nabuurs, 1998). De villusatrofie kan veroorzaakt worden door een verhoogd verlies van enterocyten of een afname van de hoeveelheid van celvernieuwing. Wanneer de atrofie veroorzaakt wordt door een verhoogd verlies van enterocyten, gaat dit gepaard met een verhoogde productie van enterocyten in de crypten waardoor de diepte van de crypten toeneemt. De afname van de hoeveelheid celvernieuwing zou veroorzaakt worden door vasten of een daling in voederopname (Pluske et al., 1997). Bij de geboorte zijn bepaalde verteringsenzymen nog niet of slechts in kleine mate aanwezig. Hierdoor kunnen biggen nog niet alle voedingsstoffen verteren. Zeugenmelk is vanaf de geboorte goed verteerbaar voor de biggen. Deze is op frequente tijdstippen en bij een gewenste temperatuur beschikbaar (Cranwell & Moughan, 1989). Figuur 5: Wijziging van de enzymactiviteit in functie van leeftijd van biggen (Cools, 2011) Bij het spenen is er een verandering in enzymactiviteit ter hoogte van de membranen van de microvilli. De lactase activiteit neemt af terwijl de activiteit van maltase en sucrase toeneemt (Lallès et al., 2004). De activiteit van verschillende spijsverteringsenzymen wordt bepaald door de leeftijd maar ook door de opname van vast voeder. Zo wordt er vastgesteld dat de lactase activiteit het hoogst is gedurende de eerste levensweken, wanneer de melkopname het belangrijkst is. Naarmate de dieren ouder worden en meer vast voeder opnemen, stijgt de activiteit van de andere enzymen waardoor het belangrijk is dat het spenen geleidelijk aan gebeurt. Wanneer de biggen abrupt gespeend worden en geconfronteerd worden met vast voeder zal hun spijsverteringsstelsel hierop niet voorbereid zijn waardoor er verteringsproblemen ontstaan (Cools, 2011). De daling van voederopname en enzymactiviteit zorgt voor een vertraagde 20

34 intestinale transittijd en stase van voedingsstoffen in de dunne darm, direct na het spenen. Hierdoor wordt een goede omgeving gecreëerd voor de groei van Escherichia coli in de dunne darm, waardoor de kans op diarree veel groter wordt (Pluske et al., 2002). Het vast voeder bij het spenen bevat minder vet dan er aanwezig is in zeugenmelk, waardoor een lagere lipase-activiteit mogelijk is. De stijging van amylase is in relatie met de leeftijd van de biggen. Toch is er een daling op het moment van spenen. Volgens Makkink (1993) is de reden een lagere voederopname van de biggen na spenen. Figuur 6: De leeftijdsinvloed op de totale activiteit van trypsine, chymotrypsine en amylase in de pancreas van biggen (Jensen et al., 2011). Het voeder moet dus goed aangepast worden aan de verteringscapaciteit van de biggen (Makkink, 1993). De lage productie van pancreasenzymen op het moment van spenen zorgt voor een toename van de hoeveelheid onverteerbare voedselresten in de darm. De onverteerde voedselresten vormen een substraat voor een abnormale bacteriële ontwikkeling. De kans bestaat dat er schadelijke kiemen inzitten, die kunnen diarree veroorzaken. 4.3 Speenleeftijd Algemeen In de jaren 50 werd er gespeend op een leeftijd van 8 à 12 weken. Op die leeftijd was de big het reeds gewoon om vast voeder op te nemen. De actieve immuniteit was reeds ontwikkeld waardoor er geen problemen waren bij het spenen. In de jaren 70 begonnen de landbouwers te spenen op een leeftijd van 4 weken. De jaren erna bleef men onderzoek uitvoeren naar het steeds vroeger spenen van biggen (Keesecker, 2004). In Vlaanderen wordt er meestal gespeend op een leeftijd van 3 tot 4 weken. Biggen hebben reeds een behoorlijke actieve immuniteit opgebouwd. Ook zijn ze minder eisend voor wat omgevingstemperatuur betreft. Biggen zijn reeds in staat om vast voeder op te nemen en te verteren. Op 3 à 4 weken is de baarmoeder van de zeug voldoende hersteld om een vlotte bronst en een nieuwe dracht toe te laten (Fremaut, 2012). 21

35 Er wordt een verschuiving van het gebruik van een éénwekensysteem naar het gebruik van meerwekensystemen waargenomen. Deze verschuiving gaat gepaard met een daling van de gemiddelde speenleeftijd. Volgens een enquête in 2007, speende er in dat jaar meer dan 90% van de varkenshouders biggen op 3,5 à 4 weken leeftijd. In een gelijkaardige enquête, uitgevoerd in 2014, wordt er vermeld dat er slechts 32% van de varkenshouders speent op een leeftijd van 3,5 à 4 weken. Verder speent 28% van de respondenten in 2014 de biggen op minder dan 3 weken en 37% op 3-3,5 weken. Volgens een gelijkaardige enquête uitgevoerd in 2014, heeft het vierwekensysteem de laagste gemiddelde speenleeftijd (minder dan 3 weken) en het driewekensysteem de hoogste (meer dan 3,5 weken). Het tweewekensysteem sluit het meest aan bij het vierwekensysteem (gemiddeld 3 weken) en het éénwekensysteem heeft ongeveer eenzelfde gemiddelde speenleeftijd als het driewekensysteem. Het vijfwekensysteem heeft een gemiddelde speenleeftijd van 3,5 weken (Van Thielen, 2015). Figuur 7: Overzicht van de gemiddelde speenleeftijd per toegepast wekensysteem gebaseerd op de resultaten van de enquête uitgevoerd in 2014 (Van Thielen, 2015) De keuze om op 3 of op 4 weken te spenen is afhankelijk van verschillende factoren. De omstandigheden op een bedrijf bepalen in belangrijke mate het vroegste moment waarop gespeend kan worden (Fremaut, 2012). Een voldoende speengewicht behalen op drie weken is beslist niet met elke zeugenlijn te realiseren. Essentiële punten hierbij zijn voldoende tijd en aandacht besteden om de voederopname van de biggen tijdens de lactatieperiode te stimuleren, en zorgen voor een perfecte inrichting van de biggenbatterijen voor de pasgespeende biggen. Er moet dus een realistische keuze gemaakt worden. Soms kan het aangewezen zijn om te starten met een systeem met 3,5 weken speenleeftijd om dan na verloop van tijd over te schakelen naar een systeem met drie weken speenleeftijd. Bij het vijfwekensysteem is dit een eenvoudige overschakeling (Maes, 2014). 22

36 4.3.2 Effect van speenleeftijd op de biggen a) Effect op de ontwikkeling van het maagdarmkanaal Zoals al aangehaald is het maagdarmkanaal op jonge leeftijd nog niet volledig ontwikkeld. Het maagdarmkanaal van een big van 3 tot 4 weken leeftijd is nog steeds volop in ontwikkeling en het spenen voor en op die leeftijd, zou als gevolg kunnen hebben dat het aangeboden voedsel niet naar behoren kan worden verteerd (Van Thielen, 2016). Wanneer biggen op twee verschillende leeftijden (4 en 6 weken) worden gespeend, worden enkele intestinale veranderingen waargenomen. Uit onderzoek van Miller et al. (1986) blijkt er geen significant verschil te zijn in villuslengte bij de twee verschillende speenleeftijden. Vijf dagen na het spenen wordt de villuslengte wel gehalveerd. Ook het spenen op 6 weken veroorzaakt een hogere activiteit van maltase II en III. De activiteit van alkalische fosfatase werd niet beïnvloed door de speenleeftijd (Miller et al., 1986). Volgens Hampson et al. (1986) is er een daling van de villuslengte (darmvlokkenatrofie) en is er een hyperplasie van de crypten na het spenen. De morfologische veranderingen zijn opvallender wanneer gespeend wordt op 14 dagen leeftijd dan op 28 dagen leeftijd. Biggen gespeend op een leeftijd van vier weken in plaats van drie weken hebben een betere ontwikkeling van het spijsverteringsstelsel. Hierdoor zullen minder morfologische veranderingen optreden in de darm en zal een betere enzymactiviteit aanwezig zijn (Pluske et al., 1997). Een te koude omgeving stimuleert de darmmotiliteit wat kan leiden tot diarree na spenen. Oudere biggen zijn hierbij beter in staat om hun lichaamswarmte te behouden na het spenen in perioden van ondermaatse voederopname (Le Dividich et al., 1994). De kritieke periode lijkt zich dus te situeren voor de leeftijd van vier weken. b) Effect op de groei Volgens Wolter et al. (2002), bereiken de zwaardere biggen bij het spenen 8,6 dagen eerder (p<0,001) hun slachtgewicht dan de soortgenoten die vroeger gespeend werden en lichter zijn. Het speengewicht beïnvloedt de slachtleeftijd maar niet de dagelijkse groei in de eerste twee weken na spenen. In een volgend onderzoek beweert Mahan et al. (1991), dat er een lineair verband (p<0,001) is tussen de speenleeftijd en de groeisnelheid in de batterij- en vleesvarkensfase. De dagelijkse groei de eerste weken na spenen blijkt significant hoger te zijn wanneer de speenleeftijd toeneemt van 12 naar 21 dagen. De dagelijkse groei blijft tot het slachten van de vleesvarkens lineair stijgen wanneer er een hogere speenleeftijd is (p<0,001). 23

37 Figuur 8: Effect van de speenleeftijd op de groei en sterfte (Mahan et al., 1991) Des te vroeger het spenen plaatsvindt, des te later het slachtgewicht. De onderzoekers spreken elkaar tegen in verband met de dagelijkse groei van de biggen twee weken na het spenen. Volgens Leibbrandt et al. (1975) steeg de voederopname en voedersnelheid na het spenen naarmate de speenleeftijd verhoogd werd van twee naar vier weken. Wanneer de biggen een hogere speenleeftijd hebben, kunnen ze zich sneller aanpassen aan de omgeving, wat resulteert in een minder grote gewichtsdepressie. Dit effect is een korte tijd zichtbaar. Biggen gespeend op een leeftijd van 2,3 of 4 weken hebben geen verschil meer in gewicht en dagelijkse groei wanneer de biggen 6 weken oud zijn. Het positieve effect van een latere speenleeftijd verdwijnt hierbij. Een duidelijke verklaring voor de tegenstrijdige resultaten is niet meteen voorhanden. Een verschil in genetica bijvoorbeeld zou een invloed kunnen hebben. Wel kan er besloten worden dat biggen die eerder worden gespeend en lichter zijn, het op de speenleeftijd en erna moeilijker hebben dan biggen die later werden gespeend en zwaarder zijn (Van Thielen, 2016). c) Effect op sterfte Naast het effect op de ontwikkeling van het maagdarmkanaal en op de groei, oefent de speenleeftijd mogelijk ook een effect uit op de biggensterfte. Het onderzoek van Mahan et al. (1991) toonde aan dat een toename van 12 naar 21 dagen speenleeftijd gepaard ging met een afname van de biggensterfte (p<0,03). d) Effect op het gedrag Uit het onderzoek van Agricultural University of Norway (1993) blijkt wanneer biggen op een leeftijd van 6 weken gespeend worden meer tijd liggend doorbrengen dan de biggen gespeend op een leeftijd van 4 weken (p<0,01). Er is geen invloed van speenleeftijd op de frequentie van het gedrag zoals snuffelen, knabbelen of kauwen op andere varkens zoals staartbijten. Wanneer er een lagere speenleeftijd (4 weken) is, is de frequentie van zuigen aan de buik van hokgenoten hoger. 24

38 Biggen gespeend op twee weken leeftijd blijken meer ontsnappingsgedrag te vertonen en het vaakst (p<0,06) te zuigen aan de buik van hokgenoten dan biggen die gespeend worden op een leeftijd van 4 weken (Metz, 1990). Dit zijn ongewenste gedragingen die kunnen voorkomen wanneer een dier zich niet goed voelt in de omgeving. Spenen op een leeftijd van 21 dagen heeft meer negatieve gevolgen op de stress dan spenen op 28 dagen. Gedragsstoornissen zoals meer vocaliseren en agressief gedrag zijn zichtbaar op elke (vroege) leeftijd van spenen (Colson et al., 2006). Wanneer biggen gespeend worden op latere leeftijd (zeven weken), zal de plasma cortisol concentratie nog lager zijn wat wijst op minder stress (Van der Meulen, 2010). Kleinere biggen zullen meer lawaai maken omdat ze zich moeten verweren tegenover grotere biggen (Oetting et al., 2006) (Hojberg et al., 2005) Effect van speenleeftijd op de zeug a) Effect op het interval spenen-dekken (SDI) Het is economisch interessant om het interval spenen-dekken zo kort mogelijk te houden. Hoe sneller de zeug opnieuw geïnsemineerd kan worden, hoe hoger de worpgrootte (Van den Plas, 2007). Uit het onderzoek van Le Cozier et al. (1997) blijkt wanneer het SDI tussen de 0 en 5 dagen bevindt, er een grotere worpgrootte is en een hoger drachtpercentage. Wanneer de zeugen gedekt worden 6 tot 10 dagen na spenen, is er een kleinere worpgrootte en een kleiner drachtpercentage. De optimale worpgrootte en optimale interval spenen-dekken wordt waargenomen bij een speenleeftijd van 3 tot 4 weken. Volgens Tholen et al. (1996) leiden zowel kortere (<20 dagen) als langere (>29 dagen) zoogduren tot een toename van het SDI. De optimale zoogduur is 21 tot 23 dagen. De zoogduur oefent een significant kwadratisch effect uit op het interval spenen-dekken (p<0,01). Het SDI stijgt significant (p<0,05) wanneer de zoogduur ofwel minder dan 22 dagen ofwel meer dan 27 dagen is. De pariteit van een zeug blijkt een rol te spelen (p<0,01) op het SDI. Als de eersteworpszeugen vergeleken worden met de tweedeworpszeugen en met de volwassen zeugen (meer dan 3 worpen) vertoont de invloed van de speenleeftijd op het SDI dezelfde trend. De eersteworpszeugen hebben een significant (p<0,01) hoger interval spenen-dekken ten opzichte van oudere zeugen. Het SDI is 2,5 dagen korter bij tweedeworpszeugen dan bij eersteworpszeugen. Bij volwassen zeugen verschilt dit 3,5 dagen. 25

39 Figuur 9: Effect van de lactatieperiode op het spenen-dekken interval in functie van pariteit (Swine Health and production, 1996) Bij tweedeworpszeugen kunnen de tomen op 12 dagen leeftijd gespeend worden, waarbij de zeugen in minder dan 7 dagen terugkeren in bronst. Wanneer de tomen van eersteworpszeugen op jonge leeftijd gespeend worden, duurt het twee tot vijf dagen langer om in bronst te komen dan oudere zeugen in dezelfde groep. Met deze verschillen in pariteit moet er rekening gehouden worden wanneer de varkenshouder overweegt om vroeger te spenen (Mabry et al., 1996). Bij de voorgespeende zeugen wordt Regumate toegediend zodat deze zeugen met de groep mee kunnen gedekt worden (zie hoofdstuk 5). b) Effect op drachtpercentage en aantal worpen uit 100 dekkingen Volgens Koketsu et al. (1997) heeft de lactatieperiode een invloed op het aantal worpen uit 100 dekkingen (p<0,05). Wanneer de biggen gespeend worden op 2, 13, 24 en 35 dagen leeftijd, wordt respectievelijk een drachtpercentage van 81,9, 86,3, 96,5 en 98,0% waargenomen (Svajgr, 1974). Wanneer de speenleeftijd van dagen verlaagd wordt naar 6-12 dagen, wordt het aantal worpen uit 100 dekkingen lager (68,2 versus 64,6%) (Hays et al., 1978). Uit de vorige onderzoeken blijkt dat een langere lactatieperiode een positieve invloed heeft op het drachtpercentage en op het aantal worpen uit 100 dekkingen. c) Effect op worpgrootte en productiegetal De embryonale fase (tot dag 35) is een zeer gevoelige periode tijdens de dracht en het is van cruciaal belang dat de baarmoeder een optimale omgeving biedt aan de groeiende embryo s. Indien dit niet het geval is, kan er verhoogde embryonale sterfte optreden, wat resulteert in kleinere worpgroottes (Van Thielen, 2016). 26

40 Volgens Dewey et al. (1994) stijgt de worpgrootte naarmate de zoogduur stijgt van 23 tot 26,27 dagen (p<0,05). Ook de onderzoeken van Mabry et al. (1996) en Hays et al. (1978) komen tot hetzelfde besluit (p<0,01). Het productiegetal heeft een optimum wanneer de lactatieperiode 18 dagen is. De geschatte productiegetallen waren 24,1, 23,9, 25,4 en 24,6 voor een speenleeftijd van respectievelijk 6, 12, 18 en 24 dagen (Hays et al., 1978). Bij zeer korte zoogperioden (<2 weken) neemt het totaal aantal biggen per zeug per jaar niet meer evenredig toe, en wel om twee redenen. De zeugen worden moeilijker drachtig (lager bevruchtingspercentage), zodat het totaal aantal worpen minder dan evenredig toeneemt. Een tweede reden is dat het aantal levend geboren biggen per worp negatief beïnvloed wordt (Fremaut, 2012). Figuur 10: Effect van zoogduur op het aantal geboren biggen (Mabry et al., 1996) d) Effect op langleefbaarheid Om de conditie van een zeug te bepalen is het gewichtsverloop de beste graadmeter. Door praktische redenen is dit vaak niet haalbaar. Momenteel zijn er twee methodes om de conditie te bepalen. Er kan een visuele beoordeling gemaakt worden van de conditie van de zeug, deze methode is subjectief (Young & Aherne, 2005). Een meer precieze en objectievere methode voor het bepalen van de lichaamsconditie is spekdiktemeting. Bij spekdiktemeting, wordt de dikte van de speklaag gemeten (in mm) via ultrasone golven. De typische plaats hiervoor is ter hoogte van de laatste rib, op ongeveer 8 mm aan weerszijden van de wervelkolom (Tummaruk et al., 2001). Mullan en Williams (1990) toonden aan dat de gemeten spekdikte op deze plaats, een reflectie is van de totale hoeveelheid vet die een zeug bevat. Ultrasone spekdiktemeting kan daarom gebruikt worden om na te gaan of de voedingsstrategie optimaal is en indien dit niet het geval is, om deze eventueel bij te sturen op basis van de metingen. Er is slechts een matige correlatie tussen spekdiktemeting en 27

41 visuele scoring, en deze correlatie is nog eens lager op het moment van werpen (Maes et al., 2004). Tijdens de lactatieperiode verliezen de zeugen 3 tot 4 mm spekdikte. Verschillende studies in Nederland tonen aan dat een spekdikte lager dan 14 mm een negatieve invloed heeft op de reproductiviteit. Te hoge voergiften tijdens de drachtperiode geven een lagere voeropname tijdens de lactatieperiode. Dit leidt tot nog een groter gewichtsverlies tijdens de lactatie (Van der Peet, 2013). In België is het streeftraject mm bij spenen. Voor eersteworpszeugen wordt gestreefd naar 14 mm (Leenknegt, 2012). Eersteworpszeugen kunnen soms problemen hebben met spenen op 4 weken leeftijd, vooral als ze een grote worp hebben. Hiervoor kan het verleggen van biggen en aldus gelijk maken van de worpen een goede oplossing bieden. Indien de biggen vlot groeien kan er bij deze jonge zeugen gedacht worden aan spenen vanaf 21 dagen, om te voorkomen dat ze te veel vermageren. Vooral bij zeer vruchtbare zeugen kan dit nodig zijn. Vroeg gespeende zeugen gaan langer mee dan laat gespeende. Het is belangrijk dat de zeug bij haar eerste worp niet overbelast wordt. Bij vroeger spenen zullen deze zeugen minder vermageren. De combinatie tussen de cyclusduur en de worpgrootte is volgens de meeste onderzoekers het gunstigst bij het spenen rond 21 dagen. Elke week langer kost 1 big per zeug en per jaar. De conditie van de zeug na lactatie zal zijn invloed hebben op het tijdig in bronst komen van de dieren (Fremaut, 2012). Anderzijds wordt ook gesteld dat zeugen met kortere lactatieperiodes meer worpen per jaar hebben, waardoor er meer van hun lichaam wordt gevraagd. Dit zou dan kunnen leiden tot een hoger aantal zeugen dat vroegtijdig moet worden afgevoerd (Van Thielen, 2016). 5 Strikte dekplanning Efficiënt werken met synchrone groepen start met een zeer strakke dekplanning. Er wordt gestreefd om 90% van een groep zeugen te dekken binnen de twee dagen. Dit betekent dat bronstsynchronisatie noodzakelijk wordt en dat mogelijke bronstproblemen, zoals stille bronst, gemiste bronst, geringe follikelontwikkeling of geen eisprong, moeten worden aangepakt (Maes,2014). Om deze problemen te voorkomen, moet de zeugenhouder zorgen dat de zeug op hét juiste moment geïnsemineerd wordt. De bronst is afhankelijk van het beercontact, het licht, de conditie, de voeding, de lactatieduur en de pariteitsverdeling (de Jong, 2010). Vanaf de dag na spenen is voldoende licht belangrijk. De sterkte van het licht moet meer dan 10 lux zijn. 16 tot 18 uur per dag brandt er licht om een goede bronst te stimuleren bij de zeugen. Het gewichtsverlies tijdens de lactatie mag niet te sterk zijn. Dit zorgt namelijk voor een verlengd SBI, een verlaagd ovulatiegetal, een verminderde kwaliteit eicellen en een 28

42 verlaagd drachtigheidspercentage. Gelten moeten meer dan 120 kg wegen en een spekdikte hebben van mm. Bij eersteworpzeugen kan het "second litter syndrome voorkomen. Om dit te verkomen, worden deze zeugen beter vroeger gespeend en kan tijdens de lactatie geïntermitteerd zogen toegepast worden. Een lactatieduur korter dan 17 dagen kan zorgen dat er onvoldoende herstel van de baarmoeder is. Een lactatieduur langer dan 35 dagen zorgt voor teveel conditieverlies. Eerstworpszeugen hebben de langste SBI (de Jong, 2010). De cyclus van een zeug kan afwijken van de rest van de groep omdat ze te laat bronstig wordt of na inseminatie terugkomt. Dit zijn de zogenaamde terugkomers of verlopers in de zeugenhouderij. Regelmatige terugkomers zijn zeugen waarbij de bronst binnen de dagen na dekking optreedt. Wanneer de bronst later dan 23 dagen na dekking optreedt, worden de zeugen onregelmatige terugkomers genoemd. Deze bronst treedt meestal rond dagen na dekking op. Normaal gezien zijn twee derde van de terugkomers regelmatig (Van Gansbeke et al., 2011). 5.1 Aanpak binnen meerwekensystemen Het synchroon houden van de reproductiecycli van zeugen in één groep is ontzettend belangrijk. Vooral bij systemen waar er op drie weken gespeend wordt is dit cruciaal (Cnockaert, 2000). Hiervoor dienen de zeugen gelijktijdig bronstig te worden want een grote spreiding in het dekmoment leidt tot een nog grotere spreiding in het aantal werpdagen. Wanneer er na drie weken gespeend wordt, zal de gemiddelde speenleeftijd geen 21 dagen, maar mogelijks slechts 18 of 19 dagen bedragen (wat niet wettelijk is). Een goede bronstsynchronisatie en het eventueel gebruik van partusinductie zijn hierbij waardevolle hulpmiddelen (Maes, 2014). Driewekensysteem Voor het driewekensysteem vormen regelmatige terugkomers geen probleem. De dag van terugkomst komt overeen met het moment van insemineren van de volgende groep. Deze zeugen worden bij de volgende groep geplaatst. Onregelmatige terugkomers worden ofwel afgevoerd (Suls, 2007) ofwel worden ze behandeld met Altrenogest (Regumate) (Bartelink & Ebeltjes, 2006). Vierwekensysteem Hier vallen de regelmatige terugkomers één week voor de volgende groep gedekt wordt. De onregelmatige terugkomers die rond dag 28 terugkomen, kunnen met de volgende groep mee gedekt worden (Bartelink & Ebeltjes, 2006). Sommige zeugenhouders hebben echter graag regelmatige terugkomers. Ze insemineren deze terugkomers direct en worden als eerstwerpende zeugen in de volgende groep geplaatst. De biggen van deze eerstwerpende zeugen worden voorgespeend, rond een leeftijd van twee weken. Daarna worden deze zeugen gebruikt als pleegzeug voor biggen 29

43 van één week oud (Bodde, 2004). Zeugen in het vierwekensysteem die te laat bronstig worden, worden beter niet geïnsemineerd, maar drie weken later zodat deze zeugen perfect in de volgende groep komen (Maes, 2014). Er valt wel op te merken dat het gebruik van pleegzeugen zorgt voor het doorbreken van het all-in all-out systeem. 5.2 Bronstsynchronisatie Het synchroniseren van de bronst zodat de zeugen in groep behandeld kunnen worden, is één van de voorwaarden voor een goed groepsgewijs managementsysteem. Belangrijk hierbij is dat de zeugen van één groep binnen een tijdsduur van drie dagen synchroon in bronst komen, zodat ze in groep gedekt kunnen worden en ze vrijwel gelijktijdig gaan werpen. Hierdoor kunnen de zeugen ook gemakkelijk gelijktijdig gespeend worden, wat voor de één- en meerworpszeugen het belangrijkste instrument is om te synchroniseren. Niet enkel de zeugen kunnen zo in groep behandeld worden maar ook de biggen. Deze kunnen gemakkelijk verlegd worden, zijn van gelijke grootte en kunnen samen gespeend worden. Altrenogest (Regumate) is een product om de voortplantingscyclus van de gelten te synchroniseren (Gunvaldsen et al, 2007). Bij de oestrussynchronisatie van cyclische gelten wordt altrenogest gedurende 18 dagen via het voeder toegediend. Na 5 tot 6 dagen na het stopzetten van de behandeling leidt dit tot fertiele bronst van de gelten (BCFI, 2014). Wanneer het in een dosering van 20 mg altrenogest per gelt en per dag wordt toegediend aan seksueel rijpe, normaal cyclische gelten, zal het de oestrus en de ovulatie remmen door onderdrukking van de vrijzetting van gonadotrofinen uit de hypofyse (Roelofs et al., 1994). 6 Arbeid In het algemeen is de frequentie waarin bepaalde handelingen moeten worden uitgevoerd lager in een meerwekensysteem dan in een éénwekensysteem. Dit bespaart aanlooptijd. Doordat bij een meerwekensysteem met grotere groepen dieren wordt gewerkt, wordt er meer structuur gebracht en stijgt de arbeidsefficiëntie. Er ontstaan pieken en dalen. Hierdoor kunnen parttimers en/of gespecialiseerde mensen/bedrijven worden ingezet. Bij het éénwekensysteem moet alles elke week worden uitgevoerd, er kan een sleur ontstaan. Maar anderen vinden dit juist afwisselend. Bij het meerwekensysteem zijn er kalmere perioden, waardoor er vrije tijd kan worden ingepland. De aandacht kan op minder zaken tegelijk worden gericht, waardoor er minder mentale druk is. Werken met grote groepen vraagt een goede manager om de werkzaamheden te plannen en te sturen (Suls, 2011). Aandacht voor (beschikbare en betaalbare) arbeid zal eveneens mee de keuze voor een bepaald wekensysteem beïnvloeden. Vooral het goed kunnen opvangen van arbeidspieken, maar ook het kunnen inlassen van vrije tijd, zonder invloed op de behaalde technische bedrijfsresultaten, kan deze keuze beïnvloeden. 30

44 Er is een stimulans naar nog betere technische resultaten (Van Thielen, 2007). Overschakelen naar meerwekensystemen met grote zeugengroepen resulteert in meer aandacht tijdens de hoofdactiviteiten zoals dekken en werpen. Door meer structuur en organisatie worden fouten voorkomen en is er meer aandacht voor details. De bevruchtingsresultaten zullen verbeteren en de uitval in de kraamhokken zal afnemen. 6.1 Arbeidsverdeling Figuur 11: Tijdsbesteding per bedrijfsonderdeel (Zonderland, 2007) Voor het onderzoek van Zonderland (2007) werd de tijdsbesteding aan verschillende activiteiten via een internettool genaamd ActiviTIJD door de varkenshouder vier weken bijgehouden. In totaal hebben 19 bedrijven een complete tijdsregistratie uitgevoerd. In figuur 11 kan waargenomen worden dat binnen de kraamafdelingen het behandelen van biggen de meeste gemiddelde tijd kost, gevolgd door controle, voeren (= biggen voederen), schoonmaken, werpproces en transport. 6.2 Arbeid volgens bedrijfsgrootte Naarmate een bedrijf groter wordt, verkleint de arbeidstijd per zeug (zie figuur 12). De meeste kleine bedrijven liggen boven het algemene gemiddelde van 3,89 uren per zeug per jaar. Vooral bedrijven met minder dan 200 zeugen kunnen een aanzienlijke verkleining van de arbeidstijd per zeug bekomen door uitbreiding (Van den Plas, 2007). Voor de berekening van het aantal uren per zeug zijn tijden van de volgende taken gebruikt: spenen-verhokken, kraamhok opvullen, spenen-reinigen, inseminatie en bronstcontrole, 31

45 drachtcontrole, geboortecontrole en hulp bij werpen en verzorging van jonge biggen (navel ontsmetten, tandjes vijlen, staart couperen, ijzerinjectie en castreren). Figuur 12: Arbeidsuren per zeug tegenover de bedrijfsgrootte (Van den Plas, 2007) Uit een onderzoek van van den Berg et al. (2004) kost een zeug gemiddeld 15,5 uur per jaar. Dit blijkt uit een telefonische enquête die is uitgevoerd door het Praktijkonderzoek. Van de 422 deelnemende bedrijven zijn 125 bedrijven gesloten. De bedrijven hadden gemiddeld 289 zeugen met 24,1 gespeende biggen per zeug per jaar. Volgens deze enquête ligt de arbeidsproductiviteit op zeugenbedrijven gemiddeld op 1,72 grootgebracht biggen per ingezet arbeidsuur. De variatie tussen de onderzochte bedrijven is groot. Het varieert van 0,44 tot 3,90 grootgebrachte uren per uur. 6.3 Vergelijking arbeid tussen meerwekensystemen In de recent afgenomen enquête van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid (2014) werden de respondenten gevraagd welk wekensysteem in hun ogen het meest arbeidsefficiënt en rendabel zou zijn, los van hun eigen toegepaste wekensysteem. Doordat elk wekensysteem eigen specifieke voor- en nadelen kent, hebben veel respondenten bepaalde voorwaarden gesteld of opmerkingen gemaakt zoals afhankelijk van de bedrijfsgrootte, afhankelijk van de mogelijkheid tot het opvangen van arbeidspieken, afhankelijk van de nevenactiviteiten, Het vierwekensysteem komt er zowel wat betreft arbeidsefficiëntie (38,95%) als voor rendabiliteit (61,17%) als meest gekozen systeem uit. Ook het vijfwekensysteem wordt vaak als een efficiënt (28,42%) en rendabel (15,53%) systeem genoemd (Van Thielen, 2015). Naarmate een interval tussen twee opeenvolgende productiegroepen groter wordt, zal de frequentie waarmee bewerkingen worden uitgevoerd afnemen en zal de arbeid efficiënter aangewend kunnen worden door de grotere eenheden (Serroen, 1999). Hierdoor zal er bij meerwekensystemen bespaard kunnen worden. 32

46 6.3.1 Arbeidsbesparing Voor de arbeidsbesparing is er onderscheid gemaakt tussen besparing op aan- en aflooptijden (frequentie) en anderzijds besparingen door meer efficiëntie (grotere groepen) Aan- en aflooptijden Uit resultaten van een onderzoek uitgevoerd door Roelofs et al. (1994) blijkt dat het productiesysteem, de frequentie (keren per week) waarmee bepaalde taken uitgevoerd worden, beïnvloedt. Er is een reductie van 44% van het driewekensysteem ten opzichte van het éénwekensysteem en een reductie van 59% bij het vierwekensysteem. In 1999 werd door Serroen (1999) ook een schatting gemaakt van de invloed van het éénwekensysteem en het driewekensysteem op de frequentie waarmee bepaalde bewerkingen worden uitgevoerd. Hetzelfde onderzoek werd door Cnockaert (2000) nog eens over gedaan. De reductie van het aantal uitgevoerde taken per week bedraagt volgens Serroen en Cnockaert respectievelijk 55% en 43%. Uit deze resultaten blijkt dat de frequentie waarmee bepaalde taken uitgevoerd worden in het éénwekensysteem duidelijk hoger is dan in het drie- en vierwekensysteem. Cnockaert (2000) stelde hierbij vast dat niet enkel het productiesysteem, maar ook de manier van werken (taken combineren, taken niet of meerdere keren per week uitvoeren) een belangrijke invloed had op de frequentie waarmee taken uitgevoerd werden. De aan- en aflooptijden per bewerking zijn verschillend. Roelofs et al. (1994) hebben voor hun berekeningen een gemiddelde aan- en aflooptijd van 5 minuten per bewerking aangenomen. Als hiervan uitgegaan wordt, dan bedragen de aan- en aflooptijden voor het één-, drie- en vierwekensysteem respectievelijk 170, 95 en 70 minuten per week. De besparing voor het driewekensysteem bedraagt dan 75 en voor het vierwekensysteem 100 minuten per week ten opzichte van het éénwekensysteem. Het maakt bij het loopverlies niet zoveel uit hoe groot het bedrijf is. Bij de omschakeling naar een vierwekensysteem is er op de eerste plaats een besparing doordat de varkenshouder minder heen en weer loopt. De periodieke werkzaamheden als werpen, verzorgen van pasgeboren biggen, berigheidscontrole, insemineren, spenen, verhokken en schoonmaken vinden maar eens per vier weken plaats. De zeugenhouder hoeft dus bijvoorbeeld maar tijdens één van de vier weken een paar keer per dag naar de dekstal voor de berigheidscontrole of om de zeugen te insemineren. Dat bespaart dus looptijd van de ene afdeling naar de andere (Lamers, 2006) Efficiëntie Naast besparingen op looptijd wordt ook tijd bespaard omdat er met grotere groepen dieren efficiënter gewerkt kan worden. Die besparing komt met name door de voorbereiding. Het is meestal nodig om een aantal zaken klaar te zetten, voordat de varkenshouder aan een klus kan beginnen. Bij het behandelen van de dieren zelf, is vaak niet zoveel tijdwinst te behalen. 33

47 Bij het doorrekenen van de besparingen maakte Roelofs gebruik van een zogeheten lineair rekenmodel. Dit rekenmodel houdt geen rekening met een aftopping van de extra tijd als er veel meer dieren zijn te behandelen. Op enkele praktijkbedrijven met een éénwekensysteem werden de werktijden gemeten. Voor de werktijden van het driewekensysteem werd een schatting gemaakt van de relatieve afname van de benodigde werktijd per zeug wanneer de koppels drie keer zo groot zijn. Het behaalde effect in het driewekensysteem werd dan doorgerekend naar het vierwekensysteem. In tabel 10 staan de werktijden waarmee bepaalde taken worden uitgevoerd. Deze tabel is het resultaat van een onderzoek uitgevoerd door Roelofs et al. (1994). Uit de tabel blijkt dat de arbeidsbehoefte in het driewekensysteem 20% of 62 minuten per zeug per jaar lager is dan in het éénwekensysteem. In het vierwekensysteem is dit zelfs 32% of 76 minuten per zeug per jaar lager. Tabel 10: Geschatte invloed van het productiesysteem op de werktijd (minuten per zeug per jaar) om bepaalde taken uit te voeren (Janssen Animal Health, 2006) Werkzaamheden 1-WS 3-WS Reductie(%) 4-WS Reductie(%) Berigheidscontrole en stimulatie: Uitloop 31,67 15, ,45 67 Controle en dekken 55,25 41, ,02 33 Overinsemineren 12,56 12, ,56 0 Drachtcontrole 7,33 7,33 0 7,33 0 Geboortecontrole en hulp 32,52 22, ,51 40 Verzorging jonge biggen 38,87 38, ,87 0 Verplaatsingen: Naar dekstal 8,29 4, ,29 0 Naar drachtstal 8,23 2, ,88 65 Naar kraamstal 20,24 12, ,51 53 Naar biggenopfokstal 7,37 5,9 20 5,38 27 Reinigen en ontsmetten: Kraamafdeling 48,28 45, ,9 7 Biggenafdeling 32,72 31, ,43 7 Afleveren biggen 11,89 11, ,89 0 Totaal

48 De arbeidsbesparingen die door Roelofs et al. (1994) doorgerekend zijn, gelden voor bedrijven van 50 tot 150 zeugen. Voor grotere bedrijven zal de absolute arbeidsbesparing per zeug echter lager liggen. Ten eerste omdat de arbeidsbesparing van de aan- en aflooptijden over een groter aantal zeugen verdeeld moet worden. Ten tweede omdat met een groter aantal zeugen al efficiënter gewerkt wordt zodat de efficiëntiebesparing, door de meerwekensystemen veroorzaakt, lager is (Van Unen 2001). Uit tabel 11 blijkt dat de relatieve afname van de arbeidsbehoefte in een driewekensysteem voor alle bedrijfsgroottes ongeveer 9% bedraagt tegenover een éénwekensysteem. Tabel 11: Procentuele afname van de totale arbeidsbehoefte bij de overgang naar het driewekensysteem bij verschillende bedrijfsgroottes (Janssen Animal Health, 2006) Bedrijfsgrootte Uren/zeug/jaar in het éénwekensysteem 16,67 13,5 12,9 11,1 8 Uren/zeug/jaar in het driewekensysteem 15,21 12,31 11,75 10,09 7,32 Afname van de arbeidsbehoefte (%) 8,80 8,80 8,90 9,10 8,50 Uit de volgende tabel 12 blijkt dat de relatieve afname van de arbeidsbehoefte in een vierwekensysteem voor alle bedrijfsgroottes ongeveer 13,5% bedraagt tegenover een éénwekensysteem. Tabel 12: Procentuele afname van de totale arbeidsbehoefte bij de overgang naar het vierwekensysteem bij verschillende bedrijfsgroottes (Janssen Animal Health, 2006) Bedrijfsgrootte Uren/zeug/jaar in het éénwekensysteem 16,67 13,5 12,9 11,1 8 Uren/zeug/jaar in het driewekensysteem 14,46 11,66 11,11 9,52 6,93 Afname van de arbeidsbehoefte (%) 13,26 13,63 13,88 14,23 13,38 De onderzoeker berekende de arbeidsbesparing voor een bedrijf met 300 en 1000 zeugen. Een belangrijke aanneming daarbij is dat alle zeugen op één dag werpen en dat er dan 35

49 gedurende 16 uur iemand aanwezig is. Dat deed hij vooral om te laten zien welke arbeidspiek dit oplevert. Tegelijkertijd zou dit een extra arbeidsbesparing opleveren, want het maakt niet zoveel uit of de zeugenhouder 50 of 150 zeugen tegelijk in de gaten moet houden. Omdat de zeugen in de praktijk wel op meerdere dagen zullen werpen is de arbeidspiek groter, en is de besparing groter dan Roelofs heeft berekend. De verbetering van de efficiëntie (zonder de looptijd) levert op een bedrijf met 300 zeugen ongeveer 90 tot 100 uur per jaar op. Op een bedrijf met duizend zeugen is het circa 380 uur. In totaal is de besparing op een bedrijf met 300 zeugen 190 uur en bij 1000 zeugen 475 uur. Niet iedereen was hier mee akkoord. Volgens Marcel Schoenmakers (2006), is de besparing op arbeid in de rustigere weken groter. Daar staan wel lange dagen tegenover tijdens de piekweken. Bij het spenen en vervolgens het schoonmaken in een vierwekensysteem is een dag van 14 uur al snel nodig. Schoenmakers verwacht in ieder geval dat de besparing juist bij het schoonmaken groot moet zijn. Normaal spuit je iedere week maar één afdeling schoon, maar je moet wel telkens alle gangen schoonmaken waar de dieren doorheen hebben gelopen. Roelofs geeft aan dat er bij het schoonmaken inderdaad meer arbeid te besparen is dan hij heeft berekend. Het programma dat hij heeft gebruikt, maakt hierbij mogelijk een onjuiste inschatting. Overduidelijk is dat de overschakeling naar het vierwekensysteem een strakke planning met zich meebrengt. Er zijn twee hele drukke weken, die beginnen met het afleveren van de biggen en het schoonmaken van de biggenstal, vervolgens het spenen en daarna insemineren van de zeugen, direct gevolgd door de volgende groep zeugen die werpt (Lamers, 2006). Op grote bedrijven met personeel kan een vierwekensysteem lastiger zijn, omdat er in piektijden veel personeel nodig is en in de rustige tijden minder (Lamers, 2006) Keuze speendag Op de meeste bedrijven is woensdag of donderdag de vaste speendag. De vraag is of dat de juiste keuze is. Arno Joosten, dierenarts bij KI Limburg liet de netwerkdeelnemers zien wat het arbeidseffect is van verschillende speendagen op bedrijven met een vierwekensysteem. Dat een weloverwogen keuze van de speendag erg belangrijk is, bleek duidelijk. Bij spenen op maandag valt het insemineren op vrijdag tot en met zondag. Op zaterdag beginnen de zeugen te werpen, dat gaat nog door tot en met dinsdag. Dit is dus een druk weekeinde en begin van de week. Wel vindt de berigheidscontrole dan door de week plaats. Ook de meeste werkzaamheden bij het verzorgen van de pasgeboren biggen vallen in het begin van de volgende week. Bij spenen op woensdag en zeker ook op donderdag is de piek van insemineren weliswaar door-de-week, maar het werpen begint aan het einde van de week. Bij spenen op donderdag werpen er ook op zaterdag nog zeugen. Berigheidstimulatie en verzorging van de biggen vallen hierbij wel in het weekeinde. Het is volgens Joosten erg 36

50 belangrijk om goed te kijken welke speendag het best past in het schema van de zeugenhouder én dat van het personeel (Lamers, 2006) Arbeidsverloop Eénwekensysteem Figuur 13: Arbeidsverdeling éénwekensysteem In figuur 13 kan de arbeidsverdeling waargenomen worden van een bedrijf met 250 zeugen in een éénwekensysteem. De arbeidsbehoefte is er 12,5 uur per zeug per jaar. 60 uren arbeid per week zou er nodig zijn om een bedrijf met 250 zeugen te runnen (Van Thielen, 2007) Driewekensysteem Figuur 14: Arbeidsverdeling driewekensysteem In figuur 14 kan de arbeidsverdeling waargenomen worden van een bedrijf met 250 zeugen in een driewekensysteem. De arbeidsbehoefte is er 11,25 uren per zeug per jaar. 54 uren arbeid per week zou er nodig zijn om een bedrijf met 250 zeugen te runnen. Er is 10% minder arbeid in vergelijking met een éénwekensysteem (Van Thielen, 2007). 37

51 Vierwekensysteem In figuur 15 kan de arbeidsverdeling van een bedrijf met 250 zeugen en met een vierwekensysteem waargenomen worden. De arbeidsbehoefte per zeug per jaar is er 10,75 uur. 52 uren arbeid per week zou er nodig zijn om een bedrijf met 250 zeugen te runnen. Er is 14% minder arbeid in vergelijking met het éénwekensysteem (Van Thielen, 2007). Figuur 15: Arbeidsverdeling bij een vierwekensysteem Het vierwekensysteem levert zeugenhouders een arbeidsbesparing. Twee rustige weken zijn daarnaast een sociaal voordeel. Dat daartegenover twee erg drukke weken staan, nemen zeugenhouders op de koop toe (Lamers, 2006) Arbeidsproductiviteit per wekensysteem De arbeidsproductiviteit van de verschillende wekensystemen is in tabel 13 voorgesteld. De arbeidsproductiviteit is per definitie het aantal gespeende biggen per gepresteerd arbeidsuur. Arbeidsproductiviteit = aantal gespeende biggen per zeug per jaar*aantal zeugen arbeidsuren per week*52 Volgens deze enquête gemaakt door Van den Plas (2007) is het vierwekensysteem het arbeidsproductiefste wekensysteem. Ook het éénwekensysteem is zeer productief, maar dit kan te wijten zijn aan de hoge bedrijfsgroottes van de geïnterviewde bedrijven. Het driewekensysteem komt uit de enquête als het minst arbeidsproductieve systeem. 38

52 Tabel 13: Arbeidsproductiviteit bij verschillende wekensystemen Arbeidsproductiviteit 1-WS 3-WS 4-WS 5-WS Algemeen Gemiddeld 6,72 6,11 8,36 6,59 7,04 Hoogste 8,2 10,72 11,62 10,33 11,62 Laagste 3,9 3,06 5,99 4,23 3,06 Standaardafwijking 1,53 2,09 1,78 2,29 2,19 Aantal zeugenhouders Het aantal uren dat per jaar aan een zeug besteed wordt, is volgens het onderzoek van Van den Plas (2007) het kleinst bij vierwekensysteem en het hoogst bij een vijfwekensysteem. Tabel 14: Aantal uren per zeug per jaar bij verschillende wekensystemen Uren per zeug per jaar 1-WS 3-WS 4-WS 5-WS Algemeen Gemiddeld 4,01 4,31 3,17 4,33 3,89 Hoogste 6,36 7,68 4,34 6,60 7,68 Laagste 2,76 2,15 1,93 2,44 1,93 Standaardafwijking 1,2 1,3 0,72 1,54 1,28 Aantal zeugenhouders Voor de berekening van de arbeidsproductiviteit en het aantal uren per zeug zijn tijden van de volgende taken gebruikt: spenen-verhokken, kraamhok opvullen, spenen-reinigen, inseminatie en bronstcontrole, drachtcontrole, geboortecontrole en hulp bij werpen en verzorging van jonge biggen (navel ontsmetten, tandjes vijlen, staart afbranden, ijzerinjectie en castreren). 6.4 Vergelijking arbeid met kengetallen Uit het onderzoek van Zonderland (2007) blijkt dat bedrijven die meer tijd besteden aan het werpproces, gemiddeld een hoger aantal gespeende biggen per zeug per jaar hebben en een lager percentage biggensterfte voor het spenen. 39

53 Figuur 16: Het gemiddelde aantal uren per 100 zeugen besteed aan het werpproces in de kraamafdeling uitgezet (inclusief trendlijn) tegen het percentage biggenuitval voor spenen Uit figuur 17 blijkt dat de hoeveelheid tijd die men op het bedrijf besteedt aan verleggen, geen effect te hebben op het uitvalspercentage biggen voor spenen. Op de bedrijven die deelgenomen hebben was het percentage levend geboren biggen ongeveer gelijk. Figuur 17: Gemiddeld aantal uren per 100 zeugen besteed aan verleggen van biggen in de kraamafdeling uitgezet (inclusief trendlijn) tegen het percentage biggenuitval voor spenen 40

54 7 Rendabiliteit Het toepassen van groepsgewijs management heeft hoe dan ook een impact op de rendabiliteit van het varkensbedrijf. Hierbij wordt er gedacht aan een betere sanitaire status, wat zal resulteren in betere zoötechnische prestaties, maar eveneens aan een optimalere hokbezetting, wat zorgt voor een efficiëntere afschrijving van de investering. Grotere groepen zeugen zorgen eveneens voor schaalgrootte-voordelen, zeker wanneer het aankomt op biggenverkoop. Door het groeperen van (grotere aantallen) zeugen moeten ook de vruchtbaarheidsresultaten naar omhoog. 7.1 Hygiëne Naast de speenleeftijd, groepsgrootte, arbeidspieken is de gezondheidsstatus ook een belangrijk aandachtspunt bij meerwekensystemen. Door het specifieke management bij meerwekensystemen wordt een verbetering van de gezondheidsstatus op het bedrijf bekomen. Dit is te wijten aan verschillende effecten (DGZ, 2010). Doch sommige varkenshouders houden zich niet aan een goede hygiëne All-in all-out systeem Zoals reeds aangehaald is het all-in all-out systeem één van de belangrijkste maatregelen om de spreiding en vermeerdering van ziektekiemen te voorkomen (Scheidt et al, 1995). Bij meerwekensystemen is er een grotere afstand tussen opeenvolgende productiegroepen waardoor het all-in all-out systeem gemakkelijk te gebruiken is dan bij een éénwekensysteem (Van Thielen, 2007). De infectieketen kan door een goede reiniging, desinfectie en leegstand van de stal doorbroken worden (Maes, 2014). Er is een betrouwbare scheiding tussen de verschillende diercategorieën door het duidelijk verschil in leeftijd (DGZ, 2010) Geboortehygiëne en dierverzorging De kraamstal moet goed gereinigd en gedesinfecteerd zijn voordat er zeugen in komen. De zeugen worden meestal (liefst een paar dagen) voor de plaatsing in het kraamhok ontwormd, ontschurft en gewassen (Maes, 2014). Niet voor elk wekensysteem is dit mogelijk. Bij vierwekensystemen kan er geen week leegstand ingevoerd worden, waardoor het spenen, het reinigen en de zeugen verhokken naar de kraamstal in één of twee dagen moet gebeuren. Daarnaast moet de mest van de zeugen alvorens het werpen verwijderd worden. Ook de nageboorten worden zo snel mogelijk verwijderd (Maes, 2014). Bij meerwekensystemen kan er een gerichte controle op de geboorte worden uitgevoerd voor een grotere productiegroep. Verleggen van biggen en uniformeren van tomen kan beter worden uitgevoerd. 41

55 Door een betere organisatie van gezondheidsmanagement zoals vaccinaties, koppelbehandelingen, toezicht tijdens kritieke periodes, is er een besparing op arbeidstijd door efficiëntere arbeidsinzet (DGZ, 2010) Leegstand Het resultaat van de ontsmetting verbetert wanneer de stal nadien leegstaat. Tijdens deze leegstand daalt het aantal kiemen logaritmisch, en na zes weken is nog slechts 20% van de oorspronkelijke microbiële populatie overgebleven. De stal moet in elk geval droog zijn alvorens er nieuwe dieren worden ingebracht. Opdrogen leidt tot een sterke kiemreductie (Maes, 2014). Bij een driewekensysteem en vijfwekensysteem is het mogelijk om een week leegstand in te lasten. Hygiëne wordt dan ook niet (vaak) aangehaald als een probleem bij deze systemen (Van Thielen, 2015). 7.2 Optimalere hokbezetting Het gebruik van de kraamhokken is een belangrijke parameter voor de economische efficiëntie van een zeugenbedrijf. De efficiëntie van het gebruik van de kraamhokken wordt bepaald door het managementsysteem en de bezettingsgraad. Het gebruikte managementsysteem en de speenleeftijd bepalen hoeveel kraamhokken er nodig zijn per gemiddeld aanwezige zeug. Met 58 kraamhokken kunnen 200 zeugen worden gehouden in het driewekensysteem en maar liefst 290 zeugen in een vierwekensysteem. Dus 45% meer zeugen met hetzelfde aantal kraamhokken (Van den Plas, 2007). Een tweede parameter is de kraamhokbezettingsgraad. De kraamhokken zijn niet altijd volzet. Wanneer er onvoldoende drachtige zeugen per groep zijn blijven sommige kraamhokken leeg (Suls, 2007). Bij het vierwekensysteem wordt er geen sanitaire leegstand ingelast en bij het drie- en vijfwekensysteem wel. Ook zijn er twee kraamhokken nodig voor twee zeugengroepen bij het driewekensysteem. Er zullen dus bij het vierwekensysteem meer zeugen kunnen gehouden worden voor hetzelfde aantal kraamhokken dan bij het vijf- en driewekensyteem (Van den Plas, 2007). 42

56 PRAKTIJKSTUDIE 1 Materiaal en methoden 1.1 Doelstelling In de Vlaamse zeugenhouderij worden veel verschillende productiesystemen in de zeugenhouderij toegepast. De meest gebruikte systemen zijn het drie- en vierwekensysteem. Deze systemen hebben een bepaalde impact op de rendabiliteit en arbeidsefficiëntie binnen het varkensbedrijf. In de literatuur werden enkele verschillen tussen deze systemen waargenomen. Aan de hand van een detailregistratie van de arbeid wordt nagegaan of deze verschillen op de praktijkbedrijven ook gevonden worden. Hierbij worden de taken in de zeugenhouderij in detail besproken. Ter vervollediging wordt er ook rekening gehouden met de arbeid besteed aan de biggen en vleesvarkens. Daarnaast wordt een inzicht gecreëerd in de nodige arbeid per activiteit voor de verschillende weken (werpen, spenen, ) en de bijkomende tijd voor vaste arbeidstaken (voederen, controle, ). De resultaten bekomen op de praktijkbedrijven moeten aantonen of er een oorzakelijk verband is tussen de arbeid en de technische kengetallen. 1.2 Omschrijving bedrijven Voor de selectie van de bedrijven werden enkele voorwaarden gesteld: Drie -of vierwekensysteem Familiaal bedrijf met een bedrijfsgrootte: ± zeugen Bereidheid om arbeid via eenvoudig programma te registreren Bereidheid om technische cijfers zeugenhouderij te delen Werken met hybride zeugen (Danbred/Topigs) Zes bedrijven hebben een detailregistratie van hun arbeid op hun varkensbedrijf uitgevoerd. Twee bedrijven maken gebruik van een vierwekensysteem (4 WS) en vier bedrijven van een driewekensysteem (3 WS). De bedrijfsgrootte varieert van 135 tot 360 zeugen. Het zijn familiale bedrijven die nog andere neventakken hebben zoals akkerbouw of melkvee. Deze neventakken kunnen in bepaalde periodes een invloed hebben op de arbeidsregistratie. De bedrijven hebben Danbred of Topigs zeugen. Één bedrijf kweekt zijn eigen zeugen met behulp van rotatiekruising. In onderstaande tabel wordt er een idee gegeven van de bedrijven. 43

57 Bedrijf Systeem Aantal zeugen Groepsgrootte Type zeugen Start registratie Einde registratie Neventakken Tabel 15: Algemeen overzicht van de bedrijven 1 4 WS Danbred 14/07/ /08/2015 akkerbouw 2 4 WS Topigs 30/10/ /11/2015 melkvee en CCM 3 3 WS % Danbred - 20% Topigs 10/07/ /07/2015 ander varkensbedrijf 4 3 WS Topigs 6/10/ /10/2015 melkvee en akkerbouw 5 3 WS Topigs 20 eigen aanfok 19/11/ /12/2015 melkvee en vleesvee 6 3 WS Eigen kruising 11/12/ /12/2015 groenten en CCM Bedrijf 1 Het eerste bedrijf telt 300 Danbredzeugen. Doordat er het vierwekensysteem wordt toegepast zijn er vijf groepen van 60 zeugen. Het is een gemengd bedrijf met als neventak akkerbouw. Er wordt een deel van de biggen afgemest. Daarnaast worden een aantal biggen met een gewicht van ± 7 kg verkocht en een aantal biggen met een gewicht van ± 20 kg verkocht. In de batterij zijn er 1300 biggenplaatsen (2 groepen) en er zijn 1100 vleesvarkensplaatsen. Het is een man-vrouw bedrijf. Enkel in de piekmomenten komt er een extra arbeidskracht helpen of helpen de kinderen mee. Voor deze registratie hebben de kinderen meegeholpen op 15/07 en 10/08 bij het spenen. 10/08 kwam er een externe hulp om de kraamstal te reinigen bij het spenen. Om de bronst van de zeugen te stimuleren, worden de zeugen de dagen tussen spenen en dekken drie maal daags buitengelaten. Dit vergt een zekere arbeid. Op het bedrijf wordt gebruik gemaakt van een klassieke drachtigheidstester op 23 dagen leeftijd. De varkenshouder voert het scannen zelf uit. De zeugen worden gewassen bij het verhokken naar de kraamstal. 44

58 Er wordt gebruik gemaakt van geboortesynchronisatie, op een leeftijd van 116 dagen. Tijdens het werpen biedt de varkenshouder hulp en voert hij controle uit. De biggen worden verlegd na 24u na de geboorte om gelijkmatige tomen te bekomen. Vanaf dag 3 wordt er extra melk toegediend indien nodig. Overtallige biggen (de zwaarste biggen) worden in een biggen nursery geplaatst. Ook wordt er gebruik gemaakt van pleegzeugen waarbij de eigen biggen gespeend worden op vijf dagen leeftijd en andere biggen aan deze zeugen worden aangelegd. Tijdens het spenen worden de biggen niet gescheiden volgens geslacht of grootte. Bij het reinigen wordt eerst een droge reiniging toegepast. Alvorens te beginnen aan de hoofdreiniging past de varkenshouder nog een inweekmoment toe. Er wordt geen warm water gebruikt. Ook wordt de stal ontsmet met een erkend ontsmettingsmiddel. Op dag 5 worden oormerken aangebracht, wordt ijzer toegediend, wordt de staart gecoupeerd, wordt er gecastreerd, wordt er gevaccineerd (mycoplasma) en wordt er antibiotica toegediend. De navel wordt niet ontsmet. Ook worden de tandjes niet gevijld. Er wordt gewerkt via vaste looplijnen. Het bedrijf beschikt over volledige automatische voedering. Bedrijf 2 Het tweede bedrijf telt 360 Topigszeugen. Doordat het vierwekensysteem wordt toegepast, zijn er vijf groepen van 72 zeugen. Naast de zeugenhouderij wordt er nog melkvee gehouden. Ook wordt er op dit bedrijf CCM bijgevoederd. Het voeder van de zeugen en biggen bestaat uit 50% CCM met 50% aanvullend voeder. Alle biggen worden verkocht op een leeftijd van 10 weken. Het bedrijf beschikt over twee groepen van 900 babybiggen. Standaard worden er 73 zeugen geïnsemineerd en moeten er 72 zeugen werpen. Bij de gemeten groep hebben er slechts 60 zeugen geworpen door uitzonderlijk veel verlopers. Er komt geen externe arbeidskracht helpen tijdens pieken. Man en vrouw runnen het bedrijf. De zeugen worden niet buitengelaten om de bronststimulatie op te wekken. De zeugen worden gescand na 3 en 8 weken inseminatie. Het scannen wordt door een dierenarts uitgevoerd. Er wordt gebruik gemaakt van geboortesynchronisatie. Ook s nachts wordt er hulp verschaft tijdens het werpen als de biggen droog zijn. De zwaarste biggen worden bij oudere zeugen verlegd en de lichtste biggen bij de jongste zeugen. De overtallige biggen worden voorgespeend op 7 à 10 dagen. Gemiddeld worden er 30 biggen per ronde opgevangen. Er wordt relatief weinig melk bijgevoederd, maximum twee nesten krijgen twee maal per dag melk. 45

59 Tijdens het spenen worden de kleinere biggen en de biggen met lies-of navelbreuken gescheiden van de andere speenbiggen. Standaard speent men de donderdag. Ook reinigt men dezelfde dag. Er wordt geen gebruik gemaakt van warm water en de kraamstal wordt niet ontsmet. De vrijdagmorgen worden de zeugen verhokt naar de kraamstal. Deze zeugen worden niet gewassen. Volgende behandelingen voert men uit op dag 1: staart couperen, tandjes slijpen en antibiotica toedienen. Op dag 3 wordt ijzer en mycoplasma toegediend. Op dag 10 worden de oormerken aangebracht en de biggen gecastreerd. De navel wordt niet ontsmet. Het bedrijf probeert zo veel mogelijk aan de looplijnen te houden. Enkel de batterij wordt handmatig gevoederd. Bedrijf 3 Bedrijf 3 is een volledig gesloten bedrijf en telt 135 zeugen. Op dit bedrijf wordt het driewekensysteem gehanteerd, er zijn dus 7 groepen van zeugen. In de batterij zijn er 500 biggenplaatsen en er zijn 1300 vleesvarkensplaatsen. De varkenshouder werkt alleen op dit bedrijf. Daarnaast gaat hij nog werken op een ander varkensbedrijf (dit werd niet geregistreerd). Op 12/07, 20/07 en 29/07 kwam er een externe arbeidskracht helpen. Om de bronst van de zeugen te stimuleren, wordt er suiker bijgevoederd. De zeugen worden niet buitengelaten. Na 24 dagen worden de zeugen gescand door de veearts. De zeugen worden gewassen bij het verhokken naar de kraamstal. Wanneer er te veel biggen zijn bij één zeug worden deze biggen verlegd naar een andere zeug. Er wordt extra melk verschaft wanneer de biggen 2 dagen oud zijn. Dit wordt handmatig gedaan. De overtallige biggen worden niet in een couveuse opgevangen. Er wordt gewerkt met pleegzeugen. Tijdens het spenen scheidt men de biggen per grootte en niet volgens geslacht. De biggen in de batterij krijgen de eerste dagen na spenen extra voerbakjes. De gemiddelde speenleeftijd op dit bedrijf is 28 dagen. Op dag 1 worden de tandjes geslepen van de biggen. Op dag 5 worden de oormerken aangebracht, de staart gecoupeerd, gecastreerd, antibiotica en ijzer toegediend. Mycofanco (vaccin) wordt na 21 dagen toegediend. De navel wordt niet ontsmet. Er zijn geen vaste looplijnen op dit bedrijf. De zeugen en biggen worden manueel gevoederd. Enkel de vleesvarkens worden automatisch gevoederd. 46

60 Bedrijf 4 Het vierde bedrijf telt 210 Topigszeugen. Er wordt gewerkt volgens een driewekensysteem. Er zijn dus 7 groepen van 30 zeugen. Daarnaast doen ze op het bedrijf nog aan melkvee en akkerbouw. In de batterij zijn er 720 biggenplaatsen. Er zijn 730 vleesvarkensplaatsen op het bedrijf zelf en 1300 vleesvarkensplaatsen in loonkweek (deze arbeid werd niet geregistreerd). Een klein aantal biggen wordt op een gewicht van 20 kg verkocht. Het is een familiaal bedrijf waarbij man en vrouw samenwerken. In piekmomenten komt er een extra arbeidskracht meehelpen. In deze periode was dit op 9/10 (bigbehandelingen),13/10 (bigbehandelingen) en 25/10 (spenen-verhokken). Om de bronst van de zeugen te stimuleren, worden de niet-bronstige zeugen buitengelaten. Na 24 dagen worden de zeugen gescand (door de voederfirma). De zeugen worden bij het verhokken naar het kraamhok gewassen (reinigen + inzepen + afspoelen) en geschoren. Voor de opvang van overtallige biggen beschikt het bedrijf over een couveuse. De zwaarste biggen worden naar de couveuse gebracht. Meestal worden er per ronde ongeveer twee pleegzeugen aangemaakt. Vanaf dag 1 wordt er melkpoeder aan alle biggen gegeven. De biggen worden gescheiden per geslacht (bargen/zeugen) en grootte bij spenen. De eerste 7 dagen worden de babybiggen in de batterij nog bijgevoederd. Onmiddellijk bij de geboorte van de biggen wordt de staart gecoupeerd en de tandjes gevijld. Op dag 3 gebeurt de toediening van ijzer en vaccineert men de biggen (mycoplasma). Op dag 7 castreren ze de biggen en geven ze de gecastreerde biggen antibiotica. Alle biggen krijgen die dag ook een oormerk. De arbeid in de stallen verloopt via vaste looplijnen. Verder beschikt het bedrijf over volledige automatische voedering. Bedrijf 5 Het vijfde bedrijf telt 190 Topigszeugen. Het bedrijf werkt via het driewekensysteem, waardoor er 7 groepen van 27 zeugen zijn. Verder omvat het bedrijf nog een grote melk- en vleesveetak. Het is een familiaal bedrijf waar man en vrouw full time werken. Op piekmomenten schakelen ze extra hulp in. In deze registratieperiode was dit op 29/11, 1/12 en 2/12. 46% van de biggen wordt afgemest op het bedrijf, 22% van de biggen worden verkocht aan een handelaar en 32% van de biggen worden gebruikt als testdieren voor de Vlaamse 47

61 Piétrain Fokkerij. Het bedrijf beschikt over 792 biggenplaatsen en 700 vleesvarkensplaatsen. Er zijn twee keer 24 kraamhokken. Aangezien er kraamhokken te weinig zijn, wordt er telkens voorgespeend tussen de groepen door (tijdens de gemeten periode gebeurde dit op 3 december). Deze voorgespeende zeugen worden dan één week op Regumate gezet, zodat alle zeugen wel opnieuw op hetzelfde moment bronstig worden. Doordat er te veel zeugen geïnsemineerd worden (volgens het aantal kraamhokken), worden er een aantal hoogdrachtige zeugen tijdens einde dracht op Regumate gezet om niet voortijdig te werpen. Standaard worden de biggen op woensdagavond naar de biggenbatterij gebracht. Op donderdagochtend worden de zeugen verhokt en worden de kraamhokken gereinigd. Op donderdagavond worden er nieuwe zeugen gebracht naar het kraamhok. De zeugen worden niet gewassen. Tijdens de metingen werden er op 3 en 12 december samen 27 zeugen gespeend. Één week na werpen worden volgende bigbehandelingen uitgevoerd: staarten couperen, castreren, inenten tegen mycoplasma en ijzer en antibiotica (enkel bargen) toedienen. Dit gebeurt in drie keer door één persoon. Op een leeftijd van 14 dagen wordt het sanitelnummer en de proefring Vlaamse Piétrain Fokkerij (VPF) aangebracht. Er worden geen tandjes gevijld en de navel wordt niet ontsmet. De overtallige biggen worden via pleegzeugen opgefokt. De lichtste biggen worden bij spenen nog bij een pleegzeug geplaatst (gedurende 14 dagen). Er wordt geen extra melk aan de biggen toegediend. Vanaf dag wordt er 50% speenmeel en 50% voorgebakken frieten gevoederd. Het bedrijf heeft een aantal bijkomende taken doordat ze testbedrijf zijn voor de Vlaamse Piétrain Fokkerij (VPF). Bij het spenen worden de biggen gescheiden volgens de keuze van een bepaalde beer bij inseminatie. Indien biggen geplaatst worden in kraamhokken, dient er goed genoteerd te worden van waar naar waar de biggen verplaatst worden. De bedrijfsleiders hielden alle gegevens apart bij over deze extra arbeid. Het bedrijf beschikt over een automatische voederinstallatie. Er zijn geen vaste looplijnen. Bedrijf 6 Het laatste bedrijf is een volledig gesloten bedrijf. Het bedrijf telt 140 zeugen en heeft een driewekensysteem. Er zijn dus 7 groepen van 20 zeugen. Verder heeft men een intensieve groententeelt op het bedrijf. Ook wordt er CCM bijgevoederd. Het is een man-vrouw bedrijf, waar geen extra arbeidskrachten worden ingezet. Het bedrijf beschikt over 400 biggenplaatsen (de biggen blijven er tot een gewicht van 40 kg zitten). Voor de arbeidsstudie werden biggen vanaf een gewicht van 20 kg onder 48

62 vleesvarkens genoteerd. Daarnaast heeft het bedrijf 1200 vleesvarkensplaatsen. De gelten worden via een rotatiekruising zelf gefokt. De zeugen worden met een doppler drachtigheidstester op 4 en 6 weken gecontroleerd. Dit voert de varkenshouder zelf uit. De zeugen worden niet gewassen bij het verplaatsen naar het kraamhok. Biggen worden verlegd om gelijkmatige tomen te maken. Er wordt geen extra melk verschaft aan de biggen. Ook is er geen biggennursery aanwezig op dit bedrijf. Alle biggen worden door de zeugen binnen de groep opgekweekt. Vanaf dag 3 wordt er melkpoeder gemengd met CCM gevoederd aan de biggen. Bij het spenen blijven de biggen nog 7 dagen in de kraamhokken. Deze arbeid wordt reeds onder de rubriek batterij genoteerd. De gemiddelde speenleeftijd is 26 dagen. De biggen worden bij het verhokken naar de biggenafdeling gesorteerd op geslacht en grootte. De behandelingen die de biggen krijgen zijn: staart couperen (dag 3), castratie (dag 3), ijzertoediening (dag 3), mycoplasma (dag 21-28) en oormerken aanbrengen (dag 21-28). Er worden geen tandjes geslepen. Er wordt geen antibiotica toegediend en de navel wordt niet ontsmet. Alle zeugen worden handmatig gevoerderd (enkel s morgens), hierbij wordt CCM gemaakt om de 2 dagen. De zeugen, biggen en vleesvarkens worden gevoederd met CCM. De verhouding is 50% CCM met 50% aanvullend voeder. Er zijn geen vaste looplijnen op het bedrijf. Dit bedrijf heeft geen technische boekhouding. De varkenshouder houdt wel zelf een aantal kengetallen bij. 49

63 Overzicht van de deelnemende bedrijven Tabel 16: Technische kengetallen bedrijven (jaargemiddeldes) Bedrijf Datum jaargemiddelde kengetallen Sept 14 aug 15 Jan 14 dec 15 Juli 14 juni 15 Nov 14 okt 15 Dec 14 - nov 15 * Productiegetal 34,6 32,69 31,32 33,22 27,34 - Worpgetal 39,22 37,39 36,98 38,85 32,96 - Cyclusduur Worpindex 2,52 2,43 2,41 2,47 2,25 - Int. Spenen - 1e dekking 4,17 5,08 4,85 5,33 6,32 - Zoogduur (incl. tijd pleegzeug) 20,11 20,28 27,42 23,57 27,26 - Sterfte % 11,8 12,6 12,73 14,8 17,1 - Drachtduur ,6 115,01 114,8 115,1 - Levende biggen/worp 15,52 15,33 15,32 15,73 14,65 11,74 Gespeende biggen/zeug 13,74 13,43 12,79 13,48 12,16 11,42 % herdekkingen 3,91 7,55 7,65 9,54 10,39 - % falingen 7,1 15,1 12,66 15,1 12,8 - % aangevoerde zeugen 60,1 55,1 54,99 50,5 44,9 - % afgevoerde zeugen 52, ,95 47,2 45,4 - % doodgeboren biggen 9,3 10,4 7,51 6,9 8,5 9,3 Worpen/100 dekkingen 90,1 84,7 87,89 84, Doodgeboren biggen/worp 1,6 1,77 1,24 1,16 1,36 1,21 * kengetallen gemeten ronde In tabel 16 wordt een samenvatting van de technische kengetallen van de verschillende bedrijven weergegeven. Er werd telkens het jaargemiddelde van de kengetallen genomen. 1.3 Detailregistratie De detailregistratie van de arbeid start van de dag na spenen van vorige groep tot het spenen van de gemeten groep. 50

64 De arbeidsregistratie werd uitgevoerd aan de hand van smartphones. Op de smartphone staat een programma om tijd te registreren. Het programma bestaat uit verschillende hoofdknoppen: kraamstal, dekafdeling, drachtafdeling, opfok overtallige biggen, opfok gelten, batterij, vleesvarkens en administratie. Voor twee bedrijven werd er nog een extra knop CCM toegevoegd, voor een ander bedrijf werd een knop VPF toegevoegd en voor nog een ander bedrijf werd een knop fokkerij toegevoegd. Dit zijn de knoppen op niveau 1. Op dit niveau wordt geen tijd gemeten. Figuur 18: Niveau 1 Figuur 20: Niveau 2 Figuur 19: Start arbeid werpen Om tijd te kunnen meten, wordt op een hoofdknop geduwd waarbij je terechtkomt op niveau 2. Op dit niveau wordt de tijd opgemeten. Als er bijvoorbeeld gedrukt wordt op werpen (niveau 2), dan verkleurt de knop groen en begint de tijd te lopen. Vanaf dan wordt de arbeid gemeten tijdens het werpen. Wanneer er nogmaals op dezelfde knop geduwd wordt, ontkleurt de groene knop. Dan stopt de tijd met meten. Een aantal taken hebben nog een derde niveau om te meten, zoals spenen. Spenen is onderverdeeld in spenen-reinigen, spenen-verhokken en kraamhok opvullen. De gemeten arbeid is steeds de effectieve arbeid. Hiermee wordt bedoeld dat de tijd begint te lopen vanaf het moment dat men de afdeling betreedt. Wanneer de taak beëindigd is, wordt op deze hoofdknop geduwd (zodat de groene knop ontkleurd) en dan stopt de tijd onmiddellijk (zoals omschreven in tabel 17). De tijd om van de ene stal naar de andere stal te wandelen, de looptijd, wordt niet meegerekend als effectieve arbeid. De tijd die niet effectief geregistreerd werd, de hoeveelheid verloren arbeid per dag wordt de staltijd genoemd. De staltijd bevat naast de looptijd ook de tijd voor andere handelingen die minder dan 15 minuten duren (bv. handen wassen). 51

65 Verder dient ook opgemerkt te worden dat de arbeid voor bepaalde, niet routinematige herstellingswerken niet geregistreerd werd. Iedere arbeidskracht heeft een eigen registratietoestel. Als de zeugenhouder s avonds zijn werk beëindigd heeft in de varkensstal, wordt in het hoofdscherm op afsluiten en opslaan geduwd. Zo wordt het programma afgesloten en is alles geregistreerd voor die bepaalde dag. De varkenshouders hielden ook een dagboek bij om eventuele opmerkingen of fouten te noteren. Met deze fouten en opmerkingen werd rekening gehouden in de verwerking van de resultaten. 1.4 Omschrijving taken Tabel 17: Omschrijving taken KRAAMSTAL Steeds vanaf binnenkomen kraamhok tot verlaten kraamhok Dagelijkse taken Algemene controle Voederen zeugen Voederen biggen Werpen Bigbehandelingen enkel algemene waarnemingen, observaties goed verloop Voederen zeugen in kraamhok Melkvervangers, snoepvoeder, elektrolytenoplossingen,. maken en verstrekken aan biggen in kraamhok observaties met betrekking tot het werpen, incl. geboortehulp, verleggen, noteren kengetallen werpen incl. tandjes slijpen (indien dit gebeurt tijdens het werpen) Alle bigbehandelingen (nummeren, castreren, inentingen, ) in kraamhok, incl. klaarzetten en reinigen van materialen voor bigbehandelingen Spenen Spenen - verhokken Spenen - reinigen Weghalen van zeugen naar dekafdeling, weghalen van biggen naar biggenafdeling Reinigen en ontsmetten van kraamhokken en eventuele couveuse/rescue deck, incl klaarzetten en opbergen hogedrukreiniger 52

66 Kraamhok opvullen Vaccineren zeugen Andere taken in kraamhokafdeling OPFOKKEN OVERTALLIGE BIGGEN DEKAFDELING Bronststimulatie en controle Inseminatie en bronstcontrole Voederen zeugen Drachtcontrole Controle Andere taken in dekafdeling DRACHTAFDELING Voederen zeugen Controle Vaccineren Andere taken in drachtafdeling OPFOK GELTEN BATTERIJ (7-20 kg) Zeugen uit dracht naar kraamhok incl zeugen wassen, al dan niet in zeugendouche Vaccineren van zeugen in kraamhok Alle taken met betrekking tot moederloze opfok overtallige biggen (couveuse, nursery, RescueDeck, ) steeds vanaf binnenkomen afdeling moederloze opfok tot verlaten Steeds vanaf binnenkomen dekafdeling tot verlaten Vanaf loslaten beer tot beer opnieuw in hok testen, geen inseminatie enkel 1 e dagen na spenen (voorbereiding op inseminatie) Vanaf effectief insemineren en bronstcontrole van zeugen die nog niet geïnsemineerd kunnen worden Vanaf loslaten beer tot beer opnieuw in hok In volledige dekafdeling, incl. afstellen voerdosators Scannen van zeugen, inclusief het verplaatsen van zeugen naar dracht Enkel algemene waarnemingen goed verloop, geen bronst- of drachtcontrole Steeds vanaf binnenkomen drachtafdeling tot verlaten Voederen in volledige drachtafdeling, incl. afstellen voerdosators Algemene waarnemingen goed verloop Vaccineren van zeugen Alle activiteiten met betrekking tot opfok gelten: voederen, vaccineren, Alle taken met betrekking tot biggen van 7-20 kg Steeds vanaf binnenkomen in batterijhokken tot verlaten 53

67 VLEESVARKENS ADMINISTRATIE CCM (enkel bedrijf 2 en 6) VPF (enkel bedrijf 5) Alle taken met betrekking tot vleesvarkens Vanaf betreden vleesvarkensstal Registratie, raadpleging,. van diergegevens via managementpakket, fiches, zeugenkaart, Alles met betrekking tot het bereiden van de CCM. Het voederen wordt hier niet bijgerekend. Alle bijkomende taken als testbedrijf voor de Vlaamse Piétrain Fokkerij (VPF) 54

68 1.4 Resultaten verwerking De arbeidsresultaten worden op drie niveaus verwerkt: arbeid op bedrijfsniveau, vergelijking van arbeid tussen de verschillende wekensystemen en vergelijking van arbeid met de kengetallen Arbeid op bedrijfsniveau Eerst werd de arbeidsverdeling per bedrijf nagegaan. De totale arbeid op het bedrijf bestaat uit de arbeid zeugen, arbeid batterij, arbeid vleesvarkens, arbeid administratie en eventueel arbeid CCM of VPF. De arbeid werd per dier per dag uitgedrukt om de bedrijven onderling te vergelijken. De arbeid zeugen bestaat uit de arbeid in de kraamstal, de arbeid in de dekafdeling, de arbeid in de drachtafdeling en de arbeid voor opfok gelten. Ook wordt de totale arbeidsverdeling van de bedrijven vergeleken. Verder werd de arbeid uitgedrukt in tijd per activiteit. Eerst werd de besteedde arbeid aan de hoofdactiviteiten: dekken, werpen, spenen en bigbehandelingen nagegaan. Daarna werden de dagelijkse taken over het ganse bedrijf vergeleken. De dagelijkse taken zijn: voederen zeugen en controle zeugen. Tenslotte wordt de arbeidsefficiëntie op bedrijfsniveau gemeten. De effectieve arbeid, de staltijd per dag en de efficiëntiecoëfficiënt worden berekend voor elk bedrijf. Om een beeld te krijgen van de efficiëntie bij het verrichten van arbeid, wordt gebruik gemaakt van de efficiëntiecoëfficiënt. Bedrijven die werken met vaste looplijnen zullen efficiënter werken dan andere bedrijven. De efficiëntiecoëfficiënt is de effectieve arbeid in een arbeidsblok. Dit wordt berekend bij elk bedrijf dat deelgenomen heeft aan de detailregistratie van arbeid. Een arbeidsblok stopt wanneer de staltijd groter is dan 15 minuten, bij een middagpauze bijvoorbeeld. Er werd dus een maximum van staltijd vastgelegd op 15 minuten. Wanneer deze limiet overschreden wordt, wordt een nieuw arbeidsblok gemeten. In bijlage 1 vind je een rapport van een willekeurig bedrijf, dat alle deelnemende bedrijven ontvangen hebben. Het is een eerste overzicht van de arbeidsbesteding op hun bedrijf Vergelijking meerwekensystemen Voor de vergelijking van meerwekensystemen werden de gemiddeldes genomen van de bedrijven. Het vierwekensysteem (het gemiddelde van bedrijf 1 en 2) wordt vergeleken met het driewekensysteem (het gemiddelde van bedrijf 3,4,5 en 6). Eerst wordt het arbeidsverloop van de zeugenhouderij (excl. batterij) vergeleken. Enkele arbeidspieken worden waargenomen en verklaard. Vervolgens wordt de arbeid per activiteit vergeleken. 55

69 1.4.3 Vergelijking arbeid met kengetallen bedrijf Eerst wordt de invloed van de arbeid in de zeugenhouderij op het productiegetal nagegaan. Daarna wordt het verband tussen de totale arbeid in de kraamstal en het aantal gespeende biggen nagegaan. Ook werd de invloed van de totale arbeid in de kraamstal op het percentage biggensterfte onderzocht. Er werd nagegaan of de activiteiten een invloed hebben op de kengetallen. Vervolgens wordt de invloed van de arbeid dekken nagegaan op het percentage falingen, het percentage herdekkingen, het interval spenen-dekken en het aantal worpen per 100 dekkingen. De arbeid besteed aan het werpen heeft ook een invloed op het aantal levend geboren biggen en op het percentage doodgeboren biggen. Verder wordt de arbeid besteed aan de bigbehandelingen vergeleken met het aantal gespeende biggen en het percentage biggensterfte. De arbeid voor opfok overtallige biggen en de arbeid besteed aan het voederen wordt vergeleken met het aantal gespeende biggen en met het percentage biggensterfte in de kraamstal. Om de arbeid te vergelijken met de kengetallen, wordt er gebruik gemaakt van het jaargemiddelde van de kengetallen. Bedrijf 6 heeft geen technische boekhouding, daarom wordt dit bedrijf niet opgenomen in dit hoofdstuk. 1.5 Statistische verwerking Voor de statistische verwerking van de resultaten van de arbeidsstudie wordt er gewerkt met het programma SPSS Statistics 22. Dit programma wordt gebruikt voor het vergelijken van het drie- en vierwekensysteem alsook voor de invloed van de arbeid op de kengetallen. Hierbij wordt eerst nagegaan als de gegevens normaal verdeeld (Kolmogorov- Smirnov) en homoscedastisch (Levene s test) waren. Daarna wordt het significantieniveau, het al dan niet significant zijn, nagegaan. Eerst wordt de invloed van de bedrijfsgrootte nagegaan via een lineaire regressie. Voor de vergelijking van drie- en vierwekensystemen wordt een gepaarde t-test uitgevoerd. De invloed van de arbeid op de kengetallen wordt nagegaan via een lineaire regressie. De output van de statistische verwerking kan teruggevonden worden in bijlage 2. Grafieken en andere berekeningen worden met Excel uitgevoerd. 56

70 Gemiddelde arbeid zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag (tijd) 2 Resultaten 2.1 Arbeid op bedrijfsniveau Gemiddelde arbeid volgens bedrijfsgrootte In de volgende figuur wordt de invloed van de bedrijfsgrootte nagegaan op de gemiddelde arbeid van een bedrijf. Om de arbeid tussen de bedrijven onderling te vergelijken met de bedrijfsgrootte wordt gebruik gemaakt van de gemiddelde arbeid in de zeugenhouderij per zeug per dag. De biggenbatterij wordt hierbij niet in rekening gebracht. Dit omdat sommige bedrijven geen of deels vleesvarkens afmesten. Bedrijven die biggen van 7-20 kg met de hand voederen zouden ook een vertekend beeld kunnen geven. Enkel bedrijf 3 en 5 zijn volledig gesloten bedrijven. De gemiddelde besteedde arbeid in de zeugenhouderij is de gemiddelde arbeid in de dekafdeling, de gemiddelde arbeid in de drachtafdeling, de gemiddelde arbeid in de kraamstal en de gemiddelde arbeid bij opfok gelten. De arbeid in de batterij werd hier niet bijgerekend. Bedrijf 2 heeft 360 zeugen en besteedt de kleinste gemiddelde arbeid (41 seconden) per zeug per dag. Bedrijf 3, het bedrijf met het kleinste aantal zeugen (135 zeugen), besteedt de meeste tijd (1 minuut 32 seconden) per zeug per dag. Daartussen is geen lineair verband (p=0,2). Naarmate een bedrijf groter wordt, kan er wel een lichte trend tot minder arbeid per zeug vastgesteld worden. 0:01:44 0:01:26 3 0:01: :00:52 0:00:35 0:00: y = -1E-06x + 0,0011 R² = 0, :00: Bedrijfsgrootte (aantal zeugen) Figuur 21: Gemiddelde arbeid zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag t.o.v. bedrijfsgrootte 57

71 2.1.2 Gemiddelde arbeidsverdeling per dag Gemiddelde arbeidsverdeling per dag in absolute cijfers Op elk bedrijf werd er arbeid gemeten van de zeugenhouderij, batterij, vleesvarkens en administratie. Op bedrijven 2 en 6 werd de arbeid voor de bereiding van CCM (exclusief het voederen van CCM) ook geregistreerd. Op bedrijf 5 werden de extra taken voor een VPF bedrijf gemeten. Om de bedrijven onderling te kunnen vergelijken, wordt de gemiddelde arbeid per dag besteed aan de zeugen, biggen en vleesvarkens respectievelijk per zeug, per biggenplaats en per vleesvarkensplaats uitgedrukt. Tabel 18: Totale arbeidsverdeling (per dier) per dag in absolute cijfers Verdeling gemiddelde arbeid per dag (tijd) Zeugen 6u26 4u03 3u28 3u57 3u56 2u22 Biggen (7-20kg) 1u17 1u55 1u20 41min34 47min08 33min01 Vleesvarkens 43min47-2u12 30min45 21min45 42min10 Administratie 12min40 6min21 22min06 5min05 2min51 2min39 CCM - 11min min17 VPF min47 - Totale arbeid 8u39 6u17 7u22 5u14 5u18 4u12 Verdeling gemiddelde arbeid per dier per dag (tijd) Zeugen (per zeug) 1min17 41sec 1min32 1min08 1min14 1min01 Biggen (7-20kg) (per biggenplaats) Vleesvarkens (per vleesvarkensplaats) 4sec 4sec 10sec 3sec 4sec 5sec 2sec - 6sec 3sec 1sec 2sec Correctie door het manueel voederen Netto-arbeid zeugen per zeug per dag* 1min06 33 sec 57 sec 46sec 54 sec 45 sec * zonder voederen zeugen en controle zeugen Uit de resultaten kan er geconcludeerd worden dat bedrijf 2 het minst arbeid per zeug besteedt (41 seconden). Dit bedrijf heeft eveneens de grootste zeugenstapel. Bedrijf 3 besteedt het meest arbeid aan de zeugen (1 minuut 32 seconden). Doordat het manueel voederen van zeugen een grote dagelijkse arbeidsinspanning vergt, werd een correctie gemaakt. Hierbij werd het voederen en controle van de zeugen weggelaten in de totale 58

72 arbeid zeugen (excl. batterij). Hierdoor daalde de netto-arbeid zeugen per zeug per dag van bedrijf 3 het meest. Ook besteedt dit bedrijf veel arbeid aan het werpen waardoor de totale arbeid per zeug per dag groter is in vergelijking met de andere bedrijven. Aan de biggen en vleesvarkens spendeert bedrijf 3 duidelijk het meest arbeid. Het manueel voederen van de biggen kan hier in eerste instantie als oorzaak toegewezen worden. Bedrijf 2 besteedt 11min36sec arbeid per dag aan de bereiding van CCM en bedrijf 6 32min17sec. Dit verschil kan verklaard worden doordat bedrijf 6 naast de biggen en de zeugen ook de vleesvarkens CCM voedert. Verder wordt op dit bedrijf het aanvullend voeder manueel bij de CCM toegevoegd Totale arbeidsverdeling per dag 9:36:00 8:24:00 7:12:00 6:00:00 4:48:00 3:36:00 2:24:00 2% 8% 15% 31% 2% 3% 5% 30% 18% 5% 10% 13% 7% 1% 3% 15% 13% 17% 1% 13% VPF CCM Administratie Vleesvarkens Biggen (7-20 kg) Zeugen 1:12:00 74% 65% 47% 75% 74% 56% 0:00: Figuur 22: Verdeling gemiddelde arbeid volledig bedrijf per dag Figuur 22 geeft de gemiddelde dagelijkse arbeid weer per bedrijf per afdeling. Bedrijf 3 en 6 zijn de gesloten bedrijven. Deze bedrijven besteden procentueel minder arbeid aan hun zeugen maar meer arbeid aan hun vleesvarkens. Bedrijf 2 heeft geen vleesvarkens en verricht procentueel meer arbeid aan zijn biggen. 59

73 Totale arbeidsverdeling per dag in de zeugenhouderij Op figuur 23 wordt enkel de arbeid, die besteed wordt aan de zeugen, weergegeven. Arbeid besteed aan de biggen in de biggenbatterij wordt hier niet meegenomen. Wat opvallend is, is dat bedrijf 5 meer arbeid verricht in de drachtafdeling dan in de dekafdeling, in tegenstelling tot andere bedrijven. Ook in de kraamstal besteedt dit bedrijf de meeste arbeid. Dit bedrijf moet per groep tweemaal spenen, doordat het kraamhokken te weinig heeft. Er worden te veel zeugen geïnsemineerd, waardoor er een aantal hoogdrachtige zeugen tijdens einde dracht op Regumate gezet worden om niet voortijdig te werpen. Dit zorgt voor een extra inspanning. Bedrijf 6 besteedt evenveel arbeid in de kraamstal, in de dekafdeling als in de drachtafdeling. Dit bedrijf voedert alle zeugen manueel, wat een grote bijdrage levert in de totale arbeid. 7:12:00 3% 6:00:00 7% 4:48:00 3:36:00 2:24:00 1:12:00 24% 66% 5% 9% 25% 61% 3% 13% 22% 62% 5% 7% 22% 65% 1% 20% 8% 70% 3% 33% 32% Opfok gelten Drachtafdeling Dekafdeling Kraamhok 0:00: % Figuur 23: Verdeling gemiddelde arbeid zeugenhouderij per dag Arbeid per activiteit per zeug Arbeid hoofdactiviteiten Zoals in de literatuur aangehaald is er bij een driewekensysteem een dekweek, een werpweek en een speenweek. Bij vierwekensystemen is er een dek- en werpweek, twee weken zonder hoofdactiviteiten en een speenweek. 60

74 De hoofdactiviteit dekken bestaat uit de activiteiten bronststimulatie en controle en bronstcontrole en inseminatie. De hoofdactiviteit spenen bestaat uit de activiteiten spenenverhokken, spenen-reinigen en kraamhok opvullen (zie tabel 19). Tabel 19: Verdeling arbeid voor hoofdactiviteiten Arbeid per activiteit Dekken (per zeug) 32min12 8min58 26min54 11min08 10min16 33min52 Bronststimulatie en controle 17min25 21sec 19min10 7min39 1min11 10min20 Bronstcontrole en inseminatie 14min47 8min37 7min44 3min29 9min04 23min32 Werpen (per zeug) 10min02 17min36 46min01 15min38 26min50 7min18 Spenen (per zeug) 33min14 19min15 25min14 16min42 42min16 30min02 Verhokken 13min07 5min10 5min43 7min15 11min50 12min25 Reinigen 13min36 11min21 12min28 7min45 21min18 13min16 Kraamhok opvullen 6min32 2min43 7min03 1min41 9min09 4min21 Bigbehandelingen (per toom) 23min09 15min35 15min21 17min46 24min33 18min18 De arbeid voor het dekken van een zeug varieert van 9 minuten per zeug (bedrijf 2) tot 34 minuten per zeug (bedrijf 1 en 6). Bedrijf 1 probeert een zo goed mogelijke bronststimulatie op te wekken door de zeugen buiten te laten samen met de beer. Dit vergt heel wat tijd. Bedrijven 3 en 6 besteden ook relatief veel arbeid aan het dekken van de zeug. Deze bedrijven hebben een kleinere groepsgrootte waardoor er meer werk is per zeug. Bedrijf 2 besteedt weinig tijd aan het dekken van een zeug. Dit bedrijf heeft net een grotere groepsgrootte waardoor er minder tijd per zeug besteed wordt aan het dekken. Daarnaast behaalt dit bedrijf niet de beste technische resultaten voor het percentage falingen en voor het aantal worpen per 100 dekkingen. Voor het werpen varieert de arbeid per zeug van 7 minuten (bedrijf 6) tot 46 minuten (bedrijf 3). Bedrijf 6 maakt een duidelijke keuze om tijdens het werpen zo weinig mogelijk in het kraamhok te gaan kijken en de zeugen in alle rust te laten werpen. Verder werpen er bij bedrijf 3 minder zeugen waardoor de arbeid per zeug groter is. De arbeid besteed aan het werpen kan beïnvloed worden door verschillende factoren zoals het sperma, type zeugenlijn, type kraamhok, Ook voor het spenen zijn er aanzienlijke verschillen naar arbeidsinspanningen per zeug. Deze verschillen zijn zowel zichtbaar bij het verhokken van de dieren, het reinigen van de kraamhokken en het inbrengen van hoogdrachtige zeugen in het kraamhok. Bedrijf 2 en 4 besteden merkelijk minder arbeid aan het spenen. Bedrijf 2 telt de grootste groep zeugen en 61

75 kan daardoor het vlotst werken per zeug. Bedrijf 5 besteedt het meest tijd aan het spenen. Dit komt waarschijnlijk doordat dit bedrijf een andere aanpak heeft bij het spenen. Het voorspenen vergt een niet te onderschatten extra arbeidsdruk. Bedrijf 5 heeft eveneens oudere kraamhokken en verschillende afdelingen kraamhokken, waardoor er minder efficiënt kan gereinigd worden. Verschillen in het verhokken van de dieren en het opvullen van het kraamhok zijn hoofdzakelijk te wijten aan de afstand van kraamafdeling tot dekafdeling en biggenafdeling. Ten slotte verschilt de arbeid voor het behandelen van de biggen aanzienlijk. Vooral bedrijf 1 en bedrijf 5 besteden meer arbeid aan bigbehandelingen. Bedrijf 1 speent wel het grootst aantal biggen per zeug, waardoor er meer biggen per toom moeten behandeld worden. Bedrijf 5 heeft een hogere arbeid doordat het de bigbehandelingen spreidt over 11 dagen, gemiddeld een halfuur lang, waardoor er tijd verloren gaat aan klaarzetten en opruimen van materiaal. Bedrijven 2 en 3 besteden minder arbeid voor het behandelen van biggen, dit omdat de biggen respectievelijk in 3 en 2 dagen behandeld worden Arbeid dagelijkse taken Tabel 20: Arbeid dagelijkse taken Verdeling arbeid dagelijkse taken per dag Voederen zeugen Kraamhok 11u39 5u29 15u45 4u57 9u 4u48 Dek 2u14 2u42 3u43 1u25 34min36 3u43 Dracht 1min27 2u19 8u 44min37 13u03 3u13 Gemiddelde dagelijkse arbeid voederen zeugen (per zeug) 29min48 22min31 1u18 20min18 1u05 33min32 Dagelijkse algemene controle Kraamhok 6u16 3u u43 16min31 17min28 Dek 9min05 5u29 0 3u35 0 3min59 Dracht 5u36 2u24 21min07 5u43 11sec 38min46 Gemiddelde dagelijkse arbeid algemene controle (per zeug) 25min45 25min24 1min 57min12 48sec 2min52 Het voederen van de zeugen gaat vaak gepaard met de algemene controle. Men kan dan ook vaststellen dat de bedrijven waar relatief weinig arbeid besteed wordt aan het voederen 62

76 van de zeugen (wegens automatische voedering), meer arbeid spenderen aan de algemene observatie van de dieren Arbeidsefficiëntie per bedrijf Om een beeld te krijgen van de efficiëntie bij het verrichten van arbeid, wordt gebruik gemaakt van de efficiëntiecoëfficiënt. Bedrijven die werken met vaste looplijnen, die minder heen en weer lopen, besparen in hun arbeid. Zo kan er efficiënter gewerkt worden (Roelofs, 2006). Zoals eerder aangehaald, is de efficiëntiecoëfficiënt de effectieve arbeid in een arbeidsblok. Een arbeidsblok stopt wanneer de staltijd groter is dan 15 minuten, dit kan zijn bij een middagpauze bijvoorbeeld. Er wordt dus een maximum van staltijd vastgelegd op 15 minuten. Wanneer deze limiet overschreden wordt, wordt een nieuw arbeidsblok gemeten. Tabel 21: Effectieve arbeid per dag, staltijd per dag en efficiëntiecoëfficiënt Bedrijf Effectieve arbeid per dag Eff. arbeid man per dag Eff. arbeid vrouw per dag Staltijd per dag Efficiëntiecoëfficiënt (%) 1 8u39 3u19 4u35 22min25 94,3 2 6u17 2u54 3u22 33min23 86,3 3 7u22 7u08-5min27 98,3 4 5u14 1u42 3u23 20min45 92,6 5 5u18 3u55 1u18 15min24 91,7 6 4u18 2u48 1u23 27min41 88,7 Uit tabel 21 kan geconcludeerd worden dat bedrijf 2 en 6 het minst efficiënt werken. Bedrijf 2 wisselt van laarzen en kledij bij het binnentreden van een andere afdeling, wat zorgt voor meer arbeidsverlies. Bedrijf 6 heeft geen vaste looplijnen. Daarentegen werkt bedrijf 3 zeer efficiënt. Dit bedrijf wisselt niet van kledij en laarzen bij het binnentreden van een andere afdeling. Ook houdt dit bedrijf zich aan de vaste looplijnen. Bij bedrijf 1,2 en 4 verricht de vrouw de meeste arbeid aan de varkens. Bij bedrijf 5 en 6 is het omgekeerd. Uit de dataset kan afgeleid worden dat mannen meer arbeid besteden aan vleesvarkens en batterij, in tegenstelling tot vrouwen die zich meer richten tot de zeugen. 63

77 Arbeid zeugen (per dag per zeug) 2.2 Vergelijking tussen arbeid binnen drie en vierwekensystemen Vergelijking arbeidsverloop Arbeidsverloop in driewekensystemen 0:05:00 Bedrijf 3 0:04:00 0:03:00 Bedrijf 4 Bedrijf 5 Bedrijf 6 0:02:00 Gem: 1min32 0:01:00 Gem: 1min14 Gem: 1min08 Gem: 1min01 0:00: Dag Figuur 24: Totale arbeidsverloop zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag voor bedrijven met een driewekensysteem Op figuur 24 wordt het arbeidsverloop van de totale arbeid aan de zeugenhouderij (exclusief biggen 7-20 kg) per zeug per dag bij de bedrijven met een driewekensysteem voorgesteld. Op dag 4, de vierde dag na spenen, kan er een arbeidspiek waargenomen worden. Dit is door de extra arbeid besteed aan de bronstcontrole en het insemineren van de zeugen. Tijdens de tweede week registreert men de arbeidspiek voor het werpen van de zeugen. Het spenen (op dag 20 en 21) zorgt op de meeste bedrijven voor de grootste arbeidspieken. De grootste verschillen naar arbeid zijn zichtbaar tijdens de werpweek. Er is een groot verschil van bedrijf tot bedrijf naar management rond werpen van de zeugen. In het algemeen kan men stellen dat er eerder een constante arbeidsdruk is op de bedrijven (zeker in vergelijking met bedrijven binnen het vierwekensysteem, zie verder). Bedrijf 5 heeft extra pieken op dag door het voorspenen van een aantal zeugen wegens te weinig kraamhokken. Op dag 8 en 9 kan je twee pieken waarnemen van bedrijf 6. Dit komt omdat dit bedrijf de biggen na spenen nog een week huisvest in de kraamhokken. De piek van spenen komt voor dit bedrijf dus op dag 8-9, aangezien pas op dit moment de biggen uit het 64

78 Arbeid zeugen (per dag per zeug) kraamhok verhokt worden, de kraamhokken gereinigd worden en de hoogdrachtige zeugen naar het kraamhok gebracht worden. Dit verklaart ook waarom dit bedrijf geen arbeidspiek heeft op dag Arbeidsverloop in vierwekensysteem 0:07:00 0:06:00 0:05:00 Bedrijf 1 Bedrijf 2 0:04:00 0:03:00 0:02:00 0:01:00 Gem: 1min17 Gem: 41sec 0:00: Dag Figuur 25: Totale arbeidsverloop zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag voor bedrijven met een vierwekensysteem Bovenstaande figuur geeft het arbeidsverloop per zeug per dag (excl. biggen 7-20 kg) weer bij de bedrijven met een vierwekensysteem. Vanaf de eerste dag worden er relatief grote arbeidspieken geregistreerd (zeker bij bedrijf 1). Op dit moment wordt intensieve arbeid besteed voor bronststimulatie en inseminatie. Dit duurt enkele dagen. Tijdens de eerste week noteert men de hoogste arbeidsdruk, aangezien het dekken en werpen direct na elkaar volgen. Bedrijf 1 verhokt de zeugen naar de kraamstal op dag 2, vandaar de grote arbeidspiek. Vanaf dag 3 beginnen de hoogdrachtige zeugen in het kraamhok te werpen. Deze arbeidspiek is gemiddeld gespreid over 4 dagen. De eerste week bij vierwekensystemen is een dekweek en werpweek Daarna zijn er twee minder drukke weken waarin de bigbehandelingen uitgevoerd worden. Op dag 12 en 14 worden op bedrijf 1 bigbehandelingen uitgevoerd. Op dag 12, 18 en 22 worden op bedrijf 3 bigbehandelingen uitgevoerd. Op de laatste dag, dag 28, worden de zeugen verhokt naar de dekafdeling, de biggen gespeend en de stal wordt gereinigd. In tegenstelling tot het spenen in het 65

79 Gemiddelde arbeid (per zeug per dag) driewekensysteem, dienen alle activiteiten rond het spenen hier meestal op één dag te gebeuren Vergelijking arbeidsverloop tussen drie- en vierwekensysteem 0:05:00 0:04:00 0:03:00 3-WS 4-WS 0:02:00 0:01:00 Gem: 1min14 Gem: 59sec 0:00: Dag Figuur 26: Vergelijking totale arbeidsverloop van zeugen per zeug per dag Als de gemiddelde arbeidsbesteding per zeug per dag wordt vergeleken, kan er geconcludeerd worden dat er geen significant verschil is tussen drie- en vierwekensystemen (p=0,19). In eerste instantie moet er rekening gehouden worden met het feit dat er een kleine dataset is. Er kan met 80% zekerheid (wat onvoldoende is; de norm ligt op 95%) gezegd worden dat de bedrijven in het driewekensysteem gemiddeld meer arbeid besteden aan zeugen in vergelijking met de bedrijven met een vierwekensysteem. Een mogelijke verklaring is dat de bedrijven met een vierwekensysteem werken met grotere groepen zeugen. Ze zijn in deze praktische proef ook de grootste bedrijven waardoor deze bedrijven sowieso minder arbeid per zeug nodig hebben. Daarnaast dient men in het vierwekensysteem zich telkens slechts op één hoofdtaak binnen één groep zeugen te concentreren. Bedrijven in het driewekensysteem moeten vaak meer multitasken tussen de verschillende afdelingen of taken. Binnen het vierwekensysteem is het verschil tussen drukke en rustige dagen wel een stuk groter, in vergelijking met de arbeidsspreiding in het driewekensysteem. Vooral de pieken bij het spenen en dekken vallen op. In het driewekensysteem heeft men de mogelijkheid om de arbeidspiek rond het spenen te spreiden over twee dagen. De drukte tijdens het werpen is eerder een constante gedurende een aantal dagen. Als bedrijf moet men de afweging maken of men deze arbeidspieken kan opvangen met de aanwezige arbeidskrachten. 66

80 2.2.2 Vergelijking activiteiten tussen drie- en vierwekensysteem Om de arbeid van de hoofdactiviteiten bij een drie- en een vierwekensysteem te vergelijken werd telkens een two-sample t-test uitgevoerd. Bij alle activiteiten kan er besloten worden dat de varianties normaal verdeeld en homoscedastisch zijn. Wanneer de two-sample t-test een significantie heeft die lager is dan 0,05, dan kan er met 95% zekerheid besloten worden dat de arbeid tussen de wekensystemen significant verschillend is. In bijlage 2 kan je de output van de statistische verwerking terugvinden. Tabel 22: Vergelijking van hoofdactiviteiten bij drie- en vierwekensystemen Hoofdactiviteiten 3-WS 4-WS Significantie Arbeid dekken per zeug 20min33 20min35 0,50 Bronststimulatie en controle per zeug 9min35 8min53 0,47 Inseminatie en bronstcontrole per zeug 10min57 11min42 0,46 Arbeid werpen per zeug 23min57 13min49 0,24 Arbeid spenen per zeug 28min33 26min15 0,41 Verhokken 9min18 9min09 0,48 Reinigen 13min42 12min28 0,39 Kraamhok opvullen 5min33 4min37 0,37 Bigbehandelingen per toom 19min 19min22 0,46 Er zijn geen significante verschillen (p>0,05) te zien bij de arbeid van de activiteiten tussen de meerwekensystemen. Wat zeker in rekening gebracht moet worden, is dat er maar zes bedrijven gemeten zijn, wat een kleine dataset is. Normaal gezien zou er toch een verschil in arbeid, uitgedrukt per zeug, zichtbaar moeten zijn rond het werpen. Bedrijven in het vierwekensysteem zouden in vergelijking met bedrijven binnen een driewekensysteem minder arbeid per zeug nodig hebben. Dit is te verklaren doordat toezicht tijdens het werpen in grotere groepen zeugen automatisch minder arbeid per dier vergt. Ook uit de literatuur wordt er opgemerkt dat een zekere schaalgrootte automatisch gepaard gaat met minder arbeid per dier. 67

81 Productiegetal 2.3 Invloed van arbeid op kengetallen bedrijf Invloed van de gemiddelde arbeid zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag op het productiegetal :00:00 0:00:17 0:00:35 0:00:52 0:01:09 0:01:26 0:01:44 Gemiddelde arbeid zeugenhouderij (excl. batterij) per zeug per dag Figuur 27: Productiegetal t.o.v. totale arbeid zeugenhouderij per zeug per dag Figuur 27 vertoont geen lineair verband (p>0,05) tussen het productiegetal en de totale arbeid aan de zeugenhouderij per zeug per dag. Er kan hieruit vastgesteld worden dat meer arbeid spenderen aan de zeugen in het algemeen niet noodzakelijk resulteert in een hoger of lager productiegetal. Bedrijf 5 besteedt relatief veel arbeid (1min14 per zeug per dag) aan de zeugenhouderij maar heeft het laagste productiegetal. Als de arbeidsmetingen vergeleken worden met de andere bedrijven, is het opvallend dat dit bedrijf vaak van taken wisselt. Dit gaat gepaard met een zeker arbeidsverlies. Ook het voorspenen tussen de groepen vergt een niet te onderschatten extra arbeidsdruk. Verder besteedt bedrijf 3 de meeste arbeid (1min32 per zeug per dag) aan de zeugenhouderij maar heeft een relatief laag productiegetal. Bedrijf 3 besteedt zeer veel arbeid aan het werpen van de zeugen. 68

82 Aantal gespeende biggen per zeug Percentage biggensterfte Invloed van de gemiddelde arbeid in de kraamstal per zeug per dag op het aantal gespeende biggen en op de biggensterfte Gespeende biggen/zeug Biggensterfte :00:00 0:01:26 0:02:53 0:04:19 0:05:46 0:07:12 0:08:38 Gemiddelde arbeid kraamstal per zeug per dag Figuur 28: Aantal gespeende biggen/zeug t.o.v. arbeid kraamstal In figuur 28 kan geen lineair verband (p>0,05) tussen de besteedde arbeid in de kraamstal per zeug per dag en het aantal gespeende biggen per zeug waargenomen worden. Bedrijven 3 en 5 verrichten meer arbeid per zeug per dag en hebben een lager aantal gespeende biggen. Bij bedrijf 5 kan dit verklaard worden doordat het bedrijf veel arbeid besteedt aan het werpen en spenen. Bedrijf 3 wordt gerund door één persoon waardoor er, tijdens pieken, minder efficiënt in vergelijking met andere bedrijven kan gewerkt worden. Ook voedert het bedrijf handmatig de zeugen in de kraamstal, wat een grote bijdrage levert in de totale arbeid kraamstal. Er is ook geen lineair verband (p>0,05) vastgesteld tussen de arbeid in de kraamstal per zeug per dag en de biggensterfte. Doordat er weinig bedrijven arbeid gemeten hebben, is er maar een kleine dataset. Dit kan de resultaten beïnvloeden. 69

83 % falingen, % herdekkingen Arbeid activiteiten in functie van kengetallen Arbeid dekken per zeug a) Invloed op het percentage falingen en het percentage herdekkingen Uit figuur 29 kan er met 90% zekerheid geconcludeerd worden dat er een trend is tot een lager percentage falingen (p=0,07) en een lager percentage herdekkingen (p=0,1) bij meer besteedde arbeid aan het dekmanagement. Bedrijven die veel arbeid spenderen aan hun dekmanagement kunnen deze extra inspanningen dus vertalen in betere kengetallen. Bedrijf 1 besteedt de meeste tijd aan het dekken (32 minuten), waardoor het bedrijf ook het laagste percentage falingen (7,1%) en herdekkingen (3,91%) heeft. Bedrijf 2 besteedt de minste tijd aan het dekken, namelijk 9 minuten. Dit verklaart zich ook in de technische kengetallen: het bedrijf heeft 15,1% falingen en 7,55 % herdekkingen. 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% y = -2,6476x + 0,111 R² = 0,6358 y = -3,6473x + 0,1708 R² = 0, % falingen % herdekkingen Lineair (% falingen) Lineair (% herdekkingen) 2% 0% 0:00:00 0:07:12 0:14:24 0:21:36 0:28:48 0:36:00 Totale arbeid 'dekken' (tijd per zeug) Figuur 29: % falingen en % herdekkingen ten opzichte van arbeid dekken per zeug b) Invloed op interval spenen-dekken Bedrijf 1 heeft het laagste interval spenen-bronst (4,17 dagen) doordat dit bedrijf de meeste tijd besteedt aan het dekken, namelijk 31 minuten per zeug. De zeugen worden bij dit bedrijf buiten gelaten voor een goede bronststimulatie. Bedrijf 5 heeft het hoogste interval spenenbronst (6,32 dagen). Dit komt doordat het bedrijf zeer weinig tijd besteedt aan de bronststimulatie en inseminatie. Er is dus een trend (p=0,1) tot een lager interval spenen-dekken bij meer besteedde arbeid aan het dekken per zeug. 70

84 Aantal worpen per 100 dekkingen Interval spenen-dekken (aantal dagen) 7,00 6,50 6,00 5,50 5,00 4,50 4, y = -80,521x + 6,1505 R² = 0, ,50 3,00 0:00:00 0:07:12 0:14:24 0:21:36 0:28:48 0:36:00 Totale arbeid 'dekken' (tijd per zeug) Figuur 30: Interval spenen-dekken ten opzichte van arbeid "dekken" per zeug c) Invloed op aantal worpen per 100 dekkingen Uit onderstaande figuur kan er geconcludeerd worden dat er een trend (p=0,06) is tot een hoger aantal worpen per 100 dekkingen bij meer besteedde arbeid aan het dekmanagement y = 441,43x + 79,932 R² = 0, :00:00 0:10:00 0:20:00 0:30:00 0:40:00 Totale arbeid 'dekken' (tijd per zeug) 3 1 Figuur 31: Vergelijking tussen aantal worpen per 100 dekkingen en totale arbeid 'dekken' (tijd per zeug) 71

85 Aantal gespeende biggen Percentage doodgeboren biggen Invloed van arbeid werpen per zeug op het gemiddeld aantal levend geboren biggen en het percentage doodgeboren biggen Levende biggen/worp % doodgeboren biggen :00:00 0:10:00 0:20:00 0:30:00 0:40:00 0:50:00 Totale arbeid 'werpen' (tijd per zeug) Figuur 32: Gem. levend geboren biggen/zeug en % doodgeboren biggen t.o.v. gemiddelde arbeid werpen/zeug Uit bovenstaande grafiek kan men concluderen dat meer arbeid besteden aan de zeugen tijdens het werpen niet noodzakelijk resulteert in meer levend geboren biggen per worp (p=0,6) en minder doodgeboren biggen per worp (p=0,5). Er is geen significant lineair verband. Veelvuldig langsgaan in het kraamhok tijdens het werpen (bij geboortehulp bijvoorbeeld), kan zorgen voor stress bij de zeugen, wat zorgt voor een daling van het aantal levend geboren biggen per zeug. Hierbij wordt een omgekeerd effect gecreëerd. Meestal worden biggen op een natuurlijke en spontane manier geboren. Soms is er echter hulp nodig. Geboortehulp is aangewezen wanneer er 30 tot 40 minuten na de geboorte van een big nog steeds geen volgende geboren is, of wanneer de laatst geboren big volledig opgedroogd is. Daarnaast is geboortehulp afhankelijk van verschillende factoren: het sperma, de zeugenlijn, het type kraamhok, 72

86 Aantal gespeende biggen per zeug Invloed van arbeid bigbehandelingen per zeug op aantal gespeende biggen en op het percentage biggensterfte Er is geen invloed van de arbeid tijdens bigbehandelingen per zeug op het aantal gespeende biggen (p=0,7) en op het percentage biggensterfte (p=0,4). Doordat er maar vijf bedrijven met technische kengetallen zijn, is er geen grote dataset, waardoor eventuele verbanden niet kunnen aangetoond worden Invloed van arbeid opfok overtallige biggen per zeug op het aantal gespeende biggen en op het percentage biggensterfte In figuur 33 wordt het aantal gespeende biggen per zeug met de arbeid bij opfok overtallige biggen vergeleken. Bedrijf 1 besteedt de meeste arbeid aan opfok overtallige biggen, namelijk 4min19 per zeug. Dit bedrijf heeft dan ook het hoogst aantal gespeende biggen (13,7). De figuur toont een lineaire trend (p<0,1; zwart) weer. Bij bedrijf 3 en 5 gebeurt geen moederloze opfok. Indien deze twee bedrijven niet meegeteld worden, kan er ook een lineaire trend (p<0,1; rood) waargenomen worden y = 354,26x + 12,663 R² = 0,6617 y = 88,479x + 19,357 R² = 0, :00:00 0:00:43 0:01:26 0:02:10 0:02:53 0:03:36 0:04:19 0:05:02 Totale arbeid opfok overtallige biggen per zeug Figuur 33: Aantal gespeende biggen t.o.v. totale arbeid opfok overtallige biggen/zeug De arbeid besteed aan de opfok overtallige biggen heeft geen invloed op het percentage biggensterfte (p=0,6). 73

87 Invloed van arbeid bijvoederen biggen (in kraamstal) per zeug per dag op het aantal gespeende biggen en op het percentage biggensterfte De arbeid besteed aan het bijvoederen van de biggen in de kraamstal heeft geen invloed op het aantal gespeende biggen (p=0,9) en op het percentage biggensterfte (p=0,8). Doordat er geen grote dataset arbeid geregistreerd werd, kan een eventueel verband niet aangetoond worden. Daarnaast kan de arbeid besteed aan het bijvoederen van biggen in de kraamstal beïnvloed worden door verschillende factoren zoals de manier en vorm van bijvoederen. Een bedrijf uitgerust met een automatische melkvoederinstallatie zal een lagere besteedde arbeid hebben in vergelijking met bedrijven die manueel snoepvoeder toedienen. 74

88 DISCUSSIE Uit de resultaten van deze praktijkstudie kunnen meerdere verbanden en hypotheses vastgesteld worden. Er moet wel rekening gehouden worden met het feit dat slechts zes bedrijven gemeten werden waardoor de resultaten hierdoor niet steeds significant aangetoond kunnen worden. Eerst wordt de arbeid op bedrijfsniveau geëvalueerd. Daarna wordt de vergelijking tussen de wekensystemen en de invloed van de arbeid op de kengetallen besproken. a) Arbeid op bedrijfsniveau Eerst werd de gemiddelde arbeid volgens bedrijfsgrootte bepaald. Deze grafiek toonde een dalende trend (p=0,2) wanneer de bedrijfsgrootte steeg. In de literatuur werd waargenomen dat de gemiddelde arbeid 3,89 uren per zeug per jaar is, dit komt overeen met een bedrijfsgrootte van 300 zeugen. Uit de praktijkstudie kan besloten worden dat er bij 300 zeugen, 1 minuut per zeug per dag of ongeveer 6 uren per zeug per jaar arbeid nodig is (afgeleid uit figuur 21; p=0,2). Dit is een stuk meer dan in de literatuur. Dit komt omdat er bij Van den Plas (2007) geen rekening gehouden werd met de dagelijkse taken zoals voederen zeugen en algemene controle, vaccineren zeugen, opfok overtallige biggen en opfok gelten. De relatieve arbeidsverdeling in de literatuur (Zonderland, 2007) ziet er als volgt uit: 48% van de arbeid wordt besteed in de kraamstal, 15% in de biggenopfok, 11% in de dekstal, 10% in de drachtstal, 3% aan administratie en 13% aan overige arbeid. Wanneer uit de praktijkstudie de gemiddeldes van de relatieve waarden van de zes bedrijven genomen wordt, dan wordt er 46% van de arbeid besteed in de kraamstal, 20% in de biggenopfok (batterij), 16% in de dekstal, 10% in de drachtstal, 3% aan administratie en 5% aan overige arbeid. Voor de overige 5% werd de som genomen van de arbeid voor opfokgelten, CCM en VPF (zie bijlage 3). De waargenomen arbeidsbehoefte komt goed overeen met de resultaten van Zonderland (2007). Voor de arbeid per activiteit werden zeer verschillende resultaten gevonden. Dit komt grotendeels omdat er geen grote dataset van bedrijven is en omdat de bedrijven waar een arbeidsstudie uitgevoerd werd, zeer verschillend waren qua management en uitvoering. Tot slot werd de arbeidsefficiëntie en de staltijd per dag berekend. Volgens de praktijkstudie is de gemiddelde staltijd 21 minuten per dag. Volgens Roelofs et al. (1994) bedroegen de aan- en aflooptijden voor een één-, drie- en vierwekensysteem respectievelijk 170, 95 en 70 minuten per week. Dit komt overeen met 24, 14 en 10 minuten per dag. De hogere staltijd in de praktijkstudie kan verklaard worden doordat de staltijd bestaat uit de looptijd en ook de tijd voor andere handelingen die minder dan 15 minuten duren. Net zoals Cnockaert (2000) vastgesteld had, is het in de praktijkstudie niet enkel het productiesysteem maar ook de 75

89 manier van werken (taken combineren, taken niet of meerdere keren per week uitvoeren) die een belangrijke invloed heeft op de aan- en aflooptijd. b) Vergelijking drie- en vierwekensystemen Het arbeidsverloop In de praktijkstudie werden er voor het arbeidsverloop bij vierwekensystemen grotere pieken waargenomen dan bij driewekensystemen. Bij vierwekensystemen kunnen de bedrijven zich slechts op één hoofdtaak binnen één groep zeugen concentreren. Bedrijven in het driewekensysteem moeten vaak meer multitasken tussen de verschillende afdelingen/taken. Bij vierwekensystemen wordt er gewerkt met grotere groepen waardoor er ook grotere pieken zijn. Daarnaast is het verschil tussen drukke en rustige dagen een stuk groter binnen vierwekensystemen, in vergelijking met de arbeidsspreiding in het driewekensysteem. Vooral de pieken bij het spenen en het dekken vallen op. In het driewekensysteem heeft men de mogelijkheid om de arbeidspiek rond het spenen te spreiden over twee dagen. De drukte tijdens het werpen is eerder een constante gedurende een aantal dagen. Er werd geen significant verschil gevonden voor de gemiddelde arbeid per zeug per dag tussen drie- en vierwekensystemen (p=0,19). In eerst instantie moet ermee rekening gehouden worden dat er een kleine dataset is. Er kan wel met 80% zekerheid (wat onvoldoende is; de norm ligt op 95%) gezegd worden dat de bedrijven in het driewekensysteem (1 minuut 14 seconden per zeug per dag) gemiddeld meer arbeid besteden aan zeugen in vergelijking met de bedrijven met een vierwekensysteem (59 seconden per zeug per dag). Dit komt overeen met 7,5 uren per zeug per jaar bij driewekensysteem en 6 uren per zeug per jaar bij vierwekensysteem. Wanneer het arbeidsverloop van Leo Suls (2007) vergeleken wordt met de praktijkstudie, kunnen er ook enkele pieken waargenomen worden voor het spenen, het dekken en het werpen. Bij het vierwekensysteem zijn de pieken hoger dan bij het driewekensysteem. Daarnaast zijn er twee rustige weken in het vierwekensysteem. Wanneer de arbeidsbehoefte per dag vergeleken wordt bekomt men in de literatuur 11,25 uren per zeug per jaar voor het driewekensysteem en 10,75 uren per zeug per jaar voor het vierwekensysteem. Bij beide studies wordt er voor het driewekensysteem een hoger aantal uren per zeug per jaar dan bij het vierwekensysteem bekomen. De waardes van de praktijkstudie liggen duidelijk lager. Dit is gedeeltelijk te verklaren doordat enkel de effectieve tijd gemeten werd. De tijd werd gemeten vanaf het binnenkomen tot het verlaten van een afdeling. Naast deze tijd is er nog de staltijd die 10% meer arbeid levert in de werkelijke arbeidsbesteding (tabel 21). Daarnaast zijn er nog andere factoren die niet ingeschat kunnen worden. 76

90 Vergelijking activiteiten In de praktijkstudie zijn er geen significante verschillen (p>0,05) te zien bij de arbeid van de activiteiten tussen de meerwekensystemen. In de literatuur werd de invloed van het productiesysteem op de werktijd (minuten per zeug per jaar) om bepaalde taken uit te voeren geschat. Dit werd enkel geschat voor bedrijven van 50 tot 150 zeugen. Er kan een duidelijk verschil in het dekken, het werpen, het verhokken naar de kraamstal en de batterij waargenomen worden. Voor het insemineren, de drachtcontrole, bigbehandelingen, verhokken naar drachtstal en het reinigen en ontsmetten werd bijna geen verschil waargenomen tussen het drie- en vierwekensysteem. Roelofs et al. (1994) merkte op dat voor grotere bedrijven (meer dan 150 zeugen) de absolute arbeidsbesparing per zeug lager zal liggen. Ten eerste omdat de aan- en aflooptijden over een groter aantal zeugen verdeeld moet worden. Ten tweede omdat met een groter aantal zeugen al efficiënter gewerkt wordt zodat de efficiëntiebesparing, door de meerwekensystemen veroorzaakt, lager is (Van Unen, 2001). Er kan besloten worden dat voor het insemineren, de drachtcontrole, de bigbehandelingen, het verhokken naar de drachtstal en het reinigen en ontsmetten zowel in de literatuur als in de praktijkstudie geen verschil voor drie- en vierwekensystemen waargenomen wordt. Voor de hoofdactiviteiten (dekken, werpen, spenen, verhokken) werd in de literatuur een duidelijk verschil waargenomen en in de praktijkstudie niet. Dit komt waarschijnlijk omdat het over een te kleine dataset gaat. c) Invloed van de arbeid op de kengetallen In de praktijkstudie werd de invloed van de gemiddelde arbeid aan de zeugenhouderij per zeug per dag op het productiegetal nagegaan. Er werd geen lineair verband (p>0,05) aangetoond. Ook voor de invloed van de gemiddelde arbeid in de kraamstal per zeug per dag werd geen lineair verband (p>0,05) getoond met het aantal gespeende biggen en de biggensterfte. Verder werd in de praktijkstudie de invloed van de arbeid besteed aan bepaalde activiteiten op enkele kengetallen nagegaan. Voor de arbeid dekken per zeug werd de invloed op het percentage falingen, op het percentage herdekkingen, op het interval spenen-dekken en op het aantal worpen per 100 dekkingen vergeleken. Er kan respectievelijk met een significantie van 0,07; 0,1; 0,1 en 0,06 aangetoond worden dat wanneer meer arbeid besteed wordt aan de bronststimulatie en het insemineren, er een trend is tot betere technische resultaten. 77

91 Wanneer de invloed van arbeid besteed aan het werpen per zeug op het gemiddeld aantal levend geboren biggen en op het percentage doodgeboren biggen nagegaan wordt, kan er geen significant lineair verband (p=0,6; p=0,5) aangetoond worden. In de literatuur werd er door Zonderland (2007) wel een lineair verband gevonden tussen de biggensterfte en de arbeid besteed bij het werpen. Ook werd er een verband gevonden tussen het aantal gespeende biggen per zeug per jaar en de arbeid besteed bij het werpen. Doordat er maar zes bedrijven arbeid geregistreerd hebben, kunnen niet dezelfde conclusies getrokken worden uit de literatuur- en praktijkstudie. Verder is er geen invloed van de arbeid besteed aan bigbehandelingen en de arbeid besteed aan het bijvoederen biggen (in kraamstal) op het aantal gespeende biggen en op het percentage biggensterfte. Wanneer er meer arbeid besteed wordt aan de opfok van overtallige biggen kan er een trend tot (p<0,1) een hoger aantal gespeende biggen per zeug waargenomen worden. Tot slot is er geen invloed van de arbeid besteed aan opfok overtallige biggen op het percentage biggensterfte. Ook in de literatuur werd geen verband gevonden tussen het verleggen van de biggen en het percentage biggensterfte (figuur 17). 78

92 ALGEMENE CONCLUSIE Het groepsgewijs managementsysteem heeft een bepaalde impact op de rendabiliteit en arbeidsefficiëntie binnen de zeugenhouderij. Het grootste voordeel van een wekensysteem is de georganiseerde aanpak van het werk, waarbij de verschillende activiteiten gegroepeerd worden en dus efficiënter kunnen verlopen. Via een arbeidsstudie, uitgevoerd op zes bedrijven, werd de besteedde arbeid voor drie- en vierwekensystemen in beeld gebracht. Wanneer de bedrijfsgrootte steeg, kon er een dalende trend van gemiddelde arbeid per zeug waargenomen worden. Uit de praktijkstudie kon besloten worden dat er bij 300 zeugen, 6 uren per zeug per jaar arbeid nodig is. Er wordt gemiddeld 46% van de totale arbeid besteed in de kraamstal, 20% in de batterij, 16% in de dekstal, 10% in de drachtstal, 3% aan administratie en 5% aan overige arbeid. Ook werd de staltijd per dag berekend. Volgens de praktijkstudie is dit gemiddeld 21 minuten per dag. Om efficiënt te kunnen werken, worden de looplijnen best zo kort mogelijk gehouden. Hierbij moet rekening gehouden worden bij het ontwerp van de inrichting van de stallen. Soms verliest men nog teveel tijd met het uithalen van zeugen uit verschillende kraamafdelingen, of moeten de biggen verhuisd worden naar een andere stal via een transportmiddel. Wanneer het drie- en vierwekensysteem vergeleken werd, konden er grotere pieken waargenomen worden bij het vierwekensysteem. Deze pieken zijn vooral te wijten aan de grotere groepen bij het vierwekensysteem. Het nadeel is dat deze piekmomenten vaak te druk worden. Daarom moet er soms extra personeel ingeschakeld worden. Verder kan het soms moeilijk te combineren zijn met andere nevenactiviteiten op het bedrijf. Activiteiten als melkvee dienen continue uitgevoerd te worden. Ook konden de bedrijven met een vierwekensysteem zich slechts op één hoofdtaak concentreren binnen één groep zeugen. Doordat de varkenshouder zich slechts met één enkele activiteit moet bezighouden is de concentratie vaak groter en zijn de technische resultaten beter. Bedrijven in het driewekensysteem moeten meer multitasken tussen de verschillende afdelingen/taken. Daarnaast is het verschil tussen drukke en rustige dagen een stuk groter binnen vierwekensystemen, in vergelijking met de arbeidsspreiding in het driewekensysteem. In het driewekensysteem heeft men de mogelijkheid om de arbeidspiek rond het spenen te spreiden over twee dagen. Naast de arbeid zijn er verschillende zaken die bij de keuze van het wekensysteem in overweging moeten genomen worden. Het management moet zo voorzien zijn dat een jonge speenleeftijd (20-21 dagen) haalbaar is. Ook vraagt het groepsgewijs managementsysteem een aangepaste stallenbouw. Zo zijn in driewekensystemen relatief meer kraamhokken nodig in vergelijking met vierwekensystemen. 79

93 Elke varkenshouder moet voor zichzelf de beslissing maken bij welk systeem hij/zij het beste voelt en hoe georganiseerd hij/zij kan werken. Een vierwekensysteem vraagt een strakke planning en is misschien niet voor iedereen haalbaar. Daartegenover is een continue arbeidsdruk (waarbij verschillende activiteiten door elkaar lopen) ook niet voor iedereen geschikt. Er moet bekeken worden wat de mogelijkheid is voor het inschakelen van extra arbeidskrachten op de piekmomenten. Ook moet de haalbaarheid in combinatie met de nevenactiviteiten nagekeken worden. Het rendement van een groepsgewijs management wordt vooral gehaald wanneer de arbeid goed georganiseerd verloopt, wanneer de stalinrichting hieraan aangepast is en wanneer de arbeidspieken kunnen opgevangen worden. 80

94 REFERENTIELIJST Agrifirm Group. (2014). Biestopname en overdracht immuniteit. Geraadpleegd op 4 mei 2016 via < Bartelink, D. & Ebeltjes, S. (2006). Meerwekensystemen in de praktijk: Onderzoek naar de effecten van het meerwekensysteem op gezondheid en technische resultaten. Deventer: Gezondheidsdienst voor Dieren. Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie. (2014). Gecommentarieerd geneesmiddelenrepertorium voor diergeneeskundig gebruik. BCFI vzw. 72 Bodde, R. (2004). Meer biggen met minder arbeid. Boerderij (28 sept.), Boehringer Ingelheim. (2010). Zakboek voor varkens. Geraadpleegd op 12 februari 2016 via < Brooks, P. H., Beal, J.D. & Niven, S. (2001). Liquid feeding of pigs: potential for reducing environmental impact and for improving productivity and food safety. Recent Adv. Anim. Nutr. Aust. (13), Brown, P., (2006). Advantages and disadventages of batch farrowing. In Practice (28), Bruininx, E. M. A., Binnendijk, G. P., Van Der Peet Schwering, M. C., Schrama, J. W., Den Hartog, L. A., Everts, H. & Beynen, A. C. (2002). Effect of feed consumption on individual feed intake characteristics and performance of group housed weanling pigs. J. Anim. Sci. (80), Chouet, S., Pietro, C., Mieli, L., Veenhuizen, M.F. & McOrist, S. (2003). Some patterns of exposure to Lawsonia intracellularis infection on European pig farms. Veterinary Record (152), Cnockaert, H. (2000). Arbeidstechnische en economische studie van het een- en driewekensysteem bij varkens. Gent: Universiteit Gent. Colson V., Orgeur P., Foury A. & Mormède P. (2006). Consequences of weaning piglets at 21 and 28 days on growth, behaviour and hormonal responses. Applied Animal Behaviour Science (98), Conway, P. L. (1997). Development of intestinal microbiota. Gastrointestinal microbes and host interactions. Gastrointestinal Microbiol, volume 2. 81

95 Cools, A. (2011). Speenvoeder aangepast aan leeftijd biggen: waarom en hoe? Varkensbedrijf (3), Cox, E., (2012). Ik ben absoluut geen voorstander van almaar vroeger spenen. Varkensbedrijf (8), Cranwell, P.D. & Moughan, P.J. (1989). Biological limitations imposed by the digestive system to the growth performance of weaned pigs Australasian Pig Science Association (II), Daelemans, J. Lambrecht, J. & Maton, A. (1983). De huisvesting van dieren. Ministerie van Landbouw, Rijksstation voor Landbouwtechniek, 484. Daelemans, J. & Maton, A. (1989). A study of the relation weaning-day, service-day and farrowing-day with pigs, aiming to minimize human labour during weekends and in particular on Sundays. Landbouwtijdschrift (1), de Jong, E. (2010). Cursus Varkens Gezond Houden. Geraadpleegd op 6 mei 2016 via < htbaarheidsproblemen_zeug.pdf>. De letter, F. (2004). Met vierwekensysteem naar hogere productie. Varkensbedrijf, (augustus), Dewey, C.E., Martin, S.W., Friendschip, R.M. & Wilson, M.R. (1994). The effects on litter size of previous lactation length and previous weaning-to-conception interval in Ontario swine. Preventive Veterinary Medicine, Volume 8 (3), Farmer, C. & Quesnel, H. (2008). Nutritional, hormonal en environmental effects on colostrum in sows. Journal of Animal Science (87) Favier, C. F., Vaughan, E. E., De Vos, W. M. & Akkermans, A. D. (2002). Molecular monitoring of succession of bacterial communities in human neonates. Appl. Environ. Microbiol (68) Fremaut, D. & Michiels, J. (2012). Varkensteelt [syllabus]. UGent, Departement biowetenschappen. Glatz, P. C. (2001). Effect of cool drinking water on feed intake and shell quality of laying hens in summer. Australian Journal of Animal Science. Goeminne, S. (2010). Bedrijfsreportage: Piggy Saver. Quartes (1). Gunvaldsen, R.E., Waldner, C. & Harding, J.C. (2007). Effects of farrowing induction on suckling piglet performance. J Swine Health Prod. 15(2),

96 Hampson, D.J. & Kidder, D.E., (1986). Influence of creep feeding and weaning on brush border enzyme activities in the piglet small intestine. Res. Vet. Sci. (40), Hartmann, P.E. & Holmes, M.A. (1989). Sow Lactation. Australasian Pig Science Association Publication VI, Hays, V.W., Krug, J.L., Cromwell, G.L., Dutt, R.H. & Kratzer, D.D. (1978) Effect of lactation length and dietary antibiotics on reproductive performance of sows. American Society of Animal Science. Vol. 46. (4) Højberg O., Canibe N., Poulsen H. D., Hedemann M. S. & Jensen B. B. (2005). Influence of dietary zinc oxide and copper sulfate on the gastrointestinal ecosystem in newly weaned piglets. Applied and Environmental Microbiology (71), Inoue, R., Tsukahara, T., Nakanishi, N. & Ushida, K. (2005). Development of the intestinal microbiota in the piglet. J. Gen. Appl. Microbiol (51), Institut Technique du Porc. (2000). Mémento de l éleveur de porc. Institut Technique du Porc (6). Janssen Animal Health. (2006). Sygma system: Beter management, hogere gezondheid. Jensen, M.S., Jensen S.K. & Jakobsen, K. (2011) Development of digestive enzymes in pigs with emphasis on lipolytic activity in the stomach and pancreas. Danish institute of Animal Science. Johansen, M., Alban, L., Kjaersgard, H.D. & Baekbo, P. (2004). Factors associated with suckling piglet average daily gain. Preventive Veterinary Medicine (63), Joveco bvba., (2013). Niet-technische samenvatting Vandewoestyne Jan. Milieueffectrapport, 22 blz. Kains, F., (1998). Batch Farrowing Alternatives. Geraadpleegd op 7 november 2015 via < Keesecker, D. (2004). Later weaning is a no brainer. National Hog Farmer. Kim, J.C., Hansen, C.F., Mullan, B.P. & Pluske, J.R. (2012). Nutrition and pathology of weaner pigs: Nutritional strategies to support barrier function in the gastrointestinal tract. Animal Feed Science and Technology (173) Klobasa, F., Werhahn, E. & Butler, J.E. (1987). Composition of sow milk during lactation. Journal of Animal Science (64), Koketsu, Y., Dial, G.D. & King, V.L. (1997). Influence of various factors on farrowing rate on farms using early weaning. Journal of animal science. Vol. 75 (10),

97 Kraeling, RR. & Webel, SK. (2015). Current strategies for reproductive management of gilts and sows in North America. Journal of Animal Science and Biotechnology. Volume 6 (3). Lamers, J. (2006). Rustige weken zijn een sociaal voordeel. Varkens, december 2006, Lay, D.C., Matteri, R.L., Carroll, J.A., Fangman, T.J. & Safranski, T.J. (2002). Preweaning survival in swine. American Society of Animal Science (80), Lallès J.P., Boudry G., Favier C., Le Floc N., Luron I., Montagne L., Oswald I.P., Pié S., Piel C. & Sève B. (2004). Gut function and dysfunction in young pigs: physiology. Animal Research (53), Le Borgne, M., Lebris, B. & Quillien, J.-P., (1994). Temps de travaux:enquête dans 89 ateliers porcins de Bretagne. EDE Bretagne & Chambres d'agriculture de Bretagne, 30. Le Cozier, Y., Dagorn, J., Dourmad, J.Y., Johansen, S. & Aumaître, A. (1997) Effect of weaning-to-conception interval and lactation length on subsequent litter size in sows. Livestock Production Science. Volume 51 (1-3), Le Dividich, J. & Herpin, P. (1994). Effects of climatic conditions on the performance, metabolism and health status of weaned piglets: a review. Livestock Production Science (38), Leenknegt, S. (2012). Conditiescore bij zeugen : meten = weten. Geraadpleegd op 4 mei 2016 via < Lefebvre, D.J., Van Reeth, K., Vangroenweghe, F., Maes, D., Van Driessche,E., Laitat, M. & Nauwynck, H.J. (2009). Serosurvey for viruses associated with reproductive failure in newly introduced gilts and in multiparous sows in Belgian sow herds. Flemish Veterinary Journal (78), Lurette A., Belloc C., Touzeau S., Hoch T., Seegers H. & Fourichon C., (2007). Modelling batch farrowing management within a farrow-to-finish pig herd: influence of management on contact structure and pig delivery to the slaughterhouse. Animal (2008), Mabry, J.W., Culbertson, M.S. & Reeves, D. (1996). Effects of lactation length on weaningto-first-service interval, first-service farrowing rate, and subsequent litter size. Swine Health and production. Volume 4 (4), Maes D., Janssens G.P.J, Delputte P., Lammertyn A., de Kruif A. (2004). Back fat maesurements in sows from three commercial pig herds: relationship with reproductive efficiency and correlation with visual body conditions scores. Livestock production science (91),

98 Maes D., (2014). Bedrijfsdiergeneeskunde varken, Universiteit Gent, Makkink, C. A., Negulescu, G. P., Qin, G. X. & Verstegen, M.W.A. (1994). Effect of dietary protein source on feed intake, growth, pancreatic enzyme activities and jejunal morphology in newly weaned pigs. Br. J. Nutr. (72), Management en welzijn. Geraadpleegd op 7 november 2015 via < Mason S. P., Jarvis S. & Lawrence A. B. (2003). Individual differences in responses of piglets to weaning at different ages. Applied Animal Behaviour Science (80), Martel, G., Dourmad, J.-Y. & Dedieu B. (2007). Do labour productivity and preferences about work load distribution affect reproduction management and performance in pig farms. ScienceDirect, Mekerke, B. & Leneveu, P. (2006). Modifications de conduite de bandes et impact sur la situation sanitaire: analyse de quelques examples. Proceedings Association Française de Medecine Veterinaire Porcine, December (7-8), Miller, B.G., James, P.S., Smith, M.W. & Bourne, F.J. (1986) Effect of weaning on the capacity of pig intestinal villi to digest and absorb nutrients. The journal of Agricultural Science, Volume 107(03), Mullan B. P. & Williams I. H. (1990). The chemical composition of sows during their first lactation. Animal production (51), Noblet, J. & Etienne, M. (1987). Body composition, metabolic rate and utilization of milk nutrients in suckling piglets. Reproduction, Nutrition, Development (27), Oetting L. L., Utiyama C. E., Giani P. A., Ruiz U. D. S. & Miyada V. S. (2006). Effects of herbal extracts and antimicrobials on apparent digestibility, performance, organs morphometry and intestinal histology of weanling pigs. Revista Brasileira de Zootecnia (35), Pla, L.M. (2007). Review of mathematical models fors ow herd management. University of Lleida, department of mathematics jaume II, Livestock Science 106 (2007) Pluske J.R., Hampson D.J. & Williams I.H. (1997). Factors influencing the structure and function of the small intestine in the weaned pig: a review. Livestock Production Science 51, Pluske J.,Pethick D.W., Hopwood D.E. & Hampson D.J. (2002).Nutritional influences on some major enteric bacterial diseases of pigs. Nutrition Research Reviews 15,

99 Queensland Government. (2012). Batch farrowing. Geraadpleegd op 7 november 2015 via < Scheidt A.B., Cline T.R., Clark L.K., Mayrose V.B., Van Alstine W.G., Diekman M.A. & Singleton W.L.,1995. The effect of all-in-all-out growing-finishing on the health of pigs, Swine Health and Production(1995), volume 3 (5), Serroen, M. (1999). Het groepsgewijs management bij zeugen: Het driewekensysteem onder praktijkomstandigheden. Geel: Katholieke Hogeschool Kempen. Suls, L. (2003). Het sygma-systeem voor de zeugenhouderij. Onuitgegeven nota s van een PowerPoint presentatie, Janssen Animal Health Beerse. Suls, L. (2011). Batch management production systems. Pig Progress volume 25, (5). Svajgr, A.J., Hays, V.W., Cromwell, G.L. & Dutt, R.H. (1974). Effect of lactation duration on reproductive performance of sows. American society of animal science. Vol. 38 (1), Swords, W. E., Wu, C. C., Champlin, F. R. & Buddington, R. K. (1993). Postnatal changes in selected bacterial groups of the pig colonic microflora. Biol. Neonate. (63), Thelosen, J. (2004). Synchroniseren onontbeerlijk bij driewekensysteem. Varkens, 2004 (15 september), Tholen, E., Bunter, K.L., Hermesch, S. & Graser, H.U. (1996) The genetic foundation of fitness and reproduction traits in Australian pig populations. 1. Genetic parameters for weaning to conception interval, farrowing interval, and stayability. Australian Journal of Agricultural Research 47 (8), Tummaruk P., Lundeheim N., Einarsson S. & Dalin A. (2001). Effect of birth litter size, birth parity number, growth rate, backfat thickness and age at first mating of gilts on their reproductive performance as sows. Animal reproduction science (66), Richtlijn 2001/93/EG van de Commissie van 9 november 2001 houdende wijziging van Richtlijn 91/630/EEG tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens. Risley, CR., Kornegay, ET., Lindemann, MD. & Weakland, SM (1991). Effects of organic acids with and without a microbial culture on performance and gastrointestinal tract measurements of weanling pigs. Anim. Feed. Sci. Technol. (35), Roelofs, P.F.M.M., Backus, G.B.C. & Verbaarschot, P.M.H.K. (1994). Vergelijking van het één-, twee- en drieweekse productiesysteem voor vermeerderingsbedrijven. Proefstation voor de varkenshouderij, proefverslag (1120),

100 Rooke, J.A. & Bland I.M. (2002). The acquisition of passive immunity in the newborn piglet. Livestock Production Science (78), Van den Berg, J., Brandsma, E. & Zonderland, J. (2004). Zeugenhouders en tijd over? Dat bestaat niet!: Vergelijken van arbeidsproductiviteit. PraktijkKompas Varkens, 2004 (september), Van den Plas, N. (2007). Groepsgewijs managementsystemen in Vlaamse zeugenhouderij. Masterproef, Geel, Katholieke hogeschool Kempen, Industrieel Ingenieur Landbouw en biotechniek, 101 blz. Van der Meulen J., Koopmans S. J., Dekker R. A. & Hoogendoorn A. (2010). Increasing weaning age of piglets from 4 to 7 weeks reduces stress, increases post-weaning feed intake but does not improve intestinal functionality. Animal (4), Van der peet Schwering, C. M. C., Troquet, L. M. P.,Binnendijk, G. P. & Knol, E. (2013). Effect van genetische aanleg en geboortegewicht op de technische resultaten van biggen en vleesvarkens. Live stock Research Wageningen UR, Rapport 724. van der Sterren, M. (2008) Varkenssector verknocht aan weekritme. Varkensbedrijf. Geraadpleegd op 9 april 2016 via < Voeders Dick (2015). Presentatie meerwekensystemen. Mondelinge mededeling. Van Gansbeke, S., Van den Bogaert, T. & Vettenburg, N. (2011). Vruchtbaarheid bij zeugen. Vlaamse Overheid. Departement Landbouw en Visserij, Van Gorp, S. (1995). Het groepsgewijs management: het driewekensysteem. Hoechst Animal Health Benelux N.V., 46. Van Gorp, S. (1996). Het groepsgewijs managementsysteem of drie-weken-systeem: De Integrale-Keten-Bewaking (IKB) van de varkensproductiekolom. Varkensbedrijf, 1996 (april), Van Gorp, S. (1997). Het drie-wekensysteem: Synchronisatie van fokgelten en eersteworpszeugen. Varkensbedrijf, 1997 (februari), Van Thielen, J. & Van der Schoot Gert (2006). Omschakelen naar groepshuisvesting bij zeugen. Katholieke Hogeschool Kempen Geel Van Thielen, J. (2007) Groepsgewijs management van zeugen: 1,2,3,4 of 5-wekensysteem. Geraadpleegd op 16 februari 2016 via 87

101 < t%20van%20zeugen.pdf>. Van Thielen, J. (2015). Nieuwsbrief: Demo-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. Geraadpleegd op 15 februari 2016 via < Van Thielen, J. (2016). Nieuwsbrief: Demo-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. Geraadpleegd op 15 april 2016 via < Van Unen, D. (2001). Economische evaluatie van de mogelijkheden van Regumate in de Nederlandse varkenshouderij al dat niet in combinatie met het drie-weken-systeem. Wageningen: Wageningen Universiteit. Willis S.,(2004). Phase feeding increases profit. Geraadpleegd op 8 november 2015 via < (20/03/2008)>. Young, M. & Aherne, F. (2005). Monitoring and maintaining sow condition. Advances in pork production (16), Zonderland, J. (2007) Labour productivity in relation to entrepreneurship. Animal Sciences Group. Wageningen UR. Rapport

102 BIJLAGEN Bijlage 1: rapport bedrijf 2 Resultaten arbeidsstudie bedrijf 2 Periode 14/07/15 10/08/15 Systeem Vierwekensysteem Aantal zeugen 300 Groepsgrootte 60 Ras Danbred Aantal volwaardige arbeidskrachten (VAK) 2 1) ALGEMENE RESULTATEN ARBEIDSREGISTRATIE TOTALE ARBEID voor 2 VAK Totale arbeid over volledige periode 242u 13min Gemiddelde totale arbeid per dag 8u 39min/dag Gemiddelde arbeid zeugen per dag 6u 26min/dag 74% van totale arbeid Gemiddelde arbeid biggen (7-20kg) per dag 1u 17min/dag 15% van totale arbeid Gemiddelde arbeid vleesvarkens per dag 0u 44min/dag 8,5% van totale arbeid Gemiddelde arbeid administratie per dag 0u 13min/dag 2,5% van totale arbeid Totale arbeid per dag 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 20:00:00 16:00:00 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 Gem: 8u39 DEKKEN WERPEN SPENEN 89

103 Totale arbeid zeugenhouderij per dag 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 20:00:00 16:00:00 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 DEKKEN WERPEN BIGBEHANDELINGEN SPENEN Totale arbeid batterij per dag 20:00:00 16:00:00 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 BIGGEN LADEN 90 SPENEN

104 14/07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/ /07/2015 1/08/2015 2/08/2015 3/08/2015 4/08/2015 5/08/2015 6/08/2015 7/08/2015 8/08/2015 9/08/ /08/2015 Totale arbeid vleesvarkens per dag 20:00:00 16:00:00 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 Totale arbeid administratie per dag 16:00:00 12:00:00 8:00:00 4:00:00 0:00:00 91

105 2) ARBEID PER ACTIVITEIT HOOFDTAKEN WEKENSYSTEEM (totale arbeid) Dekken Waarvan Bronststimulatie en controle Waarvan effectieve inseminatie Werpen Spenen Bigbehandelingen Drachtcontrole 33u 16 min 18u 00min 15u 17min 10u 2min 33u 14min 23u 9min 1u 23min DAGELIJKSE TAKEN ZEUGENHOUDERIJ (gemiddelde tijd per dag) Opfok overtallige biggen 13 min/dag Opfok gelten 10 min/dag Voederen zeugen dek en dracht 5 min/dag Voederen zeugen kraamhok 28 min/dag Voederen biggen kraamhok 25 min/dag Andere taken kraamstal, dek en dracht 1u 13 min/dag Opvolging biggen 7-20 kg (incl laden en reinigen) 1u 17 min/dag 3) ARBEID PER DIER Arbeid per zeug (werpen) Arbeid per levend geboren big (werpen) Arbeid per zeug (spenen) Arbeid per gespeende big (spenen) Arbeid per zeug (dekken) Arbeid bigbehandelingen per toom 10 min/zeug 39 sec/big 33 min/zeug 2,5 min/big 33 min/zeug 23 min/toom 92

106 Bijlage 2: output statistische verwerking Gemiddelde arbeid volgens bedrijfsgrootte ANOVA a Model Sum of Squares df Mean Square F Sig. 1 Regression 551, ,809 2,412,195 b Residual 915, ,756 Total 1466,833 5 a. Dependent Variable: VAR00002 b. Predictors: (Constant), VAR00001 Vergelijking arbeidsverloop drie- en vierwekensysteem Normaliteitstest Tests of Normality Kolmogorov-Smirnov a Shapiro-Wilk wekensysteem Statistic df Sig. Statistic df Sig. arbeidzeugen 3WS,242 4.,941 4,659 a. Lilliefors Significance Correction 4WS, Levene s test + t-test Independent Samples Test Levene's Test for Equality of Variances t-test for Equality of Means Std. 95% Confidence Sig. (2- Mean Differen Error Differen Interval of the Difference F Sig. t df tailed) ce ce Lower Upper arbeidze ugen Equal variances assumed Equal variances not assumed 2,189,213 -,993 4,377-0:00:14 0:00:14-0:00:55 0:00:26 -,769 1,283,558-0:00:14 0:00:19-0:02:41 0:02:12 93

107 94

Elien Vancaysele Nathalie Nollet Inagro vzw

Elien Vancaysele Nathalie Nollet Inagro vzw DEMOPROJECT WEKENSYSTEMEN ARBEID IN DE PRAKTIJK IN 3- EN 4-WEKENSYSTEMEN Elien Vancaysele Nathalie Nollet Inagro vzw INLEIDING Meerwekensysteem: georganiseerde aanpak van arbeid Meest genoemde voordelen

Nadere informatie

4 Groepsgewijs management

4 Groepsgewijs management 4 Groepsgewijs management 4.1 Inleiding Het traditionele en vertrouwde managementsysteem is het éénwekensysteem. Wekelijks vinden in dit systeem de drie grote activiteiten plaats: bronstcontrole en insemineren,

Nadere informatie

Module Management & Organisatie. Groepsgewijs management

Module Management & Organisatie. Groepsgewijs management Module Management & Organisatie Groepsgewijs management Inhoud Inleiding... 4 1 Stabiele of dynamische groepen... 4 2 Het groepsgewijs managementsysteem... 6 3 Het driewekensysteem... 6 3.1 Planning van

Nadere informatie

Studiedag varkenshouderij organisatie: PCV

Studiedag varkenshouderij organisatie: PCV Studiedag varkenshouderij organisatie: PCV Roeselare 21 november 2007 Geel 23 november 2007 Groepsgewijs management van zeugen: 1, 2, 3, 4 of 5-wekensysteem Jos Van Thielen Docent aan de Katholieke Hogeschool

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: April 2016

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: April 2016 Projectpartners: April 2016 Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Voorwoord Beste lezer, Voor u ondertussen reeds de vijfde nieuwsbrief die in het kader van

Nadere informatie

Kengetallen. Kengetallen in de zeugenstal. Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Welke?

Kengetallen. Kengetallen in de zeugenstal. Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Welke? Verband economie en technische kengetallen? Hoe meer hoe beter? Productieoptimum? Less is more? Kengetallen in de zeugenstal Sanne Van Beirendonck / Jos Van Thielen / Bert Driessen 2 Kengetallen Welke?

Nadere informatie

TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ

TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ Tekst: Bert Driessen en Jos Van Thielen (Katholieke Hogeschool Kempen) TECHNISCHE KENGETALLEN IN DE ZEUGENHOUDERIJ TECHNISCHE KENGETALLEN Wat zijn kengetallen? Kengetallen zijn cijfers die uit de technische

Nadere informatie

Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015

Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN KOSTEN BATEN Meten is weten wanneer je weet wat je meet!!! Kengetallen

Nadere informatie

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid.

Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Sanitaire risico s en aandachtspunten voor biggengezondheid. Doelstelling van een bedrijf Verantwoord produceren met een minimum aan kosten. Verantwoord? Economisch? Het streven naar een hoge productie

Nadere informatie

MANAGEMENT EN WELZIJN

MANAGEMENT EN WELZIJN November 2003 Nieuwsbrief: Duurzame Landbouw jaargang 3 nummer 4 MANAGEMENT EN WELZIJN In de vorige 2 nieuwsbrieven namen we een aantal groepshuisvestingssystemen onder de loep. Een aantal van de besproken

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen.

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Voorwoord 1 Algemeen. Projectpartners: Maart 2016 Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in functie

Nadere informatie

Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN. Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering?

Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN. Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? Bedrijfsvoering EVENWICHT ZOEKEN Kengetallen: Welke zijn bepalend voor de evaluatie van de bedrijfsvoering? KOSTEN BATEN Isabelle Degezelle 27 nov 2015 Meten is weten wanneer je weet wat je meet!!! Opgelet

Nadere informatie

Het Varkensloket Scheldeweg Melle

Het Varkensloket Scheldeweg Melle Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: Is het mogelijk om het theoretisch aantal zeugen, biggen etc. per 1000 vleesvarkens in een gesloten varkensbedrijf op

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Januari 2016

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Januari 2016 Projectpartners: Nieuwsbrief Demoproject Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Januari 2016 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in

Nadere informatie

Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit

Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Dr. Tom Meyns MERIAL Benelux Varkenswroeten: Effect van vaccinatie op samenstelling van biest en immuniteit Wat is biest? = melk geproduceerd

Nadere informatie

KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE VAN DE BEDRIJFSVOERING?

KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE VAN DE BEDRIJFSVOERING? Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Isabelle Degezelle (VIVES), Isabelle Vuylsteke (Inagro) en Norbert Vettenburg (Departement Landbouw en Visserij) KENGETALLEN: WELKE ZIJN BEPALEND VOOR DE EVALUATIE

Nadere informatie

Preventie 2.0. Voer voor gezonde darmen. Hoe voorkomt u dat infecties binnenkomen op uw bedrijf en omslaan in ziektes?

Preventie 2.0. Voer voor gezonde darmen. Hoe voorkomt u dat infecties binnenkomen op uw bedrijf en omslaan in ziektes? Preventie 2.0 Voer voor gezonde darmen Hoe voorkomt u dat infecties binnenkomen op uw bedrijf en omslaan in ziektes? Neem een kijkje in onze innovatieve keuken Even voorstellen: Evelien Alderliesten Master

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. ADLO Demoproject. Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. ADLO Demoproject. Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw ADLO Demoproject Doodgeboren biggen en uitval bij de biggen op het moderne varkensbedrijf Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Discussienamiddag Uitval in de kraamstal:

Nadere informatie

Economische impact van meerweken systemen

Economische impact van meerweken systemen Economische impact van meerweken systemen Dr. VANGROENWEGHE Frédéric, DVM, MSc, PhD Coördinator Gezondheidszorg varkens/pluimvee Unit DEO - DGZ-Vlaanderen Inhoudstafel 1. Inleiding 2. Meerwekensystemen

Nadere informatie

TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK

TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK TE VEEL DOODGEBOREN BIGGEN IS EEN PROBLEEM IS TE VEEL LEVEND GEBOREN BIGGEN DAT OOK Opfok van overtallige en kleine biggen Jeroen Degroote Introductie 62% van de Vlaamse varkenshouders ervaart problemen

Nadere informatie

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet

Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet Help! Mijn zeugen in de kraamstal eten niet Optimaal voederen rond werpen voor vitale biggen An Cools an.cools@ugent.be De zeug van de 21 e eeuw 240 dagen 115 dagen 5-7 dagen 1 big elke 30 min 21-28 dagen

Nadere informatie

Redden van biggen via COUVEUSE systeem

Redden van biggen via COUVEUSE systeem Redden van biggen via COUVEUSE systeem Dr. Ir. D. FREMAUT Hogeschool Gent 1 Noodzaak Wat met overtallige biggen? Toegenomen toomgrootte toegenomen sterfte Sterfte : tijdens de geboorte Sterfte na de geboorte

Nadere informatie

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering Voeding voor en na spenen 10-04-2017, Carola van der Peet-Schwering Inhoud Geboortegewicht Biestopname Belang van voeropname rond spenen Hoe voeropname na spenen stimuleren Conclusies Body gain, g/d Invloed

Nadere informatie

Maatschap Teunissen. Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl. Even voorstellen

Maatschap Teunissen. Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl. Even voorstellen Maatschap Teunissen Zeugen- en vleesvarkenshouderij te Zevenaar en Wehl Even voorstellen Wij zijn Marco en Ina Teunissen, 45 en 42 jaar, gehuwd en met onze 2 kinderen woonachtig op ons vleesvarkensbedrijf

Nadere informatie

DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK

DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK KENNISDOCUMENT DE BASIS VOOR EEN GEZONDE BIGGENOPFOK Wat beïnvloedt de afweer van biggen tijdens de biggenopfokperiode? Waarom is biestmanagement zo belangrijk? Voor een gezonde biggenopfok is een goede

Nadere informatie

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demo-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Mei 2015

Nieuwsbrief. Voorwoord. Demo-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. In dit nummer: Projectpartners: Mei 2015 Projectpartners: Nieuwsbrief Demo-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid Mei 2015 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het Demonstratieproject Wekensystemen: keuze in functie

Nadere informatie

Introductie. Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip

Introductie. Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip Introductie Trends: Meer biggen per zeug geboren Afname geboortegewicht Toename biggensterfte Mindere opstart van biggen speendip Toenemend aantal biggen, maar (nog) geen toenemend aantal speenplaatsen.

Nadere informatie

Bedrijfsgegevens. Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres:

Bedrijfsgegevens. Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres: Bedrijfsgegevens Beslagnummer: Naam: Voornaam: Adres: Postnummer: Gemeente: Land: Telefoonnummer: E-mailadres: 1. Zijn er naast varkens nog andere landbouwhuisdieren (gehouden voor professionele doeleinden)

Nadere informatie

Voeding van zeugen in de kraamstal

Voeding van zeugen in de kraamstal Voeding van zeugen in de kraamstal Dr. Sam Millet Eenheid Dier, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Drs. Ir. An Cools Labo Diervoeding Faculteit Diergeneeskunde, UGent Vragen??? Waarom problemen

Nadere informatie

NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2011 en HET PRODUCTIEGETAL 2012 ZEUGENHOUDERIJ

NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2011 en HET PRODUCTIEGETAL 2012 ZEUGENHOUDERIJ NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2011 en HET PRODUCTIEGETAL 2012 ZEUGENHOUDERIJ Wageningen UR Livestock Research berekent jaarlijks de waarderingsnormen voor de rentabiliteitsindex

Nadere informatie

September Jaargang 3. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #11. De voordelen van een doordachte verlegstrategie

September Jaargang 3. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #11. De voordelen van een doordachte verlegstrategie September 2016 - Jaargang 3 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #11 De voordelen van een doordachte verlegstrategie Neonatal Health DE VOORDELEN VAN EEN DOORDACHTE VERLEGSTRATEGIE Door het nog steeds stijgende

Nadere informatie

Twan van Dijk

Twan van Dijk Twan van Dijk twan@agrisyst.com +31 6 2462 6553 AgriSyst Data Oplossingen slachtdata voer medicijnen water boekhouding ZMS Excel DATA INFO Management Rapport & Monitor 400.000 Nederlandse zeugen Zeer flexibel

Nadere informatie

Het Varkensloket Scheldeweg Melle

Het Varkensloket Scheldeweg Melle Het Varkensloket Scheldeweg 68 9090 Melle 09 272 26 67 info@varkensloket.be Vraag: Voor de opfok van moederloze biggen heb ik weet van een kunstzeug die wordt gebruikt. Na het uitdoseren maakt het apparaat

Nadere informatie

Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie.

Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie. Melkproductieproblemen bij zeugen; achtergronden en oplossingen vanuit de farmaceutische industrie. Drs. Harm Voets Boehringer Ingelheim Animal Health Corporate Marketing Doel Definities en achtergronden

Nadere informatie

Groepshuisvesting & Vloervoedering

Groepshuisvesting & Vloervoedering Groepshuisvesting & Vloervoedering Vulling emmer: Systeem niet optimaal voor groepshuisvesting in de vroege dracht: geen gegarandeerde stabiele hoeveelheid voeropname per zeug per dag Kleine stabiele groepen:

Nadere informatie

Optimale biggen voeding Hoe verteerd een big en hoe kan ik hem daarbij helpen?

Optimale biggen voeding Hoe verteerd een big en hoe kan ik hem daarbij helpen? Optimale biggen voeding Hoe verteerd een big en hoe kan ik hem daarbij helpen? Albert Timmerman Hoe kunnen we door middel van voer onze biggen helpen opnemen en verteren en daarmee de weerstand en resultaten

Nadere informatie

Vertalen van kennis naar toepassing. Hoe? In 6 concrete stappen

Vertalen van kennis naar toepassing. Hoe? In 6 concrete stappen Vertalen van kennis naar toepassing Hoe? In 6 concrete stappen Biggenopfok: optimaal 2 Biggenopfok in de realiteit 3 Procesverstoringen liggen vaak 3-8 weken eerder G S A Type, Groei, Uniformiteit, Gezondheid

Nadere informatie

AFLEVERSTRATEGIE BIJ VLEESVARKENS

AFLEVERSTRATEGIE BIJ VLEESVARKENS Spekdikte (gem 12,1) Spekdikte (gem 13,5) Tekst: Norbert Vettenburg (Departement Landbouw en Visserij), Jos Van Thielen (KULeuven/Thomas More) en Bruno Vandorpe (Vives) AFLEVERSTRATEGIE BIJ VLEESVARKENS

Nadere informatie

PRRS in vraag? en antwoord!

PRRS in vraag? en antwoord! KENNISDOCUMENT Met kennis vooruit: PRRS in vraag? en antwoord! Veel varkenshouders en dierenartsen hebben vragen over PRRS. Daarom geven we in dit kennisdocument antwoord op de vier meestgestelde vragen

Nadere informatie

PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING

PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Ellen de Jong en Tamara Vandersmissen (DGZ) PRRS, DE AANPAK BEGINT BIJ MONITORING De eradicatie van PRRS is, gezien de hoge varkensdensiteit in Vlaanderen, nog niet

Nadere informatie

De vergrotingseffecten van een prestarter

De vergrotingseffecten van een prestarter De vergrotingseffecten van een prestarter Inhoud Het probleem Waarom een prestarter voeren in de kraamstal? De vergrotingseffecten van een prestarter Inhoud Het probleem Waarom een prestarter voeren in

Nadere informatie

Maternale en lactogene immuniteit. Wat mag je als dierenarts verwachten van moedermelk?

Maternale en lactogene immuniteit. Wat mag je als dierenarts verwachten van moedermelk? Maternale en lactogene immuniteit Wat mag je als dierenarts verwachten van moedermelk? Inhoud WHO en borstvoeding Biest en melkproductie Maternale en lactogene immuniteit Conclusies en adviezen Moedermelk

Nadere informatie

Meer big met dezelfde kilo s voer! Rick Königkrämer 16 maart 2016 Varkens.nl

Meer big met dezelfde kilo s voer! Rick Königkrämer 16 maart 2016 Varkens.nl Meer big met dezelfde kilo s voer! Rick Königkrämer 16 maart 2016 Varkens.nl Focus Specialist in varkensvoeders Specialist in rundvee- en konijnenvoeders Wie is Fransen Gerrits? o De ondernemende voerspecialist

Nadere informatie

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes Afdeling bedrijfsdiergeneeskunde varken Faculteit Diergeneeskunde UGent Brugge, 29 november 2013 1 Belang van

Nadere informatie

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK FOCUS 2013 TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK BOEKJAREN 2010-2012 Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij 1. Blik op varkenshouderij

Nadere informatie

Gezonde biggen voor gezond vlees. Coppens Symposium Januari 2012

Gezonde biggen voor gezond vlees. Coppens Symposium Januari 2012 Gezonde biggen voor gezond vlees Coppens Symposium Januari 2012 Agenda Introductie Invloed van de big op gezond vlees Licht geboren biggen Maatregelen in de stal Introductie Even voorstellen Trouw Nutrition

Nadere informatie

NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2010 en HET PRODUCTIEGETAL 2011 ZEUGENHOUDERIJ

NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2010 en HET PRODUCTIEGETAL 2011 ZEUGENHOUDERIJ NORMEN EN ECONOMISCHE WAARDERINGEN VOOR: DE RENTABILITEITSINDEX 2010 en HET PRODUCTIEGETAL 2011 ZEUGENHOUDERIJ De Animal Sciences Group berekent jaarlijks de waarderingsnormen voor de rentabiliteitsindex

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring. Dr. Ellen de Jong

Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring. Dr. Ellen de Jong Dierengezondheidszorg Vlaanderen PRRS: de aanpak begint bij monitoring Dr. Ellen de Jong Varkensacademie, 27 november 2015 Dierengezondheidszorg Vlaanderen Monitoring Algemene inleiding Biggenbatterij

Nadere informatie

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK FOCUS 2014 TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK BOEKJAREN 2011-2013 Vlaamse overheid Departement Landbouw en Visserij 1. Blik op varkenshouderij

Nadere informatie

Biestmanagement, zo kan het ook. Inge Nijhoving MSD Animal Health - NL

Biestmanagement, zo kan het ook. Inge Nijhoving MSD Animal Health - NL Biestmanagement, zo kan het ook Inge Nijhoving MSD Animal Health - NL Biest Zorgt voor specifieke (IgG) en aspecifieke afweer (witte bloedcellen) Eigen veestapel bedrijfsspecifieke ziektekiemen Bevat op

Nadere informatie

Reproductie management cursus

Reproductie management cursus Reproductie management cursus Arno Joosten Manager Adviesteam Topigs Norsvin Nederland Adviseur Reproductie Dierenarts 17 januari 2018 Programma Opening Anatomie, fysiologie en hormoonhuishouding Spenen

Nadere informatie

Varkens produceren in Argentinië: lage kosten en daglicht in overvloed

Varkens produceren in Argentinië: lage kosten en daglicht in overvloed Varkens produceren in Argentinië: lage kosten en daglicht in overvloed Argentinië, het land van Maxima en pampa s, maar ook een wereldspeler in de dop als het gaat om varkens! Auteurs: M.A. de Winter P.

Nadere informatie

EEN GOEDE VOORBEREIDING OP HET SPENEN VERDIEND ZICH DUBBEL EN DWARS TERUG

EEN GOEDE VOORBEREIDING OP HET SPENEN VERDIEND ZICH DUBBEL EN DWARS TERUG EEN GOEDE VOORBEREIDING OP HET SPENEN VERDIEND ZICH DUBBEL EN DWARS TERUG Bert Pappot / Herman Janssen technisch specialisten varkenshouderij Voorstellen Trouw Nutrition Benelux Animal Health Young Animal

Nadere informatie

VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50. April

VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50. April VOERADVIES VOOR EFFICIËNTE VLEESVARKENSPRODUCTIE VOER- ADVIES TN50 April 2016 E-mail: info@topigsnorsvin.com www.topigsnorsvin.com Inleiding Topigs Norsvin heeft het voeradvies van de TN50 zeugen in beeld

Nadere informatie

taal VOer Kostenbewust biggen produceren Familie Logie: 4 Gerichte aanpak op hoogproductieve bedrijven Alpha 1, voor het behalen van topresultaten 10

taal VOer Kostenbewust biggen produceren Familie Logie: 4 Gerichte aanpak op hoogproductieve bedrijven Alpha 1, voor het behalen van topresultaten 10 NR 0 Uitgave van Forfarmers Hendrix BELGIE VOer taal Familie Logie: Kostenbewust biggen produceren Gerichte aanpak op hoogproductieve bedrijven Alpha, voor het behalen van topresultaten Inhoud 0 Interview:

Nadere informatie

Voorwoord. ADLO-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. Beste lezer,

Voorwoord. ADLO-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid. Beste lezer, Projectpartners: Nieuwsbrief ADLO-project Wekensystemen: keuze in functie van rendabiliteit en arbeid September 2014 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject Wekensystemen:

Nadere informatie

Biest Het uitdagende levenselixir. Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016

Biest Het uitdagende levenselixir. Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016 Biest Het uitdagende levenselixir Dr. Decaluwé Ruben Praktijksymposium Hogere varkensgezondheid 19/01/2016 30 March 2015 Een beeld zegt meer dan duizend woorden 4 COLOSTRUM = CENTRAAL PUNT COLOSTRUM HOEVEELHEID/OPNAME

Nadere informatie

PIG. Samen blij met een volle box

PIG. Samen blij met een volle box PIG Samen blij met een volle box PIG 2 Met Regumate Pig werken we samen aan een optimale instroom van uw fokgelten Varkensteam MSD Animal Health Hoe ziet de voortplantingscyclus van een zeug eruit? De

Nadere informatie

April Jaargang 4. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #13. Management van de big tijdens de eerste levensdagen

April Jaargang 4. Josine, Rubén en Eva s. Tips&Tricks #13. Management van de big tijdens de eerste levensdagen April 2017 - Jaargang 4 Josine, Rubén en Eva s Tips&Tricks #13 Management van de big tijdens de eerste levensdagen NEONATAL HEALTH MANAGEMENT VAN DE BIG TIJDENS DE EERSTE LEVENSDAGEN Kraamstalmanagement

Nadere informatie

We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit. Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman

We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit. Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman We gaan vooruit! Voeding en bigkwaliteit Kennissessie biggenopfok maandag 7 december Albert Timmerman In 10 stappen naar kwaliteitsbiggen Stap 1 Eerste brandstof Biestopname: big moet 24 uur na geboorte

Nadere informatie

SAMENVATTING Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3.1 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.3

SAMENVATTING Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3.1 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.2 Hoofdstuk 3.3 SAMENVATTING Gesproeidroogd bloedplasma, spray-dried animal plasma (SDAP), is een bijproduct van slachterijen. Het plasma dat verkregen is van geslachte varkens of runderen wordt gesproeidroogd en kan

Nadere informatie

voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni

voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni voeradvies voor efficiënte vleesvarkensproductie voeradvies tn50juni 2017 E-mail: info@topigsnorsvin.nl www.topigsnorsvin.nl Inleiding Topigs Norsvin heeft het voeradvies van de TN50 zeugen in beeld gebracht

Nadere informatie

FASE 3: DE PASGEBORENE

FASE 3: DE PASGEBORENE FASE 3: DE PASGEBORENE Inseminatie Werpen Pasgeborene Spenen Lianol Ferti / Solapro Lianol Vital / Solapro Lianol Colostro / / 2Wean Huidige situatie in het omgaan met pasgeboren biggen Het is duidelijk

Nadere informatie

Veterinary Care Nutrition. Gezondheidsvoeding van de dierenarts voor uw kitten

Veterinary Care Nutrition. Gezondheidsvoeding van de dierenarts voor uw kitten Veterinary Care Nutrition Gezondheidsvoeding van de dierenarts voor uw kitten Van harte gefeliciteerd met uw nieuwe huisgenoot! Een kitten in huis is een fantastische gebeurtenis. De basis voor een jarenlange

Nadere informatie

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten

Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Effect van voer tijdens de biggenopfok op mesterijresultaten Introductie Er wordt veel over gespeculeerd, maar het is tot op heden niet goed bekend wat het effect van voeding in de biggenopfok is op de

Nadere informatie

BIEST: EEN CRUCIAAL SAMENSPEL TUSSEN ZEUG EN BIG

BIEST: EEN CRUCIAAL SAMENSPEL TUSSEN ZEUG EN BIG Tekst: Sarah De Smet (Varkensloket), Suzy Van Gansbeke & Tom Van den Bogaert (Vlaamse Overheid, Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling), Ruben Decaluwé (UGent Faculteit

Nadere informatie

Porcilis ColiClos. Samen de juiste E. coli / Clostridium vaccinatiestrategie bepalen

Porcilis ColiClos. Samen de juiste E. coli / Clostridium vaccinatiestrategie bepalen Porcilis ColiClos Samen de juiste E. coli / Clostridium vaccinatiestrategie bepalen Porcilis ColiClos Percentage secties van zuigende biggen waarbij infectie met Clostridium perfringens werd vastgesteld,

Nadere informatie

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen. Academiejaar 2013 2014. Gebruik van bloedplasma in speenvoeder van biggen

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen. Academiejaar 2013 2014. Gebruik van bloedplasma in speenvoeder van biggen Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 2014 Gebruik van bloedplasma in speenvoeder van biggen Julie Dezeure Promotor: Prof. dr. ir.dirk Fremaut Tutor: ir. Leen Aelbers Masterproef voorgedragen

Nadere informatie

beschouwd als een aandoening bij jonge dieren, gekenmerkt door fibrineuze polyserositis, polyartritis,

beschouwd als een aandoening bij jonge dieren, gekenmerkt door fibrineuze polyserositis, polyartritis, De ziekte van Glässer De ziekte van Glässer wordt veroorzaakt door Haemophilus parasuis (Hps). De ziekte werd vroeger beschouwd als een aandoening bij jonge dieren, gekenmerkt door fibrineuze polyserositis,

Nadere informatie

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven

Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne. rundveebedrijven Auteur: Vanessa Meganck Het belang van een degelijk biestmanagement op moderne rundveebedrijven Een kalf wordt zonder antistoffen geboren door de specifieke bouw van de placenta (moederkoek) van het rund.

Nadere informatie

Rapportage opdrachtgever. Economische aspecten van omschakeling naar SPF in de varkenshouderij

Rapportage opdrachtgever. Economische aspecten van omschakeling naar SPF in de varkenshouderij Rapportage opdrachtgever Economische aspecten van omschakeling naar SPF in de varkenshouderij April 2006 Rapportage opdrachtgever Economische aspecten van omschakeling naar SPF I. Vermeij Dit onderzoek

Nadere informatie

Met elektronische identificatie naar individuele dieropvolging in de varkenshouderij

Met elektronische identificatie naar individuele dieropvolging in de varkenshouderij Nieuwsbrief 1 Januari 2018 Met elektronische identificatie naar individuele dieropvolging in de varkenshouderij In de varkenshouderij is vandaag vooral een groepscultuur gekend. Zo wordt er gesproken van

Nadere informatie

Het PRRS virus is een lastige tegenstander als het op je bedrijf zit. Daarom is dit bij uitstek een ziekteprobleem dat je best gezamelijk aanpakt met

Het PRRS virus is een lastige tegenstander als het op je bedrijf zit. Daarom is dit bij uitstek een ziekteprobleem dat je best gezamelijk aanpakt met Het PRRS virus is een lastige tegenstander als het op je bedrijf zit. Daarom is dit bij uitstek een ziekteprobleem dat je best gezamelijk aanpakt met de mensen waar je mee samenwerkt op je bedrijf en die

Nadere informatie

Overzicht. 1. Wat is PRRSv? 2. Welke ziektebeelden kan je zien? 3. Wat kunnen de financiële gevolgen zijn?

Overzicht. 1. Wat is PRRSv? 2. Welke ziektebeelden kan je zien? 3. Wat kunnen de financiële gevolgen zijn? Dierenarts Eva Claeyé 16 september 2016 Overzicht 1. Wat is PRRSv? 2. Welke ziektebeelden kan je zien? 3. Wat kunnen de financiële gevolgen zijn? 4. De PRRSv-status van een bedrijf 5. Wat is uw streefdoel?

Nadere informatie

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen: IMMUNITEIT 1 Immuniteit Het lichaam van mens en dier wordt constant belaagd door organismen die het lichaam ziek kunnen maken. Veel van deze ziekteverwekkers zijn erg klein, zoals virussen en bacteriën.

Nadere informatie

Is de diagnostiek van GRIEP eenvoudig? Pieter den Hartog, dierenarts Technical services manager production animals

Is de diagnostiek van GRIEP eenvoudig? Pieter den Hartog, dierenarts Technical services manager production animals Is de diagnostiek van GRIEP eenvoudig? Pieter den Hartog, dierenarts Technical services manager production animals Indeling presentatie Inleiding Oorzaken luchtwegproblemen Het onderzoek Laboratoriumonderzoek

Nadere informatie

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel

Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Tot 10 euro extra per vleesvarken dankzij een goede eindbeer! Sander Palmans, Steven Janssens, Sam Millet, Jef Van Meensel Hoe belangrijk is de keuze van de eindbeer voor de uiteindelijke bedrijfsresultaten?

Nadere informatie

Module Voeren naar behoefte varkens

Module Voeren naar behoefte varkens Module Voeren naar behoefte varkens De CO 2 -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl www.climatecalc.eu Cert. no. CC-000057/NL Colofon Auteur Jolanda

Nadere informatie

Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus. ir. Lieven De Weder

Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus. ir. Lieven De Weder Nieuwe elementen in voeding van zeug en foetus ir. Lieven De Weder Inhoud Problemen rond het werpen Wat zijn de oorzaken en verbanden? Waar willen we naar toe? Wat valt er aan te doen: Management Voeding

Nadere informatie

December Jaargang 5. Josine, Rubén en Ellens. Tips&Tricks #19. Werpen zonder zorgen

December Jaargang 5. Josine, Rubén en Ellens. Tips&Tricks #19. Werpen zonder zorgen December 2018 - Jaargang 5 Josine, Rubén en Ellens Tips&Tricks #19 Werpen zonder zorgen NEONATAL HEALTH DE VOORDELEN VAN VLOT WERPEN Worpen van 15 of meer biggen zijn op vandaag geen uitzondering meer.

Nadere informatie

1. Conventionele bedrijven. Monitor biggensterfte Nederland 2011

1. Conventionele bedrijven. Monitor biggensterfte Nederland 2011 Nieuwsbrief 5 - maart 2012 Monitor biggensterfte Nederland 2011 Monitor biggensterfte Nederland 2011. In 2009 is gestart met een monitor biggensterfte op basis van data van conventionele bedrijven welke

Nadere informatie

Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie

Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie Juist voeren: basis voor succesvolle biggenproductie K.I. Kennisavonden 2011 Chris Opschoor en Lia Hoving Ontwikkeling Verloop TGB in vergelijk met kg voer /gaz / jaar 14,5 1250 14 + 1,3 big geboren 1230

Nadere informatie

Gezondheidsstatus. inleiding. bekende varkensziekten. inleiding. Management opties om tot een hogere gezondheidsstatus te komen.

Gezondheidsstatus. inleiding. bekende varkensziekten. inleiding. Management opties om tot een hogere gezondheidsstatus te komen. Management opties om tot een hogere gezondheidsstatus te komen Hetty van Beers Gezondheidsstatus Hogere gezondheidsstatus Management opties Is het resultaat van verbeterd management te Conventioneel SPF

Nadere informatie

De perfecte Gelt / jonge dragende zeug

De perfecte Gelt / jonge dragende zeug De perfecte Gelt / jonge dragende zeug Protocol voor het succes vol inzetten van Gelten Een goede en gelijkmatige ontwikkeling is belangrijk bij de opfok van gelten. De ontwikkeling en de leeftijd/gewicht

Nadere informatie

Nieuwsbrief 2. Voorwoord. ADLO-project Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf. Beste lezer,

Nieuwsbrief 2. Voorwoord. ADLO-project Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf. Beste lezer, Projectpartners: Nieuwsbrief 2 ADLO-project Economische en technische kengetallen in het moderne varkensbedrijf Jaargang I, nummer 2 Juni 2012 Voorwoord Beste lezer, In het kader van het ADLO Demonstratieproject

Nadere informatie

Hygiëne; werken met mensen. Kennissessies februari 2017 Varkens.nl

Hygiëne; werken met mensen. Kennissessies februari 2017 Varkens.nl Hygiëne; werken met mensen Kennissessies februari 2017 Varkens.nl aab bc d c d Hygiene gezondheid. Nou en? Arbeid Milieu Inkomen Welzijn Waarom Ziekte kost veel? De kosten van ziektes Wat is gezondheid?

Nadere informatie

Automatische opvolging van individuele vleesvarkens

Automatische opvolging van individuele vleesvarkens Automatische opvolging van individuele vleesvarkens Jarissa Maselyne Bron figuur: esf2013.com 12 oktober 2011 Studiedag Welzijn van melkkoeien en varkens in Vlaanderen Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek

Nadere informatie

TECHNISCHE KENGETALLEN VARKENSHOUDERIJ

TECHNISCHE KENGETALLEN VARKENSHOUDERIJ TECHNISCHE KENGETALLEN VARKENSHOUDERIJ INLEIDING - Werken op technische resultaten is goed. Is zelfs noodzakelijk. MAAR: niet te allen prijze! - Een correcte afweging tussen opbrengst, kost (en zelfs ook

Nadere informatie

PIC FLANK-TO-FLANK TAPE

PIC FLANK-TO-FLANK TAPE Name of the Chapter INTRODUCTION Hier begint de tekst... PIC FLANK-TO-FLANK TAPE 1-15 Inhoudsopgave Name of the Chapter Never Stop Improving Inhoudsopgave Inleiding... Gelten opfok... Het gebruik van de

Nadere informatie

Trefdag VarkensAcademie 30 november 2018

Trefdag VarkensAcademie 30 november 2018 Slimmer boeren met cijfers Trefdag VarkensAcademie 30 november 2018 De financiële marges in de varkenshouderij staan dit jaar weer zwaar onder druk. Lage verkoopprijzen gecombineerd met gestegen grondstoffen-

Nadere informatie

C. Management kraamstal

C. Management kraamstal A. Partusinductie B. Partushulp C. Management kraamstal 1 A. Partusinductie 1. Inleiding 2. Mechanisme 3. Voordelen 4. Methodes 5. Nadelen/gevaren 2 1. Inleiding Vlaanderen: 30% bedrijven doet partusinductie

Nadere informatie

Na dit hoofdstuk kan je: De opbrengsten van een varkensbedrijf berekenen De voerkosten van een varkensbedrijf berekenen

Na dit hoofdstuk kan je: De opbrengsten van een varkensbedrijf berekenen De voerkosten van een varkensbedrijf berekenen 9 Varkenshouderij Na dit hoofdstuk kan je: De opbrengsten van een varkensbedrijf berekenen De voerkosten van een varkensbedrijf berekenen 9.1 Opbrengsten varkenshouderij Bij de varkenshouderij gaan we

Nadere informatie

Bioveiligheid in de moderne varkenshouderij Gezonde varkens kweken is een kunst

Bioveiligheid in de moderne varkenshouderij Gezonde varkens kweken is een kunst Bioveiligheid in de moderne varkenshouderij Gezonde varkens kweken is een kunst Bioveiligheid in de moderne varkenshouderij DAP Vedanko 8 dierenartsen Begeleiding cliënteel Danis Zeugen, biggen, vleesvarkens,

Nadere informatie

the total feed business Lammerenopfok ForFarmers Hans Kolk

the total feed business Lammerenopfok ForFarmers Hans Kolk the total feed business Lammerenopfok ForFarmers Hans Kolk Agenda Voorstellen Geboorte en belang van biest Lammeren opfok en management Belang van goede voeding Ziektes; diagnose en preventie Rondvraag

Nadere informatie

DE STREPTOKOK, TE TACKELEN?

DE STREPTOKOK, TE TACKELEN? Tekst: Sarah De Smet & Kelly Relaes (Varkensloket), Willem Van Praet en Tamara Vandersmissen (Dierengezondheidszorg Vlaanderen) DE STREPTOKOK, TE TACKELEN? Streptokokken worden aanzien als één van de belangrijkste

Nadere informatie

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Veepeiler Varken. Studienamiddagen Veepeiler Varken

Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw. Veepeiler Varken. Studienamiddagen Veepeiler Varken Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw Veepeiler Varken Studienamiddagen Veepeiler Varken Woensdag 19 maart 2014 Beveren Woensdag 26 maart 2014 Zedelgem Woensdag 2 april 2014 - Lummen Dierengezondheidszorg

Nadere informatie

taal VOer Meer kennis, scherpe prijs ForFarmers Hendrix 3 Sterke resultaten met Sigma Voerhygiëne komt vaak te laat! 7 NR 1 2013 BELGIE

taal VOer Meer kennis, scherpe prijs ForFarmers Hendrix 3 Sterke resultaten met Sigma Voerhygiëne komt vaak te laat! 7 NR 1 2013 BELGIE NR 1 2013 Uitgave van Forfarmers Hendrix BELGIE VOer taal ForFarmers Hendrix 3 Meer kennis, scherpe prijs Sterke resultaten met Sigma 6 Voerhygiëne komt vaak te laat! 7 2 Voertaal Varkens Inhoud 03 ForFarmers

Nadere informatie

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen?

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen? Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen? Anita Hoofs Presentatie Succesfactoren huisvesting Vlotte partus Goede start biggen Voorbereiden op een leven zonder zeug Succesfactoren Profit 1.... 2....

Nadere informatie

konijnen- en caviavoeders

konijnen- en caviavoeders Kwekersgamma konijnen- en caviavoeders tuin dier bakplezier Kwekersgamma konijnenvoeders Rabbit Breed pellet 345 20 kg Rabbit Allround pellet 346 10 kg en 20 kg Rabbit Allround FINISH pellet 347 20 kg

Nadere informatie